Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene Ouderdomswet teneinde een korting te kunnen toepassen op de toeslag voor de echtgenoot die jonger is dan 65 jaar (32430).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van harte welkom in de Eerste Kamer.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Driel (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Vlak voor kerst heeft de minister nog een kerstcadeautje in zijn zak voor AOW'ers met een jongere partner. Zij worden, als dit wetsontwerp tot wet wordt verheven, gekort met 8%, tenzij zij een inkomen hebben tot 110% van het wettelijk minimumloon. De benarde financiële positie van Nederland, zo is de redenering van de minister, rechtvaardigt immers bezuinigingen en daaraan moet iedereen bijdragen, ook de AOW'ers met een jongere partner. Dit voorstel, zo redeneert de minister verder, was een voorstel van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het voorlaatste kabinet-Balkenende; dat is door dit kabinet ongewijzigd overgenomen, dus daar kunnen de leden van de toenmalige coalitie niet tegen zijn.

Ik begin met dit laatste punt. In een coalitie worden compromissen gesloten. Dat hoef ik de VVD en het CDA nu zeker niet uit te leggen. De premier zei dat begin deze maand bij de algemene beschouwingen in deze Kamer nog nadrukkelijk. Nog nadrukkelijker zei de VVD het aan de overzijde bij de behandeling van de begroting van Cultuur. Want eigenlijk vond ook de VVD de bezuinigingen op Cultuur iets te gortig. "Maar ja", zei mevrouw Neppérus, "in een coalitie is het geven en nemen." In dat licht heeft de desbetreffende staatssecretaris de maatregel voorbereid. Nu zit mijn partij niet in de coalitie. Zij kan dus uitkomen voor haar mening en opkomen voor de AOW'ers zoals zij dat al decennia doet. Bovendien is het nog zeer de vraag of, als dit wetsontwerp in deze vorm en met deze inhoud de Eerste Kamer al zou hebben bereikt, mijn fractie akkoord zou zijn gegaan. Het is een theoretische discussie, maar ik zou er nog maar niet zo zeker van zijn. Wij maken wel vaker onze eigen afweging. Om verschillende redenen lijkt dit wetsontwerp immers niet zo'n goed idee.

Ik ga eerst in op de context zoals wij die begrepen hebben. In het kabinet, en overigens ook in vorige kabinetten, is afgesproken dat financiële tegenvallers binnen hetzelfde departement moeten worden opgevangen. Binnen het ministerie van Sociale en Werkgelegenheid is in 2010 een tekort ontstaan omdat de kosten van de Wet arbeid en zorg veel hoger uitvielen dan was begroot. Dan moet dus op een andere post worden bezuinigd. Zo is de keuze gevallen op de partnertoeslag van AOW'ers met een partner die jonger is dan 65 jaar en geen eigen inkomen heeft. Zij krijgen tot dusver een aanvulling tot 100% AOW; op die aanvulling wordt 8% gekort, zij het dat mensen met een inkomen tot 110% van het wettelijk minimumloon zullen worden vrijgesteld.

Waarom is het een slecht idee? Daarvoor zijn een aantal redenen, waarop ik hieronder nader zal ingaan. Allereerst is het tamelijk willekeurig dat de keuze juist bij AOW'ers valt. Een goede, sluitende motivatie hebben wij daarbij niet kunnen ontdekken, noch in de eerste stukken, noch in de memorie van antwoord. Bovendien wordt de systematiek van de AOW, waarop we terecht zo trots zijn, doorbroken. Om dat te rechtvaardigen moet er wel een heel goede reden zijn. Daarbij komt dat de maatregel voor de betrokkenen wel heel plotseling uit de lucht komt vallen. Over twaalf dagen is de ingangsdatum. Dat die jongere partner dan maar veertien dagen moet werken, zoals wel is gesuggereerd, lijkt me buiten de werkelijkheid. Overigens, heeft de minister er wel bij stilgestaan dat veel partners zich bezighouden met mantelzorg en dat die mantelzorg tot lagere ziektekosten leidt? Heeft de minister inzicht in de extra kosten die het stoppen van deze mantelzorg met zich brengt? En ten slotte: als er dan toch op de AOW bezuinigd moet worden, wat ik overigens niet vind, dan zijn er wel eerlijker manieren.

Een aantal achtereenvolgende kabinetten heeft afgesproken dat bezuinigingen binnen hetzelfde ministerie opgevangen moeten worden. Dat is niets nieuws en lang niet altijd verkeerd. Het vergroot de discipline en we kunnen nu eenmaal niet structureel meer geld uitgeven dan er binnenkomt. Maar er zijn uitzonderingen op deze strenge regel: de deeltijd-WW, die in 2009 veel geld kostte, is niet gecompenseerd binnen Sociale Zaken; voor de Wet werk en bijstand waarop in 2009 en 2010 grote overschrijdingen waren, geldt hetzelfde. Waarom geldt de regel dan wel voor de AOW? Het is toch niet aan de AOW'ers te wijten dat de kinderopvang veel meer kostte? Hoeveel AOW'ers hebben eigenlijk kinderen in de kinderopvang?

De Raad van State heeft ernstige bezwaren tegen deze voorgenomen wet, omdat de systematiek van de AOW – iedereen die 65 wordt en 50 jaar in Nederland ingezetene is, heeft recht – wordt aangetast. Nu wordt er immers een inkomenstoets ingevoerd. De Raad zegt letterlijk: de AOW wordt gekenmerkt door voorspelbaarheid en eenvoud van uitvoering. Voorspelbaarheid is een basiskenmerk en de eis van ingezetenschap maakte de AOW van meet af eenvoudig in haar uitvoering. Dat is zij gebleven. Ongeacht veranderingen is het stelsel de afgelopen 50 jaar ongewijzigd gehandhaafd.

Nu komt er een toets van het gezinsinkomen en daarmee een bijstandselement. Met de Raad van State vinden wij, en met ons vele leden van deze Kamer, dat niet wenselijk. Het is een inbreuk die de bezuiniging – opbrengst volgend jaar 110 mln. – niet rechtvaardigt.

