Aan de orde zijn:

de algemene politieke beschouwingen inzake het in 1998 te voeren beleid (25600).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Leeuwen (CDA):

Voorzitter! Het is vandaag de vierde keer, dat we in dit huis met het kabinet-Kok discussiëren in het kader van de algemene beschouwingen. De troonrede en de Miljoenennota werden gepresenteerd op een stralende dag. Het plaatje met betrekking tot het financieel-economisch klimaat en beleid was ook zonnig. Mede dankzij een consequent beleid in de jaren tachtig en begin jaren negentig en mede dankzij een gunstige wereldeconomie kan ons land zich verheugen in een positie die door welvaart en voorspoed wordt gekenmerkt. Toch straalden de troonrede en de daarop volgende commentaren geen grote mate van triomf uit. Bescheidenheid of realiteitszin? Ik denk, voorzitter, dit laatste. Men moet zich na ruim drie jaar regeren afvragen wat er nu eigenlijk bereikt is. Er zijn zeker pluspunten, met name in de financieel-economische sector. Er zijn echter ook heel wat minpunten en de conclusie is per saldo niet positief. De tweedeling rijk-arm is scherper geworden, de files op de autowegen zijn langer dan ooit en datzelfde geldt voor de wachtlijsten bij medisch specialisten. De dramatiek bij verpleeghuizen is huizenhoog, de onveiligheid is niet afgenomen, het vreemdelingenbeleid is chaotisch en het Europese ideaal vervaagd. Wel hebben we de zondagsonrust gekregen.

Het is de moeite waard om nu, zo'n klein halfjaar voor de verkiezingen voor de Tweede Kamer nog eens het regeerakkoord door te lezen op basis waarvan de drie coalitiepartijen elkaar in augustus 1994 vonden. Natuurlijk, er zijn toen gemaakte plannen gerealiseerd, maar ook heel wat essentiële plannen zijn niet of nauwelijks gerealiseerd. Ik geef in dit verband niet een uitputtende opsomming, maar ik beperk mij tot een aantal opvallende zaken die het regeerakkoord kleur gaven en die desondanks niet gehaald zijn.

Ik noem: het niet langer op alle onderdelen algemeen verbindend verklaren van CAO's. Mijn fractie is overigens blij, dat dit niet gebeurde, maar bij de totstandkoming van het kabinet gaf dat onderwerp veel discussie en het werd als belangrijk, met name door de VVD, genoemd. Datzelfde geldt voor de toen beoogde dispensatie van toepassing van de wet op het minimumloon. Ook dit strijdpunt leek door de VVD te zijn binnengehaald, maar is inmiddels achter de horizon verdwenen. Wat is er terechtgekomen van de doelstelling: het kabinet maakt op grote schaal ruimte voor werk dat de veiligheid op straat, het openbaar toezicht, de kinderopvang, de dienstverlening en de zorg voor met name hulpbehoevende ouderen aanmerkelijk verbetert? Ik neem aan dat we hier praten over de Melkertbanen. Het is bekend, dat mijn fractie in principe positief oordeelt over de creatie van deze banen. De vraag is wel hoe effectief de inzet van meer werk in de diverse sectoren is geweest. Wij zullen het op prijs stellen als de minister-president in zijn antwoord concreet kan aangeven wat zijn kabinet op grond van de genoemde doelstelling heeft bereikt.

Bij het doorbladeren van het regeerakkoord wordt de lezer weer getroffen door de ook nu nog onvoorstelbare lage doelstelling van 1,3% volumegroei bij volksgezondheid. Ook wij hebben in dit huis meermalen de ontoereikendheid daarvan aangegeven. Het is voor mijn fractie eigenlijk onbegrijpelijk, dat de voor deze sector verantwoordelijke minister nu al heel wat keren gesteld heeft, dat de groei fors hoger zal moeten zijn dan deze 1,3%. Wij begrijpen niet waarom deze minister die overtuiging niet indringend ingebracht heeft bij de begrotingsbesprekingen voor volgend jaar. Nu heeft zij gesteld, dat ze niet aan een volgend kabinet mee zal doen als er niet van een aanzienlijk hogere groei kan worden uitgegaan. In onze overtuiging had ze in dezen reeds nu de portefeuillekwestie moeten stellen. Dan hadden mensen nu direct uitzicht kunnen krijgen op snellere hulp van specialisten, in verpleeghuizen en in de thuiszorg. Helaas, voorzitter, is bij verpleeghuizen en bij thuiszorg nu en dan sprake van chaos. Wij weten van de verantwoordelijke minister dat er ook bij haar departement sprake is van rommeligheid. Teleurstellend is toch wel dat die departementale rommeligheid kennelijk nog steeds niet is opgelost. Echt, goed beleid voeren vanuit zo'n departement is in feite onmogelijk.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter! Iedereen weet dat die 1,3% in het regeerakkoord staat en dat het algemeen erkend is als te weinig. Dit kabinet heeft ieder jaar opnieuw dat percentage verhoogd, weliswaar incidenteel, maar wel steeds verhoogd. Er is dus geen sprake van dat deze minister daarom de portefeuillekwestie zou moeten stellen. Zij is er juist in geslaagd om meer dan die 1,3% te realiseren.

De heer Van Leeuwen (CDA):

Als een minister er absoluut van overtuigd is dat er aanzienlijk meer voor zorg moet worden uitgegeven, dan moet er naar mijn mening in het kabinet voor een begrotingsbespreking worden gezegd: als jullie dat niet doen, dan doen jullie het zonder mij. Dat komt op mij veel sterker over dan in het openbaar meedelen: als het nu niet gelukt is, dan moet het in een volgend kabinet wel lukken; als het daar niet lukt, dan doe ik daar niet aan mee. Dat is de inhoudelijkheid van mijn opmerking. Verder onderken ik wat de heer Schuyer aangeeft.

Voorzitter! Met een glimlach lees ik in het regeerakkoord de voor het milieubeleid in feite uiterst essentiële passage dat Nederland zich binnen de Europese Unie met kracht zal inzetten voor een Europese milieuheffing. Wat is er in dit kader eigenlijk gebeurd na de invoering in ons land van de ecotaks, die met frisse tegenzin van een der regeringspartijen net een meerderheid kreeg? Heeft de betrokken bewindsvrouwe in Europees verband net zo hulpeloos-verwijtend gedaan als in haar beklag over haar collega's in de Nederlandse regering? Die wilden haar niet steunen. Toch bleef zij maar aan als minister.

Interessant is de opmerking in het regeerakkoord dat het kabinet ter verlichting van de druk op mainport Schiphol voorbereidingen zal treffen voor investeringen in de luchthaven Lelystad. Waar is dat plan eigenlijk gebleven? Ik maak in dit verband de opmerking dat het mijn fractie gestoord heeft dat de minister van Verkeer en Waterstaat later in discussies, met name met mijn fractie, cijfers over Schiphol gebruikte waarvan zij als goed ingevoerde vakvrouw had kunnen weten dat die cijfers een veel te optimistisch beeld gaven.

Ik vraag nog aandacht voor een onderwerp dat in het regeerakkoord, ongetwijfeld door de inbreng van D66, veel accent kreeg, te weten de bestuurlijke vernieuwing. In dat kader toonde het regeerakkoord wel erg veel ambitie. Met grote stelligheid wordt meegedeeld dat het in gang gezette traject in de richting van stadsprovincies voor de in de betrokken kaderwet genoemde gebieden zal worden uitgevoerd. Dat klinkt vastberaden. Het is een totaal ander beeld dan dat van de minister van Binnenlandse Zaken, die het zelf niet meer zag zitten en de Tweede Kamer toen maar vroeg of men daar dan maar een haalbaar plan wilde maken. Wij weten inmiddels ook dat in dit huis in ieder geval Eindhoven-Helmond geen schijn van kans maakt.

Dat lijkt vooralsnog ook het lot te worden van het correctief referendum. Genoemd in het regeerakkoord werd het plan met de grootst mogelijke vertraging op de rails gezet. Wij herinneren ons hier in de Eerste Kamer ongetwijfeld allemaal hoe de toenmalige voorzitter van de VVD-fractie in 1994 bij de algemene beschouwingen namens zijn fractie een referendum in feite onaanvaardbaar noemde. Mijn fractie is benieuwd hoe consistent onze collega's van de VVD in dezen zullen zijn. Het betrokken voorstel ligt nu bij deze Kamer. Na lezing van het voorlopig verslag moet je wel een grote optimist zijn om te verwachten dat het voorstel hier een meerderheid zal halen.

Nu is de minister van Binnenlandse Zaken inderdaad een optimist en dat siert hem. Wij vinden dat het hem niet siert dat hij kennelijk niet tellen kan. Meer blauw op straat in plus 10.000, riep hij voor de verkiezingen van 1994. Blauw op straat in duizendtallen, zei hij iets ontmoedigd na het sluiten van het regeerakkoord. Ik geloof dat hij nog steeds niet precies kan vertellen hoeveel agenten er nu meer zijn dan in mei 1994.

Tijdens deze regeerperiode was de verhouding politie versus deze minister niet geweldig. Wij denken in dit verband met name aan de afhandeling van de IRT-affaire. Mensen op hoge posten hadden zware fouten gemaakt, maar de minister durfde ontslag van hen niet aan. Een ontslag lijkt nu wel nabij voor de nog niet zo lang geleden aangestelde hoofdcommissaris van politie in Rotterdam. Voor de keuze van deze korpschef is de minister volledig verantwoordelijk. Inmiddels heeft de korpsbeheerder, burgemeester Peper van Rotterdam, in het openbaar uitgesproken dat de minister in deze affaire ook het spoor der waarheid kwijt is. Daar heeft de minister niet op gereageerd. Moeten wij dus de conclusie trekken dat die burgemeester gelijk heeft? Wanneer dat zo is, wat moeten wij dan denken van het gedrag in dezen van deze minister? Bij voorgaande algemene beschouwingen heb ik al de verzuchting geslaakt dat de gewone politieman en -vrouw toch erg veel moeite zullen hebben om hun werk goed te doen, wanneer zij breed uitgemeten het gedrag van hogergeplaatsten krijgen voorgeschoteld.

In dit verband is het ook relevant om te wijzen op het verminderde gezag van de minister van Justitie. Wij maken ons zorgen over het functioneren van deze minister die problemen heeft met de belangrijkste actoren op het juridische terrein. Ik wijs op de slechte verstandhouding met de rechters die deze zomer protesteerden tegen beïnvloeding van de onafhankelijke rechtspraak door de minister die al gratie aankondigde in strafzaken die nog onder de rechter waren. Ik wijs op de verstandhouding met advocaten die door de minister werden gebruuskeerd met haar oordeel dat de advocatuur geen "officium nobile" meer is. Ik wijs op de verstandhouding met het openbaar ministerie dat met de minister van mening verschilt over de aanwijzingsbevoegdheid. Ik wijs tot slot op de verstandhouding met de politie die woedend reageerde op het publieke verwijt van de minister inzake het ophelderingspercentage en naar aanleiding van het optreden van de minister in de zaak-Lancee, waarbij de voorzitter van de Nederlandse politiebond zelfs haar aftreden eiste.

Het vertrouwen in een zelfstandige en krachtige minister van Justitie is overigens door de zaak-Bouterse geschaad. Heel recent komt daar de kwestie bij van de gevluchte zware crimineel die overgeplaatst was van de zwaar bewaakte gevangenis Vught naar de Van Mesdagkliniek. Wat mijn fractie eigenlijk onaanvaardbaar vindt, is dat een advocaat-generaal bij een gerechtshof en een topadviseur van de minister letterlijk in het openbaar kunnen stellen dat de minister onzorgvuldig handelt. Hoe kan een minister functioneren, als dit alles om haar heen gebeurt?

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter! Je moet de laatste dagen geen krant gelezen hebben om een bepaalde beroepsgroep nog als een officium nobile te kunnen kwalificeren, maar dit terzijde.

Ik heb het debat over die gevluchte zware crimineel aan de overzijde uitvoerig meegemaakt en de partijgenoot van de heer Van Leeuwen daar een motie zien indienen. Mijn vraag is nu wat er eigenlijk onaanvaardbaar was. Wat is er onaanvaardbaar en wat heeft de minister fout gedaan ten aanzien van die overplaatsing?

De heer Van Leeuwen (CDA):

Als u goed naar mij had geluisterd, had u gehoord dat ik het had over het onaanvaardbare dat een advocaat-generaal bij een gerechtshof en een topadviseur in het openbaar kunnen stellen dat de minister onzorgvuldig handelt. Ik bedoel daarmee te zeggen dat het onaanvaardbaar is dat mensen die zo nabij een minister zijn en die zeer vertrouwenwekkende functies hebben en die dus betrouwbaarheid zouden moeten hebben, in het openbaar kunnen stellen dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld. Dat is de inhoud van mijn opmerking terzake. Ik verwijs niet naar de discussie in de Tweede Kamer; ik wijs op dat gebeuren. Dat is voor mij iets wat eigenlijk niet kan.

De heer Schuyer (D66):

Ik ben het met u eens dat het niet kan dat ambtenaren een minister in het openbaar afvallen. Overigens is het zeer de vraag – ik weet niet precies welke topadviseur u bedoelde...

De heer Van Leeuwen (CDA):

Ik kan u daar meteen bij helpen. Dat zijn mr. Hubben, voorzitter van het adviescollege TBS, en mr. Van Kuijck, advocaat-generaal bij het hof te Arnhem.

De heer Schuyer (D66):

Het is de vraag welke bevoegdheid de minister heeft om op deze mensen te interrumperen, want het zijn onafhankelijke benoemingen. Ik had de gedachte dat het om een andere adviseur ging. Als dat het geval was geweest, dan had u meer recht van spreken gehad. Bij deze adviseur is dat echter helemaal niet het geval.

De heer Van Leeuwen (CDA):

Voorzitter! Ik zeg niet dat de minister deze mensen tot de orde zou moeten kunnen roepen. Ik zeg dat dit soort zaken gebeurt rondom een minister. In maatschappelijk verband bezien, acht ik dit een onaanvaardbaar gebeuren.

Dat moeizame functioneren kwam ook aan de orde tijdens het debat aan de overkant over de Iraanse asielzoekers. Wij willen dat debat hier niet overdoen, maar ik plaats toch enkele kanttekeningen. Het kwam mijn fractie als bijna beschamend voor dat door een Kamerlid van één van de regeringspartijen in eerste instantie heftige kritiek werd geuit, die fors afnam toen hij er door de collega's van de andere coalitiepartijen op werd gewezen dat niet alleen hun staatssecretaris, maar ook zijn minister in dezen betrokken was. Voorzitter! Ook mijn fractie huldigt het standpunt dat een bewindsman of -vrouw in principe moet vertrekken, wanneer essentiële informatie aan het parlement wordt onthouden, ongeacht de vraag of die bewindspersoon de informatie zelf wel of niet kende.

Onze belangrijkste kanttekening betreft de kern van de zaak zelve. Die kern dreigt uit het zicht te verdwijnen door de discussie over al of niet falend beleid. Die kern betreft de vraag wat er precies is gebeurd met de teruggezonden asielzoekers, waarvan de Tweede Kamer mocht aannemen dat zij onder het zicht van de Nederlandse ambassade in hun eigen land weer een veilig tehuis hadden gevonden. Het gaat hier om mensen en hun eventuele menselijke leed. Het doet het er daarbij niet om of het nu gaat om 16 of om 1600 mensen. Het gaat om mensen. Regering en parlement van ons land hebben naar onze mening de morele plicht om in deze kwestie absolute helderheid te verschaffen, alvorens er nieuwe stappen in het uitzettingsbeleid kunnen worden gezet.

Voorzitter! Ik heb heel wat punten van kritiek besproken. Ik zou nog een hele tijd door kunnen gaan. Ik wijs op Securitel, de mensenrechten en China, Srebrenica, abortus in de praktijk, Poncke Princen, het dualisme, het torentjesoverleg, het vliegtuig van Defensie, de varkenspest, de Algemene nabestaandenwet enz. Mijn fractie had oorspronkelijk het plan om een rapport te schrijven, zoals dat ook op scholen wordt uitgereikt. Wij zijn op die gedachte teruggekomen, niet alleen omdat een ochtendblad in Nederland inmiddels ook rapporten opstelt en rapportcijfers geeft – die zullen bij het kabinet weinig vreugde geven – maar ook, omdat wij ons realiseerden dat het rapport van dit jaar, vlak voor de verkiezingen, ook een voortgangsbeoordeling zou moeten inhouden. "Zo maar doorgaan" vinden wij een kwalificatie die het kabinet niet heeft verdiend. Het schoolrapport zou eigenlijk moeten aangeven: "zitten blijven", maar dat willen wij ten aanzien van dit kabinet ook niet.

Voorzitter! Wij hebben ook nog even gedacht dat wij per kabinetslid een kwalificerend oordeel zouden kunnen geven. Wij hebben echter inmiddels begrepen dat men in de bevriende regeringskring al tot de kwalificatie "politiek onbenul" is gekomen. Toen wisten wij niet meer welke omschrijvingen door ons als oppositie nog zouden kunnen worden gebruikt. Wij blijven daarom maar bij onze algemene conclusie dat het ons tot nu toe niet is meegevallen.

Voorzitter! Misschien is er toch nog hoop. Er resten nog zes maanden voor ongestoord regeren. Wellicht kunnen in die tijd nog wat aangekondigde plannen gerealiseerd worden. Ik noem er drie. Bij de indrukwekkende Marshallhulp-herdenking zei de minister-president dat ons land bereid is om in de tweede helft van 1997 een Euro-Atlantische conferentie te organiseren om een publiek-privaatrechtelijk initiatief te bespreken, gericht op de versterking van de economieën van Centraal- en Oost-Europa, via het vergemakkelijken van de toevloed van particulier kapitaal. Hoe staat het met die conferentie? Mijn fractie is voorts benieuwd naar de stand van zaken rondom het revolutionaire belastingplan dat al vóór prinsjesdag werd aangekondigd.

Een volgend plan waar wij meer over willen horen, betreft de in het regeerakkoord genoemde vernieuwende accenten bij het beroepsonderwijs, dat voorts beter gericht zou worden op het perspectief van arbeidsparticipatie. Wat is er concreet in deze richting gedaan? Dat is de vraag van mijn fractie, die het zeer op prijs zal stellen wanneer de minister-president namens het kabinet in zijn antwoord aan ons commentaar geeft op de open brief, die de oud-minister van Onderwijs mr. Van Veen op 20 mei van dit jaar schreef aan de huidige minister van Onderwijs. Het secundair beroepsonderwijs, aldus Van Veen, moet neergezet worden als een duidelijke en herkenbare set van leerwegen, die zowel door leerlingen als door hun ouders aantrekkelijk gevonden worden. Ook voor werknemers en werkgevers moet duidelijk worden dat het secundair beroepsonderwijs de plaats is waar passende na- en bijscholing geboden wordt. Om het technisch beroepsonderwijs op een voldoende en verantwoorde schaal binnen de ROC's te kunnen verzorgen, stelt Van Veen voor, een beperkt aantal – ongeveer twintig – speciale voorzieningen in Nederland in te richten. Hij suggereert deze nieuwe clusteringen van technisch beroepsonderwijs, "technocentra" te noemen. Om deze technocentra, als onderdeel van een of meer ROC's, voldoende te equiperen, is per voorziening 10 mln. op jaarbasis nodig. Onze vraag is, of het kabinet de mening van oud-minister Van Veen deelt en in hoeverre de regering bereid is, zijn aanbevelingen in de praktijk door te voeren.

Voorzitter! Binnenkort wordt in deze Kamer een Europadebat gehouden. Bij die gelegenheid zal mijn fractie uitgebreid de kans nemen om over de actuele stand van zaken en over de toekomst van Europa te praten. Europa is een zodanig belangrijk onderwerp, dat ik er in het kader van deze algemene beschouwingen een paar opmerkingen over wil maken. De topbijeenkomst in Amsterdam, waar sinds "Maastricht" naar uit was gekeken, heeft helaas bij lange na niet gebracht wat er van verwacht werd. De bedoeling was dat de opzet ten aanzien van de hervorming en de uitbreiding van de Europese Unie uit de verf zou komen. Spelregels zouden worden vastgesteld, helderheid zou worden gebracht.

Veel meer dan een discussie met enig verbaal geweld over een plan rondom de sociale zekerheid én een beslissing tot uitstel van de besluitvorming over stem- en dus machtsverhoudingen heeft Amsterdam niet opgeleverd. Wij achten het veelbetekenend dat de oud-voorzitter van de Europese Commissie, Jacques Delors, de top in Amsterdam een flop noemde. Het doel, een nieuw verdrag dat de toetreding van nieuwe landen mogelijk maakt, is niet bereikt, aldus de Fransman. Heikele kwesties zijn blijven liggen en op de lange baan geschoven. De vraag is nu wat Nederland kan doen om de toetredingsbesluiten te versnellen. Een goede bijdrage aan de Europese discussie werd naar ons gevoel niet door de regering geleverd toen de financiële verplichtingen aan de orde werden gesteld. Waren er in dit verband eigenlijk binnen het kabinet wel afspraken gemaakt over de te volgen onderhandelingsstrategie? Dat leek er niet op toen er een meningsverschil bleek tussen de ministers van Buitenlandse Zaken en van Financiën. Daar komt bij dat Nederland andere cijfers hanteert dan de Europese collega's; de regelrechte aanval vanuit het Luxemburgse voorzitterschap doet zulks ook vermoeden.

Voorzitter! Zou de regering er niet beter aan hebben gedaan om eerst met de europartners eenheid van inzicht in cijfers te krijgen alvorens de mening over een eventueel te hoge bijdrage in de openbaarheid te brengen? Het komt ons voor dat door de nu gevolgde strijdwijze de Nederlandse onderhandelingspositie fors verzwakt is. Bij de discussies rondom "Amsterdam" was en is voortdurend de vraag – uitgesproken én onuitgesproken – hoe het met de euro zal gaan. Wanneer komt die euro, welke landen doen mee en hoe moeten de criteria worden benaderd? Met name de norm ten aanzien van het te accepteren financieringstekort staat in de Europese discussies centraal. Mede naar aanleiding van opmerkingen van bankpresident Duisenberg werd in ons land een meningsverschil tussen rekkelijken en preciezen duidelijk. In de Tweede Kamer is een motie aangenomen, waarin wordt uitgesproken dat afwijkingen van criteria niet kunnen worden getolereerd. Wij vragen de minister-president dan ook om hier en nu te verklaren dat er van Nederlandse zijde geen water bij de wijn zal worden geaccepteerd en dat absoluut vastgehouden zal worden aan het motto "drie is drie".

Bij alle beschouwingen rond EMU en euro doen wij er goed aan ons te realiseren, dat intussen veel grensoverschrijdende initiatieven en projecten tot stand zijn gekomen en steeds weer tot stand komen; projecten die ons wellicht ten overvloede erop wijzen dat er geen weg terug meer is. Het is van groot belang dat voor deze initiatieven vanuit de samenleving zoveel mogelijk ruimte gecreëerd wordt.

Zo wil ik de aandacht vestigen op een uniek project dat door de gemeenten Aken en Heerlen wordt ontwikkeld: een grensoverschrijdend bedrijventerrein van ongeveer 100 ha, waarvan 60 ha op Duitse bodem en 40 ha op Nederlandse bodem ligt. Het gaat om een uniek project waar zo'n 12.000 directe arbeidsplaatsen mee gemoeid zijn en waaraan een hoogwaardige invulling zal worden gegeven, die een versterking zal betekenen van de economische structuur van zowel oostelijk Zuid-Limburg als van het Duitse grensgebied rond Aken. Het project kent een zeer hoogwaardig en vernieuwend concept inzake de energievoorziening, openbaar vervoer, milieuvoorzieningen, landelijke inpassing en architectuur. Ook mag het project zich verheugen op een zeer actieve steun en belangstelling uit Brussel. Zonder meer in Europees opzicht vernieuwend is te noemen, dat men voor dit terrein een Europees grensoverschrijdend vestigingsklimaat nastreeft. Zo is men reeds ver gevorderd bij de realisering van een integraal regime voor een groot aantal lokale en regionale aspecten zoals vergunningen, energieleveringen, enz. Onze fractie wil er bij het kabinet voor pleiten evenals de Bundesregierung de bereidheid uit te spreken, actief mee te zoeken naar experimenteerruimte en indien nodig mee te werken aan de verruiming van de vigerende bedragen. Projecten zoals het onderhavige vormen in feite de Europese integratie zoals die vanaf het begin steeds voor ogen heeft gestaan.

Het is de bedoeling dat nationale overheden na de introductie van de euro onder het regime van het stabiliteitspact ervoor zorgen dat het financieringstekort beneden 3% blijft. Dat kunnen die overheden alleen via hun begrotingspolitiek bereiken. De instrumenten van valuta-aanpassingen en rentebijstelling staan die overheden dan niet meer ter beschikking om hun economische kar weer in het rechte spoor te krijgen. Binnen de begrotingspolitiek kan een overheid kijken naar belastingen en bezuinigingen. In het Europa van de euro zal eerder sprake zijn van belastingharmonisatie dan van verdere onderlinge verbijzonderingen. Deelt de regering onze zorg dat in dit soort situaties de kans bestaat dat de sociale zekerheid de rekening zal moeten betalen? Dit zou betekenen dat de armoede binnen Europa niet zal verdwijnen, maar eerder nog zal toenemen. De discussie over armoede werd, onder protest, in eerste instantie zelfs van de minister-president, benadrukt door bisschop Muskens. Nu wordt op brede schaal de inzet van de bisschop gewaardeerd. Alom worden pogingen ondernomen om de verdere verscherping van de tweedeling van ons land te voorkomen en zo mogelijk om te buigen. Vorig jaar hebben wij met instemming van het kabinet gewezen op het armoedebestrijdingsproject in Tilburg. Wij vinden dat naast generieke maatregelen steeds meer acties waarbij de individuele benadering centraal staat, aandacht en steun verdienen.

Minister Kok:

Voorzitter! De heer Van Leeuwen zei dat bisschop Muskens de armoedediscussie heeft gestart en dat dit is gebeurd onder protest van de minister-president. Kan hij dat toelichten?

De heer Van Leeuwen (CDA):

Ik herinner mij maar al te goed dat de bisschop de allereerste keer het armoedeproject benadrukte. Ik zei niet dat hij het gestart heeft; ik zei dat hij het benadrukte. De minister-president gaf toen aan, bijvoorbeeld op de televisie, dat in zijn discussie een gevaarlijk punt zat. De bisschop had gemeend te kunnen stellen dat je zelfs broden mag stelen. De minister reageerde toen min of meer verontwaardigd door aan te geven dat ook hij in vroegere tijden armoede had gekend en dat dit geen methode was om over armoede te praten.

Minister Kok:

Die toelichting is toch iets anders dan de manier waarop de heer Van Leeuwen dat net verwoordde. Ik wijs erop dat het kabinet ruim twee jaar geleden in de Miljoenennota en in de troonrede het onderwerp van de armoede en de dreigende tweedeling heeft geagendeerd. Het heeft dat ook politiek geagendeerd. Daarna heeft bisschop Muskens onder andere het element in discussie gebracht over het wel of niet mogen stelen. Ik heb er toch wel behoefte aan om nu niet te worden ingedeeld in de categorie protestvoerders tegenover het initiëren van een armoededebat. Het kabinet heeft daar zelf de leiding in genomen. Op een aangelegen punt is er een verschil van inzicht geweest over de vraag op welke wijze wetten en regels ook voor minder draagkrachtigen zouden moeten worden toegepast. Het lijkt mij dat de heer Van Leeuwen er goed aan doet, dat zorgvuldiger te verwoorden.

De heer Van Leeuwen (CDA):

Ik heb niet gesproken over het initiëren door de bisschop. Ik heb gezegd: benadrukt. Ik heb aan willen geven dat de minister-president in zijn eerste reactie veel afhoudender was dan zeer kort daarna. Toen maakte hij duidelijk dat hij een ontmoeting met de bisschop zeer op prijs stelde. Dat was uit zijn eerste reactie niet duidelijk voor degenen die naar de televisiebeelden daarvan zaten te kijken.

Minister Kok:

Voorzitter! De heer Van Leeuwen heeft gezegd: "de discussie over armoede werd, onder protest, in eerste instantie zelfs van de minister-president, benadrukt door bisschop Muskens". Ik was het materieel oneens over een inbreng in dat debat, maar het debat over armoede is door het kabinet niet onder protest gevoerd maar zelfs geïndiceerd.

De heer Van Leeuwen (CDA):

Akkoord.

Voorzitter! Toenemende armoede mag nimmer de prijs zijn van een consequent overheidsbeleid. Ook mijn fractie is van mening dat er terecht in de afgelopen tien à vijftien jaar op tal van zaken werd bezuinigd. Toch zullen er met name in de sector van de sociale zekerheid grenzen getrokken moeten worden. Mijn fractie is van mening dat er op een aantal punten sprake is van grensoverschrijdingen. Ik denk in dit verband aan de Algemene nabestaandenwet, de Wet uitbreiding loonbetaling bij ziekte en aan de Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheid. Wij hebben ervoor gewaarschuwd, en wij waarschuwen nog steeds, dat hier met name voorbeelden liggen van wettelijke regelingen, waarbij de werkelijk zwakken in de samenleving verder worden weggedrukt. Marktwerking op zich is goed, maar in de samenleving is een overheid nodig die ervoor waakt dat zwakken niet tussen wal en schip raken. Marktwerking kan te ver doorschieten. Wij hebben dat ook bij de thuiszorg gezien.

Een ander schril voorbeeld ligt bij de Nederlandse Spoorwegen, die nota bene vooral voor reizigers tijdens de spitsuren de tarieven fors willen verhogen. Het overheidsbeleid moet gericht zijn op oplossing van het fileprobleem, dat zich vooral tijdens de spitsuren voordoet. "De auto uit en de trein in" moet dus het motto zijn voor een intelligente regering. Het gaat echter te ver om onder het regime van de marktwerking de verzelfstandigde Nederlandse Spoorwegen, toch altijd nog 100% eigendom van de Staat der Nederlanden, een tariefbeleid te laten voeren dat volledig haaks staat op het beleid van de overheid. Zijn er, zo is onze vraag aan het kabinet, inmiddels al mededelingen te doen over het beraad met de NS en de uitkomst daarvan? De marktwerking staat ook centraal in de vragen rondom de winkelsluitingstijden. Daarbij gaat het ons ook en vooral om het al of niet openen van winkels op zondag. De marktwerking, toegelaten door dit kabinet, heeft zondagsonrust gebracht, niet alleen voor de kleine ondernemers, maar ook voor het personeel van grote ondernemers. Wij zijn niet ongelukkig met het feit dat de eerste aarzelende evaluaties rondom het moderne zondagsgebeuren geen groot enthousiasme indiceren. Die evaluaties bevestigen wat ik enige tijd geleden in besloten kring door een bestuurder van een groot filiaalbedrijf hoorde zeggen. Hij gaf aan dat de filialen in de centra van de steden door de zondagsactiviteiten weliswaar meer omzet brachten, maar de filialen in de wijken en in de periferie aanzienlijk minder. Voorts constateerde hij een fors kostenprobleem door stijging van de loonkosten in de stadsfilialen. Mijn fractie verdedigt het standpunt, dat de zondag in principe een voor ieder vrije dag behoort te zijn voor het inhoud geven van relaties met familie en vrienden, in kerk en verenigingsleven.

Ongebreidelde marktwerking past niet in onze samenleving. Het is interessant om te constateren dat de Nederlandse samenleving – echt samenleven en samen beleven – vandaag de dag een eigen etiket, "het poldermodel", heeft gekregen. Met etiketteringen moet men altijd voorzichtig zijn. Ik herinner mij dat aan het eind van de zeventiger jaren in internationaal verband gesproken werd over de "Hollandse ziekte", waarbij met name accenten werden gelegd op de hoge verborgen werkloosheid in ons land. In die tijd waren er overigens ook heel wat Nederlanders, die het zogenaamde Joegoslavische model propageerden. Daarbij werd dan beklemtoond, dat binnen de ondernemingen personeelsraden en directeuren, benoemd door het personeel het voor het zeggen zouden hebben. Vandaag de dag geloof je nauwelijks dat zulke verhalen serieus werden genomen. Het "poldermodel", eigenlijk een verbijzondering van het Rijnlandse model kunnen we wel serieus nemen, ook al denkt de minister van Economische Zaken, gezien zijn optreden in oktober jongstleden in de Verenigde Staten van Amerika daar kennelijk anders over. Ons model is gebaseerd op de verhouding tussen sociale partners, die gekenmerkt wordt door gezamenlijke verantwoordelijkheid. De essentiële overeenkomst die in 1982 bij de start van het eerste kabinet-Lubbers tussen werkgevers en werknemers werd gesloten, is het startpunt geweest voor een internationaal opvallende verbetering van de Nederlandse economie. De huidige regering heeft zeker in de eerste jaren van regeren niet erg enthousiast gedaan over het adagium van gezamenlijke verantwoordelijkheid. Wie herinnert zich niet de scherpe discussie die in dit huis gehouden werd over de bevoegdheden van de SER? De regering zag in eerste instantie niet zoveel in dit adviesorgaan. Gelukkig heeft de regering zich in dezen gebeterd. Toch is er jammer genoeg al veel afgebroken op het terrein van de gezamenlijke verantwoordelijkheid waarbij het begrip consensus die verantwoordelijkheid onderstreept.

Ik wijs in dit verband op de agrarische sector die momenteel geconfronteerd wordt met de noodzaak van forse aanpassingen in het tot dusverre gevoerde beleid. Kennis en inzichten veranderen. Het is ook niet ongewoon dat na een periode van spectaculaire ontwikkelingen waarin agrarisch Nederland, sterk ondersteund door de verworvenheden van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, is uitgegroeid tot een grootmacht op het gebied van de internationale handel in voedings- en genotmiddelen. De basis van dit succes ligt in een sterke concurrentiepositie als gevolg van hoge kennisinvesteringen en onderlinge consensus binnen de sector en met de overheid.

Dit Nederlandse landbouwmodel wordt in de hele wereld ten voorbeeld gesteld en tegelijk als concurrent gevreesd. Het is dus een internationaal erkende voorloper van het nu zo op de voorgrond tredende poldermodel. Daarom komt het wat wrang over dat juist nu de consensus in en met de Nederlandse landbouw ver te zoeken is. Er zijn forse tegenstellingen tussen de sectoren en tussen de regio's in Nederland en het overleg tussen werkgevers en werknemers in het landbouwschap is verdwenen.

Wij zijn van mening dat de overheid, ook onder de huidige omstandigheden, de verantwoordelijkheid heeft de saamhorigheid te bevorderen. Het gaat ons te ver als de overheid de sector eenzijdig een dictaat oplegt, zoals nu gebeurt met de voorstellen een reductie van de varkensstapel met een kwart per bedrijf af te dwingen, ongeacht of het betreffende bedrijf aan de voorgeschreven doelstellingen met betrekking tot milieu, natuur, welzijn en kwaliteit voldoet.

Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken, dat de regering deze vergaande aanpak heeft durven kiezen onder invloed van het geringe maatschappelijke draagvlak voor de varkenshouderij als gevolg van de catastrofale gevolgen van de varkenspest in Nederland, die veel te lang duurt en nog steeds niet onder controle is. Juist nu zou de regering er alles aan moeten doen om de samenwerking met betrokkenen te intensiveren. Samenwerking in tal van situaties, op allerlei niveaus houdt een samenleving niet alleen in stand, maar ook en vooral in beweging.

In de wijze waarop mensen zich verantwoordelijk weten voor elkaar en hun omgeving en daar in hun dagelijkse samenwerking in verbanden en organisaties vorm aan geven, ligt het fundament van de samenleving. Dat is niet de markt, overheid of recht. Wat mensen bindt, is het hele scala van wijkverbanden, patiëntenorganisaties, sportorganisaties, organisaties voor vrede en ontwikkelingssamenwerking, vrouwen-, milieu-, consumenten- en andere bewegingen, besturen van kerken en levensbeschouwelijke organisaties, van scholen, ziekenhuizen en zorginstellingen, tot vakbeweging, ondernemersorganisaties en land- en tuinbouworganisaties. Daar kunnen mensen hun idealen realiseren, belangen behartigen of aan hun leefomgeving vormgeven. Daar ligt ook de voedingsbodem voor het maatschappelijk vermogen tot verandering en om aan nieuwe uitdagingen te beantwoorden.

Voorzitter! Het functioneren van de samenleving en het functioneren in die samenleving kan als een bijna vanzelfsprekendheid geleerd worden in het gezin. Daar leert iedereen wat het betekent, dat je samen leven niet alleen doet. Wij hebben vorig jaar bij de algemene beschouwingen een pleidooi gehouden voor een aparte minister voor gezinszaken. Wij gaven toen ook een concrete taakomschrijving voor een dergelijke bewindspersoon, die overigens in het Europa van vandaag geen unicum zal zijn.

Belangrijk bij opvoeding en begeleiding is en blijft het onderwijs. Nodig is een opwaardering van het vak van leraar. Dat beroep blijkt volgens relevant onderzoek, minder populair dan ooit. Opwaardering zal niet alleen in woorden, maar ook in daden, dus langs de inkomenslijn, moeten plaatshebben. Het lijkt ons overigens niet juist om het lerarentekort op te lossen volgens het idee van minister Ritzen. Hij wil een spoedcursus van drie maanden voor werkloze academici die dan onmiddellijk voor de klas zouden komen te staan. Voor begeleiding van leerlingen is meer nodig. Klopt het, voorzitter, dat staatssecretaris Netelenbos het in dezen niet eens is met haar minister?

Onderwijs heeft een belangrijke functie bij het klaar stomen van kinderen en van jonge mensen voor de samenleving. Het gaat daarbij niet alleen om verrijking van vakkennis, maar ook om kennisneming en aanvaarding van waarden en normen.

