Aan de orde is de verkiezing van de tweede ondervoorzitter der Kamer.

De heer Van Leeuwen (CDA):

Voorzitter! Namens mijn fractie stel ik aan de Kamer voor, collega A. Postma te verkiezen tot tweede ondervoorzitter.

De voorzitter:

Conform artikel 114 van het Reglement van Orde dient ook deze verkiezing schriftelijk plaats te vinden.

(Hierna wordt tot schriftelijke stemming overgegaan.)

De heer Ginjaar:

voorzitter van het stembureau

Uitgebracht zijn 75 stemmen, waarvan 71 op de heer Postma en 2 blanco, terwijl 2 stemmen ongeldig zijn.

De voorzitter:

Aangezien de heer Postma de volstrekte meerderheid van stemmen op zich heeft verenigd, is hij verkozen tot tweede ondervoorzitter van de Kamer. Ik wens hem daarmee van harte geluk.

Ik dank de stemopnemers voor de verrichte werkzaamheden.

Geachte medeleden, het politieke lot in een democratie is per definitie onzeker. Dat geldt ook voor de voorzitter van een Kamer. Voortzetting van een voorzitterschap kan nooit vanzelfsprekend zijn. Dat geldt zeker vandaag. Ik ben de Kamer buitengewoon erkentelijk voor het vertrouwen dat zij zojuist in mij en, mag ik er direct aan toevoegen, in beide ondervoorzitters heeft uitgesproken. Mag ik eerst iets tot hen beiden zeggen?

Henk, wat ben ik blij dat wij ons bondgenootschap van de afgelopen jaren mogen voortzetten, want juist nu heeft de Kamer je kennis, je langjarige ervaring en je precisie nodig. Andries, ik hoop en verwacht dat de samenwerking met jou even plezierig zal worden als met Rinze Zijlstra in de afgelopen periode.

Het voorzitterschap heb ik in die periode van vier jaar en twee dagen, om precies te zijn, met plezier bekleed. In die vier jaar was de Kamer veelvuldig in het nieuws. En dat is op zichzelf opmerkelijk voor een Kamer die een Kamer van reflectie wil zijn. Dat is opmerkelijk, ook omdat in dat nieuws het bestaansrecht van de Kamer zelf bijna nooit ter discussie stond. Misschien heeft de huidige positie van wat zo mooi wordt genoemd de chambre de réflexion overigens niet zozeer te maken met de Kamer zelf als wel met een veel breder gevoelde behoefte aan reflectie, juist in het politieke besluitvormingsproces, de groeiende noodzaak om ons zelf in dat proces steeds opnieuw de vraag te stellen: waarom nemen wij de besluiten (over wetten en regelingen) die wij nemen en zijn zij uitvoerbaar, welke burgers zijn daarmee daadwerkelijk gediend of is alleen de overheid zelf met de besluiten geholpen, wat zijn de resultaten ook in hun onderlinge samenhang op langere termijn en willen wij die? Dat zijn politieke vragen die ook hier beantwoord moeten worden. De Eerste Kamer is een politieke instelling.

Kern van de taak van de Eerste Kamer – het is al vaak gezegd – is de toetsing van de wetgeving aan wat oud-ondervoorzitter De Rijk noemde de essentiële randvoorwaarden van de democratische rechtsstaat. De democratische rechtsstaat trekt de grenzen waarbinnen de problemen moeten worden aangepakt, maatschappelijk, ambtelijk, politiek. Die democratische rechtsstaat moet alle democratische partijen ter harte gaan. Democratie is immers het systeem waarin een ieder recht van spreken heeft. In een democratische rechtsorde is immers een ieder gelijk voor de wet. De democratische rechtsstaat straft inbreuk op de rechtsorde af, maar is zelf de eerste die zich aan het recht gebonden weet. Het kan niet zo zijn, dat het behoud van de democratische spelregels meer afhankelijk raakt van niet-gekozen functionarissen dan van gekozen volksvertegenwoordigers, maar dat gevaar is niet denkbeeldig. Het kan evenmin zo zijn, dat het behoud van de rechtsstaat meer afhankelijk raakt van de rechter dan van de wetgever, maar dat gevaar bestaat. Het kan ten slotte niet zo zijn, dat de overheid voortdurend tegenover de burgers komt te staan, maar dat gevaar is aanwezig. Als verdedigers van de democratische rechtsstaat is het de taak van gekozen volksvertegenwoordigers, ook van de volksvertegenwoordigers in de Eerste Kamer, die gevaren te keren, iedere keer opnieuw. Dat is het primaat van de politiek, waarin gekozen volksvertegenwoordigers het weliswaar niet alleen voor het zeggen hebben, maar zich ook niet mogen laten marginaliseren. In die zin geen terugtred van de politiek. En daarom ook moeten de Tweede, maar zeker ook de Eerste Kamer nu echt werk maken van de nationale parlementaire controle op het Europees beleid. In de komende periode wil ik, met mijn beide collegae, opnieuw een poging doen die controle in ons werk te verankeren.