Inmiddels hebben betrokkenen al een brief gekregen van de uitvoerder van de AOW, de Sociale Verzekeringsbank, die vooruitloopt op de wetswijziging. Het is een wetswijziging waarvan het, gezien de samenstelling van deze Eerste Kamer, zeer twijfelachtig is of die er doorkomt. Volgens de antwoorden van de minister zijn al 3 mln. aan kosten gemaakt. Mijn fractie acht het onverantwoord dat er kosten gemaakt worden die zeer waarschijnlijk kosten op het sterfhuis zullen blijken te zijn. De minister had kunnen bedenken dat er grote weerstand tegen dit wetsontwerp in deze Kamer zou zijn, ook getalsmatig. Dan is het woord "onverantwoord" een understatement, als je dan toch zoveel geld uitgeeft. Dat is op en misschien wel over de rand van het bestuurlijk betamelijke en het vooruitlopen zet de overheid neer als een minder betrouwbare partner. En juist AOW'ers, die toch al met onrust naar de discussie over hun pensioenen hebben zitten kijken, moet je dit niet aandoen. Zeker omdat die pensioenen in 2011 voor bijna niemand geïndexeerd (verhoogd) zullen worden, waardoor er toch al achterstand in koopkracht optreedt; evenals dit jaar en soms ook vorig jaar.

Er wordt wel heel gemakkelijk gesproken over het aan het werk gaan van de jongere partners. We zijn het eens over het bevorderen van de arbeidsparticipatie, maar we weten allemaal dat de overgrote meerderheid weinig tot geen kans meer heeft op de arbeidsmarkt. In 2015, zo hebben we afgesproken, wordt de AOW geïndividualiseerd. Dan kun je stellen, omdat die maatregel al in 1990 is vastgelegd, dat iedereen zich heeft kunnen voorbereiden. Dat is nu niet het geval. Dus mag je op het gebied van arbeidsparticipatie heel weinig verwachten. En dan vind ik de uitspraak dat je maar veertien dagen moet gaan werken, iets te goedkoop.

Als er dan toch geld bij AOW'ers gevonden moet worden – en nogmaals: waarom eigenlijk bij die categorie – en je accepteert dat de systematiek wordt aangetast, zoek het geld dan bij rijkere AOW'ers. Zoek het geld bij de vrouw van de dokter die niet werkt of de vrouw van de bankier. Zoek het dan, zegt mijn partij, waar het minder pijn doet.

Mevrouw Vedder-Wubben (CDA):

Voorzitter. Vandaag behandelen we de wijziging van de AOW teneinde een korting te kunnen toepassen op de toeslag voor de echtgenoot respectievelijk partner die jonger is dan 65 jaar. De AOW bestaat al meer dan 50 jaar. De AOW is een basispensioen; iedereen die 50 jaar in Nederland aanwezig is, krijgt op zijn 65ste een uitkering uit hoofde van de AOW. Tot 2015 krijgen partners die dan jonger zijn dan 65 jaar een toeslag indien zij zelf geen of weinig inkomen hebben. Vanaf 2015 vervalt deze toeslag en wordt verondersteld dat iedere Nederlander in staat is in zijn eigen inkomen te voorzien. Bij de vaststelling van het tweedepijlerpensioen, dus het pensioen van de werkgever, wordt rekening gehouden met de uitkering uit hoofde van de AOW.

Partners van AOW-gerechtigden die jonger zijn dan 65 jaar en zelf geen of een gering inkomen hebben, ontvangen deze toeslag. Over het algemeen zijn dit vrouwen die voor man en kinderen hebben gezorgd en die actief zijn of zijn geweest in het vrijwilligerswerk. In het begin van de zeventiger jaren was het niet gebruikelijk om als vrouw te blijven werken nadat er kinderen gekomen waren en ook aan het begin van de tachtiger jaren werden zij terugverwezen naar het aanrecht. De werkloosheid onder jongeren was te groot en die waren de toekomst, dus vrouwen en ook ouderen – denk aan de royale VUT-regelingen die toen in het leven zijn geroepen – weg van de arbeidsmarkt, anders hebben de jongeren geen werk.

In 2015 vervalt de partnertoeslag voor nieuwe gevallen. Ook dan zullen er veel partners/vrouwen zijn die geen of een gering inkomen hebben. Dit is echter al jaren bekend en men heeft zich erop kunnen voorbereiden.

Maar nu deze korting, een korting van 8% die wordt toegepast als het gezamenlijke inkomen hoger is dan 110% van het wettelijk minimumloon. Deze korting komt plotseling. Bovendien wordt uitgegaan van het gezamenlijke inkomen, een inbreuk op de eenvoud van de AOW, maar ook inbreuk op de gewenste zelfstandigheid van ieder individu. Als de wet morgen, 21 december 2010, wordt aangenomen, gaat de korting al per 1 januari 2011 in. Een korting die kan oplopen tot maximaal € 725 per jaar. De minister heeft aangegeven dat deze korting overeenkomt met ongeveer twee weken werken. De minister is nog in overleg met de sociale partners over de arbeidsmarkt voor ouderen. Op welke wijze ziet de minister dat deze groep, een oudere groep zonder werkervaring, bij een werkgever voor minimaal twee weken per jaar in dienst kan komen? Volgens het CBS vond 1,2% van de ouderen – dus mensen tussen 55 en 65 jaar – werk in 2009. En dan de term gezamenlijk inkomen. De situatie tussen ouderen met hetzelfde gezamenlijk inkomen kan zeer verschillen, bijvoorbeeld voor paren met of zonder een eigen huis, met of zonder eigen vermogen. Op welke wijze wordt hiermee rekening gehouden?

