Aan de orde is de behandeling van de wetsvoorstellen:

Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken (IV) voor het jaar 1995 (23900-IV);

Wijziging van hoofdstuk IV (Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken) van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 1993 (Slotwet, rekening) (23833).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Grol-Overling (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Op de dag dat in Nederland menigeen carnaval viert en op de Antillen en Aruba iedereen, bespreken wij in de Eerste Kamer de begroting Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken met een nieuwe minister, die wij ook voor dit deel van zijn taak hartelijk welkom heten.

De inleiding op de begroting spreekt ons zeer aan. De daar gemaakte analyse delen wij. Enkele hoofdpunten daaruit willen wij graag van een nadere connotatie voorzien.

1. Wat betreft de relatie van de Nederlandse Antillen en Aruba met Nederland zijn daar: de vaststelling van een blijvende relatie; consensus over de wenselijkheid het koninkrijksverband te continueren; hernieuwde duurzame verantwoordelijkheid voor rechtsorde en bestuur van de rijksdelen; blijvende oriëntatie van de Nederlandse inzet op verbetering van het openbaar bestuur, het financieel beheer, de rechtshandhaving en de criminaliteitsbestrijding. Daar achteraan, mijnheer de voorzitter, worden essentiële overheidstaken genoemd, zoals: zorg voor onderwijs, volksgezondheid en milieu. Op de vraag in hoeverre Nederland actief betrokken zou moeten zijn bij de laatste drie taken, kom ik aan het eind van mijn betoog terug.

2. De toekomstige staatkundige structuur is weliswaar verhelderd ten opzichte van voorgaande jaren, nu de Antilliaanse eilanden zich ieder afzonderlijk in referenda hebben uitgesproken voor het behoud van de banden met Nederland. De daarvoor noodzakelijke wetgevingsprocessen laten echter lang op zich wachten door interne verdeeldheid over de wijze waarop taken kunnen worden herverkaveld, onderling en in relatie met het Koninkrijk.

Het plan van de regering om een wijziging van het Statuut tot stand te brengen per 1 januari 1996, ook voor de Antillen langs de lijnen van het protocol Aruba-Nederland, mag om vele redenen te optimistisch worden genoemd. Het woord "protocol" lijkt een besmet woord te zijn geworden, gezien de recente ervaringen ermee in Aruba. Toch moeten er afspraken gemaakt worden en bij voorkeur op niet al te lange termijn en in goed overleg. Terecht wijst de inleiding tot de begroting op nieuwe spanningsvelden binnen het Koninkrijk.

3. Wat betreft de kustwacht citeer ik de volgende passage: "De bewaking van de territoriale integriteit van de Nederlandse Antillen en Aruba is een taak van Defensie als koninkrijksorgaan". Dit is een duidelijk voorbeeld, mijnheer de voorzitter, van een spanningsveld. Het leek zo goed opgelost; er was om hulp gevraagd van de koninkrijksdefensie en toch ligt er nu een uitspraak van de Antilliaanse Staten tegen het plan kustwacht. Hoewel het debat in de Staten geen deel uitmaakt van de goedkeuringsprocedure, is het toch te betreuren dat de afspraken die de koninkrijksministers maakten, geen of nog geen draagvlak konden vinden in de Antilliaanse Staten. Waar de NRC in een kop boven een artikel meldt: "Kabinet negeert protest Antillen tegen kustwacht", mogen wij hier in deze Kamer wellicht van de minister zelf vernemen hoe hij in deze situatie denkt te handelen.

4. Er is sprake van een gezamenlijk uit te voeren evaluatie van de personele bijstand. In het verleden ontbrak het nogal eens aan de juiste counterparts, waardoor de bijstand alleen maar werkte zolang de helper aanwezig was. Het plan om uitzendingen meer jaren te laten duren, moet bijdragen tot meer continuïteit en meer succes bij overname van het werk door lokale mensen. Dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten bereid is mee te werken aan de ondersteuning en advisering van individuele eilanden, lijkt ons een buitengewoon goede zaak, indien een eiland daarom vraagt en de hulp niet wordt opgelegd.

5. De inleiding op de begroting stelt terecht dat het van groot belang is, een adequate verantwoording aan de Nederlandse begrotingswetgever te bieden. Het blijft echter moeilijk voor het Nederlandse parlement, een goed inzicht te krijgen in het complexe geheel van Nederlandse bijdragen aan de ontwikkelingen op de Antillen en Aruba. Wordt de technische bijstand vanuit andere departementen uitsluitend via KabNA verrekend of zijn er naast KabNA-geld nog diverse andere geldstromen uit Nederland, en Europa, naar de Antillen en Aruba? Zo ja, hoe groot is dat totale bedrag?

Mijnheer de voorzitter! Ik wil nu graag een tour maken langs de eilandsgebieden en ik begin bij Aruba. Aruba heeft nu bijna tien jaar een eigen status in het Koninkrijk. Met het schrappen van artikel 62 is de status aparte van Aruba als eigenstandige eenheid van blijvende aard geaccepteerd door alle drie koninkrijkspartners. De voorwaarden voor het loslaten van de onafhankelijkheidseis werden neergelegd in een protocol van eind 1993. Dat protocol werd helaas voorwerp van veel onaangenaamheden. Aanvankelijk gebeurde er weinig of niets met de afspraken. Vorig jaar nam daarom deze Kamer kamerbreed de motie-Ermen aan, waarin op actie werd aangedrongen ten aanzien van de vereiste verbeteringen omdat onzes inziens de tijd tot 1 januari 1996 met rasse schreden naderde.

De door de minister ingestelde commissie-Aarts/Muyale heeft nu tweemaal een oordeel uitgesproken over de gemaakte vorderingen. Haar tweede rapport was aanmerkelijk positiever dan het eerste. Het ziet er inderdaad naar uit, dat het Arubaanse kabinet zijn taak met daadkracht en inzet ter hand heeft genomen, zeker in de plannensfeer. De periode was te kort om al veel echte daden te tonen. Niettemin bracht de premier van Aruba onlangs een bezoek aan onze commissie met het verzoek, bij de minister te bevorderen dat het KB voor de blijvende status aparte vóór 18 maart 1995 geslagen zou worden. De eerste reden was om de dag van de vlag en het volkslied een extra inhoud te geven. Onze commissie was daar eens, ik meen het vorige jaar, bij aanwezig en dat is een heel boeiende viering. Maar wellicht is het toch niet voldoende reden om zo'n belangrijk besluit ook op die dag te laten plaatsvinden. Wij hebben overigens ook tegen de heer Eman gezegd, dat het volgend jaar weer 18 maart wordt.

De tweede reden zat in de duidelijkheid voor de internationale gemeenschap en de goede naam van Aruba bij buitenlandse investeerders. Rapportage als voorwaarde voor het KB achtte de heer Eman onwenselijk en onnodig. Hij was immers zelf de garantie voor deugdelijk bestuur.

Wij hebben in de NRC van 23 februari, het volgende gelezen. "Voorhoeve wil status Aruba snel regelen." Zo hoor je nog eens wat. Wij nemen aan, dat dit niet voor 18 maart zal gebeuren en wij verwachten ook dat de minister deze Kamer, of ten minste de commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken, hierover zal horen, zeker gezien de bovenbedoelde motie die sprak over een eindoordeel in juni. Wij zouden ons overigens kunnen voorstellen dat een voortgaande rapportage over de financieel-economische problemen wenselijk is, niet meer als toezicht maar als ondersteuning en evaluatie. Wellicht kan dit ook in een andere vorm en aan een ander adres gebeuren, te weten de regering van Aruba. Continuïteit in het saneringsproces van de financiën is immers nodig, ongeacht de datum van het slaan van het KB. Er zijn veel goede plannen. Op de uitwerking komt het nu aan. De eerlijkheid gebiedt overigens, vast te stellen dat een aantal zaken van juridische en staatkundige aard niet alleen door Aruba kunnen worden opgelost. Veel is afhankelijk van Antilliaanse wetten en rijkswetten. Samenwerking is nodig. Wij hebben overigens, voorzitter, vanmorgen in ons postvakje een dik pakket stukken gevonden van deze minister. U zult begrijpen dat wij daarop vandaag, vanwege de tijd, niet in kunnen gaan, ook al zijn ze ten zeerste betrokken bij dit onderwerp.

Mijn tour brengt mij vervolgens bij de Nederlandse Antillen. Curaçao straalt met "Nieuw beleid" eveneens een nieuw elan uit. De economische ontwikkeling lijkt gunstiger dan vroeger. De problemen rondom de afstemming van taken tussen eiland en land zijn helaas nog niet opgelost. Toch mag, met de minister, worden verwacht dat de vernieuwingen die de regering Pourier voorstaat een "blijvend vruchtbare bodem" zullen vinden in het "nieuw beleid" dat Curaçao beoogt.

Beheersing van de overheidsuitgaven en de lonen zijn nog steeds dringend nodig. Het genereren van belastingopbrengsten via heffingen van eigen burgers en van toeristen leidt slechts tot frustraties bij die burgers en toeristen als de uitgaven niet gelijktijdig worden beperkt. Dit geldt mutatis mutandis voor alle eilanden.

Op Bonaire moet nog veel worden gedaan aan de realisatie van de reeds eerder gemaakte verordeningen ten aanzien van het juist daar zo kwetsbare milieu van land en zee. Er zijn ook hoopvolle ontwikkelingen, zoals de plannen voor het beter gebruik van de ziekenhuisfaciliteiten en de verbeteringen in de onderwijsmethoden op de scholen.

Op St. Maarten lijken de zwaarste tijden gepasseerd. Een nieuwe gezaghebber en een nieuw college geven hoop dat de dagen van het hoger toezicht, door wie dan ook uitgevoerd, eindelijk tot het verleden kunnen gaan behoren. Alleen een behoorlijk bestuurd St. Maarten kan overigens ook nog ondersteunende taken op zich nemen voor de kleine eilanden Saba en St. Eustatius. Het is goed dat KabNA een eigen vestiging heeft gekregen op St. Maarten.

Op verschillende eilanden klaagt men dat de KabNA-hulp vaak zeer lang op zich laat wachten, zelfs nadat toezeggingen zijn gedaan. Dit geldt vooral voor de zogenaamde projecthulp. Het vervangen van projecthulp door andere wijzen van ondersteuning heeft daarom onze hartelijke instemming.

Mijnheer de voorzitter! Ik kom nu toe aan enkele gedachten over de Antillen en Aruba als eilanden die Nederlandse hulp ontvangen, gezien in het licht van de opvattingen die het CDA heeft over ontwikkelingssamenwerking in het algemeen. Mijn collega de heer Van Gennip sprak onlangs in deze Kamer over kenmerken van een krachtig ontwikkelingsbeleid. Ik vat zijn conclusies heel kort samen.

a. Uitgangspunt is dat mensen en volkeren soms assistentie nodig hebben om in eigen verantwoordelijkheid een menswaardig bestaan op te bouwen en een menswaardige samenleving in te richten.

  • Andere doelstellingen als milieu en veiligheid niet negeren maar wel als afgeleiden beschouwen. Ik doelde daar zoëven op toen ik sprak over de volksgezondheid en het onderwijs.

  • Bescheiden zijn in het formuleren van doelstellingen.

b. Methoden hanteren die uitgaan van de zelfontwikkelingscapaciteit van individuen, gemeenschappen, ondernemingen en overheden.

  • Hulp concentreren op bevordering van participatie.

  • Nadruk leggen op versterking van instituties en leiderschap.

  • Bij behoorlijk sociaal beleid geen voorkeur voor directe armoedebestrijding forceren.

c. Er is een cultuuromslag nodig in de uitvoering: luisteren, waarnemen, overlaten.

  • Een langdurige, wederzijds verplichtende aanpak is nodig.

d. Het draagvlak dient versterkt te worden door relevante hulp uit Nederland op basis van de vraag van ginds.

Wat we, nog steeds volgens Van Gennip, niet moeten doen is:

  • - steeds met over elkaar heen rollende nieuwe concepties en plannen komen;

  • - een overmaat aan toetsen en beleidsdoelstellingen vereisen;

  • - bestedingsdwang opleggen;

  • - partijpolitieke of andere profilering nastreven.

Mijnheer de voorzitter! Als wij deze do's en dont's aanvaarden voor ontwikkelingssamenwerking in het algemeen, dan kan het heel instructief zijn om onze hulprelatie met de Antillen en Aruba eens in dat licht te bezien. Streven ook wij wellicht te veel doelstellingen na? Hoe groot is het draagvlak? Hoeveel aandacht hebben wij voor de vraag? Hoeveel vrijheid durven wij de ander te laten?

Voorzitter! Wij hebben historische redenen de Antillen en Aruba bij te staan. Wij hebben afspraken met elkaar. De eilanden behoren tot het Koninkrijk, zijn geen soevereine staten. Daarom gaat een vergelijking met andere ontwikkelingslanden natuurlijk niet helemaal op. Het behoren tot eenzelfde Koninkrijk mag over en weer iets waard zijn, een prijs hebben.

De heer Eman zei eens, dat over tien jaar de ontwikkelingshulp van Nederland aan Aruba kan worden afgeschaft. Ook minister Smits van de Nederlandse Antillen zei ooit iets dergelijks. Wij zouden dus kunnen denken aan een afbouw van de ontwikkelingsgelden met bijvoorbeeld 10% per jaar gedurende een vijftal jaren. Helemaal op nul uitkomen zou niet gaan en ook niet moeten. Dat korten met 10% per jaar betekent zowel tegemoet komen aan de Nederlandse kritiek op de hoogte van de begroting NAAZ alsook aan de kritiek op een aantal in de Nederlandse Antillen en Aruba gegroeide praktijken, zoals bijvoorbeeld:

  • - de langjarige belastingvrijdom voor nieuwe bedrijven waarmee de eilanden elkaar proberen te overtreffen; 10 jaar bij het ene eiland, 11 jaar bij het andere;

  • - de lage benzineprijs op de eilanden van één gulden;

  • - de zeer lage belastingbijdrage van een aantal burgers van de eilanden en ook van de penshonado's aan de huishouding van de eilanden waar zij mogen wonen.

Zo'n korting betekent ook dat binnen het Koninkrijk nog scherper moet worden geformuleerd, wat de èchte prioriteiten zijn. De afhankelijkheid van Nederland wordt dan minder groot. Zij kan ook economisch minder groot zijn naarmate aldaar de welvaart toeneemt.

Wij zouden ook kunnen denken aan een jaarlijkse storting vanuit het Nederlandse KabNA-geld aan de Arubaanse investeringsbank en in een later stadium ook aan OBNA, de Ontwikkelingsbank Nederlandse Antillen, zodanig dat het geld door de bank wordt uitgekeerd aan kleine particuliere bedrijven en startende ondernemers voor projecten die bijvoorbeeld het toerisme bevorderen. De rentes en aflossingen zouden dan een revolving fund kunnen vormen dat weer voor anderen kan worden aangewend. Na vijf of tien jaar zouden wij kunnen ophouden dit fonds te steunen omdat het zelfstandig verder kan. Natuurlijk moet er een evaluatie komen. Wij zouden met de opzet van een dergelijk fonds – nogmaals uit de KabNA-gelden – ook ons vertrouwen in niet-overheidsinitiatieven op de eilanden kunnen laten zien.

Voorzitter! Ten slotte wenst de fractie van het CDA de minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken veel moed en wijsheid toe.

Mevrouw Ermen (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Mevrouw Grol heeft het al gememoreerd, het halve land viert carnaval en in het deel waarin het gevierd wordt, woon ik. Je kunt het bijna horen ook! Ik sta hier dus niet echt met alle plezier ondanks het feit dat het een onderwerp betreft, dat mij altijd zeer raakt en dat weet u, voorzitter!

Ook van onze kant een hartelijk welkom aan de nieuwe minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken.

Voorzitter! De verleiding was groot voor deze woordvoerder die in 1983 voor het eerst het woord voerde over de Nederlandse Antillen – Aruba had toen nog geen aparte status – en nu in 1995 over dit onderwerp hier voor het laatst het woord voert, om het de minister en de collega's hier en aan de andere kant van het water allemaal nog een goed uit te leggen. De gedachte om mijns zienswijze over de Nederlandse Antillen en Aruba – Aruba heeft immers inmiddels wel een status aparte – een laatste keer te presenteren, verliet mij even snel als zij opkwam. Het pragmatisme, mij niet bepaald vreemd, was direct weer terug. Alsof mijn laatste deelname aan het KabNA-debat ook maar enige impact zou hebben op de komende debatten. Overigens de Nederlandse lijn ten aanzien van de Antillen en Aruba ligt bij de verschillende woordvoerders in de Eerste en de Tweede Kamer nooit echt ver uit elkaar. De insteken kunnen wel marginaal verschillen evenals de aangedragen oplossingen, maar forse meningsverschillen ben ik in die 12 jaren zelden tegengekomen.

Toch een enkel woord over wat was, voorzitter, en eigenlijk nog steeds is en naar mijn gevoel ook nog lang zal blijven. Op de Antillen en Aruba zuchtte iedereen bijna hoorbaar toen de ambtsvoorganger van deze minister, de heer Hirsch Ballin, bij de regeringsverklaring in 1989 aangaf dat de tijden van voorbereiding op de onafhankelijkheid van de Antillen en Aruba voorbij waren. Nu geloofde overigens niemand meer in die onafhankelijkheid, maar de draai moest nog genomen worden. Mijn partij, die altijd het planmatig voorbereiden op onafhankelijkheid, zoals wijlen minister de Koning dat noemde, had ondersteund, nam mede op mijn aandringen al eerder in haar Antillen-rapport afstand van die voorbereiding op de onafhankelijkheid. In het beleidsdebat van 31 mei 1988 heb ik daarover namens mijn fractie en partij al uitspraken gedaan. In 1989 heb ik nogmaals geprobeerd met de toenmalige minister de Koning het debat te voeren over die onafhankelijkheidsgedachte en de mislukking van dat streven. Nieuwe vormen van hulp- en ontwikkelingsbeleid werden in de begroting 1991 aangekondigd en uitgewerkt en zijn in beter uitgewerkte en aangepaste vorm ook de basis van de begroting 1995.

Nog een opmerking over dat verleden, voorzitter. De discussies over Antillen en Aruba zijn aardig, interessant en voorbestemd om aldaar en hier door kleine groepen gevoerd te worden door enkele politici, bestuurders en een kleine kring van geïnteresseerden. En, in dat decenniumlange streven naar voorbereiding op onafhankelijkheid, zijn Nederland en de Antillen/Aruba bestuurlijk en voor een deel ook maatschappelijk-cultureel, uit elkaar gegroeid. Maar door de verbetering van de infrastructuur als onderdeel van die weg naar onafhankelijkheid groeide, tegen de verdrukking in en op een volslagen andere manier, toch de band met Nederland. Investeerders en bedrijfsleven wilden Nederland niet kwijt, misschien wel direct maar zeker niet indirect. Men schaarde zich onder de behaaglijke paraplu van de Nederlandse stabiliteit en rechtszekerheid. In dat rijtje hoorde ook de vakbonden thuis en de cirkel was rond.

Op de Antillen – minder overigens op Aruba – kregen de eigen taal en cultuur voorrang. Nu de band met Nederland wordt aangehaald, schept dat andere consequenties, zeker ook wat de taal betreft.

Die voorbereiding op onafhankelijkheid leidde tot een andere bestuurlijke visie op het gebruik in woord en daad van de eilandelijke bevoegdheden, tot meer autonomie. De volslagen andere inzet van de Nederlandse begrotingsmiddelen ten behoeve van het nieuwe ontwikkelings-, ondersteunings- en samenwerkingsbeleid (1991) geeft aanzetten tot ander bestuurlijk gedrag. De begroting 1995 spreekt er in bijna lyrische bewoordingen over, maar het moet nog wel door ons Caribische gebied ondersteund worden. Toch zijn er kleine, bijzondere steuntjes in de rug. Het toeristisch verkeer tussen Nederland en de eilanden groeit. Dat is goed voor het inzicht krijgen in elkaars hebbelijkheden. Wij zijn immers al meer dan 350 jaar bij elkaar. Voorts zijn de bestuurders aan de overkant uit welbegrepen eigenbelang – maar liever niet met teveel toezicht en controle – best bereid het "good governance" wezenlijk in te vullen mèt steun vanuit Nederland. U begrijpt dat ik het bovengenoemde even kwijt wilde, voorzitter, en ten dele heb ik het ook nodig voor het vervolg van mijn betoog.

Ik zou de volgende onderwerpen aan de orde willen stellen:

  • - de staatsrechtelijke en bestuurlijke verhoudingen in de Antillen;

  • - de ondersteuning door Nederland in het proces van bestuursverbetering;

  • - de jeugd- en jongerenproblematiek met name op Curaçao;

  • - de bestuurlijke situatie van St. Maarten.

De financieel-economische paragraaf heb ik moeten laten vallen, omdat afgesproken is dat ik geen 30 minuten zou volmaken. Ik wil nog een slotopmerking maken – die wordt zeker van mij verwacht – over de voortgang met betrekking tot het protocol Aruba, waarbij ik in het bijzonder kijk naar de rechtszekerheid en de financieel-economische problemen.

Ik begin echter met een bericht dat ik vrijdag jongstleden op de radio hoorde: de Staten van de Nederlandse Antillen gaan niet akkoord met de overeenkomst die de regering van de Nederlandse Antillen sloot met de minister voor Nederlands-Antilliaanse Zaken over de toekomstige kustwachtorganisatie voor de Caribische delen van het Koninkrijk. Volgens de brief van 20 december jongstleden aan de Tweede Kamer over dit onderwerp zou eind januari 1995 de koninkrijksministerraad het rapport van de koninkrijkswerkgroep kustwacht bespreken en daarbij, zo moet ik althans begrijpen, ook de besluitvorming van Aruba en de Antillen over de kustwacht betrekken. Zou de minister ons willen inlichten over de huidige stand van zaken? Blijkbaar zijn de Staten van de Nederlandse Antillen gevallen over de aantasting van de eilandelijke autonomie, terwijl de brief van 20 december onder 1 mededeelt dat artikel 38 juncto artikel 3 van het Statuut, op grond waarvan het gezamenlijk optreden wordt gelegitimeerd, naar onze mening geen afbreuk doet aan de eigen verantwoordelijkheid van de Nederlandse Antillen of Aruba.