Voorzitter! U zult mij zeker niet horen zeggen, dat het domein van normen en waarden beperkt is tot het christendom of, in engere zin, tot de christelijke politiek en het christelijk onderwijs. Toch vindt mijn fractie het wel veelbetekenend, dat uit een kortgeleden gepubliceerd onderzoeksrapport blijkt, dat christelijke scholen in de mode zijn. De betrokken onderwijsonderzoekers constateren, dat ondanks een voortgaande ontkerkelijking tweederde van alle leerlingen naar een confessionele school gaat. Ouders zoeken naar een school die goed is georganiseerd en die past bij hun opvoedingsnormen. Dat wordt, blijkens het onderzoek, vooral geboden door protestantse en katholieke scholen. Als positieve factor geldt ook, dat bij het bijzonder onderwijs mensen individueel betrokken zijn bij het bestuur. Daar doen mensen het gewoon met elkaar. Ook daar geldt: samen leven doe je niet alleen.

Voorzitter! Ik heb namens mijn fractie aangegeven dat wij per saldo niet tot een positief oordeel over dit kabinet komen. Er zijn wel degelijk goede punten gescoord. Hierbij denken wij met name aan het financiële beheer en aan de invulling van het gestelde doel: werk, werk, werk. Toch vinden wij dat wij van het kabinet meer hadden mogen verwachten. De minister-president heeft weliswaar bij de start zijn kabinet een gewoon kabinet genoemd. Maar ook van een gewoon kabinet mag visie, ook voor de langere termijn, worden verwacht ten aanzien van een aantal essentiële thema's, waar een fundamentele invulling van groot belang is voor het behoud van een verantwoorde samenleving. Ik noem een aantal van die thema's: mobiliteit en milieu; globalisering en bestuur dicht bij de burger; welvaart en zwakken. Waar is toch de in het regeerakkoord beloofde fundamentele discussie over de ontwikkeling van de sociale zekerheid gevoerd? Toch niet hier? Ik noem nog enkele andere thema's: technologie en individu; veiligheid en vrijheid; ethiek en eigen verantwoordelijkheid; publieke ruimte en privacy. Deze thema's zijn door dit kabinet niet of nauwelijks ingevuld. Dat ontbreken van visie is te betreuren.

Voorzitter! De Nederlandse samenleving kan alleen hoopvol blijven bestaan wanneer de gezamenlijke verantwoordelijkheid actief wordt beleefd. Wij willen ons inzetten voor zo'n samenleving. Regering en parlement spelen daarbij een heel belangrijke rol. Mijn fractie behoort tot hen, die voor regering en parlement Gods zegen vragen.

De heer Ginjaar (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Wie de resultaten van het financieel-economische beleid van het kabinet beziet, kan tot geen andere conclusie komen dan dat hier sprake is van een succesvol beleid. De tekortreductie tot onder de 2%, het behoorlijk terugbrengen van de staatsschuld in de richting van de 60% en het terugdringen van de lasten voor burgers en bedrijven tot welhaast het dubbele van het in het regeerakkoord geraamde bedrag zijn substantieel en boven verwachting. De opleving van de internationale economie heeft een duidelijke bijdrage geleverd, maar de gedurende de volle kabinetsperiode volgehouden budgetdiscipline is wel van het grootste belang geweest. Het kabinet als geheel en de minister van Financiën in het bijzonder verdienen hiervoor een groot compliment.

Dit mag niet leiden tot zelfgenoegzaamheid. Willen wij echt voorloper zijn, dan zijn nog verdergaande aanpassingen noodzakelijk. In financieel opzicht betekent dit een verdere reductie van het financieringstekort en een forse lastenverlichting; zij zijn nodig om de collectieve lastendruk omlaag te brengen, om bij te dragen aan een gematigde loonontwikkeling en om het invoeren van een nieuw belastingstelsel in de volgende eeuw mogelijk te maken. Tevens moeten we rekening houden met beleidsintensiveringen – ik denk aan onderwijs, volksgezondheid, infrastructuur en veiligheid – en met de toenemende kosten van de dubbele vergrijzing. En dat alles bij een in de Miljoenennota berekende ruimte bij ongewijzigd beleid van circa 6 mld.

Voorzitter! Er zijn nog andere redenen om niet achterover te leunen. Zo waarschuwde nog niet zo lang geleden het IMF in de World Economic Outlook voor een mogelijke oververhitting van onze economie. De president van De Nederlandsche Bank was bovendien kritisch gestemd over de ontwikkeling van de conjunctuur. Hij drong daarom aan op verdergaande reductie van het financieringstekort en nam een tweetal, zij het beperkte, maatregelen met betrekking tot de rente. Ook de minister-president betoonde zich bezorgd over de oplopende inflatie. Bovendien horen wij niet echt tot de besten, zoals de concurrentietoets toont. Al met al is voortzetting van het ingezette beleid noodzakelijk en een strakke budgetdiscipline essentieel.

Is de werkgelegenheid fors toegenomen, welhaast tweemaal zoveel als in het regeerakkoord voorzien, het aantal inactieven blijft ons zorgen baren. Dit probleem verdient naar de mening van mijn fractie grote aandacht, zowel vanwege financiële en budgettaire consequenties als vanuit sociale overwegingen, te weten het voorkomen en terugdringen van het gevoel van overbodigheid, van uitsluiting. Hoe denkt het kabinet in dit verband over de conclusies van de Commissie sociaal-economische deskundigen?

Mijn fractie wil nog wijzen op de conclusies van een recente VNO/NCW enquête, waaruit blijkt dat 2/3 van de ondernemingen grote problemen ondervindt bij het aantrekken van gekwalificeerd personeel. Dit is toe te schrijven aan het feit dat steeds meer sprake is van "mismatch" tussen aanbod en vraag. Vooral het midden- en kleinbedrijf zit te springen om vakmensen.

Bij het oplossen van deze problemen is onderwijs in de vorm van her-, bij- en omscholing zeer belangrijk. Het bedrijfsleven besteedt er veel geld aan. Werknemers hebben zelf ook een verantwoordelijkheid, als het erom gaat zich voor te bereiden op mogelijk baanverlies, dan wel actief in te spelen op eigen loopbaanmogelijkheden. Employability is het nieuwe toverwoord. Sociale partners zullen nog het nodige moeten doen om een goede invulling te geven.

Dit kabinet had bij de aanvang "werk, werk, werk" als thema, logischerwijs in de loop van de afgelopen jaren aangevuld met "scholing, scholing, scholing". Jonge mensen dienen over de noodzakelijke bekwaamheden te beschikken om gekwalificeerde arbeid te verrichten. Aantrekkelijk voorbereidend onderwijs en goede doorstroommogelijkheden dienen te worden veiliggesteld, het aantal bèta- en technische studenten verhoogd. Essentiële vakgebieden als Nederlands en rekenen worden vaak nog onderschat. Ook blijken leerlingen na het onderwijs te vaak hun talen niet te beheersen.

De vernieuwing van het beroepsonderwijs had tot doel te bereiken dat voor elke jongere een beroepskwalificatie bereikbaar zou zijn. Helaas worden wij verontrust door een stroom van berichten die erop duiden dat grote aantallen jongeren uitvallen. Wij mogen daarin niet berusten; deelnemen aan het onderwijs is voor ons een uiterst essentieel element. Wij vragen daarom een visie op deze problematiek.

Maar mensen zijn méér dan werknemers. Zij zijn ook lid van een democratische samenleving. Zij maken deel uit van maatschappelijke verbanden, zoals gezin, buurtvereniging of milieuorganisaties. Zij streven naar hogere ontwikkeling. Naast het gezin kan het onderwijs bij uitstek dienen om kinderen uit alle lagen van de bevolking te leren opgroeien met inzicht in maatschappelijke omstandigheden en daarbij behorende normen en waarden. Dit kan mede bijdragen tot het voorkomen van geweld, racisme en discriminatie; van frustratie, uitzichtloosheid, verveling en het daarbij behorende drankmisbruik. Hierbij is van belang dat onderwijs, traditioneel, als belangrijke doelstelling heeft het behoud en de overdracht van cultureel erfgoed naar komende generaties. De VVD hecht sterk aan dit aspect van onderwijs. Streektalen kunnen hier beschouwd worden als een belangrijke factor.

Welke eisen en verlangens wij ook stellen aan de kwaliteit van onderwijs, het is in grote mate afhankelijk van beschikbaarheid én kwaliteit van docenten. Helaas moeten wij constateren dat de maatschappelijke waardering en erkenning van het leraarsberoep nog steeds aan erosie onderhevig is, met als gevolg dat te weinig voor dit beroep gekozen wordt. Leraren waren de laatste jaren te veel een sluitpost van de begroting. Mijn fractie ziet dit als een van de grootste bedreigingen voor de kwaliteit van onderwijs. Het leraarsberoep dient beter in beeld gebracht te worden.

De heer De Boer (GroenLinks):

Wat betekent dit warme pleidooi nu precies? Om een voorbeeld te nemen, ik denk dat één van de oorzaken van het fenomeen dat u nu beschrijft, is dat de salariëring van de beginnende leerkracht, met name in het basisonderwijs, tot de laagste behoort voor iemand die een HBO-opleiding heeft gevolgd. Houdt dit in dat de VVD-fractie pleit voor een salarisverhoging voor die groep?

Heeft de VVD-fractie ook een standpunt over het door de CDA-fractie aan de orde gestelde punt, dat de minister denkt dat je in drie maanden academici kunt omvormen voor het moeilijke beroep van leerkracht op een basisschool?

De heer Ginjaar (VVD):

Wat het laatste betreft kan ik antwoorden dat niet elke academicus ooit een goede leerkracht voor een klas zal worden.

Wat het eerste punt betreft zou ik direct een vraag aan het kabinet willen stellen.

De heer De Boer (GroenLinks):

Mijn vraag was of u een opvatting had over een hoger niveau van salariëring.

De heer Ginjaar (VVD):

Daarop kom ik in tweede termijn terug, na het antwoord van het kabinet.

Zoals gezegd, het leraarsberoep dient beter in beeld gebracht te worden. De onderwijsvernieuwingen in het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs dragen daar zeker ook aan bij, evenals de klassenverkleining. Alhoewel, bij viertiende leerkracht met 200 leerlingen kan ook een vraagteken worden gezet. Toch kijkt mijn fractie met zorg naar de toekomst. Het kan toch niet zo zijn dat het onderwijs straks vastloopt op een gebrek aan voldoende, bekwame docenten? Wij horen graag de visie van het kabinet op deze problematiek.

Overigens treedt bij het onderwijs wel een tegenstrijdigheid van doelstellingen op. De laatste jaren is een schaalvergroting van enorme omvang tot stand gebracht. De VVD-fractie is daar nooit zo gelukkig mee geweest. Scholen van meer dan 10.000 leerlingen zijn geen uitzondering. Dergelijke schaalvergrotingen kunnen zeer bedreigend zijn voor kansen en mogelijkheden van jonge mensen, die maar al te vaak in de massificatie onzichtbaar worden, terwijl een essentieel element in de onderwijsvernieuwing is dat elke leerling gekend wordt, zoals dat vroeger ook was. Hoe beoordeelt het kabinet dit probleem?

Gezondheid is een belangrijk goed, dat de voortdurende aandacht van de politiek vraagt en krijgt. Opvallend is hierbij dat de afgelopen decennia het debat vooral beheerst werd door medisch-inhoudelijke zaken en door de vraag hoe het verzekeringsstelsel in te richten. Onderwerpen als herstel, behoud of verbetering van de gezondheidstoestand van de bevolking in algemene zin krijgen daardoor te weinig aandacht. Dat betreuren wij. Door beïnvloeding van determinanten van ziekte en gezondheid (leefmilieu, voeding, sociaal-economische status) is nog veel gezondheidswinst te halen, niet in geld, wel in termen van kwaliteit van het leven. Wij bepleiten dan ook in navolging van de Wereldgezondheidsorganisatie om voor de volksgezondheid in algemene zin doelstellingen te formuleren, zoals dat ook op andere terreinen van overheidsbeleid, bijvoorbeeld het financieel-economische beleid, volop gebeurt. Op deze wijze wordt ook de samenhang van de volksgezondheid met andere beleidsterreinen zoals volkshuisvesting, sociale zekerheid, de kwaliteit van het milieu en de voeding duidelijk gemaakt.

En dan moet het hier gaan om streefgetallen, die alleen door gezamenlijke inspanningen van overheid, maatschappelijke organisaties en burgers kunnen worden bereikt. Dat zulke gecoördineerde inspanningen resultaten kunnen afwerpen, blijkt uit de cijfers over blessurepreventie in de sport. De kans op een blessure is de afgelopen jaren met 10% afgenomen en het jaarlijkse arbeidsverzuim door sportblessures is gedaald van 2,6 naar 2,1 miljoen dagen.

Het is in dit verband te betreuren dat zo weinig voortgang wordt gemaakt met de aangekondigde gezondheidseffectrapportages. Deze zijn immers bij uitstek geschikt om inzicht te verkrijgen in de effecten van allerlei beleidsmaatregelen buiten het terrein van het gezondheidszorgbeleid op de volksgezondheid. Graag ontvangen wij een reactie op dit pleidooi.

Met tevredenheid constateren wij uit het oogpunt van de kwaliteit van de zorg het besluit om meer financiële middelen uit te trekken voor de caresector, in het bijzonder om daarmede wachtlijsten weg te werken en meer "handen aan het bed" te verwezenlijken. Dat beleid steunen wij van harte. Maar zijn er wel voldoende handen met deskundigheid aanwezig? We constateren met name bij ouderen- en thuiszorg het probleem van de tegenstelling van doelstellingen, zoals ik die ook bij het onderwijs noemde. Een steeds toenemend beslag op de financiële middelen doet de roep om doelmatigheid toenemen; dit tezamen met krimpende middelen leidt tot grotere organisatorische verbanden, waarbinnen dan weer maatregelen moeten worden genomen om de belangen van het individu te waarborgen. De vertaalslag van macro naar micro kan leiden tot vervreemding en ontevredenheid.

Tijdens de algemene beschouwingen en de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in voorgaande jaren is door mijn fractie meermalen naar voren gebracht, dat zij prijs stelt op de in het regeerakkoord aangekondigde grondige discussie over de ontwikkeling van de sociale zekerheid: "in de loop van deze kabinetsperiode wordt grondig nagedacht over de vereisten waaraan ons sociaal stelsel op langere termijn moet voldoen". De minister van Sociale Zaken gelooft echter niet aan de behoefte aan zulk een discussie, zoals blijkt uit Forum van 17 oktober 1996. Waarom is besloten dat de fundamentele discussie niet zal worden gevoerd? De nota Werken aan zekerheid kan naar onze mening niet als een substituut worden gezien. Ook de SER vond het bezinningsgehalte teleurstellend en weinig richtinggevend. Is die discussie niet meer nodig omdat het economisch beter gaat? En is het niet zo, dat thans sprake is van een voortdurende verbouwing van het stelsel?

Bij de mogelijkheid van fiscalisering van de premies voor sociale werknemersverzekeringen is ook aan de orde de verhouding tussen de financiering van het sociaal-verzekeringsbeleid en het sociaal-economische en budgettaire beleid. Mijn fractie nodigt derhalve de regering uit – nu een nieuw belastingstelsel voor de volgende eeuw op stapel staat – alsnog en in samenhang daarmede die genoemde grondige discussie te entameren.

Voorzitter! De volgende week wordt het Europadebat gevoerd. Vele aspecten zullen daarbij ongetwijfeld aan de orde komen. Voor vandaag wil ik mij beperken tot een enkele opmerking over de Europese Unie zelve. Het verdrag van Amsterdam, inmiddels getekend, vinden wij op zichzelf niet zo'n geweldig verdrag, maar er zat duidelijk niet meer in. Wij willen nog op twee punten onze zorg uitspreken. In de eerste plaats over het feit dat met de besluiten van Amsterdam de Unie nog niet klaar is voor uitbreiding. In feite is een debat over de toekomst vooruitgeschoven naar die toekomst, en hebben we te maken met een "Europa sui generis". Waar de vigerende besluitvormingsprocedure en het democratisch gehalte al niet voldoen bij de huidige samenstelling, zal dit zeker niet het geval zijn indien een forse uitbreiding van het aantal lidstaten plaatsvindt. De discussie in Amsterdam over de omvang van de commissie of een nieuwe weging van stemmen is in feite marginaal in vergelijking met de uitdagingen die de Europese samenwerking stelt, maar tekent wel de zompigheid van de discussie over die uitdagingen. Verbreding en verdieping gaan niet samen. Prioriteit leggen bij verbreding houdt in dat economische aspecten zullen prevaleren en dat de benadering van de tweede en derde pijler meer à la carte is; maar laat dit dan duidelijk zijn.

Een volgend punt van zorg is het democratisch tekort. Toegegeven, de posities van het Hof van Justitie en het Europees Parlement zijn in het verdrag duidelijk verbeterd. Nochtans blijft een democratisch tekort bestaan, zowel op Europees als op nationaal niveau. De voornaamste oorzaak moet gezocht worden in de sluipende besluitvorming, gebaseerd op de consensusgedachte; conclusies als voldongen feiten zijn hiervan een wezenlijk onderdeel. Naar de mening van mijn fractie kunnen belangrijke verbeteringen worden bereikt door grotere openheid over de activiteiten van de raad van ministers door documenten, verslagen en stemmingen. Op deze wijze zouden ook de nationale volksvertegenwoordigingen zich beter van hun taak kunnen kwijten.

In zijn schrijven van 30 september jongstleden aan de Tweede Kamer inzake de besluitvorming over de EMU, stelt de minister van Financiën dat nog geen exacte datum bekend is van het belangrijke weekend voor de besluitvorming over de EMU; kan daar thans nog iets naders over worden meegedeeld worden? Kan de minister-president thans nader aangeven hoe de Staten-Generaal bij de besluitvorming worden betrokken, zoals vermeld in die brief? Kan de minister-president ook nog iets zeggen over de gevolgen van het besluit om reeds in mei 1998 de onderlinge koersen van de aan de Unie deelnemende landen vast te stellen? Ontstaat dan de facto een muntunie zonder dat sprake is van een Europese centrale bank?

Voorzitter! De dynamiek in de samenleving gaat niet aan de agrarische sector voorbij. Ook voor deze sector geldt een continu proces van heroriëntatie. In een aantal agrarische deelsectoren lijken daarbij de grenzen van de groei in volumen bereikt. De markt, het milieu, de gezondheid van mens en dier stellen toenemende beperkingen. Ik moet hierbij denken aan de Tragedie van de meent, een metafoor van zo'n dertig jaar geleden, gebruikt om de problemen van het milieu te beschrijven. Kortweg komt die erop neer dat als inwoners van een dorp te veel vee op de meent laten grazen zowel kwalitatieve grenzen als de capaciteit van de meent worden overschreden. De voordelen zijn voor iedere burger individueel, de nadelen voor het collectief. Gemeentebestuur en inwoners dienen tijdig maatregelen te nemen.

Kwaliteitsbewust handelen dient dan het uitgangspunt te zijn voor de sector. Dit betekent dat in brede zin toegevoegde waarde moet worden geleverd, zowel ten aanzien van productie en product als ten aanzien van de omgeving; land- en tuinbouw zijn niet de enige spelers in het landelijk gebied.

Dit geheel moet leiden tot een sterkere maatschappelijke positie van de sector, waarbij het specifieke karakter en de specifieke structuur van de agrarische productiesector uitgangspunt is. De eigen verantwoordelijkheid van de sector staat hierbij voorop; de overheid zal in voorwaardenstellende, maar ook in voorwaardenscheppende zin betrokken blijven.

De VVD steunt de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in zijn streven om tot een betere positie van de varkenshouderij te komen; zij is echter wel van oordeel dat modaliteiten bij de uitvoering van de maatregelen mogelijk moeten zijn.

De heer De Boer (GroenLinks):

Voorzitter! Wat betekent deze laatste zin precies? De minister heeft het voorstel gedaan om tot een reductie van zo'n 25% van de varkenssector te komen. De heer Ginjaar spreekt hierover nu een hele mooie zin uit, maar wat houdt die in?

De heer Ginjaar (VVD):

Zojuist heb ik gezegd, voorzitter, dat er een aantal randvoorwaarden is die in aanmerking moeten worden genomen bij het kwaliteitsbewust handelen. Die factoren kunnen het welzijn van dieren betreffen, maar ook het milieu enz. Dat betekent dat je bij de uitvoering van de beleidsvoornemens rekening zou kunnen houden met de feitelijke vooruitgang die individuele bedrijven of groepen van bedrijven op dat moment bereikt hebben.

De heer De Boer (GroenLinks):

Maar steunt u nu wel of niet de huidige aanpak van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij?

De heer Ginjaar (VVD):

Jawel, uiteraard. Wij zeggen er wel bij: je zou bij de uitvoering de specifieke omstandigheden in aanmerking kunnen nemen en wellicht tot een gemodaliseerde aanpak kunnen komen. Hierover zullen wij echter nog uitvoerig spreken als de desbetreffende wet in dit huis aan de orde komt.

De heer De Boer (GroenLinks):

En gemodaliseerd is: minder aanpakken?

De heer Ginjaar (VVD):

Misschien zou het kunnen betekenen: meer.

De heer De Boer (GroenLinks):

Maar dat denkt u zelf niet.

De heer Ginjaar (VVD):

Ik denk aan minder, ja.

Voorzitter! Wij willen uitdrukkelijk onze waardering uitspreken voor het beleid van de minister in verband met de varkenspest. Wij hebben er bovendien alle vertrouwen in, dat de evaluatie door de EU gunstig zal uitvallen. Wel hebben wij nog de vraag hoe het nu staat met de mogelijkheden tot vaccinatie.

Voorzitter! De milieukwaliteit in Nederland verbetert op onderdelen gestaag en zij zal dat ook in de eerstkomende jaren nog doen, dat alles ondanks economische groei. Natuurlijk gaat niet alles op de wijze en in het tempo dat bijna tien jaar geleden werd gepostuleerd in NMP en NMP-plus, zeker niet waar de milieuproblematiek zo divers is, de uitvoering van het milieubeleid gedecentraliseerd en er zovele actoren bij betrokken zijn. Dit is geen reden om te stellen dat het milieubeleid mislukt is. Het is helemaal geen reden om het CO2-beleid daarvoor als symbool te nemen. De ervaring van de laatste jaren leert dat gewaakt moet worden voor doelstellingen die te hoog zijn ingezet. Bij de Kyoto-doelstellingen kunnen vraagtekens gezet worden, net als bij de feitelijke haalbaarheid. Wat doen wij bij een mislukking, zowel van de conferentie als wanneer wij zien dat een beleid om CO2-emissies te reduceren niet goed gerealiseerd kan worden? Moeten wij ons dan in Nederland niet afvragen waar wij onze broeikasgulden het beste kunnen inzetten: waar de kosteneffectiviteit het grootst is en dus tevens de sociaal-economische belangen het best kunnen worden gediend, in Roemenië met ƒ 1,60 per ton reductie of in ons land met ƒ 30 tot ƒ 300 per ton reductie? Joint implementation ligt voor ons land voor de hand. In de recente nota over klimaatverandering wordt een aantal voorbeelden daarvan gegeven. Mijn fractie vraagt zich af of toch niet meer in die richting moet worden gezocht om tot een effectieve mondiale bestrijding van de luchtverontreiniging te komen, niet alleen voor CO2, maar ook voor zwaveldioxide en dergelijke.

Dit neemt echter niet weg dat de huidige beleidsinspanningen niet voldoende zijn om de daling van emissies na 2000 vast te houden. Daarvoor zijn de maatschappelijke consumptietrends al vele jaren te sterk. Bovendien zal grotere economische groei gepaard gaan met grotere behoefte aan ruimte en met grotere mobiliteit en dus ook een grotere druk op het milieu, zoals de nota "Economische en fysieke omgeving" van het CPB duidelijk laat zien.

De heer De Boer (GroenLinks):

Voorzitter! De metafoor van de meent vind ik een heel mooie. Ik herken ook duidelijk de persoonlijke opvattingen van de heer Ginjaar in de passage die hij nu voorleest. Maar hoe verhoudt dit zich nu tot het kabinetsstandpunt dat economische groei juist nodig is om milieu-investeringen te doen? De heer Ginjaar stelt in dit verhaal met het CPB dat grotere economische groei leidt tot grotere milieubelasting, terwijl het kabinet zegt dat die economische groei nodig is om de milieubelasting te reduceren. Dat kan ik op dit moment nog niet helemaal volgen.

De heer Ginjaar (VVD):

Voorzitter! Ik meen dat er bij dit probleem nog altijd onderscheid moet worden gemaakt tussen een aantal belangrijke afwegingen: korte termijn versus lange termijn en inzetbaarheid van beschikbare middelen in de richting van een duurzame samenleving en voor andere beleidsterreinen, zoals onderwijs. Daar ligt een enorme afwegingsproblematiek. Hoe je het ook wendt of keert, essentieel is dat het ontzettend veel geld zal kosten wanneer je iets in die richting wilt doen. Dat geld moet wel verdiend worden. Je hebt die economische groei heel duidelijk nodig om alle voorzieningen te financieren die op de lange termijn nodig zijn. Als je dat niet wilt doen, dan lukt het niet.

De heer De Boer (GroenLinks):

Is dit geen paradox? Aan de ene kant veroorzaakt groei zeker in een dichtbevolkt land als het onze tot steeds grotere milieubelasting, maar aan de andere kant hebben wij die groei nodig om die milieubelasting te lijf te gaan.

De heer Ginjaar (VVD):

De heer Pen heeft in een van de jongste nummers van de Economisch-statistische berichten daarop gewezen. Hij heeft daarmee aangetoond dat je in feite voor een duivels dilemma zit. Je zit voor een "embarras du choix": waar moet ik op uitzetten? Dat probleem is niet in 24 uur op te lossen in die zin dat, als wij nu besluiten om bepaalde maatregelen te nemen, het zonder meer door zal lopen. Je moet dat geld verdienen om het nodige onderzoek en de nodige maatregelen te kunnen financieren.

De heer De Boer (GroenLinks):

Dat vind ik nu net iets te makkelijk. Ik verwacht niet dat u het in deze algemene beschouwingen oplost, maar je moet wel een richting kiezen. U kiest nu beide. U kiest economische groei met milieubelasting en u wilt de milieubelasting bestrijden, waarvoor u de economische groei nodig heeft. Dat vind ik nog steeds een rare paradox.

De heer Ginjaar (VVD):

Ik denk dat het geen rare paradox is, maar een dilemma in de besluitvorming. Het is wel een kwestie van investeren in de toekomst.

De VVD-fractie vindt het verheugend dat het kabinet in den brede deze problematiek daadwerkelijk onder ogen ziet. Als de capaciteits- en kwaliteitsgrenzen van de meent worden overschreden, dan dient het gemeentebestuur immers maatregelen te nemen. De VVD-fractie betreurt het dat de uit deze gedachte voortvloeiende beleidsnota's zo los van elkaar verschijnen. Een integrale beoordeling is daardoor niet mogelijk en dat doet het ergste vrezen voor een integrale uitvoering.

De wel verschenen nota Milieu en economie bevat mogelijkheden, maar geen harde maatregelen; de uitvoering wordt overgelaten aan de betrokken departementen en actoren en is voor een deel alleen zinvol in Europees of mondiaal verband. De nota is eerder een perspectievennota, een opsomming van met elkaar om voorrang strijdende perspectieven zonder al te stringente beleidsmaatregelen. Deelt het kabinet de opvatting dat een en ander grote vertragingseffecten kan hebben en dat de zo nodige integratie hierdoor nog meer in het geding komt?

Als we erin slagen, het huidige welvaartspeil bij een voorzien aantal inwoners van 18 miljoen te handhaven of te verhogen, dan geeft dit niet alleen problemen voor de kwaliteit van het milieu; de oppervlakte en de ruimte in Nederland nemen niet toe. Dit zal leiden tot een ernstig verdelingsvraagstuk met botsende belangen, zeker als we ons realiseren dat de behoefte aan ruimte de som is van autonoom en wisselend preferent gedrag en dat die dus een onzekere toekomst schept. De samenleving is niet maakbaar, nochtans moet voorkomen worden dat de meent volloopt. En hoe moet Agenda 2000+ dan gerealiseerd worden, financieel, maar ook daadwerkelijk? Of worden alleen perspectieven geschilderd? Schiphol is exemplarisch. Vast verankerd, economisch en ruimtelijk. En de toekomst haalt ons in. Er schijnt geen alternatief te zijn en de meent kan niet groter gemaakt worden. Tot op welk niveau is een functie als mainport nog mogelijk? Biedt selectieve groei hierbij uitkomst?

De huidige samenleving is ondenkbaar zonder mobiliteit. Deze is ook van groot belang voor de vrijheidsbeleving van de burger. Nochtans moeten we ons bezorgd maken over de daarmee gepaard gaande aanslag op de ruimte. Als ergens tegenstrijdigheden in doelstellingen optreden, is het hierbij wel. Los van de vraag of er ooit voldoende maatregelen te nemen zijn en of we het verschijnsel files dus niet moeten accepteren, tenzij we dictatoriale dwang willen uitoefenen, vertragingseffecten in besluitvorming en uitvoering kunnen nooit één zittende minister worden aangerekend, zeker niet als er besloten wordt tot compenserende maatregelen van ruime, naar de mening van mijn fractie te ruime omvang, gelet op de totale problematiek, hetgeen noopt tot verschuiving van financiële middelen. Denk aan de A4 door het Westland en aan de HSL.

Openbaar – collectief – vervoer kan best efficiënter worden door marktwerking.

De heer De Boer (GroenLinks):

Voorzitter! Dit lijkt mij nu echt een onbewezen stelling. Ik maak elke dag gebruik van het openbaar vervoer en mijn persoonlijke ervaring is dat de kwaliteit ervan achteruitholt en dat de kosten toenemen. Dit wordt ook bevestigd door de hele discussie over prijsverhoging bij de spoorwegen. Hoe kan de heer Ginjaar nu volhouden dat marktwerking zou leiden tot beter en goedkoper openbaar vervoer? Daar blijkt op dit moment helemaal niets van, integendeel.

De heer Ginjaar (VVD):

Voorzitter! Nu de heer De Boer deze vraag stelt, denk ik dat de tekst die ik heb uitgesproken, wat te kort door de bocht is. Ik heb bedoeld dat het openbaar vervoer qua interne bedrijfsvoering best efficiënter zou kunnen worden en dat wij dit ook verwachten. Maar tegelijkertijd moet je betwijfelen of het daarmee effectief is als het gaat om het beperken van de automobiliteit.

De heer De Boer (GroenLinks):

Dat is nog een andere vraag. Dat ben ik overigens waarschijnlijk voor een deel met u eens, maar het gaat mij er nu even om dat privatisering, dus marktwerking in het openbaar vervoer tot een beter product zou leiden. Dat is een op dit moment volstrekt onbewezen stelling. In Nederland blijkt zelfs het tegenovergestelde.

De heer Ginjaar (VVD):

Voorzitter! De heer De Boer legt het begrip "efficiënt" op een verkeerde manier uit.

De heer De Boer (GroenLinks):

Dat zal wel, maar de klant in de trein wil graag op tijd op zijn bestemming zijn en voor een zo laag mogelijke prijs, maar geen van beide is het geval.

De heer Ginjaar (VVD):

Dat wordt beschreven met het woord "effectief".

De heer De Boer (GroenLinks):

Dit wordt een woordenspel. Ik vraag naar de bijdrage van marktwerking in het openbaar vervoer aan een beter product.

De heer Ginjaar (VVD):

De vraag is of daarbij echt sprake is van marktwerking. Ik geloof dat niet, maar dat is een andere zaak. Als ik de terminologie van de heer De Boer aanhoud, dan wordt de interne bedrijfsvoering efficiënter door die marktwerking.

De heer De Boer (GroenLinks):

Maar het product wordt niet beter!

De heer Ginjaar (VVD):

Er zijn minder mensen nodig enz. Het bedrijfsresultaat zal dus beter kunnen worden, maar de vraag is of het daarmee ook effectief is voor het beperken van de automobiliteit. Gaan de mensen daardoor bijvoorbeeld ook van de auto naar de trein? Dat kan volgens mij betwijfeld worden.

De heer De Boer (GroenLinks):

Ik denk ook niet dat dit zal gebeuren. U slaat de daaraan voorafgaande vraag echter over. Die grotere efficiency zal niet leiden tot een beter product voor de klant. Integendeel, het product neemt af. Wat is dan de positieve bijdrage van die marktwerking? Waarom kiest u daar zo hartgrondig voor, als het resultaat nihil tot negatief is?

De heer Ginjaar (VVD):

Voorzitter! Ik denk dat de heer De Boer en ik in feite precies hetzelfde zeggen.

De heer De Boer (GroenLinks):

U bent het met mij eens?

De heer Ginjaar (VVD):

Ik heb de vraag gesteld en u hebt die met ja beantwoord. Ik heb alleen maar een vraag gesteld waar ik nog graag het antwoord van het kabinet op hoor.

De heer De Boer (GroenLinks):

Dat is te gemakkelijk. Wij zijn als vertegenwoordigers van politieke partijen ook ingehuurd om een standpunt te hebben. Ik vraag nu wat uw standpunt is over de marktwerking in het openbaar vervoer. Naar mijn smaak leidt die tot niets. U hebt gezegd dat u dit met mij eens bent. Dat betekent evenwel dat u bij uw minister andere maatregelen moet bepleiten, want zij heeft een heel andere opvatting op dit gebied. In mijn ogen is dat een foute opvatting. Ik wil nu echter weten waar u in dezen staat. Bent u het met de minister of met mij eens?

De heer Ginjaar (VVD):

Voorzitter! Ik sta erover te denken of ik met andere woorden nog een keer hetzelfde zal uitleggen. Als je dat doet, blijf je echter voortdurend met elkaar discussiëren. Enige tijd geleden – ik meen vorige week – stond in de NRC een interview met de hoogleraar emeritus uit Leiden, Dresden. Ik heb hem zelf nog gekend. Hij was toen hoogleraar in de faculteit letteren. Dat was ook nog in de tijd dat je als student veel meer kon doen dan alleen maar je eigen discipline, zo zeg ik in de richting van de minister van Onderwijs. Dresden was dus een zeer erudiet man. Hij zei – ik ga nu even kort door de bocht –: het lukt je nooit om precies op te schrijven wat je bedoelt; de lezer zal daar vervolgens dus een eigen interpretatie aan geven; en dan kun je alleen maar hopen dat de twee misverstanden elkaar opheffen; dat gebeurt echter nooit. Welnu, ik denk dat wij nu op dit niveau met elkaar aan het discussiëren zijn.

De heer De Boer (GroenLinks):

Het is heel leuk geprobeerd, maar u geeft geen antwoord op de vraag. De vraag is: bent u het eens met de minister, als het gaat om marktwerking als bijdrage tot het openbaar vervoer, of bent u het met mij eens dat daar geen fluit van blijkt? U geeft geen antwoord op die vraag en dat spijt mij.

De heer Ginjaar (VVD):

Ik wil er best antwoord op geven, maar ik ben het met de vraagstelling niet eens. Als u het mij toestaat, zal ik proberen om daar in tweede termijn een heel duidelijke, niet voor velerlei interpretaties vatbare uitleg aan te geven.

Voorzitter! Ik heb gezegd dat in hoge mate betwijfeld moet worden of de marktwerking inderdaad effectief is voor het beperken van de automobiliteit. De recente nota van het Sociaal-cultureel planbureau, getiteld "Maatschappelijke en individuele determinanten van autogebruik", werpt hier een schril licht op. De tragedie van de meent wordt hier in volle hevigheid geïllustreerd en kan feitelijk alleen maar leiden tot de conclusie dat je files zult moeten accepteren. Tot in welke mate is een andere vraag.

De interne Europese markt en de ruimtelijke neerslag daarvan dwingt ons ertoe, Nederland te zien als één Euregio in concurrentie met andere concentraties van bedrijvigheid. Nederland heeft daarbij niet alleen een distributiefunctie. In die context past het dan ook niet om Nederland op te delen in een kern en een periferie. Zeker in de Europese Unie moet Nederland beschouwd worden als één regio. In de recente nota Ruimte voor economische dynamiek wordt echter voor een andere benadering gekozen, namelijk voor een corridor van de Randstad in oostelijke en zuidoostelijke richting. Een project inzake samenwerking over de grens, zoals door collega Van Leeuwen genoemd, past wellicht in een dergelijke opvatting. Maar stadsregio's als Groningen, Leeuwarden, Middelburg en Vlissingen zullen volgens deze nota van relatief bescheiden omvang blijven. Wij betreuren dat. Hoe past dit, als het gaat om Groningen en Leeuwarden, in de opwaardering – zo wordt het in perspublicaties genoemd – van de Eemshaven?

De VVD-fractie deelt de analyse van de commissie-Langman over Noord-Nederland, maar ook in dit rapport wordt te veel de nadruk gelegd op de perifere ligging. De aanwezige dynamiek zou eerder gestimuleerd moeten worden door een behoorlijke verbindingsstructuur. Past het ook niet in de opvatting van de nota over de ruimtelijke dynamiek om de A73 meer aandacht te geven? Mutatis mutandis zijn wij verrast door het onverwachte uitstel van de aanleg van de A57, zeker tegen de achtergrond van de aanleg van de Westerscheldetunnel en de ontwikkeling van de Zeeuwse havens. Wat is dan de relatie van deze nota met de nota over Nederland 2030, die in het voorjaar uitkomt? Kan de minister-president over al deze aspecten een geïntegreerd oordeel geven?

