Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | nr. 19, pagina 675-681 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | nr. 19, pagina 675-681 |
Er is geen inhoudsopgave aanwezig.
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Verlaging van de verschuldigde pensioenbijdrage als bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet over de jaren 1991-1992, alsmede verlaging van de verschuldigde wachtgeldtijdbijdrage over de jaren 1991 en 1992 (23246).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Boorsma (CDA):
Mijnheer de voorzitter! Uit het feit dat de minister zoëven niet op tijd was, begon ik al af te leiden dat hij het een verloren zaak achtte en deze maar meteen wilde opgeven, hetgeen zou kunnen leiden tot intrekking van het wetsvoorstel. Ik geloofde dat dit een juiste zet van hem geweest zou zijn, maar hij laat zich niet kennen en zal toch een poging doen om het nu te verdedigen, zo begrijp ik. Dat verheugt mij toch ook wel.
Mijnheer de voorzitter! Wat de verschuldiging van de pensioenbijdrage betreft, wil ik beginnen met een citaat uit de memorie van toelichting, op blz. 2, waar de volgende interessante opmerking staat: "Het is het vorige kabinet evenwel niet gelukt dit besluit tot uitvoering te brengen". Dat betreft een besluit om te komen tot een verandering van het hele stelsel van het Algemeen burgerlijk pensioen fonds. Ik vond het leuk om deze zin aan te halen, omdat het een opmerking was over het kabinet-Lubbers II, waarbij wij moeten constateren dat ook tijdens het kabinet-Lubbers III in elk geval dit onderdeel is blijven liggen, zodat nu het kabinet-Kok dit moet afmaken en voor zijn rekening moet nemen.
Mijnheer de voorzitter! Op 15 april 1994 hebben wij een voorlopig verslag uitgebracht over het voorliggende wetsvoorstel. Wij kunnen constateren dat pas op 25 oktober 1994, een klein halfjaar later, het antwoord van de huidige minister is gekomen. Dat heeft merkwaardig lang geduurd. De huidige minister zal zeggen dat dit komt door een wisseling van de wacht, maar uit het feit dat er zo weinig vragen vanuit dit huis zijn gesteld – alleen maar door de CDA-fractie – zou je kunnen concluderen dat het ook wel sneller had gekund.
Overigens hebben wij daarna op 15 november gevraagd om het gestand doen van een toezegging van de voorganger van de huidige minister, minister Van Thijn, die mij bij de plenaire behandeling destijds, in april, heeft beloofd om te komen met een nota over de zogenaamde affinanciering. Daarbij ging het vooral om de affinanciering van het tekort dat kan ontstaan in het jaar 1996. Die toezegging is destijds gedaan en daaraan hebben wij minister Dijkstal herinnerd op 15 november. Vervolgens krijgen wij pas op 11 januari 1995 een brief met een reactie van de huidige minister. Ik had verwacht dat die brief de beloofde nota over de affinanciering zou inhouden. Ik wil de minister overigens bedanken voor de uitvoerige manier waarop hij is ingegaan op een aantal vragen die ik destijds ook heb gesteld bij de behandeling van het wetsvoorstel Privatisering ABP. Op die antwoorden kom ik straks terug, maar nog steeds ontbreekt de beloofde nota over de affinanciering. Wil minister Dijkstal mij eens uitleggen, in de eerste plaats, waarom een en ander zo langzaam gaat?
Merkwaardig is dat, als ik opmerk dat een en ander zo langzaam gaat, minister Dijkstal in een memorie van antwoord schrijft: "De CDA-fractie was van mening dat het wetsvoorstel verlaat is ingediend". Dit betreft het oorspronkelijke wetsvoorstel. "Verlaat is ingediend": wil de minister nog eens zeggen wat hij daaronder verstaat? Ik wil hem verwijzen naar het advies van de Raad van State dat hoort bij dit wetsvoorstel. Ik lees daaruit het volgende voor: "dat wil zeggen dat het voorstel voor wat de premie over het jaar 1991 betreft, ten minste twee jaar later aanhangig wordt gemaakt dan wenselijk zou zijn". Wil de minister staande houden dat alleen de CDA-fractie vindt dat het wetsvoorstel wat verlaat is ingediend? Het was twee jaar te laat na dato, mijnheer de voorzitter.
Mijn tweede vraag aan minister Dijkstal is de volgende. Meent de minister dat hij met zijn brief die hij onlangs aan ons gestuurd heeft, de belofte, gedaan door zijn voorganger, gestand heeft gedaan? Heeft hij daaraan voldaan? Zo niet, waarom niet? En zo ja, dan moet hij mij aanstonds maar eens uitleggen wat hij verstaat onder de affinanciering van dat tekort. Immers, dan heb ik het niet begrepen en heb ik mijn eigen vraag destijds kennelijk ook al niet begrepen.
Mijnheer de voorzitter! Ten aanzien van de inhoud van het wetsvoorstel wil ik ook een aantal zaken voorlezen. Om te beginnen, wederom, uit het advies van de Raad van State. Op blz. 2 schrijft de Raad van State dat de adviesinstanties, enz., zich alle in duidelijke termen negatief over deze voornemens hebben uitgelaten. De Raad van State verwijst dan naar verschillende reacties, onder andere van de Verzekeringskamer, waarin een forse en abrupte stijging van de pensioenpremie op den duur onvermijdelijk wordt geacht. Ik onderstreep: een forse en abrupte stijging van de pensioenpremie, op den duur. Ik kom daar straks op terug.