Een ander punt dat tot een verschil kan leiden is het feit dat inkomsten uit een lijfrente ook niet tot het inkomen worden gerekend. Dus als mensen in hun pensioenregeling de mogelijkheid hadden om aanvullend pensioen in te kopen en dat ook gedaan hebben, wordt dit aanvullende pensioen wel meegerekend bij de inkomsten. Hadden zij in plaats van sparen bij hun pensioenfonds gespaard via een lijfrentepolis, dan waren zij nu misschien beter af. Kan de minister aangeven of er rekening wordt gehouden met een eventuele aanvullende pensioeninkoop? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

De minister geeft in de beantwoording aan dat over eventuele inkomsten ter compensatie van het bedrag waarmee de partnertoeslag wordt gekort – € 45 netto per maand – geen extra korting van de partnertoeslag zal plaatsvinden. Kan de minister bevestigen dat ook al zit men na een korting van minder dan 8% van de partnertoeslag op 110% van het wettelijk minimumloon deze inkomsten niet meetellen voor het gezamenlijke inkomen en dat door deze extra inkomsten dus geen extra korting plaats vindt op de partnertoeslag?

Voorzitter. Dan nu de Invloed op de koopkracht. Zelfs zonder deze korting gaan gepensioneerden er in koopkracht op achteruit. De kosten stijgen en de kans op een indexatie van het tweedepijlerpensioen is niet groot. Natuurlijk, we moeten allemaal bezuinigen, maar gepensioneerden met een klein aanvullend pensioen hebben vaak geen reserves meer die ze kunnen aanspreken en ook andere mogelijkheden om hun inkomen op te hogen zijn zeer beperkt. Is het niet zo, vraagt de CDA-fractie aan de minister, dat de budgettaire problemen nu onevenredig hard neer komen bij een groep die geholpen heeft Nederland op te bouwen? Kan de minister bevestigen dat dit de enige bezuiniging is voor deze groep of staan er nog meer bezuinigingen op stapel waar deze groep last van heeft?

De Nederlandse samenleving vergrijst; ook dat is al langer bekend. Op termijn zijn er te weinig werkenden die voldoende premie bijeenbrengen voor de mensen die dan recht hebben op een AOW-uitkering. Om ervoor te zorgen dat de werkenden van nu straks ook een AOW-uitkering kunnen ontvangen, is in 1998 een speciaal AOW-spaarfonds ingesteld. Daarin zou jaarlijks geld worden gestort dat afkomstig is uit de belastinginkomsten. Waarschijnlijk heeft dit spaarfonds in 2020 een bedrag van 135 mld. in kas. Dat geld zal worden gebruikt om vanaf dat moment de AOW-uitkeringen deels te betalen. Voorzitter, mag de CDA-fractie aan de minister vragen hoe het zit met dit spaarfonds? Kan het gebruikt worden voor de houdbaarheid van de AOW?

Voorzitter. Als leden van deze Kamer moeten we letten op de handhaafbaarheid, rechtmatigheid en uitvoerbaarheid. De minister heeft aangegeven dat de wet handhaafbaar en uitvoerbaar is. De SVB heeft nadat de Tweede Kamer heeft ingestemd met het wetsvoorstel de AOW'ers al op de hoogte gesteld met een brief. We krijgen dan ook veel brieven van verontruste mensen, die plotseling hun inkomen gekort zien. Mensen hadden de zekerheid van hun AOW. Deze zekerheid wordt hun plotseling ontnomen. AOW'ers met een gezamenlijk inkomen van boven de 110% van het wettelijk minimumloon leveren ongeveer 2,25% koopkracht in. Dat is een forse koopkrachtvermindering voor deze groep. Gegeven de budgettaire problemen en de daarbij behorende bezuinigingen zal iedereen moeten inleveren, maar voor deze groep is het wel erg veel. Kan de minister aangeven welke maatregelen hij moet treffen als dit wetsvoorstel en een eventuele onttrekking aan het AOW-fonds niet door kunnen gaan? De CDA-fractie ziet met meer dan gewone belangstelling de antwoorden van de minister tegemoet.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Voorzitter. Zoals de Raad van State al eerder in zijn advies heeft aangegeven, wordt de AOW gekenmerkt door voorspelbaarheid en eenvoud van uitvoering. Meerdere fracties hebben hieraan gerefereerd in de schriftelijke voorbereiding. De voorspelbaarheid is van belang, omdat mensen zich jaren van tevoren moeten kunnen prepareren op hun inkomenssituatie van de toekomst. Zij moeten zich aan nieuwe politieke keuzes kunnen aanpassen. Ook mijn fractie onderkent dat de zogenaamde dubbele vergrijzing – mensen worden ouder en meer mensen worden ouder dan voorheen – noopt tot aanpassing van onze AOW-systematiek. Wij zijn bovendien uit op een grotere arbeidsparticipatie en financiële zelfstandigheid van vrouwen. Hoewel de huidige regels voor mijn fractie dus niet heilig zijn voor altijd, hecht zij zeer aan zorgvuldigheid en een rechtvaardige verdeling van de lasten. Ombuigingen in het inkomensbeleid kunnen alleen zorgvuldig worden doorgevoerd met lange overgangstermijnen. "Grote stappen, snel thuis" kan niet als het de inkomens van mensen raakt, en dat geldt des te sterker voor hen met een smalle beurs.

De lange overgangstermijn is wel gerespecteerd bij het afschaffen van de partnertoeslag vanaf 2015. De vele spotjes die wij horen, wijzen ook op een fatsoenlijke communicatie. Mijn vraag in de schriftelijke voorbereiding, op welke wijze de minister ook investeert in een voorbereiding op de arbeidsre-integratie, acht ik nog onvoldoende beantwoord. Ik hoor graag van de minister daarover meer informatie. In elk geval staat de werkwijze bij deze regeling in schril contrast met de vier weken die mensen nu is gegund om zich voor te bereiden. Dit is een staaltje van onbehoorlijk bestuur, zeker voor hen voor wie ruim € 700 per jaar een substantieel bedrag is.