In de troonrede komt de volgende passage voor: "De rechterlijke organisatie behoort opgewassen te zijn tegen de eisen die de komende tijd aan haar worden gesteld. De veranderingen die daarvoor nodig zijn vormen onderwerp van nadere overweging." De VVD-fractie wil hierbij opmerken dat niet zozeer veranderingen in de structuur nodig zijn, als wel een voldoende bemanning van de rechterlijke colleges en hun ondersteuning. De uitspraken van de deken van de Nederlandse orde van advocaten zijn daarover volstrekt duidelijk.

In dit verband dient met een kritisch oog te worden gekeken naar de voornemens van de minister van Justitie ten aanzien van het optreden van plaatsvervangend rechters. Blijkens recente publicaties zal hierbij geleidelijkheid worden betracht. Mijn fractie is beducht dat dit, zowel vanuit budgettaire overwegingen als vanuit het oogpunt van specifieke deskundigheid, een zeer langdurig proces met grote fricties zal opleveren. Mijn fractie zou het overigens op prijs stellen als de opvatting dat het optreden van plaatsvervangend rechters de onafhankelijke rechtspraak in gevaar zou brengen met feiten kan worden gestaafd. De integriteit van betrokkenen is immers in het geding. Bovendien kan de redenering worden uitgebreid tot anderen.

In haar memorie van toelichting vermeldt de minister van Justitie een daling c.q. een stabilisatie van de criminaliteit. Op zichzelf is dat verheugend, maar het is tevens een aansporing om het repressieve beleid met kracht voort te zetten. Als inwoner van een tot voor kort nog niet heringedeelde gemeente met de meeste geregistreerde misdrijven per 1000 inwoners kan ik daar niet genoeg op aandringen. Meer zorg moet het ons baren dat wij de laatste maanden zijn opgeschrikt door zo maar gewelddadig optreden, georganiseerd of omdat opmerkingen niet werden gelust. Hier is duidelijk sprake van een normvervaging, mede onder invloed van de "permissive society", met als gevolg een te ver doorgeschoten individualisering en uitholling van de sociale controle. Te weinig kwam de eigen verantwoordelijkheid van de burger aan bod. Maar ook op een ander niveau is sprake van zorgwekkende ontwikkelingen, zoals de beursfraudegevallen laten zien.

Dit straatgeweld, maar ook de veel voorkomende criminaliteit, worden als bedreigend ervaren voor de burger, maar ook voor de cohesie in onze samenleving. De politiek moet de signalen opvangen, er iets mee doen, in woord en daad. Gewoon uitvoeren van wetten, uiteraard. Maar er moet meer gebeuren. Gelukkig gebeurt dit al hier en daar. Wat vindt de regering van de gedachte – zoals die onlangs door mijn fractiegenoot Wiegel is geopperd – om een taskforce op hoog niveau in te stellen, onder leiding van de minister-president, met de bewindslieden van Binnenlandse Zaken, Onderwijs, Justitie en Volksgezondheid, Welzijn en Sport, met als taak het opsporen van de oorzaken van geweld en onveiligheid en het doen van aanbevelingen voor een aanpak in de meest brede zin, met als doel het herstel van normbesef en burgerschapszin in onze samenleving? Vrijheid is essentieel voor de ontplooiing van mensen, maar wel met verantwoordelijkheid, verdraagzaamheid en sociale rechtvaardigheid.

Dan nog een enkel woord over de organisatie van de politie, vooruitlopend op de begrotingsbehande- lingen. De bewindslieden van Binnenlandse Zaken en Justitie hebben de afgelopen tijd meerdere malen gesteld, onvoldoende greep op de politie te hebben. Mijn fractie vindt het daarom een goede zaak als naar aanleiding van de komende evaluatie wordt aangegeven welke maatregelen tenminste noodzakelijk zijn en welke wijzigingen nog in deze kabinetsperiode onder verantwoordelijkheid van deze bewindslieden worden voorgesteld; dit alles met het oog op meer zeggenschap over de daadwerkelijke besteding van middelen en een betere democratische controle.

Voorzitter! De bestuurlijke organisatie is al vele tientallen jaren onderwerp van discussie, met steeds wisselende visies en conclusies. Dat kwam de bestuurlijke organisatie niet ten goede, evenmin als de duidelijkheid over de meest wenselijke vorm; een typisch voorbeeld van de wet van de verminderende meeropbrengst: elke volgende beschouwing voegt minder toe.

In de huidige regeerperiode is wederom veel aandacht besteed aan het fenomeen van de gemeentelijke herindeling. Zoals bekend, heeft mijn fractie niet zoveel op met de schaalvergroting die met deze herindelingen gepaard gaat. Wij constateren dat ook hierbij de reeds genoemde tegenstrijdigheid van doelstellingen optreedt: enerzijds het bestuur zo dicht mogelijk bij de burger brengen – het lokale niveau dus – en anderzijds het versterken van het bestuurlijk draagvlak, met als gevolg schaalvergroting waardoor de afstand tussen burger en bestuur groter wordt, en burgers zich niet herkennen in het bestuur. Dit noopt dan weer tot het instellen van dorpsraden enz. Ingewikkeld, omslachtig en vaak niet democratisch.

In sommige provincies zijn gemeenten heringedeeld, maar in andere niet. Daardoor is landelijk een scheef beeld ontstaan. In kleinere provincies, zoals Drenthe en Zeeland, is nog maar een beperkt of zeer beperkt aantal gemeenten overgebleven. Tast zulks de positie van het provinciaal bestuur niet aan? In Overijssel en Utrecht zijn ingrijpende plannen geformuleerd. Naar de mening van de VVD-fractie moet daar nog eens zorgvuldig gekeken worden, zeker omdat het kabinet weet dat in deze Kamer over grootschalige herindelingsplannen genuanceerd wordt gedacht. Zijn overigens de resultaten van dit soort grootschalige herindelingen wel conform de verwachtingen? Onderzoek naar de effecten doet daaraan en zelfs aan de noodzaak twijfelen.

Onlangs, bij het debat in deze Kamer over de samenvoeging van Uden, Veghel en Boekel, deed collega Staal van D66 een opmerkelijke voorspelling, te weten dat de stadsprovincie Eindhoven – over nut en noodzaak daarvan heeft mijn fractie overigens zeer grote twijfels – er niet zal komen omdat "de politieke deals waarop dit soort keuzen zijn gebaseerd niet werken". Mijn fractie verneemt graag het commentaar van de regering op deze voorspelling. En vooral ook krijgt zij graag wat meer inzicht in de consistentie van de visie van de regering op dit onderdeel van de bestuurlijke organisatie: waarom Rotterdam wel, maar Haaglanden niet, Amsterdam nog niet, maar Eindhoven wel?

Natuurlijk onderkennen wij de specifiek bestuurlijke problematiek van de mainport Rotterdam. Maar het verzet van het Rotterdamse stadsbestuur maakt een dergelijke bestuurlijke organisatie niet effectief. Zou het dan toch maar niet – wij hebben dit ook schriftelijk gevraagd – beter zijn, te kiezen voor een time-out? Hoe het ook zij, is het niet verstandig, pas op de plaats te maken ten aanzien van de stadsprovincies en zeker ten aanzien van gemeentelijke herindelingen en alle aandacht te richten – onder handhaving van het Thorbeckiaanse drie bestuurslagenmodel – op een echte inhoudelijke versterking van de tweede bestuurslaag, die van de provincie, het middenbestuur?

Overigens heeft mijn fractie met verbazing kennisgenomen van het wetsvoorstel waarmee wordt beoogd, de benoeming door de Kroon van de commissaris der koningin en de burgemeester uit de Grondwet te halen. Wat is nu precies de achterliggende gedachte? Streeft de regering op termijn naar verkiezing van deze ambtsdragers? Waarom ook heeft de regering, tegen het advies van de Raad van State in, toch dit voorstel ingediend? Mijn fractie voelt daar niets voor.

In 1998 wordt het 150-jarig bestaan gevierd van de Grondwet, zoals die in 1848 vorm kreeg. Terecht zal daar veel aandacht aan worden besteed. Deze wet vormt immers de grondslag voor onze democratische rechtsstaat en het is dan ook deze grondslag die onze fractie doet twijfelen of het een goede gedachte is, een wijziging van de Grondwet slechts één parlementaire behandeling te laten doorstaan. Natuurlijk zal er veelal consensus over de voorgestelde wijzigingen zijn, maar het gaat om die ene uitzondering. Voorkomen moet worden dat kortstondige opvattingen te snel hun plaats in de Grondwet krijgen en grondwetswijzigingen smeerolie vormen voor een meer of minder toevallige regeringscombinatie. Misschien wel het belangrijkste grondrecht in onze democratische rechtsstaat is het recht om te stemmen, een recht waarvan in ons land in het algemeen op bevredigende wijze gebruik wordt gemaakt. Zorgwekkend is echter de steeds geringere actieve belangstelling, zoals blijkt uit een teruglopend ledenaantal van met name de grote partijen. Dit betekent een steeds kleiner wordend reservoir, waaruit voor het bestuurlijk kader en de leden van onze vertegenwoordigende organen kan worden geput. Dit is een gevaar, kwalitatief en kwantitatief voor het functioneren van onze parlementaire democratie. Vele beschouwingen zijn aan dit verschijnsel gewijd, met even zovele verklaringen. Ik wil voor de discussie nu enkele aspecten noemen.

In de eerste plaats verandering in het sociaal-culturele patroon van onze samenleving. Meer vrije tijd, de informatiemaatschappij en een grotere mobiliteit waardoor de burger, ondanks een duidelijke belangstelling voor de politiek toch veel minder behoefte heeft om zich echt met de politiek te bemoeien. Die burger wil zich wel bezighouden met specifieke onderwerpen, getuige de belangstelling voor one issue-groeperingen. Zouden politieke partijen hun posities niet duidelijker moeten markeren?

Hoe het ook zij, voorzitter, de problematiek is zorglijk. De vraag doet zich voor of bonafide politieke partijen daarom niet beter in staat moeten zijn dan thans om hun primaire taken uit te voeren. Geen subsidiëring, wel ruimhartiger dan thans het geval is financiële steun om denkkrachten te mobiliseren, vorming en scholing tot stand te brengen en het maatschappelijk debat te organiseren. De commissaris van de koningin in de provincie Utrecht de heer Beelaerts van Blokland, een zeer verstandig man als het om dit soort onderwerpen gaat, suggereerde vanmorgen in een radio-uitzending dat de politieke partijen wellicht het maatschappelijke debat meer naar zich toe zouden moeten trekken en dat niet zouden moeten overlaten aan de overheid.

Het tweede aspect is dat besluitvorming vaak complex, langdurig en ondoorzichtig is. Versnippering in besluitvorming, langdurige rondes van inspraak en advies, na langdurige besluitvorming een nieuwe ronde van inspraak en advies over de feitelijke uitvoering, langdurige beroepsprocedures en rechters die politiek-bestuurlijke afwegingen maken. Met name aan dit laatste aspect heeft de fractievoorzitter van de VVD in de Tweede Kamer bij de algemene beschouwingen uitvoerig aandacht besteed. Wat mij betreft, voorzitter, wil ik volstaan met een citaat uit het antwoord op vraag 81 bij de schriftelijke voorbereiding van de Tweede-Kamerbehandeling van de VROM-begroting. Ik citeer: "Voor wat betreft het strategisch planniveau – PKB's, streekplannen en (regionale) structuurplannen – heeft de Awb tot gevolg dat in eerste instantie het planvaststellend orgaan en vervolgens de rechter nadrukkelijker dan voorheen moeten nadenken over de vraag of in een grotendeels indicatief richtinggevend plan ook op extern juridisch bindende wijze knopen worden doorgehakt." Mijn commentaar daarbij is: wij maken het er zelf ook wel naar.

De werkgroep-Van Kemenade belichtte het probleem uitvoerig en deed een aantal belangwekkende voorstellen. Het kabinet reageerde wat afhoudend in een eerste reactie. Toch denk ik, voorzitter, sprekend namens de VVD-fractie dat dit probleem zeer zorgvuldige aandacht behoeft en dat zo nodig de nodige reparaties moeten worden doorgevoerd.

Ik sprak al eerder over de tegenstrijdigheden der doelstellingen: Grootschaligheid leidt tot massificatie, professionalisering, bureaucratisering en vervolgens tot vervreemding. Het is aan de politiek, de politieke partijen en bestuurders en volksvertegenwoordigers om het nodige tegenwicht te bieden. Duidelijk, consistent en geloofwaardig. Het nastreven van het algemeen belang brengt het afwegen van deelbelangen met zich mee. Die afweging dient glashelder te zijn.

Voorzitter! Nog een enkel woord over het correctief referendum. Wij komen daar binnenkort nog over te spreken. Ik wil echter voor dit moment aan het kabinet de volgende vraag voorleggen. Als vaak na langdurige besluitvorming een besluit na afweging van alle belangen genomen is, zou dan een correctief referendum niet mede bijdragen tot uitholling van ons systeem van parlementaire democratie, zeker indien bij zo'n referendum ook andere actoren dan politieke partijen zich in het strijdgewoel mengen, nadat zij al eerder getracht hadden het politieke besluitvormingsproces te beïnvloeden?

Voorzitter! Ik kom aan het eind van mijn bijdrage. Paars was voor mijn fractie een ongewis avontuur. Het resultaat viel niet tegen. Het beleid kan in het algemeen gewaardeerd worden, zij het dat enkele kanttekeningen in opbouwende zin geplaatst kunnen worden en die mocht ik namens de fractie van de VVD maken. Een van de beloften voor een meer verfrissende aanpak van de politiek door de nieuwe coalitie was dat discussies met een open benadering gevoerd zouden worden. Dit was te veel gevraagd. Wellicht is dat logisch bij een coalitie van drie partijen. Er werd echter ook gesproken van het herstel van dualisme. Het valt op dat dit dualisme niet altijd in goede aarde is gevallen als het door de Tweede Kamer werd beleden.

De heer Van Leeuwen (CDA):

Voorzitter! Mag ik de heer Ginjaar op dit punt een vraag stellen? Dualisme. Ik heb af en toe het gevoel dat wij verschillende definities kennen van dat begrip. Voor mij is dualisme de mogelijkheid dat helder een onafhankelijke mening gegeven kan worden binnen het parlement. Ik heb het gevoel dat in de laatste tijd door vertegenwoordigers van coalitiepartijen juist buiten het parlement van die heldere meningen worden gegeven en dat die worden afgezwakt wanneer zij binnen het parlement ter discussie komen. Ik heb het bijvoorbeeld gezien bij het debat over Bouterse. Ik denk ook aan de uitbreiding van de Europese Unie. Daarbij werd forse taal gesproken. Dan dacht je: zo, het einde van het kabinet is nabij. Maar als dan puntje bij paaltje kwam, werd in de Tweede Kamer veel milder gediscussieerd.

Wat is volgens u de definitie van het begrip dualisme? Ik wil ook uw commentaar horen op de opmerking: ik kan mij voorstellen dat een opmerking die binnen het parlement wordt gemaakt over een lid van het kabinet – dat het een politiek onbenul is – heel anders moet worden gepareerd, dan wanneer die buiten het parlement wordt gemaakt.

De voorzitter:

Ik veronderstel dat de heer Van Leeuwen antwoord wil hebben van de heer Ginjaar, hoewel hij de vraag aan mij stelde.

De heer Van Leeuwen (CDA):

Ik vroeg het via de voorzitter aan de heer Ginjaar.

De voorzitter:

U vroeg het aan mij. Leest u het maar na!

De heer Ginjaar (VVD):

Voorzitter! Wat is dualisme? Ik denk dat dualisme inhoudt dat opvattingen duidelijk worden gepresenteerd. Zeker in een samenleving zoals de onze, waar je altijd tot een compromis moet komen, waar altijd sprake zal zijn van een afweging van deelbelangen, maar ook van politieke inzichten, moet glashelder gemaakt worden hoe die afweging verloopt. Dat betekent dat je binnen en buiten het parlement heel duidelijk opvattingen kunt verkondigen, zonder dat de politieke tegenstellingen onmiddellijk zo hoog op moeten lopen als vaak gebeurt. Dat zou naar mijn gevoel wat rustiger bekeken moeten worden. Als een duidelijke mening wordt geponeerd die afwijkt van de mening van het kabinet, wil dat nog niet zeggen dat dit het einde van het kabinet is. Integendeel, in het gemeen overleg – ik parafraseer feitelijk op het slot van mijn betoog – dienen opvattingen duidelijk te worden uitgewisseld. Het resultaat en de afweging moeten glashelder zijn.

Dan kom ik op de tweede vraag. Ik denk dat ik die opmerking niet gemaakt zou hebben.

Voorzitter! Paars, een mengkleur van blauw en rood; een begrip ook dat verhullend kan werken. Politieke tegenstellingen en inzichten, bijvoorbeeld over de verhouding tussen individuen en overheid maar ook over allerlei andere zaken – hiermee sluit ik aan op het antwoord dat ik zonet aan de heer Van Leeuwen gaf – moeten duidelijk gemarkeerd worden en kunnen worden zonder dat politieke spanningen oplopen. Waar is anders het gemeen overleg voor? Wij wachten het antwoord van de minister-president met belangstelling af.

De heer De Wit (SP):

Mijnheer de voorzitter! Mag ik nog een vraag stellen? Ik heb speciaal gewacht tot het eind van de bijdrage van de heer Ginjaar. Zij sluit eigenlijk aan bij zijn eerste opmerkingen over de bezorgdheid van de VVD over de instroom van jongeren op de arbeidsmarkt. Dat wil ik koppelen aan het standpunt van de VVD in het verkiezingsprogramma over het minimumloon. Ziet de VVD-fractie dan geen belemmeringen voor die instroom, voor het oplossen van die problemen op de arbeidsmarkt, als zelfs het minimumloon verlaagd moet worden?

De heer Ginjaar (VVD):

Voorzitter! Ik wil op deze vraag graag antwoord geven, maar dat zal enige tijd vergen.

Je moet constateren dat in Nederland sprake is van een geringe arbeidsdeelname. Je moet ook constateren dat de arbeidskosten in het algemeen te hoog zijn. Wil je jongeren of anderen die arbeid verrichten die niet productief is boven het minimumniveau toch tot die arbeid toelaten, dan zul je daartoe geëigende maatregelen moeten nemen. Als je overgaat naar het minimumloon moeten enkele aspecten daarbij betrokken worden.

In de eerste plaats kun je kijken naar alleenstaanden. Zij krijgen thans een bedrag van ƒ 1200. Als zij aan werk worden geholpen op een bedrag van ongeveer 80% van het minimumloon en zij krijgen vervolgens een aanvulling via de Bijstandswet, dan verdienen zij wel degelijk meer!

In de tweede plaats kun je te maken hebben met kostwinners die op een niveau zitten van ƒ 1800 en beneden dat minimumloon aan het werk moeten, maar ook een aanvulling krijgen. Als zij onder het nieuwe regime buiten de arbeidsmarkt vallen, komen zij in een armoedeval. Bovendien zijn daaraan allerlei psychologische aspecten verbonden. Niemand vindt het prettig om als hij normaal arbeid verricht, nog een gedeeltelijke bijstandsuitkering te krijgen.

De discussie wil ik verder aan de interne partijdemocratie overlaten. Ik denk echter dat de aspecten van de geringere arbeidsparticipatie en de te hoge arbeidskosten heel goed bekeken moeten worden om jongeren en anderen aan de onderkant van de arbeidsmarkt weer bij het arbeidsproces te betrekken.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter! Mag ik nog een vraag stellen?

De voorzitter:

U kunt dat beter in tweede termijn doen. Ik had het woord gegeven aan de heer De Boer. Wij houden vandaag algemene beschouwingen en wij praten niet over verkiezingsprogramma's die nog niet zijn vastgesteld.

De heer De Boer (GroenLinks):

Voorzitter! Dit is de laatste ontmoeting tussen deze Kamer en het helaas verre van volledige kabinet. Dat laatste vind ik een beetje jammer, temeer omdat de derde week van november al sinds mensenheugenis de week is van de algemene beschouwingen in dit huis.

Het is een goed moment om de balans op te maken. Is het goed geweest en kan het zo doorgaan? Om die vraag gaat het. In mijn dagelijks werk zit ik regelmatig met groepen rond de flipover om de werkwijze en de resultaten te evalueren. Wat bevalt en wat niet? Wat moet anders en wat beter? Omdat ik niet verwacht dat de minister-president mij zal uitnodigen met een rol flappen in de Treveszaal te verschijnen om met de ministerraad eens een stevige zelfevaluatie uit te voeren – dat is jammer, want het zou voor alle betrokkenen een buitengewoon amusante en nuttige ochtend kunnen worden – neem ik de kans waar om bij deze algemene beschouwingen aan de hand van diezelfde vragen de coalitie een spiegel voor te houden met een sprankje hoop dat het hier en daar tot nadenken stemt.

Wat mij het meest bevalt, is dat het een gewoon kabinet is geworden: weinig kapsones en een eigentijdse uitstraling. Er is behoorlijk aangepakt. De stijl van werken is doorgaans dynamisch. Wij hebben een goede minister-president: sober, rustig, betrouwbaar. De oppositie wordt wel levendig tegemoet getreden en bij vlagen zelfs serieus genomen. Er zijn pogingen gedaan tot herstel van het dualisme, maar de regie vanuit het Torentje heeft dat initiatief helaas te vroeg de kop ingedrukt. Zo-even ging het daar ook al over.

De meeste bewindslieden zijn toegankelijk en redelijk communicatief. De financiën zijn op orde. De economie bloeit, al zou de richting anders moeten. De welvaart neemt toe, maar wordt helaas te ongelijk verdeeld. En wat ik niet mag vergeten: het CDA is weer op aarde, waarbij Van Mierlo c.s. iets te graag over het hoofd zien dat de mogelijkheid om de machtspositie van het CDA te neutraliseren meer door afstraffende kiezers is veroorzaakt dan door het subliem opereren van D66, maar dat terzijde.

Er zijn ook enkele persoonlijke paarse pareltjes te noteren. Het jaar begon goed met het pleidooi voor onthaasting van minister De Boer, dat vervolgens de weg ging van alle goede nieuwjaarsvoornemens. Ook denk ik aan staatssecretaris Dok die een mooie brief over Cuba naar de Herald Tribune stuurde en aan minister Borst die een kardinaal de oren waste over zijn zieke redenering dat iemand, bijvoorbeeld de minister zelf, die een euthanasieverklaring bij zich draagt, moreel gelijk staat aan de doodschoppers van een voorbijganger. Ik vond dat een prima optreden. Ten slotte kwam minister van Mierlo met een pittige waarschuwing in de richting van China, waarop sommige EU-partners reageerden door razend snel een handelsmissie naar het wellicht openvallende gat te sturen. Dat heet dan Europese solidariteit...

Wat bevalt mij niet, voorzitter? Misschien is dat een wat pikantere passage. Waarin stelt paars teleur? Allereerst moet worden geconstateerd dat de regering, in haar winning mood, soms kwaliteit inruilt voor haastwerk en ondeugdelijke uitvoering. Onder druk van het regeerakkoord zijn ingrijpende wetten het parlement gepasseerd die niet op alle punten voldoende doordacht waren, die in een te kort tijdsbestek en met te weinig middelen zijn geïmplementeerd en die onvoldoende zijn gecheckt op uitvoerbaarheid. Dat is trouwens een aandachtspunt voor de hele overheid. Politiek en bureaucratie zijn vooral geconcentreerd op het maken van regelgeving en het produceren van plannen en nota's, terwijl de ervaring op de vloer mij steeds duidelijker maakt dat het daarna eigenlijk pas begint. Het operationeel maken van beleid en implementatie en uitvoering vragen veel meer aandacht, deskundigheid en geld dan wij er nu voor uittrekken. Zouden wij niet eens een tijdje kunnen kiezen voor minder nieuwe wetgeving en plannen om het bestaande beter uit te voeren en echt af te maken?

Voorzitter! Ook de snelle reparatiewetgeving is niet goed voor het kwaliteitsimago van de politiek. Neem de Algemene nabestaandenwet. In het korte geheugen van coalitiepartijen en media blijkt volledig uitgewist te zijn dat alle nu opkomende bezwaren in elk geval in deze Kamer uitvoerig op tafel zijn geweest. Toch moest het doorgaan. Voorzitter! Nu al is het nodig om deze doorgeschoten wetgeving te herzien. Waarom moet het zo? Waarom tegen kritiek en beter weten in tóch een wet erdoor drukken? Waarom hebben de regeringspartijen in dit huis op zo'n moment zo weinig ruggengraat? Klopt het bericht dat de regering van plan is om een verdrag op te zeggen omdat de ANW in strijd is met een EU-richtlijn? Dat kan toch niet de bedoeling zijn?

Teleurstellend is het dat de bestuurlijke vernieuwing is afgegaan. Minister Dijkstal is voor de VVD met twee missies afgevaardigd: een bruggenbouwende rol in het kabinet en een charmante blokkade tegen al die onzin over bestuurlijke vernieu wing. Beide doelen heeft hij ruimschoots gehaald. Gefeliciteerd! Als het hem nu ook nog lukt om agenten te tellen, mag hij met voldoening op zijn ministerschap terugkijken. D66 moet dit alles tandenknarsend aanzien. Meer en meer wordt haar zingeving teruggebracht tot het zijn van smeerolie en katalysator.

Zolang het CDA in de regering zat, vormde dat een blokkade om enkele wat meer principiële kwesties te regelen. Het is wat teleurstellend dat dit kabinet niet de moed heeft gehad om nieuwe wetgeving voor te bereiden op het gebied van bijvoorbeeld euthanasie, een andere financiering van het bijzonder onderwijs en een effectief drugsbeleid. Het nu begonnen bescheiden experiment op dat terrein is prima, maar te aarzelend. Wanneer zullen bestuurders de moed hebben om dit probleem nu eens echt aan te pakken? Verslaafden aan harddrugs zijn zieke mensen. De enige aanpak die zal blijken te werken, is gelegaliseerde verstrekking en daarmee decriminalisering. Al zeven jaar vraag ik daarvoor bij deze beschouwingen aandacht en ik zal dat blijven doen tot een meerderheid in dit land gaat inzien wat allerlei deskundigen allang weten; verboden vruchten vormen de goudmijn voor criminelen. Daar ligt de drijfveer tot pushen en jongeren drugsafhankelijk maken. Ook de koudwatervrees ten aanzien van het homohuwelijk is jammer. Er is een Kamermeerderheid om dit te regelen, maar uit benauwdheid voor wat de buren ervan zullen zeggen, durft het kabinet dit niet aan.

Wat verder opvalt, is dat in het polderdenken doel en middelen door elkaar zijn gaan lopen. Vroeger, toen politiek nog gewoon duidelijk was, beschouwde men het bereiken van compromissen als een middel, zonder dat de eigen identiteit daarvoor werd ingeleverd. Nu zie je steeds meer dat partijen als PvdA en D66 hun ziel en eigenwaarde verkopen voor het bereiken van dat ene doel: consensus. In 1994 had paars de ambitie om behoorlijk met de stroperige overlegcultuur af te rekenen; wég met dat vertragende consensusgepalaver. De minister-president ontstijgt nu echter het politieke gewoel zozeer dat hij nagenoeg zonder tegenspraak vrijwel élke opvatting overtuigend kan brengen. Een premier die zonder al te veel bevlogenheid de boel bekwaam bij elkaar houdt, daar zijn Hollanders dol op. Burgers en media gaan zijn gezag zo sterk vertrouwen, dat de inhoud er niet zoveel meer toe doet. En zo werd de strijdbare vakbondsman de topknuffel van bijna alle Nederlanders, de ondernemers voorop.

"Kies Kok", roept de PvdA dankbaar. "Zij de man, wij het beleid", denkt Bolkestein zachtjes.

Wat mij verder niet bevalt is de uitholling van de parlementaire controle en de daaraan gekoppelde ministeriële verantwoordelijkheid. Het oorspronkelijk gepropageerde dualisme is in drie jaar paarse euforie verwaterd tot Torentjesregie, gecombineerd met opgewekt regentesk bestuur, door regenten die niet meer als regenten herkenbaar zijn, maar zich profileren als amateur-jazzmusicus en op persconferenties goedgemutst komen uitleggen waarom de regering door de Kamer aangenomen moties vrolijk naast zich neerlegt bijvoorbeeld. Ik verlang niet terug naar de tijden van Oud, Romme en Schouten, maar de minister die toen de euvele moed zou hebben gehad om de Tweede Kamer in het gezicht te brullen, dat de regering de zojuist aangenomen motie niet uitvoert, zou de zaal politiek niet levend hebben verlaten. De meerderheid anno 1997 rolt lachend door de bankjes.

De vraag van Vondeling is een academische geworden. Lam en leeuw zijn vervangen door kwispelstaartende schoothondjes. Even ter zijde: wat gebeurt er eigenlijk op de ministeries met ambtenaren die willens en wetens hun minister zo voor schut zetten? Daar ben ik wel eens benieuwd naar.

Eens stonden ze ergens voor. De sociaal-democraten voor spreiding van kennis, inkomen en macht, voor eerlijk delen, voor het stem geven aan hen die niks te vertellen hebben en de liberale democraten van D66 voor democratische vernieuwing en innoverende milieupolitiek. In 1994 gingen zij de verkiezingen in met programma's die probeerden deze idealen concreet uit te werken. Nu, vier jaar later, is daar in mijn ogen te weinig van over. Paars heeft de maakbaarheid van de samenleving herontdekt. Het is wel grappig dat het meest ultieme voorbeeld van een gemaakt landschap, de polder, het symbool is geworden van dit kabinet. Het klopt ook wel een beetje: plat, rechtlijnig, grootschalig, weinig fantasierijke nuanceringen, meer gericht op structuur dan op beleving. De hele wereld stroomt toe om te kijken hoe wij het hier doen. Nederland geeft les. De kneus van Europa uit de jaren zeventig is een reus geworden. Blijft de vraag of hij niet op lemen voeten staat.

Er zijn in deze kabinetsperiode 400.000 banen bijgekomen en dat is op zichzelf prima. Maar een groot deel van de nieuwe banen zijn parttime banen, waar je niet zelfstandig van kunt leven. Deze nieuwe werkgelegenheid bereikt nauwelijks de langdurig werklozen en allochtone jongeren. Veel vrouwen die wel betaald zouden willen werken zitten thuis. Boven de 40 zijn je perspectieven op een baan al tamelijk somber, boven de 55 is de kans nagenoeg nihil. De statistieken vertekenen de werkelijkheid. Is het eigenlijk niet geknoei als je ongeveer elk klusje als deeltijdbaan meerekent? Circa 1,7 miljoen mensen, bijna 20% van de potentiële beroepsbevolking, zijn inactief. Nog steeds zijn 800.000 mensen arbeidsongeschikt. Met de scherpere keuring kun je wel hun inkomen verminderen, maar kennelijk niet hun arbeidsongeschiktheid.

Toen het kabinet aantrad waren er 484.000 geregistreerde werklozen. Nu ligt dat cijfer rond de 370.000. In dit cijfer blijven echter grote groepen werklozen buiten beeld: 160.000 niet geregistreerde werkzoekenden die buiten het arbeidsbureau een baan zoeken, 134.000 mensen die wel geregistreerd en sollicitatieplichtig zijn, maar op grond van gebrek aan motivatie of andere belemmeringen niet bemiddelbaar zijn. Dat brengt het echte cijfer op 664.000, bijna 11% in plaats van de nu gehanteerde 6,5%. Als je al die minimale baantjes rond de twaalf uur zou omrekenen in op z'n minst volwaardige deeltijdbanen, wordt het cijfer nog een stuk hoger.

Het is hoog tijd dat de politieke meerderheid de keus maakt om fors te investeren in een samenhangend deltaplan voor nieuwe werkgelegenheid. Dit plan zou een combinatie van de volgende elementen moeten bevatten: arbeidstijdverkorting naar 32 uur met inkomenscompensatie tot modaal, gedeeltelijke compensatie tot twee keer modaal en geen compensatie daarboven; volledige herbezetting; terugdringing van werkdruk en stress; veel meer vakgerichte scholing voor jongeren met weinig vooropleiding, gecombineerd met een nieuw opgezet, praktisch leerlingenstelsel; specifieke trajecten opleidings- en werkervaringsprogramma's voor herintredende vrouwen en langdurig werklozen en vergroting van het verschil tussen uitkeringen en laagste inkomens door invoering van een tax credit-systeem voor mensen die werken rond het minimumloon.

Zo'n plan, zo'n combinatie zou echt zoden aan de dijk zetten. De huidige aanpak werkt onvoldoende en vertekent de werkelijkheid. De brede werkloosheid in Nederland is veel hoger dan de officiële cijfers laten zien en het paarse beleid heeft daar niet bij geholpen. Polderblindheid heet dat: zo lang naar je eigen rechtlijnigheid kijken dat je stuurfouten maakt en in de sloot belandt. Diezelfde polderblindheid heeft ook toegeslagen bij de volgende twee onderwerpen.

Voorzitter! De premier wil het imago vestigen dat paars het beste voorheeft met het milieu en op zijn gezag tuinen velen daarin. Wij niet. Verleden jaar heeft het kabinet op voorstel van minister Wijers besloten dat de groeinorm op 3% gesteld zou worden. En om de milieukritiek zoveel mogelijk te neutraliseren werd er gekozen voor een offensieve brutaliteit: die groei is nodig om voldoende geld te hebben voor investeringen in het milieu. Dit is in mijn ogen tamelijke onzin, voortkomend uit een combinatie van onwil en kortzichtigheid. Ik heb al geprobeerd, hierover met de heer Ginjaar van gedachten te wisselen. Door de gespletenheid binnen paars als het om milieubeleid gaat, durft het kabinet niet te kiezen voor selectieve groei en selectieve krimp.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter! Ik zou de heer De Boer nog even een vraag willen stellen over het vorige onderwerp dat hij aansneed. Hij spreekt tot de regering, legt haar een plan voor en zegt dat de werkweek teruggebracht zou moeten worden tot 32 uur en dat daarmee ook de werkdruk en de stress verminderd zou moeten worden. Kan hij ook aangeven, wat een kabinet hieraan zou kunnen doen? Ik zou overigens ook graag vernemen, wat hij met die "tamelijke onzin" bedoelt.

De heer De Boer (GroenLinks):

Aan dat laatste was ik nog niet toe. En wat het eerste betreft, ik werk toevallig ook bij de overheid. Wij hebben een 36-urige werkweek gekregen, maar van herbezetting is niets terechtgekomen. Dat betekent dat de werkdruk en de stress voor zeer veel mensen die bij de overheid werken, zijn toegenomen, evenals hun vrije tijd. Dat is een heel rare combinatie.

De heer Schuyer (D66):

En in die vrije tijd bent u met uw mobiele telefoon oproepbaar, wat ook geldt voor het probleem van die 32-urige werkweek.

De heer De Boer (GroenLinks):

Nee, het gaat om volledige herbezetting. Als je arbeidstijdverkorting tot 36 uur doorvoert, moet er ook echt sprake zijn van werktijdvermindering, van taakvermindering. Dat laatste is echter niet het geval en het saldo is dat er mensen zijn met een waslijst van vrije dagen die zij niet kunnen opnemen, die zij moeten opsparen tot zij met pensioen of met FPU gaan, zodat hun werkdruk toeneemt, evenals hun stress.

De heer Schuyer (D66):

Maar aangezien dat niet door te berekenen is in de prijzen, zou ik graag vernemen welke belastingverhoging u voor ogen heeft.

De heer De Boer (GroenLinks):

Daar kan ik u zo allerlei posten voor noemen; dat is voor ons nooit een punt, dat weet u. Ik ben niet de kampioen van het verlagen van de collectieve lasten, waarmee ik overigens niet wil zeggen dat die ongebreideld zouden moeten toenemen. Maar als je bij de overheid een 36-urige werkweek invoert, dan moet je zorgen voor 100% herbezetting. Anders moet je niet aan dat gedoe beginnen. Maar het is niet gebeurd, dus wij hebben zelf klonten boter op ons hoofd.

Voorzitter! Ik sprak van tamelijke onzin. Ik zei al dat het kabinet door de gespletenheid binnen paars niet durft te kiezen voor selectieve groei en selectieve krimp. In mijn ogen vormt dat het enige houdbare scenario om milieu en werkgelegenheid met elkaar te verbinden. Fundamenteel investeren in energiebesparing, milieutechnologie en biologische landbouw is rendabel en geeft ten minste evenveel nieuwe werkgelegenheid als uitbreiding van Schiphol. En word nu eens wat eerlijker! In diverse studies en onafhankelijke doorrekeningen is toch zo langzamerhand overtuigend aangetoond dat de groene scenario's wel degelijk tot alleszins aanvaardbare verschuivingen leiden en zeker niet tot financiële en werkgelegen- heidsrampen?

Het probleem is dat dit kabinet niet durft te kiezen, want alleen dan blijven de ondernemers en de autorijders van de VVD tevreden en worden de voor duurzaamheid pleitende PvdA'ers koest gehouden. Nogmaals, wees eerlijk! Wat is het resultaat van de ouderwetse economische groei? Meer van hetzelfde. Kijk eens om je heen. Dat doe je toch voor meer welvaart? In elk geval is dat het resultaat. En meer welvaart leidt tot meer consumptie, meer transport, meer grondstoffen, meer vliegen, meer energieverbruik, meer autorijden, meer luxe, meer overbodige producten en meer afval; kortom, tot een grotere belasting van het milieu. Zelfs de heer Ginjaar was het met mij eens. Hij trekt alleen een andere conclusie. Een kind kan begrijpen dat het zo niet kan gaan.