De Raad van State verwijst naar de reactie van het bestuur van het ABP, waarin gesteld is dat het voorstel van de vorige bewindslieden onverantwoord is. Ik wil het verslag van de commissie van de Tweede Kamer aanhalen, waar staat dat de leden van de CDA-fractie niet met waardering kennis hadden genomen van het wetsvoorstel, dat de PvdA met gemengde gevoelens kennis heeft genomen van het wetsvoorstel, dat de leden van de D66-fractie kritisch zijn en zich zorgen maken, en dat de fractie van GroenLinks met verontrusting kennis heeft genomen van het een en ander. Het is merkwaardig, mijnheer de voorzitter, dat bij zoveel verontrusting dit wetsvoorstel daar toch is aangenomen.
Wat is het argument voor de verontruste CDA-fractie aan de overzijde, dan wel voor de verontruste D66-fractie aan de overzijde? Het argument is dat dit wetsvoorstel wordt ingebed in het dikke wetsvoorstel dat het eerste is in een reeks die te maken heeft met de verzelfstandiging van het ABP-complex, de privatisering van het ABP, want in dat wetsvoorstel worden de dingen geregeld.
In hoeverre kon men rustig gaan slapen, toen de Tweede Kamer "ja" zei tegen de privatisering van het ABP? Minister Dijkstal had toen een andere rol. Het is destijds door zijn collega Linschoten aan de overzijde behandeld, die niet mee heeft gedaan aan de schriftelijke behandeling, maar wel aan het mondelinge debat. Hoe is het mogelijk dat zij hiermee hebben ingestemd?
Ik wil minister Dijkstal vragen of hij kennis heeft genomen van de behandeling van dit wetsvoorstel in dit huis en dan met name van de behandeling door de CDA-fractie. Heeft hij daarvan kennis genomen? Ik moet ervan uitgaan dat dit het geval is, want hij heeft zich uiteraard geprepareerd. Dan kan hij zich herinneren dat ik in de eerste schriftelijke ronde gevraagd heb of het juist is, dat er vanwege de behandeling van het hele ABP-complex sprake zal zijn van een verdubbeling van de premies die de ambtenaren in de toekomst moeten gaan betalen ten opzichte van enige peildatum: een verdubbeling!
In de memorie van antwoord op ons voorlopig verslag werd opgemerkt, dat er kennelijk sprake zou zijn van een misverstand aan mijn of aan onze zijde. Dat zou kunnen. Ik vind de materie zeer ingewikkeld en complex. Ik heb toen mijn vraag op een andere manier herhaald en wederom werd mij erop gewezen dat er sprake moest zijn van een misverstand bij ons. Tijdens het plenaire debat met minister Van Thijn heeft deze toegegeven dat er geen sprake was van een misverstand aan onze kant en dat een en ander klopte, in die zin dat wij in de toekomst te maken gaan krijgen met een verdubbeling van de totale premies die betaald moeten worden, tenzij je de nodige maatregelen neemt op het gebied van de VUT of de WAO voor ambtenaren, enz.
Voorzitter! Ik ben vandaag op mijn wenken bediend door Kees Lunshof. Hij sprak in zijn rubriek over het botsen met achterbannen door VVD en D66. Hij stelde: "de VVD, en in het bijzonder VVD-minister Dijkstal, wil op haar beurt graag het beeld overeind houden van steunpilaar van de ambtenaren". Het is heel leuk voor minister Dijkstal dat hij zo wordt genoemd. Dat legt nogal een claim op zijn toekomstig functioneren. Verder praat Lunshof in zijn column over de bezuinigingsdoelstellingen die een claim leggen op het reële overleg met ambtenarenbonden etcetera. Maar in de Tweede Kamer is nooit erkend dat de premies in de toekomst inderdaad zullen verdubbelen. Dat is natuurlijk een ondenkbare situatie. Dit kan betekenen dat de ambtenarensalarissen omhoog moeten gaan. In de rubriek wordt opgemerkt dat minister Dijkstal daarvoor geen geld zal krijgen, gegeven het budgettaire kader dat is geschetst door zijn collega Zalm. Het kan ook leiden tot bezuinigingen op ambtenarensalarissen dan wel op de verschillende uitkeringen. Ik geef het minister Dijkstal te doen!
Wat zijn de oorzaken geweest van dit probleem? Er zijn diverse oorzaken geweest waarop ik nu niet wil ingaan. Het gaat slechts om een beperkt wetsvoorstel. Maar één van de oorzaken is: de verlaging van de afdracht van de pensioenbijdrage over de jaren 1991 en 1992. Ik heb de reactie van de minister nog niet gehoord, maar ik ga er op voorhand van uit dat wij het daarmee niet eens kunnen zijn. De minister zou dan kunnen vragen: in hoeverre ben je dan consistent? Werd de afdracht voor die tijd ook niet voortdurend verlaagd? Inderdaad, dat is al begonnen in 1982. Bij de discussie in de Tweede Kamer is destijds door de heer Linschoten opgemerkt dat de verlaging van de afdracht in de jaren tachtig is gedaan met volle instemming van het parlement. Maar toen leefde men in een ander economisch tijdsbestek. De verlaging van de pensioenafdracht was in die jaren economisch verantwoord, gegeven de ontwikkeling van het reële rendement van het ABP. Daarin is een omslag gekomen in het jaar 1989. En sinds 1989 is de verlaging van de afdracht dus economisch gezien niet meer verantwoord. Dat heeft ertoe geleid dat in het jaar 1991 de heer Paulis in de Tweede Kamer het initiatief heeft genomen om het ABP te brengen onder de werkingssfeer van de Pensioen- en spaarfondsenwet. Dus eigenlijk hadden wij in dit huis de verlaging van de afdracht over het jaar 1990 negatief moeten behandelen. Dit is niet gebeurd, omdat een bepaald perspectief werd geschetst: wacht maar, alles wordt anders, alles wordt beter. En toen kregen wij het wetsvoorstel gericht op privatisering van het ABP, waarin een verlaging van de afdracht over de jaren 1993 en 1994 was opgenomen. Daarmee hebben wij moeten instemmen. Immers, wij stonden positief tegenover die ontwikkeling. Wij hebben bij de behandeling van die twee wetten wel duidelijk laten merken dat wij de verlaging van de afdracht verwerpelijk vinden. Het komt er in wezen op neer dat wij in 1991 en 1992 te weinig hebben betaald. Dat zullen wij alsnog moeten doen in de toekomst. Met "wij" bedoel ik dan niet de Staat der Nederlanden via het begrotingshoofdstuk Binnenlandse Zaken, maar de mensen die de premies moeten betalen aan het FAOP, het ABP etcetera. Alles bij elkaar komt het neer op het uitstellen van financiële verplichtingen, op slecht beheer, op slecht financieel rentmeesterschap.