In de huidige regeling zit nu een doordachte vorm van inkomenspolitiek, namelijk het inkomensafhankelijke element. De toeslag wordt immers verminderd met het inkomen van de jongere partner. Voor de toeslag is dus het inkomen van de partner bepalend, terwijl in de AOW zelf geen rekening wordt gehouden met het inkomen van de AOW-gerechtigde. Deze systematiek verandert met dit wetsvoorstel. Het al dan niet opleggen van de 8%-korting hangt immers af van het gezinsinkomen, waarbij dus ook het inkomen van de AOW-gerechtigde meetelt. De regering voorkomt hiermee dat een beroep wordt gedaan op de bijstand, wat op zich positief is, al is het maar omdat de vermogenstoets dan niet geldt. Zijn daarmee de mensen met een laag inkomen in voldoende mate ontzien? Met de voorgestelde grens zullen nog altijd ook mensen met een inkomen van iets boven de € 1550 bruto, tussen de € 1100 en € 1200 netto, maandelijks € 56 moeten missen vanaf 1 januari. Kan de minister aangeven wat exact het netto-inkomen van de groep zal zijn voor wie de korting niet meer zal gelden? Op welke wijze zal deze groep mensen – mevrouw Vedder vroeg daar ook al naar – met nog meer kortingen worden geconfronteerd volgend jaar? Wij weten dat een derde van de groep mensen die bijvoorbeeld een huurtoeslag ontvangt uit ouderen bestaat. Zij zullen dus ook door middel van een korting op de huurtoeslag een daling van hun inkomen ervaren. Kan de minister voor ons op een rijtje zetten welke andere regelingen die volgend jaar ingaan, cumulatief tot een bepaald bedrag zullen leiden waarmee deze mensen te maken zullen krijgen? Ruim 20% van de getroffen groepen heeft bruto jaarlijks een inkomen van € 20.000 tot € 30.000. Ook zij krijgen te maken met een inkomenseffect van 2,25%.

Het argument van minister Kamp tijdens de behandeling in de Tweede Kamer dat partners dan maar een baantje moeten zoeken, negeert het gebrekkige arbeidsmarktperspectief van deze groep. De arbeidsdeelname van vrouwen van deze leeftijdsgroep is weliswaar 30%, maar de deelname van de groep die een partnertoeslag ontvangt, is kleiner. Vrouwen die nooit hebben gewerkt of al heel lang uit het arbeidsproces zijn, hebben maar een kleine kans om uitgerekend nu, in deze economische crisis, op de arbeidsmarkt te geraken. Mevrouw Vedder gaf al aan hoe klein het percentage is dat er nu op komt. Ook jongeren krijgen nu te maken met hun gebrek aan ervaring, waardoor zij voortdurend buiten de boot vallen bij hun sollicitaties. Deze groep heeft ook nog eens te maken met het ontbreken van tijd voor omscholing et cetera. Ook heeft zij geen enkele prioriteit bij gemeenten, omdat zij tot de zogenaamde nuggers behoren. Zij hebben geen uitkering, waardoor gemeenten geen energie steken in hun arbeidsre-integratie.

Het argument van minister Kamp is daarom goedkoop te noemen, in ieder geval een gelegenheidsargument. De maatregel is namelijk helemaal niet bedoeld ter bevordering van de arbeidsmarktparticipatie, maar zij is een ordinaire bezuinigingsmaatregel. Een bezuinigingsmaatregel die wordt afgewenteld op een specifieke groep. Mijn collega, mevrouw Sap, heeft al aangegeven dat er met GroenLinks te praten valt, als de inkomensgrens beduidend hoger zou komen te liggen dan, zoals nu, op 110% van het minimuminkomen. Graag een reactie van de minister hierop.

Dan kom ik bij de snelle inwerkingtreding. Elke keer spreken wij goede voornemens af over fatsoenlijke termijnen voor inwerkingtreding, zodat instellingen en burgers zich erop kunnen instellen. Voor de zoveelste keer echter schendt de regering zelf deze afspraak. Als oplossing kiest de regering ervoor om de SVB al vooraf te laten informeren, om zo de inwerkingtreding direct te laten volgen op een mogelijke aanneming van het wetsvoorstel. Zo spant de regering natuurlijk het paard achter de wagen. Zij zorgt voor grote onzekerheid en onrust in de samenleving. Ook leidt het tot onnodige uitvoeringskosten. Is de regering bereid om in de toekomst in ieder geval zorgvuldig om te gaan met inwerkingtreding en in langere termijnen te voorzien bij nieuwe wetsvoorstellen, in elk geval als het een precaire en gevoelige kwestie als het inkomen van mensen betreft?

Wij zijn tegenstander van dit wetsvoorstel vanwege de lage inkomensgrens die de minister heeft gesteld. Er is maar voor een heel kleine groep een uitzondering geregeld. Ook zijn wij tegenstander vanwege de korte termijn en het gebrek aan energie die de minister wil steken in daadwerkelijke hulp aan mensen bij hun arbeidsre-integratie.

Morgen is het de donkerste dag van het jaar. Ik hoop dat de minister dit weet te compenseren met een lichtpuntje voor degenen die bezorgd de kerstdagen ingaan, omdat zij niet weten hoe zij de korting volgend jaar moeten opvangen. Als de minister dit licht niet wil ontsteken, hoop ik dat de Eerste Kamer haar eigen verantwoordelijkheid neemt.

De heer Elzinga (SP):

Voorzitter. Ik spreek vandaag mede namens de Partij voor de Dieren.

Allereerst ook van mijn kant een woord van welkom aan de minister van Sociale Zaken. Het is, naar ik meen, zijn eerste optreden in deze rol in dit huis. Zo'n moment maakt altijd nieuwsgierig naar wat nog komen gaat.

Thans staan wij slechts stil bij een bezuiniging op de AOW. Dit wetsvoorstel voorziet vanaf 1 januari aanstaande – het is al eerder gezegd, dat is over minder dan twee weken – in een korting van 8% op de partnertoeslag op grond van de Algemene Ouderdomswet, zowel voor nieuwe alsook voor lopende rechten. De maatregel heeft zodoende onmiddellijke werking, dat wil zeggen: als wij ermee instemmen.