Vervolgens zou ik van de minister willen vernemen wat wij nu met zo'n uitspraak aan moeten. Waar gaat het de Staten van de Antillen nu om: om het gelijk over de interpretatie van het Statuut of om de problematiek van de opsporingsacties met betrekking tot de drugshandel en andere mafia-achtige praktijken die in de Caribische wateren plaatsvinden en die, zoals zij al jaren vragen, het hoofd geboden moet worden? Zoals ik al aangeef – het is mij persoonlijk ook meermalen overkomen – heeft men altijd de hulp gevraagd van de marine tot patrouille en aanhouding. Nu wordt die hulp geboden met een fatsoenlijke afspraak erbij. De vraag blijft: wat wil men? Wij trekken toch geen 38 miljoen exploitatieguldens uit voor een goede kustwachtorganisatie, als de bevoegdheden van alle partners niet voldoende helder en eenduidig geregeld zijn? Ik moet dan ook aannemen dat dit gebeurd is. Wil de minister mij subtiel – ik heb het gevoel dat dit moet – uitleggen wat er nu precies aankomt en hoe het verder moet?

Een tweede onderwerp is de toekomstige verhouding met de Nederlandse Antillen. Er is gekozen voor voortzetting van de verbondenheid in en met het Koninkrijk. De uitkomst van de referenda op de eilanden was daar duidelijk in. De regering van de Nederlandse Antillen en in haar kielzog de Staten alsmede de besturen van de eilanden zijn zich aan het beraden op de toekomst. Dit is overigens niet de eerste keer dat men zich in het Antilliaans verband van de vijf op twee bestuursniveaus bezighoudt met hun gezamenlijke toekomst en de toekomst met Nederland. Ik had dan ook eerlijk gezegd de verwachting dat het kabinet-Pourier zich eerder en concreter tot de Nederlandse regering zou hebben gericht met hun opvatting over de wijze waarop zij de verbondenheid met Nederland gestalte willen geven. Het verbaast mij dat het zo lang duurt. In een plenaire bijdrage van enige jaren geleden – toen werd er fors over gediscussieerd in de Kamer – heb ik al eens aangegeven dat alle mogelijkheden van besturen over en weer, met twee en/of drie bestuurslagen, gedecentraliseerd, geconcentreerd, gecentraliseerd, met welke bevoegdheden en waarom, allemaal wel een keer besproken en bediscussieerd zijn op de Antillen en in Nederland.

Met alle respect en met alle terughoudendheid die ons past, want de Antillen moeten eerst reageren, bekruipt mij toch het gevoel dat alles weer opnieuw begint: het bekende déjà vu. In een gesprek met de heer Pourier eind augustus 1994 sprak hij de centralisatiegedachte opnieuw uit. Hieruit blijkt dat ook het kabinet-Pourier, dat ik naar waarde schat – laat ik daar duidelijk over zijn – te maken heeft met de weerbarstige werkelijkheid van alle dag. De praktijk is nu eenmaal meestal harder dan de leer. Politici en helaas soms ook bestuurders zijn kort van memorie en geneigd telkenmale het wiel opnieuw uit te vinden. Anders gezegd, nuanceringen van beleid zijn aardig, maar uiteindelijk zal er toch eens een besluit genomen moeten worden. En zo ingewikkeld steekt een hernieuwde bestuurlijke en staatsrechtelijke vormgeving van de Antillen nou ook weer niet in elkaar. Goede voornemens willen onder de warme zon en in de straffe passaatwind van de Antillen nog wel eens opwarmen en verschrompelen. Alle goede voornemens van iedereen ten spijt, zou ik de minister dan ook willen vragen of enige staatkundige aanpassing per 1 januari 1996 haalbaar is.

Voorts zou ik van de minister willen horen of het niet belangrijker is een aantal afspraken voorafgaand aan de wijziging van het Statuut met de regering van de Antillen te bespreken en vast te leggen in een protocol, zoals bij Aruba ook het geval is. Ik maak overigens dezelfde opmerking als mevrouw Grol. Omwille van de gevoeligheden kan voor het woord "protocol" een ander woord bedacht worden. Misschien helpt "overeenkomst" of "convenant". Tegelijkertijd dienen in zo'n afspraak – dat is ook een ander woord – de data voor de voortgangsrapportages en een einddatum voor het gereed zijn van zo'n overeenkomst vastgelegd te worden. De wijziging van het Statuut kan parallel lopen aan de invulling en uitwerking van een dergelijke overeenkomst en wordt het staatsrechtelijke sluitstuk van de nieuwe verhoudingen in het Koninkrijk. Ik heb die route al meermalen uiteengezet. Ik vraag ook deze minister om zijn mening over die route en de wijze waarop de voortgang bewaakt zou kunnen worden.

Voorzitter! De afgelopen periode is er sprake geweest van een verdergaande intensivering van de samenwerking van Nederland met de Nederlandse Antillen en met Aruba. De omvang en de inzet van middelen zijn veranderd vanwege de gewijzigde aard van de relatie. Dat riep en roept spanningsvelden op. In eerdere debatten heb ik erop gewezen dat de gewijzigde aard van de relatie en de wijze waarop nu middelen worden ingezet wel eens structureel zouden kunnen zijn. Vervolgens zou dat nieuwe en andere problemen in bestuurlijk en staatsrechtelijk verband kunnen oproepen. Ik verwijs kortheidshalve naar het debat met de ambtsvoorganger van de minister op 21 mei 1991, toen het gewijzigde ontwikkelings- en samenwerkingsbeleid hier aan de orde was en ook aan beide overkanten inzet van discussie is geweest. De schaal van de eilanden, hun mogelijkheden op economisch gebied en de kwaliteit die men menselijkerwijs kan leveren om de complexiteit van samenlevingen heden ten dage aan te vatten zijn beperkt op alle eilanden, misschien met uitzondering van Curaçao en ook Aruba, maar dat laatste geloof ik al niet meer. Daar zou men ook niet te ingewikkeld over moeten doen, niet van Nederlandse zijde, noch van Antilliaans of Arubaanse zijde. Aan een paar voorwaarden zou met hulp van Nederland, hulp die nu ook feitelijk geboden wordt, toch gemakkelijk moeten kunnen worden voldaan: een behoorlijk openbaar bestuur onder democratische controle, een fatsoenlijk financieel beheer met begrotingen, jaarrekeningen en controle en een ordelijke en onafhankelijke rechtshandhaving. Kortom, zo hebben wij dat de laatste vier jaren samengevat: een deugdelijk, integer, controleerbaar openbaar bestuur.

Er blijft dan tijd en aandacht over om investeerders die terecht rust zoeken op de eilanden aan te trekken en voor een goede economische ontwikkeling te doen zorgen: goed voor de mensen, de eilanden en het land. Er blijft ook tijd en aandacht over voor andere essentiële overheidstaken, bijvoorbeeld onderwijs, milieu en volksgezondheid: goed voor de mensen, de eilanden en het land. Het betekent wel dat langdurige ondersteuning van Nederlandse zijde in bestuurlijke en ontwikkelingsprocessen vanzelfsprekend wordt. Dan heb ik het niet eens over het veiligheidsbeleid en het justitieel beleid, waar die ondersteuning bijna continu nodig zal zijn. Wordt het niet tijd dat wij dat ook over en weer erkennen?

Het planmatig voorbereiden op de onafhankelijkheid zijn wij gelukkig kwijt. Daarvoor is teruggekomen een praktisch continue samenwerkingsrelatie. Er is niets mis mee, maar het vereist wel een andere politieke en bestuurlijke opstelling en instelling. Graag wil ik de mening van de minister hierover eens horen.

Een volgend onderwerp betreft de projecten die in het kader van de task force zijn gestart: de jeugd- en jongerenproblematiek, met name op Curaçao. Met instemming heb ik de beantwoording gelezen van de vragen die in dit kader door leden van de Tweede Kamer zijn gesteld. Toch roept dit bij mij vragen op. De indruk bestaat dat er veel wordt geschreven – ik doel op projectbeschrijvingen – en gepraat. Wordt er echter ook feitelijk en concreet aan de uitvoering van de op blz. 24 genoemde projecten gewerkt? Is er ook voldoende kader c.q. wordt er kader getraind om die projecten tot uitvoering te brengen? Het vereist natuurlijk wel wat van mensen om dergelijke zaken op te knappen. Wat wordt aan jeugdhulpverlening en jeugddrugshulpverlening in directe en preventieve sfeer gedaan? Op blz. 26 van de beantwoording aan de Tweede Kamer lees ik dat de meest belangrijke projecten nog in voorbereiding zijn. Is daar iets van te melden? Het is overigens goed – dat is een vraag van de heer Hoefnagels en mij enkele jaren geleden geweest – dat KabNA het eilandgebied Curaçao ook financieel ondersteunt. Het is dan wel gewenst dat Curaçao er zelf ook iets aan bijdraagt, of in mensen of in financiële middelen. Wil de minister hierop een reactie geven? Hij kan uit mijn woorden wel afleiden dat ik daar enige twijfel over heb.

Voorzitter! Het bijzonder toezicht St. Maarten is overgegaan naar de Antilliaanse regering. Daarbij is afgesproken dat op basis van een viermaandelijkse voortgangsrapportage over de ontwikkelingen in de problematiek op St. Maarten met de koninkrijksregering zal worden gesproken. Kan de minister ons informeren over de stand van zaken met betrekking tot de bestuurlijke en financiële ontwikkelingen op St. Maarten? De Antilliaanse regering beschouwt het als een plicht, zo heb ik begrepen, om de situatie zelf onder controle te krijgen. Ik heb daar een vraag over. Drukt de last van al die bestuurlijke en staatsrechtelijke hervormingen, alsmede de extra zorg voor St. Maarten, niet erg zwaar op de landsregering? Zijn er afspraken gemaakt met de minister van Antilliaanse zaken over de situatie indien de voortgang vertraging oploopt?

Ten slotte kan ik natuurlijk niet heen om Aruba, het aanvaarde wetsvoorstel 22593, het KB dat nog geslagen moet worden en de motie-Ermen c.s. Ik ben mij ervan bewust dat ik het voor eeuwig verbruid heb bij de huidige minister-president van Aruba, de mij al zeer vele jaren goed bekende Hennie Eman. Ik heb dus nog maar eens in het ingediende wetsvoorstel 22593 gekeken, in de Tweede-Kamerbehandeling en in de Eerste-Kamerbehandeling. Vele sprekers in de Tweede Kamer legden samen met de toenmalige minister de koppeling tussen protocol en het slaan van het Koninklijk besluit. Sterker nog, er werd een nota van wijziging ingediend, waarin werd aangegeven dat een KB eerst aan de Eerste en Tweede Kamer zou worden voorgelegd. Diverse sprekers in de Tweede Kamer hadden zorgen over de voortgang van hetgeen in het protocol geregeld moest worden. Wat gebeurde daarna? De Eerste Kamer diende ten aanzien van deze voortgangsrapportage een motie in, die met algemene stemmen is aanvaard. In de motie wordt de regering verzocht, uiterlijk in juni de stand van zaken op te maken. Dat is het. Alle veronderstellingen dat in de Eerste Kamer combinaties werden gelegd tussen protocol, voortgangsrapportage, wet en KB zijn wat mij betreft uit de lucht gegrepen. Nogmaals, voortgang, stand van zaken in juni, that's all.

Ik wijs erop dat er een belangrijk element in discussie is waarbij Aruba zelf een wezenlijke rol speelt: de geloofwaardigheid van Aruba als serieuze en betrouwbare partner in het Koninkrijk. Een serieuze en betrouwbare partner komt gemaakte afspraken na. De nieuwe minister-president van Aruba had bij zijn aantreden niet moeten roepen: nu wij er zijn, nu ik er ben, is er vanzelfsprekend deugdelijk bestuur. Nee, mijns inziens had hij moeten zeggen: ik stel er een eer in om in juni 1995 zover mogelijk te zijn met hetgeen in het protocol is afgesproken. In dat geval zou ik als eerste "applaus" hebben geroepen. Nu ben ik van mening dat in juni 1995, conform de motie, de stand van zaken opgemaakt moet worden.

Gelukkig geeft de tweede voortgangsrapportage van de commissie-Aarts/Muyale aan dat inmiddels voortgang is geboekt. Van mijn kant alvast een klein applaus voor de regering-Eman. Nu de rest nog, zou ik zo zeggen. Ik plaats enkele kanttekeningen bij het tweede voortgangsrapport.

Allereerst het onderdeel politie en justitie. De opstellers van het rapport constateren dat de kwaliteit en kwantiteit van het politiepersoneel zorgen baart. Voort worden opmerkingen gemaakt over de landsverordening administratieve rechtspraak. De commissie vraagt zich af of er geen taak voor de koninkrijksminister van Justitie ligt, aangezien binnen het Koninkrijk op hoofdlijnen gelijke rechtsbescherming dient te gelden.

Ik kom op de sociaal-economische en financiële problematiek van Aruba. Het inzicht in al deze lopende zaken, of het nu de inhaaloperatie jaarrekeningen of de probleemhotels zijn, is met deze voortgangsrapportage toegenomen. Scherper is te zien waar kansen en mogelijkheden liggen en waar de problemen bepaald nog niet verdwenen zijn. Verder voortgaande rapportages zijn nodig; dat is hiermee wel aangetoond. Wat de probleemhotels betreft vraag ik de minister of de risico's ten aanzien van de garanties al zijn afgenomen. Of zijn ze nog levensgroot en indringend aanwezig? Nederland is hierbij financieel betrokken. Hoe kijkt de minister tegen dit laatste onderdeel aan?

Voorzitter! Ik sluit af. Ik kijk naar hetgeen gebeurd is op het punt van het "kustwachtgedoe". Ik wijs op de brief van de minister over de inwerkingtreding van het rijkswetje, die wij vanmorgen hebben gekregen en die wij nog niet goed hebben kunnen bestuderen. Alles bij elkaar gepakt, moet ik de minister zeggen dat zijn wittebroodsweken inzake het KabNA-dossier voorbij zijn. Er liggen een paar klussen. De harde werkelijkheid is dat de vrienden aan de overzijde van het water de zaakjes keurig naar hun hand proberen te zetten. Daar moeten de afspraken die wij met hen hebben gemaakt, tegenover worden gezet. Gezamenlijk moeten wij proberen, ons doel te bereiken.

De heer Barendregt (SGP):

Voorzitter! Allereerst willen wij de minister van Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken begroeten nu hij in deze Kamer aanwezig is om het kabinetsbeleid ten deze te verdedigen. Die term roept militaire gedachten op, maar daar zal een minister van Defensie niet voor terugdeinzen.

Deze begrotingsbehandeling heeft voor deze Kamer een dubbele betekenis, aangezien het tegelijkertijd de eerste en de laatste begroting is waarover de Kamer in de huidige samenstelling met deze minister debatteert. Dat zou op zichzelf niet zoveel aandacht behoeven, ware het niet dat de beleidsopvattingen van het huidige kabinet over het onderhavige hoofdstuk ingrijpende verschillen vertonen met die van het voorgaande. Bovendien zijn de politieke verhoudingen in de West ingrijpend gewijzigd. Dat heeft invloed gehad op de beleidsmatige aanpak en invulling. Er is sprake van politieke, personele en beleidsmatige wijzigingen, die merkbaar zijn in bestuur en beleid; dat geldt voor alledrie de koninkrijksdelen. Deze ontwikkelingen geven aan deze begrotingsbehandeling een bijzondere waarde en van onze kant willen wij pogen, daaraan een waardevaste bijdrage te leveren. Dat doen wij met een zeker genoegen, aangezien de voornoemde beleidswijzigingen tenderen in een richting die door ons reeds jarenlang is bepleit.

Naar onze opvatting heeft het mislukken van de Toekomstconferentie in 1993 een positieve uitwerking gehad op de onderlinge verhoudingen tussen de eilanden. De beleidsvoornemens van het vorige kabinet waren immers gericht op een verbrokkeling van de Antillen in vier landen en drie eilanden met ieder afzonderlijk een band met het moederland. Daarmee zou het Antilliaanse verband worden verbroken en een "ieder voor zich"-systeem in gang worden gezet. Overduidelijk is gebleken dat voor deze bestuurlijke oplossing onvoldoende draagvlak bestaat. Terecht wordt daarom nu van Antilliaanse en Arubaanse zijde verwacht dat zij voorstellen doen waarbij de onderlinge band wordt hersteld en vastgesteld en de positie binnen het Koninkrijk wordt geregeld. Daarbij dienen de belangen van alle eilanden op gelijkwaardige wijze te worden behartigd, waarvoor een gezamenlijke inzet onmisbaar zal zijn.

Van onze kant huldigen wij daarbij het standpunt dat de verhoudingen tussen Aruba en de andere eilanden dienen te worden gereconstrueerd met als doelstelling uniëring van de Antillen van de Zes. Vorig jaar, tijdens de behandeling van de wijziging van het Statuut, beweerde de toenmalige minister Hirsch Ballin aan het adres van de heer Schuurman, dat het streven naar herstel van de Antillen van de Zes moest worden aangemerkt als "het trekken aan een dood paard". Gezien de ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden, is er voldoende reden om aan te nemen dat met het herstel van de verhoudingen in ieder geval een begin is gemaakt. Het sluimerende bestaan van de ministeriële samenwerkingsraad is ontwaakt en er is afgesproken om elkaar per kwartaal te ontmoeten op ministerieel niveau. Van onze kant willen wij onze instemming betuigen met de bereidheid tot overleg en samenwerking tussen de Antillen en Aruba. Het was overigens ook hoog tijd. Aan het begin van mijn bijdrage heb ik reeds laten blijken dat de gesignaleerde beleidswijzigingen van dit kabinet op onze instemming kunnen rekenen. Helaas kan dat niet gelden voor alle beleidsterreinen.

Voorzitter! Gaarne vernemen wij van de minister in hoeverre naar zijn oordeel het beleid van het kabinet spoort met de "schets voor de toekomst" zoals die ons nog steeds voor ogen staat. Welke indrukken heeft de minister opgedaan tijdens zijn contacten met de Antilliaanse en Arubaanse bewindslieden? Welke suggesties en aanwijzingen zijn er van Nederlandse zijde in dat overleg gedaan en gegeven? Is er aangedrongen op een samenwerkingsovereenkomst zodat met de harmonisatie van wet- en regelgeving binnen het complete Antilliaanse verband een aanvang kan worden gemaakt? Zijn er naar de mening van de minister nog meer beleidsterreinen waarop harmonisatie van doelstellingen op termijn dringend gewenst is? Welke initiatieven zullen daarbij vanuit het moederland worden aangedragen? Uit deze vraagstelling moge blijken dat wij een voortvarende aanpak van de bestuurlijke reconstructie noodzakelijk achten. "Lange-baan"-beleid is er inmiddels reeds lang genoeg gevoerd en wij denken dat de geesten rijp zijn voor een gezamenlijke behartiging van de belangen van de volledige Antillen. Deelt de minister onze inzet om het herstructureringsproces zo snel mogelijk te doen verlopen?

Voorzitter! Over de uitvoering van het Protocol Aruba-Nederland ontvingen we de tweede rapportage van de commissie-Aarts/Muyale. Onze Kamer werd toegezegd dat zij zo spoedig mogelijk het standpunt van de koninkrijksregering daarover zou ontvangen. Het rapport is een maand geleden verschenen en de vraag is wanneer het regeringsstandpunt zal verschijnen? Wat dat betreft kan de regering van Aruba bogen op een snelle reactie. Als het moet, kan het blijkbaar. Dat heeft kennelijk aanstekelijk gewerkt, want afgelopen vrijdag heeft het kabinet besloten om de Eerste en Tweede Kamer op te roepen, snel in te stemmen met de inwerkingtreding van de rijkswet die reeds is aanvaard. Acht de minister dat met deze tweede rapportage is voldaan aan de voorwaarden, die in het protocol zijn vervat? Dat zou ons verbazen want in de tweede rapportage staat immers vermeld dat een tripartiete commissie is ingesteld om de schuldenproblematiek in kaart te brengen. De commissie kan voorstellen doen omtrent de verdere aanpak, mede in relatie tot de financiële verhoudingen tussen de landen, waaronder begrepen de regeling van het solidariteitsfonds. Uit het gebruik van het begrip "kan" spreekt een zekere vrijblijvendheid. De commissie wordt kennelijk toegestaan om van een advies omtrent de verdere aanpak c.q. oplossing van de schulddelging af te zien. Is de opdracht aan de commissie in die zin geformuleerd? De reactie van de Arubaanse regering laat dit onderdeel van de rapportage onaangeroerd. Is deze minister dat ook van plan? Deze vraag klemt te meer daar de tripartiete commissie ook over de regeling van het solidariteitsfonds zal rapporteren. Wordt hierover afzonderlijk gerapporteerd of in samenhang met de schuldenproblemen? Wordt daarbij ook het concrete voorstel van premier Pourier betrokken dat hij vorig jaar deed om de voedingspercentages voor het fonds te wijzigen, waarbij het Nederlandse aandeel zou moeten stijgen van 20 tot 40% en het aandeel van de Antillen zou dalen van 55 naar 35%? Hoe beoordeelt de minister dit voorstel? Is hij met ons van oordeel dat een solidariteitsfonds eigenlijk niet meer past in een gezamenlijke behartiging van alle Antilliaanse belangen en dus overbodig is? Solidariteit beleef je niet via een fonds maar via saamhorigheid.

Voorzitter! Het vorige kabinet heeft destijds de wenselijkheid geopperd van een onafhankelijk college van gezaghebbende deskundigen dat op bestuurlijk en financieel terrein de Nederlandse Antillen zou adviseren en Nederland daarover rapporteren. Ook daarbij dient Aruba te worden betrokken. Twee jaar geleden is deze suggestie door ons bij de begrotingsbehandeling aan de orde gesteld. Onze gedachten gingen daarbij uit naar "een raad voor de West" die als intermediair tussen moederland en de eilanden kan functioneren en tevens de gouverneur en de gezaghebbers met raad en daad terzijde kan staan bij de uitvoering van hun taak, maar ook de regeringen van advies kan dienen bij de opzet en versterking van de gezamenlijke bestuurlijke structuur. Wij hebben de indruk dat thans dergelijke hulp en bijstand op ad-hoc basis wordt geboden, waarbij continuïteit en consistentie in de doelstelling ontbreken. En die voorwaarden zijn nu juist zo belangrijk in een periode waarin de voorbereidingen worden getroffen om meer eigen bestuurskracht te ontwikkelen zodat zoveel mogelijk de bestaande problemen op eigen kracht kunnen worden aangepakt en opgelost, aldus de minister in een perspublikatie. Wij willen daarom onze suggestie van twee jaar geleden aan deze minister voorleggen en krijgen daarop gaarne een reactie.

Het Caribisch gebied is een bijzonder gevoelige regio voor het transitoverkeer van drugs. Het feit dat de Amerikaanse kustwacht zeer geïnteresseerd is in een gezamenlijke bewaking van de Caribische Zee bevestigt het veelvuldig gebruik daarvan voor drugsvervoer en allerlei andere illegale praktijken. Wij waarderen de inspanningen van de minister waardoor er overeenstemming kon worden bereikt met Aruba over intensivering van de kustwacht rond het eiland. Is er inmiddels ook overeenstemming met de Antillen daarover? Welke verschillen staan deze overeenkomst in de weg? Hoe wordt in de financiering voorzien? Welke afspraken zijn daarover met Aruba gemaakt?