Voorzitter! De minister heeft er in zijn brief van 11 januari op gewezen dat ik eerder vragen heb gesteld over de kritiek van Nederlandse zijde op de pensioenafdrachten door de overheden van Aruba en de Nederlandse Antillen. Eén van de vragen was wat de bewindslieden daarvan vonden. Minister Dijkstal komt nu met een brief waarin zeer uitvoerig wordt voorgerekend wat de situatie is van de pensioenfondsen in het Caribische gebied. Ik wijs er allereerst op dat het antwoord nog niet volledig is. Minister Dijkstal, gesteund door zijn ambtenaren die ik eerder heb geprezen wat dit dossier betreft, zegt: wacht maar, wij zijn nog niet helemaal rond, KabNA zoekt het nog uit, dat komt nog. Ik ben daar blij mee. Mijn nieuwsgierigheid op dit punt is verder geprikkeld. Ik hoop dat minister Dijkstal straks kan toezeggen dat de afronding van het antwoord nog komt. Vervolgens wijs ik erop dat ik destijds heb verwezen naar de toestand in het Caribische gebied, niet omdat ik op dat moment was geïnteresseerd in een slechte situatie aldaar, maar omdat ik de toestand hier wilde hekelen. Ik verwijs naar de kritiek die de Nederlandse regering pleegt te hebben op het financiële reilen en zeilen van de overheden aldaar. Wij gebruiken termen als "good governance". Is er sprake van good governance ten aanzien van het ABP? Heel concreet; is dit wetsvoorstel een voorbeeld van good governance? Mijn verwijzing naar de Antillen was een vraag "tongue in cheek"! Ik lees in de kranten vaak dat minister Dijkstal een man is met gevoel voor humor. Ik had gehoopt dat hij in lachen was uitgebarsten bij mijn verwijzing naar de Antillen en dat hij had gezegd: inderdaad, wij maken er zelf eigenlijk een potje van.
Ik blijf nog even stilstaan bij de brief van 11 januari. Daarin wordt door de minister heel ingetogen een opmerking gemaakt over de afdrachten aan het fonds dat wordt aangeduid met FAOP, maar ook over een aantal andere afdrachten. Gesteld wordt: bij lezing van deze bijlage zult u bemerken dat de gevolgen voor collectieve-lastendruk en collectieve uitgaven in het stelsel van de nationale rekeningen enigszins anders uitwerken dan door mijn ambtsvoorganger in uw Kamer onder de druk van de tijd is verklaard. Het betreft hier overigens een bijlage van het CBS. Maar dit is een pikante passage, voorzitter. Allereerst wijs ik erop dat de formulering "onder druk van de tijd" zeer merkwaardig is. Het ging om "onder druk van het kabinet". Ik heb toen gevraagd om een zorgvuldige behandeling van het zeer complexe wetsvoorstel. De minister stelde toen dat hij het heel moeilijk vond om alles te begrijpen etcetera. Ook ik vond het moeilijk en heb daarom gezegd dat de zaak zorgvuldig moest worden behandeld. De minister en de meeste collega's in dit huis waren het daarmee echter niet eens. Maar ik kom terug op de opmerking dat de gevolgen anders zullen uitpakken. In de bijlage van het CBS staat gewoon dat de premieafdrachten aan het FAOP de collectieve-lastendruk verhogen en dat de pseudopremies voor de WW, de WAO en de ZW – die worden omgezet in echte premies – een verhogend effect hebben op de collectieve-lastendruk. Dat is een feit. Dat wist ik al. Ik heb er daarom vragen over gesteld. Het is heel merkwaardig dat de minister van Binnenlandse Zaken het afwimpelt met: neen, dat is geen verhoging van de collectieve- lastendruk. Ik zit al wat langer in dit vak. Het verbaast mij niet dat dit antwoord nu komt. Ik ben blij dat ik gelijk krijg, ook al zal dat niet op papier worden gezet. Het stoort wel, mijnheer de voorzitter, als iets evident wordt ontkend. Maar goed, ik ga verder. Er wordt nu verwezen naar een Studiegroep Begrotingsruimte. Ik vraag de minister wat er staat in het regeerakkoord van dit kabinet op het punt van de lastenverlichting. Heeft het kabinet niet beloofd dat er in deze periode een lastenverlichting zal komen van 9 mld. netto? Toen hiernaar werd gevraagd bij de algemene politieke en financiële beschouwingen heeft minister Zalm dat nog erkend. Het gaat om een netto-lastenverlichting. In het ruimere wetsvoorstel dat wij in april hebben behandeld, zit dus een verzwaring van de collectieve-lastendruk. Mijn vraag aan minister Dijkstal en dus aan het kabinet is hoe die verzwaring van de collectieve-lastendruk zal worden gerepareerd door lastenverlichtingen elders. Dat is het kabinet immers verschuldigd aan de belastingbetalers, gegeven de beloften die gedaan zijn. Ik daag minister Dijkstal graag uit om op dit punt in te gaan. Het is niet goed om dit door te verwijzen naar een studiegroep. Dit kan niet aan ambtenaren worden overgelaten. De minister staat voor deze taak. Ik verneem dan ook graag zijn reactie op dit punt.