Minister Wijers weet het beter. Die ziet van het economische voertuig alleen de motor. Hoe de hele wagen er uitziet, wie er mee kunnen rijden, waar het heen gaat en hoeveel walm erachter hangt, heeft niet zijn eerste interesse. Ook de premier behoort tot de groeigelovigen. Dat het dogmatisch begint te worden, blijkt uit zijn lichtgeraaktheid als critici zijn geloofwaardigheid op dit punt in twijfel trekken. Waarom niet gekozen voor selectieve in plaats van ouderwetse groei? Dan hadden wij echt een stap vooruit kunnen zetten. Dan had de Agenda 2000 gekozen voor waar wij goed in zijn en wat de toekomst heeft. Nederland innovatieland in plaats van het hele land ten kosten van 50 mld. infrastructureel op zijn kop zetten. Wat is het innovatieve en milieubewuste van het ten koste van heel veel leefgenot aanleggen van allerlei transportbanen om massaal goederen door dit land te verslepen voor de rest van Europa? Leg mij dat nu eens uit. Nederland distributieland is een ouderwets concept, zonder enige intellectuele uitdaging. Kan de agenda voor de 21ste eeuw nu echt niet anders hard gemaakt worden dan met beton?

Vroeg of laat zullen de milieu- en energiekosten doorberekend moeten worden in de kosten van het product. Deze prijsverhoging van grondstoffen, producten en vervoer zal samen met de technologische vernieuwing – slimmer, kleiner, minder en compacter – wel eens kunnen leiden tot kleinere vervoersstromen in plaats van grotere. Straks ligt Nederland vol met asfalt en goederenlijnen, maar is het containervervoer gehalveerd. Ik begrijp werkelijk niet waarom de paarse intelligentsia niet voluit durft te kiezen voor brainport en smartland.

De positie van de minister van milieu wordt er niet geloofwaardiger op. In één verhaal ziet zij kans de noodzaak van 3% economische groei te verdedigen, om even verderop verontrust te zijn over de milieuproblemen die het gevolg zijn van onze luxe levensstijl en verkwistende consumptiepatronen. Alweer hetzelfde dilemma als van Ginjaar. Wat moet je met die gespletenheid op die stoel? En het wordt nog erger als de minister niet moe wordt te vertellen, wat vooral het volgende kabinet op milieugebied moet doen. Wie regeert er op dit moment? Wie is er nu milieuminister? Wat is dat voor een bewijs van onvermogen, om te roepen dat het milieu hoger op de politieke agenda moet dan het paarse kabinet tot nu toe deed? Doe alsjeblieft nu wat gedaan moet worden en laat geen tijd verloren gaan. En dan heb ik het nog niet eens over het geschuif rond Schiphol. De regering broedt nu op een nieuwe integrale beleidsvisie. Vindt de regering nog steeds dat de vastgelegde normen spijkerhard zijn en is een verdere aantasting of oprekking van die normen niet aan de orde? De minister van milieu heeft indertijd duidelijk gezegd waar haar grenzen liggen. Wij houden haar daaraan en wensen haar de nodige ruggengraat.

Als ik 's morgens de deur uit ga, hoor ik vogels, een kraaiende haan, soms een door het kanaal ploegend schip, de wind die door de bomen ruist, wat verre geluiden en stilte. Dat is een groot voorrecht. Ik besef dat elke dag. Enkele weken geleden moest ik noodgedwongen met de auto in het spitsuur van Den Haag naar Amsterdam. Na een half uur in dat gekkenhuis, in de buurt van Schiphol, besprong mij een gevoel dat ik achter het stuur nog nooit heb gehad. Ik was letterlijk van slag. Overal, in beide richtingen, op alle weet-ik-hoeveel rijstroken, alle op- en afritten, de kruisende viaducten, alles was vergeven van te hard rijdende of stilstaande auto's. Het was een kakofonie van lawaai, waarbinnen duizenden mensen in hun individuele kooitjes ergens naartoe op weg waren. Dit kan niet goed zijn, dacht ik. Elke dag weer uren deel uitmaken van deze eindeloze chaos, zonder nog het besef te hebben dat dit niet normaal is. De bedoeling van menselijk leven moet toch anders zijn dan opgezogen te worden door een lawaaierige blikken mierenhoop, die of te snel of helemaal niet voortbeweegt. De lichte ontreddering van die ervaring duurt voort tot op dit moment.

Nederland is vastgelopen en dat bedoel ik niet alleen letterlijk. Het ontbreekt aan een werkelijke visie op het mobiliteitsvraagstuk. Iedereen begint de ergste dingen normaal te vinden. Op de eerste maandag van dit kabinet stond er de langste file die wij in Nederland ooit hadden meegemaakt. Enkele weken geleden is dit record gebroken en dat gebeurt gewoon elke week. Het schiet dus niet echt op.

Opnieuw is polderblindheid de oorzaak. Evenals voorgaande kabinetten ontbreekt het deze regering de moed om rigoureus te kiezen voor collectief vervoer. Alle kosten die nu en de komende jaren gemaakt zullen worden voor spitsmaatregelen, rekening rijden, meer wegen en fly-overs, het opheffen van knelpunten, het zal geen zier helpen. De enige oplossing die werkelijk helpt, is het zo snel mogelijk aanleggen van een fijnmazig metronet voor de hele Randstad met aansluitende voorzieningen in de stedelijke knooppunten en het volledig onaantrekkelijk maken voor niet-inwoners om daar hun auto nog te parkeren. De Randstad is in oppervlakte vergelijkbaar met Groot-Londen maar de infrastructuur is vele malen gebrekkiger. En dus stapt de forens bij gebrek aan beter elke dag in zijn persoonlijke, hoogst individuele eersteklascoupé.

De enige manier om in een verstedelijkte Randstad het mobiliteitsvraagstuk onder controle te krijgen, is het uitbannen van de auto in het woon-werkverkeer. Ontwerp daarop nu eens een agenda 2000 met de hoge investeringsmiljarden. Er zijn fantasie en moed voor nodig om de impasse en de irrationaliteit te doorbreken. Het wordt echt tijd om het idee uit te werken om aan iedere Nederlander elk jaar een verhandelbare hoeveelheid airmiles en autokilometers ter beschikking te stellen. Dat kon met de melkquotering; waarom kan dat hier niet! Gecombineerd met een metronet in de Randstad en snelle verbindingen naar de regio's kan het mobiliteitsvraagstuk en de ongelijke verdeling van het beslag op ruimte en energie op een eerlijker manier worden opgelost.

Voorzitter! Nederland wordt een hol land. Werken, werken en nog eens werken is de ideologie van deze dagen. Nergens wordt zoveel geklaagd over de werkdruk als in dit land. Natuurlijk is daar een hoeveelheid ritueel gemopper bij, maar toch. De arbeidsproductiviteit hoort tot de hoogste ter wereld. Ondanks de arbeidstijdverkorting is het aantal vrij besteedbare uren – de heer Schuyer sprak er ook al over – afgenomen.

Door verre van volledige herbezetting is de werkdruk nog meer verhoogd. Buiten de contractueel afgesproken werktijd kost het steeds meer mensen een aanzienlijke hoeveelheid uren om aan de eisen van hun werk te voldoen: langere reistijden, werk mee naar huis, constant mobiel bereikbaar zijn, in privé-tijd opgebeld worden door werkcontacten en thuis meer moeten nadenken over je werk. Vrije tijd is er niet meer om wat leuks te doen. Daar ben je doorgaans te moe voor. Vooral voor gezin en werk combinerende tweeverdieners wordt vrije tijd steeds meer de tijd die je nodig hebt voor het lichamelijk en geestelijk herstellen. Vrije tijd komt zo in dienst van de betaalde baan. Het hele leven wordt geëconomiseerd. Geen wonder dat de stressuitval toeneemt. Geen wonder ook, dat ouderen massaal een inkomensachteruitgang van 25% tot 32% accepteren om van al dat gehol verlost te worden. De paarse aanpak van werk, werk en nog eens werk kan een boemerang worden, die uitval bevordert en het aan het werk houden van ouderen tot een illusie maakt. Er moet meer nagedacht worden over de manier waarop wij in de 21ste eeuw deze samenleving draaiende houden als er door vergrijzing en uitval steeds minder mensen zijn, die het gedraaf in hol land bij kunnen benen. De onthaastingsoproep van minister De Boer heeft terecht de aandacht getrokken. Wanneer gaat paars daar werk van maken?

Een tijdje is de gedachte dat de samenleving maakbaar is, niet zo populair geweest. Maar dat is over. Paars heeft de ambitie om Nederland grondig op de schop te nemen en vast te leggen tot diep in de volgende eeuw. Dat niet alleen, we worden tot achter de voordeur lastig gevallen met wat wij moeten en willen. Bemoeizorg wordt de nieuwe trend.

Het offensief van de jaren tachtig – het gewoon jezelf zijn van Ed Nijpels – was niet gericht tegen de maakbaarheid op zichzelf maar vooral tegen het maken van een andere samenleving dan de VVD voor ogen had. Nu de liberalen met voorsprong bepalen hoe hun nieuwe Nederland op de kaart wordt gezet – groter Schiphol, tweede Maasvlakte, Betuwelijn, meer beton en asfalt, denivellering, bevoordelen van de rijken, aanpakken van de economisch en sociaal zwakkeren – hoor je in hun kringen niemand meer bezwaar maken tegen deze maakbaarheid.

Collega Wiegel doet daar nog een schepje bovenop met zijn pleidooi voor een speciale eenheid, die onder leiding van de premier – Task Force Kok – de normen, omgangsvormen en het fatsoen in dit land moeten herstellen. Hij bedoelt, denk ik, vooral zijn normen en omgangsvormen. Van oudsher betekent dat een zeker paternalisme en elitisme van de groep die er belang bij heeft, dat mentaliteit en gedrag van burgers worden afgestemd op de eisen die ondernemend Nederland aan ze stelt. Daar ligt dan ook de reden, dat bestrijding van armoede altijd gepaard is gegaan met moralisering en disciplinering, wat nu bijvoorbeeld is doorgeschoten in een overbodige wet boeten en maatregelen. Tien jaar lang stelselmatig welzijnswerk en jeugdzorg tot op het maaiveld afbreken en dan nu over ontbrekend fatsoen klagen! Wat mij stoort is de vanzelfsprekendheid waarmee de toenemende ongelijkheid in dit land als volstrekt normaal wordt geaccepteerd. De premier maakt zich oprecht boos over de excessieve verrijking aan de optiebeurs, maar die boosheid wordt toch iets minder geloofwaardig als men in aanmerking neemt, dat hij al negen jaar medeverantwoordelijk- heid draagt voor een doorgaande denivellering en daarbij ontkent dat dat een beleidsdoel is. Natuurlijk is het prima dat Justitie nu de ergste uitwassen bij de beurs aanpakt, maar hoe zal arm Nederland denken over de welvaartsexplosie bij grote groepen mensen die meer verdienen dan zij op kunnen en die dat surplus door beleggen, slimme foefjes of regelrechte belastingfraude zien groeien tot kleine en grote vermogens? Waar blijft eigenlijk een specifieke wet boeten en maatregelen voor de boeven in nette pakken? Met die dubbele moraal kan ik slecht uit de voeten.

Een VVD die niet moe wordt marktwerking te bepleiten – in de gezondheidszorg is dat voor verzekeringsmaatschappijen nu al een goudmijn aan het worden – maar opeens dwars gaat liggen als die marktwerking ook voor notarissen gaat gelden... Nee, deze exclusieve groep VVD'ers ziet niets in concurrentie, want dat geeft lagere tarieven. En de VVD heult met ze mee. Niet fris!

Voorzitter! GroenLinks heeft er niets op tegen dat de politiek het primaat van de maakbaarheid opeist, als die maar meer is dan de technocratische maakbaarheid van de tekentafel en de rekenmachine. Onze overheid treedt buiten de beperkingen van de bureaucratie en het Haags aquarium. Een moderne overheid weet het niet beter en zij staat niet boven de maatschappij. Zij gaat op allerlei plekken met vele groepen het gesprek aan over de vraag hoe wij dit land willen hebben en zij stimuleert het sociale en ecologische gedrag. Zo schept zij het draagvlak voor een duurzame en onthaaste samenleving.

Voorzitter! Ik sla nu een stukje van mijn tekst over, want ik moet afronden.

De balans van paars is niet in evenwicht. De oriëntatie is te eenzijdig, te veel gefixeerd op ouderwetse groei en te weinig op ecologie en innovatie. Er is onvoldoende zicht op goedwerkende oplossingen voor problemen als toenemende ongelijkheid, langdurige werkloosheid, oneerlijke verdeling van arbeid en inkomen, falend vakonderwijs, onvoldoende integratie van minderheden, vastlopende mobiliteit en de uitval door stress in een voorthollende samenleving. Dat is jammer.

We gaan weer richting verkiezingen. Kleine kwesties zullen grote woorden krijgen. Grote kwesties zullen miezerig worden besproken. Essentiële vragen worden vermeden. Beloftes zullen worden gedaan en niet gehouden. Programma's worden gedrukt en weer vergeten. En de kiezer blijft thuis of stemt op hoop van zegen. Wie de goden haten, slaan zij met polderblindheid.

De heer Cohen (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Het kabinet waarvan wij vandaag de laatste begroting bespreken, is een bijzonder kabinet. Niemand van de hier aanwezigen kende uit eigen ervaring een regering zonder christendemocraten; niemand had eerder een kabinet meegemaakt, waarvan tegengestelde hoofdstromen in de politiek de hoofdmoot vormden. Wie had gedacht dat een dergelijke nieuwe combinatie tot een geheel eigen aanpak van zaken zou leiden, werd al onmiddellijk bij de regeringsverklaring door de premier stevig met beide benen op de grond gezet: dit was een gewoon kabinet.

Dat is ook wel gebleken, al zijn er ook kwesties op een manier geregeld die met het CDA zeker anders waren gelopen. De Winkelsluitingswet, de veranderingen in de sociale zekerheid, de Mediawet, vorige week hier aanvaard, en de decentralisatie van het onderwijs zijn daarvan wel de belangrijkste voorbeelden.

Overigens is deze coalitie terecht heel behoedzaam omgegaan met kwesties die – ook! – de christen-democratie in het hart raken: het bijzonder onderwijs is niet aangetast en medisch-ethische kwesties zijn niet behandeld op een wijze die dwars tegen de opvattingen van het CDA ingaat, waaruit nog maar weer eens mag blijken dat het CDA ten aanzien van dat soort kwesties niet zodanig afwijkende denkbeelden heeft als het zelf wel eens denkt.

Een gewoon kabinet dus, dat in hoog tempo gedaan heeft wat bij regeerakkoord was afgesproken: het heeft een financieel gezond beleid gevoerd, het begrotingstekort teruggebracht, lastenverlichting gerealiseerd en werkgelegenheid mee helpen creëren. Het heeft, daartoe gesteund door een uitstekend economisch tij, waargemaakt wat het beloofde, het heeft "werk, werk en nog eens werk" tot stand gebracht en tot stand helpen brengen. Het verbaast mij dan ook, dat collega Van Leeuwen over dit thema slechts één zin in zijn beschouwing heeft uitgesproken.

Het kabinet heeft bijgedragen, trouwens in vervolg op voorgaande kabinetten, aan de omvorming van de "Dutch disease" tot het nu in het buitenland zo geroemde poldermodel – ook ik ontkom er niet aan om daarover te spreken – al worden bij de resultaten daarvan ook kanttekeningen geplaatst. Waar dat model precies voor staat is niet helemaal duidelijk. Het zou mij niet verbazen als de VVD er daarbij de nadruk op legt dat wij in ons land in staat zijn gebleken om noodzakelijke ombuigingen tot stand te brengen, terwijl sociaal-democraten de nadruk leggen op het consensuskarakter ervan, op de constructieve samenwerking tussen werkgevers en werknemers en op de verrassend constructieve samenwerking tussen de politieke tegenstanders van weleer, VVD en PvdA, die in staat zijn compromissen te sluiten waarvan duidelijk is dat het compromissen zijn. Er wordt niet gezegd dat het consensus is, maar dat het compromissen zijn waarin sprake is van geven en nemen aan beide kanten.

Hoe clichématig dat inmiddels ook geworden mag zijn, ik neem het poldermodel tot uitgangspunt van mijn beschouwingen. Ik zei net al dat het een model is waaraan constructieve samenwerking ten grondslag ligt. Dat betekent dat het alleen maar lijkt te kunnen floreren wanneer politieke tegenstellingen niet te groot zijn of wanneer de bereidheid bestaat om over grote tegenstellingen heen te stappen. Het lijkt mij onmiskenbaar dat in ons land op dit moment van het eerste sprake is. De tegenstellingen zijn niet groot. Vaak lijken ze zelfs zo klein dat de politiek wordt verweten saai te zijn. Bovendien is het maar de vraag of het model standhoudt bij grote tegenstellingen, tenzij er werkelijk sprake is van calamiteiten zoals oorlog of natuurrampen.

Dat die tegenstellingen op dit moment niet al te groot zijn, blijkt uit de erkenning van de sociaal-democratie dat een belangrijke voorwaarde voor maatschappelijk welzijn gevonden moet worden in de eigen verantwoordelijkheid van de burger, terwijl het liberalisme erkent dat de vrijheid van de burger zijn grenzen heeft in sociale gerechtigheid, namelijk wanneer de burger niet in staat is om die vrijheid te verwerven. Ook de christen-democratie voegt zich in dat spectrum door de onnavolgbare wijze waarop werk geven en werk nemen in een en hetzelfde gezin samenkomen. Desalniettemin gaat het om een wankel evenwicht, want het is niet zo eenvoudig om het optimum te vinden waar de eigen verantwoordelijkheid van een individuele burger ophoudt en omslaat in de noodzaak tot het bieden van solidariteit, op een zodanige manier dat het tot nieuw perspectief leidt. Omgekeerd moet het optimum worden gevonden waar de vrijheid voor de individuele burger om welvaart te verwerven ophoudt, omdat dat in maatschappelijke zin contraproductief wordt.

Ook wat de verhouding publiek-privaat betreft is sprake van een wankel evenwicht. Het beleid van de afgelopen jaren heeft geleid tot een aanzienlijke versterking van de private sector met hoge winsten en dito voorspoed. Het heeft tezelfdertijd geleid tot een verschraling van de publieke sector. Beide sectoren zijn uit elkaar gelopen. Ook hier doet de vraag zich voor of en zo ja, wanneer dat contraproductief wordt.

Het gaat mijn fractie er daarom bij deze algemene politieke beschouwingen om de grenzen van het poldermodel nader te verkennen. Het heeft in de achterliggende jaren gewerkt, waarbij het beleid erop gericht is geweest meer nadruk te leggen op de eigen verantwoordelijkheid van burgers. De vraag rijst onder welke condities het kan blijven werken. Die vraagstelling biedt de gelegenheid om zowel de daden van het kabinet te evalueren alsook om een perspectief te schetsen voor de komende jaren.

Het kabinet heeft een hoofdthema gemaakt van werk. De door alle partijen onderschreven motivering daarvoor is dat werk de belangrijkste manier is om in eigen onderhoud te kunnen voorzien en maatschappelijk goed te kunnen functioneren. Hoe meer werk, des te beter, waarbij naar het oordeel van mijn fractie terecht voorwaarden worden gesteld aan het minimumloon; werk en de beloning daarvoor moeten iets met elkaar te maken blijven houden. De volgehouden pleidooien van de VVD om het minimumloon te verlagen wijzen wij, naar ik begrijp met minister Dijkstal, af.

Het kabinet heeft een scala van maatregelen geïnitieerd om aan het hoofdthema werk vorm te geven, niet in eerste instantie door zelf werk te scheppen, wel door met Melkertbanen krachtige stimulansen te geven, zo krachtig dat nu ook de VVD, toch van oudsher niet de partij die de overheid in dit opzicht een belangrijke rol toedicht, wil overgaan tot het scheppen van De Grave-banen. Wij juichen dat van harte toe en wel om meer dan een reden.

Het kabinet heeft dat ook gedaan door voort te gaan op de weg van lastenverlichting. Ook dat heeft in de marktsector banen opgeleverd, in die zin dat hij de nieuwkomers geabsorbeerd heeft. Het kabinet is actief, als het gaat om reïntegratie en inschakeling van werkzoekenden. Er is enige aandacht geweest voor allochtonen op de arbeidsmarkt. Het valt overigens op dat de overheid, daarbij inbegrepen de rijksoverheid, het altijd slecht doet, als het gaat om inschakeling van werklozen, allochtonen en arbeidsgehandi- capten. Verder heeft het kabinet aandacht besteed aan de verhouding tussen betaalde en onbetaalde arbeid, waarbij vooral het beleid gericht op de combinatie van arbeid en gezin positief kan worden beoordeeld. Onbetaald ouderschapsverlof, betaalde loopbaanonderbreking en enige uitbreiding van kinderopvang – hoewel nog lang niet genoeg – zijn daarvan voorbeelden die tegelijkertijd laten zien dat ook hier de eigen verantwoordelijkheid een belangrijke rol speelt.

Kortom, mijn fractie is bepaald te spreken over het beleid van het kabinet op dit centrale thema. Dat is van des te meer belang nu hier de kern ligt van een moderne samenleving, met mensen die door middel van zinvolle arbeid binnens- en buitenshuis een belangrijke basis voor een goed leven kunnen leggen. Het laat eens te meer zien hoe belangrijk het is om werk te vinden voor alle leden van de samenleving en dus dat het niet snel mogelijk is om juist hier met zelfgenoegzaamheid naar de behaalde resultaten te kijken.

Het kabinet is voortgegaan op de weg naar herstructurering van de sociale zekerheid; een herstructurering die eveneens stond in het teken van werk. Sociale zekerheid is een essentiële verworvenheid van onze samenleving, maar het streven moet erop gericht zijn – behalve wanneer het om voorzieningen voor ouderen gaat of wanneer werken echt onmogelijk is – om er maar zo kort mogelijk gebruik van te maken. Ook hier gaat het erom, burgers zoveel mogelijk opnieuw in te schakelen in het werkzame leven. Dat heeft geleid tot een actieve rol van de overheid, maar ook tot een toename van eigen verantwoordelijkheid, met meer risico's voor velen en minder voor de samenleving als geheel.

Gelijk bekend, heeft mijn fractie in deze kabinetsperiode met de uitwerking van dat beleid moeite gehad, ook al hebben wij de coalitie op dit stuk telkens het voordeel van de twijfel gegeven. Die moeite had in het bijzonder betrekking op een tweetal factoren. Wat de nabestaandenwet betreft, hebben wij grote moeite gehad met het tempo van de veranderingen. Wij vonden en vinden dat zeker voor de overheid rechtszekerheid een wezenlijke norm is. Wanneer beleidswijziging desalniettemin wenselijk of noodzakelijk is, dan moet serieus rekening worden gehouden met de gevolgen die dat heeft voor burgers die soms al gedurende een reeks van jaren hun leven op dat oorspronkelijke beleid hebben ingericht. Het geeft mijn fractie dan ook enige voldoening dat bij de nabestaandenwet de scherpste kantjes nog net tijdig voor de invoering daarvan zijn afgeslepen.

Problemen die wij met de Organisatiewet sociale verzekeringen en het PEMBA-complex hebben gehad, betreffen in de eerste plaats de vraag of de beoogde marktwerking hier wel haar doel zal treffen, en in de tweede plaats de vraag of dat ook het geval moet zijn. Van beide zijn wij nog steeds niet overtuigd, al stemmen wij in met het doel, te weten grotere effectiviteit en doelmatigheid bij de organisatie van de sociale zekerheid. Maar de vermenging die nu bij de Organisatiewet sociale verzekeringen optreedt tussen publieke en private delen, bezien wij buitengewoon kritisch en zeker niet alleen omdat hier een nieuwe forse bureaucratie geschapen lijkt te worden. Daarnaast voelen wij ons meer thuis bij een sociale zekerheid in de publieke sector waar overwegingen van solidariteit gemakkelijker een rol spelen dan daarbuiten. Wij staan daarin niet alleen. In onze samenleving constateren wij voor een dergelijke solidariteit gelukkig een groot draagvlak. Die blijkt niet alleen uit allerlei enquêtes, maar bijvoorbeeld ook uit het feit dat MKB-Nederland het initiatief heeft genomen om de marktwerking van PEMBA te omzeilen door een onderlinge waarborgmaatschappij, daarmee terugkerend naar de verre oorsprong van ons stelsel van sociale zekerheid, toen de overheid daarin nog geen rol speelde. Ten slotte is het nog maar de vraag of de gedachte marktwerking met haar efficiencywinst in de uitvoering ook werkelijk tot stand zal komen. De vooruitzichten daarop zijn niet gunstig. Desalniettemin hebben wij de desbetreffende wetsvoorstellen gesteund, niet omdat wij ze zelf bedacht zouden hebben, maar wel omdat dat, wat ons betreft, deel uitmaakte van het compromis dat een regeerakkoord nu eenmaal met zich brengt.

De heer De Boer (GroenLinks):

Voorzitter! Ik wil een vraag stellen over deze hele passage. Kan dit nu eigenlijk wel? Kort samengevat, zei de heer Cohen: het is niks; het is ons door de keel geduwd bij de totstandkoming van het regeerakkoord; wij hebben dat toen geslikt. Mijn vraag is nu of dit betekent dat de PvdA de verkiezingen ingaat met op z'n minst het herstel van al die dingen die zij niets vindt. En daarvan liggen er nu drie voorbeelden heel concreet op tafel.

De heer Cohen (PvdA):

Voorzitter! Eerst de vraag of dat wel kan. Mijn antwoord vindt de heer De Boer in de laatste zin die ik heb uitgesproken. De PvdA heeft regeringsverantwoordelijkheid gedragen. Dat hebben wij met open ogen gedaan. Dat is een kwestie van geven en nemen. Als de heer De Boer vraagt of wij wat dat betreft op alle punten gelukkig zijn, dan is het antwoord natuurlijk: neen. Anders zou er geen sprake zijn van een coalitie.

De heer De Boer (GroenLinks):

Is de uitkomst van het eerste regeerakkoord in evenwicht? Zit daar voor de PvdA voldoende balans in?

De heer Cohen (PvdA):

De heer De Boer heeft het stuk dat ik hiervoor heb uitgesproken ongetwijfeld ook gehoord. Het antwoord daarop luidt dus: ja.

De heer De Boer (GroenLinks):

Wat is de inzet voor de verkiezingen tegenover de punten die de PvdA-fractie eigenlijk niets vindt?

De heer Cohen (PvdA):

De heer De Boer heeft mij niet horen zeggen dat ik die niets vind. Ik heb wel gezegd dat wij op bepaalde punten – ik heb die precies aangegeven – vragen hebben. Die vragen leven bovendien in de maatschappij. Het is wat dat betreft nog maar de vraag of een en ander werkelijkheid zal worden. Ik heb gezegd hoe wij erover denken. Dat is ook de manier waarop de PvdA wat ons betreft de verkiezingen ingaat. Daarna zal er wel weer een coalitie komen.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter! Is er toch ruimte om over verkiezingsprogramma's te praten? U kapte mij zojuist af toen ik de fractievoorzitter van de VVD terzake een vraag stelde.

De voorzitter:

Het is de bedoeling dat interrupties betrekking hebben op hetgeen hier wordt besproken. Ik had de heer Ginjaar niet over zijn verkiezingsprogramma horen spreken.

De heer De Wit (SP):

Neen, de heer De Boer vroeg aan de fractievoorzitter van de PvdA of een en ander bij de verkiezingen een bepaalde inzet oplevert.

De voorzitter:

Naar aanleiding van hetgeen de heer Cohen opmerkte over het nu gevoerde beleid. Iets anders heb ik de heer De Boer niet horen vragen. Het woord is aan de heer Cohen. Dit was trouwens geen interruptie van de heer Cohen, maar van mij.

De heer Cohen (PvdA):

Voorzitter! Ik kom toe aan de inkomensverhoudingen. Onder dit kabinet is de inkomensverdeling verder gedenivelleerd. Ook dat is een effect van de toegenomen eigen verantwoordelijkheid van burgers en een beperktere overheidsinvloed, met grotere winstgevendheid van het bedrijfsleven enerzijds, en een forse toename van bijvoorbeeld gemeentelijke heffingen anderzijds. Bovendien zijn de aftrekposten onder dit kabinet eerder gegroeid dan verminderd. Dat heeft natuurlijk bijgedragen aan het verlagen van de collectievelastendruk en ook aan het uitlokken van gewenst gedrag, maar er staat tegenover dat de baten daarvan niet evenredig gespreid zijn, en tot op zekere hoogte vormen van openeindfinanciering zijn.

Voorzover de denivellering een nuttig effect heeft gehad op de hoofddoelstellingen van het kabinet, valt er een rechtvaardiging voor te vinden. Maar er kleven ook bezwaren aan. Wanneer de verschillen tussen burgers te groot worden, zal het des te ingewikkelder worden om de hoofdlijnen van het poldermodel in stand te blijven houden. Dat zal niet alleen gelden tussen werknemers in verschillende sectoren, maar ook tussen werkenden en hen die, ondanks alle maatregelen die daartoe op touw zijn en worden gezet, niet kunnen of niet zullen gaan werken. Dat knaagt op den duur aan de samenhang binnen onze samenleving, aan haar sociale rechtvaardigheid en haar sociale cohesie. Daarover kom ik straks nog uitvoeriger te spreken.

Hoe zou het beeld eruit hebben gezien, wanneer de vermogensaanwasdeling in de door sommigen vermaledijde jaren zeventig wel tot stand was gekomen? Zou dat niet tot veel minder denivellering hebben geleid? Zouden niet veel meer burgers hebben kunnen profiteren van de enorme vermogenswinsten van de afgelopen jaren?

Ik kom aan de kwestie van de decentralisatie en de overheveling van overheidstaken. De veranderde opvatting over de taakverdeling tussen overheden en private sector heeft geleid tot decentralisatie en overheveling van overheidstaken. Of het decentralisatiebeleid over de gehele linie goed uitpakt, zullen wij moeten afwachten. Er is op zoveel terreinen zo veel en in zulk hoog tempo gedecentraliseerd dat mijn fractie het van belang acht om de effecten daarvan nader in kaart te brengen. Decentralisatie leidt per definitie tot verschillende behandeling in verschillende gemeenten en provincies. Hoe pakken die verschillen uit? Werken die soms niet contraproductief, wanneer landelijke afstemming toch noodzakelijk blijkt? Dat is bijvoorbeeld het geval bij het jeugdwelzijnsbeleid. Vanaf welk moment moet je van een vorm van rechtsongelijkheid gaan spreken, die wij in ons kleine landje juist niet aanvaardbaar achten? Zijn alle gemeenten voldoende geëquipeerd gebleken om de stoet aan nieuwe taken adequaat uit te voeren? Is ook hier de regering soms niet te snel geweest bij de invoering van de overheveling? Zijn de efficiencykortingen, die bij de overheveling van taken nog wel eens werden doorberekend, wel altijd in overeenstemming gebleken met de zwaarte van de taken? Leidt ook hier de op zichzelf begrijpelijke behoefte aan daadkracht soms niet tot onzorgvuldigheid bij start en uitvoering van de gedecentraliseerde taken? Kortom, wij hebben er behoefte aan dat deze omvangrijke overhevelingsoperaties eens aan een systematische evaluatie worden onderworpen.

Ook op het gebied van de overheveling van eerst door de rijksoverheid zelf uitgevoerde taken naar ZBO's en naar de private sector is in deze kabinetsperiode veel gebeurd. Ik noemde al de ontwikkelingen bij de sociale zekerheid en ik wijs verder op de privatisering van het ABP, de NS en de energiesector; voorbeelden die laten zien dat zij vitale sectoren van onze samenleving raken. De vraag rijst in dit verband of wij het einde van die verzelfstandigingen nu zo langzamerhand in zicht hebben en of de wijze van verzelfstandiging in retrospectief als succesvol kan worden beschouwd.

Dat is een vraag die alleen maar beantwoord kan worden wanneer er duidelijk zicht bestaat op hetgeen wij hier en nu als overheidstaken beschouwen en waarom. Mijn fractie vindt het van belang om die vraag telkens opnieuw te stellen; alleen zo kan goed overwogen worden waarom dergelijke stappen gezet worden. Wat ons betreft, volgen wij daarbij graag de Raad van State die in zijn commentaar op de Miljoenennota weliswaar instemt met het geven van prikkels aan overheidsorganisaties om meer klantgericht, doelmatig en kostenbewust te werken, maar waarschuwt dat aan de overheid nu juist taken zijn toebedeeld, omdat andere waarden gelden dan die beheerst worden door de wetten van vraag en aanbod.

Ik noem enkele verschillen in waarden tussen markt en overheid. Een overheid die zich verantwoordelijk weet voor openbaar vervoer, vindt het van belang dat te regelen tot in de haarvaten van de samenleving. Bij privatisering ligt de nadruk op winst, efficiency en dús komt de vraag over onrendabele lijnen op tafel. Een overheid die de sociale zekerheid regelt, legt de nadruk op bescherming van burgers. Een sociale zekerheid die geprivatiseerd is, kan lieden met een vlekje slecht gebruiken.

De Raad van State heeft kritische opmerkingen gemaakt over de wijze waarop de overheveling van overheidstaken in de richting van ZBO's en verzelfstandiging heeft plaats gevonden, en vraagt om nader onderzoek terzake. Bij mijn fractie leven dezelfde vragen. Daarom wil ik graag weten of de regering dat nadere onderzoek in gang heeft gezet.

De grotere nadruk op eigen verantwoordelijkheid en de daarmee samenhangende terugtred van de overheid heeft grote gevolgen gehad voor de overheidstaak. Mijn fractie erkent de noodzaak van de terugtred van de overheid van de afgelopen jaren. Wij hebben daar tijdens de algemene beschouwingen van vorig jaar het nodige over gezegd. Desalniettemin is een effect van die terugtred dat op verschillende terreinen van overheidszorg van aanzienlijke verschraling sprake is geweest; een verschraling die afsteekt bij de juist toegenomen welvaart in de private sector. Het is niet voor niets dat in de inmiddels bekende verkiezingsprogramma's van alle politieke partijen grote nadruk wordt gelegd op investeringen op het gebied van onderwijs en zorg, ook al staat niet vast dat iedere partij daar telkens hetzelfde onder verstaat.

In beide gevallen gaat het daar om terreinen waar de wetten van vraag en aanbod zeker niet in volle omvang gehanteerd kunnen worden. Iedereen heeft recht op de ontplooiing van zijn talenten – dat is trouwens ook voor de samenleving als geheel van het grootste belang – ook al is dat recht natuurlijk niet onbegrensd. Iedereen heeft recht op zorg, ook al betekent dat niet dat iedereen altijd recht heeft op iedere denkbare zorg. Men heeft wel recht op een zorg van minimale kwaliteit en dat minimum aan zorg en kwaliteit lijken wij nu niet altijd te kunnen bieden.

Wat mijn fractie betreft, is een voortgezette verkleining van de publieke sector daarom helemaal niet per se wenselijk. Publieke rijkdom is tenslotte, wanneer wij dat goed aanpakken, rijkdom van ons allen en daarmee een investering die haar vruchten voor ons allen afwerpt, vooral óók voor hen die niet zo uitbundig profiteren van de economische hoogtij.

De heer De Boer (GroenLinks):

Voorzitter! De conclusie van de PvdA-fractie is dat er sprake is van verschraling. Heeft die nu het gewenste niveau bereikt en is verdere verschraling voor de PvdA niet bespreekbaar? Ik vraag dus eigenlijk om een waardeoordeel over het niveau van de publieke sector. Is dat goed of is er reparatie nodig?

De heer Cohen (PvdA):

Voorzitter! Die vraag is, zo algemeen gesteld, moeilijk te beantwoorden. Ik heb net gezegd dat de verschraling ook een gevolg is geweest van de terugtred van de overheid. Deze terugtred was noodzakelijk. Ook als je zegt dat dit tot een verschraling heeft geleid die je liever niet gezien zou hebben, dan nog moet je soms tot de conclusie komen dat het niet anders kon. Uw vraag is vervolgens, mijnheer De Boer, of ik vind dat de publieke sector weer wat meer vlees op de botten moet krijgen als de mogelijkheid daartoe bestaat. Ons antwoord daarop is "ja".

De heer De Boer (GroenLinks):

En die mogelijkheid is natuurlijk een kwestie van kiezen. Als je het wilt, dan kan het!

De heer Cohen (PvdA):

Was het maar zo eenvoudig! Maar als er mogelijkheden zijn, als de economie verder groeit – en daar moet je dan wel vóór zijn – dan moet dat wat ons betreft ook voor een niet onbelangrijk deel terechtkomen in de publieke sector.

De heer De Boer (GroenLinks):

Selectieve groei.

De heer Cohen (PvdA):

Dat zei u.

De heer De Boer (GroenLinks):

Ja, dat zei ik. Dat zegt u niet?

De heer Cohen (PvdA):

Dat hebt u mij niet horen zeggen.

De heer De Boer (GroenLinks):

U bent voor generieke groei?

De heer Cohen (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Ik vind het prachtig om het debat nu verder langs de lijnen van de heer De Boer te voeren, maar ik wil toch mijn eigen tekst maar even aanhouden.

De heer De Boer (GroenLinks):

Dat mag.

De heer Cohen (PvdA):

Voorzitter! Het gaat daarbij natuurlijk niet alleen om onderwijs en zorg; het geldt even hard voor de fysieke infrastructuur en het milieu. Op het gebied van de fysieke infrastructuur heeft het kabinet veel tot stand gebracht en in gang gezet. Dat was ook hard nodig, zoals wij iedere dag opnieuw merken. En dat het niet eenvoudig is om hier wegen te vinden die het juiste midden houden tussen economie en ecologie, blijkt uit de scherpe discussies die gevoerd zijn en worden over de ondertunneling van het Groene Hart en Schiphol. Ecologie is niet de correctie op de economische fall-out; het is een andere benadering van wat in kwalitatief opzicht, maar ook economisch op langere termijn rendabel is. Die benadering gaat verder dan een versnelde aanleg van de vijfde baan op Schiphol of een tunnel onder het Groene Hart. Mijn fractie heeft niet het gevoel dat wij al de methodes hebben gevonden om te komen tot een juiste afweging van baten en kosten; wij weten niet zeker of wij de middelen altijd op de juiste manier inzetten.