Eenzelfde vraag heb ik over de afspraken die gemaakt zouden zijn met de Amerikaanse kustwacht om tot gezamenlijke acties over te gaan met inschakeling van manschappen en materieel van beide zijden. Is hier sprake van incidentele gevallen of is het de bedoeling hiermee continu door te gaan? Zo dat laatste het geval zou zijn, dienen er goede afspraken te worden gemaakt om te voorkomen dat er conflicten ontstaan over de verhoudingen. Dat geldt ook voor de vestiging van de Amerikaanse douane op Aruba. Gaarne worden wij hierover nader geïnformeerd.

Voorzitter! Niet alleen drugstransport bedreigt de eilanden maar ook de drugsverslaving maakt zijn slachtoffers. In Nederland wordt een aantal Antillianen en Arubanen behandeld om van hun verslaving te worden verlost. Er worden vanuit Nederland pogingen gedaan om centra te stichten op de Antillen en Aruba, zodat verslaafden ter plaatse kunnen worden behandeld. Wij waarderen de inzet van burgers die zich willen bezighouden met het leed van de verslaafden. Om te voorkomen dat verslaafden vanuit het Caribisch gebied hier of elders moeten worden behandeld, zijn instellingen in de regio juist noodzakelijk. Ziet de minister mogelijkheden om daarbij de helpende hand te bieden vanuit het departement aan instellingen die zich daarvoor vanuit het moederland aanbieden?

Nu overduidelijk is gebleken dat handhaving van het koninkrijksverband door alle rijksdelen wordt voorgestaan, is er een extra argument om meer aandacht te besteden aan de positie van de Nederlandse taal binnen het onderwijs in de West. Is het de bedoeling dat bij het tweetalig onderwijs in ieder geval het Nederlands wordt gebruikt? We hebben de indruk dat er te weinig invloed wordt uitgeoefend om tot definitieve afspraken te komen. Hoe beoordeelt de minister dit?

Het bijzondere toezicht op St. Maarten lijkt een positief resultaat op te leveren en dient dan ook niet langer dan strikt noodzakelijk te worden gehandhaafd. Is er reden, te veronderstellen dat het toezicht op de afgesproken datum van 1 juli aanstaande kan worden beëindigd? Het lijkt ons echter onjuist, het toezicht te beëindigen voordat het bestuurscollege een stappenplan heeft vastgesteld met het oog op de bestuurlijke versterking. Is dat stappenplan inmiddels gereed voor bespreking in het kader van de koninkrijksministerraad? Is dat vóór 1 juli aanstaande voorzien?

Voorzitter! Het lijkt er op dat financiering van politieke partijen een impuls kan betekenen voor de versterking van de bestuurlijke structuur. Zo komt dat althans op ons over. Is die indruk juist? De minister heeft tijdens de behandeling van deze begroting in de Tweede Kamer toegezegd, contact op te zullen nemen met de beide regeringen om te bezien of in goed overleg tot een advies daarover kan worden gekomen. Welk resultaat heeft het overleg gehad en is daaruit een advies voortgekomen? Wij blijven overigens zwaarwegende bedenkingen behouden over overheidsfinanciering van politieke partijen.

Voorzitter! Wij bevinden ons met de overzeese gebiedsdelen in het voorportaal van een periode die tot herstel van de beschadigde verhoudingen kan leiden. Die omstandigheden zijn voor een aanmerkelijk deel veroorzaakt door de steeds maar wijzigende opvattingen over de bestuurlijke structuur die door achtereenvolgende kabinetten vanuit Nederland zijn uitgevaardigd. Er zijn tekenen die erop wijzen dat de saamhorigheid en de solidariteit tussen de zes eilanden in lange tijd niet zo is geweest als nu. Daarom is het ook dringend gewenst om vanuit Nederland een consequent en consistent beleid te voeren dat op wederzijds vertrouwen kan rekenen. Want ook daaraan is een tekort ontstaan en dat kan alleen met onderlinge waardering worden weggenomen.

God zegene de pogingen die worden aangewend tot heil van de Antillen en tot eer van Zijn Naam.

De heer Hoefnagels (D66):

Mijnheer de voorzitter! Makaku sa bon ki palu e por subi. Vertaald is dit: een aap weet precies in welke boom hij klimt. De betekenis is dat hij weet wat hij doet, dat hij werkt volgens plan. En dat is waarmee ik onze nieuwe minister van Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken wil complimenteren na zijn eerste optredens in de Antillen. De minister heeft zich bewonderenswaardig snel ingewerkt in de kennis van het Caribische goed en het Caribische kwaad, die beide zo welig tieren in de warme delen van ons Koninkrijk. Ik twijfel er niet aan dat de ambtenaren van KabNA mede debet zijn aan dat goed geïnformeerd zijn van de minister. Het spreekwoord geeft ook mijn instemming weer met, zoals het in de memorie van toelichting wordt genoemd, "de verandering in het heersende denken over de relatie tussen Nederland en de overzeese rijksdelen". De sleutelwoorden van deze memorie van toelichting geven ons moed en inspiratie: "samenspel tussen de rijksdelen", "afstemming van het beleid der regeringen", "rechten èn plichten". Het is al te merken – en de minister zal dat begrijpen – dat de laatste incidenten een beetje lijken op vloeken in de kerk.

Deze memorie van toelichting is in ieder geval andere koek dan de oude politiek van hulp en bijstand in één richting, "autonomie", conflicten, tegenstellingen opvoeren ook waar ze niet zijn, tegenstellingen opspelen tussen eiland en land, en tussen land en Koninkrijk. Minister-president Pourier zei in zijn nieuwjaarstoespraak voor 1995: "Machtspolitiek is verouderde politiek".

Voor samenwerking binnen het Koninkrijk leken wij ook de wind mee te hebben. Tijdens het laatste bezoek van staatssecretaris Vermeend hebben wij dat bij de Arubaanse regering geconstateerd toen het om de regeling van de kustwacht ging en om de belastingbepalingen. De huidige Antilliaanse minister-president had in een andere functie, samen met de vorige Nederlandse minister, het pad voor deugdelijk bestuur van richtingwijzers voorzien. De norm staat dus weer, maar nu nog de praktijk.

Samenwerking betekent inderdaad afstemming van bestuur tussen eiland, land en Koninkrijk: drie lagen die elkaar aanvullen. Zo moet het toch zijn? Er is geen tijd meer voor gekibbel en gekissebis over bevoegdheden. Alle hens aan dek, want wat de nieuwe regeringen van Nederland en van de Antillen, laten wij zeggen in september en oktober aantroffen, is goed waarneembaar en niet mis. Ik volg hiervoor de opsomming in het commentaar van de Amigoe op Curaçao, zodat wij er zeker van zijn dat Antilliaanse en Nederlandse ogen hetzelfde zien. In de Amigoe werd geschreven over "corruptie, uiteenvallende Antillen, explosief stijgende criminaliteit, een generatie slecht geschoolde jongeren" – ik zie al minstens twee generaties rondhangen in de wijken Wishi, Marchena, Seru Fortuna, inmiddels met hun counterparts in Hoogvliet en de Bijlmer, en een navrante criminaliteit op Curaçao – "jongeren die de boot dreigen te missen, sociale achterstand, al jaren stilstaande wetgeving, groeiende schulden" – naar ik meen 2,5 mld. voor 200.000 mensen op de Antillen – "toenemende begrotingstekorten en, last but not least" – ik volg nog steeds de Curaçaose krant – "Antilliaanse politici die geen ander alternatief voor al die problemen hadden dan te roepen dat niemand zich met hen heeft te bemoeien". Tot zover het citaat uit Curaçao. Nu wij het over afstemming van bestuur hebben en voordat ik aan de kustwacht begin, voeg ik hier nog aan toe een eilandsbestuur over 160.000 van de 200.000 Antillianen dat een heel andere politieke samenstelling kan hebben, en nu ook heeft, dan de landsregering, waardoor die 160.000 Antilliaanse burgers op Curaçao niet zozeer een bestuur over zich gesteld zien, als wel een "catch as catch can"-wedstrijd tussen politici van land en eiland moeten aanschouwen. En dat steeds maar in afwachting van verkiezingen, want die zijn er altijd. Als er geen kabinet valt, is er minstens één per twee jaar, en dat op vijf eilanden, met ieder een half jaar voorbereiding. Blijft na aftrek van de carnavalsperiode de resterende tijd voor het uitzetten en uitvoeren van beleid. Wie machtspolitiek wil zien, moet nu naar Curaçao gaan. Het besturen van eiland en land kan moeilijk gezien worden als een samenspel van regeringen.

De regering Pourier stelt de staatkundige herstructurering van de Antillen terecht boven aan de agenda en heeft haar staatssecretaris Nora Sneek die taak gegeven. Dat is echter vreemd: in die taakstelling mis ik het Koninkrijk, de derde staatkundige bestuurslaag, of de eerste zo men wil. Ik vraag onze minister waar die blijft. Hoe neemt Nederland deel aan de vormgeving en wat wordt de plaats van Nederland? Hoe ziet de minister dat? Herstructurering is toch geen interne zaak van eiland en land?

Deze vragen over de verhouding tussen Antillen en Koninkrijk schreef ik tien dagen geleden bij de voorbereiding van dit debat, niet wetend dat de Antilliaanse Staten al een voorbeeld in de maak hadden met het wereldvreemde standpunt inzake de kustwacht, roepend om een autonomie die zij niet eens aan kunnen. Hoe inconsistent, hoe onlogisch is die politieke roep als de Antillen zelf het Antilliaanse volk kunnen beschermen tegen de mafia? Waarom heeft de Antilliaanse regering dit dan al lang niet gedaan? Waarom klaagt de Curaçaose bevolking dan dat zij overal de gaten in de kust en de aanvoer zelf zien, maar uiteraard zelf niet durven optreden? Waarom zouden Amerika en Frankrijk zich dan ongerust maken over het voor de Antillen dreigende gevaar? Het is helemaal niet onverwacht als straks de minister-president en minister Van Mierlo uit New York terugkomen met een onrustbarend bericht van Amerika over die kleine eilandjes daar. Over wereldvreemd gesproken. Als de Antilliaanse politici als argument voor hun zogenaamde autonomie gebruiken dat zij bang zijn voor represailles van de mafia, waarom laten zij onze minister van Defensie de kustwacht dan niet opknappen, zoals hij heeft afgesproken met de Arubaanse en Antilliaanse regering? Waarom zijn die Arubanen dan niet bang? Onze minister van Defensie is niet bang, want hij is evenals de commandant zeestrijdkrachten ingehuurd om niet bang te zijn. De Antilliaanse regering mag haar handen dichtknijpen dat in Europa een stelletje Nederlanders bereid is hun kust te verdedigen. Waarom wil de Antilliaanse politiek het Antilliaanse volk niet beschermd zien tegen de oprukkende drugsmafia die de eilanden bedreigt? Dat is de ergste inconsistentie uit dat autonomiegeroep. Is de politiek zover van het volk verwijderd? Autonomie is hier folklore geworden. Ik denk dat er pittige gespreksronden plaats moeten vinden over de vraag wat dit nu betekent. Verwarren de Antillen autonomie met staatkundige onafhankelijkheid? Laten ze dan daarvoor kiezen. Hebben de Antilliaanse Staten met hun motie impliciet toch voor onafhankelijkheid gekozen? Dit soort autonomie lijkt mij onmogelijk in het Koninkrijk. Ik hoor graag de opvatting van de minister hierover.

Overigens wil ik graag van de minister weten of de Antilliaanse regering de statenbrede motie zal uitvoeren. Wij dachten en wij hoopten dat het nu met de regering-Pourier beter ging, een nieuwe regering onder leiding van een bekwame en integere minister-president. Maar in hoeverre is die hoop volgens de minister de bodem ingeslagen, nu ook deze politici nog dat ouderwetse autonomiegeroep aanheffen?

Wat nu te doen met de kustwacht? Artikel 3 van het Statuut lijkt in zekere zin antwoord te geven. Is toepassing van artikel 51 van het Statuut eigenlijk nog nodig als je artikel 3 hebt? Ik hoor hierop graag het antwoord van de minister. In dit antwoord zou mijn fractie dat nieuwe element in de verhouding tot de Antillen graag horen doorklinken: een samenspel waarin Nederland niet langer de lamme goedzak is, waarvoor het daar tot op gisteren nog stond aangeschreven. Integendeel, er breken wat mijn fractie betreft vanaf heden andere tijden aan. Het speelkwartier is voorbij. Om het met een Antilliaans spreekwoord te zeggen: vanaf nu zal een andere haan kraaien, for di awor adelanti, ta un otro gai lo kanta kokoyoko.

Tevens wil de fractie de minister vragen of in het ontwerp-statuut de nieuwe gedachte van samenspel van regeringen terug te vinden zal zijn. Wordt de positie van de Algemene Rekenkamer zodanig geregeld dat zij op z'n minst controle heeft over de KabNA-gelden die daarnaartoe gaan? En mag zij, gezien de grote mate waarin die gelden een rol spelen bij de begrotingen van de overzeese landen, ook in het algemeen voor de Antillen en Aruba controle uitoefenen als daar aanleiding voor is? Minister-president Eman stond daar bepaald niet negatief tegenover. "Ik heb niks te verbergen", zei hij. Bovendien vraag ik de minister of de Eilandenregeling voor de herstructurering nog gewijzigd moet worden. Kortom, hoe kan Nederland nu volledig inhoudelijk en gelijkwaardig betrokken raken bij de bestuurlijke herstructurering van het Koninkrijk, zodat wij niet alleen maar achteraf voor de kosten opdraaien? Als het eiland St. Eustatius met een oliemultinational afspraken maakt voor een zeer groot overslagbedrijf, dan dient het Koninkrijk volgens de nieuwe verhoudingen daarin toch eigenlijk vooraf gekend te worden? Ik heb vernomen dat mammoettankers daar voor 40.000 dollar per dag hun overslag aan het bedrijf plegen – dat is overigens een normaal bedrag – en voor een dagje liggen ƒ 150 aan het eiland betalen. Voor zo'n bedrag kun je je zeilboot niet meer in Friesland aanleggen. Wordt het volgens de minister dan geen tijd, dat de Antilliaanse regering aan Nederland vraagt om een aantal topadvocaten en toponderhandelaars in die branche? Door gerichte onderhandelingen zou St. Eustatius voorgoed uit alle begrotingsproblemen kunnen raken. En daar heeft Nederland toch ook rechtstreeks mee te maken. Wie met de herstructurering samenspel tussen de regeringen voor ogen heeft, zou dit alvast op een aantal van deze topics – kustwacht en multinational op St. Eustatius – kunnen uitproberen. Is dat volgens de minister mogelijk? Dan hoeft Nederland er niet pas bij te komen als er een milieuramp plaatsvindt of wanneer het eiland weer geld te kort komt of wanneer St. Eustatius straks feitelijk wordt bestuurd door de oliefirma. Samenwerking in het Koninkrijk is "afstemming". Dan plaatst men elkaar dus niet voor verrassingen.

Natuurlijk speelt het land Antillen een centrale rol. Die gun ik de Antillen. In die rol is een tijdig beroep op Nederland normaal. Ik zou mij zo'n beroep zelfs kunnen voorstellen. Ik meen dat in het Statuut staat, dat dan een algemene maatregel van rijksbestuur wordt gevraagd. Dat kan ook in onderling overleg. Dat betekent toch samenwerking in de herstructurering? Met de voornemens van deze Antilliaanse regering hebben wij of hadden wij de wind mee. De voornemens van Pourier waren goed. De tijd van "easy money", zoals Jan de Koning dat noemde, is voorbij. De oude politiek van de Antillen, en in zekere zin ook van Aruba, paste bij de oude politiek van Nederland. Die oude politiek had een typische jaren zeventig cultuur. De bomen groeiden tot in de hemel. Easy money. Het land Antillen en vooral het eiland Curaçao waren voortdurend bezig met hun strijd om bevoegdheden, autonomie. In de oude politiek stond eiland tegenover land, land tegenover Koninkrijk, soms zelfs nog inspelend op het koloniale verleden en post-koloniale sentimenten enerzijds en erfzonden en schuld anderzijds. Dat paste als een dekseltje op een doosje. Die oude politiek produceert niet alleen onregeerbaarheid, zoals wij nu eigenlijk weer zien, maar is in vergelijking met de vooruitgang die het Antilliaanse volk in de laatste twintig jaar heeft gemaakt, ook in democratisch opzicht volstrekt achterhaald. Als je de kranten leest uit dat gebied van twintig jaar geleden en van nu, dan blijkt een levensgroot verschil. De openheid van de kranten van nu is onvergelijkbaar met de gesloten dorpsaard van toen. Het volk vindt het flauwekul en heeft geen belang bij machtspolitiek tussen eiland, land en Koninkrijk.

Waar staat de nieuwe politiek voor, zoals ik die ken van de regering-Pourier? Waar staat Pourier voor? De nieuwe politiek staat voor verantwoordelijkheid in dienst van het algemeen belang, meer zakelijk dan ideologisch. Zij is niet gericht op macht en bevoegdheid. Maar hoe komen het eiland, het land en het Koninkrijk er samen uit? Het lijkt een beetje op het paarse kabinet, maar laat ik die vergelijking niet te ver doortrekken. Je zegt dat de kustwacht er komt omdat het volk beschermd moet worden. Hoe, maakt niet uit. Het gaat immers om een gestroomlijnde samenwerking tussen de drie bestuurslagen. Nieuwe politiek is ook einde "easy money". Uit verschillende eerbare bronnen op Curaçao hoorde ik waardering uitspreken voor het feit dat Nederland het hulpgeld nu streng controleert. Let op, waardering. Ik geef die waardering met instemming door aan de minister en zijn ambtenaren. Het is tijd voor verantwoording, zowel tegenover het Nederlandse als tegenover het Antilliaanse volk. Veel Antillianen vinden dat de "easy money"-politiek veel narigheid heeft veroorzaakt. In de eerste plaats maakte zij de schuldenlast van de Antillen onmogelijk groot en in de tweede plaats konden de bestuurders en politici door deze politiek gewennen aan en verwend worden met oncontroleerbaar grote bedragen.

Na 40 jaar Statuut wil ik enkele momenten vastleggen uit de laatste tien jaar om aan te geven waar "easy money"-politiek toe leidde.

1. Er raakt 40 mln. zoek in de zogenaamde "Tankergate" op Curaçao. Dat is nog zoek. Iedereen die je spreekt op Curaçao weet waar het is gebleven, maar het is nog zoek.

2. Er raakt 40 mln. zoek bij de bouw van de luchthaven op St. Maarten. Dit bedrag is gestort op de rekening van de Italiaanse aannemer Enzo Bertucci.

3. Even later raakt er 40 mln. zoek op Aruba bij onafgebouwde hotels met overheidsgarantie. Als ik goed ben geïnformeerd, zou dit bedrag gestort zijn op de rekening van de Italiaanse aannemer Enzo Bertucci. Was hiervoor een overheidsgarantie gegeven overeenkomstig artikel 29 van het Statuut, dus in overeenstemming met de regering van het Koninkrijk?

4. Een gedeputeerde uit Curaçao komt naar Nederland om geld te vragen, als blijkt dat er 40 mln. door de landsbegroting naar de eilandsbegroting is gezakt. In een potje, zeiden ze.

5. Bij het Parkerproject op Bonaire raakt 40 mln. zoek. Dit bedrag zou gestort zijn op de rekening van Robert Parker, die vertrokken is.

6. Bij de thans voorgenomen krasloterij op Curaçao zou het om een winst van 40 mln. gaan.

7. In de Amigoe van 20 januari jongstleden las ik dat een gedeputeerde van Curaçao naar Nederland zou gaan om voor het Van der Valk-hotel te onderhandelen over een totaal bedrag van 40 mln. Een deel van dat bedrag zou dan door Nederland in zee geworpen worden, opdat het daar strand worde. Ik hoop dat ik ervan uit mag gaan dat Nederland "nee" heeft gezegd.

Wat hebben zij op die eilanden na 40 jaar Statuut met 40 mln., zo vraag ik mij af. Wat is dit voor kabbala?

"Easy money" is ook herdenking van 40 jaar Statuut, want Nederland moest steeds bijspringen. Nu wij het toch over het Statuut en de financiën hebben, wat dragen de Antillen en Aruba bij aan de kosten van defensie, overeenkomstig artikel 35 van het Statuut?

Het begrotingsbedrag van 300 mln. mag relatief klein zijn, want de Antillen en Aruba zijn nu eenmaal erg klein, maar die 300 mln. is toch een bedrag waarmee onze minister van Defensie aardig uit de brand zou zijn. Het is ook een bedrag dat vijftien grote Nederlandse universiteiten minstens moeten bezuinigen. Dat moeten zij daar eens weten. Samen in het koninkrijksschuitje zitten, betekent niet alleen dat wij de noden van de Antillen en van Aruba kennen, maar ook dat de Antillen en Aruba de noden hier kennen.

Het is goed om na 40 jaar Statuut opnieuw de inhoudelijke grondslag te formuleren waarop de betalingen van hulp en bijstand zijn gebaseerd en gelegitimeerd. Anders dan mevrouw Grol zeg ik dit niet, omdat ik op de begroting van de minister wil bezuinigen, want zo ver ben ik nog niet. Wat mij betreft kan het tegendeel waar zijn. Door efficiënt bestuur kunnen onderbestedingen misschien achterwege blijven. Misschien kunnen er ook zinvolle onderbestedingen komen, meer in de lijn van mevrouw Grol, maar geen cent te veel en geen cent te weinig.

Mijn vraag hoeft niet helemaal los te staan van de herijking van ontwikkelingssamenwerking. Het lijkt mij fair, ook tegenover de Antillen en Aruba, om hen te laten weten dat zij haast moeten maken met het ordenen van de financiën, en dus ook met een efficiënter bestuur. Dat lijkt mij het nut van de vraag van mevrouw Grol. Dit gedoe van de Staten met de kustwacht is echt passé. Zij leven nog in de jaren zeventig. Het is ouderwetse politiek.

Daarom vraag ik de minister of hij de inhoudelijke grondslag kan formuleren van onze betalingen aan hulp en bijstand. Deze is volgens mij anders dan bij ontwikkelingssamenwerking, waarbij de doelstelling bijvoorbeeld een menswaardig bestaan is. God zij dank heeft iedereen dat daar, al zijn er om andere redenen te arme mensen in Marchena en mensen met te veel achterstand. Een menswaardig bestaan is er op zichzelf gelukkig wel op de Antillen.