Mijnheer de voorzitter! Ik wil mijn inbreng besluiten met op te merken dat ik het zorgelijk vind dat destijds het hele ABP-complex en nu het onderliggende wetsvoorstel naast mij door één woordvoerder van de PvdA behandeld zijn. Collega Van de Zandschulp heeft zich, zij het zeer grondig, slechts geconcentreerd op één onderdeel van het hele complex. Verder ben ik de enige die destijds schriftelijk en mondeling een bijdrage heeft geleverd aan het debat. En nu ben ik weer de enige. Ik zeg het maar even voor de Bühne: eerlijk gezegd, vind ik het tegenover de belastingbetalers vreselijk dat dit wetsvoorstel erdoor gejaagd wordt in dit momenteel redelijk lege huis. Het gaat om zulke grote bedragen en het is zo'n complexe materie dat ik het heel triest vind dat daar geen aandacht aan wordt geschonken door de collegae.
De vergadering wordt van 11.12 uur tot 11.20 uur geschorst.
Minister Dijkstal:
Voorzitter! De mededeling van de heer Boorsma dat zelfs hij dit zeer gecompliceerd vindt, is voor mij enig licht in deze duistere tijden. Laat ik in ieder geval zeggen dat ik een aantal van zijn woorden goed verstaan heb. Hij voelt gewoon niets voor dit wetsvoorstel, en hij had eigenlijk gehoopt dat ik hier niet zou komen en daarmee impliciet het wetsvoorstel zou hebben ingetrokken. De posities zijn duidelijk: de CDA-fractie zal tegen het wetsvoorstel stemmen. Na die duidelijkheid gecreëerd te hebben, kan ik mij misschien op een aantal andere zaken concentreren. Ik ben de heer Boorsma overigens dankbaar voor zijn zorg voor onze achterban, waarmee ook de heer Lunshof zich zeer nadrukkelijk heeft bemoeid. Nu ook de CDA-fractie dat doet, stemt dat alleen maar tot vreugde: hoe meer mensen zich zorgen maken over mijn achterban, hoe beter het mij is. Dus gaat u daar vooral mee door, mijnheer Boorsma!
Wat de heer Boorsma hier op tafel heeft gelegd, begrijp ik. Wat hij heeft gedaan – ik geloof dat hij het bijna letterlijk zo formuleerde – is het koppelen van een klein wetje, dat gaat over 1991/1992, aan het brede ABP-complex. Hij heeft dat vandaag niet voor het eerst gedaan, dat heeft hij ook al eerder gedaan, en op zichzelf is dat natuurlijk best begrijpelijk. Ik wil niet de suggestie wekken – ik denk dat dat verkeerd begrepen is – dat alleen maar naar de mening van het CDA de zaken verlaat en vertraagd zijn ingediend en dat het allemaal sneller had gemoeten. Als dat gesuggereerd is in de tekst, is dat niet de bedoeling. Ik denk dat de heer Boorsma een punt heeft als hij, kijkend naar de voorgeschiedenis, vraagt of dat niet sneller had gekund. Ik vind het overigens op zichzelf niet zo verschrikkelijk zinvol om te trachten nog te achterhalen, hoe dat allemaal in 1993 en 1994 is gegaan. Ik zou dat nu ook niet kunnen. Van de vragen die hij daarover heeft gesteld, zie ik eerlijk gezegd het nut niet in. Als hij daarop aandringt, zal ik moeten proberen hem op een andere manier daarin te bedienen.
Het belangrijkste is de brief van 9 januari, die pas op 11 januari bij de Eerste Kamer arriveerde. Deze recente brief van mij, met de ingewikkelde notitie daarbij, heeft hij tot het hart van zijn bijdrage gemaakt. We zullen ons daar dus op concentreren. Misschien is het goed dat ik nog even een paar dingen over de achtergrond van dit wetsvoorstelletje zeg. Al vanaf 1982 is de feitelijke gang van zaken dat, vooruitlopend op daartoe strekkende wetgeving, via circulaires door de minister van Binnenlandse Zaken aan de lichamen in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet wordt meegedeeld wat het pensioenbijdragepercentage voor het volgende jaar is. De formele vaststelling van de pensioenbijdragepercentages gebeurt later, met terugwerkende kracht. Dat heeft op zichzelf geen financiële gevolgen; het wetsvoorstel is slechts een bekrachtiging van hetgeen feitelijk aan pensioenbijdragen reeds is afgedragen. In dit verband is het overigens nog opmerkelijk dat pogingen om de pensioenbijdragepercentages bij AMvB vast te stellen indertijd zijn gestrand op verzet in de Tweede Kamer, bij de behandeling van de Saneringswet, maar dat is in dit verband een detail.