De laatste jaren is veel gesproken over het risico van conflicten tussen Eerste en Tweede Kamer. Dat risico bestaat, zoals wij uit de praktijk weten, maar dat risico moet ook niet worden overtrokken. Vorige week heb ik er vanaf deze plaats op gewezen dat in de periode 1991-1995 rond 1100 wetsvoorstellen aan de Kamer werden voorgelegd. In tegenstelling tot de wijdverbreide indruk werd daarvan één wetsvoorstel, en dan nog wel op de valreep, verworpen. Met andere woorden: we moeten kritisch blijven, ook tegenover onze eigen beeldvorming.

Terzijde merk ik overigens op, dat ook in juni 1987 de vertrekkende Eerste Kamer een wetsvoorstel verwierp. Toen was het de herindeling Midden-Betuwe. "Den Haag vandaag" had vorige week dus gewaarschuwd kunnen zijn.

De verhoogde belangstelling voor de Eerste Kamer komt ook tot uiting in de nieuwe Kamer die vandaag aantreedt: 33 nieuwe leden. Niet alleen maar een gevolg van de veranderde politieke verhoudingen of van het dépit van de vertrekkende leden. Dat aantal legt een extra verplichting op de reeds zittende leden om deze nieuwe collega's, soms overigens politieke veteranen, zo snel mogelijk wegwijs te maken in ons gebouw, in het werk, in de mogelijkheden èn beperkingen en in de gewoonten hier. Dat aantal biedt tegelijkertijd de mogelijkheid nieuwe bronnen van ervaring, kennis en deskundigheid aan te boren èn de mogelijkheid ingeslepen gewoonten tegen het licht te houden en noodzakelijke veranderingen door te voeren. Democratie gedijt immers in een kritische omgeving. Dat geldt zowel collectief als individueel. Dat geldt zowel voor benoemde functionarissen als voor gekozenen.

Naarmate voorzitters langer zitten, groeit de noodzaak van een kritische omgeving. Een voorzitter van de Eerste Kamer heeft als voornaamste zorg niet zijn herkenbaarheid voor de eigen achterban, maar juist het vertrouwen in zijn onpartijdigheid bij alle volksvertegenwoordigers, van grote maar vooral ook van kleinere partijen, van de regeringsmeerderheid maar vooral ook van de oppositieminderheid. Dat vertrouwen moet steeds opnieuw worden verworven – dat geldt ook de komende vier jaren – zonder overigens mijn eigen opvattingen te verloochenen. Met beide ondervoorzitters, het College van senioren, de medewerkers en u allen moet het ook lukken in die periode de Eerste Kamer die bescheiden, maar markante plaats te laten houden die haar toekomt.

Dit jaar is het 180 jaar geleden dat de Kamer voor het eerst te Brussel bijeenkwam. Ik eindig daarom met de woorden uit de herdenkingsrede van prof. De Rijk bijna vijf jaar geleden: "Als onze Kamer op haar bescheiden, maar specifieke plaats in het bestel weet te functioneren, deert het niet dat niet iedereen op haar verjaardag juicht: zij leve lang. Dan leeft zij!"

Ten slotte herinner ik eraan, dat het College van senioren direct na afloop van de vergadering kort bijeenkomt.

In de Rolzaal is er gelegenheid voor de leden en hun genodigden om nader met elkaar kennis te maken.

Sluiting 15.00 uur

Naar boven