Hulp en bijstand is iets anders dan ontwikkelingssamenwerking, al valt het tot hun voordeel onder hetzelfde financiële label. Ik zou willen weten wat de inhoudelijke grondslag is voor hulp en bijstand in de toekomst, zodat het voor de Europese, Antilliaanse en Arubaanse Nederlanders duidelijk zal zijn wat daarvoor anno 1995 de basis is. Ik hoor hierop graag het antwoord van de minister. Uit eerdere Handelingen van deze Kamer en uit wat ik eerder zei, begrijpt de minister wel dat hij niet meer over schuld, erfzonde en dat soort dingen hoeft te beginnen. Het gaat ons gewoon om een stevige basis voor de toekomst, die naar ik hoop door de drie landen gedeeld kan worden.

Van de 40 jaar die het Statuut bestaat, heb ik de Antillen en Aruba 28 jaar van nabij gezien, bezien en bezocht. Was de kennis van de Antillen en Aruba vroeger een curiosum voor enkele Nederlanders, dat is nu enigermate anders geworden. Ik ben er zeker van dat de Vertegenwoordiger van Nederland op de Antillen veel bijdraagt aan bijvoorbeeld actuele kennis van zaken. Vooral de actuele politieke kennis der verhoudingen is sterk verbeterd in vergelijking met vroeger.

De diepere kennis van het Antilliaanse en Arubaanse volk, waar de actuele politiek vaak ver van af staat, is echter heel wat anders. Het Antilliaanse volk is de laatste decennia meer en beter ontwikkeld dan de Antilliaanse politiek. Dat is ook zichtbaar in de cijfers: de private economie gaat goed, maar met de overheidsfinanciën gaat het slecht.

Heel gelukkig is mijn fractie met de hulp van de technische bijstand. In het kader van de nieuwe samenwerking zijn deze TB'ers, zoals men ze noemt, in groteren getale overzee aan het werk, op terreinen waar zij broodnodig zijn. Zou de minister een eenvoudig overzicht kunnen geven van het aantal technische bijstanders en op welke terreinen zij functioneren?

Gebrek aan zorg en aandacht valt Nederland zeker niet meer te verwijten, maar de begeleidende tekst, of zo men wil de motivering van de technische bijstand gaat toch nog steeds van een illusie uit, die ik graag vandaag nog de wereld uit zou willen helpen. Zij is dat die bijstand tijdelijk zou zijn. Ik las in de krant dat de minister op de Bovenwinden gezegd zou hebben: "technical assistance should not be structural". Ik kan heel goed begrijpen dat de minister dat daar zegt, want bewindslieden voor hem zeiden dat ook. De technische bijstanders kwamen op basis van een hulpideologie, uitgedrukt in de volgende termen: zij leren het nog, wij leiden onze counterparts op. Ik heb dat lang van dichtbij bekeken. Deze Nederlandse ontwikkelingsideologie paste op de Antilliaanse ideologie als een dekseltje op een doosje. De ideologie van autonomie in de specifiek Curaçaose zin, maar niet zozeer Arubaans, is: ik kan het alleen af of ik moet het alleen af kunnen, zie de kustwacht. Deze hulp- en autonomie-ideologieën zijn sterke, want complementaire illusies. Het is een beetje zoals de illusies bij dat echtpaar in "Who is afraid of Virginia Woolf": stevige vormen van elkaar voor de gek houden.

Natuurlijk is er op de Antillen en Aruba, naar evenredigheid, evenveel talent als in Nederland voor besturen, boekhouden, muziek, belastingen, bankieren en management. Maar talenten zijn altijd piramidaal opgebouwd. Het aantal toptalenten is kleiner, naarmate het reservoir waaruit men kan putten, kleiner is.

Zoals wij weten is er op de Antillen, in het bijzonder op Curaçao, een uitzonderlijk hoge infrastructuur en ook nog eens een dubbele bestuurslaag. Ik vermoed trouwens dat de politici-dichtheid op de Antillen de grootste van de wereld is.

Daarbij hebben de Antillen nog de eigenaardigheid dat zij zich de beperking hebben opgelegd, dat de talenten in beginsel slechts geput mogen worden uit mensen die hun navelstreng daar begraven hebben, de zogenaamde Yu di Korsow. Men vergelijkt het aantal inwoners van de Antillen weleens met dat van Apeldoorn, naar ik meen terecht. Maar Apeldoorn hoeft niet zo'n hoge infrastructuur te verzorgen: een internationale luchthaven, zeehaven, banken, etcetera. En je navelstreng hoeft ook niet in Apeldoorn begraven te liggen om daar te mogen werken. Er is geen Yu di Apeldoorn, ze zouden wel gek zijn.

Uit de laatste veertig jaar technische bijstand is dan ook gebleken wat statistisch aantoonbaar is: kennis en deskundigheid uit Nederland zijn structureel noodzakelijke aanvullingen op de Antillen en Aruba. Het is onrechtvaardig tegenover de Antillen en Aruba om ervan uit te gaan dat de uit Nederland aangevulde kennis, in welke vorm dan ook, tijdelijk kan zijn. Dat hebben voortreffelijke Antillianen ook meermalen gezegd. Ik noem Percy Henricus, Jack Voges en Miguel Pourier. De laatste kan ik letterlijk citeren: "We hebben vóór alles deskundigheid uit Nederland nodig". Ook in de commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken heeft Voges dat nog eens helder uiteengezet. Wat nu door de technische bijstand is gedaan, is structureel. Ik verzoek de minister om hierop nog eens in te gaan.

Er is ook een natuurlijke oplossing voor dit ernstige vraagstuk. Dat is een wederkerig toelatingsbeleid en toelating tot werk voor alle Nederlanders, dus voor Antilliaanse, Arubaanse en Europese Nederlanders. Nu staat er nog in personeelsadvertenties in Antilliaanse kranten dat Antillianen voor gaan. In Nederland ga je voor zo'n advertentie de gevangenis in. Het is in strijd met onze Grondwet en het geeft een gevoel van etnische benauwdheid. Het is ook niet in hun belang. Zo'n advertentie past niet in het Koninkrijk. Het is in strijd met de rechten van de mens, met het huidige personenverkeer tussen de landen en met de vooruitgang van de Antillen. Een en ander is al dertien jaar in deze Kamer bepleit. Ik meen dat het mijn partijgenoot Aad Nuis was die ermee begonnen is. Het is zo'n vanzelfsprekende zaak dat ook op het Binnenhof dertien jaar wel een erg lange tijd is. Wil de minister hier nu eens echt ernst mee maken? Tijdens de regeringen Pourier en Eman moet dat toch kunnen. Artikel 3, lid f, van het Statuut stelt trouwens dat toelating een koninkrijkszaak is.

Ik heb geprobeerd om bij deze begrotingsbehandeling enkele essentiële vragen aan de orde te stellen die ons na veertig jaar Statuut relevant voorkomen. Het zijn vragen die niet in de Tweede Kamer behandeld werden en ook meer des Eerste Kamers zijn. Het is mijn overtuiging dat wij na veertig jaar Statuut en enkele miljarden guldens hulp en bijstand het dekolonisatieproces ver gepasseerd zijn. Dat is bij de bevolking van de Antillen en Aruba ook goed voelbaar. De overzeese politici zullen zo nu en dan het Caribisch theater van het oude toneelstuk nog wel eens opvoeren. Zij werken, om het geld van Nederland te krijgen, niet met argumenten, maar vaak met misbaar, vooral om de toestand zo te houden als die is. Herman Wouk schreef in "Don't stop the carnival" het volgende: "The West-Indian is not exactly hostile to change, but he is not inclined to believe in it". Zo zou ik ook het Antilliaanse kustwachtincident willen zien: de laatste operette die wij overzee te zien krijgen.

Zorgelijk vindt mijn fractie de ontwikkelingen in de toeristeneconomie, waarbij nauwelijks ecologische zelfbeperking zichtbaar is. In een toeristeneconomie zijn ecologie, natuur en milieu niet alleen randvoorwaarden, maar de voedingsbron zelf van de economie. Wie daaraan komt, vernietigt zijn bronnen en slacht de kip met de gouden eieren. Wie zijn stranden en zijn natuur volbouwt, wie de projectontwikkelaar zijn gang maar laat gaan, verandert zijn eiland onomkeerbaar. Juist op het gebied van ruimtelijke ordening zou ik wel eens wat deskundigheid willen zien door mensen die er gevoel voor hebben. Aan de Nederlandse kant van St. Maarten is meer van hetzelfde gebouwd. Op Curaçao en Bonaire staat het te gebeuren. Dit soort projectontwikkeling is overal ter wereld meer van hetzelfde. Ik hoor graag de mening van de minister.

Vanuit de oude visie op autonomie staat het de Antillen vrij, de eigen eilanden te vernielen. Nederland hoeft daar niet aan bij te dragen. Dat hebben wij wel gedaan, maar wij moeten daar nu echt mee ophouden. Ik zou het liever anders willen. Zou het in het Koninkrijk anders kunnen? Kan de Antilliaan ook op dit stuk slimmer worden? Makaku sa bon ki palu e por subi: een aap weet precies in welke boom dat hij klimt. Ik ben zeer benieuwd naar de antwoorden van de minister.

De heer Heijne Makkreel (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Nu ik hier toch sta, wil ik ook van mijn kant de minister welkom heten bij zijn eerste begrotingsbehandeling in deze Kamer. Ik wil daaraan een gelukwens toevoegen in verband met de hoge Duitse onderscheiding die aan hem is toegekend.

Ik sprak de woorden "Nu ik hier toch sta". Ik was een week geleden namelijk nog van plan om niet aan deze begrotingsbehandeling deel te nemen. Het zal de Kamer niet verbazen als ik zeg dat de minister in mijn fractie het volste vertrouwen geniet. Wij hadden niet zo'n grote behoefte om ons te mengen in deze behandeling. Twee ontwikkelingen in de afgelopen week zijn voor mij aanleiding om er toch iets over te zeggen.

Mevrouw Grol-Overling (CDA):

Het zal toch niet zo zijn dat degene die hier spreken dat doen omdat zij geen vertrouwen in de minister hebben?

De heer Heijne Makkreel (VVD):

Een overmaat aan vertrouwen kan een reden zijn om ervan af te zien te spreken.

De twee bedoelde punten zijn geen nieuwe punten. Alle vorige sprekers hebben er ook het woord over gevoerd. Ik doel op artikel 62 en de kustwacht. De kranten berichten dat de minister zich voorstelt om op korte termijn het Koninklijk besluit te slaan waarmee de schrapping van artikel 62 in werking kan treden. Vanochtend vonden wij in onze postvakjes een daartoe strekkende brief met bijlagen. Alles bij elkaar ongeveer een kilogram papier. Ik heb dus niet de kans gehad om het allemaal uitvoerig door te werken. Ik heb wel het belangrijkste ervan kunnen zien. Daaruit bleek mij dat wat in de krant staat inderdaad waar is. Ik wil daar toch iets over zeggen. Het is mij al eerder gebleken dat ik op dit punt in deze Kamer wellicht een ietwat afwijkend standpunt inneem. Ik heb reeds bij de behandeling van de betrokken wet gesteld dat de vraag of artikel 62 al dan niet uit het Statuut wordt geschrapt voor Nederland niet beschikbaar is als drukmiddel. Wij hebben immers niet de macht om Aruba uit het Koninkrijk te zetten, ook al zouden wij dat willen. Wij willen dat ook helemaal niet. Daarmee is de vraag of deze wet in werking treedt of niet, irrelevant geworden. De pretentie dat wij met het beschikken over deze zaak een drukmiddel hebben om Aruba tot grotere haast aan te sporen wat betreft de afspraken in het protocol is dus een loze pretentie. Drukmiddelen die op een loze pretentie berusten, werken averechts. Die wekken irritatie en hebben geen effect. Daarom heb ik mij altijd op het standpunt gesteld dat het KB beter vandaag dan morgen kan worden geslagen, sterker nog: beter gisteren dan vandaag.

Dat betekent helemaal niet dat ik van mening zou zijn dat Aruba zich verder niets van het protocol hoeft aan te trekken. Dat protocol is er niet voor niets. Daar dient men zich aan te houden en daarmee dient men te werken. Toen wij enige tijd geleden met de Contactplandelegatie op Aruba waren, hebben wij van de heer Eman kunnen vernemen – ik vat zijn standpunt kort samen – dat, nu hij aan het bewind is er dus een behoorlijk bestuur tot stand was gebracht, dit einde verhaal is. Ik gun iedere politicus het standpunt dat zijn bewind een behoorlijk bewind is. Sterker nog, iedere politicus die zichzelf respecteert, hoort zich op dat standpunt te kunnen stellen, maar daaruit mag niet de conclusie worden getrokken dat dat het einde van het verhaal is. Wanneer men probeert zich te onttrekken aan rapportage en controle, ligt de dictatuur om de hoek. Wezenlijk voor de politiek is de verantwoording en wij mogen die dus in redelijkheid ook van Aruba eisen. Dit geldt te meer omdat Aruba niet voor niets in het Koninkrijk wil blijven. De reden is dat het Koninkrijk mede dient als waarborg tegenover de buitenwereld dat in Aruba een behoorlijk bewind wordt gevoerd. Dan mag Nederland ook verwachten dat Aruba het Koninkrijk in staat stelt die verantwoordelijkheid te dragen. Als het goed is, zijn daarvoor geen drukmiddelen nodig. Wij moeten in staat zijn Aruba daarvan te overtuigen. Dat betekent dus dat de heren Aarts en Muyale zeer terecht nagaan hoe de zaken zich ontwikkelen en daarover aan ons rapporteren. Ik beveel de minister van harte aan om op deze lijn voort te gaan. Volgens mij heeft hij echter groot gelijk door het slaan van het KB daarvan los te maken.

Het tweede punt is de kustwacht. Wij lazen dat de Antilliaanse Staten zich op het standpunt stellen dat de tot dusver gemaakte afspraken een inbreuk vormen op hun autonomie. Wel, wat vinden wij daarvan? Als ik het nog harder kon zeggen dan de heer Hoefnagels zoëven heeft gedaan, zou ik dat wellicht doen maar kortheidshalve sluit ik mij aan bij zijn beschouwing. Ik nodig de minister dan ook van harte aan om in dit geval zijn been stijf te houden en de Antillen onder ogen te brengen dat dit zo niet kan. Voor de Antillen geldt namelijk precies hetzelfde als wat ik over Aruba heb gezegd.

Ik maak in dit verband nog enkele opmerkingen over wat er nu al in het Statuut staat. Artikel 3 van het Statuut omschrijft wat koninkrijksaangelegenheden zijn. Nu geef ik direct toe dat in artikel 3 van het Statuut het woord "kustwacht" niet voorkomt. Dat is duidelijk. Toen het Statuut werd opgesteld, werd nog helemaal niet gedacht aan een kustwacht. Dat neemt niet weg dat een redelijke interpretatie van de tekst ertoe moet leiden dat de kustwacht wel degelijk in dat rijtje past en dat ook de Antillen zijn gehouden om in redelijkheid met de andere partners in het Koninkrijk tot overeenstemming te komen over een behoorlijke regeling in koninkrijksverband. Wanneer de kustwacht niet centraal vanuit het Koninkrijk wordt aangestuurd maar elk van de partners van het Koninkrijk er een eigen plaats in heeft en dus de mogelijkheid om zich met de operationele gang van zaken van de kustwacht te bemoeien, leidt dat tot meerdere kapiteins op één schip. Er zijn voldoende zegswijzen om duidelijk te maken dat dit geen goede zaak is. De kustwacht kan alleen behoorlijk worden opgezet, wanneer die wordt georganiseerd als koninkrijksaangelegenheid. Als dat niet gebeurt, is elke cent die aan de kustwacht wordt besteed weggegooid geld en dan moeten wij er gewoon niet aan beginnen. Wat mij betreft komt er een koninkrijkskustwacht of helemaal geen kustwacht. Ook op dit punt beveel ik de minister van harte aan om zijn been stijf te houden.

De vergadering wordt van 15.20 uur tot 15.40 uur geschorst.

Minister Voorhoeve:

Mijnheer de voorzitter! Graag begin ik met mijn waardering en erkentelijkheid uit te spreken voor het werk van mijn voorganger, de heer Ernst Hirsch Ballin, die met veel energie en buitengewoon veel toewijding de zaak van bestuurlijke en maatschappelijke vooruitgang in de Nederlandse Antillen en Aruba jarenlang in deze portefeuille heeft beheerd.

Ik ben de leden van de Eerste Kamer die het woord hebben gevoerd over de Antillen en Aruba erkentelijk voor de bijdragen die zij hebben geleverd, want daar sprak een grote en voor sommigen zelfs langdurige en veeljarige betrokkenheid bij deze samenlevingen uit. Het gaat over heel bijzondere delen van het Koninkrijk, die op belangrijke punten van Nederland en Europa verschillen, maar ook op heel belangrijke punten met ons overeenkomen en gemeenschappelijke zorgen hebben.

Zoals een aantal sprekers hebben benadrukt, moeten wij ons in het koninkrijkskader niet laten leiden door veel historische gedachten of gevoelens vanuit de koloniale tijd, dan wel schuldgevoelens die daaruit worden gedestilleerd, maar gewoon door de feitelijke situatie. In het koninkrijkskader dragen wij vanuit Nederland mede verantwoordelijkheid voor het bestuur van deze samenlevingen en het wel en wee van deze maatschappijen. Die feitelijke constatering is naar mijn mening het juiste richtsnoer om een aantal vraagstukken, die soms een bepaalde emotionele geladenheid hebben, bijvoorbeeld de discussie over het begrip "autonomie", op een zakelijke wijze te behandelen.

Dat begrip autonomie komt in de discussies in de Antillen en op Aruba soms sterk naar voren. Het wordt vaak gehanteerd in politieke en staatkundige discussies. Er kunnen een groot aantal verschillende betekenissen aan worden gegeven. Het is misschien goed daarbij nog even stil te staan, omdat dit mede bepalend is voor de verhoudingen in het Koninkrijk. Autonomie betekent letterlijk: zichzelf wetten stellend. Daaruit kun je afleiden: zelfbestuur en zelfbesturing. Zelfbesturing vereist de nodige zelfdiscipline en zelfstandigheid, om de autonomie waar te kunnen maken.

Het is goed daarbij onderscheid te maken tussen de formele autonomie in juridische zin en de materiële autonomie, die aansluit bij het begrip "zelfbesturing en zelfstandigheid" of, wat ook wel wordt gezegd, zelfredzaamheid. Dat is de variant van autonomie die duidt op het zelf je problemen kunnen oplossen en niet afhankelijk zijn van anderen voor de oplossing van die problemen.

In het woord autonomie zit misschien een zekere tegenstelling, daar waar het eerste deel van het woord, auto, zelf, zo wordt overdreven dat het tweede deel van het woord, de wet stellen en handhaven, erdoor in het gedrag zou kunnen komen. Ook hier is evenwicht binnen het woord van belang. Ik geloof dat wij in het Koninkrijk ideologische discussies en haarkloverijen over het begrip autonomie moeten vermijden, omdat het niet gaat om de juridische kant, maar vooral om de materiële kant, het vermogen om goed, adequaat, integer en toekomstgericht bestuur te verzorgen, met alles wat daarbij hoort aan rechtshandhaving, maatschappelijke ontwikkeling en het oplossen van ernstige sociale problemen. Ik zou eigen bestuurlijke kracht centraal willen stellen in het beleid ter zake van dit begrotingshoofdstuk: het stimuleren van de zelfbesturing en de zelfredzaamheid, van het probleemoplossend vermogen van de bestuurderen van de maatschappij die met ons is verbonden in de koninkrijksrelatie.

Dit thema is niet een wat vaag thema, waarna wij kunnen overgaan tot de orde van de dag van allerlei individuele projecten en regelingen in koninkrijkskader. Nee, dit thema komt direct al terug bij een vraag die een aantal sprekers heeft aangeroerd, namelijk hoe om te gaan met de impasse die is ontstaan door de uitspraak van de Staten van de Antillen over de kustwacht.

Voordat ik daartoe overga, wil ik een paar dingen zeggen over het bredere thema van de statutaire relatie. Verschillende sprekers hebben mij gevraagd hoe ik de vernieuwing, hervorming, modernisering van de statutaire relatie zie, of Nederland daarmee in deze fase enige directe bemoeienis heeft of dat wij dat voorlopig volledig overlaten aan de discussie op de Antillen zelf. Er zijn twee terreinen te onderscheiden, ten eerste Aruba en ten tweede de Antillen.

Wat Aruba betreft, is door een aantal sprekers al gemeld dat de rijksministerraad vrijdag een besluit heeft genomen om de Staten-Generaal aan te bevelen dat op korte termijn een nader gesprek plaatsvindt tussen beide Kamers en mij als verantwoordelijk bewindsman voor de Nederlandse Antillen en Aruba, over de schrapping van artikel 62 van het Statuut, waardoor Aruba blijvend in het koninkrijksverband zal zijn. De uitgebreide brief en bijlagen die de leden vanochtend bij de post aantroffen hebben zij uiteraard nog niet bij deze discussie kunnen betrekken. Dat is ook niet de bedoeling en niet nodig, omdat wij er naar ik hoop later nog gelegenheid voor krijgen.

Het gevoelen van de rijksministerraad is, dat in het licht van duidelijke vooruitgang die is geboekt door Aruba op een groot aantal punten, genoemd in het protocol van destijds, er reden is om nu over te gaan op een aanbeveling van de Staten-Generaal om een koninklijk besluit te laten slaan voor de definitieve schrapping van artikel 62. Natuurlijk, zo zeg ik erbij, zijn niet alle punten die in het protocol zijn gemeld inmiddels al tot op het laatste moment helemaal geregeld. Het gaat erom dat de richting die Aruba met zijn overheidsbeleid heeft ingeslagen veelbelovend is. Een aantal problemen worden steviger aangepakt. Er is duidelijk perspectief. In dat perspectief en in het licht van de wens van de Arubaanse regering om tot schrapping van artikel 62 te komen, mede om duidelijkheid tegenover de buitenwereld te geven over de stabiele lange-termijnrelatie met Nederland, heeft de regering van Aruba mij voorgesteld om de rapportage die door de commissie-Aarts/Muyale wordt verricht voort te zetten en los te koppelen van de kwestie van schrapping van artikel 62. Zoals dat wel gebruikelijk is tussen andere overheden, ook in internationaal verband, moet men een rapportage over de oplossing van beleidsproblemen niet zien als een vorm van ondercuratelestelling of hoger toezicht, maar als de basis voor een intensieve beleidsdialoog, om tot een stevige aanpak van bestaande problemen te komen. De regering van Aruba heeft daarom voorop gesteld dat zij voort wil met deze rapportages in een iets lagere frequentie. Dat lijkt mij ook gerechtvaardigd. Ieder kwartaal wordt misschien wat al te belastend, mede voor degenen die de rapportage moeten verzorgen. Ieder halfjaar lijkt mij een betere frequentie. Dan komen er ook geleidelijk meetpunten waarbij verschillen, dus vooruitgang, geconstateerd kunnen worden.