De heer Boorsma vindt de relatie tussen dit vrij technische wetsvoorstel en het grote dossier interessant, en ik ben het daarin met hem eens. Het is bij ons bekend dat bij de heer Boorsma de zorg bestaat dat de financiële positie van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds niet voldoende solide is, vanwege de door de vorige kabinetten doorgevoerde verlagingen van de premieafdrachten aan het ABP, de zogenaamde uitnames. Deze zorg spreekt de heer Boorsma uit, en hij denkt dat de voorliggende formalisering van de verlaagde premieafdracht aan het ABP dus nu formeel niet zou moeten plaatsvinden. In de stukken is meerdere malen, ook door mijn voorgangers, ingegaan op de financiële positie van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds. Mogelijk is daardoor de zorg van de heer Boorsma wel iets verminderd, maar kennelijk is die zorg nog niet geheel en al weggenomen. Desondanks geloof ik dat er op dit moment voor die zorg geen reden is. De dekkingsgraad van het fonds zal in 1995 circa 110% bedragen, hetgeen inhoudt dat het fonds een reserve heeft van 10% boven datgene, wat strikt noodzakelijk is om aan de verplichtingen te kunnen voldoen. Een dekkingsgraad van 110% is zeker niet ongebruikelijk bij de pensioenfondsen in de marktsector. Tijdelijk lagere dekkingsgraden komen zelfs ook voor. Wel vereist de huidige situatie dat de premieafdracht aan het Algemeen burgerlijk pensioenfonds in een beperkt aantal jaren op kostendekkend niveau wordt gebracht. Maar aan die voorwaarde wordt voldaan, omdat in het wetsvoorstel Financiële voorzieningen privatisering Algemeen burgerlijk pensioenfonds, vorig jaar april door de Eerste Kamer geaccordeerd, is bepaald dat de premieafdracht aan het Algemeen burgerlijk pensioenfonds zodanig stapsgewijs zal worden verhoogd, dat deze premieafdracht in het jaar 2001 volledig op niveau zal zijn. Op 9/11 januari is een brief aan de Eerste Kamer gestuurd, waarin ik ben ingegaan op een aantal vragen, die destijds door de Eerste Kamer, met name door de heer Boorsma, zijn gesteld aan de heer Van Thijn. Die brief is voorzien van een overigens nogal technische notitie van het CBS, waarin wordt geanalyseerd, hoe de oplossing van het ABP-complex binnen het kader van de nationale rekeningen invloed zal hebben op de collectieve-lastendruk, het financieringstekort etcetera. Natuurlijk, ook hier ben ik zeer blij met de zorg die de heer Boorsma heeft over de collectieve-lastendruk en de vermindering van 9 mld. die volgens het regeerakkoord zal plaatsvinden, maar vooralsnog heb ik de stellige indruk dat dat al is verdisconteerd. Het is een statistische berekening, die is verdisconteerd in die netto 9 mld. Ik heb nu geen andere aanwijzingen; als hij die wel heeft, hoor ik dat wel.
Hoe het zij, het wetsvoorstel en wat we verder nog op de lat hebben zijn zodanig opgesteld – ik verwijs naar de brief van 9 januari – dat tegemoet is gekomen aan datgene, waarom de heer Boorsma indertijd heeft verzocht. Toch kan het natuurlijk zijn dat hij een ander oordeel heeft, omdat hij mogelijk een uitgebreide financiële notitie over de positie van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds verwacht, dus een andere notitie bovenop die van 9 januari en het stuk daarbij. Dat zou de nota over de zogenaamde affinanciering moeten zijn. Ik voel daar eerlijk gezegd niet zo verschrikkelijk veel voor, niet zozeer omdat ik inhoudelijk die discussie niet zou willen voeren – die wil en moet ik voeren – maar meer omdat ik die discussie niet in het kader van een aparte nota wil voeren. Het is beter, daarover te praten op het moment dat we, eerst aan de overkant en daarna in dit huis, het wetsvoorstel Privatisering Algemeen burgerlijk pensioenfonds bespreken. Het is natuurlijk volstrekt duidelijk dat we op dat moment de financiële positie van dat Algemeen burgerlijk pensioenfonds volledig in beeld moeten hebben en dat we dan ook beter, aan de hand van de meest recente cijfers, in kunnen gaan op vragen die misschien nu nog naar het oordeel van de heer Boorsma niet bevredigend zijn beantwoord. Als hij verwijst naar de kritische toonzetting van het advies van de Raad van State, bijvoorbeeld in relatie tot de kritische toon van de Verzekeringskamer, heeft hij daarin zeker gelijk. Maar ook dat zal natuurlijk nadrukkelijk terugkomen als wij hier het wetsvoorstel Privatisering zullen behandelen, want daarover zal de Verzekeringskamer natuurlijk nog haar nader advies uitbrengen. Ik stel derhalve aan de heer Boorsma voor, dit wetsvoorstel, dat toch een sterk technisch karakter heeft en een vastleggen is van wat feitelijk al is gebeurd volgens een standing procedure sinds 1982, te accorderen en de overige zorgen, die hij wat meer heeft dan ik, vooral met elkaar te bespreken als we hier het wetsvoorstel Privatisering ABP, met alle financiële consequenties daaromheen, aan de orde hebben.
De heer Boorsma heeft nog gesproken over de Nederlandse Antillen en Aruba. Inderdaad heb ik in de memorie van antwoord bij het onderhavige wetsvoorstel meegedeeld, dat wij informatie en aanvullende gegevens zullen geven over deze zaak, maar die moet ik krijgen vanuit de Antillen en Aruba. Ik verwijs naar een brief van 29 september 1994. Mijn laatste informatie van KabNA is dat dat nog wel enige maanden kan duren. Ik ben nu niet in staat, die informatie te verstrekken. Op het moment dat ik wel over de gegevens beschik, zal ik de Kamer deze graag doen toekomen.