Mijnheer de voorzitter! Overzien wij deze effecten van het kabinetsbeleid, dan zien wij dat thans meer mensen perspectief hebben gekregen doordat zij in het arbeidsproces zijn opgenomen, met alle financiële en sociale gevolgen van dien. Bovendien leidt de gunstige ontwikkeling van de economie ertoe dat datzelfde voor nog meer burgers zal gaan gelden.

Dat is natuurlijk verheugend, en des te meer naarmate ons land zich in dit opzicht positief onderscheidt. Dat laatste prikkelt overigens vooral onze nationale trots; eigenlijk zou het natuurlijk veel beter zijn als eenzelfde groei in veel meer landen zou plaatsvinden, zeker in ontwikkelingslanden. Het is en blijft de beste remedie tegen de noord-zuidkloof die ons op het gebied van het vreemdelingenbeleid zoveel parten speelt en ons ook in de komende jaren met de neus zal blijven drukken op mondiale ongelijkheid. Vreemdelingenbeleid is de open zenuw van mondiale ongelijkheid.

Tegenover degenen die het als gevolg van de banengroei beter hebben gekregen – en dat zijn er dus velen – staan degenen voor wie dat perspectief niet geldt. En voor hen zijn de omstandigheden er niet beter op geworden. De kloof tussen de "haves" en de "havenots" is gegroeid; wie niet of niet volledig op eigen lichamelijke of arbeidskracht door het leven kan, heeft het moeilijker dan vroeger. Deze dreigende kloof loopt veelal langs lijnen van oud, allochtoon of eenoudergezin, zij het ook dat dit lang niet voor iedereen uit die categorieën geldt. De zaak wordt pas problematisch bij een laag inkomen, dat snel aanwezig is bij werkloosheid. Juist bij deze groepen is de kans daarop, ook buiten hun schuld, onevenredig groot: en wanneer dat lot je treft, is het niet alleen een kwestie van laag inkomen, maar vaak ook van sociale isolatie en problemen met de gezondheidszorg. En wie langer dan een paar jaar geen baan heeft gehad, vindt, ook bij een groeiende economie, niet snel een nieuwe. Sterker nog, wij weten dat werkloosheid soms over generaties heen doorloopt. Tussen hen en diegenen die wel deelnemen aan het arbeidsproces groeit de afstand, die bovendien steeds moeilijker te overbruggen is.

Zeker, er zijn goede argumenten voor het gevoerde beleid dat hiertoe heeft geleid; vermindering van overheids- en overdrachtsuitgaven heeft de economie weer in het goede spoor gebracht, en maakt daardoor op haar beurt weer meer ruimte. Maar ik heb er in het begin van mijn beschouwing al op gewezen dat dit beleid alleen maar mogelijk was bij de gratie van harmonie en samenwerking, bij de gratie van beperkte verschillen. Dat lijkt buitengewoon paradoxaal: het gevoerde beleid kón alleen maar gevoerd worden door de in onze samenleving bestaande beperkte verschillen, terwijl datzelfde beleid juist geleid heeft tot grotere verschillen. Want de verschillen zijn niet alleen aan de onderkant gegroeid. Voor de bovenkant geldt hetzelfde. Topsalarissen in ons land zijn nu vele malen hoger dan nog niet zo verschrikkelijk lang geleden zelfs maar denkbaar was, terwijl de beursexplosie van de afgelopen jaren vermogensbezitters nog vermogender heeft gemaakt. Wie daarom over onze samenleving denkt in termen van een tweedeling, doet er beter aan om te spreken van een driedeling: een top van zeer rijken, een aanzienlijk groter geworden middenklasse, en aan de voet een groep die het moeilijk heeft en over weinig kansen beschikt om de sprong naar de middenklasse te maken.

Ik sprak net over de paradox van het poldermodel, dat bestaat bij de gratie van beperkte verschillen, maar dergelijke verschillen wel lijkt te creëren. Het is de vraag of hier inderdaad sprake is van een paradox. Bij nader inzien is dat niet het geval. Dat zou wel zo zijn wanneer je het poldermodel met ongewijzigd beleid zou kunnen voortzetten. En dat kan nu net niet. Mijn fractie is van mening dat een beleid dat leidt tot verdergaande denivellering en tot verdergaande verschillen tussen de private en de publieke sector, precies de bijl legt aan het succes van het poldermodel om de eenvoudige reden dat het niet langer op deze manier zal kunnen functioneren.

Grotere inkomensverschillen bij een krappere arbeidsmarkt kunnen alleen maar leiden tot hogere looneisen. Hogere looneisen zullen op hun beurt leiden tot een afname van de groei van de werkgelegenheid, terwijl intussen het onderscheid tussen werkenden en niet-werkenden zal toenemen. Bovendien rijst de vraag waarom je in een dergelijk scenario zou inzetten op verdergaande lastenverlichting. Die komt dan immers niet ten goede aan nieuwe banen, maar aan hogere salarissen. Dat alles leidt tot minder harmonie en meer spanning in de samenleving.

Grote verschillen tussen de private en de publieke sector zijn op hun beurt contraproductief. De publieke sector is de smeerolie van de private. Zonder behoorlijk onderwijs, zonder goede medische verzorging, zonder een goed milieu, zonder een goed functionerend vervoerstelsel loopt de private sector hartstikke vast. Om dat alles op het vereiste kwalitatieve niveau te houden, kan het niet anders dan dat privaat en publiek met elkaar in balans moeten zijn.

Men behoeft daarom nog niet eens ethische motieven aan te voeren, zoals de Raad van Kerken al jaren doet met zijn programma "De arme kant van Nederland", of motieven van sociale rechtvaardigheid om een samenleving te bepleiten die voortgaat op de wijze zoals de onze nu functioneert: met een beperkte mate van verschillen. Het kan ook eenvoudig – voor diegenen die dat meer aanspreekt – met het argument van eigenbelang.

Over balans gesproken: dat geldt ook wanneer wij de Randstad vergelijken met andere delen van het land. Nu staat het vast dat de Randstad te kampen heeft met grote problemen. Of het nu gaat om typische grotestadproblemen, congestie of het milieu, er is alle reden om daar grote aandacht aan te besteden. Maar dat is geen reden om minder intensief naar de andere delen van het land te kijken, in het bijzonder naar het noorden, dat op tal van punten zoveel armer is en waar het probleem van de werkgelegenheid klemmend blijft, en naar het zuiden, dat het in economisch opzicht weliswaar in het algemeen goed doet, maar waar de infrastructuur achterblijft bij het westen en waar de daar voelbare Europeanisering vraagt om voor dat gebied specifieke regelgeving. Collega Van Leeuwen heeft daar ook aandacht voor gevraagd. Mijn fractie meent dat het voor ons land alleen maar effectief kan zijn, wanneer de ontwikkeling van noord, oost en zuid in de pas gaat lopen met de Randstad. Dat kan de Randstad ontlasten en de andere delen van het land ten goede komen.

Wanneer wij dat alles overzien, komen wij tot de conclusie dat wij in de komende jaren flinke aandacht zullen moeten besteden aan de sociale cohesie in onze samenleving, naast de aandacht die nodig blijft om de maatschappij aan te passen aan de eisen van de tijd, eisen die niet alleen zijn op te vangen met de wetten van vraag en aanbod.

Ik realiseer mij dat dit wel een erg algemene uitspraak is. Ik wil daarom proberen het begrip "sociale cohesie" iets nader te verkennen, om daar vervolgens enkele punten uit te destilleren die wij voor de komende jaren hoog op de beleidsagenda willen plaatsen. Nu is dat zo eenvoudig nog niet, omdat het om een containerbegrip gaat. Twee dimensies zijn er in ieder geval in te onderscheiden: bij de ene dimensie is de vraag aan de orde over welke gemeenschappelijke morele waarden onze samenleving nog beschikt, en bij de andere dimensie is de vraag aan de orde welke sociale bindingen, dus bindingen in termen van onderlinge solidariteit en betrokkenheid, "de boel bij elkaar houden".

Op het eerste gezicht lijken veel gemeenschappelijke waarden te zijn weggevallen. De ontkerkelijking en de individualisering wijzen in die richting. Bij nader inzien – en ik refereer daarbij graag aan de onder redactie van Mark Bovens en Anton Hemerijck gepubliceerde studies die onder de titel "Het verhaal van de moraal" verschenen zijn – valt dat aardig mee. Wij kennen nog steeds belangrijke integrerende instituten, zoals het gezin en het huwelijk, hoezeer die ook van karakter zijn veranderd. Voor ons arbeidsethos geldt iets dergelijks. Het is niet meer gebaseerd op calvinistische plicht, maar wel maatschappelijk breed aanvaard. Ik noem verder een hoge mate van vrijwilligerswerk, dat sterker is dan in tal van andere landen.

Tenslotte vinden wij gemeenschappelijke waarden bij onze bestuurders en in de ambtenarij waar zich, ondanks verhalen van het tegendeel, maar een zeer beperkte mate van corruptie voordoet. Overigens moet gevreesd worden dat die ambtelijke moraal onder spanning komt te staan, hoewel dat niet onmiddellijk tot corruptie behoeft te leiden, wanneer de tendentie van overheidsdiensten die zich ook op de markt gaan begeven, zich zou doorzetten. Dat is een wezenlijk argument waarom mijn fractie zich in beginsel tegen een dergelijke hybridisering keert. Men moet maar van mij aannemen dat het feit dat de voorzitter van die fractie juist hierin een hybride positie inneemt, daarbij geen rol heeft gespeeld.

Ten aanzien van sociale bindingen kan in de eerste plaats geconstateerd worden – ik zei dat al eerder – dat er nog steeds in ons land een grote mate van bereidheid bestaat, via belastingen en sociale verzekeringen solidair te zijn. Mijn fractie beschouwt dat als een groot goed en wijst erop dat hierin bepaald niet een argument gevonden kan worden dat pleit voor voortgang van privatisering in de sociale zekerheid, integendeel.

Juist op het gebied van sociale bindingen doen zich enkele centrifugale krachten voor. De eerste is van sociaal-culturele aard. De jaarlijkse immigratie van zo'n 30.000 à 40.000 nieuwe burgers vergroot de pluriformiteit, leidt tot minder gemeenschappelijke ervaringen, kan bij onvoldoende integratie, leiden tot ontworteling en in het verlengde daarvan, tot criminaliteit. Aangezien in de komende jaren deze immigratie niet zal stoppen, vraagt dat om meer en specifieker beleid, zowel wat de opvang van nieuwe Nederlanders betreft, alsook ten aanzien van het tegengaan van discriminatie. Wat intussen hoopvol stemt, is dat in tal van gemeenschappen de opvang van zelfs aanzienlijke groepen immigranten aanzienlijk beter verloopt dan verwacht.

Een tweede centrifugale kracht is eerder in mijn betoog ter sprake gekomen en betreft de denivellering die lijkt te leiden tot een driedeling in onze samenleving. Dat is aan de onderkant, maar evenzeer aan de bovenkant, een riskante onderneming. Aan de onderkant is dat riskant, omdat steeds meer tekenen erop lijken te wijzen dat alle stimuli die tot werken moeten leiden, hier niet functioneren. Als dat zo is, dan vraagt dat, vindt mijn fractie, om een specifiek inkomensbeleid voor deze groep. Want als er voor deze overigens niet al te omvangrijke groep werkelijk geen mogelijkheid is om aan werk te komen, kunnen wij niet volstaan met een beleid dat nu net gericht is op datgene wat niet lukt.

Maar ook aan de bovenkant, bij de puissant rijken, rijst een probleem. Willen zij nog wel deel uitmaken van onze samenleving? Of worden zij, net als grote ondernemingen, foot-loose, en verschansen zij zich achter hoge muren, hier of in een buitenland, waar het weer mooier is en de belastingen lager zijn? Of slagen wij erin, ook deze groep binnen boord te houden, doordat zij beseffen dat dat poldermodel toch wel erg veel voordelen biedt: voordelen van sociale rust, van een goed geordende samenleving met ruimte voor cultuur?

Aegon-bestuurder Kees Storm is van die laatste categorie een mooi voorbeeld. Ik citeer hem aldus. "Ik betaal met vreugde belasting. Emigreren zal ik nooit. We wonen in een land met een evenwichtige verdeling tussen rijk en arm, zodat je je veiliger voelt dan waar ook ter wereld. Dat kost wat aan belasting, maar je krijgt ook waar voor je geld."

Het mag duidelijk zijn, mijnheer de voorzitter, dat mijn fractie denivellerende tendensen niet met enthousiasme aanschouwt. En als de bouwstenen voor een nieuw belastingstelsel, waar het kabinet al zo lang op broedt, nog even uitblijven op grond van dit soort overwegingen, dan hebben wij daar geen enkel bezwaar tegen. Wanneer voorstellen voor een tax-credit kunnen helpen, de afstand te overbruggen, dan juichen wij die toe.

Ik kom toe aan de derde centrifugale kracht die eigenlijk een conglomeraat omvat. Je zou het de erosie van het publieke domein kunnen noemen en omvat een aantal tendenties waar de overheid indirect zeker mee te maken heeft. Te wijzen valt op de verzwakking van de traditionele middenstand, waarbij mogelijkerwijze een relatie ligt met de winkelsluitingswet, op de ontvolking van stedelijke centra, waarbij de Vinex-operatie een rol speelt, en van dorpen. Ik wijs op het mooie boek Hoe God verdween uit Jorwerd. Het zijn allemaal elementen die de samenhang in een gemeenschap kunnen aantasten en op hun beurt ontworteling en criminaliteit kunnen meebrengen. Voor het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke ordening liggen op dit gebied belangrijke vragen en taken. Te wijzen valt in dit verband ook op de gevolgen van de grotere druk die op gezinnen rust met veel meer tweeverdieners dan vroeger. Dit tast de bereidheid tot vrijwilligerswerk aan en laat in die sector een verschuiving zien naar ouderen en inactieven. Het begrip "inactief" is in dit verband overigens wat raar.

Voorzitter! Mijn fractie vindt dat de overheid deze centrifugale krachten scherp in het oog moet houden en beleid moet voeren dat die krachten tegengaat, voorzover dat in haar vermogen ligt. Dat is lang niet altijd het geval; zoveel greep heeft de overheid nu ook weer niet op de samenleving, op een aantal gebieden zelfs veel minder dan enkele decennia geleden. Maar waar zij het kan, moet zij het doen en dat betekent een herwaardering van de publieke sector. Niet in de zin, dat de overheid overal moet hernemen wat zij net heeft afgestoten, maar wel moet zij zich ervan bewust zijn dat grotere marktwerking en marktwerking op meer gebieden, afgezien van de voordelen die dat zonder twijfel ook kan hebben, naar haar aard effecten heeft die de sociale cohesie in een samenleving kunnen aantasten.

De kwaliteit van het publieke aanbod is het voornaamste instrument om de nadelige effecten van de markt te corrigeren. Dat betekent aandacht voor onderwijs en zorg waarvoor gelukkig meer geld kan en zal worden uitgetrokken, voor het milieu en voor volkshuisvesting en ruimtelijke ordening. Het vraagt om justitie en politie die onberispelijk zijn. Ik neem dat woord van de minister van Justitie graag over en constateer dat het kabinet op justitiegebied daarmee verder is gekomen dan op politiegebied. Er is dus ruimte genoeg voor het inzetten van De Grave-banen; als zij er komen, mogen zij van ons zo heten.

Voorzitter! Bij dat alles kan onze positie in Europa natuurlijk niet buiten beschouwing blijven, al was het maar omdat dat in toenemende mate zowel onze grenzen als onze mogelijkheden bepaalt. Dat geldt, om eens wat te noemen, voor economie, voor arbeid, voor ecologie en voor ons belastingklimaat. Binnen Europa zijn gemeenschappelijke morele en sociale waarden van des te meer belang nu de globalisering in economisch opzicht met onzichtbare hand gestuurd wordt. Des te meer reden is er voor de publieke sector om leiding te geven aan het verstevigen van morele en sociale waarden en aan de publieke moraal. Dat leiderschap mag van ons sterker zijn; het niet tot stand komen van daarvoor vitale institutionele wijzigingen bij het Verdrag van Amsterdam vinden wij daarom teleurstellend. Het gaat ons overigens te ver om, zoals bijna uit de woorden van de heer Van Leeuwen kan worden opgemaakt, dit geheel op conto van de Nederlandse regering te schrijven. Mijn fractie verneemt graag van de regering met welke ambities zij komende week naar de Banentop in Luxemburg gaat. Ook het tot stand komen van de euro zien wij als een noodzakelijke stimulans. Het niet tot stand komen daarvan zou tot een ongehoorde backlash leiden.

De heer Van Leeuwen (CDA):

U meent uit mijn opmerkingen over de top van Amsterdam te kunnen opmaken dat ik van oordeel zou zijn dat als gevolg van de Nederlandse inzet een teleurstellend resultaat zou zijn behaald. Dat heb ik op geen enkele manier willen aangeven. Ik heb aangegeven dat de top van Amsterdam niet is gelukt maar redenen daarvoor heb ik niet vermeld. Nu u daarop ingaat, kan ik zeggen dat die top niet is gelukt als gevolg van de verschillen van inzicht die er waren tussen allerlei Europese leiders. Het Nederlandse voorzitterschap heb ik geen direct verwijt willen maken.

De heer Cohen (PvdA):

Zo had ik het begrepen, maar als die conclusie niet juist is, stemt mij dat alleen maar gelukkig.

Voorzitter! Het poldermodel zoals ik dat hier besproken heb, houden wij graag in stand, maar dat kan alleen door het op onderdelen aan te passen, en met name door de publieke sector daarin een meer prominente rol te geven.

De vergadering wordt van 16.30 uur tot 16.45 uur geschorst.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter! Mijn bijdrage aan deze algemene beschouwingen valt in hoofdzaak in twee delen uiteen...

De heer Schuurman (RPF):

Mijnheer de voorzitter, een punt van orde! Is het niet dienstig de vergadering te schorsen totdat het kabinet aanwezig is?

De voorzitter:

Er is gebeld; de schorsing is geëindigd. Ik laat de wellevendheid van het kabinet nu herstellen door de minister-president zelve.

De vergadering wordt enige ogenblikken geschorst.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter! Ook al heeft volgens de pers de vicepremier de naam de minister van coalitiezaken te zijn, het lijkt er toch op dat de premier zelf zijn kabinet bij elkaar moet zien te houden.

Mijn bijdrage aan deze algemene beschouwingen valt in hoofdzaak in twee delen uiteen. Eerst zal ik aandacht besteden aan de financieel-economische aspecten van het beleid. Daarbij zal ik refereren aan het regeerakkoord en de Miljoenennota. Ik neem mij voor om in het tweede deel stil te staan bij een aantal immateriële aspecten van het beleid.

Voorzitter! Dit kabinet kan een half jaar voor de verkiezingen vooral wat betreft de financieel-economische aspecten van het beleid, tevreden zijn over de in drie en een half jaar tijd bereikte resultaten. Volgens de Sociale en culturele verkenningen 1997 is driekwart van de Nederlanders tevreden over het kabinetsbeleid. Het lijkt zelfs overbodig het kabinet te waarschuwen tegen zelfgenoegzaamheid, in de zin dat het alleen nog maar een voorbeeld aan zichzelf zou behoeven te nemen. Kortom, het kabinet lijkt het er goed af te brengen.

Als mijn waarneming juist is, waren echter de eerste twee jaren gemakkelijker dan de laatste twee. Naarmate men het einde nadert, wordt het moeilijker. De verkiezingen komen dichterbij. De profileringsdrang onder de coalitiepartners neemt toe en de kracht van het regeerakkoord neemt af. Naarmate er meer nieuwe problemen rijzen die niet werden voorzien, en deels ook niet konden worden voorzien, en naarmate er meer beslissingen genomen moeten worden die buiten het bestek van het regeerakkoord vallen, wordt het debat politieker en komen er meer verschillen openbaar.

Niettemin, de resultaten in financieel-economisch opzicht van dit kabinet mogen er zijn. Wat mij het meest opvalt is dat deze resultaten zijn bereikt door een kabinet waarin niet het CDA en wel de PvdA is vertegenwoordigd. Overigens geeft de openingszin van de troonrede er blijk van dat het kabinet zich ervan bewust is de bereikte resultaten te danken te hebben aan de inspanning van "zeer velen". Een redelijk stabiel politiek en sociaal klimaat heeft deze resultaten mede mogelijk gemaakt. Dat mag op zichzelf al opmerkelijk heten, want het is algemeen bekend dat een combinatie van politieke vrijheid en democratie, economische groei en sociale saamhorigheid moeilijk van overheidswege te realiseren is. Verder zal dit kabinet ook niet ontkennen dat men de internationale wind mee gehad heeft. Dat neemt echter niet weg dat men ook behendig en doelgericht heeft weten te zeilen. Zulk een gunstig getij heeft het voordeel in zich dat het altijd eenvoudiger zal zijn om de ruimte te verdelen dan de krapte, ook al zal er in relatieve zin te allen tijde sprake zijn van schaarste. Pijnlijke keuzen hoeven dan echter niet onmiddellijk gemaakt te worden. PvdA-wensen kunnen dan immers bijvoorbeeld gemakkelijk uitgeruild worden tegen VVD-wensen, en omgekeerd.

Voorzitter! Het succes wordt in belangrijke mate toegeschreven aan het inmiddels tot ver over de grenzen bekende Nederlandse model. Ik kan het woord "poldermodel" bijna niet over de lippen krijgen, want mijn voorstellingsvermogen schiet daarbij eigenlijk voortdurend tekort. Het Nederlandse model dus, dat op drie pijlers berust: een bepaald begrotingsbeleid, een monetair beleid en een loonbeleid. De begrotingspolitiek is gericht op bezuinigingen en het terugdringen van het overheidstekort, het monetaire beleid op lage inflatie en lage rente en het loonbeleid op loonmatiging en arbeidsduurverkorting. Er moet geconstateerd dat we met de drieslag van lastenverlichting in ruil voor loonmatiging, nadruk op werk en sanering van de overheidsfinanciën vanaf 1982 – het Akkoord van Wassenaar – bezig zijn; dat wil zeggen, inmiddels 15 jaar en vier kabinetten lang. Vóór 1982 zijn helaas vele jaren verloren gegaan met palaveren, compromissen sluiten en belangengroepen compenseren. Ook dat is een vrucht van wat de overlegeconomie genoemd wordt, de twee zijden van het model waarover de heer Cohen al veel uitgebreider gesproken heeft.

Zonder te kort te doen aan de bereikte resultaten moet ook opgemerkt worden dat het kabinet er op een aantal punten niet in is geslaagd, zijn doelstellingen te verwezenlijken. Zo moet ik constateren dat het kabinet geen eensgezindheid heeft weten te bereiken over het belastingstelsel voor de 21ste eeuw. En dat terwijl er in de troonrede op gewezen wordt dat structurele aanpassingen nodig zullen zijn in het kader van het wegvallen van de Europese binnengrenzen. De vraag is verder wat er terecht komt van andere doelstellingen die met een dergelijke herstructurering zouden moeten worden bewerkstelligd, te weten dat arbeid goedkoper zou worden en milieuvervuiling duurder. Zoals geldt voor het belastingstelsel, is het niet gekomen tot een fundamentele discussie over de toekomst van het socialezekerheidsstelsel. De vraag is hier of men geen kostbare tijd verloren heeft laten gaan. Volgens deskundigen is er sprake van een achilleshiel bij teruglopend economisch getij.

Ik wijs ook op het in september jongstleden uitgebrachte rapport "Economische dynamiek en sociale uitsluiting" van de commissie van sociaal-economische deskundigen van de SER. Deze commissie voorziet een aantal samenhangende problemen van sociale en economische aard voor de periode na 2000, met name wat de inschakeling van inactieven betreft, onder wie ik overigens niet de 800.000 huisvrouwen en huismannen reken, en zij gaat uit van de noodzaak van voortdurende bij- en omscholing. Wie tien jaar stilstaat, is in de tegenwoordige omstandigheden immers al afgeschreven. Maar het gaat erom dat als voorwaarde bij de aanbevelingen van de commissie geldt dat Nederland het beleid van loonmatiging en flexibilisering nog eens 15 jaar moet volhouden. Misschien zouden wij dat allemaal wenselijk vinden, maar voor mij is het de grote vraag of dit nog een realistische veronderstelling genoemd kan worden. Het kabinetsbeleid heeft voorts berust op een zekere herschikking van de elementen markt, overheid en persoonlijke verantwoordelijkheid. Vanuit onze kritiek op het stelsel van de verzorgingsstaat hebben wij het vele jaren geleden al opgenomen voor een accentuering van de marktwerking en de persoonlijke verantwoordelijkheid. De tucht van de markt kan voor allerhande uitwassen en scheefgroei bewaren. Concurrentie kan een prijs-/kostenvoordeel opleveren, maar ook tot deconfitures leiden met menigerlei schadelijke gevolgen. Bekend is ook inmiddels onze kritiek op een dereguleringsoperatie als die met betrekking tot de winkeltijden; niet alleen vanwege de nadelige sociale en economische gevolgen die wij voorzien, maar ook omdat andere door ons gewaardeerde publieke waarden in het gedrang lijken te komen.

Anderzijds vallen soms merkwaardige ontwikkelingen te constateren waarvan wij ons afvragen of ze passen in het streven naar meer markt en meer persoonlijke verantwoordelijkheid. Zo roept het feit dat dit jaar nog maar liefst 867.000 personen of huishoudens aangewezen zijn op huursubsidie, de vraag op hoe het mogelijk is dat in een welvaartsstaat als de onze, mensen blijkbaar blijvend aangewezen zijn op subsidiëring van één van hun eerste levensbehoeften. Is dat niet ongerijmd te noemen? Minstens zo merkwaardig vinden wij de in deze begroting aangekondigde maatregel om de BTW op toegangskaartjes voor podiumkunsten van het hoge naar het lage tarief te brengen, alsof het hier om een elementaire levensbehoefte zou gaan. Evenmin kunnen wij het uit een oogpunt van persoonlijke verantwoordelijkheid plaatsen dat de overheid zich de verdeling van arbeid en zorg tussen mannen en vrouwen aantrekt.

Opmerkelijk vonden wij ook de kanttekeningen die door de Raad van State bij de concept-Miljoenennota, in het bijzonder onder de punten 9 en 10, zijn gemaakt. Of deze opmerkingen samenhangen met de wisseling in persoon die in het vice-presidentschap is opgetreden, zullen wij maar tot het geheim van de Raad van State rekenen. In ieder geval hebben deze opmerkingen ons aangesproken. Terecht wordt erop gewezen dat bij de overheid andere waarden de doorslag moeten geven dan op de markt. Een aantal "kernverantwoordelijkheden" vertalen zich in een uiteindelijke verantwoordelijkheid van de overheid voor de kwaliteit van de democratische en sociale rechtsstaat, waarvoor kenmerkend zijn, aldus de Raad van State, heerschappij van het recht, democratische participatie en publieke verantwoording. Wij bevelen deze opmerkingen graag in de aandacht aan bij verdere operaties als de privatisering van overheidstaken, het onderbrengen in zelfstandige bestuursorganen, het opdragen van taken aan agentschappen, het uitbesteden daarvan en zeker bij het afstoten van taken, opdat de essentie van het publieke domein, zoals de Raad van State het noemt, gewaarborgd blijft.

Tevredenheid met of kritiek op het kabinetsbeleid hangt overigens nauw samen met de vraag of men het beleid op macro- of op microniveau beoordeelt. Immers, in concrete individuele gevallen of in bepaalde sectoren kunnen de uitkomsten van algemeen beleid sterk verschillen. Zo is het te waarderen dat het kabinet iets gaat doen aan de lokale lastendruk, waarover ik een jaar geleden sprak. Evenwel heeft het MKB in een reactie op de kabinetsnota "Lokale lasten voor bedrijven en instellingen", die uiteraard op macrocijfers is gebaseerd, erop gewezen welke gigantische verschillen er per bedrijf en per gemeente optreden. Globale maatregelen veranderen daar betrekkelijk weinig aan.

Gevoelens van ernstige twijfel bekruipen ons ook wat betreft de verenigbaarheid van het opgelegde streven naar economische groei en de milieudoelstelling van het kabinet. Voorgangers op deze plaats hebben daar vanmiddag al uitvoerig over gesproken.

De vraag is of met de nota over economische groei en milieu niet ingehaakt wordt op het feit, dat de bestrijding van de milieuvervuiling onder het publiek in de jaren negentig minder hoog scoort dan in een vorig decennium. Het vooruitgangsgeloof lijkt weer veld te winnen en dat geloof lijkt ook het kabinet parten te spelen.

Voorzitter! Ik kom daarmee op het tweede deel van mijn betoog. De laatste jaren vallen van diverse kanten van de samenleving kritische en waarschuwende geluiden te vernemen over het streven naar meer marktwerking. Niet omdat "markt" fout is, maar omdat "markt" niet alles is. Beter gezegd: niet alles is economie en economie is niet alles. Marktdenken maakt misschien wel prijsbewust maar niet waardenbewust.

De vraag die in het tweede deel van mijn bijdrage dan ook centraal staat, is niet of het kabinet zich wel voldoende inspant om allerlei problemen van materiële aard het hoofd te bieden – daar had het eerste deel betrekking op – maar de vraag hoe het kabinet zich opstelt tegenover minstens zo belangrijke problemen van immateriële aard.

Het eerste probleem dat ik signaleer, is dat van de afnemende politieke binding van de burger. Het gaat hier niet om een nieuw verschijnsel, maar terecht heeft de – bijna – oud-commissaris van de koningin van Utrecht, de heer Beelaerts van Blokland, er recent op gewezen dat wanneer deze ontwikkeling van verminderde binding van de burger aan het politieke bestel zich door blijft zetten, het kritische punt van de legitimiteit van ons huidige politieke stelsel in zicht komt. Dat is uiteraard in eerste instantie een zaak van de politieke partijen, maar zoiets kan en mag de regering c.q. het kabinet in een democratie niet koud laten. Wat zijn de oorzaken? Moet onder andere niet ook gedacht worden aan het wegvloeien van publieke taken van de rijksoverheid? Het privatiserings- en decentralisatiestreven heeft de nodige overheidsbevoegdheden onttrokken aan het publieke domein, dan wel aan de publieke sfeer van de nationale overheid. Anderzijds vloeit er soevereiniteit van de nationale staat weg naar de Europese Unie in Brussel. Ons verontrusten deze ontwikkelingen. Naarmate de eerstgenoemde ontwikkeling zich verder doorzet en de tweede – het weglekken van soevereiniteit – de kiezers koud laat, hoe zijn de burgers dan nog aan het politieke gebeuren te binden? Zal alles, ook bij de komende verkiezingen, er niet van afhangen of de media erin slagen bij de massa een sfeer van opwinding te creëren over onverschillig welk al dan niet opgeklopt geschilpunt, waardoor politiek tot een vorm van entertainment wordt teruggebracht?

Een ander probleem van immateriële aard is in onze ogen de verwarring en onzekerheid over de publieke moraal. Ik behoef de verschijnselen niet te noemen die erop wijzen, dat daarmee her en der iets fundamenteel mis is. In normale toestand wordt over waarden en normen, moraal en cultuur nauwelijks gepraat of geschreven. Gebeurt dat wel, dan is dat een teken aan de wand. Er heeft zich naar onze wijze van zien een belangrijke verandering op dit punt voorgedaan. Generaliserend gesproken, hebben wij afscheid genomen van een deugdenmoraal, waarin centraal stonden: eerlijkheid, fatsoen, wederzijds respect, verantwoordelijkheidsgevoel, arbeidzaamheid, zelfdiscipline, doorzettingsvermogen. Deugden worden thans ingevuld vanuit waarden als zelfontplooiing, vrijheid, emancipatie, welzijn en geluk. Vage, abstracte waarden die per definitie niet bindend zijn. Er valt objectief over te twisten en de invulling is een kwestie van subjectieve voorkeur en smaak. Wat vinden we leuk, lekker en prettig? Verplichtende normen zijn er niet aan te ontlenen en dus definiëren we onze positie en ambities in rechten en aanspraken. Tot zover onze analyse.

Het kabinetsbeleid kenmerkt zich hierdoor, dat het de maatschappelijke dynamiek tot uitgangspunt neemt en die dynamiek ruimte tracht te geven. Die dynamiek, zich uitend in processen als emancipatie en individualisering, moet zich kunnen ontplooien. De politiek wordt geacht daar geen invloed op te hebben; ze kan alleen belemmeringen opruimen. Het bieden van tegenwicht acht men als kabinet niet geraden. Deze eenzijdige accentuering van de relatie tussen politiek en samenleving biedt weinig zicht op een benadering van allerlei zorgwekkende ontwikkelingen op immaterieel vlak, die, wanneer ze zichzelf niet keren, door de overheid zeker niet gekeerd zullen worden.

Voorzitter! Ik zei: economie is niet alles. Dat geldt ook voor de politiek. De politiek vermag ook niet alles, gelukkig maar. Misschien vermag ze uiteindelijk niet meer dan het voorkomen van chaos in de meest brede zin van dat woord. Dat is trouwens al geen geringe opgave. Een overheid mag bij de vervulling daarvan leunen op het verantwoor- delijkheids- en normbesef van mensen. Maar wat als op vitale punten dat besef tekort blijkt te schieten? Schieten dan ook de traditionele overheidsinstrumenten niet tekort? Zelfregulering en gedragscodes lijken vandaag de nieuwe antwoorden op deze ontwikkeling te zijn. Maar als de werking van het geweten faalt, omdat de autoriteit van een bovenmenselijke toetsingsnorm ontbreekt, zullen ook deze middelen, hoe nuttig op zichzelf ook, tekortschieten tegenover calculerend gedrag en brute onverschilligheid.

Voorzitter! Het is geen geheim waaraan de SGP, ook in de politiek, haar oriëntatie ontleent. Dat is het Woord van de God van Israël, de Vader van de Heere Jezus Christus, op wiens genade en offer wij allen zijn aangewezen voor al onze misstappen en al ons tekortschieten. Het doet ons smart dat wij moeten constateren dat wij als volk steeds meer andere goden dan die God van Abraham, Izaäk en Jakob aanhangen. Evenwel, kritiek op en vragen bij het kabinetsbeleid zullen ons zeker niet doen verflauwen in het gebed voor vorstenhuis, regering en parlement.

De heer Schuyer (D66):

De Staatsprijs voor literatuur, de P.C. Hooftprijs, mijnheer de voorzitter, is dit jaar toegekend aan Judith Herzberg. Een bijzondere gebeurtenis, omdat het voor het eerst is dat zowel de vader als de dochter deze prijs ontvangt. Lezend in haar laatste bundel kwam ik het bijna achteloos neergeschreven gedichtje tegen: "Vrede is het, wanneer je begint vrede gewoon te vinden en niet iets tussen twee oorlogen in." Het is een waarneming die waarschijnlijk alleen gemaakt kan worden door iemand die in twee werelden leeft: een deel van het jaar in Israël, waar een constante waakzaamheid tegen oorlog is; en een deel in Nederland waar een generatie opgroeit voor wie oorlog een onderwerp uit geschiedenisboeken is. Een generatie die geen opkomstplicht voor militaire dienst meer kent; die uitvoerig kan discussiëren over de vraag tot hoever de NAVO naar het oosten kan uitbreiden; een generatie ook die opgroeit met een steeds minder aanwezig vijandbeeld. Gelukkig een regering die leiding kan geven aan een land waar – ik zeg Judith Herzberg na – vrede gewoon is.

Nu is het een menselijke eigenschap om de situatie waarin men leeft te ervaren als blijvend. Het is voor de generatie die in deze Kamer en achter de regeringstafel aanwezig is moeilijk voor te stellen dat onze kleinkinderen of achterkleinkinderen de bedreiging van het communisme voor de Westerse democratie in de geschiedenisboeken zullen leren als een fase die duurde van 1917 tot 1989, zo opgevoed als wij zijn met de vermeende blijvende aanwezigheid van dat gevaar. Een oplettend waarnemer maakt ook op hoe nu gekeken wordt naar de aanwezigheid van vrede als blijvend. Een regering mag zich daar echter niet door laten leiden. Haar beleid dient constant te zorgen voor de realisatie van vrede als een blijvend iets. Aan het eind van de regeerperiode van dit paarse kabinet kan de vraag gesteld worden of de regering voldoende gedaan heeft om die blijvend lijkende situatie ook inderdaad dichterbij te brengen.

Er is een criterium waaraan dat te toetsen valt: de bemoeienis van Nederland in de Europese Gemeenschap, die door het voorzitterschap in de eerste helft van het jaar speciale attentiewaarde heeft. In de afgelopen regeerperiode concentreerde zich dat op twee punten: het Verdrag van Amsterdam onder Nederlands voorzitterschap en de ontwikkeling naar één Europese munt. De verwachtingen rondom het verdrag zijn wellicht hoger geweest dan het resultaat rechtvaardigt. Toch is mijn fractie met dat resultaat niet ontevreden. Alleen degenen met onvoldoende historisch besef hadden verwachtingen kunnen hebben dat gemeenschappelijk Europees beleid snel te realiseren zou zijn. Om de voortgang in kleine stappen te bereiken is hoog inzetten soms nodig. Dat is precies wat er is gebeurd. In de ogen van mijn fractie verdient de regering, in het bijzonder de bewindslieden op Buitenlandse Zaken en de minister-president, daarvoor een compliment.