De regering van Aruba is bereid die rapportage tot ten minste medio 1997 voort te zetten, dus veel langer dan was voorzien, namelijk tot aan juni van dit jaar. In het licht daarvan lijkt het de regering dan ook gerechtvaardigd aan te bevelen om tot schrapping van artikel 62 over te gaan. Tegen de achtergrond van de motie die daarover is aangenomen in de Staten-Generaal willen wij voordien een nader gesprek met deze Kamer, zoals ook is gevraagd.

Wat de staatkundige verhoudingen betreft in het algemeen in het Statuut kan ik zeggen dat het ons bekend is dat de regering van de Antillen een commissie heeft gevormd om ideeën uit te werken over een modernisering, een herziening van het Statuut. Het lijkt mij nu verstandig om dat van Nederlandse zijde enige tijd te gunnen. Na de referenda van verleden jaar is er op zich helderheid over de staatkundige toekomst in die zin dat de bevolking van de Antillen heel duidelijk de wens heeft uitgesproken om de band met Nederland voort te zetten. Dat is hun uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht.

De Antillen beraden zich nu over de wijze waarop de relatie in de toekomst vorm gegeven moet worden en welke veranderingen zij in het Statuut wensen. Natuurlijk is daarbij een belangrijke inbreng van Nederland te verwachten, maar het lijkt mij in deze fase verstandig om de Antillen aan het woord te laten. Aanvankelijk dacht men met een week of zes na de laatste referenda met nadere ideeën daarover naar Nederland te kunnen komen, maar daar blijkt evenwel meer tijd voor nodig te zijn. Het lijkt mij niet verstandig, dat te overhaasten. Hiermee wil ik overigens niet zeggen dat Nederland op dit punt volledig stil zal blijven zo lang er ter zake niets door de Antillen gezegd wordt. Het is een kwestie van fasering en van iets de tijd geven. Ik sluit dus helemaal niet uit dat Nederland in de lucht komt met bepaalde ideeën over de hervorming van de statutaire relatie, maar het lijkt mij nu te vroeg om daarop vooruit te lopen. Eerlijkheidshalve moet ik zeggen dat de ideeën zich bij mij nog niet uitgekristalliseerd hebben. Ik neem kennis van de ideeën die erover circuleren in de Antillen. Bij een volgende gelegenheid wil ik daarover graag met de Kamer nader van gedachten wisselen. Afgezien van het feit dat ik meen dat de Antillen aan zet zijn, lijkt mij dat nu dus prematuur.

Een concrete bestuurlijke vraag die een aantal woordvoerders naar voren hebben gebracht is: hoe zit het met het bestuur van St. Maarten en het hoger toezicht daarop? Sinds vorig najaar is er op St. Maarten een nieuwe gezaghebber. Er is de afspraak dat het hoger toezicht thans berust bij de regering van de Nederlandse Antillen. Bovendien is er een stappenplan gemaakt, waarin gedetailleerd is aangegeven wat er in de bestuurlijke gang van zaken op St. Maarten verbeterd wordt. Aan dat stappenplan ontbreekt nog een precieze financiële invulling. Er is door KabNA overigens een bedrag ter beschikking gesteld voor de invulling op korte termijn van financiële knelpunten ten behoeve van versterking van de huidige bestuurlijke capaciteit op St. Maarten.

Later dit voorjaar zullen wij met de regering van de Nederlandse Antillen spreken over de feitelijke vooruitgang die op St. Maarten geboekt wordt in het licht van het hoger toezicht. Dat hoger toezicht heeft tot doel tijdelijk te zijn en te leiden tot een situatie waarin St. Maarten het eigen bestuur weer volledig op orde heeft. Men kan nu slechts speculeren over het antwoord op de vraag of dat al in de tweede helft van dit jaar het geval zal zijn. Wij moeten geregeld de vragen stellen die wij te stellen hebben: hoe staat het met de uitvoering van het stappenplan en welke vooruitgang kan er verder op korte termijn geboekt worden? Ik denk dus dat het nu voorbarig is om te speculeren over de vraag wat er moet gebeuren, indien het hoger toezicht niet op voorzienbare termijn tot een betere situatie aanleiding geeft. Wij zien vooruitgang. Op zich geeft dat hoop. Maar wij allen weten dat er op St. Maarten buitengewoon veel te verbeteren is. Dit zal dan ook nog wel enige tijd kosten.

Verschillende sprekers hebben het vraagstuk aan de orde gesteld van de financiële verhoudingen tussen de Antillen, Aruba en Nederland. In dit verband zijn de schuldencommissie en het solidariteitsfonds genoemd. De schuldencommissie zal op 10 maart met haar werkzaamheden beginnen. De Nederlandse leden daarvan zijn benoemd. Ik ben er buitengewoon verheugd over dat minister van staat Van Lennep de leiding van deze schuldencommissie heeft aanvaard, waarin de drie ministers van financiën vertegenwoordigd zijn, de drie centrale banken en uiteraard KabNA. De opdracht is allereerst om de precieze lange-termijnschuldenproblematiek in kaart te brengen. Die is buitengewoon omvangrijk, zo zeg ik de heer Hoefnagels na, zeker tegen de achtergrond van de bevolkingsomvang. Als deze schuldenproblematiek niet beheersbaar gemaakt wordt, zal die als een molensteen om de nek van de Antillen en Aruba hangen. Projecties van het IMF tonen aan hoe destabiliserend die schuldenproblematiek, met name de jaarlijkse schuldendienst, zal werken op de eilandeconomieën.

Van Nederlandse zijde is er overigens geen extra geld toegezegd om die schulden maar te schrappen. Wij willen allereerst dat die in kaart gebracht worden en dat dit leidt tot een indringende dialoog over het financiële beheer en over de wijze waarop jaarlijks de overheidsfinanciën beheerst kunnen worden. Het gaat erom dat als gevolg van een gezond overheids-financieel beleid de schulden geleidelijk onder controle komen. Ik sluit overigens niet uit dat er gesproken moet worden over schuldherstructurering in die zin dat termijnen worden aangegeven om de zaak beheersbaar te maken.

De taak van de commissie is dus allereerst om de omvang van het probleem goed op papier te zetten en om oplossingsrichtingen aan te geven, zo merk ik op aan het adres van de heer Barendregt. Ik wil nu niet vooruitlopen op die richtingen; eerst moet men de diagnose stellen en vervolgens komt pas de therapie aan bod. In die volgorde zal de commissie ook werken.

Deze commissie zal ook naar het solidariteitsfonds kijken. Dit is in feite een nevenkwestie, omdat die niet wezenlijk is voor het totale schuldenprobleem. Dit probleem bestrijkt overigens niet alleen de internationale schulden en de schulden binnen koninkrijksverband, maar ook de overheidsschulden op de eilanden zelf. Er zijn zeer grote achterstanden in de afdrachten aan de sociale fondsen: honderden miljoenen guldens. Als dat soort problemen niet worden opgelost, leidt dat ofwel tot de niet aanvaardbare situatie dat vele pensioengerechtigden en uitkeringsgerechtigden te kort zouden komen, ofwel tot de situatie dat de verplichtingen die hieruit voortvloeien, moeten drukken op lopende overheidsbegrotingen die daar in het geheel niet in voorzien. Dat is een niet gering deel van het probleem dat moet worden opgelost.

Ten aanzien van het solidariteitsfonds is gevraagd wat ik, als bewindsman, vind van voorstellen om bijvoorbeeld het Nederlandse aandeel fors te verhogen en de aandelen van de Antillen en Aruba te verlagen. Ik heb kennis genomen van gedachten in die richting, geformuleerd door premier Pourier. Ik heb daar nog niet op gereageerd, omdat ik dat wil betrekken bij het totale financiële-herstructureringsprobleem. Als van Nederlandse kant in de categorie "easy money", zo zeg ik de heer Hoefnagels na, wordt gezegd: "Goed, wij verdubbelen wel even het Nederlandse aandeel in het solidariteitsfonds, want dat verlicht de begrotingen van de Antillen en Aruba", dan draagt men niet echt tot een lange-termijnoplossing bij. Bovendien gaat zoiets altijd ten koste van andere dingen die men ook kan financieren, zoals allerlei concrete projecten die dienen ter versterking van de bestuurlijke kracht, de rechtshandhaving, het onderwijs en de economische ontwikkeling op de eilanden. Van deze gedachte draag ik weliswaar sinds september kennis, maar het is een gedachte die nog niet tot ander beleid aan onze kant heeft geleid; wij zullen te dien aanzien de conclusies pas trekken in het kader van het totale beeld van de lange-termijn-schulden-problematiek.

Een belangrijk onderdeel van de samenwerkingsrelatie tussen Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba is de technische bijstand; daar hebben een aantal woordvoerders over gesproken. Er werd op de eerste plaats gevraagd naar de feitelijke omvang ervan. Ik kan de Kamer, mijnheer de voorzitter, een gedetailleerd overzicht verstrekken van die technische bijstand, naar bestemming en naar sector. Ik zal u niet vermoeien met het voorlezen van allerlei cijfers, maar deze op schrift verstrekken. Ik kan u zeggen dat het totaal momenteel 151 personen beslaat, van wie overigens het merendeel in de financiële sfeer werkzaam is, te weten 90 van de 151. De volgende categorie in dezen betreft de verbetering van bestuur, namelijk overheidstechnische steun, met 21 personen. Daarop volgt onmiddellijk het onderwerp justitie.

Naar verhouding laag in de technische bijstand scoren de onderwerpen onderwijs, volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en economie. Dat hangt met een aantal dingen samen, gedeeltelijk met ons beleid en gedeeltelijk met het beleid van de Antillen en Aruba, dan wel met absorptiecapaciteitsproblemen of bestuurlijke problemen aan die zijde. Er zijn bijvoorbeeld over het onderwijsbeleid nogal belangrijke meningsverschillen, met name binnen de Antillen zelf, en daardoor blijven een aantal projectmogelijkheden helaas liggen. Dat verhindert mij overigens niet om, zodra het nogal tijdrovende onderwerp kustwacht, goed is geregeld, veel van de tijd aan met name dit onderwerp te gaan besteden, omdat ik denk dat in het bijzonder het versterken van het basisonderwijs en het beroepsonderwijs van buitengewoon groot belang is, niet alleen voor de economische en bestuurlijke toekomst van de Antillen en Aruba, maar ook voor het beter beheersbaar maken en waar het kan zelfs enigszins oplossen van ernstige sociale en jeugdproblemen.

De heer Hoefnagels heeft aandacht gevraagd voor wat hij misschien een fictie zou willen noemen, te weten de tijdelijkheid van de technische bijstand. Hij heeft verwezen naar mijn woorden en daarbij naar het algemene beleid van KabNA, om technische bijstand tijdelijk te houden door steeds de nadruk erop te leggen dat een technische bijstander als belangrijke taak heeft capaciteit te helpen opleiden op de Antillen en Aruba, ertoe dienende zijn taken over te nemen, structurele afhankelijkheden van Nederland te vermijden en de eigen kracht van deze eilandsamenlevingen te vergroten.

Ik denk dat het verstandig is die tijdelijkheid te blijven benadrukken, omdat er anders te makkelijk een situatie ontstaat, waarbij Nederland permanent bepaalde gaten moet vullen. Maar tegelijkertijd zeg ik de heer Hoefnagels dat hij tot op bepaalde hoogte beslist gelijk heeft, dat het, gezien de geringe omvang van de samenlevingen waar wij over spreken, ingewikkeld en moeilijk is om voor ieder terrein dezelfde kwalitatieve expertise in dezelfde omvang beschikbaar te hebben als waarin die in een grotere samenleving voorhanden is. Daarom zijn er mijns inziens op bepaalde terreinen wel blijvende afhankelijkheden en zijn die moeilijk te vermijden.

Ik wil zijn woorden nog eens nader op mij laten inwerken en nadenken over de verdere vormgeving van de technische bijstand. Het wordt trouwens ook geëvalueerd en wij zijn bezig met een zekere stroomlijning van de regelingen ter zake, omdat er nu een groot aantal verschillende vormen zijn. Ik wil hier graag bij een volgende gelegenheid op terugkomen.

De heer Hoefnagels (D66):

Ik heb daaraan verbonden de wederkerigheid van het toelatingsbeleid en het werkvergunningenbeleid, omdat je dan al een deel van het onderscheid door de personele integratie opheft. Zou de minister daar nog even op aan kunnen sluiten?

Minister Voorhoeve:

Wat u aan de orde stelde, lijkt mij inderdaad een belangrijk probleem. Een van de vraagstukken waarmee wordt geworsteld, is dat het soms voor Nederlanders die daar buiten het kader van de technische bijstand werkzaam willen zijn, buitengewoon moeilijk kan zijn om vergunningen te krijgen. Met name vanuit de bedrijvensfeer wordt daar soms over geklaagd. Ik geloof dat er op dat punt geleidelijk van een kentering sprake zal zijn, hoewel dit formeel nog niet het geval is. Ik stel vast dat met name Aruba door een gespannen arbeidsmarkt, met grote tekorten aan bepaalde categorieën, zeer geïnteresseerd is in het recruteren van Arubanen, Antillianen en Nederlanders, veel meer dan in het recruteren van werkkrachten uit lage-lonenlanden en uit het overige Caribisch of Latijnsamerikaans gebied. Hun ervaringen met die, naar het schijnt, zeer goedkope arbeidskrachten zijn toch zo, dat zij hebben geconcludeerd dat het belangrijk is in de samenleving die zij willen opbouwen, meer Arubanen, Antillianen en Nederlanders te recruteren voor de openstaande plaatsen op de arbeidsmarkt.

Aruba is voornemens op dat punt een tamelijk groot offensief te gaan openen, ook in Nederland veel arbeidskrachten te werven en veel Arubanen ertoe te bewegen terug te keren naar Aruba en te profiteren van de positieve ontwikkeling in de economie. Aruba kent inmiddels een hoog inkomen per hoofd, namelijk meer dan 15.000 dollar per persoon per jaar. Het bevindt zich daarmee in feite in de categorie van de ontwikkelde landen en beslist niet in de categorie van de midden-inkomenslanden, om maar helemaal niet te spreken van de categorie van de ontwikkelingslanden. Het kent eerder een overspannen economie dan een te lage groei; daarbij zijn er wel inflatieproblemen. Maar in het kader van het wat strakkere financiële beleid wordt er ook vooruitgang gemaakt om die onder controle te brengen. Daarmee heb ik de vraag van de heer Hoefnagels over de wederkerigheid van het toelatingsbeleid nog niet helemaal beantwoord. Ik wil daar nader naar kijken, mede omdat ik slechts een gedeeltelijk antwoord geef dat betrekking heeft op Aruba.

Ik stel overigens wel vast – ik kom daarmee op een punt dat de heer Barendregt aan de orde stelde – dat de samenwerking tussen Aruba en de Nederlandse Antillen in de afgelopen tijd veel intensiever wordt en dat vooral ook de connecties tussen de arbeidsmarkten veel beter worden. Er is geregeld ministerieel overleg maar – en ik kom nog even terug op het vorige punt over de staatkundige verhoudingen – er is geen ontwikkeling te bespeuren in de richting van unificatie, waarbij de Antillen en Aruba weer één worden, zoals de heer Barendregt heeft bepleit. Ik geloof dat wij dat nu vanuit onze positie in Den Haag ook niet als beleidsrecept op tafel moeten leggen. Wij moeten, zoals ik eerder zei, even wachten hoe de discussie over de staatkundige verhoudingen zich daar ontwikkelt. Ik geloof dat men op dit punt weinig kan forceren. Dat wekt alleen maar tegenstand. De verbeterde samenwerking tussen de Antillen en Aruba moet een kans krijgen om zich verder te ontwikkelen. Ik heb daar zeker vertrouwen in, want er is buitengewoon veel wat deze landen feitelijk en historisch bindt en het is ook in ieders eigen belang om die nauwe samenwerking te zoeken.

Over de samenwerkingsrelatie en vooral ook over de sociaal-economische hulpverlening en de bestuurlijke hulpverlening aan de Antillen en Aruba wil ik het volgende zeggen. Wij moeten deze relatie niet zien als vergelijkbaar met de ontwikkelingssamenwerking van Nederland. Het gaat om landen met een veel hoger inkomen per hoofd van de bevolking dan de arme landen die centraal staan in de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Een aantal sprekers heeft terecht opgemerkt, dat de hoeveelheid geld die Nederland beschikbaar heeft voor de begroting ten behoeve van de Nederlandse Antillen en Aruba, in vergelijking met de zorg voor allerlei andere onderdelen van overheidsbeleid, groot is. Jaarlijks is dat zo'n 300 mln. en dat komt neer op een bijdrage van ongeveer ƒ 1000 per hoofd van de bevolking per jaar in de Antillen en Aruba. Ik zou willen zeggen: aan geld is er geen gebrek. Dat blijkt ook in het feitelijke bestedingspatroon. De flessehals zit niet in de begroting. Daarom is het ook niet zinvol, bij problemen te zeggen dat er dus meer Nederlands geld tegenaan moet worden gezet. Daar liggen de problemen niet. De problemen zitten in het ontwerpen, besturen, begeleiden van goede projecten; het maken van goede keuzes; het stellen van de juiste prioriteiten; het oplossen van allerlei knelpunten die van belang zijn voor de kwalitatieve ontwikkeling in de Antillen en Aruba. Daarover is een intensieve beleidsdialoog in koninkrijkskader nuttig.

Misschien wekt het aan Arubaanse en Antilliaanse kant wel eens irritaties dat wij die beleidsdialoog ook zo zoeken en dat het tijdstip voorbij is waarin Nederland zei: wijs ons een aantal interessante wegen, bruggen, scholen en ziekenhuizen aan en wij zullen het financieren. Wij zijn nu gekomen in een tijd waarin wij proberen om de maatschappelijke zelfstandigheid, de kracht, het bestuursvermogen, de rechtshandhaving, het onderwijs en aanverwante onderwerpen te helpen versterken. Dat is vaak ploeteren omdat dit minder gemakkelijk is dan infrastructurele projecten. Dat komt gewoon uit de aard van de onderwerpen voort.

Ik geloof dat de beleidsprioriteiten van de regeringen in Oranjestad en in Willemstad zo duidelijk hierop aansluiten, anders gezegd, dat wij met de KabNA-beleidsprioriteiten ook zo duidelijk aansluiten op wat de regering daar zelf als de belangrijkste problemen hebben geformuleerd in het regeringsbeleid, dat het mogelijk moet zijn om op deze terreinen veel vooruitgang te maken. Zij stellen de volgende punten aan de orde: verbetering van bestuur, verbetering van de rechtshandhaving, verbetering van het onderwijs, het oplossen van de sociale problematiek. Wij merken tot onze vreugde dat de puur economische sector tamelijk goed uit zichzelf draaiend wordt gehouden. Er wordt fors geïnvesteerd. Dat spreekt ook voor zichzelf, want het zijn ook buitengewoon aantrekkelijke eilanden. Aruba en de Nederlandse Antillen bieden een overheidszorg en een infrastructuur die lang niet in alle andere delen van het Caribisch gebied te vinden zijn. Zij trekken dan ook veel particulier kapitaal aan, niet alleen uit Nederland maar ook uit de rest van de wereld. Een deel van dat kapitaal levert overigens wel eens problemen op omdat het soms meer met de onder- dan met de bovenwereld te maken heeft. Op dat onderwerp wilde ik straks nog nader ingaan.

Mevrouw Ermen (PvdA):

Voordat u daaraan begint, wil ik nog even terug naar het andere onderdeel, te weten de technische bijstand, de correcties op de arbeidsmarkt: de uitwisseling tussen de eilanden en de mogelijkheden in Nederland waarop ook de heer Hoefnagels is ingegaan, en de continue samenwerkingsrelatie waarvoor u in hoofdzaak de menselijke maat invult: het bevorderen van beter bestuur en de justitiële samenwerking. Ik proef er toch wat tegenstrijdigs uit. In mijn bijdrage heb ik gezegd dat de schaal van de eilanden en de mogelijkheden om, menselijk gezien, aan complexe situaties – ook op de Antillen is, net als in de hele maatschappij, de samenleving heel wat complexer geworden dan vroeger – het hoofd te bieden, dusdanig zijn, dat een continue samenwerking met Nederland op het vlak van besturen, zowel financieel als justitieel enzovoorts, nodig zal zijn. Dat moeten wij inmiddels maar eens onder ogen zien. Nu hoor ik u in eerste instantie zeggen dat we de technische bijstand op drie jaar moeten houden maar daarmee verzandt de discussie in een technisch verhaal, terwijl u vervolgens een voor mij acceptabel beleidsverhaal houdt over hoe die samenwerking moet zijn. We moeten toch eens ophouden met onszelf voor de gek te houden en te denken dat wij technische bijstand kunnen leveren voor drie jaar. Op sommige onderdelen zal het misschien best nuttig zijn om een techneut iets te leren. Overigens moet zo'n man meestal na zes jaar weer terug komen omdat alles dan weer veranderd is, zoals de ervaring leert. Maar ik meen dat wij naar een volslagen andere samenwerkingsrelatie toe moeten. De uitspraak dat wij als Koninkrijk bij elkaar blijven, heeft een aantal gevolgen voor de inzet van mensen over en weer, om de mogelijkheden die de eilanden vanwege hun kleinschaligheid niet hebben in bestuurlijke, justitiële en financiële zin, op een fatsoenlijke manier uit te wisselen. Het gaat niet aan, om net te doen alsof dat nog mogelijk is op de manier waarop in de oude situatie technische bijstand werd verleend. Dat is over en dat realiseert men zich daar al jaren. Zo goed ken ik de mensen wel. Het is alleen moeilijk om dat te accepteren. Maar wij moeten afleren om het daar maar even te gaan uitleggen, want ons bestuur moet ook op hun schaal gebeuren.

Minister Voorhoeve:

Ik heb begrip voor uw opmerkingen die ook aansluiten op datgene wat de heer Hoefnagels heeft gezegd. In antwoord op zijn vragen heb ik gezegd dat ik mij er nog eens graag nader op wil beraden. Ik heb daarbij wel naar voren gebracht dat het uitgangspunt van de tijdelijkheid goed is. Natuurlijk is er een aantal posities en sectoren waarin een snelle roulatie van personen en het snel opleiden van eigen kader minder mogelijk is en er dus over meer structurele bijstand moet worden gesproken. Ik laat mij er nu nog niet over uit, hoe wij dat vorm moeten geven, mede omdat wij bezig zijn met de evaluatie van die technische bijstand. Ik kom er bij een andere gelegenheid nog graag op terug.