Voorzitter! Als ik hiermee de zorgen van de heer Boorsma niet geheel heb kunnen wegnemen, wijs ik hem nog op het volgende. In de begrotingen voor de jaren 1991 en 1992 zijn de personeelsuitgaven door dit huis, ook door de fractie van de heer Boorsma, geaccordeerd. De verwerking van de feitelijke bedragen was daarin opgenomen. Materieel gezien, is er dus geen enkel bezwaar tegen aanvaarding van dit wetsvoorstel. Ik zeg de heer Boorsma graag toe dat ik bij de behandeling van het wetsvoorstel over de privatisering van de ABP zal nagaan of ik zijn eventueel resterende zorgen kan wegnemen.
De heer Boorsma (CDA):
Mijnheer de voorzitter! De minister van Binnenlandse Zaken heeft opmerkingen gemaakt over de trage reactie. Overigens was niet alleen de CDA-fractie van mening dat het wetsvoorstel laat was ingediend. Volgens de minister heeft het nu niet meer zoveel zin om in te gaan op hetgeen tijdens de indiening in 1991 en 1992 fout is gegaan of op hetgeen er fout is gegaan tijdens een vorige kabinet. Akkoord, maar deze minister moet dit wetsvoorstel behandelen. Ik heb hem aangewreven dat ook hij zich schuldig heeft gemaakt aan een trage reactie. Immers, wanneer is hij aangetreden? Waarom heeft het toch tot januari geduurd voor wij de brief kregen? De commissie voor Binnenlandse Zaken in dit huis heeft nota bene in december om de brief moeten vragen. Waarom heeft de minister niet uit zichzelf een belofte gestand gedaan?
Voorzitter! De terugwerkende kracht. Tijdens de schriftelijke behandeling heb ik erop gewezen dat er ooit in deze Kamer een motie is aangenomen – zij draagt overigens mijn naam – die handelt over de aantasting van het budgetrecht van de Eerste Kamer. De gehele Kamer heeft zich verzet tegen het indienen van dit soort budgettaire wetsvoorstellen waarin eerder afgehandelde zaken achteraf nog even netjes geregeld moeten worden. Dit gebeurt overigens op meerdere terreinen. Enkele voorvallen van dergelijke aard op het terrein van Binnenlandse Zaken hebben mij ertoe geleid, de genoemde motie in te dienen, die kamerbrede steun heeft gekregen. Dit huis vindt het onjuist als iets achteraf moet worden geaccordeerd.
De minister heeft overigens terecht opgemerkt dat er sprake is van een formalisering van een onderwerp dat al bij de begroting behandeld is. Hij kan ook zeggen dat dit huis zijn budgetrecht toen al had kunnen toepassen. Strikt formeel gezien, heeft hij daar gelijk in. De minister weet echter zeer goed dat de Eerste Kamer een begroting niet kan amenderen. Het is een kwestie van "ja" of "neen". Het verwerpen van een begroting betekent het wegzenden van een minister. Daar roep ik niet toe op. Ik roep op tot het verwerpen van dit wetsvoorstel. Ik vind de opmerking van de minister dat wij destijds met de begroting hebben ingestemd een beetje flauw. Ik denk niet dat de minister ons wil uitnodigen om een kabinet te verzoeken, op te stappen op grond van een klein onderdeel van de begroting. Sinds het eind van de vorige of het begin van deze eeuw is het niet meer vertoond dat een begroting door de Senaat is verworpen.
Het gaat nu om het netjes afhandelen van een voorstel dat wij niet correct achten. De minister heeft gezegd dat de terugwerkende kracht geen financiële consequenties heeft. Dat is onjuist! De financiële consequenties van dit wetsvoorstel bedragen ongeveer 10 mld. Bij verwerping kunnen de bonden en het ABP terecht de minister aanspreken op een bijdrage van enkele miljarden. Het ABP heeft te weinig gekregen en de toekomstige ambtenaren moeten daar alsnog premie voor betalen.
De minister heeft erop gewezen dat er in 1995 sprake is van een dekkingsgraad van 110%. Voorzitter! Dit wordt nu als een pluspunt genoemd, maar dat is standaard. Ik herinner mij dat de vorige bewindslieden verdedigden dat een dekkingsgraad van 105% tijdelijk mogelijk was. Veel interessanter is de constatering van de minister dat door de aanvaarding van het vorige wetsvoorstel op dit punt en komende wetsvoorstellen, in het jaar 2001 een kostendekkende premie zal worden bereikt. Ik meen tenminste dat de minister dit jaartal noemde, maar het maakt mij ook niet zoveel uit of het 2001 of 2005 is. Uit het feit dat er pas dan een kostendekkende premie wordt geheven, blijkt dat er nu iets mis is.
In eerste termijn heb ik verwezen naar een brief waarvan ik meende dat die van 11 januari dateerde. Ik vind het opmerkelijk dat de minister mij meent te moeten corrigeren dat hij van 9 januari was, want op de brief staat duidelijk 11 januari.