Geldt het hoog inzetten om een acceptabel doel te bereiken ook voor het beleid rondom de Europese munt? Vooropgesteld is dat ook mijn fractie een sterke Europese munt wil die het kan opnemen tegen dollar en yen. Door de resultaten die bereikt zijn met de totstandkoming van het stabiliteitspact kan men ook vertrouwen hebben dat een sterke munt er komt en blijft. Onze minister van Financiën is internationaal geprezen voor zijn inspanningen daarbij en wij sluiten ons daar graag bij aan. Juist omdat dit zo goed geregeld is, kan men er vraagtekens bij zetten of het nodig is om de willekeurig gekozen criteria bij de start zo rigide na te jagen. Men kan daartoe komen als de realisatie van één munt uitsluitend gezien wordt als economisch doel. Maar als het meer is – en voor mijn fractie is het dat – dan is met het afgesproken stabiliteitspact voor ogen de noodzaak om zonder nadere afweging daaraan vast te houden schadelijk.

Het is zonder meer indrukwekkend om te zien hoe alle landen bezig zijn de staatshuishouding op orde te brengen. Met de sancties die in het stabiliteitspact zijn afgesproken, zal dat zo blijven; vandaar dat mijn fractie wil vasthouden aan de startdatum en uitstel afwijst. In dit verband willen wij graag van de minister-president vernemen hoe hij zich nu precies de verdere procedure en de positie van de Staten-Generaal daarbij voorstelt. Vorig jaar is aan de overzijde bij de algemene financiële beschouwingen daarover het een en ander gezegd, maar zonder tot een einduitspraak is gekomen. Het kwam er mijns inziens op neer dat de minister van Financiën stelde dat, als Nederland voor zijn examen slaagt – het oordeel daarover is niet aan Nederland zelf – het moet meedoen omdat het parlement de beslissing daarover al in een eerder stadium zou hebben genomen. Dat zou betekenen dat Nederland meedoet als straks tot invoering wordt besloten, ongeacht welke andere landen ook meedoen. Is die interpretatie een juiste, zo vraag ik de minister-president.

Voorzitter! Als je ongeveer een generatie lang netto-ontvanger bent geweest in de Europese Gemeenschap, verdient het feit dat je nu een paar jaar nettobetaler bent een genuanceerdere benadering dan de minister van Financiën heeft gedaan. Gelukkig maar, zo zal ook onze liberale bondgenoot in het kabinet denken, is er dan een minister van Buitenlandse Zaken die de juiste toon wel weet te treffen.

Over enkele weken worden hier financiële beschouwingen gehouden. Er is dan volop gelegenheid om ook de verkenning inzake een toekomstig belastingsysteem te bespreken als die is verschenen. Ik hoop dat bij het belastingsysteem ook goed naar Europa wordt gekeken. Vermogensbelasting kan dan niet, maar vermogenswinstbelasting onder bepaalde omstandigheden wel. Hoe ziet de minister-president dat aspect van het belastingsysteem in relatie met Europa?

Voorzitter! In de Sociaal-culturele verkenningen 1997 en in het WRR-rapport over de gezondheidszorg wordt melding gemaakt van toenemende ongelijkheid tussen inkomens van huishoudingen en van ongelijkheid in gezondheid en levensverwachting tussen mensen in ons land. Dat zijn ook de voornaamste punten waarop de oppositie het paarse kabinet ter verantwoording roept. Voorop zij gesteld dat ook mijn fractie van oordeel is dat de overheid zich forse inspanningen moet opleggen om die ongelijkheid te bestrijden. Tegelijkertijd is het met het oog op de effectiviteit van het daarop te richten beleid van belang om een duidelijk onderscheid te maken tussen de verschillende oorzaken van de gesignaleerde ongelijkheid. En die zijn niet allemaal aan het overheidsbeleid toe te schrijven.

Bij de bestudering van de opmerkingen van het Sociaal-cultureel planbureau wordt duidelijk dat de inkomensongelijkheid voor een belangrijk deel is te wijten aan een veranderde samenstelling van de huishoudens. Het blijkt dat het besteedbaar inkomen van echtparen door de toename van het aantal tweeverdieners onder hen aanzienlijk is gestegen ten opzichte van dat van eenoudergezinnen. Dat is echter niet aan de overheid toe te rekenen als schuld. Integendeel, het is een welbewust beleid geweest in het kader van de emancipatie. En voor de nabije toekomst blijft het een factor van betekenis om voldoende mensen voor de arbeidsmarkt te behouden.

Het Sociaal-cultureel planbureau constateert tegelijkertijd dat de groep kansarme burgers in onze maatschappij is afgenomen. In de jaren tachtig was deze nog 14% van de bevolking, nu 9%. De reden? Ten eerste een groei van de banen van meer dan 15 uur per week en ten tweede een gestage groei in de onderwijsdeelname. En dat nu zijn juist gevolgen van het gevoerde overheidsbeleid.

Een soortgelijke opmerking valt te maken over de gezondheidszorg. De ongelijkheid op dat terrein is voor een groot deel terug te voeren op ongezond gedrag met genotmiddelen, zoals roken, en ongezonder eten. Hoewel uiteraard constante aandacht en waakzaamheid geboden is, is naar de mening van mijn fractie de regering op dat punt nauwelijks een verwijt te maken.

De heer De Boer (GroenLinks):

Voorzitter! Dat zit nog, lijkt mij. Met andere woorden: is deze constatering niet iets te positief? De problematiek van de wachtlijsten op tal van terreinen van de gezondheidszorg, de problemen in de thuiszorg, de problemen bij de RIAGG's en de problemen bij de jeugdhulpverlening hebben toch niets te maken met genotmiddelen en gezond of ongezond eten. De problematiek op deze punten is de laatste jaren ernstig toegenomen. Dit kabinet heeft behalve incidentele lapmiddelen – dat klinkt echter wat onvriendelijk – of het hier en daar wat verzachten van de pijn niet de durf gehad om de noodzakelijk financiën ter beschikking te stellen om deze situatie echt te verbeteren. Daarom vind ik het iets te mooi om ook richting de D66-minister die hiervoor verantwoordelijk is, te zeggen dat het kabinet op dit punt niets te verwijten valt. Kan de heer Schuyer zich dat voorstellen?

De heer Schuyer (D66):

Mijn klokje loopt door; daar wil ik wel even op wijzen.

De heer De Boer (GroenLinks):

De voorzitter drukt altijd!

De heer Schuyer (D66):

Ja, maar pas na een minuut. Het zit nog of die wachtlijsten en alles niet vastzitten aan allerlei ongezond gedrag van mensen. Dat is een stelling die ik niet zonder meer betrek. Ik ga hier echter niet op die manier op in. Straks in mijn verhaal kom ik nog verder te spreken over dit punt. Ik heb de heer Van Leeuwen bij interruptie al gezegd dat het natuurlijk geen schoonheidsprijs verdiende om de 1,3% voor de groei van de gezondheidszorg in het regeerakkoord vast te spijkeren. Er is echter wel jaarlijks incidenteel geld bij gedaan. Het bezwaar dat daartegen bestaat, is dat je met incidenteel geld geen structureel beleid kunt voeren. En dat moet veranderen. In een coalitie is een afspraak echter een afspraak. Dat betekent dat dit een aspect is dat onder een volgend paars kabinet moet veranderen.

De heer De Boer (GroenLinks):

En daar word ik nou zo moe van; dat vind ik nou precies het verwijtbaar gedrag. De financiën zijn aanzienlijk toegenomen. Laten wij het niet over de oorzaak hebben, maar dit gewoon vaststellen. Wij zijn gewoon ruimer in onze jas komen te zitten. Deze regeringscoalitie kan echter niet het lef vinden om te zeggen: hier ligt een ernstig probleem; wij pakken dat binnen deze kabinetsperiode aan en wij verschuiven het niet naar een volgend kabinet. Het is eigenlijk dezelfde redenering als bij het milieubeleid. Ik vind dat niet goed en dat is verwijtbaar, niet alleen aan het kabinet, maar ook aan de coalitiepartijen. Op de vraag van de heer Glastra van Loon hoe GroenLinks in het kabinet komt, kan ik zeggen dat het, gezien de opvattingen van GroenLinks, nog wel even zal duren. Dat zou echter wel een verbetering voor het land kunnen betekenen.

De heer Schuyer (D66):

Wij verschillen op dit punt gewoon van mening. Ik heb al gezegd dat in een coalitie een afspraak een afspraak is, ook als die afspraak niet in collectieve zin omgezet kan worden in een andere. Dan voel je je daaraan gebonden. Bovendien – ik kom daar nog op terug – is er wel wat voor te zeggen om ook de gezondheidszorg vrij strak te houden. Ook voor de volgende periode luidt daarom het parool: het bevorderen van de maatschappelijke participatie via het creëren van werkgelegenheid als de beste remedie en de koninklijke weg om de problemen het hoofd te bieden. Daarnaast is er ruimte en extra aandacht nodig voor een beperkt aantal groepen, zoals ouderen, eenoudergezinnen, bijstandsmoeders en nieuwe Nederlanders.

De gehele regeerperiode van Paars 1 is vergezeld gegaan van kritiek op de in het regeerakkoord afgesproken groei van 1,3% van de gezondheidszorg. Ook al is dit percentage vrijwel jaarlijks met incidenteel geld aangevuld om de tekorten gedeeltelijk te dekken, het beleid is gericht geweest op het bereiken van de afspraak uit het regeerakkoord. Ik geloof dat alle partijen voor de komende periode inzetten op het afspreken van een hoger percentage groei van de zorg en het onderwijs. Het eerste, omdat de werkelijke groei nu eenmaal hoger is. Het tweede, omdat de onderwijsuitgaven onder het gemiddelde liggen van die van andere beschaafde landen. Maar dit is de plek om daar toch wat kanttekeningen bij te plaatsen. Immers, het verhogen van dit type uitgaven zonder verder aanvullend beleid betekent alleen maar dat de spanning op het budget tijdelijk vermindert. Na een korte periode is de maatschappelijke druk ter verhoging van de budgetten weer volop aan de orde. Op basis van de publieke opinie mogen zorg en onderwijs meer kosten. Vanuit dat gegeven is er wellicht iets voor te zeggen om de uitgaven voor deze sectoren gedurende langere tijd, langer dan de duur van een kabinetsperiode, te koppelen aan een bepaald percentage van het bruto nationaal product. Een dergelijk systeem heeft zeker nadelen, maar ik vermoed dat de voordelen toch groter zijn. Misschien wil de minister-president hierop eens reageren.

Het is bij het onderwijsbeleid altijd heel moeilijk om te voorspellen hoe een bepaald beleid zal uitpakken. Vandaar dat de centrale regelgeving zoveel mogelijk moet worden ingeperkt. Maar de decentralisatie van het onderwijsbeleid behoort meer functioneel, naar de school, dan territoriaal, naar de gemeenten, te zijn. Als er niet voor die aanpak wordt gekozen, dan zal de effectiviteit van meer middelen naar het onderwijs ook niet het te verwachten resultaat hebben.

De mens wordt gemiddeld ouder dan een generatie geleden. De aandacht voor de éducation permanente neemt sterk toe, maar het is de vraag of de kwestie van meer aandacht voor de spelende mens, of beter nog het spelende kind, niet te veel uit het zicht van het onderwijs is verdwenen. Ook voor "mijn spelen is leren" behoort het onderwijs weer aandacht te krijgen. Zo lang die absolute garantie niet is te geven, is de verlaging van de leerplichtige leeftijd af te wijzen.

Het is op zichzelf een groot voorrecht in een land te leven dat zich de kosten van de gezondheidszorg kan veroorloven en dat een zorg ter beschikking heeft die ook adequaat is. Maar waar bij een aantal verouderingsziekten sprake is van levensverlenging en palliatieve zorg, behoren wij de discussie over levensverlenging en de kwaliteit van het leven op ethische gronden niet te schuwen. Wanneer de politiek ook in de gezondheidszorg het primaat wil houden, zal zij ook leiding aan die discussie dienen te geven.

Over een langere periode gemeten, is de belangstelling voor de politiek eerder iets toe dan afgenomen. Maar voor de dragers van ons politieke bestel, de politieke partijen is de aandacht gering. Het afgelopen jaar is er ook in de media uitvoerig aandacht geweest voor de risico's die dit heeft voor het functioneren van onze democratie. Wij willen de regering complimenteren voor het feit dat ook zij aandacht voor het vraagstuk heeft, al is het duidelijk dat de oplossing nog niet voorhanden is. De financiële positie van de partijen is precair. Steun op dat vlak moet zeker worden overwogen om ervoor te zorgen dat zij onafhankelijk kunnen blijven. Maar een echte oplossing is het natuurlijk niet. D66 heeft om de belangstelling voor politiek te entameren altijd gepleit voor vernieuwingen in de structuur ervan, en wel zo dat voor kiezers direct aantoonbaar is wat hun invloed is. Kern van die vernieuwing is in onze ogen de verkiezing van de minister-president. Het is onthullend, te ervaren hoe ook de meest geharnaste tegenstanders praten over de "premier-bonus" bij de verkiezingen. Ik wijs erop dat deze bonus niet aan de premier maar aan een partij toevalt, terwijl dat geenszins de bedoeling van de kiezer behoeft te zijn. Wij beseffen dat er nu geen meerderheid is te vinden voor de invoering van een systeem waarbij de kiezer met één stem het parlement kiest en met een andere stem de premier, maar dat hoeft ons niet te verhinderen om voor een dergelijk systeem te blijven pleiten.

Bij de realisering van dit eerste paarse kabinet in de moderne politieke constellatie heeft D66 gepleit voor de invoering van een referendum in correctieve zin en heeft het de afspraken daarover in het regeerakkoord laten vastleggen. Het is bekend dat ten minste een van onze coalitiepartners niets voelt voor de invoering van zo'n referendum. U, voorzitter, heeft bij de eerste algemene beschouwingen in deze regeerperiode dat ook nog eens nadrukkelijk vermeld en aangegeven dat het de prijs is die de VVD betaalt in het geheel van afspraken uit het regeerakkoord. Natuurlijk zijn wij daarbij uitgegaan van het nakomen van die afspraak naar de geest, hetgeen wil zeggen dat ook het lokaal referendum over iets dient te kunnen gaan.

Het nakomen van de afspraak is al met al toch nog moeizaam gegaan. Collega Wiegel heeft er enkele maanden geleden vanaf dit spreekgestoelte op gewezen dat D66 met argumenten moet overtuigen en niet moet dreigen. Bovendien, zo zei hij, naarmate de tijd vordert, heeft dreigen zo weinig zin. De heer Wiegel heeft natuurlijk gelijk; maar ook hij weet dat er in de politiek momenten zijn waarop opvattingen tegenover elkaar blijven staan en dat daarvoor onder andere regeerakkoorden worden gemaakt. Daarbij valt wel op dat de indiening van de voorgenomen grondwetswijziging wel erg lang op zich liet wachten. Afspraken in het regeerakkoord moeten in de toekomst wellicht ook van een datum worden voorzien waarbinnen die afspraak wordt nagekomen. Ik neem aan dat voor deze wet dezelfde regel geldt als afgesproken voor andere wetgeving, namelijk dat de wetten die voor 28 november hier zijn ingediend, nog dit kalenderjaar tot een afronding komen.

De heer Van Leeuwen (CDA):

Voorzitter! Ik heb hierover een vraag, die ik in dit geval ook aan u stel. Ik heb de indruk dat de heer Schuyer de afspraak omdraait. Er is afgesproken dat de Eerste Kamer dit jaar geen wetsvoorstellen meer zal behandelen die haar na 28 november bereiken. De wetsvoorstellen die na die datum binnenkomen, worden niet meer voor het kerstreces behandeld. Wij hebben niet afgesproken dat alle wetsvoorstellen die voor 28 november binnen zijn, absoluut voor het eind van het jaar door ons moeten zijn behandeld.

De voorzitter:

Ik zal proberen, uitsluitsel te geven. Het noemen van een datum houdt ten nauwste verband met een brief van de minister-president, waarin hij laat weten welke wetsvoorstellen naar de wens van het kabinet voor het kerstreces door de Eerste Kamer behandeld moeten worden. Daarop is het antwoord gegeven – dit antwoord moet geplaatst worden in de context van de vraag – dat de Eerste Kamer wetsvoorstellen die haar na 28 november bereiken, niet meer in behandeling kan nemen, maar dat de wetsvoorstellen die haar voor of op 28 november bereiken, in principe voor het kerstreces zullen worden afgehandeld.

De heer Van Leeuwen (CDA):

Dat geldt toch niet voor alle wetsvoorstellen die nog bij de Eerste Kamer liggen?

De voorzitter:

Voorzover deze voorkomen op de lijst van de minister-president, hebben wij een dergelijke inspanningsverplichting wel op ons genomen.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter! Ik neem aan dat de coalitiepartners in deze Kamer het aanvaarden van de grondwetswijziging zullen bevorderen. Is het na de vele commissies die de kwestie bestudeerd hebben, het regeerakkoord dat gesloten is en de uitvoerige en principiële behandeling aan de overzijde van het Binnenhof nu werkelijk nodig om in deze Kamer alles nog eens opnieuw te doen?

Voorzitter! Noch de commissaris- senbenoemingen in Groningen, Gelderland en Flevoland, noch de burgemeestersbenoemingen in Tilburg en Den Haag zijn – laat ik het onderkoeld formuleren – aan de aandacht van de pers ontsnapt. Het zal bekend zijn dat mijn partij voorstander is van gekozen functionarissen. Dat is niet alleen om te voorkomen dat politieke soapopera's kunnen worden opgevoerd; het gaat er ook om dat de lagere overheid niet meer monistisch maar dualistisch wordt bestuurd. De mogelijkheid van wethouders buiten de raad is een stap in die richting. Controle op het bestuur in plaats van besturen door de raad zelf, kan een remedie zijn om het disfunctioneren van colleges aan te pakken. Het is in die context dat D66 in een komende regeerperiode de problematiek van de lagere overheid op de politieke agenda wenst te plaatsen. De gekozen burgemeester is daar een onderwerp in.

Voorzitter! Een van de meer beproefde bewindslieden is de minister van landbouw, die tijdens zijn beleid te maken heeft gekregen met varkenspest en gekkekoeienziekte. Wij wensen zijn beleid voluit te steunen. Het wetsontwerp dat de verlaging van de varkensstapel beoogt, verdient brede steun. Het zou beter zijn als daar geen modaliteiten op worden aangebracht en ook geen alternatieven, zoals de Partij van de Arbeid vanmorgen heeft gepubliceerd en neergelegd. Dat geeft valse hoop. Wij zouden uit een mond moeten praten naar die sector.

Voorzitter! Een andere bewindspersoon die beproefd is geweest was de staatssecretaris van justitie. Dat was in een vorig kabinet zo en het is onder paars niet anders. Wij hechten eraan waardering uit te spreken voor de wijze waarop mevrouw Schmitz haar beleid gestalte geeft. Met die waardering in het achterhoofd moet het mogelijk zijn, om zonder dat dat als een aanval op personen kan worden gezien, met elkaar van gedachten te wisselen over het kerkasiel. Kabinet, bewindspersonen en vrijwel de gehele Tweede Kamer zijn – naar het oordeel van mijn fractie – daar wel erg ongenuanceerd mee omgesprongen. In D66-kring is vrijwel vanaf de oprichting de discussie over het morele recht van de burger op burgerlijke ongehoorzaamheid een belangrijk gespreksthema. Het kerkasiel wordt door ons vanuit dat perspectief beschouwd. In wetenschappelijke zin heeft deze discussie haar pendant gekregen in het proefschrift van prof. Schuyt. Hij claimt het moreel recht op het verzet voor de burger met name op die terreinen waar sprake is van interpretatie van normen en waarden. Het is mede vanuit die idee dat D66 het bestaansrecht van bijvoorbeeld de SGP in ons politiek bestel verdedigt, ondanks het feit dat die partij het uitgangspunt dat elke Nederlander – man of vrouw – in elk ambt benoembaar en dus ook gekozen moet kunnen worden, in haar politieke optreden niet onderstreept. En bij onderwerpen van veiligheid, leven en dood is er al helemaal sprake van het recht op burgerlijke ongehoorzaamheid; te meer als daarbij sprake is van het bemoeilijken van de uitvoering van regels en niet van het overtreden ervan.

En dan, voorzitter, de concrete aanleiding tot de discussie. Als aan de familie Gümüs, na alles wat er gebeurd is, kerkasiel zou zijn verleend, dan zou ik een volstrekt ander betoog hebben gehouden. Maar het gaat om Iraniërs, afkomstig uit een land dat nog steeds jacht maakt op Salmon Rushdie; een land waar personeel van Smit Tak gegijzeld wordt als het probeert de bemanning van een verongelukte Amerikaanse helikopter te redden; een land waar we op gezette tijden onze ambassadeur uit terugroepen; een land waar gedreigd is mensen van de ambassade bij de monitoring te attaqueren; een land waar gerespecteerde organisaties als Amnesty International, het Rode Kruis en tal van anderen waarschuwen voor gevaren in de persoonlijke levenssfeer: voor mensen afkomstig uit dat land springen mensen in de bres met een vorm van burgerlijke ongehoorzaamheid. Het is een signaal aan de politiek. Mijn fractie vraagt met nadruk aan het kabinet en de minister-president, dat signaal niet mis te verstaan of te veroordelen.

Voorzitter! Wat geschreven en gesproken wordt over bijvoorbeeld kerkasiel en burgerlijke ongehoorzaamheid ontstaat niet zonder een visie op normen en waarden. Enkele verschrikkelijke gebeurtenissen van straatgeweld, maar ook de confrontatie van problemen die ontstaan door bijvoorbeeld de intensieve veehouderij en met het milieu, hebben ervoor gezorgd dat normen en waarden en hoe daarmee om te gaan, weer prominent op de politieke agenda prijken. Het is belangrijk om de gevolgen van politiek handelen ook op normen en waarden te toetsen. Als beleid voor bepaalde groepen armoede tot gevolg heeft, dan is er op grond van normen en waarden zoals die bij D66 leven, reden om dat beleid te wijzigen. Dat kan gelden voor bijstandsmoeders, eenoudergezinnen en voor weduwen en wezen. Mijn fractie steunt dan ook de reparatie van de Algemene nabestaandenwet. Alleen, men had wel wat royaler in die reparatie mogen zijn. Zit er volgens de minister-president nu werkelijk niets meer in? En als het antwoord nee is, wil hij dan nog eens uitleggen waarom dat dan niet kan?

De heer De Boer (GroenLinks):

Ik heb met waardering naar diverse passages, zeker de paar laatste, uit het verhaal van collega Schuyer geluisterd. Er is echter toch een probleem. Ook mijn fractie was er voorstander van dat de Algemene nabestaandenwet werd gemoderniseerd. In het regeerakkoord zijn hierover afspraken gemaakt. In de behandeling in deze Kamer is vastgesteld dat de uiteindelijke invulling verder ging dan de in het regeerakkoord gemaakte afspraken. Toch hebben de regeringsfracties die wet voor hun rekening genomen, terwijl het regeerakkoord dat niet expliciet vroeg. Nu maakt de heer Schuyer bezwaren en wil hij repareren. Ik vind dat geen consistente politiek. Waarom was die ruggengraat er drie jaar geleden niet? Het regeerakkoord bood daar wel de ruimte voor.

De heer Schuyer (D66):

Dat kwam omdat het in een mandje zat. Dan moet je een politieke afweging maken. De heer De Boer heeft dat gisteren zeer voortreffelijk voor de radio geformuleerd.

De heer De Boer (GroenLinks):

Ik houd er toch moeite mee dat die zaak een paar jaar later wordt gerepareerd.

De heer Schuyer (D66):

Wil de heer De Boer dan dat het niet wordt gerepareerd?

De heer De Boer (GroenLinks):

Nee, natuurlijk niet.

De heer Schuyer (D66):

Nou dan.

De heer De Boer (GroenLinks):

Als fracties roepen "dit was wat wij altijd hebben gewild", dan denk ik: zeg dat dan twee jaar eerder. Mandjes of geen mandjes, houd een keer je poot stijf. Het had gekund.

De heer Schuyer (D66):

Dat wij het gewild hadden, was hier wel duidelijk.

Voorzitter! Gemengde gevoelens hebben wij ook bij de opzegging van de sociale code van een verdrag waarbij het enige motief is om onwelgevallige claims te ontlopen die ook aan de Algemene nabestaandenwet raken. Wil de minister-president daar nog eens op ingaan?

Hier en daar wordt het verval van normen en waarden wel toegeschreven aan voortschrijdende individualisering van wet- en regelgeving. Daar neemt D66 nadrukkelijk afstand van. Straatgeweld en geweld bij sportwedstrijden is vrijwel altijd groepsgeweld. Nog erger wordt het als integere wet- en regelgeving bij abortus en levenseindigend handelen als de oorzaak – al dan niet rechtstreeks – wordt aangeduid voor zinloos geweld en doodslag. Zij die dat doen, laden de verdenking op zich te kwetsen met voorbedachte rade.

Deze algemene beschouwingen worden gehouden op een moment dat de verkiezingen minder dan een half jaar weg zijn. Wij mogen er derhalve van uitgaan dat de coalitie de eindstreep haalt. En de vraag komt op: wat daarna? Een grote meerderheid van de kiezers, zo blijkt uit opiniepeilingen, wil voortzetting van dit beleid. Het ligt dan ook nogal voor de hand dat de drie partijen die de coalitie vormen, het beleid tot inzet van die verkiezingen maken en na de verkiezingen als eerste de mogelijkheid onderzoeken om met elkaar verder te gaan. Maar evenals vier jaar geleden moet er voor elk van de partijen wel wat te regeren blijven, hetgeen allereerst in het te maken regeerakkoord vorm zal moeten krijgen. Het is voor de kleinste regeringspartij moeilijk geweest om zich in de regering te kunnen profileren. Voor een deel ligt dat zeker aan onszelf, maar wat wil je ook als je leest in toonaangevende kranten "PvdA aan de haal met D66 ideeën" – natuurlijk zonder bronvermelding – en kort daarna "Bolkestein maakt opvatting van D66 waar"? Gedoeld wordt dan op het dualisme. En inderdaad is de VVD, meer dan ooit met het CDA mogelijk is geweest, erin geslaagd het dualisme vorm te geven. Paars 1 is er niet gekomen omdat D66 door de kiezers in de positie is gebracht dat zij dat experiment – dat in gemeenten en provincies bleek te kunnen – ook op landelijk niveau kon realiseren. Wij hebben het met z'n drieën gedaan, maar Paars 1 voerde op tal van beleidsterreinen een beleid dat programmatisch zo dicht tegen ons verkiezingsprogramma aan zat, dat het voor onze Kamerfracties moeilijk was zich daartegenover te profileren.

Voor de nabije toekomst leven wij in de geruststellende gedachte dat PvdA en VVD in deze Kamer geen meerderheid hebben en er ook niet van uit kunnen gaan die na de statenverkiezingen in 1999 wel te hebben. Het is een aspect dat in de media stelselmatig over het hoofd wordt gezien als het gaat om de vraag of D66 wel nodig blijft. Het ontstaan van een regeringscoalitie die geen meerderheid in de senaat heeft, zou voor Nederland een unicum zijn. Als Paars 2 er komt, zal dat een kabinet van drie partijen zijn. Of het er komt, is aan de kiezer op 6 mei. Er is maar één objectief gevaar dat het er niet komt, namelijk als de kiezer de realisering van Paars 1 onvoldoende ook aan D66 toeschrijft.

Er zal, voorzitter, weer meer dan in de achter ons liggende periode aandacht moeten zijn voor de verhouding tussen milieu en economie. Het is hoog tijd dat met zuivere argumenten de problematiek onder ogen wordt gezien. Niemand weet met zekerheid of het mogelijk is, milieu en economische groei zo met elkaar te verbinden dat groei kan met behoud of verbetering van milieuomgevingsfactoren.

De pessimisten onder ons die stellen dat dit niet kan, hebben de geschiedenis mee waaruit blijkt dat het tot nu toe in ieder geval niet is gelukt. Maar wanneer je op grond van dat feit voor de toekomst een beleid bepleit waarin economische groei getemperd wordt of zelfs stopgezet, houdt men geen rekening met wetmatigheid in het menselijk gedrag die ook met historisch materiaal is aan te tonen. Voor een deel moet milieubeleid ook internationaal beleid zijn en moet bijvoorbeeld de strijd aangebonden worden tegen illegale lozingen op zee of tegen bosbranden in Indonesië. Dat betekent ook dat ƒ 1 Nederlands begrotingsgeld besteed aan milieuoplossingen bijvoorbeeld in Oost-Europa meer effect sorteert voor het milieu dan bij ons.

De minister van Economische Zaken heeft meer dan eens de ambitie uitgesproken, op elk terrein van het milieubeleid een beleid te ontwikkelen waarmee wij de besten van de wereld willen zijn. Dat is een uiterst ambitieuze doelstelling, maar haalbaar. Met een dergelijk uitgangspunt een regeerakkoord vormen voor de volgende periode, is voor het milieu zegenrijker dan aan de kant waarschuwen.

Mijnheer de voorzitter! Ik sla een stukje over, hoewel u mijn spreektijd hebt laten doorlopen.

In de troonrede heeft Hare Majesteit de Koningin een drietal belangrijke herdenkingen voor 1998 aangekondigd. Twee ervan hebben met onze vaderlandse geschiedenis te maken: de Vrede van Munster in 1648 en 150 jaar Grondwet. Hoe noodzakelijk de aandacht voor eigen bronnen is, bleek weer eens uit een enquête naar de belangstelling voor vaderlandse geschiedenis op school. Belangstelling voor de eigen bronnen heeft uiteraard niets van doen met eng nationalisme. Wij gaan er van uit dat de regering dat bij de komende herdenkingen ook nadrukkelijk zal uitdragen.

Het is heel zinvol om te weten dat bij de Grondwet van 1798 de burgers in een gemeente wel invloed hadden op de verkiezing van de burgemeester. Maar de Grondwet van 1848 bestendigde – overigens tegen de zin van de liberaal Thorbecke en in 1957 nog eens tegen de zin van de liberaal Oud – het beleid uit de Franse bezetting van 1810 waarbij de burgemeester door de Franse keizer werd benoemd. Parijs benoemt graag vanuit een centraal gezag, voorzitter. Het is goed, daarmee in de nabije toekomst ook rekening te houden!

Het is voor de bezoekers aan dit huis leuk om te weten waarom de beeltenis van raadpensionaris Cats in tegenstelling tot vele anderen niet in deze zaal aanwezig is, maar dat hij het moet doen met een schilderij in de Noenzaal. In 1635 wist Frederik Hendrik zich te ontdoen van de lastige raadpensionaris Adriaan Pauw en de volgzame Cats in zijn plaats benoemd te krijgen. In de Staten van Holland werd dat met gemengde gevoelens aangezien. Immers, lang niet altijd had het Huis van Oranje 85% van de burgers uit de Staten van Holland achter zich. Daarom is het noodzakelijk, het verhaal terug te brengen in het geschiedenisonderwijs.

De heer Batenburg (AOV):

Mijnheer de voorzitter! Vadertje Drees zorgde met zijn noodwet voor een doorbraak van behoeftige omstandigheden naar een beetje zekerheid voor onze 65-plussers. Later werd deze wet vervangen door de AOW, waarvan de betaalbaarheid nu ter discussie staat. Onze premier heeft aangekondigd dat hiervoor middelen beschikbaar worden gesteld. Dat is een geruststelling maar daarmee zijn wij er nog niet. Immers, met de hoogte van de bestaande AOW-pensioenen hebben de 65-plussers, als gevolg van de forse bezuinigingsmaatregelen van het vorige kabinet, nog steeds een achterstand van ongeveer 15%. Hierdoor verkeert de leefbaarheid voor de groep van bejaarden zonder aanvullend pensioen nog altijd in problemen.

En dan hebben wij het alleen nog maar over de groep 65-plussers! Wat doen wij met het armoedeprobleem waarmee de grote groep van medemensen wordt geconfronteerd, die zich voortdurend veel zorgen maakt over haar toekomst? Zij vragen zich af of zij wel kunnen overleven. Ja, het komt zelfs voor dat mensen naar de dood verlangen omdat zij het helemaal niet meer zien zitten.

Ter leniging van dit immense, maar ook ontoelaatbare probleem gaan mijn gedachten voortdurend uit naar een leefbaar minimuminkomen voor iedereen. Die gedachte bracht ik al naar voren tijdens de algemene politieke beschouwingen in 1995. Ik bepleitte dat alle bestaande ondersteuningswetten op grond waarvan uitkeringen worden geregeld, zouden worden vervangen door één solidariteitswet, met sancties voor degenen die wel kunnen maar niet willen werken. Voorzitter! Onder een "leefbaar minimuminkomen" versta ik dat er, naast de kosten van levensonderhoud en huisvesting, ook een gedeelte beschikbaar is voor ontspanning.

De premier antwoordde dat verwezenlijking hiervan te moeilijk was. Door de schroom die ik toen nog als beginneling in de politiek had, liet ik het daarbij. Echter, ik had eigenlijk mijn gevoel moeten volgen door aan te geven dat ik met dat antwoord niet tevreden was. Recente uitlatingen van bisschop Muskens over de armoede hebben dit probleem duidelijk in het daglicht geplaatst. Dit probleem schreeuwt om een snelle en rigoureuze aanpak. Om die reden acht ik het dringend nodig om op mijn signalering van 1995 terug te komen. Daarmee stel ik het armoedeprobleem opnieuw aan de orde. Naar mijn oordeel zou de door mij bedoelde solidariteitswet eenvoudig te hanteren zijn en tot een effectiever resultaat leiden. De kosten van zo'n omvangrijk plan zullen betaald moeten worden door de instellingen en de beter gesitueerden in ons land, die daar in hun levensomstandigheden weinig of niets van zullen merken. Ook de winsten die ondernemingen maken als gevolg van de steeds verder gaande automatisering en mechanisering, waardoor mensen op straat komen te staan, zullen voor een groot deel ten goede moeten komen aan de financiering van een nieuwe solidariteitswet. Het is de plicht en de verantwoordelijkheid van elk van ons, solidair te zijn met onze medemensen die in moeilijke omstandigheden of in nood verkeren. Het vergt natuurlijk heel veel inspanning om zo'n plan functioneel te maken, maar wij mogen het werk niet laten liggen omdat het te moeilijk zou zijn. Voorzitter! Ik vraag derhalve aan de minister-president, de grootst mogelijke aandacht aan het genoemde armoedeprobleem te besteden. Het zou een grote doorbraak voor ons hele volk betekenen, zoals "vadertje Drees" dat was voor de 65-plussers.

Mijnheer de voorzitter! Nu zou ik het graag hebben over een geheel ander probleem, namelijk dat van het wegverkeer en het openbaar vervoer. Voorzover ik het heb begrepen, heeft de minister van Verkeer en Waterstaat om het wegverkeer te ontlasten een ontmoedigingsbeleid gehanteerd waardoor de benzineprijs zeer fors is gestegen. Het resultaat hiervan is nihil, omdat men in het beroepsvervoer zijn kosten toch van de belasting kan aftrekken. De particulieren, de mensen die in het weekend hun kinderen of andere familieleden willen bezoeken, zijn de sigaar. De overheid, zo schat ik het in, wordt er alleen maar beter van.

Nu heeft de minister van Verkeer en Waterstaat een plannetje bedacht om de Nederlandse Spoorwegen te bewegen, de prijs van het treinkaartje niet te verhogen, om het publiek de trein in te krijgen. Maar dat is niet eenvoudig meer, sinds de NS geprivatiseerd is. De minister zal diep in de buidel moeten tasten om haar plannetje te laten slagen. En zo verdwijnt het voordeel van de verhoging van de benzineprijs als sneeuw voor de zon. De enige remedie om het beroepsmatige wegverkeer te ontlasten is volgens mij het terugdraaien van de privatisering van de NS en het openbaar vervoer gratis of tegen een kleine vergoeding aan het volk ter beschikking te stellen; dat wil zeggen, door de kosten ervan ten laste van de staatshuishouding te brengen.

Dan blijft er nog een groep mensen over die lichamelijk niet in staat zijn, van het openbaar vervoer gebruik te maken. Rolstoelgebruikers kunnen bijvoorbeeld wel met de trein mee, maar hoe komen ze op het station? Er zijn ook mensen die niet meer dan honderd meter kunnen lopen en daarna volledig afknappen, enz. enz. Deze groep van gehandicapten mag beslist niet worden vergeten.

Een mooi voorbeeld van gratis openbaar vervoer wordt gegeven door de Belgische gemeente Hasselt. Onze gemeenteraadsfractie in Eindhoven en ik waren onlangs uitgenodigd om kennis te maken met dit project. Het verkeert nog in een experimenteel stadium, maar het functioneert al goed. De stad heeft grote en kleine bussen, die allemaal vol zitten. Ze hebben een lage opstap, waardoor ouderen en gehandicapten minder moeite hebben met instappen. Rondom de stad zijn gratis en toch bewaakte parkeerplaatsen gerealiseerd, waar men van de eigen auto op de bus kan overstappen. Het centrum van de stad wordt omsloten met een zogenaamde binnenring, waaraan enige gratis parkeerplaatsen zijn gesitueerd. Wat mij het meest is opgevallen, is dat het er opmerkelijk rustig is. Nagenoeg geen auto's, geen bromfietser en geen fietsers. De verkeersveiligheid heeft hiermede een grote stap voorwaarts gemaakt. De stad lijkt een eldorado van rust te zijn en nodigt uit tot veilig wandelen en winkelen, hetgeen ten goede komt aan de middenstand.

Wij waren benieuwd naar de financiering van het project en kregen te horen dat de kosten voor 90% gedekt zijn uit Europese en eigen middelen en dat de rest geen grote problemen voor de bevolking hoefde op te leveren.

Ik heb bewondering voor de moed van de magistraten van Hasselt om zoiets te durven aanpakken. Ik vraag aan de regering of zij ook zoiets durft te ondernemen. Of is de regering minstens bereid, hiernaar een onderzoek in te stellen?