Ik sprak, mijnheer de voorzitter, over het belang van het versterken van de maatschappelijke ontwikkeling en het eigen probleemoplossend vermogen op de Antillen en Aruba. Verschillende sprekers hebben gewezen op de ernstige jongerenproblematiek, die zowel economische als, nog veel ernstiger, sociale, juridische en criminele aspecten heeft. Er is de task force voor het aanpakken van de Antilliaanse jongerenproblematiek. Er is gevraagd naar de vooruitgang op dat terrein, of er niet te veel projecten blijven liggen en er wel voldoende praktische stappen worden gezet.

Wij constateren, dat de werkzaamheden van die task force in zekere zin lijden onder bestuurlijke onduidelijkheid. Het is niet altijd duidelijk, waar precies de verantwoordelijkheden liggen, in de particuliere of in de overheidssfeer. Er is een aantal goede projecten aangemeld. Van Nederlandse kant is er zeker bereidheid, dat soort projecten te helpen financieren, daaraan bijdragen te leveren, zowel wat technische steun als andere middelen betreft. Er ligt een nieuw beleidsplan van de task force op tafel. Wij staan daar positief tegenover. Wij zullen echter vanuit die grondhouding hele nauwkeurige afspraken moeten maken over de feitelijke uitvoering, de voortgang van een en ander en de evaluatie van hetgeen wordt bereikt. Men kan de ingewikkelde jongerenproblematiek niet oplossen door analyses en vergaderingen. Er moeten heel concrete projecten worden uitgevoerd op het terrein van onderwijs, wijkverbetering, beroepsonderwijs, criminaliteitsbestrijding, enzovoorts.

Mevrouw Ermen (PvdA):

Hoor ik de minister serieus zeggen dat men bestuurlijke problemen heeft en daarom de moeilijke jongerenproblemen niet kan oplossen? Dat is toch niet serieus? Ik ken dat allemaal wel! Ik ben wethouder geweest, dus ik kan mij daarbij een heleboel voorstellen. Het is natuurlijk volslagen onzin, want ondertussen gaat de problematiek van de jongeren door. Het oplossen van die problematiek zal Nederland en de Antillen zelf – met name Curaçao – ongelooflijk veel menselijk kapitaal kosten. De minister zou mij een genoegen doen als hij daarop wat druk wilde uitoefenen. Ik heb overigens gevraagd, of Curaçao werkelijk mensen inzet om er serieus iets aan te doen. Ik zou het een grof schandaal vinden als er niets gebeurt. Maart 1993 heb ik een vrouwelijke gedeputeerde aldaar gevraagd, wat eraan werd gedaan. Het is nu maart 1995 en dan hoor ik dat men bestuurlijke onenigheid heeft over de vraag, wie het moet doen.

Minister Voorhoeve:

Ja, dat soort vraagstukken spelen een rol. Het is lastig om dat van onze kant te doorbreken. Ik zal graag voldoen aan het verzoek van mevrouw Ermen enige aandrang uit te oefenen. De prioriteitsstelling, de indiening van projecten, de keuzen en de bestuurlijke afwikkeling zijn echter op de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de Antillen zelf. Nederland kan helpen knelpunten op te lossen. Wij kunnen vanuit onze visie op de problemen met raad en daad terzijde staan. Wij kunnen echter zo'n problematiek niet even overnemen om vervolgens te trachten het zelf op te lossen. Zo liggen de verhoudingen niet.

Mij is gevraagd in het algemeen mijn gedachten te geven over de basis van hulp en bijstand. Zoals ik reeds zei, moeten wij dit niet zien in het kader van een ontwikkelingsrelatie. Het gaat om hoger ontwikkelde maatschappijen, waarbinnen overigens hele ernstige sociale problemen zijn die soms te vergelijken zijn met problemen die je aantreft in slechte wijken van grote steden in ontwikkelingslanden. De beschikbaarheid van geld is geen knelpunt, ook niet op de Antillen en Aruba zelf. Er is gewezen op het buitengewoon vriendelijke belastingregime en het feit dat bronnen voor overheidsrevenuen lang niet allemaal adequaat worden afgetapt. Als men dat zou doen – daarbij zijn wij betrokken via de technische steun om de hele belastingsector te helpen versterken en de eigen opbrengsten te helpen vergroten – zou daarmee ook de zelfstandigheid van deze maatschappijen toenemen, omdat zij van hun eigen begroting veel méér zelf zouden kunnen financieren. In dit kader maak ik graag melding van het succesvolle overleg dat staatssecretaris Vermeend heeft gevoerd met de ministers van Financiën. Daarin is onder andere afgesproken dat er een einde komt aan de huidige penshonadoregeling. Die bestond erin dat mensen van 35 jaar of jonger zich met grote kapitalen aldaar konden vestigen en konden volstaan met het betalen van 5% belasting. Dat is iets dat internationaal niet aanvaardbaar is. Dat is ook vanuit Nederland niet aanvaardbaar. Het laat ook belangrijke revenuen liggen. De Antillen en Aruba kunnen er zelf van profiteren als de belastingdruk daar tot min of meer normale hoogte wordt opgevoerd. Het is begrijpelijk dat er gestreefd wordt naar een aantrekkelijk belastingregime om het investeringsklimaat positief te houden. Dat is goed voor de sociaal-economische ontwikkeling, maar dat alles binnen grenzen van wat verantwoord is.

In die economische ontwikkeling moet natuurlijk veel aandacht worden besteed aan de bijzondere ecologie van de Antillen en Aruba. Daarop is door een aantal sprekers gewezen. Ik denk in het bijzonder aan de maritieme ecologie die niet alleen een waarde in zichzelf vertegenwoordigt maar die ook buitengewoon belangrijk is voor de toeristische ontwikkeling. Nederland doet er dan ook goed aan bij te dragen aan een versterking van het milieubeleid op de Antillen en Aruba, omdat een van de bedreigingen van deze eilanden de relatief verwaarloosde milieuzorg uit het verleden is. Een van de potenties van deze eilanden is immers juist het ontwikkelen van onder andere het ecologisch toerisme en vooral met betrekking tot de maritieme natuur.

De heer Hoefnagels (D66):

Kan de minister het met mij eens zijn dat Nederland voor een belangrijk deel dingen moet laten? Ik denk bijvoorbeeld aan bijdragen aan de bouw van hotels en alles wat daarbij hoort. Dat hebben zij namelijk in economisch opzicht daar niet meer nodig. Alle eilanden zijn òf over het keerpunt heen òf staan er vlak voor. Ook gewoon iets laten, dat is vaak aan de orde bij het milieu.

Minister Voorhoeve:

Dat ben ik met de heer Hoefnagels eens. Wij moeten aan de projecten die wij stimuleren c.q. bevorderen steeds een eigen milieutoets verbinden en nagaan, of wij werkelijk de situatie aldaar helpen verbeteren, mooier en fraaier maken. Wij moeten niet ouderwets alleen in termen van economische groei denken, want dat gaat redelijk goed op de eilanden. Wij kunnen onze zorg besteden aan de dingen die niet vanzelf gaan en niet redelijk goed verlopen.

Mijnheer de voorzitter! Dan zou ik nu nader willen stilstaan bij het vraagstuk van de kustwacht. Verschillende sprekers hebben daarop gewezen. Een korte voorgeschiedenis. In 1988 heeft Aruba aan Nederland gevraagd, of de Nederlandse marine niet een handje zou kunnen helpen bij het beschermen van Aruba en de Nederlandse Antillen tegen de druk van met name de narcoticacriminaliteit op zee. Zoiets hoort traditioneel niet bij de taken van een zeemacht. Het heeft in Nederland enig nadenken gekost voordat wij zover waren, omdat het over verschillende onderwerpen van overheidszorg gaat. Hier betreft het in feite rechtshandhaving. Omdat Nederland daar ruim aanwezig is met defensiemiddelen en het voor de hand ligt die ook te benutten voor de bestrijding van de drugscriminaliteit op zee, zijn wij zover gekomen dat wij die omslag hebben gemaakt. Nederland heeft zich bereid verklaard aan deze verzoeken tegemoet te komen.

Dat heeft ertoe geleid dat de werkgroep kustwacht, die in koninkrijkskader is ingesteld, in goed overleg tussen Aruba, de Nederlandse Antillen en Nederland is gekomen tot een model voor een kustwachtorganisatie inclusief een rijkswet waarop de kustwacht zou worden gebaseerd. De rijksministerraad heeft het rapport van de werkgroep kustwacht in januari met instemming begroet en de verwachting uitgesproken dat het zou worden gevolgd door concrete voorstellen voor zo'n kustwachtorganisatie en een concrete juridische basis. Die is er, want in onderhandelingen tussen de drie partners in Willemstad op 17 december en 13 februari jongstleden is er een volledig akkoord gesloten waar alle drie de regeringen volledig achter staan. Dat akkoord behelst het starten met een kustwacht in oprichting op basis van een algemene maatregel van rijksbestuur. Die kustwacht krijgt tot taak het bestrijden van de illegale handel op zee, het helpen controleren van milieuregels zoals het tegengaan van illegale olielozingen, reddingsacties en het bestrijden van illegale visserij door buitenlandse mogendheden die daar zonder toestemming de wateren leegvissen. Dat akkoord behelst een gedetailleerde tekst van zo'n algemene maatregel van rijksbestuur, de begroting plus alle operationele middelen en de personele opbouw van zo'n kustwachtorganisatie.

Er is mij gevraagd naar de financiering daarvan. Heel in het kort kan ik zeggen dat voor die kustwachtorganisatie investeringen nodig zijn van 60 mln. verdeeld over een drietal jaren. De jaarlijkse exploitatiekosten zijn tegen de 40 mln. Over de financiering is afgesproken dat van de extra kosten van de kustwachtorganisatie, dus na aftrek van wat Defensie al bijdraagt, een verdeling eenderde-tweederde plaatsvindt: eenderde Antillen en Aruba, tweederde Nederland. Onderling hebben de Antillen en Aruba ook de verdeling eenderde-tweederde toegepast. Dat betekent dat het kabinet voor de opgave staat om extra geld te vinden voor de Nederlandse bijdrage aan de kustwachtorganisatie. Daar is in goed overleg binnen het kabinet een oplossing voor gevonden, waarover overigens nog formeel moet worden gesproken. Ik acht het echter heel wel haalbaar om die extra financiële bijdrage van Nederland op redelijk korte termijn op tafel te krijgen.

Alles was dus gereed voor een vergadering van de rijksministerraad om tot oprichting van de kustwacht te komen, daarmee te gaan draaien en dat te doen waar Aruba en de Nederlandse Antillen ons nadrukkelijk om hebben gevraagd. Het gaat hierbij om de bescherming van deze samenlevingen tegen de enorme druk vanuit het Latijnsamerikaanse continent. Wij spreken dan niet over kleinigheden. Om u een voorbeeld te geven: de internationale narcoticasyndicaten bouwen zelfs onderzeeërs die volgeladen met cocaïne richting Caribisch gebied worden gezonden. Men heeft dan ook forse middelen nodig om hiertegen op te treden. Men kan die taak niet alleen met enkele politieboten aan, mede omdat het om een vorm van internationale criminaliteit gaat. Daarbij worden vaak zware geweldsmiddelen ingezet door degenen die menen op deze illegale wijze enorme kapitalen te moeten verdienen. Het is dan ook essentieel dat er een hechte samenwerking ontstaat tussen de koninkrijksdelen en dat er een beroep wordt gedaan op de veiligheid van het Koninkrijk en dus ook de verdediging van deze eilanden. Vandaar ook de sterke betrokkenheid van Defensie.

Aruba is nog steeds van mening dat de kustwacht er snel moet komen. Het staat nog steeds volledig achter het akkoord dat is gesloten. De regering van de Nederlandse Antillen heeft dezelfde mening, maar er is in Willemstad een impasse ontstaan door een uitspraak van de Staten. Die uitspraak, die is gedaan voor de officiële behandeling van enige wettelijke maatregel, heeft tot strekking dat over het akkoord dat is gesloten op 13 februari moet worden heronderhandeld tussen de Antillen en Nederland. In de motie van de Staten is een aantal eisen geformuleerd, waarvan de staatkundig meest betekenende is dat de positie van de rijksministerraad moet worden ingenomen door een college van de drie ministers-presidenten. Ik licht dit even toe. In het onderdeel "maritieme rechtshandhaving" van het akkoord van december en februari is afgesproken dat, gezien ook de eigen verantwoordelijkheid van Aruba en de Nederlandse Antillen voor de rechtshandhaving inclusief de maritieme rechtshandhaving, de drie ministers van Justitie het beleid formuleren. Aanzetten daartoe worden voorgesteld door de procureurs-generaal van de Antillen en Aruba in vergadering met de voorzitter van het college van procureurs-generaal in Nederland. Indien de drie ministers van Justitie niet tot een gezamenlijke aanpak kunnen komen, bijvoorbeeld omdat er belangrijke aspecten aan vastzitten die met internationale verdragen of defensie te maken hebben, wordt de zaak in de rijksministerraad besproken. Dat past in de staatkundige structuur. Welnu, die laatste fase willen de Staten vervangen: schrap "rijksministerraad" en vul in "de drie ministers-presidenten". Dat voorstel lijkt mij niet verstandig en ook niet inpasbaar in de statutaire relatie. Immers, dan wordt er geen aandacht aan besteed dat er juist op het terrein van de internationale drugsproblematiek belangrijke internationale verdragen zijn. De waarborging van de handhaving van internationale verdragen is een koninkrijksaangelegenheid. Verdediging en defensie zijn koninkrijksaangelegenheden. Het waarborgen van de essentiële kenmerken van onze democratie en de rechtsorde is een koninkrijksaangelegenheid. Hoe men het ook wendt of keert, het is iets wat men gezamenlijk moet oplossen en wat niet alleen maar kan worden gebaseerd op het wat vrijblijvende artikel 38 van de samenwerkingsrelatie. Er is een aspect waarin artikel 3 een grote rol speelt.

Waarom leidt dit nu tot de bestuurlijk uiterst merkwaardige situatie die in Willemstad is ontstaan? Een regering sluit een akkoord met Nederland, maar nog voordat die regering een stuk heeft ingediend ter parlementaire goedkeuring komt het parlement bijeen en zegt: dit kan niet, wij sturen onze regering terug naar de onderhandelingstafel. Ik meen dat dit te wijten is aan een groot misverstand over het begrip "autonomie". Het gevoelen in de Staten is dat zo'n kustwacht de autonomie van de Antillen aantast. Ik bestrijd dat. Noch formeel, noch materieel is er sprake van een wijziging van de essentiële verhoudingen in het Koninkrijk. Juist voor de beleving en uitwerking van autonomie in de ware zin van het woord, het vermogen tot zelfbesturing en de eigen kracht, is het van groot belang dat zo'n kustwachtorganisatie er komt. Want de grootste bedreiging is die van de internationale criminaliteit. Deze sector is in de wereldeconomie inmiddels tot gigantische proporties gegroeid. Zij ziet in het Caribisch gebied een aantal eilanden liggen die alles te bieden hebben wat een moderne overheid kan bieden aan faciliteiten voor het illegale bedrijfsleven. Er is een buitengewoon lage belastingdruk. Op grove wijze kan misbruik worden gemaakt van het aantrekkelijke klimaat, ook in sociaal-economische, financiële en bestuurlijke zin, op de Antillen en Aruba. Juist ter versterking van deze samenlevingen, van hun eigen kracht, van hun zelfstandigheid, van hun autonomie in de ware betekenis van het woord, is het essentieel dat er zo'n kustwachtorganisatie komt.

Hoe te komen uit het dilemma dat is ontstaan door deze mijns inziens niet gerechtvaardigde motie van de Staten? Ik kan natuurlijk formeel redenerend zeggen dat ik geen probleem heb. Nederland heeft een akkoord met de regering van de Antillen en Aruba. Voor zover er een probleem is, bestaat het tussen de regering van de Antillen en de Staten. Daar zal het moeten worden opgelost. Met die formele constatering kom ik er echter niet. Ons is gevraagd, te helpen bij de oplossing van een zeer groot materieel probleem. Ik wil graag in overleg helpen zoeken naar een oplossing om uit de impasse te komen. Die oplossing kan niet worden gevonden door dingen te gaan afspreken die echt haaks staan op de koninkrijksrelatie.

De heer Hoefnagels (D66):

Kan de regering van de Nederlandse Antillen de motie op statutaire gronden naast zich neerleggen?

Minister Voorhoeve:

Dat zou zij kunnen doen, maar het is haar afweging of zij het moet doen en, zo ja, op welk moment en op welke wijze. Zij heeft de politieke verantwoordelijkheid en moet de politieke consequenties inschatten. Daar wil ik niet in treden. Hoewel er formeel voor mij geen probleem bestaat, ben ik ten volle bereid om het materiële probleem door goed overleg en toelichting te helpen oplossen, maar dan wel onder de voorwaarde dat er geen principiële fouten worden gemaakt op het punt van de statutaire relatie en onder de voorwaarde dat er een werkbare, efficiënte, doelmatige kustwachtorganisatie komt, die de taken gaat uitvoeren waarvoor zij er moet komen, namelijk het helpen beschermen van deze samenlevingen.

De heer Hoefnagels (D66):

Kan de Antilliaanse regering op deze manier uit het interne debat raken, terwijl het gaat om een koninkrijksaangelegenheid? De minister is wel in het probleem betrokken, omdat de Antilliaanse regering verantwoording verschuldigd is aan minister Voorhoeve, als minister van de koninkrijksregering. Omdat er heel andere grootheden een rol spelen, kan men uit de interne discussie geraken. Een statenbrede motie kan binnenslands een aardig belangrijk politieke evenement zijn, maar zij heeft in de koninkrijksdiscussie een andere waarde. Wij moeten uit het navelstaren van de kleine eilanden komen.

Minister Voorhoeve:

Mijnheer de voorzitter! In de dingen die ik over dit onderwerp zeg, moet ik bijdragen aan het vinden van een oplossing. Ik moet voorkomen dat over deze zaak een soort prestigeslag tussen Den Haag en Willemstad gaat ontstaan. Dat zou een feitelijke oplossing van het materiële probleem alleen maar bemoeilijken. Ik ben bereid tot nader overleg. Er is mij gevraagd wat de regering-Pourier met de motie gaat doen. Het antwoord daarop kan ik de Kamer nog niet geven. Ik heb uitgebreid contact met premier Pourier gehad over de moeilijke situatie die nu is ontstaan en over de manier waarop men eruit kan komen. Er zijn wat ideeën met een voorlopig karakter uitgewisseld.

Ik denk dat wij bij alle aandacht die wij voor het oplossen van dit probleem hebben, niet moeten vergeten dat wij met volle aandacht tegemoet moeten komen aan de wens van Aruba om zeer spoedig met een kustwachtorganisatie te gaan draaien. Aruba wil niet langer wachten. Men vaart in dezen een zeer consistente koers. Er zijn mogelijkheden om aan deze vraag te voldoen. Te denken valt aan een groeimodel, waarin de kustwacht op een beperkte basis begint. Terwijl de discussies doorgaan en hopelijk tot goede conclusies leiden, kan de kustwacht groter worden en een bredere taak krijgen, zodat uiteindelijk een organisatie ontstaat die ten volle doet wat de bevolking van de Antillen en Aruba graag wil. Ik stel vast dat ik nergens in de debatten over dit onderwerp geluiden ben tegengekomen dat zo'n kustwacht er principieel niet moet komen. Dat markeert dit debat. Wij hebben het over een zeer belangrijk onderwerp. Er is materiële overeenstemming over de dringende aard van deze taak. Plotseling vindt een discussie plaats op het gebied van, als ik het zo mag zeggen, juridische haarkloverij over het invullen van het begrip "autonomie". Terwijl de echte bedreiging van de autonomie dagelijks steeds grotere vormen aanneemt.

Mijnheer de voorzitter! Ik zie dat u naar de klok kijkt. Ik had u beloofd mijn antwoord zo mogelijk in drie kwartier te geven. Ik heb mij helaas niet aan die belofte gehouden.

De voorzitter:

Voor de tweede termijn stel ik als richtlijn voor een spreektijd die de helft bedraagt van die in eerste termijn.

Mevrouw Grol-Overling (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Een minister met een tribune vol medewerkers krijgt een kwartier om zijn antwoord voor te bereiden, terwijl de grootste oppositiepartij direct naar het spreekgestoelte moet.

Ik dank de minister voor zijn heldere antwoorden. Ik zal er zo goed mogelijk op proberen te reageren. De minister heeft uitgelegd dat de Antillen aan zet zijn bij de modernisering van het Statuut. Ik ben het daar helemaal mee eens, maar ik vraag de minister wel of de datum van 1 januari 1996 nog in beeld is.

De minister vindt het een goed idee om de financiële saneringsplannen voor de lange termijn te betrekken bij de problematiek van het solidariteitsfonds. Ik ben het daar zeer mee eens. Alles hangt met alles samen. Het is niet handig om zaken los van elkaar op te lossen. Het is goed om in het kader van het Statuut de hele financiële situatie nog eens tegen het licht te houden en in samenhang voor oplossingen te zorgen.

Er is een overzicht gegeven van de 151 personen die in allerlei sferen werkzaam zijn. Mijn vraag was niet zozeer om hoeveel mensen het gaat. Zij was veeleer gericht op de betaling van een en ander. Als er mensen van Financiën gaan meedoen, komen zij dan via de KabNA-begroting in beeld of zijn er ook ministeries die uitgaven doen voor de Antillen die bovenop de 300 mln. van deze begroting komen? Kan de minister hier nog eens dieper op ingaan en daarbij tevens aandacht besteden aan Europa?

De minister heeft terecht opgemerkt dat de ontwikkelingshulp tijdelijk wordt verleend. Het gaat er dan vervolgens om wat "tijdelijk" inhoudt. Ik zou graag zien dat ook de term "meerjarig" werd gebruikt. Hulp die gedurende een al te korte periode wordt verleend, heeft vaak minder impact. Het is van belang dat hulpverleners wat langer ter plaatse zijn en daardoor meer begrip krijgen voor de volksaard met alle gebruiken en ook "misbruiken" die daarbij horen.

Het inkomen per hoofd van de bevolking op Aruba bedraagt ongeveer 15.000 dollar per jaar. De minister heeft niet gereageerd op de suggestie van de heer Eman om de ontwikkelingsgelden te verlagen. Misschien kan hij daar straks nog even op terugkomen. Ik denk dat daar op zichzelf goede redenen voor aan te geven zijn.

Ik ben het eens met de minister dat er sprake is van een andere samenwerkingsrelatie dan met ontwikkelingslanden. Er zijn echter ook overeenkomsten. Wij geven hulp aan de eilanden omdat wij met het plaatselijk bestuur van mening zijn dat er het een en ander te verbeteren is. Dat is een van de moderne invalshoeken van ontwikkelingssamenwerking. Er is nood en er is een vraag om hulp. Wij hebben de deskundigheid en de financiële middelen om te helpen. In die zin is er een overeenkomst met de samenwerkingsrelatie met ontwikkelingslanden.