De regering is van mening dat deze maatregel aansluit bij de huidige economische en maatschappelijke omstandigheden. Dat wil zeggen dat de regering meent dat de miljarden die de overheid moest steken in de redding van de financiële sector, nu wel weer aan de samenleving onttrokken kunnen worden, en dat de AOW'ers met partnerpensioen een goede groep zijn om een deel van de redding van de banken op af te wentelen.

Mijn fractie heeft bij dit voorstel tot korting op het AOW-partnerpensioen vier hoofdbezwaren. Een: de betrouwbaarheid van de overheid wordt geschonden. Twee: de korting leidt tot flinke negatieve inkomensconsequenties voor de mensen op wie dit voorstel betrekking heeft. Drie: door de onmiddellijke werking kunnen getroffenen niet op de korting anticiperen en vier: er zijn nauwelijks mogelijkheden om de negatieve consequenties te compenseren.

Op deze vier bezwaren zal ik nu nader ingaan. In 1995 kondigde de overheid aan, de partnertoeslag in zijn geheel af te schaffen. Zeer ingrijpend, maar wel pas over twintig jaar. Dat gaf mensen lang de tijd zich daarop voor te bereiden. Nu wordt de partnertoeslag tussentijds opnieuw onderwerp van bezuiniging en daardoor ervaart met name de doelgroep, maar ook het bredere publiek, de overheid als een onbetrouwbare partner. Daar komt bij dat de AOW inmiddels zo lang bestaat dat iedereen die nu met pensioen gaat, zijn hele werkzame leven AOW-premie heeft betaald. Het voelt daarom extra oneerlijk als de staat dan eenzijdig de voorwaarden verandert op het moment dat je zelf aan de beurt bent om van de AOW te mogen gaan genieten. Dat het een omslagstelsel-gefinancierde regeling betreft, verandert daar niets aan. Op deze wijze wordt het draagvlak voor de overheid als hoeder van een sociaal vangnet steeds verder uitgehold en het draagvlak voor financiële solidariteit van werkenden met niet meer werkenden wordt verder ondermijnd. Is de minister het met mij eens dat de overheid zich betrouwbaar dient op te stellen?

De druiven zijn voor de getroffenen zuur vanwege de forse omvang van de ingreep voor een relatief kleine groep. De voorgestelde korting op de partnertoeslag leidt volgens de memorie van toelichting tot een maximale inkomensdaling van 3%, juist bij de bijna laagste inkomens. De allerlaagste inkomens worden ontzien, maar slechts tot 110% van het wettelijk minimumloon. Ik kan u vertellen dat ook 120% of 130% van het wettelijk minimumloon nog geen vetpot is. Naarmate het inkomen hoger wordt, wordt de korting in verhouding kleiner. Van de AOW'ers met partnertoeslag krijgt naar verwachting 6% niet te maken met een korting, omdat het inkomen te laag is. De 20% aanvullende pensioentjes die daar net boven zitten, krijgen een maximale korting die leidt tot een koopkrachtdaling van rond 2% of meer. Ongeveer de helft van alle getroffenen krijgt te maken met een koopkrachtdaling van tussen de 1% en de 2%. En de 20% hoogste aanvullende pensioenen krijgt te maken met een koopkrachtdaling van minder dan 1% als gevolg van deze maatregel. Vindt de minister dit een eerlijke verdeling van de lasten?

Deze cijfers betreffen alleen het koopkrachteffect van deze ene maatregel, maar dat komt bovenop de effecten van andere maatregelen die ook bovengemiddeld bij gewone mensen met lagere inkomens neerslaan. We spreken straks nog over het Belastingplan. Het komt ook bovenop het negatieve effect van het niet-indexeren van de aanvullende pensioenen in veel gevallen.

De druiven zijn extra zuur, omdat de doelgroep bij wie deze bezuiniging is voorzien, geen voorzorgsmaatregelen heeft kunnen nemen. Wij bespreken het nu en over twaalf dagen moet de korting al zijn doorgevoerd. Hoe denkt de minister dat de getroffen AOW'ers zich hierop hebben kunnen voorbereiden?

De betreffende partners, voor wie de toeslag gekort zou moeten worden, hoeven volgens de minister maar twee weken per jaar te gaan werken om het verloren inkomen te compenseren, zo zei hij in de Tweede Kamer. Maar hoe reëel is het dat voor een kleine 200.000 extra oudere werknemers jaarlijks ineens dergelijke kleine baantjes beschikbaar zijn? Ik heb tot twee keer toe geprobeerd om cijfers over de werkkansen van deze partners van de minister te krijgen, maar deze gegevens zijn niet beschikbaar. De meer algemene cijfers over de toegenomen participatie van oudere werknemers op de arbeidsmarkt zijn dat wel, maar de precieze kansen van de groep die door deze voorgestelde korting wordt geraakt, is onbekend. Dat vind ik zeer kwalijk. De regering heeft precies de omvang van de groep in beeld en de omvang van de beoogde bezuiniging, maar veel gegevens over de situatie van de mensen die getroffen worden zijn niet nauwkeurig te leveren. Kennelijk kwamen de mensen die door deze bezuiniging geraakt worden en het effect van deze bezuiniging op die mensen achteraan in de overwegingen.

Voor de SP staan de mensen voorop, dus heb ik flink doorgevraagd naar andere cijfers die iets kunnen zeggen over de werkkansen van de jongere partners. Zij zijn voor 90% ouder dan 55 en in 65% van de gevallen ouder dan 60, zo blijkt uit de nadere memorie van antwoord, het grootste deel zonder werk en vermoedelijk al voor langere tijd. Voor deze categorie liggen de banen niet voor het oprapen. Het is al vaker gezegd.