En nu een geheel ander onderwerp waartoe ik mij wil beperken en waarmee ik mijn inbreng bij de algemene politieke beschouwingen wil afsluiten. Dat betreft het medisch-wetenschappelijk (experimenteel) onderzoek dat op mens, dier en plant wordt toegepast. Het is natuurlijk een zegen dat het de mens gegeven is om zo ver te mogen gaan, dat door wetenschappelijke onderzoeken middelen en methodieken worden gevonden waarmee het leven van mens, dier en plant waardevoller en veraangenaamd kan worden. Indien de wetenschap zich uitsluitend blijft concentreren op de bevordering van de gezondheid, kan iedereen het ermee eens zijn dat wetenschappelijk onderzoek een noodzaak is.

Maar er is naar mijn gevoel en inzicht een groot gevaar verbonden aan verregaande onderzoeken op het terrein van de genetische manipulatie, experimenten met embryo's, spermascheiding en het klonen van typen van mens, dier en plant enz., enz. Sinds de oorsprong van het uitspansel en de aarde hebben natuurwetten de richting aangegeven hoe de schepping zich zou ontwikkelen. De soevereine gang van het leven zou zeer ernstig kunnen worden verstoord door het doorkruisen van natuurwetten, met als gevolg een niet onmogelijke degeneratie van het leven en wellicht de ondergang van alles wat leeft en groeit.

Kan de regering het met mij eens zijn, dat het respect voor de schepping ons gebiedt aan de genoemde soort van onderzoeken een halt toe te roepen? Ik verzoek de regering hieraan gevolg te willen geven.

Mijnheer de voorzitter! Hoewel er zeker onderwerpen zijn waarvoor de tijd niet beschikbaar is om ze uitputtend te behandelen, zoals de zorgsector, de nabestaandenwet en andere die te maken hebben met de leefbaarheid van vooral de zwakken in de samenleving, die de grootst mogelijke aandacht vergen, wil ik mij voor het moment beperken tot mijn inbreng tot nu toe. Ik dank u voor uw aandacht.

De heer Schuurman (RPF):

Mijnheer de voorzitter! Een kabinet dat na drie jaar regeren een positieve balans kan opmaken, zal een optimistisch gestemde troonrede presenteren. Van maatschappelijke onrust aan het arbeidsfront is nauwelijks sprake. Het overlegstelsel en de stabiele arbeidsverhoudingen worden terecht gekoesterd. Financieel gezien worden er enorme successen geboekt. Zeker tot aan de verkiezingen van volgend jaar zullen de geboekte resultaten herhaald worden en zal paars in alle toonaarden worden bezongen.

Wij hebben daar alle begrip voor. Wanneer we niettemin de vinger willen leggen bij sluimerende problemen, dan is dat niet om een domper te zetten op de "paarsvreugde", maar om op reële gevaren te wijzen, die in de huidige politieke ontwikkeling zitten en die in de politieke toekomst aan de oppervlakte zullen treden en om een antwoord vragen. Ik wil een aantal van die problemen kort de revue laten passeren.

De troonrede zegt al direct in het begin dat "bevordering van maatschappelijke en economische participatie door alle burgers ... voorop zal staan". Van mensen die kunnen werken zal gevraagd mogen worden de handen uit de mouwen te steken. Dat vormt ook de beste garantie voor maatschappelijke participatie. Een belangrijke vraag doet zich daarbij voor: wordt "maatschappelijke participatie" niet eenzijdig verbonden met economie, met de economie van de productie? Zou juist in een tijd waarin het economisch goed gaat niet van meet af de aandacht gevraagd dienen te worden voor zorg voor de ander en verzorging van de zwakkeren en bejaarden? Dreigt dat noodzakelijke werk niet het kind van de rekening te worden bij een zo sterke inzet voor participatie van allen aan de economische productie?

Bovendien vormt het pleidooi voor economische zelfstandigheid van elk individu, waarvan zelfs een politieke druk uitgaat, een aanslag op de zorgcapaciteit in de samenleving. Is het daarom dat de troonrede nergens spreekt van versterking van het gezin als basis voor een gezonde samenleving? Het gezin is de plek waar in de eerste plaats normen en waarden kunnen worden overgebracht, waar weerbaarheid kan worden geleerd en weerstand kan worden geboden tegen allerlei oude en nieuwe jeugdproblemen. In het gezin moeten de echte solidariteit en zorgen en verantwoordelijkheid voor elkaar worden geleerd. Zou het in navolging van Engelse premier Tony Blair niet dienstig zijn om naast de positieve steun aan het gezin alle mogelijke negatieve effecten van beleidsmaatregelen en wetgeving voor het gezin op te sporen en te neutraliseren?

Het kabinet wil de jeugdcriminaliteit bijzondere aandacht geven. Daarbij wordt terecht gedacht aan werkgelegenheidsprojecten en onderwijsbeleid. Maar zouden niet eerst de oorzaken van de jeugdcriminaliteit en van het jeugdgeweld moeten worden opgespoord en bestreden? Vooral nu we daarvan een explosieve groei meemaken. Een beleid dat alleen aandacht vraagt voor de jeugdcriminaliteit, zonder over het ontstaan ervan te spreken zal tot mislukken gedoemd zijn. Zouden, om enkele algemene oorzaken te noemen, de ontbinding van vele gezinnen, het verlies van normen en waarden, het verlies van zin in het leven, de groeiende afwezigheid van ontzag en de crisis van het gezag, het individualiseringsproces niet een beleid vragen dat naast de voorgestelde maatregelen ook op het wegnemen of verminderen van die oorzaken is gericht? Dat is geen gemakkelijke opgave voor de politiek. Maar wel noodzakelijk, om dweilen met de kraan open te voorkomen.

Wij verheugen ons met het kabinet op de terugloop van het aantal werklozen. De inzet om de werkloosheid nog meer terug te dringen, verdient waardering. Toch knaagt bij ons het gevoel dat we met de geringe arbeidsparticipatie van laaggeschoolden met een structureel probleem te maken hebben. Wordt niet te veel gesuggereerd dat we daar met een aantal maatregelen wel een oplossing voor kunnen bieden, terwijl de laaggeschoolden naar alle waarschijnlijkheid blijvend niet aan de vereisten voor participatie aan de dynamiek van de hoog-technolo- gische en economische ontwikkelingen zullen kunnen voldoen? Dit geldt temeer daar ook ouderen, die lange tijd wél participeerden, de ontwikkelingen niet bij kunnen houden en om allerlei redenen vroeg worden uitgeschakeld of zich laten uitschakelen. We hebben immers nog steeds 2,5 miljoen personen onder de 65 jaar met een uitkering. Dat is ver boven de 6% officiële werkloosheid. Met andere woorden, schuilt er niet een diep probleem in de relatie tussen de mens en de hoog opgevoerde technisch-economische ontwikkeling? Voor velen roept deze ontwikkeling ondraaglijke spanningen op en sluit daardoor eerder participatie uit dan dat ze tot participeren uitnodigt.

De minister-president heeft kortgeleden in verband met de snelle maatschappelijke ontwikkelingen de opmerking gemaakt, dat er in de toekomst geen baanzekerheid meer zal zijn, maar dat via bijscholing en blijvend leren wel werkzekerheid kan worden gegarandeerd. Ook zo'n eenzijdige uitspraak lijkt mij gevaarlijk. Het is de vraag of de mens wel zo elastisch is als de uitspraak suggereert. Wordt dit gegeven wel voldoende onderkend? De troonrede zegt dat uitsluiting economisch steeds minder verantwoord is en tegelijk dat een van de doelstellingen van het kabinet is, de economische dynamiek te vergroten. Maar moet ook niet gezegd worden, dat de dynamiek van onze technisch-economische ontwikkeling van die geringe participatie de oorzaak is? Het lijkt mij een paradoxale situatie, waarop voortgaande bezinning vereist is om inderdaad adequate maatregelen te kunnen nemen.

Ik zei al dat ik de inzet van het kabinet voor meer werkgelegenheid positief waardeer. Zou in navolging van de subsidie voor de zogenaamde witte werkster, ook niet een subsidie voor witte klusjesmannen en tuinmannen kunnen worden geïntroduceerd? Er moet toch alles aan gedaan worden om naast het oplossen van het probleem van de werkloosheid het zwartwerken, dat in deze categorieën nogal eens voortkomt, tegen te gaan? Dan worden de lagergeschoolden mijns inziens beter geholpen dan wanneer men slechts denkt dat ze nog wel eens in een door hen niet bij te houden maatschappelijke ontwikkeling zouden kunnen participeren. Aan de daarvoor benodigde vereisten zullen ze mijns inziens blijvend niet kunnen voldoen.

Indien het kabinet ook met andere creatieve en verantwoordelijke voorstellen komt, zullen wij die graag steunen.

Lastenverlichting klinkt elke burger als muziek in de oren. De vraag is of zo'n algemene maatregel wel gerechtvaardigd is wanneer we letten op de problemen van achterstand in de gezondheidszorg en in het onderwijs. Waarom wordt niet volstaan met enkel lasten verlichting voor diegenen die we als zwakkeren aanmerken? Meer lastenverlichting bevordert de kwaliteit van de samenleving niet. Er is immers veel geld nodig voor het justitiële apparaat, de politie, het onderwijs en de gezondheidszorg. Bovendien, het is nog maar kortgeleden, dat we economisch en financieel in een diep dal zaten. Dat kan zo weer gebeuren. Waarom wordt niet de moed opgebracht om aan verhoging van de kwaliteit van de samenleving en het reserveren meer aandacht te geven – we hebben natuurlijk waardering hebben voor de instelling van het AOW-fonds – dan aan een algemene lastenverlichting? Ik zeg nadrukkelijk: algemene lastenverlichting. Naast extra aandacht voor de zwakkeren lijkt ons een ontlasting aan de onderkant van de arbeidsmarkt met het oog op werkgelegenheid zinvol.

Graag willen we in dat verband weten of het kabinet er met de nieuwe belastingplannen in zal slagen in het algemeen de belastingdruk op arbeid te verminderen en die te verschuiven in de richting van milieubelastingen, grondstoffenheffing, belasting op geavanceerde technologieën enz. Een dergelijke verschuiving zou een goede invloed hebben op de werkgelegenheid en zij zou de overspanning van de technisch-economische ontwikkeling kunnen afremmen.

Het milieuprobleem blijft weerbarstig. Vooral de minister voor milieuzaken moet, terwijl ze met de beste bedoelingen bezield is, elke keer weer constateren dat het milieubeleid meer dan eens wordt gefrustreerd. De troonrede zegt wel, dat ondanks de groeiende economie de druk op het milieu op vele terreinen daalt. Maar nog altijd sterven vele planten- en diersoorten uit. Verschillende maatregelen hebben slechts ten dele effect, omdat de milieueffecten van de voortgaande technisch-economische ontwikkeling de behaalde resultaten voor een deel weer ongedaan maken. De nota Milieu en economie mag dan goede maatregelen voorstellen die binnen het huidige kader ook steun verdienen – laat daarover geen misverstand ontstaan – de vraag zal gesteld en eens beantwoord moeten worden of het paradigma, het model waarbinnen de Westerse techniek en economie zich ontwikkelen, niet aan een grondige vernieuwing of herziening toe is.

Onze economie is een productie-consumptie-economie, waarbinnen een voortgaande technologische ontwikkeling kritiekloos past. Onzes inziens zullen wij naar een technisch-economisch model toe moeten, waarin het produceren en consumeren wordt ingekaderd in hoeden, verzorgen, koesteren, beschermen en bewaren. Dat zal implicaties hebben voor ons productie- en consumptiegedrag. De grote moeite zal alleen zijn om die andere activiteiten die naar de oorspronkelijke betekenis van het woord "economos" ook tot onze economische activiteiten behoren in geld uit te drukken. Ziet het kabinet, ziet de minister-president dit ook als een uitdaging voor de toekomst? Pas een vernieuwing van ons technisch-economisch model zal de milieudruk echt doen afnemen en de richting van een meer rechtvaardige verdeling van goederen en diensten op wereldschaal bevorderen.

Dat laatste voeg ik er nadrukkelijk bij. Dat wil ook zeggen dat de uitdaging niet alleen maar nationaal of Europees kan worden aangepakt, maar op wereldniveau aandacht verdient. De uitdaging wordt er daarmee overigens niet minder door, maar zelfs dringender. Ik vermoed dat de wereldwijde milieuproblematiek, vooral ook vanwege de uitstoot van emissiegassen en gebrek aan schoon zoet water alsmede de gevolgen van die problematiek op niet te lange tijd ons anders wel hardhandig duidelijk zullen maken dat wij met het huidige cultuurmodel van wetenschap, techniek en economie op de verkeerde weg zijn. Wij kunnen inzake de aantasting van de biosfeer in een fase terechtkomen van onomkeerbare schade en bedreiging. En indien herstel nog mogelijk is, zal dat niet gaan omdat de op te brengen kosten te hoog zijn geworden. Wil het kabinet daarom nog meer bevorderen dat binnen de VN en andere internationale organen niet alleen over terugdringende maatregelen wordt gesproken – dat moet in elk geval gebeuren, vanzelfsprekend – maar dat ook de manier waarop wij wetenschap, techniek en economie ontwikkelen zelf kritisch wordt bekeken en een fundamentele heroriëntatie wordt voorgestaan?

De minister-president zei laatst in een interview in het dagblad Trouw dat hij veel verwachtingen heeft van de technologie. Minister Borst, als politiek leider van D66, sprak bij de eerste presentatie haar geloof uit in de technologie. Er mag geen misverstand zijn: wij zullen technologie moeten ontwikkelen om de problemen van nu aan te pakken. Maar technologie is op zichzelf niet voldoende. Een morele context en een ethische motivatie en inkadering zijn voor een ander perspectief noodzakelijk. Zonder zulke ingrijpende veranderingen houden wij onszelf met alle goed bedoelde maatregelen voor de gek. Gelukkig zijn er tekenen, ook in het regeringsbeleid, die wijzen op andere mogelijkheden zoals de biologische of ecologische landbouw, de ontwikkeling van duurzame energiebronnen, het inzetten van de informatietechnologie voor meer differentiatie in werksituaties en vermindering van verkeersdruk, alhoewel dat wat ons betreft nog meer zou kunnen gebeuren. Gelukkig zetten wij ons ook in voor een verbetering of vervanging van de bioindustrie onder invloed van de varkenspest met het oog op een verbetering van de kwaliteit van het milieu en het dierenwelzijn. Wat ons betreft zullen al die inspanningen echter opgevoerd dienen te worden.

In het verlengde van het voorgaande punt zou ik ook aandacht willen vragen voor de uitspraak in de troonrede, die voorzover ik heb kunnen nagaan nergens enige aandacht heeft gekregen: "De vruchten van wetenschap en technologie bepalen in hoge mate de kwaliteit van de samenleving van morgen."

Zo'n uitspraak is te verdedigen, maar het omgekeerde net zo goed: de resultaten van wetenschap en technologie bepalen in hoge mate de problemen van morgen. Wij zouden ons er meer bewust van moeten zijn dat de ontwikkeling van wetenschap en technologie niet vanzelfsprekend alleen maar positieve gevolgen heeft. Een ideologische verblinding kan verhinderen om in te zien dat wetenschap en technologie ons ook in een steeds technischere, zakelijkere en onmenselijkere samenleving brengen; een samenleving met een fundamentele tweedeling: degene die participeren staan tegenover hen die niet of niet meer kunnen deelnemen. Een hoog wetenschappelijk-technische ontwikkeling kan uitsluiten en mensen tot cultuuranalfabeten maken én tegelijk het cultuurbarbarisme bevorderen van hen die zich aan die ontwikkeling overgeven en er alle heil van verwachten.

De gewraakte passage uit de troonrede staat in het gedeelte over het onderwijs en wordt in verband gebracht met het nationaal programma Een leven lang leren. Zou het geen aanbeveling verdienen om in het sterk veranderende onderwijs vooral aandacht te vragen voor een bredere vorming dan die van wetenschap en technologie alleen? Juist omdat wetenschap en technologie zo snel veranderen en daardoor de maatschappij verandert, is het nodig om in het onderwijs aandacht te vragen voor de continuïteit van onze samenleving, voor de achtergronden, de ethische problemen en de nieuwe uitdagingen. Kennis van de achtergronden van onze eigen geschiedenis en cultuur is een noodzakelijke voorwaarde om niet te ontsporen in een identiteitsloze, zielloze, technische en materialistische cultuur. Dit is temeer het geval, daar de Europese integratie dit ongunstige proces eerder bevordert dan afremt.

De grote vraag zal zijn hoe een dynamische wetenschappelijk-technische ontwikkeling tegelijk ook humaan kan zijn. Met andere woorden: wetenschap en technologie zullen de mens moeten dienen in plaats van hem uit te buiten en onder druk te zetten. Erkent de minister-president dat er voor een gezonde maatschappij van de toekomst meer nodig is dan wetenschap en technologie die een versnelling van de economische dynamiek mogelijk maken? Wij zullen de dienstbaarheid van wetenschap en technologie moeten terugkrijgen in plaats van dat zij ons doen en laten dicteren of zelfs terroriseren. En moet het onderwijs daarom niet worden vernieuwd in plaats van zich aan te passen bij de bestaande trend? Dan krijgen we, zoals iemand eens zei, te maken met geschoolde onbekwaamheid om maatschappelijke problemen te kunnen beoordelen en verantwoord aan te pakken. Dat is wat ik bedoel met cultuurbarbarisme.

Dat daar te weinig oog voor is, mag ons niet beletten om de dingen bij de naam te noemen. We kunnen ons zo aan economie, wetenschap en technologie uitleveren dat andere belangrijke zaken aan de aandacht ontsnappen. Wordt er daarom, om maar een voorbeeld te noemen, in het algemeen al minder aandacht gegeven aan ontwikkelingssamenwerking? Dat is merkwaardig genoeg. Het is een thema dat hoognodig op de agenda geplaatst zou moeten blijven, maar dat ook bij de algemene beschouwingen nauwelijks meer aandacht krijgt. Die aandacht zou echter juist bij een groeiende materiële welvaart bij ons moeten toenemen. En die blijvende en zelfs versterkte aandacht is toch vereist om de sociale rechtvaardigheid tussen de volkeren te zoeken en te versterken?

Tot slot wens ik het kabinet als geheel en elk lid afzonderlijk graag wijsheid en zegen van God toe.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter! VVD-leider Bolkestein heeft dit kabinet bij herhaling een liberaal kabinet genoemd. De slogans die dit kabinet hanteert, te weten marktwerking, terugtredende overheid, en meer eigen verantwoordelijkheid voor de burger, geven dat reeds aan. Uit het beleid dat het kabinet de afgelopen jaren heeft gevoerd, blijkt dat Bolkestein helaas gelijk heeft. Ik wil het vandaag daarom hebben over enkele opvallende zaken die zich voordoen sinds het aantreden van paars.

Ik begin met de marktwerking. Laat de markt haar werk doen en laat de overheid alleen nog maar doen wat de markt laat liggen. Dat is het motto van dit kabinet geworden. Dus wordt de markt overal ten tonele gevoerd. De afgelopen jaren bewijzen dat je "marktwerking" wel gemakkelijk kunt roepen, maar ze hebben ook pijnlijk duidelijk gemaakt dat er grenzen zijn aan de marktwerking en dat marktwerking schadelijk en zelfs gevaarlijk kan zijn. Neem het voorbeeld van de gezondheidszorg, speciaal de thuiszorg. Daar hebben de particuliere thuiszorginstellingen geleid tot een chaos. Iedereen is er nu van overtuigd dat de marktwerking daar verkeerd heeft uitgepakt. Deze is inmiddels bevroren. Of neem de marktwerking in de sociale zekerheid. In een stelsel dat is gebaseerd op solidariteit horen marktwerking en concurrentie naar mijn mening niet thuis. Dat is zo iets als vloeken in de kerk. Toch moeten die er komen, vindt dit kabinet. De Ziektewet is reeds geprivatiseerd. Per 1 januari aanstaande kunnen bedrijven in de WAO eigenrisicodrager worden en voor vijf jaar uit het publieke bestel stappen. Uit de berichten die tot nu toe naar buiten zijn gekomen, blijkt dat het animo om eigenrisicodrager te worden of te herverzekeren niet al te groot is. Zelfs MKB-Nederland, dat een eigen waarborgmaatschappij oprichtte, hult zich in stilzwijgen op dit moment. Vooralsnog weinig markt dus.

Als uitvloeisel van de parlementaire enquête-Buurmeijer moest het gehele socialezekerheidsgebouw op de helling. De verstrengeling tussen bestuur en uitvoering in de bedrijfsverenigingen deugde niet, leidde tot onderonsjes van werkgevers en werknemers en was de oorzaak van een veel te grote instroom in de Ziektewet, de WW en de WAO, zo vond men. Er moest ontvlecht worden. Ik hoef de historie hier en nu niet te herhalen.

In de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 ligt de nieuwe uitvoeringsorganisatie vast. Eén van de belangrijkste principes van die nieuwe structuur is de concurrentie, die op 1 januari 2000 tussen de uitvoeringsinstellingen zou moeten losbarsten. Maar wat blijkt op dit moment? De meeste uitvoeringsinstanties zijn reeds onderdeel geworden van een ingewikkelde holdingstructuur met A- en B-poten. Inmiddels is de ING een samenwerkingsverband aangegaan met het Sociaal fonds bouwnijverheid, de Rabobank met Cadans en GUO en het verzekeringsconcern Achmea met GAK-Nederland. De socialezekerheidsmarkt is al verdeeld. Buurmeijer wijst er terecht op dat bedrijven en bedrijfstakken op die manier met handen en voeten gebonden zijn aan commerciële bedrijven. De uitvoering van de sociale wetten wordt een onderdeeltje van een heel dienstenpakket dat de bank of de verzekeringsmaatschappij aanbiedt aan bedrijven, zoals kredietfaciliteiten, arbodiensten en speciale verzekeringen.

De SP heeft steeds bezwaar gemaakt tegen de invoering van concurrentie in de sociale zekerheid. Dat die er wellicht niet komt, is wat ons betreft een goede zaak. Wat dreigt, is dat de uitvoering van de sociale zekerheid ondergeschikt wordt aan op winst gerichte activiteiten van een bank- of verzekeringsconcern. De wetten van de markt moeten immers hun werk doen. Daarmee komt dan de kwaliteit van de uitvoering in het geding. Buurmeijer komt inmiddels al met een nieuwe wijziging van de Organisatiewet sociale verzekeringen. Er moet een apart orgaan komen voor intake, claimbeoordeling en selectie. Ik vraag de minister-president wat hij van deze ontwikkelingen vindt en wat zijn mening is over het recente voorstel van Buurmeijer.

Nog een voorbeeld van marktwerking. Bij de algemene beschouwingen van vorig jaar heb ik uitgebreid aandacht besteed aan enkele zorgwekkende ontwikkelingen in de rechtshulp. De forse bezuinigingen op de Wet op de rechtsbijstand hebben ervoor gezorgd dat nog slechts 43% van de bevolking in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp. Tot op heden blijkt niet dat de vraaguitval op andere manieren wordt gecompenseerd. In het Advocatenblad van 8 november 1996 concludeerde de deken van de Nederlandse orde van advocaten dat de bezuinigingen op de rechtshulp ertoe leiden dat miljoenen mensen geen aanspraak meer kunnen maken op rechtshulp, dat er onrecht geschiedt in Nederland. "Dat kan niet", zei de deken. In het Advocatenblad van 14 november 1997 zegt dezelfde deken met veel gevoel voor fantasie: "dat kan echt niet". Hij heeft het dan opnieuw over de gefinancierde rechtshulp, maar nu over de uurvergoeding voor advocaten. Die vergoeding blijkt ver onder de minimumkostprijs te liggen. De advocaten leggen dus geld toe op hun werk. Dat is inderdaad een ernstige zaak, niet alleen voor de advocaten die dit werk doen, maar ook voor de rechtzoekende. Als hij al in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp dan loopt hij ook nog eens het risico maar half geholpen te worden omdat zijn advocaat de te besteden uren niet vergoed krijgt. Het lijkt er al met al op dat wij weer teruggaan naar de pro deo-advocaat. De in de Grondwet en in internationale verdragen verankerde rechten van de burger op toegang tot de rechter en op rechtshulp door middel van een advocaat komen op die manier opnieuw en nog meer in de verdrukking. Dat kan niet in een rechtsstaat. Het is duidelijk dat de vergoeding moeten worden verhoogd en dat de inkomensgrenzen voor de gefinancierde rechtshulp moeten worden verlaagd. Graag hoor ik op dit punt de mening van de minister-president.

Het volgende opvallende punt waar ik bij wil stilstaan, is de tweedeling die onder dit kabinet is toegenomen. Aan ene kant is er het Nederland van hen die het goed gaat, van hen die volop profiteren van de economische groei en aan de andere kant het Nederland van hen die erbuiten staan, van degenen die niet mee profiteren. Voor de kansen die iemand op de arbeidsmarkt heeft, voor zijn gezondheid, voor de kwaliteit van het onderwijs, voor de kwaliteit van wonen, wordt hoe langer hoe meer bepalend tot welke van deze twee groepen men behoort.

Volgens het CBS is de inkomensongelijkheid in ons land sinds 1997 toegenomen met 8%. De salarissen van topdirecteuren en managers zijn tussen 1990 en 1996 met 33% gestegen, die van eerste en de tweede managementslaag met 15% en die van de werknemer op de werkvloer slechts met 9%. Op dit moment heeft 5% van de bevolking 50% van het totale privé-vermogen van Nederland in bezit. Het aantal miljonairs ligt inmiddels boven de honderdduizend.

Daartegenover kennen wij het armoedeprobleem. Ongeveer een miljoen huishoudens leven op de armoedegrens en 430.000 huishoudens leven daar al jaren onder. Het recente rapport van Engbersen, "De kwetsbaren" – dit keer speciaal handelend over kinderen – toont aan dat armoede als het ware erfelijk is. Als er in het verleden in een gezin dingen fundamenteel fout zijn gegaan vanwege te weinig inkomen, is de kans groot dat de kinderen uit dat gezin later in eenzelfde situatie terechtkomen. Opmerkelijk is dat Engbersen ook aantoont dat de echte armen in ons land – de oudere alleenstaanden, de langdurig werklozen, de chronisch zieken – niet geholpen kunnen worden met werk, omdat zij daar niet of nauwelijks toe in staat zijn. Een belangrijke bijdrage aan de oplossing van het probleem van de toenemende tweedeling is het verhogen van het minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen. De SP is daar voorstander van en heeft dit al meermalen voorgesteld. Trekt de regering ondertussen nu ook niet deze conclusie als zij kennisneemt van het rapport van de commissie-Derksen? In dit rapport wordt aangedrongen op generieke in plaats van inkomensafhankelijke maatregelen. Graag verneem ik op dit punt de mening van de minister-president.

Voorzitter! Vervolgens ga ik in op de ontwikkeling van de arbeidsmarkt. Degenen die werk hebben, hebben het steeds moeilijker. De afgelopen jaren zijn er steeds meer flexibele banen bijgekomen. Nederland was al kampioen op dit gebied met 16% flexibele banen. Volgens De Jong en Delsen in ESB van april 1997 is 60% van de nieuwe banen flexibel. Perspectief op een vaste baan, op zekerheid voor de toekomst is er steeds minder. Wetten en regelgeving zijn aangepast aan de flexibiliseringseisen van de ondernemers. Maar er komt een nieuwe flexibiliseringsgolf aan, aangeduid met het woord "employability" of: brede of duurzame inzetbaarheid van de werknemer. "Wie daar niet aan denkt, mist de boot", zei de minister-president onlangs. De werknemer moet dus scholen, leren en blijven leren. Op zich is daar niets mis mee, maar employability dreigt de stok te worden om de werknemer mee te slaan. Doe je alles aan je employability, dan ben je niet meer gebonden aan je baas, dan moet je zo naar een andere baas kunnen overstappen, maar anderzijds heb je niet automatisch recht op een hoger loon. Doe je onvoldoende aan je employability, dan vlieg je eruit of moet je genoegen nemen met minder loon, demotie dus. Philips, Akzo, DAF en vele andere ondernemingen storten zich op dit moment gretig op het modewoord "employability". Philips gaat daarbij zover dat de vaste contracten ter discussie komen te staan. De gevolgen van deze nieuwe modegril voor de werknemers zijn duidelijk: nog meer stress, vooral nu de werkgevers steeds meer overgaan tot het invoeren van prestatieloon.

Voorzitter! Een carrière op de arbeidsmarkt lijkt op die manier alleen weggelegd voor de jonge, goedgeschoolde, flexibele arbeidskracht. Voor langdurig werklozen en mensen die chronisch ziek zijn of een aandoening hebben, wordt het steeds moeilijker. De WULBZ en de Pemba maken het weinig aantrekkelijk om mensen die een risico vormen, aan te trekken. Werkgevers selecteren nog steeds op gezond heid. Volgens het laatste Zara-onderzoek zelfs 24%. Voor mij is de vraag of de gesubsidieerde banen, de Melkertbanen en de toekomstige WIW-banen een uitweg bieden. Komt men ooit aan een hoger loon toe dan 120% van het minimumloon? Immers, zowel in de zorgsector als bij de gemeentelijke overheid dreigt voor mensen met een Melkertbaan ontslag, zodra de beloning uitkomt boven de subsidiegrens, omdat de werkgevers weigeren de beloning vervolgens geheel voor hun rekening te nemen. Of neem nu de specifieke afdrachtskorting, ook bedoeld als middel om mensen tegen het minimumloon aan het werk te zetten door de wig voor de werkgevers te verkleinen. Volgens het CPB komt de SPAK niet terecht bij de mensen voor wie deze bedoeld is. Zij draagt niet bij aan de verlaging van de werkloosheid, aldus het CPB. Bovendien wordt het effect op de werkgelegenheid geremd, doordat werkgevers hun werknemers laten zitten op het SPAK-niveau, geen loonsverhoging geven en ook niet investeren in hun opleiding.

Wat de reïntegratie betreft: van de nu bestaande maatregelen werkt alleen de terugkeer bij de eigen werkgever. Afgewacht zal daarom moeten worden of de nieuwe wet op de reïntegratie wel zal werken en beter effect zal hebben. Ik noemde reeds de negatieve invloed van WULBZ en Pemba. Verdergaande maatregelen zoals quotering van arbeidsongeschikten en een strengere verplichting voor werkgevers om meer te investeren in scholing van nieuwe werknemers, lijken mij onvermijdelijk. Graag hoor ik ook op dit punt de mening van de minister-president.

Mijnheer de voorzitter! Dit kabinet heeft de afgelopen jaren de wind meegehad. Nederland heeft furore gemaakt met zijn "poldermodel". Het gaat goed met Nederland, met de economie wel te verstaan. Volgens de geleerden is het succes van het poldermodel vooral te danken aan de sterk gestegen particuliere consumptie: 5 mld. aan hypotheken en 16 mld. aan consumptieve kredieten. Dat kan natuurlijk niet zo blijven doorgaan. In het werkgeversblad Forum van deze maand staat dan ook een artikel onder de wat angstige kop "Hoe lang nog?".

Als er in de komende kabinetsperiode een recessie komt, zal dat hard aankomen. Vanwege de eisen die de EMU oplegt, zullen onvermijdelijk de collectieve lasten opnieuw worden aangepakt. De gesubsidieerde banen zullen verdwijnen en de uitkeringen zullen opnieuw onder druk komen te staan. Maar zelfs als er op korte termijn geen recessie komt, is het beleid van paars geen garantie voor een goede toekomst voor iedereen. Paars kijkt te veel naar grote infrastructurele werken, wil vrij baan voor een economie met zo weinig mogelijk sturing van de overheid en volledige autonomie van de ondernemer. Lastenverlichting voor de ondernemers, zo weinig mogelijk regels.

Dat is niet de maatschappij die de SP voor ogen staat. Het leidt immers tot de tegenstellingen die we nu waarnemen. Wat de SP betreft, is de overheid bij uitstek gelegitimeerd om vanuit de zorg voor het algemeen belang zaken te regelen als openbaar vervoer, onderwijs, gezondheidszorg en een sociaal-zekerheidsstelsel gebaseerd op solidariteit. Dat biedt naar mijn mening betere waarborgen voor een land zonder tweedeling.

De heer Bierman:

Voorzitter! Aan het begin van het debat verhelderde de minister-president het conflict met bisschop Muskens rond het armoedeprobleem. Ik heb begrepen dat de minister-president vindt dat wetten behoren te worden nageleefd, zelfs als het om armoede gaat. Ik ben buitengewoon ingenomen met, en zelfs opgelucht door deze opmerking, want dat betekent dat tegenover andere diefstallen een soortgelijke houding zal worden aangenomen. Ik denk dan met name aan Schiphol. Daarbij hebben wij natuurlijk niet te maken met diefstal van brood, maar van volksgezondheid. Ik zie dan ook graag een adequate reactie van de minister-president tegemoet over het "op zijn" van de geluidsruimte bij Schiphol en het nemen van maatregelen teneinde de luchtvaart beperkingen op te leggen en de volksgezondheid en het milieu daarmee te dienen.

Er zijn mensen die rapportcijfers willen uitdelen, er zijn mensen die hebben gezegd dat het kabinet maar weg moet of dat leden van het kabinet maar beter kunnen opstappen. Ik ben geneigd om te zeggen: blijf nog maar even. Hoe moet ik nu beoordelen of dit kabinet heeft gefunctioneerd zoals een buitengewoon kabinet had moeten functioneren? Ik moet hierbij een onderscheid maken tussen robuuste trends en hetgeen het kabinet met die trends of tegen die trends in zou hebben moeten doen. Ik wil dus al bij voorbaat relativeren. Zoals bekend, ben ik bij de algemene beschouwingen iedere keer mild geweest en heb ik het kabinet het voordeel van de twijfel gegeven. Ik heb mij alleen willen beperken tot de vraag: heeft het kabinet mogelijkheden gehad en gebruikt om verbeteringen aan te brengen?

De eerste robuuste trend is al vaak genoemd. Dat is de economische groei. Het tij zat mee. De economische groei is de laatste twintig jaar tezamen 56% geweest. De koopkracht is daardoor wel gestegen, maar zeer ongelijk verdeeld. De minima zijn erop achteruitgegaan en boven modaal is er veel meer op vooruitgegaan. De werkgelegenheid is toegenomen met een procent of 22. Dat waren echter voor 60% parttimebanen of flexbanen. Dat is aardig. Maar was dit bij een ander kabinet niet ook het geval geweest? Nu was de minister-president voor die tijd ook al lid van een kabinet en betrokken bij een akkoord waarbij een beetje de basis is gelegd voor deze robuuste trend, maar niettemin wil ik het kabinet afrekenen op de meerwaarde. Nederland is het laagste hogelonenland. Ik denk niet dat wij straks een fiets van een kwartje zullen gaan maken. Wij zullen dus moeten investeren in kennis, opdat wij slimmer zijn voordat de problemen verergeren. De investeringen daarvoor ontbreken of schieten tekort.

De laatste twintig jaar is 56% economische groei gerealiseerd. Ik hoor hier altijd dat economisch groei nodig is om te investeren in het milieu. Als ik zie hoe het milieu ervoor staat en hoe het er binnenkort voor zal staan – het rapport van het RIVM geeft dat heel duidelijk aan – wanneer de wet van de verminderde meeropbrengst gaat gelden en alles wat tot nu toe is bereikt weer helemaal zal verdampen door consumptiegroei, dan vind ik dat toch een mager rendement. Had daar niet meer uit gehaald kunnen worden? Had daarmee niet veel meer werk gegenereerd kunnen worden? Aan investeren in het milieu zit toch een flinke werkgelegenheidscomponent? Ik heb alleen maar een nota Economie en milieu. Daarmee zal ik het deze kabinetsperiode verder moeten doen, want het is nog maar een half jaartje. Niettemin wil ik niet de helft van mijn tijd aan de algemene beschouwing besteden. Ik wil toch nog een paar dingen noemen. Wellicht komen enkele leden van dit kabinet nog terug in een volgend kabinet.

Ik zie dat de leden van het kabinet al naar elkaar wijzen. Zij wijzen nog niet naar mij, maar dat kan nog komen.

Voorzitter! Ik had al eerder gevraagd om een groene boekhouding. Ook die is er niet gekomen. Het tafelzilver is allemaal in orde. Dat is gered, maar of wij in de brandkast nog het milieukapitaal hebben liggen dat wij met toekomstige generaties zullen moeten beheren, vraag ik mij af. Daar is men nog steeds niet duidelijk in geweest. Het verschil met het buitenland is inmiddels 0,5% economische groei. Dat is toch heel aardig, zou je zeggen. Hier is een geheim, hier is een mythe, hier is een poldermodel dat heeft gewerkt. Ik denk van niet. De heer De Wit heeft het zo-even ook al gezegd. Dat halve procent economische groei is meer per ongeluk ontstaan, want het kabinet heeft er juist alles aan gedaan, die niet te laten ontstaan.

De economische groei is ontstaan door schaarste op de woningmarkt, waardoor er waardevermeerdering optrad. Men heeft die verhypothekeerd. Dat heeft ertoe geleid dat wij een enorme consumptie-impuls konden realiseren die vervolgens voor de helft naar het buitenland is weggelekt. In het buitenland ging het ook een beetje beter, want wij kopen natuurlijk buitenlandse producten voor ons geld. Die schijnen beter te zijn dan de onze. De rest is gewoon opgegaan aan particuliere consumptie!

Dat was natuurlijk evengoed gebeurd. Sterker nog, dit kabinet probeert door er vooral veel huizen bij te bouwen deze economische groei om zeep te helpen, door een verdunning van het aantal woningen de krapte weg te nemen en daarmee dat halve procent economische groei weg te laten vloeien. Het is van tweeën een: of wij willen economische groei zodat wij eindelijk die investering in het milieu kunnen doen, of wij zijn gewoon op een andere manier bezig, maar dan wil ik dat wel graag van de minister-president horen.