Voorzitter! Dit pakket betekent een verzwaring van de collectieve-lastendruk. De minister sprak in dit verband van "statistisch". Voorzitter! Dat is natuurlijk – excusez le mot, mijnheer de voorzitter – een grap. De geschiedenis van de verzwaring van de collectieve-lastendruk wordt voortdurend gekenmerkt door opmerkingen over het statistische karakter ervan. Het is dan toch merkwaardig dat na verloop van tijd de OECD in Parijs opmerkt dat onze collectieve-lastendruk zo hoog is. Nu weet ik voortaan wat ik moet zeggen, namelijk dat volgens de minister van Binnenlandse Zaken een belangrijk deel van die lastendruk statistisch is. Ik krijg graag straks een nadere uitleg op dat punt. Waarom is de stijging van de collectieve-lastendruk statistisch? Het huidige kabinet gaat niet uit van een definitie van de collectieve-lastendruk, maar van een doelstelling van een lastenverlichting van 9 mld. Ik zeg dat er in de komende jaren een verzwaring van de collectieve-lastendruk kan optreden op grond van de aan de orde zijnde wet. De minister behoort dus compensatie te bieden. Ik wil ook graag van de minister horen om welk bedrag het de komende jaren gaat.
Minister Van Thijn heeft mij een nota toegezegd over de "affinanciering" van het tekort in 1996. De gehele commissie voor Binnenlandse Zaken herinnert zich deze toezegging. Zij heeft daar om gevraagd in het nader voorlopig verslag. Ik begrijp dat de huidige minister deze belofte niet gestand wil doen. Hij gebruikte echter de zeer vriendelijke formulering dat hij mij een voorstel wilde doen. Voorzitter! Wat mij betreft, wordt dit voorstel niet geaccepteerd. Ik vind dat ik de minister aan de toezegging kan houden. Hij heeft veel meer ervaring als parlementariër dan ik en hij moet weten dat dit soort zaken niet zo gemakkelijk is te regelen.
Voorzitter! Het gaat mij in dit debat in het geheel niet om de situatie op Aruba, op de Nederlandse Antillen of in Denemarken. Het gaat mij om de situatie in Nederland. In Nederland is er sprake van geen "good governance". Ik zei al dat de verwijzing naar de Antillen "tongue in cheek" was, maar de minister is er serieus op ingegaan. Wij zullen de Antillen minder hard moeten bekritiseren, want wij hebben zelf een probleem op dit punt. Ik hoor graag dat de minister dit erkent.
Minister Dijkstal:
Voorzitter! De heer Boorsma is zeer royaal. Hij zegt: Laat het gedeelte van de geschiedenis voor 22 augustus maar zitten en laten we ons slechts concentreren op de geschiedenis vanaf 22 augustus 1994. Ik beken schuld, voorzitter! Het had sneller en ongetwijfeld beter gekund.
Vervolgens kom ik bij de inhoud. Wat de vraag over de terugwerkende kracht betreft, geloof ik dat we een beetje dichter bij elkaar komen. Ook de heer Boorsma erkent dat dit huis materieel gesproken bij de behandeling van de beide begrotingen heeft ingestemd. Hij kiest hierbij als argument dat de Eerste Kamer niet tegen de begroting kon stemmen, omdat ze dan het kabinet naar huis had gestuurd. Volgens mij zijn er ook andere mogelijkheden om bezwaar aan te tekenen tegen onderdelen van de begroting en niettemin toch voor de begroting te stemmen.
Voorzitter! Het gaat hier om een materieel en een formeel aspect. Ik ben best bereid – niet alleen vanwege dit onderwerp, maar ook in algemene zin – me nog eens te bezinnen op de vraag hoe voorkomen kan worden dat er wetgeving "achteraf" nodig is om met terugwerkende kracht iets tot stand te brengen. In dit geval gaat het erom dat achteraf formeel bekrachtigd wordt wat materieel al is afgesproken.
Ik wil de heer Boorsma in algemene zin graag deze toezegging doen, als het tenminste niet afleidt van de hoofdlijn dat dit huis altijd heeft geweten hoe het financieel in elkaar zat en er nu dus geen nieuw gegeven op tafel ligt. Dit staat los van de vraag die de heer Boorsma – begrijpelijk – aan de orde stelt, wat de betekenis hiervan is in relatie tot een solide financiering van het ABP, ook op de langere termijn. Hij heeft interessante woorden gesproken over alles wat zich rond het ABP heeft afgespeeld. Dit is echter allemaal onder een vorig kabinet of vorige kabinetten gebeurd. Dit traject is natuurlijk al lang geleden ingezet, met uitgesproken posities in de Tweede Kamer en daarna bepaalde posities hier in de Eerste Kamer. Vervolgens is dit alles geaccordeerd bij aanvaarding van de Wet financiële voorzieningen privatisering.
Mijnheer de voorzitter! Ik wil hier wel een klein tipje van de sluier oplichten. Toen wij deze zomer het regeerakkoord tussen de drie partijen opstelden, is er zelfs over dit onderwerp gesproken. Wij hebben toen, al met al, gezegd: Daar komen we niet meer aan.
Er is in deze zin een zeer interessante voorgeschiedenis. Ik schiet hier echter verder niets mee op. Ik moet er namelijk voor zorgen dat niet alleen dit wetsvoorstel, maar met name ook het wetsvoorstel over de privatisering van het ABP met alles wat hier annex aan is, in het Staatsblad komt. Ik concentreer mij hier dus op.
De heer Boorsma zegt dat hij mijn voorstel om de financiële discussie bij de behandeling van het wetsvoorstel over de privatisering van het ABP te voeren, niet accepteert. Ik moet hem zeggen dat ik niet akkoord ga met zijn standpunt van een aparte nota in het kader van dit wetsvoorstel plus de brief die ik op 9 of 11 januari naar de Kamer heb gestuurd. Ik heb namelijk een brief, gericht aan de voorzitter van de Eerste Kamer op 9 januari, maar de heer Boorsma heeft kennelijk een brief waarop 11 januari staat. We hebben het echter over dezelfde brief.