Volgens het CBS was in 2009 slechts 1,2% van de 55- tot 65-jarigen in staat toe te treden tot de werkzame beroepsbevolking. Omdat de uitstroom nog iets lager was, is de participatie een klein beetje toegenomen. Maar zelfs als de komende jaren drie keer zoveel oudere werkzoekenden extra tot de werkende beroepsbevolking zouden toetreden – een absoluut onrealistische aanname – dan nog is het voor de overgrote meerderheid van de jaarlijks 200.000 getroffenen niet mogelijk het verlies te compenseren. Of denkt de minister dat toch veel van de mensen uit de getroffen huishoudens extra in staat zullen zijn om nu een baantje te vinden? Ik vrees van niet, waardoor de overgrote meerderheid dus definitief blijft zitten met een koopkrachtverlies van 1% tot 3%. Ook dat doet het vertrouwen in de overheid en in de politiek in zijn algemeenheid geen goed.

Ik vrees dan ook dat het daarom beter is om dit voorstel geen kracht van wet te geven. Maar natuurlijk wachten wij eerst geïnteresseerd af wat het antwoord van de minister is.

Mevrouw Swenker (VVD):

Voorzitter. De totstandkoming van dit wetsvoorstel heeft een wat kronkelige voorgeschiedenis. In 1995 heeft het toenmalige kabinet Paars I besloten de partnertoeslag op de AOW-uitkering in 2015 te laten vervallen. De reden om zo'n langetermijnbeslissing te nemen, was toen dat mensen niet alleen moeten kunnen rekenen op hun AOW maar dat veranderingen ook tijdig worden aangekondigd, zodat mensen zich hierop kunnen voorbereiden. In feite doen wij dat nu op eenzelfde manier ook bij de verhoging van de AOW-leeftijd naar de toekomst toe.

Naar aanleiding van de begroting van Sociale Zaken in 2010, waarin het voornemen lag om de partnertoeslag vervroegd af te schaffen voor partners jonger dan 55 jaar, ontstond er een discussie in de Tweede Kamer, die vervolgens leidde tot een brief van 16 februari 2010 van de toenmalige staatssecretaris Klijnsma om een generieke korting van 8% op de partnertoeslag met ingang van 2011 in te voeren. Kort daarna viel het kabinet, maar demissionair minister Donner hield zich hieraan vast.

Overigens moet worden vastgesteld dat de argumentatie om tot deze regeling te komen nogal eens is veranderd. Eén argument is wel constant gebleven, namelijk een tekort op de begroting van Sociale Zaken, overigens veroorzaakt door hogere bedragen aan uitkeringen aan andere groepen mensen.

Tot zover een stukje geschiedenis. Volgens de minister worden door dit wetsvoorstel ongeveer 200.000 mensen getroffen en bedraagt de korting maximaal € 720 op jaarbasis. Voor betrokkenen, die samen op grond van een AOW-uitkering, eventueel met een klein pensioentje, net boven het minimumloon zitten, is dit een fors bedrag. Op zich is de VVD-fractie het wel eens met de minister dat het mogelijk moet zijn dat de jongere partner het gekorte bedrag kan inverdienen met werkzaamheden, maar de uitspraken van de minister zijn toch wel erg optimistisch, omdat het voor ouderen niet gemakkelijk is om werk te vinden.

Anderzijds moet worden toegegeven dat het ongeveer gaat om een bedrag dat een half minimumloon op maandbasis betreft. Dat zou voor de betrokkene dan betekenen dat zij eens in de twee weken voor een halve dag werk zouden moeten vinden. Wij weten dat in de zorg en aanverwante sectoren, zoals de kinderopvang, veel vraag naar mensen bestaat, dus echt onmogelijk is het inderdaad ook niet.

Een van de echte problemen die de VVD-fractie bij dit wetsvoorstel heeft, is van heel andere aard. Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, zijn wij nog tien dagen van de invoering verwijderd. De VVD-fractie vindt een invoering op zo korte termijn op zijn zachtst gezegd niet fraai. Het gaat daarbij met name om bestuurlijk fatsoen of, met een groot woord, om de vraag: is de overheid nog wel betrouwbaar? Zeker bij een onderwerp als de AOW moet de burger de gelegenheid hebben om zich tijdig op bezuinigingsmaatregelen voor te bereiden. Dat is ook het uitgangspunt van de overheid.

Weliswaar heeft de Sociale Verzekeringsbank de betrokkenen inmiddels uitvoerig geïnformeerd, maar hierdoor is op een andere zere teen van de Eerste Kamer getrapt, althans op een zere teen van de VVD-fractie. Wij hebben er altijd grote moeite mee dat uitvoeringsinstanties al flink aan de slag gaan voordat de Eerste Kamer haar standpunt over een aanhangig wetsvoorstel heeft bepaald. De koninklijke weg is en blijft: eerst het wetgevingstraject afronden en daarna pas zorgvuldig invoeren. Je kunt nu eenmaal niet van iedere nood een deugd maken.

In de onderhavige situatie is de VVD-fractie dan ook van mening dat invoering van een dergelijke maatregel eigenlijk zou moeten worden uitgesteld tot 1 juli aanstaande. De VVD-fractie verneemt graag de reactie van de minister hierop.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik spreek mijn bijdrage mede namens de SGP-fractie uit. Naar mijn indruk is het de eerste keer dat de minister met dit huis debatteert. Ik heet hem namens onze fracties hartelijk welkom.

Het wetsvoorstel dat wij hier behandelen, is in meer dan één opzicht ongelukkig. Het tornt aan het besef bij betrokkenen dat de partnertoeslag tot 2015 behoort bij een verzekerd inkomen. Dat de overheid hierop nu zelf terugkomt, raakt aan het vertrouwen dat burgers in hun overheid stellen. Ook wie meent dat iedereen zijn of haar steentje moet bijdragen aan de bezuinigingen – dat uitgangspunt delen onze fracties – zou vervolgens moeten beseffen dat hier wordt gekort op het inkomen van een groep ouderen die nauwelijks nog kansen heeft dit inkomensverlies te compenseren door arbeid. Ook dat maakt dit wetsvoorstel ongelukkig. Daadkracht is goed, zeker ook als er bezuinigd moet worden, maar dit is een daadkracht met blinde trekken.