Wij creëren nu in feite economische groei op de pof. Zodra het Vinex-beleid slaagt, zullen wij vervalprocessen krijgen. Men zit met schulden. Men heeft overhypotheek genomen. En dan hebben wij helemaal niets meer: geen economische groei, maar ook geen investeringen die het minder groen maken. Dat vind ik dan weer de leuke zijde daarvan, los van het feit welk kabinet hier zou hebben gezeten. Het is tragisch, maar niettemin is de consumptie-impuls dan weg en zijn wij iets minder milieuvijandig dan wij anders zouden zijn geweest.

Kortom, er zijn allerlei dingen waarop het kabinet, of het nu iets doet of niet, gewoon meelift. De vergrijzing is door mij ook al vaker tijdens de algemene beschouwingen genoemd. De geboortegolf gaat in 2020 met pensioen. Dat betekent dat er geen woon-werkfiles meer zijn. Moeten wij dan nog wel asfalteren? Het betekent ook dat er uitgesteld loon wordt geconsumeerd. Dat houdt in dat er niet meer zo'n economische groei behoeft te worden gerealiseerd om een welvaartspeil voor nog net geen kwart van de bevolking te garanderen. Dat hebben ze zelf al gedaan en dat scheelt ongeveer 1%. Dat betekent ook dat het dogma dat er zo nodig economische groei moet zijn om het welvaartspeil te handhaven, deels vanzelf wordt opgelost doordat er een bepaalde bevolkingsontwikkeling aankomt.

Ik vind het alleen jammer dat dit kabinet niet vooruitlopend daarop reeds nu maatregelen heeft genomen om daarvan gebruik te maken en op de op til zijnde veranderingen in behoeftepatronen in te spelen. Dat is te betreuren, want zo meteen loopt de mammoettanker toch stuk op de ijsberg, want dan krijgen wij de grote uitvaart. Dat betekent dat een kwart van de bevolking vrij schoksgewijze in 2030 deze planeet zal verlaten. Wij zitten dan met een enorme overmaat aan onderdak en infrastructuur.

Ik weet inmiddels dat de WRR rapport zal uitbrengen over de effecten. Ik loop daar wat op vooruit, ook omdat het mijn vak is en omdat het interessant voor dit kabinet is zodat het zich nog even realiseert wat het daarmee nog kan doen in het halfjaartje dat eraan komt.

Er is nog een punt waarop meegelift kan worden, namelijk het geldtekort. Ik ben buitengewoon blij met het feit dat de Agenda 2000-plus daardoor toch behoorlijk "verdampt" en dat er problemen ontstaan over de vraag of alle dingen die wij wilden uitvoeren, nog wel uitgevoerd kunnen worden. Ik ben daar heel blij mee, want de dingen die wel in uitvoering zijn, zijn noch financieel verantwoord, noch een investering ten bate van het milieu. Wellicht komt er dit halfjaar een soort van bezinning op gang met een herijking van prioriteiten ten aanzien van de HSL en de Betuweroute die wat mij betreft, kunnen worden getemporiseerd. Dat geldt voor de Betuweroute omdat de rails waarschijnlijk nog tot 2050 leeg zullen blijven voor het goederentransport. Met de Havenspoorlijn zijn wij er wel ongeveer. Dat geldt ook voor de HSL. Als je dan maar wel het geld dat je van plan was uit te geven, investeert in zaken die echt iets oplossen. Dat is natuurlijk in randstadrail, in het fijnmazig stads- en streeknet in de Randstad, maar vooral ook daarbuiten.

Als de regering dat doet, wordt zij voor een deel van het probleem van de HSL verlost, want dan kan zij overbodige stoptreinen opheffen, wat capaciteit vrijmaakt voor een HSL over bestaand spoor. Ik heb dat al vaker tegen de minister van Verkeer en Waterstaat gezegd. Zij kan dan over bestaand spoor met de HSL een heel eind komen. Per saldo kom je dan ongeveer op dezelfde tijd in Parijs aan als met dit technische hoogstandje, doordat het tijdverlies in voor- en natransport is weggenomen.

Al deze adviezen geef ik omdat er in het laatste halfjaar toch nog wat gedaan kan worden. Wellicht zijn zij nuttig bij eventuele besprekingen voor een volgend kabinet.

Het kabinet is in mijn ogen niet meer bijzonder. Ik weet dat de minister-president daar nooit naar gestreefd heeft. Hij heeft dat altijd afgehouden. Dat siert hem ook. Ik heb natuurlijk, naïef als ik was, want ik was pas in deze Kamer, hoge verwachtingen gehad. Ik dacht: nu gaat er inderdaad een heleboel gebeuren. Wij zullen nu zien dat het milieu gespaard wordt. Bij het landbouwbeleid dacht ik: het gaat nu echt komen. Wij kijken naar Denemarken en zien dat het een marktkwestie is. En wat zie ik? Zelfs wat dat betreft doet het kabinet het niet; de veestapel heeft zichzelf verminderd. Zo kan ik nog wel even doorgaan met het noemen van dingen die gewoon gebeuren en waaraan het kabinet niets toe of af behoeft te doen. De wal begint het schip dus wel een beetje te keren. Mijn wijze van regeren zou het niet zijn.

Wellicht dat enkele bewindslieden terugkeren in het volgende kabinet, maar ik zou dit kabinet willen aanbevelen: regeer over uw graf heen. Probeer nog een paar dingen te realiseren. Ik zou het buitengewoon op prijs stellen wanneer nog eens zou worden nagegaan of de overdrachtsbelasting niet zou kunnen worden afgeschaft. Het is een kleinigheid in een tijd waarin het goed gaat, maar dit zou kunnen leiden tot minder dagelijkse verplaatsingen. Als er niet genoeg geld voor is, zou men alleen de overdrachtsbelasting kunnen afschaffen voor situaties waarin men van groot naar kleiner wonen gaat.

Voorzitter! Vaak wordt erop aangedrongen dat bewezen wordt dat je met economische groei ook milieuvriendelijke dingen kunt doen. Toch zie ik dat niet gebeuren terwijl ook door mij voorbeelden op een presenteerblaadje worden aangeboden. Als voorbeeld noem ik het luchtschip. Op papier wordt daar wel het nodige aan gedaan, maar het komt niet van de grond. Daar staat tegenover dat wij subsidie verstrekken voor zaken die nooit van de grond zijn te branden. Voorzitter! Wij hebben op luchtvaartgebied een traditie en die zouden wij op deze manier een nieuwe inhoud kunnen geven. Daardoor zou een droom van mij kunnen worden bewaarheid: de regionale luchthavens zouden tot luchtschiphavens kunnen worden omgebouwd. Op die manier zou een belangrijke impuls aan de welvaart in onze samenleving gegeven kunnen worden zonder al die milieubelasting waaronder wij nu zo gebukt gaan. Ik hoop, voorzitter, dat het kabinet in het laatste halfjaar iets van deze zaken waarmaakt, want anders gaat het niet als "gewoon" maar als "doodgewoon" de geschiedenis in.

De heer Veling (GPV):

Mijnheer de voorzitter! Voor deze algemene beschouwingen, in het laatste jaar van dit paarse kabinet, kies ik het thema werk, hetgeen voor de hand ligt. Dit betekent niet dat er geen andere appeltjes te schillen zouden zijn, zoals in het verleden wel is gebleken. Vandaag wil ik graag ingaan op de keuze van dit kabinet voor werkgelegenheid en arbeidsparticipatie als topprioriteit. Rondom deze keuze zijn principiële vragen aan de orde, die mijns inziens ook van belang zijn voor de beantwoording van de vraag hoe dit kabinet het heeft gedaan en de vraag of Paars 2 eigenlijk wel zo'n goed idee zou zijn.

Mijns inziens is de keuze voor het motto "werk, werk en nog eens werk" een gedeelte van de verklaring voor de stabiliteit van dit kabinet. Dit motto klonk als een soort oorlogsverklaring, die een soort zakenkabinet moest legitimeren. Het paarse kabinet werd gepresenteerd als een "gewoon" kabinet dat brede steun zocht zoals dat gebeurt wanneer in tijden van crisis een gemeenschappelijke bedreiging het hoofd moet worden geboden. Ik heb drie jaar geleden geconstateerd dat er programmatisch eigenlijk geen reden was waarom het CDA buiten de coalitie zou blijven. Die constatering moge na drie jaar oppositie van het CDA minder geloofwaardig klinken, de toegespitste doelstelling van het kabinet Kok fungeerde wel degelijk als een samenbindende factor.

Het paarse kabinet, dat op sociaal-economisch terrein mijns inziens dus als een zakenkabinet kan worden gezien, vertoont ook het pragmatische dat bij zo'n zakenkabinet hoort. Dat wil zeggen dat de aandacht voor de te klaren klus niet te veel moet worden afgeleid door achterliggende vragen en onderlinge nuances. Betaald werk is voluit als doelstelling gekozen. Dat is tegelijkertijd een kracht en een zwakte. De vraag naar betaald werk als middel moest maar even wachten. Toch is mijns inziens een nadere beschouwing van werk beslist noodzakelijk.

Mijns inziens is arbeid niet alleen maar oplossing, maar ook probleem. Betaald werk kan niet alleen beleidsdoelstelling zijn, maar moet ook worden beschouwd als beleidsopgave. En als dat zo is, is er reden tot twijfel over de wenselijkheid van een tweede regeringscoalitie met de p van paars, of misschien moet ik zeggen met de p van pragmatisch. Er is in de loop van de tijd een nieuwe visie op arbeid ontstaan en ook in de politiek ingeburgerd, maar het is belangrijk om deze nieuwe visie nuchter te beoordelen en ook te letten op de risico's die eraan verbonden zijn.

Om te illustreren hoe snel dingen kunnen veranderen, ga ik een tijdje terug in de geschiedenis. Nog niet eens zo vreselijk lang geleden, in 1980, publiceerde de Nationale raad voor maatschappelijk welzijn een nota die was voorbereid door de commissie-Vonhoff. Daarin werd betoogd dat het een van de belangrijke beleidstaken van de Nederlandse overheid zou zijn, een antwoord te vinden op de daling van het aantal arbeidsplaatsen die, zo werd aangenomen, structureel zou zijn. De Nederlander zou moeten leren, zijn vrije tijd goed in te vullen en dat zou een herwaardering van activiteiten buiten het terrein van betaalde arbeid vragen. Er moest dus opnieuw over arbeid worden nagedacht. We moeten, zo zei Vonhoff, een welzijnsscenario realiseren en dat vraagt een verruiming van het begrip "arbeid". Ik citeer uit de nota: "Sociale zekerheid houdt naar nieuwere opvattingen (...) in dat een actieve begeleiding plaatsvindt, die de kansen tot zelfvoorziening en rehabilitatie van de cliënt verhoogt." Die was buiten het arbeidsbestel terechtkomen en die moest dus geholpen worden, zo werd er betoogd, en dat was welzijnswerk. Het gaat verder: "Daarbij kan gedacht worden aan een terugkeer in het economische arbeidsproces, maar ook aan arbeid in verruimde zin, het weer integreren in de samenleving." Men speelde met de gedachte dat dit ook een plicht zou kunnen worden.

Een paar jaar later fulmineerde de Bond tegen het Arbeidsethos onder andere tegen de Partij van de Arbeid, tegen Den Uyl, die als aanvoerder van de sociaal-democraten een pleidooi hield voor 2 miljoen nieuwe banen. Dat was volgens deze bond niet al te best: "Banen waarin? Banen waarvoor? Voor welke producten? Daar wordt niet over gerept. De PvdA heeft zich volkomen vereenzelvigd met dit kapitalistische systeem, deze economische dictatuur van produceren en consumeren." Voorzitter! Natuurlijk is dit nooit een brede beweging geworden, maar er is binnen twintig jaar natuurlijk wel een totale omslag in het denken over arbeid opgetreden. Ik denk dat wij er goed aan doen, er niet van uit te gaan dat dit allemaal zo dom was en dat wij nu het licht gezien hebben, want er waren dingen aan de orde die wij nu eigenlijk ook eens opnieuw zouden moeten bedenken.

Je zou kunnen zeggen dat arbeid in die tijd een probleem was. Iemand als Ivan Illich analyseerde destijds de arbeid en hij constateerde dat de moderne mens voor zijn eigen levensonderhoud zorgt. Hij sprak van een "animal laborans", maar dan wel een getemde, gedomesticeerde vorm daarvan, omdat hij voor zich laat zorgen in ruil voor het gebruik van zijn arbeidskracht. Dat beeld van arbeid domineerde blijkbaar sterk en daardoor kon arbeid ook als een probleem worden gezien. De werknemer, de arbeidskracht was passief; hij leverde zich uit en liet voor zich zorgen. En als hij buiten het arbeidsbestel terechtkwam, dan was hij een zielig probleemgeval en moest hij worden geholpen met weer integreren in de samenleving. Arbeid leek afbreuk te doen aan de menselijke ontplooiing en maakte de zin van menselijke activiteit onzichtbaar.

Zoals wij weten, was dit niet het einde van het verhaal; de geschiedenis ging verder. En eigenlijk kun je zeggen dat er eigenlijk niet zozeer beleid voor gemaakt is, als wel dat gaandeweg de overtuiging groeide dat een wereld zonder werk voor de meeste mensen helemaal niet zo aantrekkelijk is en dat het dwaas zou zijn, te berusten in grote werkloosheid. De Bond tegen het Arbeidsethos is nooit een brede beweging geworden. En uit publicaties van het Sociaal en cultureel planbureau blijkt dat tot het midden van de jaren tachtig het arbeidsethos wat verzwakte, dat vragen dienaangaande wat negatiever werden beantwoord, maar dat er in het midden van de jaren tachtig een kentering optrad en men weer positiever over arbeid ging denken.

Terugkijkend, nog geen twintig jaar later, nu een kabinet al ruim drie jaar betaald werk als topprioriteit in zijn beleid beschouwt, kan er geconstateerd worden dat er heel wat is gebeurd. Ik denk dat het verhelderend is om een modelletje te formuleren hoe arbeid nu gezien wordt. Ik denk dat je kunt zeggen dat arbeid in de jaren negentig – anders dan indertijd – wordt gezien als de activiteit van een kleine zelfstandige, een ondernemertje, die zijn arbeidspotentieel ontwikkelt en inzet daar waar er vraag naar is en natuurlijk als het even kan, daar waar zijn werk aanzien heeft en hij goed kan verdienen. Dus mensen zijn kleine ondernemers. In de laatste jaren ontwikkelt deze visie zich sterk, lijkt me. Hier zit iets aantrekkelijks in, want mensen worden daardoor meer zelfstandig. Zij hebben meer eigen verantwoordelijkheid. De passiviteit die er eerder zo sterk leek te zijn en die zo werd geassocieerd met loonarbeid, wordt zo doorbroken. Mensen hebben een eigen verantwoordelijkheid. En betaald werk krijgt zo opnieuw een prestige. En dat is beslist niet verkeerd.

Maar er zijn ook risico's. Ik wil een boeketje van problemen die zich voordoen, noemen. Opvallend is dat in de laatste decennia de Nederlander gemiddeld meer tijd is gaan besteden aan betaald werk. Ondanks de werkloosheid en ondanks deeltijdarbeid besteedde, zoals uit publicaties van het SCP is te destilleren, de Nederlander in 1995 gemiddeld een kwart meer tijd aan betaalde arbeid vergeleken met 1975. Dat komt voor een belangrijk deel op het conto van vrouwen, maar bij mannen is hetzelfde het geval. Daar komt bij dat de arbeidsproductiviteit hoog is in Nederland en dus moet de motivatie tot werken wel hoog zijn. Dat is ook niet zo verwonderlijk, want uitval (in dat model van de kleine zelfstandige) heeft de werknemer aan zichzelf te wijten. De klant, de aanbieder van emplooi, heeft namelijk gelijk. Hij heeft iets wat hij gedaan wil hebben. Het is de werknemer die moet zorgen dat hij "employabel" is.

Deeltijdarbeid is gegroeid. Je zou zeggen dat dit ons ontspanning geeft, maar het lijkt erop dat wij onze tijd ook wel nodig hebben voor onze deeltijdbaan en voor wat er verder allemaal nog van ons gevraagd wordt. En wij moeten natuurlijk mee consumeren. Het Centraal Bureau voor de Statistiek meldt dat het aantal tweede banen merkwaardigerwijs opzienbarend groeit, van 272.000 in 1995 naar 301.000 een jaar later. Dat is spectaculair.

Wie om zich heen kijkt, ziet voortdurend hoezeer mensen zich inspannen om hun arbeid te gelde te maken. Van steeds meer werknemers wordt verwacht dat zij zich scholen. En dat moet deels dan ook in de eigen tijd. "Flexibiliteit" is een sleutelwoord. Ongeveer 16% van de werknemers in ons land zou een flexbaan hebben en de recente banengroei bestaat voor 60% uit flexibele banen.

Als employability een belangrijke waarde is, kun je zeggen dat het op basis van vrijwilligheid moet en dat wij samen moeten werken aan een cultuurverandering. Niet iedereen denkt daar echter zo over. Theorieën over management zijn vaak harder. Een directeur van Berenschot wil bijvoorbeeld veel minder zachtzinnig te werk gaan. Hij zegt: "Minder warme sociale wattenpakken, positieve en negatieve arbeidsvoorwaardelijke prikkels, overtuigingskracht en misschien enige dwang zullen noodzakelijk zijn om management en medewerkers te overtuigen van de aantrekkelijkheid en de noodzaak van bredere inzetbaarheid."

Dit lijkt mij exemplarisch voor de wijze waarop over werk gesproken wordt. Dat is niet alleen maar positief, dat is mede een probleem.

Een NWO-onderzoek naar psychische vermoeidheid in de arbeidssituatie geeft verontrustende resultaten, zo bleek laatst. De onderzoeker schrijft dat "Werk, werk, werk" niet alleen maar een beleidsdoelstelling is, maar dat het de politiek correcte ideologie van de jaren negentig is. Je kunt je het niet meer permitteren om anders in het leven te staan dan vanuit die opvatting.

Dus is er geen sprake van passiviteit. Nog steeds zeg ik dat dit winst is. Maar de balans lijkt te zijn doorgeslagen. En die consequenties worden niet alleen ervaren door werknemers. De hoge druk op betaald werk belemmert ook allen die niet zo gemakkelijk kunnen meedoen in de topsport van de arbeidsmarkt. Er is een hardnekkige kern van langdurig werklozen. Er zijn ook anderen, allochtonen en mensen die lager opgeleid zijn. Die hebben als ondernemertje geen gewild product te bieden.

Wie eenmaal zo kijkt naar arbeid, als activiteit van een kleine ondernemer, ontdekt dat de vrijemarktvisie van liberale huize ook haar invloed op dat vlak heeft. Ik denk dan niet alleen aan de weerstand tegen collectieve arrangementen, bijvoorbeeld in de WULBZ en de PEMBA, die ook negatieve gevolgen hebben voor potentiële werknemers van wie de product/prijsverhouding niet zo gunstig is. Ook individuele werknemers moeten minder kunnen terugvallen op collectieve regelingen. Geen vaste baan. Moeten CAO's wel zo automatisch geldig worden verklaard? Staat het minimumloon de vrije werking van de arbeidsmarkt niet in de weg? Als je eenmaal zo naar mensen kijkt, heeft die liberale opvatting over een vrije markt ook consequenties, en niet alleen maar positieve.

De verschuiving van de visie op arbeid naar een grotere zelfstandigheid van de werker heeft een positieve kant. Maar wie de arbeidsmarkt ziet als een markt van kleine ondernemers die hun arbeid steeds opnieuw moeten zien te slijten aan koning klant, het bedrijfsleven, verwaarloost al gauw waarden als solidariteit, structurele verantwoordelijkheid, om van "onthaasting" maar niet te spreken.

Daar komt nog bij dat in deze race de vraag naar de zin van productie en consumptie al helemaal niet meer aan bod lijkt te komen. Je kunt een beetje lacherig doen over de Bond tegen het arbeidsethos, maar de vraag is natuurlijk zeer terecht. Al met al denk ik met dit boeketje te hebben aangegeven, dat er reden is om te zeggen dat arbeid niet alleen een oplossing is maar in bepaalde opzichten ook een probleem. Betaald werk kan niet alleen maar beleidsdoelstelling zijn, maar moet ook worden opgevat als beleidsopgave. En op dit punt schiet het huidige kabinet mijns inziens tekort. De activering van het stelsel van sociale zekerheid is zo hier en daar doorgeschoten. Denk aan de bijstand voor eenoudergezinnen, prikkels die werkgevers hebben gekregen om kritisch te kijken naar zieke en potentieel zieke werknemers, de korting op de kinderbijslag, de druk om regulering van de economische bedrijvigheid te verminderen – winkelsluiting, zondagsarbeid – en aan het onbekommerde pleidooi voor grotere flexibiliteit. Hoewel, onbekommerd? Minister-president Kok zei in Trouw, dat je inderdaad moet oppassen met eenzijdigheid. Betaald werk zo benadrukken, heeft terdege nadelen: "Iemand die kiest voor niet-werken mag nooit een tweederangsburger worden."

Deze toch wat bezorgde woorden wijzen mijns inziens ook op de noodzaak om in het overheidsbeleid het adagium werk, werk, werk niet te smal op te vatten. De pragmatische aanpak van een kabinet dat "even" alles op alles zet op betaald werk op een vrije markt, moet worden verbreed, zeker ook in de volgende kabinetsperiode. Kan paars deze uitdaging aan? Ik ben daar niet zeker van. Als je de tegenstelling in de opstelling en in de verkiezingsprogramma's ziet, zal er een stevige robber gediscussieerd moeten worden. Tegenover de doortrekkende lijn van de VVD, waarin de arbeidsmarkt inderdaad alleen maar flexibeler lijkt te moeten worden, is de sociaal-democratie het aan haar traditie verplicht in de huidige periode van hoogconjunctuur die zogenaamde eisen van de economie niet maar klakkeloos te volgen. Niet alleen individuen moeten ruimte krijgen, maar ook gezinnen en andere samenlevingsverbanden.

Mijnheer de voorzitter! Hardwerkende Nederlanders willen nog wel eens met trots of soms ook verontschuldigend verwijzen naar hun Calvinistisch arbeidsethos. Misschien kan een bezinning op dit begrip wel helpen bij een verbreding van onze visie op arbeid. Calvijn bepleitte een herwaardering van arbeid als dienst waartoe mensen geroepen worden. Max Weber heeft deze Calvinistische opvatting vertekend door de suggestie te wekken, dat volgens Calvijn de welvaart die hard werken voortbrengt een bewijs van Gods verkiezende gunst zou kunnen worden opgevat. Dat is allerminst het geval. Calvijns boodschap is die van verantwoordelijkheid, ook van christenen, voor de wereld waarin we leven. Deze wereld is niet van lager orde in vergelijking met het geestelijke leven. En Calvijns overtuiging dat arbeid een zaak is van roeping biedt een goed aanknopingspunt voor de vraag naar de normativiteit van de arbeid. Normativiteit ten overstaan van de Here God, normativiteit in relatie tot verantwoordelijkheid van mensen jegens elkaar, normativiteit ook in relatie tot een zorgvuldige omgang met de schepping.

Zoals u begrijpt ben ik zeer nieuwsgierig naar de komende verkiezingen en de daarop volgende kabinetsformatie. Want met alle respect voor ook veel waardevols in het beleid van het huidige kabinet, het wordt tijd voor verruiming van de blik. Trouwens, er is natuurlijk geen reden om daarmee te wachten tot de volgende ronde.

Ik wens het kabinet en al z'n leden afzonderlijk Gods zegen toe in de uitoefening van hun ambt.

De heer Hendriks:

Mijnheer de voorzitter! Drieënhalf jaar paars, dat betekent drieënhalf jaar decentralisering en privatisering. Over een goed halfjaar zijn er weer Tweede-Kamerverkiezingen en dus is het nu tijd om de balans op te maken. Het gaat nu niet meer op om voor gemaakte fouten een vorig kabinet te blameren. Wat is gebeurd en hoe dat is gebeurd: daarop kan nu paars worden aangesproken. Laat ons eens voorzichtig trachten de prestaties van dit kabinet, door dik en dun gesteund door de paarse fracties, te evalueren.

Laten we dan eerst eens even kijken naar de verrichtingen van de bewindslieden. Vanwege mijn beperkte spreektijd, moet ik dat tot "even" beperken; jammer, want ik zou er een boeiende roman van kunnen maken. Ik loop dus maar eens langs de rij en ik verzoek deze en gene in symbolische zin een pas voorwaarts te maken.

Eerst natuurlijk de minister-president: daar zal ik weinig over zeggen, want hij krijgt nog uitgebreid het woord om zijn beleid toe te lichten en daar wil ik niet op vooruitlopen. Bovendien heb ik eigenlijk alleen maar een hoop waardering voor de wijze waarop hij zijn span weet te mennen.

De vice-premier, daar wil ik wat meer aandacht aan wijden. De heer Dijkstal, dat is toch die man van die tienduizend, pardon vijfduizend agenten: een belofte die later uitdraaide op veertienhonderd of zo dienders, al zegt ook dit getal absoluut niets, want niemand weet welk blauw nu eigenlijk in de telling moet worden meegenomen. Trouwens, ook de civiel geklede politiemens schijnt hierbij te moeten worden betrokken, of toch ook weer niet? Niemand kan daar nog een touw aan vastknopen.

Overigens kunnen veel van die dienders niet eens fatsoenlijk met hun pistool overweg. Dus zijn ze sowieso slechts beperkt inzetbaar. Misschien kan minister Kok op deze situatie eens wat licht laten schijnen. Overigens, ook komt van die centrale leiding van onze politiekorpsen maar steeds niets terecht. Genoeg echter over de heer Dijkstal, anders zou ik ook weer over die Brinkman-affaire moeten beginnen en dat zou toch niet aardig zijn.

Mijnheer de voorzitter! Ik kan natuurlijk niet voorbijgaan aan minister Sorgdrager. Als coryfee begonnen, kreeg zij najaar 1995 te maken met het wankele beleid van procureur-generaal Van Randwijck en dat deed ze af met een forse gouden handdruk. De Tweede Kamer nam haar dat zeer kwalijk. Vervolgens kreeg zij nog een hoop kritiek op haar beleid ten aanzien van drugs, Securitel en natuurlijk ook Bouterse te verduren. Daarbij hadden we dan nog de ontsnapping van gedetineerde Kröger en diens maatje en, niet te vergeten, al die vormfouten. Je zou toch zeggen, dat na drieënhalf jaar oefenen zelfs het openbaar ministerie redelijk in vorm zou moeten kunnen zijn. Maar nee, men heeft kennelijk maar al te vaak moeite met de "vorm van de dag". Dezer dagen zag ik een "schoolrapport" van de minister met de opmerking: "Winnie kan beter naar een andere school." Misschien is dat wel zo.

Dan hebben we mevrouw Borst, die chronisch geld tekortkomt voor haar gezondheidszorg. In het rapport "Gezondheidszorg in tel" werd klip en klaar vastgesteld dat een groei van de financiële middelen nodig is van 2,5%. Ook heeft de Tweede Kamer het zojuist gehad over het Jaaroverzicht zorg 1998: wéér is er sprake van een jaarlijks tekort van pakweg van 470 mln.! En toch ziet mevrouw Borst maar geen kans om het kabinet c.q. de minister van Financiën ervan te overtuigen, dat verdere bezuiniging, afslanking en nóg meer doelmatigheidsmaatregelen hun zin verloren hebben en dat er gewoon veel meer geld nodig is. Trouwens, over doelmatigheidsmaatregelen gesproken: kan de minister-president ons wellicht zeggen wanneer die vier maanden – of waren het er drie? – eindelijk verstreken zijn, die de minister van VWS nodig had om de chaos op haar ministerie op orde te brengen?

Voorzitter! Ik wil ook nog wat aandacht besteden aan de veteranenfooi van de heer Gmelich Meijling. Het zou nu nog 36 mln. extra kosten om ook de veteraan die als ambtenaar is gepensioneerd of diens weduwe die ƒ 1000 uit te keren, maar dat kan Bruintje niet trekken. Toegegeven, het is een behoorlijk bedrag, maar om na al dat gênante gekrakeel toch nog een categorie op die manier uit te sluiten: dat noem ik krentenwegen. Dat is echt Holland op zijn smalst. Ik wil graag weten, voorzitter, of de baas van deze staatssecretaris hem nog over deze mieze zaak heeft onderhouden, want dat zou, dacht ik, voor de hand liggen. De mening van minister Voorhoeve over dit alles blijft echter in het duister, maar ja, die heeft genoeg aan zijn eigen sores: Srebrenica, verknoeide fotorolletjes enz.

Een andere onderminister, mevrouw Terpstra, mijnheer de voorzitter, laat eveneens dikwijls nadrukkelijk van zich horen: als initiator van een "wave" of vastzittend in een overbeladen lift of als "moeder van de oudjes" – ik kan het bijna niet uit mijn mond krijgen – Sinterklaas spelend in een verpleeg- of verzorgingshuis. Ook zij ziet echter op geen enkele wijze kans om de noden in de zorg op werkelijk effectieve wijze uit de weg te ruimen. De wachtlijsten voor de thuiszorg zijn daar een voorbeeld van. Nu heb ik een terzake deskundige hoogleraar horen beweren dat wij ons daar vooral niet druk over moeten maken. Hij zegt: die lijsten verdwijnen op een gegeven moment vanzelf. Zo eenvoudig is dat dus, wetenschappelijk beschouwd: als een huis is afgebrand, gaat het vuur vanzelf uit. Dat ik daar niet opgekomen was! Dat neemt echter niet weg dat wij nú met de wachtlijsten te maken hebben en die liegen er niet om. De verpleeg- en verzorgingshuizen proberen weliswaar door middel van capaciteitsvergroting hierop in te spelen, maar het beschikbare budget is ontoereikend.

Daarbij komt dat het geld dat in verband hiermee aan capaciteitsvergroting wordt besteed, ten koste gaat van andere dringende zaken. Een schrijnend voorbeeld hiervan is het ontbreken van klimaatbeheersing in, voorzover bekend, alle verzorgings- en verpleeghuizen. Reeds jaren is bekend dat tijdens perioden van grote hitte het sterftecijfer onder verpleeghuisbewoners met 50% toeneemt. In de verzorgingshuizen is dit cijfer weliswaar iets lager, maar ligt het toch altijd nog op zo'n 20%. Staatssecretaris Terpstra erkent het probleem, maar wuift het weg onder het motto dat de tehuizen er nu eenmaal zelf voor verantwoordelijk zijn hoe zij hun budget besteden. Kan de minister-president wellicht bewerkstelligen dat het kabinet inziet dat het niet aangaat dat iedere hete zomer vele honderden mensen extra overlijden, uitsluitend als gevolg van het ontbreken van airconditioning?

Zo zou ik nog wel even door kunnen gaan. Het is verleidelijk om nog wat aandacht te besteden aan de staatssecretarissen Schmitz en Patijn in verband met het onjuist informeren van de Tweede Kamer, maar zoals ik al zei: mijn spreektijd is beperkt. Laat ik wat dit betreft besluiten met mijn respect te betuigen voor de heer Linschoten, die wél de consequenties heeft getrokken. Een nieuw modewoord is mijns inziens veelbetekenend voor de wijze waarop het publiek het huidige gedoogbeleid aanduidt: excuuscultuur. Maar of dit alles de politiek geloofwaardiger maakt betwijfel ik ten sterkste.

Voorzitter! Het lijkt mij zinnig om ook eens even te kijken in hoeverre wij nu, na verloop van drieënhalf jaar, blij kunnen zijn met de maatregelen van paars op ouderengebied. Zo op het oog komen wij er redelijk van af, maar laten wij eens bezien hoe blij de senioren in werkelijkheid moeten zijn met dat alles. Hoe blij bijvoorbeeld moeten zij zijn met de Algemene nabestaandenwet? In de Tweede en vooral in de Eerste Kamer is de regering door zowel twee van de paarse als de meeste andere fracties met klem gewezen op de ongelofelijke inkomensachteruitgang die deze wet op veel te korte termijn voor grote groepen mensen zou veroorzaken. Ook is de nood geschetst waarin vooral vele na 1950 geboren weduwen zouden geraken. Al die waarschuwingen hebben niet geleid tot het verwerpen van dit wetsvoorstel. Integendeel, uiteindelijk stemden de paarse fracties toch voor. Het afgelopen jaar kwam er een stortvloed van brieven naar de politiek en naar de regering met gerechtvaardigde en gefundeerde protesten. Langzamerhand werd het zelfs dit paarse kabinet duidelijk dat dit echt niet kon. Daarom zijn wij ook nu weer bezig een wet te repareren die er überhaupt nooit had mogen komen en die, ook gerepareerd, een aanslag blijft op ons sociaal stelsel. Ik vraag u: moeten wij hier blij mee zijn?

En hoe blij moeten wij eigenlijk zijn met de nieuwe Ziektewet? Het arbeidsverzuim is nauwelijks minder geworden. Werkgevers selecteren steeds meer op gezondheid van nieuw personeel en verzinnen in verband met het verbod op leeftijdsdiscriminatie allerlei voorwendselen om geen ouderen te behoeven aannemen. Onderzoek door de FNV wijst uit dat zogenaamde risicoselectie van werknemers na het invoeren van de nieuwe Ziektewet alleen maar is toegenomen. Onnodig te zeggen dat hiermee vooral oudere sollicitanten en werknemers in de knel komen. Hoe blij moeten wij daarmee zijn?

Voorzitter! Een ander nieuwtje is de ecotaks. Ouderen gebruiken, zoals bekend, meer energie dan jongeren. Ze hebben het sneller koud en zijn ook veel meer thuis. De regering heeft hiervoor als compensatie de zogenaamde ouderenaftrek voor de inkomstenbelasting met ƒ 100 verhoogd. De Consumentenbond heeft echter bij een onderzoek geconstateerd dat vele duizenden senioren met een minimuminkomen er op deze manier minstens ƒ 150 per jaar op achteruitgaan. De ecotaks is met veel moeite en tegengas, ook door de paarse partijen, uiteindelijk toch aangenomen. De vele negatieve gevolgen van deze wet werden tijdens de behandeling in het parlement breed uitgemeten, maar tevergeefs. Onder anderen de senioren zitten nu met de gebakken peren, terwijl zij zeker niet de grootste energieverbruikers zijn. Wij zijn paars daar niet echt dankbaar voor en blij zijn wij daar zeker niet mee.

Dan hebben wij de nieuwe Huursubsidiewet. Daar valt ook van alles aan te repareren, omdat anders grote aantallen mensen er op een verschrikkelijke manier het slachtoffer van zouden worden. En dat kan natuurlijk niet, want dat zou te veel paarse stemmen kosten. Dus wordt ook daaraan in niet geringe mate gesleuteld. In de voorgestelde reparaties wordt overigens geen rekening gehouden met de vele ouderen en gehandicapten die in service- of aanleunwoningen wonen die veelal relatief hoge huren moeten opbrengen. Volgens de nieuwe Huursubsidiewet wordt de maximale huurgrens bevroren op ƒ 1085. Stijgt de huur boven deze grens, dan vervalt de huursubsidie. En weer worden dus de senioren getroffen. De staatssecretaris van VROM heeft terzake een evaluatie en, afhankelijk van de uitkomst daarvan, passende maatregelen toegezegd. Of deze ook echt zullen worden afgekondigd, acht ik echter twijfelachtig, want deze paarse coalitie moet en zal nu eenmaal bezuinigen. Als dat slachtoffers kost, is dat alleen maar jammer. Hoe blij moeten wij dus zijn met die vernieuwde Huursubsidiewet?

De koopkracht zal volgend jaar voor de meeste Nederlanders, ook de minima, toenemen met bijna 2%, zo roepen het kabinet en de regeringspartijen triomfantelijk. Dat klinkt natuurlijk erg goed in de aanloop naar de verkiezingen. Er wordt echter wijselijk niet over gepraat dat dit een druppel op een gloeiende plaat is vergeleken met de 15% tot 20% koopkrachtverlies die de ouderen de laatste twaalf jaar hebben opgelopen. Dat zou politiek namelijk onverstandig zijn. Daarnaast neemt volgens de zojuist uitgebrachte Armoedenota de armoede in Nederland weer toe. Ruim een miljoen huishoudens leeft onder de armoedegrens of heeft grote problemen om rond te komen. Vele gezinnen hebben onvoldoende geld voor kleding, vervanging van kapotte meubels, ontspanning en vervoer, hebben een huurachterstand, kunnen de energierekening niet betalen en hun schulden niet aflossen. Andere huishoudens zijn bijna de helft van hun inkomen kwijt aan vaste lasten. Daarbij heeft de huurontwikkeling in de jaren negentig voor nog een extra forse stijging gezorgd. Onder de mensen die het echt moeilijk hebben, zijn vele alleenstaande oudere vrouwen. Hoe blij moeten wij dus zijn met al die mooie verhalen over toenemende koopkracht?

Voorzitter! Ik zou nog best uitgebreid willen ingaan op het volslagen ontoereikende Persoonsgebonden Budget en op de wachtlijsten voor opname in een ziekenhuis. Op dit moment zijn er 127.000 wachtenden. Ik zou u gemakkelijk nog een paar uur kunnen bezighouden met het beschrijven van de toestanden in de verpleeghuizen met veel te weinig handen aan de bedden, mensen die veel te laat geholpen worden en met vier of vijf personen op één kamer liggen, enz. En u weet natuurlijk net zo goed als ik hoe slecht het gaat in de thuiszorg na alle bezuinigingen en zogenaamde doelmatigheidsmaatregelen. Wij kennen allen de schandalige voorbeelden ervan in onze omgeving. Ik vraag u daarom hoe dankbaar wij paars hiervoor moeten zijn en hoe blij wij moeten zijn met dat veelgeprezen poldermodel.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De minister-president zal morgenochtend om 10 uur antwoorden.

Sluiting 19.20 uur

Naar boven