Voorzitter! Op welke wijze moet de hulp verleend worden? Vroeger werden er infrastructurele projecten opgezet en dat was een relatief eenvoudige werkwijze. Nu ligt de problematiek veel gevoeliger omdat de hulp betrekking heeft op zaken die de betrokkenen direct raakt. De definitie van een "kwalitatief goed bestuur" zit vol met normen, waarden en beoordelingen. Hiermee komen wij in aanraking met de andere cultuur en dat maakt de zaak ingewikkeld. Ondanks de Nederlandse opleiding en het feit dat de mensen Nederlands spreken, heeft men toch vrij veel Zuidamerikaans bloed. Bestuurskundig heeft men vaak andere opvattingen dan wij. Overigens waren de resultaten van de infrastructurele projecten ook niet altijd even goed. In havens konden de schepen soms niet keren, in ziekenhuizen waren de deuren te smal voor een brancard en in het slachthuis werd nooit geslacht. Hulp is moeilijk en dat geldt zeker voor dit soort hulp. Een goed resultaat is alleen maar mogelijk als de hulp niet wordt opgelegd maar gevraagd. Ik vind het fijn, van de minister te horen dat er bepaalde zaken worden aangepakt omdat men erom vraagt. Dat spoort met onze opvattingen over echte ontwikkelingshulp.

Ik heb in eerste termijn gezegd dat de bronnen voor belastingheffing in onvoldoende mate worden aangeboord. De minister heeft in reactie daarop gezegd dat staatssecretaris Vermeend ter plaatse succesvol overleg heeft gevoerd. Uit de kranten heb ik begrepen dat de heer Vermeend vooral voor de Nederlandse invalshoek heeft gekozen. Nederlanders betalen hier eerst minder belasting omdat zij hun pensioenpremie in mindering kunnen brengen en naderhand nemen zij hun pensioen mee naar bijvoorbeeld de Antillen. Dat was vooral het probleem voor de heer Vermeend. Ik heb voor een andere invalshoek gekozen. Ik heb erop gewezen dat deze Nederlanders van 35 jaar en ouder op de Antillen leven en daar gebruik maken van de faciliteiten, terwijl zij maar 5% belasting betalen. De minister heeft erop gewezen dat dit een lokale aangelegenheid is, maar dit steekt toch een beetje. Deze mensen hebben ons geld niet nodig. Wij brengen aanzienlijke bedragen naar de Antillen en moeten vervolgens constateren dat men daarginds zeer weinig belasting betaalt.

Ik vind het juist dat de eilanden meebetalen aan de kustwacht. Als je zelf voor iets betaalt – al is het maar een gedeelte – is het net alsof het meer waard wordt. Ik hoop dat de minister kan volhouden waar hij aan begonnen is. Daar zal hij veel tact voor nodig hebben, maar het gaat om een inzet die de wens van alle partijen was. Juist voor de autonomie is de kustwacht belangrijk. Het aanbod van de nadere toelichting door de minister van het Koninkrijk is een goed initiatief. Misschien kan Aruba ook helpen om de Antillianen het licht te laten zien. Wij moeten elkaar tenslotte toch steunen.

Wat het Statuut van Aruba betreft, wijs ik erop dat alle partijen de motie-Ermen ter zake hebben ondertekend. Dit geldt ook voor de partij van de heer Heijne Makkreel, die mij de indruk gaf, een klein beetje terug te krabbelen. Er zal gerapporteerd worden en in juni aanstaande zal een beoordeling plaatsvinden. Dit neemt niet weg dat wij heel graag naar andere voorstellen van de minister zullen luisteren. Ik hoop echter wel dat de minister serieus kennis neemt van de argumenten die ons ertoe hebben gebracht, voor een beoordeling in juni te pleiten.

Mevrouw Ermen (PvdA):

Voorzitter! Ik dank de minister voor de beantwoording. Hij heeft zich kennelijk een oordeel gevormd over hetgeen zich in de Eerste en de Tweede Kamer ten aanzien van wetsvoorstel 22543 heeft afgespeeld. Er is een wet aanvaard en dat is bepaald niet zonder betekenis. Het aanvaarden daarvan zou ook iets moeten betekenen voor de Arubanen. In eerste termijn heb ik al opgemerkt dat ik niets van de minister-president van Aruba begrijp. Het zou hem een eer moeten zijn om te zeggen: ik maak die gemaakte afspraken waar en verder geen gezeur. De beoordeling van een en ander ligt overigens niet alleen op het bord van de minister maar ook op dat van ons. De Staten-Generaal hebben er tenslotte zelf om gevraagd. Er moet sprake zijn van een visie en ook moet duidelijk zijn wanneer het gehele proces kan worden afgerond. De minister heeft terecht op de voortgangsrapportage gewezen. Er staat ook nergens, en zeker niet in de motie, dat men in juni alles klaar zou moeten hebben.

Wat mij verbaast, is dat deze discussie zich nu afspeelt. Ik vind het volslagen flauwekul om een dergelijke zaak in maart te moeten afwikkelen. Daarvoor is de problematiek net een slag te belangrijk. Deze opvatting bracht mij tot mijn opmerkingen over de minister-president van Aruba. Ik vind het jammer dat nu toch een aantal zaken aan elkaar gekoppeld wordt en wel op een wijze die zeker de Eerste Kamer niet heeft gewild. Overigens wijs ik erop dat de heer Heijne Makkreel en ik het over de intentie eens zijn. Aan een afspraak moeten geen conclusies verbonden worden die oneigenlijk lijken te zijn. Het gaat mij echter te ver om te zeggen: laat maar, wij werken het Koninklijk besluit wel even af. Daar ben ik niet zo snel toe bereid. Uiteraard staat de deur van de vaste commissie altijd open voor de minister om erover te spreken, zeker zo lang ik er nog zit en mevrouw Grol voorzitter is.

Voorzitter! Ik begrijp dat de Antillen zowel met een staatkundig als met een bestuurlijk proces te maken hebben. Ik heb in deze bijdrage gepoogd te zeggen dat het twee verhalen zijn die naast elkaar lopen en op een gegeven moment op elkaar aansluiten. Natuurlijk moeten de Antillen zich daar eerst op beraden, maar het zou mij een lief ding waard zijn als de beleidsdialoog over beide onderdelen gevoerd werd. En als dat niet in januari 1996 kan, hoeft dat natuurlijk ook niet, maar het moet wel op de agenda blijven èn gecombineerd. Het hebben van fatsoenlijk bestuur en het bestaan van afspraken is immers iets anders dan dat staatsrechtelijk samenvatten in een nieuw Statuut: het blijven twee verschillende dingen. Anders blijft het "good governance" steeds hangen in een vorm van gedeeltelijke of niet-gedeeltelijke afspraken, waarnaast ook een Statuut bestaat waarover toch altijd interpretatieverschillen zullen blijven bestaan, zoals nu over de kustwacht bijvoorbeeld.

Ik kom nu op de task force. Op het moment waarop de minister zei dat men het er bestuurlijk niet over eens kon worden, dacht ik "ja, ja". Vandaar de interruptie. Men kan niet gouvernementeel en niet-gouvernementeel ruzie blijven maken terwijl de problemen zich opstapelen. Er is een groot verlies van menselijk kapitaal. Heel concreet: er moeten eenvoudigweg opvangprojecten komen, er moet toegeleid worden naar werk, er moeten opleidingen komen, kortom, er moeten een heleboel dingen gebeuren.

Het volgende vond ik het meest frappante. Vraag 24 heb ik bewust nog een keer opgezocht. In het antwoord daarop wordt aangegeven dat er een hele rits buitengewoon mooie projecten op Curaçao is goedgekeurd. De makkelijkste zijn reeds bewerkstelligd, zoals sportinfrastructuur en sportfaciliteiten. Dit zijn de handigste, maar er wordt in ieder geval wat gedaan. Maar wie betaalt dit? KabNA. Daarover ging mijn vraag: waar blijft Curaçao? Maken zij alleen ruzie? Praten zij alleen? Hebben zij hier geen cent voor over? Het zijn onze, maar ook hun rijksgenoten. Het moet niet zo zijn dat wij hier over drie jaar weer staan te schreeuwen over de ellende die zich daar afspeelt. De drugsproblematiek is immers ook met de meest doelmatige kustwacht echt niet opgelost, morgen niet en overmorgen niet.

Een belangrijk punt dat door de minister uitvoerig is toegelicht is het volgende. Ik heb hem gevraagd of hij ons subtiel wilde uitleggen hoe het verder moet met de kustwacht. Dat heeft hij inderdaad gedaan en daar dank ik hem voor. Hij krijgt wat ons betreft de ruimte om te discussiëren, maar hij kan de kustwacht niet starten met Aruba en daarna misschien eens met de Antillen verder gaan. Voor ons zijn het zes eilanden die al lang vragen om een oplossing voor deze problematiek en die wordt hun nu gegeven. Het is heel duidelijk, want uit het Statuut blijkt duidelijk wat er moet gebeuren. De discussie moet naar mijn mening dan ook niet gaan over het reeds starten met Aruba, waardoor boten op zee op een bepaalde graad of bij een vastgesteld punt moeten omkeren omdat men niet in de wateren van de Antillen mag komen. Dat kan natuurlijk niet, want dat is volslagen onzin. De minister zou dan ook de ruimte moeten nemen om nog eens goed met de mensen dáár te praten over de vraag of zij het woord "autonomie" in dezen goed of verkeerd gebruiken.

Ik wens de minister succes met de discussie over de autonomie. Hij begon daarmee en ik vind het buitengewoon. Ik herinner mij de discussies over autonomie in de zalen van de Eerste en Tweede Kamer. Ik kan de minister zeggen dat wij er nog nooit uit zijn gekomen. Dat is ook helemaal niet erg: als wij maar in een goede samenwerkingsrelatie, in elk geval met elkaar, aan de dingen werken die wij belangrijk vinden. Daarom zitten wij immers te zamen in het Koninkrijk.

De heer Barendregt (SGP):

Voorzitter! Ik dank de minister hartelijk voor de reacties die hij in eerste termijn heeft gegeven.

De rapportage van de commissie-Aarts/Muyale zal worden voortgezet, zij het op een wat lager verantwoordingstempo. De regering schijnt hiermee in te stemmen, maar denken de Staten van Aruba er ook zo over? Het lijkt mij immers belangrijk dat niet alleen de regering instemt met een aanpak die nu is afgesproken door de regering van Aruba en de koninkrijksregering. Er moet toch ook een zekere continuering komen in de afspraken die worden gemaakt en die door de Staten worden gesanctioneerd. De heer Hoefnagels wees er al op dat er vaak verkiezingen plaatsvinden, dus er kan van alles gebeuren. Naar mijn mening is het goed dat er dan afspraken worden gemaakt over een tegemoetkoming; het moet duidelijk zijn wat er van Aruba wordt gevraagd. Voor mij is het geen probleem om daarmee in te stemmen, maar ik vraag mij wel af of er voor de toekomst geen statenbesluit hoort bij een beslissing van de regering nu.

Ik kom op de financiële paragraaf die aan de begroting is verbonden. Ik ben het met de minister eens dat het een goede zaak zou zijn om het solidariteitsfonds niet los te maken van de schuldenproblematiek. Volgens mij zijn wij het er allemaal over eens dat dit niet uit elkaar gehaald moet worden. De minister heeft hier niet direct mee ingestemd, maar wij gaan ervan uit dat het solidariteitsfonds een soort overbruggingsfonds is, dat moet blijven bestaan totdat er in het overleg met de drie sprake is van een element van harmonisatie. Daarna zou het fonds overbodig moeten zijn: de omgang met elkaar zal zodanig moeten zijn dat een dergelijk fonds niet meer nodig is. De saamhorigheid op de eilanden zou zo groot moeten zijn dat zij een dergelijk fonds overbodig maakt. Er zou geen sprake moeten zijn van een situatie waarin het ene eiland tekort komt doordat het andere niet wil meebetalen aan een bepaald object. Ik onderstreep dan ook nogmaals de combinatie die de minister aangaf tussen de schuldenproblematiek en het solidariteitsfonds. Ik neem aan dat de bedoeling van de minister met het onderzoek van de commissie-Van Lennep is om de schulden te bestrijden en zo gauw mogelijk weg te werken. De koppeling daaraan van een solidariteitsfonds betekent dat wij streven naar de toekomstige opheffing van dat fonds, omdat er een financiële verhouding is ontstaan die zonder potjes en fondsjes in stand wordt gehouden.

Voorzitter! De minister reageerde op mijn opmerkingen over de unificatie. Het doet mij een bijzonder genoegen dat de minister hierop niet in negatieve zin reageerde. In alle jaren dat ik hier over dit onderwerp heb gesproken, werd altijd gezegd dat dit een gepasseerd station was waarover niet meer gepraat hoefde te worden: het was een onbereikbare zaak, "trekken aan een dood paard". Deze minister zegt nu dat het niet geforceerd moet worden en daar ben ik het helemaal mee eens. Maar het moet ook niet genegeerd worden. Ik hoop dat de minister zal proberen, dit element in zijn beleid en in het overleg tussen de twee landen overeind te houden. Het is immers de bedoeling, te proberen om zodanig met elkaar om te gaan dat er niet twee landen hoeven te bestaan met een dergelijk draagvlak, terwijl zij als één totaal kunnen bestaan. Ik wees dan ook op de ministeriële samenwerkingsraad die weer van de grond is gekomen en weer functioneert. Ik hoop dat al deze middelen en mogelijkheden er uiteindelijk toe zullen leiden dat de Antillen weer binnen één verband zullen functioneren. Daarop had ook mijn suggestie betrekking inzake de raad van de West. De minister heeft daar niet op gereageerd, maar ik zou het op prijs stellen als hij dat alsnog deed.

De gang van zaken rond de kustwacht is zeer betreurenswaardig. Het is jammer dat de kustwacht, die juist bedoeld is voor het bewaken van de veiligheid van het land èn het volk, wordt afgewezen omdat er een bepaalde angst lijkt te bestaan om met het voorstel ter zake in te stemmen. Ik wens de minister alle sterkte toe. Ik hoop dat hij er in slaagt zo gauw mogelijk tot overeenstemming te komen. Over het volgende ben ik het wel met mevrouw Ermen eens. Als de kustwacht gaat functioneren, moet dat ook voor het hele Caribische gebied gelden en niet alleen voor bepaalde delen. In mijn eerste termijn zei ik al dat dit anders onherroepelijk problemen zal geven in de verhoudingen, niet alleen bij grenzen op zee, maar ook bij grenzen van verantwoordelijkheden. Ik adviseer de minister alleen in het uiterste geval te besluiten tot gedeeltelijke functionering.

Mijnheer de voorzitter! Ik heb nog een vraag gesteld over de Nederlandse hulp bij de bestrijding van de drugsverslaving. Bepaalde instellingen willen zich daarvoor graag inzetten. Ik stel het op prijs indien de minister toezegt, in ieder geval bereid te zijn daaraan vanuit zijn departement een helpende hand te bieden. Die hulp kan in verschillende vormen worden gegeven en daarom preciseer ik haar niet.

De heer Hoefnagels (D66):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de minister hartelijk voor zijn antwoorden. Zij geven mij alle vertrouwen in het juist uitvoeren van de lastige taak waarvoor de minister in de relaties met de Antillen staat. De minister mag zich ervan overtuigd weten, dat ik ook zijn diplomatieke omzeilingen goed heb begrepen. Hij zit nu eenmaal in een andere rol dan ik als volksvertegenwoordiger. Hij moet morgen met minister-president Pourier praten. Ik blijf gewoon met Pourier praten, en dat is iets heel anders.

Dan ga ik in op de motie. Hetgeen in de voortgangsrapportage over het protocol is vermeld, zal gelden. Ik heb verder begrepen, dat wij van de minister nog bericht krijgen over het slaan van het KB en dat wij hierover eventueel nog een discussie kunnen voeren.

Je kunt Aruba natuurlijk laten bungelen. Maar dat is toch allemaal meer plagen dan sancties stellen. Een echte consequentie, bijvoorbeeld het schrappen van artikel 62, is er immers niet. Daarover is trouwens al lang een besluit genomen. Minister-president Eman mist de dag van het lied en de vlag, maar ik zie niet dat een echte sanctie wordt verbonden aan het feit dat Aruba zich aan een motie of aan bepaalde afspraken moest houden. Het is meer een kwestie van stijl en omgangsvormen en dat is het lastige van het vraagstuk. Daarin geef ik de minister toch graag gelijk. Nederland mag nu eenmaal niet de enige zijn die zich aan afspraken houdt. Dat geldt uiteraard ook voor Aruba. Ik meen dat de heer Eman daar ook erg gevoelig voor zal zijn. Wij vragen ons gewoon af hoe in juni de voortgangsrapportage eruit zal zien. Ik hoorde een voorname Curaçaoënaar zeggen dat Nederland strenger moet zijn. Het probleem is natuurlijk of je nu plotseling hier strenger moet zijn of niet. Ik ben erg benieuwd naar die discussie. Ik kan heel ver meegaan met de opmerking van mevrouw Ermen over de positie van de motie. Die is heel duidelijk. Die betreft de voortgangsrapportage. Daar moeten wij streng in zijn en daaraan moeten wij geen afbreuk doen. Wat wij ook doen inzake het slaan van het KB, ik hoop dat Aruba zich dan aan die afspraken blijft houden ofschoon daaraan niet of nauwelijks een consequentie verbonden is. Er is tenminste geen consequentie op dit vlak aan verbonden.

Een volgende kwestie is de herziening van het Statuut en de herstructurering in het algemeen. Naar mijn mening heeft de minister zich hierover wat teleurstellend uitgelaten. Wij zijn nu ongeveer vijftien jaar met de Antillen in gesprek over de herstructurering. Ik heb nog nooit gemerkt dat een Antilliaanse minister daar ook nog in geloofde. Zolang het gaat zoals het is, vinden zij het prima. Als Nederland maar over de brug komt. Ik weet niet of ik haar rechts of links moet noemen, maar de meest extreme positie daarin is: kom maar op met je geld en duvel zelf maar op. Dat is een houding. Gelukkig zijn er ook andere houdingen. Ik voorspel dat er net als in de afgelopen vijftien jaar niets zal gebeuren als je het echt aan de Antillen overlaat. Ik zei het al: "The West Indian is not inclined to believe in changing". Zonder consequenties komt er geen herstructurering. Ik meen dat wij bij bepaalde topics – in mijn eerste termijn noemde ik een aantal topics – zeer nauwkeurig moeten zijn. Hoe moeten de drie lagen meedraaien? Het Koninkrijk is te weinig zichtbaar in het samenspel van regeringen. Nu hebben wij geen non-interventiepolitiek meer. Wij draaien nu juist mee, wij denken mee en stemmen af. Ik gebruik nu de woorden uit de memorie van toelichting: wij moeten samen komen tot een vergelijking en een afstemming. Bij een aantal topics moet dat zo lopen. Wij moeten langzamerhand een herstructurering realiseren en een nieuw Statuut maken, waarin dat zichtbaar wordt.

Ik ben er bijzonder verheugd over dat de commissie-Van Lennep zal bekijken wat de omvang van de financiële schulden is en zal zoeken naar oplossingen.

Ik ben erg blij met de uitspraak van de minister over het onderwijs en de criminaliteit in dat kader. Het een gaat immers aan het ander vooraf. Wij kunnen zien hoe snel verloedering gaat. Het onderwijs is twintig jaar verprutst. Ik zal het eerlijk zeggen. De fraters gingen in 1971 weg. Zij hadden dat onderwijs daar aardig in handen, juist in de wijken waarover wij nu spreken. Daardoor kregen de kinderen banen. Zij kwamen daardoor verder. Nu vallen zij in het slop. Ik heb het gevoel dat er voor het onderwijs geen bestuurscultuur is. Ik heb dat gemerkt bij de universiteiten, de middelbare scholen en de lagere scholen. Het onderwijs is een aanhoudende zorg van de regering. Die cultuur hebben ze niet. Zij zouden niet weten hoe het moet. Er zijn zoveel belangrijker dingen waarmee je kunt scoren in de pers, waarmee je politiek beter kan scoren. Ik denk hierbij nog niet aan een algemene maatregel van rijksbestuur. Daar moeten wij nu niet mee beginnen. Maar voor zo'n ernstig probleem, voor zo'n eenvoudige verwaarlozing van het onderwijs in alle staten, kan ik mij die wel langzamerhand voorstellen. Ik ben er erg blij mee dat de minister heeft gezegd dat het onderwijs voor ons prioriteit zal krijgen.

Dan ga ik in op de technische bijstand. De minister is daar ver op ingegaan en daarvoor dank ik hem zeer. Over welke problemen wij ook praten, in feite zijn alle problemen te herleiden tot kleinte op dat gebied. President Mitterrand zei op Guadeloupe en Martinique: "ces poussières entre l'Amérique du Nord et du Sud". Die stofdeeltjes, zei hij heel oneerbiedig. Maar het is ook zo ontzettend klein. En die kleinte kan die hoge infrastructuur niet aan. Wij moeten onze hulp- en bijstandsrelaties inderdaad anders gaan zien. Ik zie uit naar de evaluatie van de minister. Hij maakte ook een belangrijk onderscheid. Daarover kunnen wij nu van mening verschillen, maar dat hindert niet. Hij sprak over een overzicht van de plaatsen waar structurele afhankelijkheden bestaan en, zo mogelijk, waar reeds onafhankelijkheden bestaan. Ik zie daarnaar uit. Ik vind dat erg belangrijk, omdat een evaluatie ons antwoord kan geven op de vraag hoe wij onze hulp- en bijstandsrelaties voort moeten zetten.

Ik blijf natuurlijk bij dat wederkerig toelatingsbeleid. Ik vraag mij af of er op grond van artikel 3, dat het Koninkrijk toezicht geeft op de maatregelen tot uitzetting en toelating, geen toezicht op de landsverordeningen moet zijn. Zoals men weet, beroept men zich op oude koloniale bepalingen die identiek waren. Maar dan zeg ik: dat waren dan ook oude koloniale bepalingen. Die zijn gewoon uit de tijd. Personele integratie zou langs natuurlijke weg veel verbetering kunnen brengen, dat is mijn stelling. Personele integratie betekent natuurlijk een wederkerig toelatings- en arbeidsvergunningenbeleid.

Het probleem van de kustwacht hangt samen met wat zij onder autonomie verstaan. De minister heeft gezegd dat dit bestaat uit het zichzelf wetten stellen. Het is meer "auto" geworden dan "nomie", moet ik eerlijk zeggen. Zo is het voortdurend. Die eenvoud zou ik eerst eens in de Antilliaanse arena willen gooien, als wij hierover een discussie gaan voeren.