De heer Boorsma (CDA):
De brief van 11 januari.
Minister Dijkstal:
Goed, de brief van 11 januari.
Met andere woorden: Ik doe helemaal niet meer gestand wat de heer Van Thijn of vorige bewindslieden hebben gezegd. Als de heer Boorsma hier vandaag met mij wil discussiëren over "good government", wil ik best een paar uur uittrekken om wat visies te geven over wat volgens mij "good government" is en wat het in een vorige kabinetsperiode ook had moeten zijn. Maar dit heeft allemaal geen zin meer.
De heer Boorsma (CDA):
Mijnheer de voorzitter! De minister maakt zich er wel erg gemakkelijk vanaf door te zeggen dat hij het erg interessant vindt maar dat hij er niets mee kan doen, dat hij een voorstel heeft gedaan dat ik niet accepteer en dat hij op zijn beurt mijn voorstel evenmin kan accepteren. Er bestaat ook zoiets als continuïteit. Er is een duidelijke toezegging gedaan door de voorganger van de huidige minister van Binnenlandse Zaken. De huidige minister kan toch niet zo maar zeggen dat hij hiervan afziet? Als het om een grote politieke ommezwaai zou gaan, zou ik het me nog kunnen voorstellen. Dit is een ander kabinet dan het vorige kabinet. Maar het gaat hier alleen om een nota over de "affinanciering" van het ABP wat het tekort van 1996 betreft. Als de minister deze gelofte niet eens gestand wil doen, ben ik benieuwd wat het woord van een minister waard is.
Minister Dijkstal:
Ik wil de heer Boorsma wijzen op een praktijk waar ik in ieder geval een groot voorstander van ben. Het staat aan dit kabinet inderdaad volstrekt vrij om datgene door te zetten wat het wenst door te zetten en datgene af te breken wat het wenst af te breken. Ik begrijp absoluut niet wat het bezwaar hiertegen is, ook niet in staatsrechtelijke zin.
Overigens zou het interessant zijn als het materieel enige betekenis had, maar dat heeft het helemaal niet. De heer Boorsma wil namelijk materieel rond het wetsvoorstel privatisering ABP behoorlijk inzicht hebben in de financiële context om te kunnen beoordelen hoe solide de hele zaak uiteindelijk gefinancierd is. Ik heb hem al toegezegd dat ik hier uitgebreid op terugkom. Ik ga echter in de tussentijd niet nog eens een vervolgnota op de brief van 11 januari schrijven, alleen maar om papier te produceren. Inhoudelijk gesproken zal de heer Boorsma volledig aan zijn trekken komen. Er zal ongetwijfeld in dit huis een debat plaatsvinden over de periode "1995-2001"; De heer Boorsma heeft hier kritische vragen over gesteld. Deze vragen betreffen de premies en of we hier financieel mee rond komen. Ik zie echt niet in waarom ik hier een aparte vervolgnota voor zou moeten maken.
De heer Boorsma (CDA):
Mijnheer de voorzitter! Ik wacht dit debat inderdaad af. Ik had graag gewild dat de minister zou erkennen – maar ik begrijp dat hij dit niet doet – dat er door niet-aanvaarding van dit wetsvoorstel een financieel gat is gecreëerd van tweemaal 5 mld. Dit gat is in wezen gecreëerd door de verlaging die destijds materieel is aangebracht. De zonden van de vaderen zullen bezocht worden aan de kinderen. Dit zijn de toekomstige ambtenaren. Zij moeten dit bedrag alsnog ophoesten, omdat hier de vertegenwoordiger van de Staat als werkgever staat, die deze miljarden niet aan het fonds heeft gegeven.
Minister Dijkstal:
Voorzitter! Ik stap nu van dit onderwerp af in de absolute zekerheid dat ik hier een volgende keer met de heer Boorsma uitgebreid over zal doorpraten. Dit is een geruststellende gedachte voor beiden.
Er rest nog een vraag die ik nu niet goed kan beantwoorden en die ik misschien wat te gemakkelijk heb afgedaan. De heer Boorsma is een gewiekste tegenstander op dit punt. Het gaat om het feit dat ik de verzwaring van de collectieve-lastendruk statistisch noem. Wij kiezen nu inderdaad voor de doelstelling van een verlaging van netto 9 mld. Ik geef er de voorkeur aan schriftelijk op deze vraag te reageren, omdat ik nu niet in staat ben het antwoord te geven. Het alternatief zou zijn dat we enige uren schorsen. Misschien is het verstandig een schriftelijke ronde in te lassen. We kunnen dan daarna bekijken of hierover nog verder gesproken moet worden.
Voorzitter! Ik denk hiermee datgene wat in het kader van dit wetsvoorstel relevant is, beantwoord te hebben. Ik herhaal dat ik bij de behandeling van het wetsvoorstel privatisering ABP uitgebreid terug zal komen. Hopelijk ben ik dan voorzien van het advies van de Verzekeringskamer, waardoor ik gedwongen word nog eens nadrukkelijk aan te geven hoe het kabinet deze hele financiering uiteindelijk ziet.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.
De voorzitter:
De aanwezige leden van de fractie van het CDA wordt conform artikel 121 van het Reglement van orde aantekening verleend, dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.
De vergadering wordt vijf minuten geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-19941995-19-675-681.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.