Onze bezwaren zijn hiermee eigenlijk al uitgetekend. In de eerste plaats gaan deze over de inbreuk die wordt gemaakt op het perspectief dat ouderen met een partnertoeslag tot 2015 is geboden. In 2015 wordt de toeslag geheel afgebouwd. Het besluit daartoe is genomen na een grondige discussie. Ook toen al werd beseft dat niet ieder huishouden die partnertoeslag zomaar kan missen. Er blijven zich situaties voordoen waarin sprake is van kostwinnerschap en situaties waarin een van de partners niet kan werken, of zorgtaken vervult of zich inzet voor ander werk waarvoor geen inkomen wordt verworven. De aanlooptermijn naar 2015 is steeds met zorgvuldigheid omgeven geweest. Mensen moesten zich kunnen instellen op een inkomensterugval, zeker wanneer er geen sprake was van een substantieel aanvullend pensioen. Met die zorgvuldigheid wordt nu gebroken. Van deze bezuiniging wordt zelfs een soort "overvalbezuiniging" gemaakt. Omdat het kabinet de bezuiniging al vanaf 1 januari wil inboeken, worden betrokkenen nauwelijks een maand van tevoren via een brief van de SVB op de hoogte gesteld van de korting. Veel verontrusting in het land is daarvan het gevolg. De overheid zet hiermee haar eigen betrouwbaarheid op het spel.

In de tweede plaats verdient ook de maatregel zelf de kritische aandacht. Het gaat om een korting die in werking treedt boven een bruto-inkomensgrens van € 20.000 per jaar. Dat is een lage grens. Meer dan 85% van de AOW'ers met een partner jonger dan 65 jaar krijgt met de korting te maken. Uit cijfers die het ministerie nog deze week beschikbaar stelde, waarvoor dank, blijkt dat bijna de helft van de huishoudens tussen € 20.000 en € 40.000 per jaar aan bruto-inkomen ontvangt. Ruim 20% zit in de categorie tussen € 20.000 en € 30.000. In een aantal opzichten dalen de lasten van gepensioneerden echter niet. Mevrouw Vedder wees hier ook al op. Denk bijvoorbeeld aan extra lasten voor ziektekosten. Het is daarom wat al te gemakkelijk gedacht dat de partnertoeslag in een meerderheid van de huishoudens wel kan worden gemist. Deze categorie mensen wordt ook geraakt door andere nieuwe lasten. Ik heb de rekenvoorbeelden gemist van de huishoudens die hiermee te maken krijgen. Bij die voorbeelden zou het effect van de cumulatie in beeld moeten komen. Het gaat niet om een enkele maatregel, maar om het hele plaatje. Ik vraag de minister hierop te reageren.

In de derde plaats moet iets gezegd worden over de kansen van de betrokken ouderen op de arbeidsmarkt. Enkele andere sprekers wezen hier ook al op. Als motivering bij de invoering van de korting wijst het kabinet op het belang van arbeidsparticipatie. Ik noem dat een wrang argument. Ongeveer 65% van de gevallen waarin een partnertoeslag kan worden toegekend betreft partners in de leeftijdscategorie 61 jaar tot 64 jaar. In deze leeftijdscategorie is de arbeidsparticipatie nu 30%. Wie nooit een baan heeft gehad, wie nooit betaald werk heeft gehad of wie zelfs in deze leeftijdscategorie een baan verliest, hoeft niet te denken eenvoudig wel ergens serieus werk te vinden. Van de 60-plussers die hun baan kwijtraken, slaagt slechts 8% erin binnen twee jaar weer aan het werk te komen. Dit argument kan daarom het beste van tafel worden genomen.

Toetsing van het eigen inkomen is tot slot nooit een criterium geweest bij de toekenning van de AOW. Dat deze toetsing nu wordt geïntroduceerd is nieuw, maar creëert ook een ongelijkheid die ongelukkig is. De maatregel pakt met name ongunstig uit voor kostwinners die een pensioenregeling getroffen hebben, hetzij zelf, hetzij via een werkgever. De korting op de partnertoeslag reduceert het huishoudinkomen en betekent dat er uit opgebouwde eigen pensioen moet worden bijgepast. Dat is geen beloning voor goed pensioengedrag. Bovendien is dat opgebouwde eigen pensioen ook niet eens welvaartvast. Het vreemde is dat mensen die een financiële positie via vermogensvorming hebben geregeld, buiten de korting blijven. Krijgt de burger nu de boodschap mee dat hij beter voor zijn oude dag kan sparen via eigen vermogensvorming dan via werknemersverzekeringen? Graag een reactie van de minister.

Onze fracties hebben zwaarwegende bezwaren tegen dit wetsvoorstel. Bij alle inhoudelijke bezwaren voegt zich het bezwaar van de snelle invoering. Het is een "overvalbezuiniging". Wat onze fracties betreft moet de overheid het voorbeeld geven van betrouwbaar bestuur door niet ineens het inkomensperspectief van ouderen te wijzigen. Er zijn nog wel andere domeinen waarop bezuinigingen gerealiseerd kunnen worden. En als er al getornd zou moeten worden aan de partnertoeslag, dan kan dat alleen als in kaart is gebracht hoe alle lasten en maatregelen nu precies uitwerken op het inkomen van betrokken groepen. Pas dan kan worden vastgesteld welke bovenlaag van deze doelgroep het ook wel kan stellen met een verlaagde toeslag. Zo'n maatregel vergt echter een zorgvuldiger voorbereiding dan nu het geval is geweest.

Wij zien met belangstelling uit naar de antwoorden van de regering.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter. Ik mag ook namens de fractie van D66 spreken.