Het is verre van mij geweest om de relatie van de minister tot de regering-Pourier te belasten. Toen ik zijn ontwijking van mijn aanval en vraag zag, dacht ik dat ik natuurlijk precies hetzelfde bedoelde als de minister. Ik bedoel het tegendeel van hem te willen belasten.

Wat mijn fractie betreft heeft de minister plein pouvoir om alles te doen wat de Antillen en Aruba tegen de mafia beschermt. Zo zou hij het wel ongeveer kunnen opvatten. Dat kan alleen niet geleidelijk. Ik dacht een ogenblik dat dit geleidelijk kon. Ik kan mij dat heel goed voorstellen vanuit een relatie met minister Pourier, maar als je op de Antillen iets geleidelijk doet, wat zij niet willen, dan gebeurt het niet. Dan zou de geleidelijkheid heel gefaseerd moeten zijn, namelijk in weken en maanden, anders gebeurt er niets. Dat is in het voordeel van de mafia. Dat is er op dit moment aan de hand met iedere maand uitstel.

Tot die Antilliaanse politici zeg ik dat zij langzamerhand wel moeten kiezen tussen de Europese boekhouders, om ons maar zo denigrerend te noemen, en de wat zuidelijker mafiosi. Ze moeten kiezen tussen die twee volkeren. Als zij het ene willen in hun land, dan krijgen zij dat. Dan is het afgelopen en zullen wij ons langzaam steeds meer terugtrekken. Zij kunnen ook kiezen voor het andere wat meer Scandinavische volk, dat wij zijn. Wij horen er natuurlijk niet helemaal thuis, maar wij zijn er nu eenmaal. Zij hebben voor ons gekozen en zij wilden niet onafhankelijk worden. Dat moeten zij dan maar aanvaarden. Dat speelt inderdaad ook bij de kustwacht. Dit onderwerp is zwaar genoeg om er zulke zware dingen bij te kunnen zeggen.

De minister heeft van ons een grote mate van plein pouvoir. Er is enige reserve, omdat ik niet zoveel vertrouwen heb in die geleidelijkheid. Ik denk dat dit op de Antillen niet werkt. Wij zijn al steeds geleidelijk aan het herstructureren. Dat is ook een ernstig onderwerp. Dan gebeurt er ook niets. Nogmaals dank aan de minister.

De heer Heijne Makkreel (VVD):

Voorzitter! Het antwoord van de minister is opnieuw voeding geweest voor de verhouding tussen hem en mijn fractie die ik in het begin van mijn eerste termijn heb geschetst. Ik heb daar eigenlijk weinig aan toe te voegen.

Ik maak nog één kanttekening. De wijze waarop wij ons tegen de aantasting van de rechtsorde door de misdaadkartels moeten verdedigen, is in wezen gewoon een moderne verschijningsvorm van het oude fenomeen oorlog. Het gaat hier niet meer om enkele personen, maar om grote organisaties. Zij onderscheiden zich alleen maar van een staat, doordat zij niet aan een vast grondgebied gebonden zijn, maar voor de rest hebben zij een potentieel waarover wij niet te gering moeten denken. Zij hebben een omzet die op de lijst van bruto nationale produkten van de landen van de wereld hoog scoort. Ik denk dat je rustig kunt zeggen dat het zich te weer stellen tegen een dergelijke organisatie heel goed past in de onderwerpen die in artikel 3 van het Statuut worden omschreven. Dit is geen reactie op wat de minister heeft gezegd, want daar kan ik mij volstrekt in vinden, maar een kanttekening.

Ik ben nog een reactie schuldig op wat mevrouw Grol en mevrouw Ermen hebben gezegd over mijn standpunt over de motie. Dat is niet veranderd. Hetzelfde standpunt dat ik hier zoëven heb verkondigd, heb ik ook verkondigd in dezelfde vergadering van de Kamer, waarin deze motie is ingediend en aangenomen. Ik heb die motie mede-ondertekend in het volle besef van dat standpunt. Ik heb dat gedaan, omdat ik vond dat dit niet in strijd was met die motie. Ik refereer hierbij ook aan de wijze waarop de heer Hoefnagels zijn tweede termijn begon. Deze liep hiermee mijns inziens in hoge mate parallel.

Ik heb mij altijd op het standpunt gesteld dat wij Aruba de onafhankelijkheid niet kunnen opdringen. De vraag of artikel 62 wordt geschrapt, is dus niet beschikbaar als drukmiddel, nog daargelaten dat ik überhaupt vind dat wij onze verhouding met Aruba en de Nederlandse Antillen niet moeten baseren op drukmiddelen. Wij moeten ervan uitgaan dat wij daar te maken hebben met even redelijk pratende mensen als wij zelf zijn. Op die basis kan er tot resultaat worden gekomen.

Mijn laatste opmerking betreft de vraag hoe met de kustwacht te starten. Mevrouw Ermen heeft gezegd dat men niet alvast alleen met Aruba mag beginnen. Ik wil niet het tegendeel zeggen, maar zo'n strakke uitspraak zou ik op dit moment niet voor mijn rekening willen nemen. Het lijkt mij beter als wij onze handen op dit punt vrij houden.

Minister Voorhoeve:

Mijnheer de voorzitter! Ik zal proberen in tweede termijn heel kort te zijn en een aantal thema's die door de verschillende sprekers aan de orde zijn gesteld, hier samengevoegd behandelen.

Over de modernisering van het Statuut heeft mevrouw Grol de meest specifieke vraag gesteld, namelijk of 1 januari 1996 nog haalbaar is. Mijn antwoord daarop is "nee". Het zou haalbaar zijn geweest, als er eind 1994 concrete voorstellen van de zijde van de Antillen op tafel hadden gelegen. Aangezien er nu nog een commissie bezig is om ideeën hierover te verzamelen en te laten uitkristalliseren, zal dat nog wel enige tijd kosten. Pas daarna komt de dialoog over de modernisering op gang en pas daarna de feitelijke juridische afhandeling. Ik denk dus dat wij hier niet met bepaalde data moeten werken.

Ik heb ook al in eerste termijn gezegd dat bij mij de gedachten nog niet zijn uitgekristalliseerd over de vraag in welke richting het Statuut gemoderniseerd zou moeten worden. Ik wil ook niet tevoren de hypothese omarmen dat het Statuut sowieso en kost wat het kost gemoderniseerd moet worden. Het kan wel eens zo zijn dat, nadat alle ideeën zijn vergaard en bekeken, wij concluderen dat het beter is om door te gaan op de weg waarbij het Statuut al veertig jaar lang een belangrijke rol vervult. Het Statuut heeft zich bovendien flexibel getoond. Het geeft alle ruimte voor relatief nieuwe ontwikkelingen en nieuwe taken, zoals de besproken kwestie van de kustwacht. Ik sluit ook helemaal niet uit dat wij, in goed overleg, wel tot de conclusie komen dat bepaalde moderniseringen wenselijk zijn vanuit een staatkundig en bestuurlijk oogpunt. Ik denk dat wij dat soort conclusies pas in de loop van 1996 kunnen trekken.

Mevrouw Grol heeft een vraag gesteld over de financiering van de technische steun. Het overgrote deel van die steun wordt betaald door KabNA. Soms zijn er korte vormen van technische steun: uitzendingen van specifieke ministeries, anders dan KabNA. Die worden in de begroting van die ministeries meegenomen. Zodra het wat omvangrijker en langduriger wordt, is het voor rekening van KabNA. Er is nog gewezen op de gelden van de Europese Unie en de beschikbaarheid daarvan. Er is een bedrag van 50 miljoen ecu voor een meerjarige periode. Ook daar dus geen geldgebrek. Vorig jaar was er sprake van een vergaande mate van onderbesteding en ondercommitering. Ook hier leidt de analyse tot de conclusie dat het om de kwaliteit van het projectontwerp, het projectbeheer, de prioriteitenstelling en de beleidsdialoog gaat. Daar wringt de schoen. Het gaat dus niet om de beschikbare bankrekening voor goede projecten.

In het licht van haar vertoog heeft mevrouw Grol opnieuw aandacht gevraagd voor het perspectief om de bijdrage van Nederland aan de Antillen en Aruba systematisch te verlagen. Ik wil mij daar nu nog niet over uitspreken. Ik denk wel dat het goed is dat er aandacht gevraagd is voor het feit dat ook in Nederland iedere gulden moet worden verdiend en dat uitgaven in de Antillen en Aruba ten koste gaan van bepaalde prioriteiten die Nederland zelf heeft. Het is altijd een afweging, waarbij het koninkrijkskader natuurlijk centraal staat. Het is heel goed mogelijk dat in het licht van een voorspoedige economische ontwikkeling van de Antillen en Aruba de behoefte aan een Nederlandse financiële bijdrage afneemt. In dat perspectief zie ik ook de uitspraken van de heer Eman. Ook de heer Pourier heeft zich in die richting uitgelaten door te stellen dat het een kwestie van groei naar grotere zelfstandigheid is.

Mevrouw Grol heeft de besprekingen van staatssecretaris Vermeend in de Antillen en Aruba aan de orde gesteld. Die gingen niet alleen over de penshonadoregeling, maar over een groot aantal belastingregelingen. Het overleg was dus ruimer dan zoëven werd gesuggereerd. Ik denk dat daarover afzonderlijk door het ministerie van Financiën nadere informatie naar de Kamer zal gaan. Wij hoeven daar nu niet bij stil te staan. De activiteiten van het ministerie van Financiën betreffen mede ook het helpen verbeteren van de belastinginning en het bestrijden van fiscale fraude.

Mevrouw Ermen stelt terecht dat het voor Aruba zo kan zijn dat men er een eer in stelt om te voldoen aan alle beleidswensen en doeleinden die in het protocol zijn geformuleerd. Zo is het ook in feite. De heer Eman heeft zelf het initiatief genomen om aan te geven dat de verslaggeving en de discussie daarover over een langere periode uitgestrekt moet worden. Hij merkt – een interessante ontwikkeling in het denken daar – dat zo'n rapportage-afspraak een constructieve werking heeft. Het betekent een extra stimulans om voortgang te maken met eigen hervormingen. In die zin is een halfjaarlijks rapport ook voor Nederland een nuttig meetpunt voor de voortgang die men daar zelf wil maken.

Gezien de belangstelling en de sterk levende wens om tot schrapping van artikel 62 te komen, lijkt het mij heel reëel om daartoe op korte termijn over te gaan. Ik wil overigens de Staten-Generaal daarbij niet overhaasten. De Kamers bepalen zelf het tempo waarin het door mij namens de rijksministerraad ingediende voorstel wordt behandeld. Ik wil wel verzoeken om het zo spoedig mogelijk te doen, mede in het licht van de wens van de regering van Aruba. Het lijkt mij dat wij dat zeker op redelijk korte termijn kunnen doen. Ik ben graag voor overleg met de Kamer beschikbaar.

Wat betreft de task force Antilliaanse jongeren ben ik het met mevrouw Ermen eens dat daartoe ook financiële bijdragen moeten worden geleverd door het bestuur van Curaçao. Ik ben het met haar eens dat er voortgang moet worden gemaakt. Allerlei projecten moeten concreet tot ontwikkeling komen. Die mogen niet blijven liggen in een circuit van onduidelijke bestuurlijke verantwoordelijkheden en van analyses van problemen zonder dat er wat wordt aangepakt. Ik geef een voorbeeld van een probleem dat concreet kan worden aangepakt. Daar is overigens niet het kader van de task force voor nodig. Ik doel dan op de gedachte om de in Curaçao nog bestaande dienstplicht – premier Pourier wil die ook handhaven – te gebruiken voor het verschaffen van een aantal korte-termijnberoepsopleidingen die in het kader van de dienstplicht worden gegeven. Door de commandant zeemacht Caribisch gebied is een plan terzake ontwikkeld en ingediend bij het kabinet-Pourier. Wij hopen daar binnenkort een reactie op te krijgen. Van KabNA-zijde zijn wij graag bereid hier concreet bij te dragen tot het verbeteren van beroepsopleidingen, vooral voor jongeren met een problematische achtergrond. Het is maar een voorbeeld. Hoe kleinschalig het ook lijkt, die paar honderd jongelui die op deze manier op het rechte pad kunnen worden gebracht en zelf voor hun toekomst kunnen gaan zorgen, leveren een vermindering op van de groei van het bestaande probleem.

De heer Barendregt heeft gevraagd of de Staten in Aruba hetzelfde denken over de schrapping van artikel 62 als de regering. Mij hebben geen uitspraken van de Staten daarover bereikt. Ik neem echter aan dat de regering hier in goed overleg met de Staten handelt. Het is mijn verantwoordelijkheid om in de eerste plaats op voorstellen van de regering te reageren. Dat heb ik dan ook gedaan.

Mevrouw Ermen heeft een punt aan de orde gesteld dat later in een aantal andere bijdragen ook naar voren is gekomen. Ik doel op de gedachte dat indien niet op redelijk korte termijn tot overeenstemming kan worden gekomen over de kustwacht, men dan maar moet beginnen met een kustwacht op kleinere basis, bijvoorbeeld voor Aruba en eventueel ook de internationale wateren van het Koninkrijk. Ik zou die gedachte toch serieus willen onderzoeken. Het vasthouden aan de lijn van ofwel een volledige kustwachtorganisatie voor alle zes eilanden of niet, kan wel eens tot een situatie leiden van zeer langdurig uitstel. Het is dan beter te doen wat gedaan kan worden. Dat helpt in ieder geval om Aruba, het eiland dat het dichtst tegen het Latijnsamerikaanse vasteland aanligt, te beschermen tegen de druk vanuit die richting. In het licht van dat goede voorbeeld zullen anderen volgen.

Mevrouw Ermen (PvdA):

Voorzitter! Ik heb twee dingen gezegd. Ik gaf de minister ruimte om zich te voorzien van de mogelijkheden om een eind te maken aan een mogelijk conflict. Het is niet eens zeker dat het een echt conflict is; het kan ook eerder opgelost zijn. Ten tweede heb ik gezegd: begin er niet aan om de kustwacht voor Aruba te regelen. Als je bij de onderhandelingen kiest voor de insteek om aan de Nederlandse Antillen uitstel te bieden en te beginnen aan Aruba, duren de onderhandelingen lang. Althans, ik zou die insteek niet kiezen. Van Nederlandse zijde zou ik ervoor kiezen dat zes eilanden gezamenlijk de inhoud voorop stellen – er moet een goede en doelmatige kustwacht komen – en die bij voorkeur gezamenlijk te starten. Het is een kwestie van tactiek hoe je eraan begint.

Minister Voorhoeve:

Dat lijkt mij een voortreffelijk uitgangspunt. Dat is ook in de geest van de afspraken tussen de drie regeringen en het komt het best tegemoet aan de belangen van de Antilliaanse samenleving. Verder zullen wij handelen naar bevind van zaken en zo veel voortgang boeken als mogelijk is zonder de problemen groter te maken dan zij nu al zijn.

De heer Barendregt heeft nogmaals mijn aandacht gevraagd voor een raad voor de West. Ik wil mij daarop nog eens beraden. In het geheel van de instrumenten die wij hebben in de koninkrijksrelatie zie ik niet onmiddellijk een behoefte daaraan, maar in het kader van een toekomstige herstructurering verdient het misschien aandacht. Voor de koninkrijksrelatie bestaan nu een groot aantal instanties en instrumenten. Ik weet niet of een raad voor de West daaraan iets essentieels zou toevoegen wat zou helpen de situatie te verbeteren. Ik leg het graag bij de gedachten die er leven voor een herstructurering, zonder mij daarover nu positief of negatief uit te spreken.

De heer Hoefnagels (D66):

Ik steun het voorstel van de heer Barendregt. Zoëven ben ik vergeten dat te zeggen. Een raad van deskundigen – of hoe hij ook wordt genoemd – kan er volgens mij goed aan bijdragen de positie van het Koninkrijk als eerste of derde bestuurslaag te versterken en iets preponderanter te maken en het isolement van eiland/land enigszins te doorbreken. Ik denk dat het een goede zaak zou zijn.

Minister Voorhoeve:

Ik neem kennis van de verbreding van de politieke steun voor deze gedachte. Die is voor mij een reden te meer om haar serieus te onderzoeken.

De heer Barendregt heeft ook mijn aandacht gevraagd voor de verslaafdenhulp. In het bijzonder heeft hij gevraagd of KabNA bereid is Nederlandse activiteiten op de Antillen en Aruba financieel te ondersteunen. Ik wil het graag omdraaien. Wij zijn van harte bereid om initiatieven die ter plaatse worden opgezet om de verslaafdenproblematiek beter beheersbaar te maken te ondersteunen, als die initiatieven goed in elkaar zitten en veelbelovend zijn. Dat is een belangrijk onderwerp van sociale zorg. Ik denk dat wij niet aan Nederlandse kant moeten beginnen geld toe te zeggen aan Nederlandse instellingen die aldaar projecten ontwikkelen. Wel nodig ik Nederlandse instellingen die deskundigheid hebben op dit gebied graag uit zich in verbinding te stellen met de autoriteiten aldaar en in goed overleg te komen tot projecten. Wij zullen dergelijke projecten, waarvoor de aanvraag aldaar wordt gedaan, zo positief mogelijk bejegenen.

De heer Barendregt (SGP):

Bedankt. Er zijn op het ogenblik initiatieven op Aruba en op Curaçao om dit van de grond te krijgen, maar het duurt allemaal zo lang. Daarom was het mijn suggestie een helpende hand te bieden, en dat hoeft nog niet eens financieel te zijn.

Minister Voorhoeve:

Die hulp kan inderdaad ook advisering over zulke projecten zijn; wat wel en wat niet te doen. Ik wijs er wel op dat het ook hier erg belangrijk is dat vanuit de maatschappijen aldaar een behoorlijke materiële bijdrage wordt geleverd. Nederland moet dus niet als bezemwagen dingen oppakken die ter plaatse blijven liggen. Het moet gaan om een gezamenlijke inspanning en die commitering is van groot belang. Ik weet zeker dat de wil daartoe aanwezig is, want steeds wanneer ik er ben, word ik gewezen op de ernst van de verslaafdenproblematiek.

Ik sprak al over de schrapping van artikel 62, waarover de heer Hoefnagels opmerkingen maakte. Ik zou het op prijs stellen als de Tweede en Eerste Kamer hierover spoedig willen vergaderen naar aanleiding van de brief die vanochtend is binnengekomen.

Zijn opmerking over het belang van het onderwijs – naar zijn mening wordt dat in toenemende mate verwaarloosd – onderstreept mijn motivatie om daaraan veel aandacht te besteden. Ik denk aan het lager onderwijs en het lager beroepsonderwijs.

Ik wil mij nader verdiepen in het wederkerig toelatingsbeleid, waarover de heer Hoefnagels sprak. Ik zie een aantal positieve ontwikkelingen. Er is ook nog het vraagstuk van de toelating van Antillianen en Arubanen tot Nederland. Juist in de koninkrijksverhouding zouden er regelingen moeten zijn, die min of meer met elkaar vergelijkbaar zijn en passen in het kader van het Statuut, de gelijkheid van mensen en het non-discriminatiebeginsel.

De heer Hoefnagels (D66):

Hier moeten wij dan maar onmiddellijk scoren. Alle Antillianen en Arubanen mogen zo maar Nederland in. Nederlanders moeten ook zo naar die landen kunnen. Ik verzoek de minister hieraan echt iets te gaan doen. Door vorige ministers is het altijd met veel welwillendheid beloofd. Het zou met de ambtgenoot worden besproken. Ik vind dat het tijd wordt het dat echt gaat gebeuren. Ik heb er alle vertrouwen in, dat deze minister wel kan scoren.

Minister Voorhoeve:

Het onderwerp staat op mijn agenda voor KabNA-zaken die in 1995 goed moeten worden behandeld. Ik kan thans niet zeggen, welke mijn conclusies zullen zijn. Ik heb dit onderwerp ook met de Tweede Kamer besproken en beloofd dat het in 1995 aan de orde zou komen. Ik moet mij nog nader in dat dossier verdiepen. Ik meen, dat er nogal wat voetangels en klemmen liggen.

De heer Hoefnagels (D66):

Het komt dit jaar nog aan de orde?

Minister Voorhoeve:

Inderdaad.

Voorzitter! De opmerkingen van de heer Heijne Makkreel heb ik al impliciet beantwoord, toen ik een aantal andere sprekers van antwoord voorzag.

Mevrouw Grol heeft nog de Arubaanse Investeringsbank aan de orde gesteld. Ik aarzel om nu te zeggen, dat de KabNA-bijdrage voor de sociaal-economische ontwikkeling op Aruba via de Arubaanse Ontwikkelingsbank kan verlopen, zoals een van de leden van de ministerraad van Aruba mij heeft gevraagd. Ik heb de indruk, dat de projecten in de puur economische sfeer niet al te veel extra zorg van Nederland nodig hebben. Wij moeten met onze middelen niet proberen aan te jagen wat al goed loopt. Wij moeten juist die zaken proberen te vinden die niet goed lopen en waar Nederland net dat zetje kan geven tot verbetering van de maatschappij. Ik zal mij nog nader oriënteren op de Arubaanse Investeringsbank. Ik heb de wat oppervlakkige indruk, dat het bedrijfsleven Aruba in ruime mate heeft ontdekt. Wij moeten ons concentreren op de moeilijkere en zachtere kant van het bestuurlijk en maatschappelijk ontwikkelingsprobleem.

Mevrouw Grol-Overling (CDA):

Ik begrijp helemaal wat de minister zegt. Ik sprak over Aruba en op termijn de OBNA, de ontwikkelingsbank voor de Nederlandse Antillen. Ik heb Aruba eerst genoemd, omdat ik dacht dat Aruba al zo'n eind is en een voorbeeldfunctie zou kunnen hebben. Ik begrijp de redenering van de minister wel, maar die zou niet helemaal opgaan voor de Antillen, want juist daar kan de impuls wel worden gebruikt. Misschien wil de minister het stuk af en toe toch nog eens uit de la halen en bekijken.

Minister Voorhoeve:

U wijst daar terecht op. Er is een parallel met een vergelijkbare, kleinschalige situatie op de Antillen. Door mijn voorganger is, mede om de economische schade ten gevolge van het stoppen van het rijbewijstoerisme op St. Eustatius en Saba op te vangen, toegezegd dat een klein ontwikkelingsfonds wordt gesticht voor investeringen in het midden- en kleinbedrijf. Dat aanbod kan zo'n 3 mln. betreffen. Er is nog geen concreet gebruik van gemaakt. Voor de ontwikkeling van kleinschalige projecten, met name ecotoeristische projecten en wat daarmee samenhangt, die veelbelovend zijn voor die eilanden, is het van belang dat zoiets gebeurt en dat er vooral door kleine bedrijven gebruik van wordt gemaakt.

De beraadslaging wordt gesloten.

Beide wetsvoorstellen worden zonder stemming aangenomen.

Sluiting 17.50 uur

Naar boven