De AOW is sinds zijn introductie altijd beschouwd als de vaste basis voor het inkomen van pensioengerechtigden, iets waar op gerekend kon worden bij de planning van de oude dag. De Raad van State heeft het wat dat betreft over de voorspelbaarheid van de AOW, en ook over de eenvoud van uitvoering van de AOW. Die eenvoud geldt niet alleen voor de uitvoering, maar ook naar de rechthebbenden. Op de AOW, dat kun je begrijpen, heeft gewoon iedereen recht als het zover is. Maar de voorspelbaarheid betekende natuurlijk niet dat er nooit iets kon veranderen. Zowel maatschappelijke opvattingen als de conjunctuur en de staatsfinanciën hebben natuurlijk wel degelijk invloed gehad op de regeling.

Of de exacte bedragen altijd welvaartsvast bleven hing weleens van de conjunctuur en van de omvang van de schatkist af. Bovendien, de oorspronkelijke AOW was gebaseerd op een maatschappij waar vrouwen niet of nauwelijks werkten. Dus als de man 65 werd, moest er een volledig basisinkomen beschikbaar kunnen komen. De maatschappelijke ontwikkeling heeft geleid tot individualisering, ook van inkomens. Dat heeft nog in 1994 tot een flinke aanpassing geleid en in 2015 volgt de definitieve aanpassing: AOW alleen voor de 65-jarige, geen partnertoeslagen meer voor nieuwe gevallen.

De aanpassingen van de bedragen waren eigenlijk altijd betrekkelijk marginaal en betekenden in de regel iets minder stijging dan misschien verwacht mocht worden. De fundamentele ingrepen zijn lang van tevoren bekend, zodat ze ingecalculeerd kunnen worden op een moment dat daar nog tijd voor is.

De wijziging die de regering nu voorstelt, vertoont enkele kenmerken die het moeilijk maken om de wijziging te accepteren, juist bij dit basisinkomen, waar iedereen mee rekent en op rekent. Niet iedereen rekent er even hard mee, maar in ieder geval wel diegenen die er weinig inkomen naast hebben.

Het wetsvoorstel leidt voor de categorie die het treft tot een inkomensvermindering waar niet op gerekend is en waar maar twee maanden van te voren over bericht is door de SVB, gelukkig nog onder voorbehoud. Een gelopen race is het immers nog niet.

Het wetsvoorstel leidt tot introductie van een nieuw element in de AOW, het gezinsinkomen, wat de regeling aanzienlijk complexer maakt en wat ook betekent dat we ons nog verder verwijderen van het simpele uitgangspunt dat iedere Nederlander recht heeft op zijn eigen AOW en daarbij, afhankelijk van de situatie van zijn partner, ook op partnertoeslag.

Het wetsvoorstel leidt voor veel mensen tot een waarschijnlijk nauwelijks merkbare inkomensdaling, voor gezinnen met een inkomen lager dan € 1700 bruto per maand tot geen verandering, maar voor degenen die daar niet al te ver boven zitten tot een inkomensachteruitgang die tot een procent of drie kan gaan. Het totale cumulatieve effect met andere maatregelen kunnen we nog niet eens helemaal overzien. Dat is aanzienlijk meer dan wij in koopkrachtplaatjes over het algemeen acceptabel vinden.

Wat de regering in het Belastingplan heel aardig in evenwicht houdt, wordt hier – toegegeven, voor een beperkte groep – heel onverwacht nogal flink uit balans gebracht. Het idee dat de betrokkenen dit zouden kunnen oplossen door er wat bij te werken komt in de gestelde vragen en in de antwoorden van de regering telkens aan de orde, maar iedereen snapt natuurlijk dat het voor mensen tussen de 50 en de 65 jaar van wie een groot deel waarschijnlijk nog nooit gewerkt heeft, niet makkelijk wordt om nog eens wat te gaan bijverdienen.

Nee, voorzitter, dit voorstel van het vorige kabinet, nog van voor de kabinetscrisis, dus door CDA, PvdA en ChristenUnie uitgedacht, is misschien toch niet zo'n heel goed plan. Een gat van 100 mln. in de begroting is niet fraai, maar dit kabinet zou toch eigenlijk beter moeten weten en wat anders moeten bedenken om dat gat te vullen. Ik ben benieuwd wat de minister ter verdediging kan aanvoeren.

De heer Yildirim (Fractie-Yildirim):

Voorzitter. Wij hebben het wetsvoorstel, waarin 8% gekort wordt op de AOW-partner die 65 jaar of jonger is, nader bestudeerd. Onze fractie heeft geen antwoord kunnen vinden op de vraag met welke visie, met welke overtuigingskracht en met welke redenering het kabinet dit wetsvoorstel tot stand heeft gebracht. Nadat wij er verder over hebben nagedacht, zijn wij tot de conclusie gekomen dat de AOW-maatregel geen onderdeel moet zijn van een politiek spel. Mensen betalen hun uniforme premie met het uitgangspunt dat wanneer zij ouder zijn, zij kunnen rekenen op de overheid. Wanneer de AOW onderdeel wordt van een politiek spel, tast dit de stabiliteit van die zekerheid aan. Daarbij is het de vraag of de overheid wel betrouwbaar blijft. Mensen zijn immers verplicht om premies te betalen en hebben geen inspraak op de inzet van die premies. Daarom vinden wij dat er des te meer reden is om niet te tornen aan de AOW.

Bovendien treft zo'n maatregel mensen die al heel weinig inkomen hebben en heel lang hebben gewerkt voor de ontwikkeling van de Nederlandse economie, wier partner op latere leeftijd alsnog een eigen bijdrage wil leveren aan de Nederlandse economie, maar daartoe weinig tot geen kans krijgt. Waarom komt de minister niet met het voorstel om te beginnen met de mensen die het wel kunnen betalen, door aan hen een bijdrage te vragen?

Voorzitter. Het voorliggende wetsvoorstel vinden wij sociaal niet verdedigbaar. Het is onrechtmatig omdat het verschillende categorieën mensen op verschillende wijze treft. Aan de ene kant treft het een categorie mensen die weinig inkomen heeft. Aan de andere kant kan een categorie mensen die het wel kan betalen, er nauwelijks de dupe van worden. Het wetsvoorstel kan daarom niet rekenen op steun van mijn fractie.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven