Gemeenteblad van Deurne
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Deurne | Gemeenteblad 2025, 535346 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Deurne | Gemeenteblad 2025, 535346 | beleidsregel |
Rectificatie: Beleidsregels Erfgoed
[Deze publicatie betreft een rectificatie omdat de beleidsregel niet integraal is opgenomen. De oorspronkelijke publicatie is op 21 juli 2025 bekendgemaakt, beschikbaar via Gemeenteblad 2025, 317505.]
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DEURNE:
gelet op het bepaalde in artikel : 4.81 Awb
1 Waarom Beleidsregels Erfgoed
In 2021 heeft de gemeente Deurne de Erfgoedvisie 2021-2028 vastgesteld, waarbij al het fysieke erfgoed van de gemeente geïnventariseerd is in een uitgebreide erfgoedkaart.1 Hoofdoel van de Erfgoedvisie is om de archeologische en cultuurhistorische waarden te benutten voor het versterken van Deurne als een prettige woon- en leefomgeving voor nu en in de toekomst. Om dit te kunnen borgen is het noodzakelijk dat de erfgoedkaart en de daaruit voortvloeiende archeologische en cultuurhistorische beleidskaarten worden vastgesteld met daaraan gekoppeld de beleidsregels, die gelden voor de verschillende erfgoedwaarden.2 Met het opstellen van beleidsregels wordt het voor plantoetsers, toezichthouders en eigenaren/initiatiefnemers duidelijk wanneer bijvoorbeeld een vergunningplicht geldt en wanneer verdiepend archeologisch, bouwhistorisch en/of cultuurhistorisch onderzoek noodzakelijk is.
Het waarborgen van de erfgoedwaarden in de fysieke leefomgeving is sinds 1 januari 2024 geregeld in de Omgevingswet. Cultureel erfgoed maakt onze geschiedenis tastbaar en bepaalt mede de identiteit van een plek of gebied. Cultureel erfgoed biedt aanknopingspunten voor toekomstige planvorming en mogelijkheden voor ‘behoud door ontwikkeling’. Een instructieregel in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) verplicht gemeenten om bij het opstellen of wijzigen van het omgevingsplan rekening te houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Het doel van deze instructieregel is om in een vroeg stadium inzicht te verschaffen in het in het desbetreffende gebied aanwezige cultureel erfgoed om dit voldoende te kunnen beschermen. Bovendien komt de nadruk bij het beschermen van cultureel erfgoed te liggen op de omgevingskwaliteit en niet meer op het individuele monument. Het gaat niet alleen om de voorkant van een pand, maar net zozeer over de samenhang met het interieur, de erfinrichting en de omgeving. Het belang moet, naast andere belangen, uitdrukkelijk worden meegewogen bij het vaststellen van omgevingsplannen. Dat betekent dat het bevoegd gezag een analyse moet maken van het aanwezige cultureel erfgoed en de conclusies daarvan moet vertalen in het omgevingsplan. Het bevoegd gezag moet daartoe een toereikend beschermingsregime instellen.
Met deze Beleidsregels Erfgoed geeft de gemeente Deurne aan hoe ze wil omgaan met archeologische en cultuurhistorische waarden in de fysieke leefomgeving. Erfgoed is vaak dichterbij dan we denken en het blijft mensen fascineren, van jong tot oud. Het is een wetenschap, die zich steeds verder ontwikkelt en leidt tot steeds nieuwe ontdekkingen. Deze ontdekkingen genereren nieuwe kennis over de zeer rijke geschiedenis en voegt nieuwe hoofdstukken toe aan het Verhaal van Deurne. In dit document wordt toegelicht hoe deze erfgoedwaarden meegenomen kunnen worden in het omgevingsplan.
Doelstelling van het opstellen van beleidsregels voor Erfgoed is om de kernkwaliteiten van Deurne te behouden en/of de herkenbaarheid in de toekomst te borgen én te ontwikkelen. Dit doen we door:
De beleidsaanbevelingen3 t.a.v. archeologie en cultuurhistorie, zoals verwoord in het document ‘Erfgoed in de gemeente Deurne’ in 2020, en overgenomen in de Erfgoedvisie 2021-2028, vormen het uitgangspunt voor de Beleidsregels Erfgoed. Naast aanpassing van de ondergrenzen in oppervlakte en diepte bij archeologie, is in 2020 aanbevolen om een planologisch beschermingsregime te gaan hanteren voor waardevolle cultuurlandschappen, gebouwen, objecten en stedenbouwkundige ensembles, met een wisselende zwaarte van de borging. Het gaat om de twee hoogste waarderingsniveaus van landschappelijk erfgoed (zeer hoog en hoog) en de drie hoogste niveaus van gebouwd (objecten en ensembles) erfgoed (zeer hoog, hoog en beeldbepalend). Dit is uitgewerkt in een koppeling van de omgevingsvergunningplicht aan gespecificeerde ingrepen in planologisch beschermde cultuurhistorisch waardevolle gebieden, met de verplichting aan te tonen dat de ingrepen de bestaande cultuurhistorische waarden niet onevenredig schaden.
Ruïne van het Groot Kasteel in Deurne aan het Haageind (foto R. Berkvens, 2020).
2 De gemeente en het wetgevend kader
De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving. ‘Ruimte voor ontwikkeling, waarborgen voor kwaliteit’ is het motto. De wet beoogt een samenhangende benadering van diverse belangen. Cultureel erfgoed is een van de belangen binnen de Omgevingswet. De Omgevingswet definieert cultureel erfgoed als: monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet. Ander cultureel erfgoed zoals roerend erfgoed of immaterieel cultureel erfgoed is alleen onderdeel van de definitie als het deel uitmaakt van de fysieke leefomgeving, of als het daar anderszins relevant voor is. Een voorbeeld hiervan is het toedelen van een functie aan een locatie die samenhangt met een (lokaal) volksgebruik dat wordt aangemerkt als immaterieel erfgoed.
Tot voor kort vond de bescherming van erfgoed met name plaats door aanwijzing; rijksmonumenten op basis van de Erfgoedwet en gemeentelijke monumenten op grond van de gemeentelijke erfgoedverordening. Met de komst van de Omgevingswet zal bescherming plaats gaan vinden door het opnemen van rijks- en gemeentelijke monumenten in het omgevingsplan en een hieraan gekoppelde vergunningstelsel.4 Daarnaast is de nadruk bij het beschermen van cultureel erfgoed verschoven van het individuele monument naar de omgevingskwaliteit. Het gaat niet alleen om de voorkant van een pand maar net zozeer over de samenhang met het interieur, de erfinrichting en de omgeving.
In de Omgevingswet is erfgoed als ruimtelijke factor stevig verankerd. Dat betekent onder meer dat in de Omgevingswet specifieke regels zijn opgenomen vanuit de zorgplicht die de gemeente heeft om het cultureel erfgoed in stand te houden.5 De belangrijkste taken voor de gemeente voortvloeiend uit de regelgeving van de rijksoverheid zijn:
De gemeente moet aantasting van de omgeving van beschermde monumenten voorkomen. Dat moet voor zover die aantasting een negatieve invloed heeft op het aanzicht of de waardering van die monumenten. Dit geldt voor alle beschermde monumenten: rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten. Hiervoor moeten gemeenten regels opnemen in het omgevingsplan.
In de omgevingsvisie staan de ontwikkelingen en ambities op lange termijn voor bouwwerken, infrastructuur, cultureel erfgoed, bodem, lucht, natuur en andere aspecten van de fysieke leefomgeving. Dat betekent onder meer dat aangegeven moet worden hoe de gemeente met zijn erfgoed omgaat en de instandhouding ervan voor de lange termijn waarborgt.
Het omgevingsplan komt in de plaats van het huidige bestemmingsplan en de gemeentelijke erfgoedverordening. Ook de regels voor de bescherming van rijksmonumenten en rijks beschermde stads- en dorpsgezichten (en landgoederen) vallen daaronder. Hierbij moeten de instructies uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl art. 5.130) worden gehanteerd.6 Ook het aanwijzen en beschermen van gemeentelijke monumenten vindt via het omgevingsplan plaats. De bestaande gemeentelijke monumenten moeten door de gemeente worden overgezet naar het omgevingsplan.7
De minimale wettelijke taak van de verplichte gemeentelijke adviescommissie is het uitbrengen van advies over vergunningaanvragen met betrekking tot rijksmonumenten (uitgezonderd archeologische rijksmonumenten). Gemeenten kunnen er voor kiezen meer taken toe te bedelen aan deze adviescommissie (Omgevingsbesluit art. 4.20 t/m 4.22).
Wanneer een rijksmonumentenactiviteit aan een archeologisch rijksmonument wordt aangevraagd in combinatie met (een) andere activiteit(en) verleent het bevoegd gezag voor de andere activiteit(en) ook de vergunning voor de rijksmonumentenactiviteit. Het bevoegd gezag is meestal de gemeente, maar kan ook de provincie of het Rijk zijn, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een ontgronding. De minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW) heeft dan recht van advies en instemming. De minister van OCW blijft bevoegd gezag bij ‘enkelvoudige aanvragen’.
In de Omgevingswet, artikelen 1.6, 1.7 en 1.7a is een algemene zorgplicht voor de fysieke leefomgeving opgenomen. Deze is nader uitgewerkt in het Omgevingsbesluit (art. 1.3). Doordat cultureel erfgoed hierin expliciet benoemd is, kan er gehandhaafd worden op beschadigingen aan beschermd cultureel erfgoed, ook als die niet onder een expliciet verbod vallen. Naast deze algemene zorgplicht voor de fysieke leefomgeving is ook expliciet een onderhoudsplicht voor (beschermd) cultureel erfgoed opgelegd (Omgevingsbesluit art. 1.3 lid c) en specifiek voor rijksmonumenten in het Besluit activiteiten leefomgeving (art. 13.11 ). Deze laatste onderhoudsplicht geldt specifiek voor degene die geacht wordt dit erfgoed te onderhouden, voor rijksmonumenten bijvoorbeeld de eigenaar, huurder, pachter of beheerder. Deze moet ervoor zorgen dat beschermd erfgoed zodanig onderhouden wordt dat instandhouding van het object en de monumentale bouwkundige elementen gewaarborgd is.
Gemeenten moeten via het Digitale Stelsel van de Omgevingswet (DSO) op uniforme wijze de gegevens vanuit de bronnen ontsluiten, en deze bovendien vertalen naar gebruikstoepassingen. Bedoeling van dit stelsel is dat initiatiefnemers, belanghebbenden en het bevoegd gezag straks met een klik op de kaart alle beschikbare informatie met rechtsgevolgen kunnen raadplegen, die nodig is voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning onder de Omgevingswet. Een digitale databank met archeologische en cultuurhistorische waardenkaart, waarop al het erfgoed bij elkaar gebracht is, is hiervoor een beproefd instrument.
Bij het opstellen van het omgevingsplan houdt de gemeente rekening met haar cultureel erfgoed door terreinen geen functie te geven die de archeologie, het gebouwde en aangelegde erfgoed of het historische landschap kunnen schaden. Artikel 13.6 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) geeft aan gemeenten de mogelijkheid om in het omgevingsplan maatwerkregels te stellen ter invulling van de specifieke zorgplicht. Voor cultureel erfgoed dat voor bescherming in aanmerking komt, zal een toereikend beschermingsregime opgenomen moeten worden in het omgevingsplan. Ook kan de gemeente in het belang van archeologische monumentenzorg regels stellen over archeologisch onderzoek.
Bij het verlenen van vergunningen wordt rekening gehouden met bekende of te verwachte erfgoedwaarden door, indien nodig, eerst een onderzoek naar de waarde te laten instellen en zo nodig aan de vergunning voorwaarden te verbinden. De kosten die samenhangen met het uitvoeren van dit onderzoek en het naleven van de vergunningvoorschriften komen voor rekening van de vergunningaanvrager. De regels, die worden gesteld ten aanzien van archeologie, zijn gebonden aan de omvang, diepte en locatie van de beoogde bodemingrepen. Voor gebouwd en aangelegd erfgoed en historische landschappen geldt dat de regels alleen zijn gebonden aan een bepaalde locatie.
De gemeente kan, in het belang van de zorg voor het cultureel erfgoed, regels stellen in het omgevingsplan aan archeologisch, cultuurhistorisch dan wel bouwhistorisch onderzoek. Hiermee houdt de gemeente de inhoudelijke regie en kan ze bijvoorbeeld regelen dat lokale onderzoeksthema's meer aandacht krijgen of lokale vrijwilligers betrokken worden bij het onderzoek. Hoe zwaar de regels voor bescherming van het cultureel erfgoed gaan worden, is aan de gemeente.
De meest bekende archeologische vondst van Deurne, de vergulde laat-Romeinse Peelhelm (foto: Brabants Erfgoed).
In dit hoofdstuk wordt in paragraaf 3.1 eerst kort ingegaan op het archeologiebeleid uit 2009 om vervolgens in te gaan op de wijzigingen die met vaststelling van de Beleidsregels Erfgoed zullen gaan plaatsvinden. De erfgoedkaart uit 2020 kent nogal wat wijzigingen in archeologische verwachting ten opzichte van de archeologische verwachtingen en waardenkaart uit 2009 en is breder van opzet. Behalve de archeologische verwachtingen en waardenkaart bevat de erfgoedkaart cultuurlandschap en gebouwd erfgoed. Wat houden de verschillende archeologische en cultuurhistorische waarden precies in en wanneer is nader onderzoek noodzakelijk? Paragraaf 3.2 t/m 3.5 gaat over archeologie en 3.6 t/m 3.8 over cultuurhistorie (=historisch landschap en gebouwd en aardkundig erfgoed).
3.1 Het erfgoedbeleid tot op heden
In 2009/2010 heeft de gemeente Deurne gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld, bestaande uit een archeologieverordening (2010) en een nota archeologie met daaraan gekoppeld een archeologische waarden- en verwachtingenkaart (2009). Het archeologiebeleid en de archeologische kaart zijn sindsdien door vertaald in meerdere bestemmingsplannen. Beleid voor cultuurlandschap en gebouwd erfgoed ontbrak. Wel was er een Monumentenverordening. Deze monumentenverordening is samen met de archeologieverordening in 2021 komen te vervallen en opgenomen in de “Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Deurne houdende regels omtrent de fysieke leefomgeving”.
Op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart uit 2009 is de gemeente Deurne verdeeld in gebieden van archeologische waarde, gebieden met een hoge archeologische verwachting, gebieden met een gematigde archeologische verwachting, gebieden met lage archeologische verwachting en gebieden zonder archeologische verwachting. Elk gebied heeft zijn eigen vrijstellingsgrenzen:
Tabel 1 Categorieën en bijhorende vrijstellingsgrenzen op basis van het in 2009 vastgestelde archeologiebeleid.
Deze vrijstellingsgrenzen sluiten slechts deels aan op die van omliggende buurgemeenten waar de dieptegrens vaak op 30 tot 50 cm ligt en de oppervlakte schommelt tussen 100 en 2500 m2.
Daarnaast waren alle bodemingrepen binnen het bestemmingsplan buitengebied binnen een contour van 50 m rondom de bestaande bebouwing in gebieden met een hoge en gematigde archeologische verwachting vrijgesteld van de archeologische onderzoeksverplichting. Deze uitzondering op archeologisch onderzoek is uitzonderlijk en heeft een direct effect op het archeologisch bodemarchief, aangezien ruimtelijke ontwikkelingen (bouw en sloop) veelal in deze zone plaatsvindt.
Stenen waterput uit de 19e eeuw die in 2023 werd gevonden aan de Derpsestraat (foto Transect 2023).
De kern van het archeologiebeleid is duurzaam behoud van relevante archeologische resten opdat latere generaties met nieuwe vragen en nieuwe technieken tot nieuwe en gedetailleerdere inzichten kunnen komen. Duurzaam behoud kan het best gerealiseerd worden door archeologische resten, onder onveranderde, stabiele condities in de grond te laten zitten. Dit is echter niet altijd mogelijk, waardoor het behoud gerealiseerd dient te worden middels een opgraving. Voordat het tot een opgraving komt, zal eerst moeten worden bepaald of er sprake is van een archeologische vindplaats en of deze behoudenswaardig is door middel van archeologisch onderzoek.
Aan de verschillende categorieën archeologische verwachtingen en waarden, zoals opgenomen op de geactualiseerde archeologische verwachtingen- en waardenkaart (zie kaartbijlage 1), zijn ondergrenzen gekoppeld die in het traject van de omgevingsvergunning leidend zijn voor het al dan niet laten uitvoeren van archeologisch onderzoek. De verplichting tot archeologisch onderzoek is afhankelijk van het risico dat de geplande ingreep voor het bodemarchief vormt, gemeten aan oppervlakte en diepte. Per categorie wordt het risico anders ingeschat. Hoe waardevoller het gebied of hoe hoger de trefkans, des te groter is het risico dat een beperkte ingreep schade aanricht. Omgekeerd is er in een gebied van een minder waardevolle categorie pas bij een grote ingreep een risico op het verlies van zinvolle informatie.
De vrijstellingsgrenzen zijn bepaald voor zowel de diepte-ingreep als de oppervlakte-ingreep (zie tabel 2). De systematiek is dat het al dan niet opleggen van een onderzoeksplicht eerst bepaald wordt door de diepte van de ingreep. Als die meer is dan de vrijstellingsdiepte voor de betreffende gebiedscategorie, bepaalt vervolgens de oppervlakte van het gebied, waarvoor een vergunning wordt gevraagd, of er een onderzoeksplicht geldt. Na het vaststellen van de waarde en het selectiebesluit kan in tweede instantie de uitvoering van een opgraving als onderzoeksverplichting worden opgelegd, of de verplichting tot het nemen van technische maatregelen welke direct gerelateerd is aan de werkzaamheden, waarvoor de vergunning verleend wordt.
Omdat de kosten van het onderzoek (tot en met deponering van vondsten en rapportage) en van de technische maatregelen voor rekening van de initiatiefnemer zijn, is bij het bepalen van de grenzen voor de onderzoeksverplichting gezocht naar proportionaliteit. Er dient een redelijke verhouding te bestaan tussen het verwachte kennisrendement en de belasting voor vergunningvrager en ambtelijk apparaat. In veel gevallen geldt dat een onderzoek op terreinen kleiner dan 250 m2 of van een beperkte gaafheid meestal weinig meerwaarde heeft, terwijl een groot aantal van de vergunningen op een dergelijke beperkte oppervlakte betrekking heeft. Uitzonderingen bevestigen echter de regel, bijvoorbeeld bij graven, deposities of kampen van jagers-verzamelaars. Deze hebben een kleine omvang, kunnen veel (nieuwe) kennis opleveren en kunnen binnen grotere gebieden aanwezig zijn.
|
Beschermd archeologisch monument 8 |
||||
Tabel 2 Categorieën archeologische verwachtingen en waarden met bijhorende vrijstellingsgrenzen gemeente Deurne.
Ten aanzien van de beleidsregels archeologie is kritisch gekeken naar de eerder vastgestelde oppervlakte- en dieptegrenzen per categorie archeologische verwachting en waarde, de zogeheten ondergrenzen.
Inhoudelijk zijn de oppervlaktecriteria gebaseerd op de archeologische trefkans. Hoe kleiner deze is, hoe groter een onderzoeksgebied moet zijn om een redelijke kans te creëren archeologische relicten aan te treffen. Om nieuwe vindplaatsen te kunnen opsporen, die ook een wetenschappelijke bijdrage en meerwaarde kunnen leveren, moet er sprake zijn van een minimale omvang van onderzoek en dus ook van verstoring.
Bij het bepalen van de oppervlaktegrenzen is verder bewust rekening gehouden met maatschappelijke afwegingen en het proportionaliteitsbeginsel. Particuliere ontwikkelingen en initiatieven zijn doorgaans beperkt van omvang (enkele vierkante meters tot max. 250 m²). Om de burger en met name de particuliere initiatiefnemer niet overmatig te belasten met de verplichting om (soms kostbaar) archeologisch (voor)onderzoek te laten uitvoeren bij de bouw of verbouw van een woning, is in gebieden met een hoge archeologische verwachting (historische kern) een maximale ondergrens van 250 m² vanuit maatschappelijk, maar in veel gevallen ook archeologische overwegingen, acceptabel.
Bij het bepalen van de vrijstellingsgrenzen is rekening gehouden met de jurisprudentie van de afgelopen jaren, waardoor sommige bepalingen uit het oude archeologiebeleid niet meer zijn toegestaan, zoals een generieke vrijstelling voor bouwblokken (waaronder ook de vrijstelling van de contour van 50 m rondom de bestaande bebouwing valt) en een generieke vrijstelling tot onder het niveau van de bouwvoor.9 Gebieden met een archeologische verwachting kunnen alleen vrij worden gegeven op basis van gedetailleerde gegevens met betrekking tot verstoringen en op advies van een gediplomeerd archeologisch deskundige. Op basis hiervan is het aan te raden om de vrijgestelde zone van 50 m rond bouwblokken te laten vervallen en de ondergrens van 50 cm buiten agrarisch bestemde gebieden bij te stellen naar 30 cm aangezien archeologische resten al direct onder het oppervlak voor kunnen komen zoals in de historische dorpskernen en gehuchten en in bos- en natuurgebieden.
Sinds 2023 wordt de archeologische verwachtingen- en waardenkaart uit 2020 jaarlijks bijgewerkt en wordt de erfgoedkaart digitaal ontsloten via de webviewer van de ODZOB: Deurne | Interactieve erfgoedkaart van diverse gemeenten in Zuidoost-Brabant (odzob.nl) Bij het jaarlijks onderhoud wordt in beeld gebracht welke archeologische onderzoeken zijn uitgevoerd, welke vondstmeldingen zijn gedaan en worden nieuwe verstoringen verwerkt. Dit permanent bijwerken van de archeologische verwachtingen- en waardenkaart past in het doel van het digitaal stelsel onder de nieuwe Omgevingswet, waarbij wordt gevraagd dat zoveel mogelijk digitale gegevens aan burgers beschikbaar worden gesteld.
3.3 Archeologische verwachtingen- en waarden
Op de in 2020 opgestelde archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn de in de gemeente aanwezige archeologische waarden en verwachtingen aangegeven. De gemeente Deurne is in zeven verschillende zones van archeologische verwachtingen of waarden verdeeld:
(wettelijk beschermde) archeologische monumenten10
In het omgevingsplan zullen alleen aan de categorieën 1 tot en met 5 door middel van een aanduiding, instructie- dan wel maatwerkregels verbonden worden. Voor de categorieën 6 en 7 geldt dit niet, omdat in deze gebieden geen onderzoeksplicht geldt. Hieronder wordt kort ingegaan op de verschillende categorieën en de daartoe behorende gebieden.
Een beschrijving van de archeologische vindplaatsen, onderzoeken, verwachtingen en waarden is te vinden in de toelichting op de erfgoedkaart en de bijbehorende bijlagen11, zie de website Deurne | Interactieve erfgoedkaart van diverse gemeenten in Zuidoost-Brabant (odzob.nl)
3.3.1 Wettelijk beschermde archeologische monumenten
Archeologische resten die vanuit nationaal of gemeentelijk oogpunt behouden dienen te blijven en daarom als monument beschermd zijn ingevolge de Erfgoedwet 2015 (voor Rijksmonumenten) of via een functietoedeling in het gemeentelijke omgevingsplan. Van deze gebieden staat op basis van archeologisch onderzoek of waarnemingen vast dat hier belangrijke archeologische resten in de grond zitten. De wettelijke bescherming verbiedt hier de meeste bodem verstorende activiteiten, tenzij de Minister van OCW hiervoor vooraf vergunning verleent. De gemeente Deurne telt vooralsnog geen beschermde archeologische monumenten. Op grond van de gemeentelijke Verordening Fysieke leefomgeving bestaat echter wel de mogelijkheid hieraan gemeentelijke archeologische monumenten toe te voegen. Gebieden die hiervoor in aanmerking zouden kunnen komen zijn bijvoorbeeld het Groot en Klein Kasteel van Deurne en de middeleeuwse kerk met begraafplaats van Deurne.
De laatmiddeleeuwse Sint-Willibrorduskerk in het centrum van Deurne met rondom de begraafplaats (foto: M. Verkuijlen, Wikimedia Commons).
3.3.2 Gebieden van archeologische waarde
Voor deze delen van de gemeente is het op basis van de reeds bekende archeologische gegevens en/of op basis van de landschappelijke of historische ligging van de terreinen vrijwel zeker dat er belangrijke archeologische waarden in de grond aanwezig zijn. Het betreft de delen van de gemeente, die op basis van de bekende archeologische waarnemingen, aantoonbaar vindplaatsen bevatten, of die vanwege hun ligging een zeer grote kans op het herbergen van een vindplaats hebben. De archeologische resten op deze terreinen zijn geconcentreerd in deze gebieden aanwezig waardoor kleine bodemingrepen reeds grote gevolgen kunnen hebben (denk aan middeleeuwse begraafplaatsen). Het valt te overwegen een aantal van deze terreinen in de toekomst op te nemen op de lijst van gemeentelijke archeologische monumenten.
Bij deze categorie ligt de vrijstellingsgrens van het totaal te vergraven gebied op een oppervlakte van 100 m2 én een diepte van 30 cm onder het maaiveld, aangezien het hier om waardevolle delen van het bodemarchief van Deurne gaat. Bij een aantal van deze terreinen zal echter overwogen moeten worden om ze aan te wijzen als gemeentelijk archeologisch monument, omdat het verstoren van 100 m2 funest is voor bijvoorbeeld een middeleeuwse begraafplaats.
Opgraving van de kannebuizen waterleiding bij de Huub van Doorneweg met rechts details van de genummerde waterleiding (bron: Deurnewiki).
3.3.3 Gebieden met een hoge archeologische verwachting - historische kernen
De historische kernen met een hoge verwachting betreffen de van oorsprong laatmiddeleeuwse gehuchten en historische woonlinten. In deze woonkernen is in ieder geval vanaf de Late Middeleeuwen tot heden geconcentreerde bebouwing aanwezig geweest. De archeologische resten bevinden zich dan ook op geringe diepte onder het huidige maaiveld. De meeste bebouwingsresten zijn te verwachten langs de oude straten maar ook op achterterreinen kunnen archeologische resten aanwezig zijn. Daarnaast weten we uit historische bronnen dat de kernen van de gehuchten door de tijd heen zijn verschoven, waardoor een grotere zone rondom de historische kernen als gebied met een hoge archeologische verwachting is aangegeven. De verwachting wordt bevestigd door de deels nog aanwezige historische bebouwing in de vorm van boerderijen.
Bij deze categorie is de vrijstellingsgrens van de oppervlakte van het totaal te vergraven gebied verruimd tot 250 m2, aangezien het risico op verlies van waardevolle informatie hier geringer is en grotere ingrepen hier meer kennisrendement geven. Hierdoor wordt de belasting voor betrokkenen beperkt, aangezien een groot deel van de aanvragen onder deze grens vallen. De vrijstellingsgrens van 30 cm diepte blijft gehandhaafd. De grens van 30 cm is gekozen, omdat onder deze diepte gemiddeld genomen nog volop informatie aanwezig is en omdat het bodemarchief in de regio door velerlei verstoringen al veel geleden heeft. Een diepere vrijstellingsgrens kan in kwetsbare gebieden tot onherstelbare schade leiden.
Historische lintbebouwing van de Haanenberg, Kranenmortel en de Zeilberg zijn aangeduid als zones met een hoge archeologische verwachting – historische kern (projectie Tranchot kaart 1802-1804).
3.3.4 Gebieden met een hoge archeologische verwachting
De terreinen met een hoge verwachting buiten de dorpskernen liggen in zones van het landschap waar de meeste archeologische vindplaatsen verwacht mogen worden. De uitgestrektheid van het gebied met een hoge archeologische verwachting houdt een direct verband met de ligging van de regio op een groot aantal langgerekte vruchtbare dekzandruggen met de aanwezigheid van laaggelegen beemden en een uitgestrekt heidegebied. Deze ligging verklaart de verwachte grote archeologische rijkdom van de gemeente. Deze gebieden waren in het verleden geschikte locaties voor bewoning. Meestal gaat het hierbij om hogere zandruggen die relatief dicht bij de beken lagen. Vanaf de Late Middeleeuwen zijn deze terreinen vaak als akker gebruikt waarbij door plaggenbemesting de gronden langzamerhand zijn opgehoogd en een zogenaamd plaggen- of esdek is ontstaan. Dit ophogingspakket heeft oudere bewoningssporen vaak goed geconserveerd. Veel van de archeologische vondsten, die in het verleden zijn gedaan, zijn afkomstig van deze terreinen. Ook in naburige gemeenten is vastgesteld dat vergelijkbare gebieden vaak rijk zijn aan archeologische resten. De kans op het aantreffen van relatief goed bewaarde sporen van vroegere bewoners is derhalve vrij groot.
Bij deze categorie is de vrijstellingsgrens van de oppervlakte van het totaal te vergraven gebied, verruimd tot 500 m2, aangezien het risico hier geringer is dan in de eerdere categorieën, terwijl de belasting voor betrokkenen verminderd wordt. De huidige vrijstellingsgrens van 50 cm diepte kan gehandhaafd blijven, vanwege de aanwezigheid van de, veelal dikke, akkerdekken.
De open akker van Belgeren, met het dorp Vlierden aan de horizon, is een gebied met een hoge archeologische verwachting (foto: RAAP 2020).
3.3.5 Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting
Op de dekzandvlakten en in de beekdalen is de trefkans op archeologische waarden middelhoog. Deze gebieden waren in het verleden geschikt voor bewoning, maar werden ook voor andere activiteiten gebruikt. Deze gebieden zijn in het verleden niet zo sterk opgehoogd als de plaggendekken, waardoor eventuele resten minder goed beschermd zijn.
Bij deze categorie is de vrijstellingsgrens van de oppervlakte van het totaal te vergraven gebied verruimd tot 2500 m2, aangezien het risico hier geringer is dan in de eerdere categorieën, terwijl de belasting voor betrokkenen verminderd wordt. De huidige vrijstellingsgrens van 50 cm diepte blijft gehandhaafd.
Overgang van de dekzandrug naar de vlakte en het beekdal van de Astense Aa bij Baarschot: een zone met een middelhoge archeologische verwachting (foto: R. Berkvens 2020).
3.3.6 Gebieden met een lage archeologische verwachting
Binnen deze zones kunnen wel archeologische waarden aangetroffen worden. Echter, op basis van de geomorfologische en de bodemkundige kenmerken van het terrein (beekdal, beekeerd, vlakvaaggronden, e.d.) of vanwege het verwachte incidentele en extensieve gebruik van de zones (depositielocaties, veeweiden, grondstofwinning, e.d.) zijn dergelijke arealen moeilijker te detecteren vanwege de lagere dichtheid aan vindplaatsen. Recente inzichten wijzen er ook op dat vooral beekdalen in een zeer dunne spreiding bijzondere vondsten kunnen bevatten, welke echter wegens hun geringe aantal meestal alleen bij grootschalige werkzaamheden aangetroffen zullen worden.
In gebieden van deze categorie gelden geen beperkingen voor de activiteiten bouwen, slopen en aanleggen, in het kader van de omgevingsvergunning.
De jonge Peelontginningen zijn gebieden waar veelal een lage archeologische verwachting voor geldt (Topografische kaart 2009).
3.3.7 Gebieden zonder archeologische verwachting
Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart vallen onder gebieden zonder archeologische verwachting:
Archeologisch onderzoek is hier niet meer nodig. Alleen losstaande en diepe archeologische sporen als waterputten, zullen hier mogelijk nog aanwezig zijn.
De in 2023 bloot gelegde betonnen loopgraaf uit de Tweede Wereldoorlog aan de Meistraat in Neerkant. Deze werden niet gevonden bij het archeologisch proefsleuvenonderzoek, omdat ze niet herkend zijn als relevante sporen, maar wel bij het nadien uitgevoerde explosievenonderzoek (foto BAAC).
3.4 Archeologisch onderzoeksproces
Omdat in het bodemarchief meer dan 99 % van onze nog onbekende geschiedenis is opgeslagen en het lezen van dit archief door het op te graven, maar één keer mogelijk is, moet dit goed gebeuren. Om hier zorgvuldig mee om te gaan is er een aantal spelregels opgesteld. Deze komen samen in de cyclus van de archeologische monumentenzorg (AMZ). De AMZ-cyclus kent diverse stadia van verkennend, karterend en/of waarderend onderzoek in de vorm van bureau- en booronderzoek tot proefsleuven welke zijn vastgelegd in de protocollen en leidraden van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) (zie schema hieronder). Of het geheel of delen van deze trechterende cyclus doorlopen moet worden is per gebied en per ontwikkeling vanwege de specifieke aard van de te verwachten archeologische waarden vrijwel altijd verschillend.
De verschillende processtappen van de archeologische monumentenzorg (Bron: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie SIKB). Het selectiebesluit wordt genomen na de archeologische inventarisatie en waardering.
Om te weten te komen of er sprake is van archeologische waarden in een gebied, waar een ontwikkeling gaat plaatsvinden, is maatwerk, maar bovenal lokale/regionale kennis nodig. Alleen met de nodige gebiedskennis is het mogelijk om meer te weten te komen over het verleden, zoals de vermoede prehistorische route door de Peel via Neerkant en de ontstaansgeschiedenis van het middeleeuwse Deurne. De ervaring van de afgelopen jaren leert ons dat een ruime archeologische kennis en praktische ervaring noodzakelijk zijn om de juiste adviezen te kunnen geven en afwegingen te kunnen maken. Daarom wordt kritisch gekeken naar de onderzoeksrapporten van uitvoerende archeologiebureaus. Zeker als het gaat om adviezen op basis van bureau- en booronderzoeken. Ondanks het feit dat bureaus gecertificeerd zijn, mankeert er vooral inhoudelijk nogal eens wat aan.
Na elke onderzoeksfase volgt een beslismoment waarin vastgesteld wordt of de archeologische waarde in voldoende mate is vastgesteld en of deze behoudens-/onderzoekswaardig is. Centraal daarin staat de potentiële kenniswinst die daarbij te behalen valt. Het juiste gedoseerde onderzoek en bij twijfel over resultaten of interpretatie: (mee)kijken in het veld, overleg en afstemming met de archeologen van de archeologische onderzoekbureaus. Bij knelpunten, met initiatiefnemers om de tafel en zoeken naar een oplossing, die recht doet aan het belang van het archeologisch erfgoed. Alleen indien behoud in de bodem niet mogelijk is, kan de gemeente eisen dat het terrein wordt opgegraven. Conform wetgeving betaald de initiatiefnemer hiervoor de kosten, inclusief de conservering van vondsten.
Rijkversierde urnen afkomstig van het laatprehistorische grafveld in de St. Jozefparochie, opgegraven in de 19e eeuw en tegenwoordig te zien in de collectie van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden (foto Rijksmuseum van Oudheden).
3.5 Nadere beleidsafwegingen archeologie
3.5.1 Plangebied versus bodemverstorende ingreep12
Bij wijzigingen van het omgevingsplan dient steeds het gehele plangebied onderzocht te worden, ongeacht de -vermoedelijke- bodemroering. Dit principe wordt gehanteerd om bij het aantreffen van (behoudenswaardige) archeologische resten planaanpassing door bijvoorbeeld verplaatsen van de bodemverstorende ingrepen mogelijk te maken zonder dat bijkomend onderzoek op de nieuwe verstoringslocatie noodzakelijk is.
Bij concrete plannen (omgevingsvergunningen diverse activiteiten) dient uitgegaan te worden van de omvang van de feitelijke bodemverstoring in het plangebied. Overschrijdt deze de oppervlakteondergrens én de diepte-ondergrens niet, dan is er geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Worden beide gestelde ondergrenzen overschreden, dan dient het gehele plangebied middels een vooronderonderzoek (doorgaans een bureau- en booronderzoek) onderzocht te worden. In het kader van eventueel vervolgonderzoek (proefsleuvenonderzoek en/of opgraving) dient het onderzoeksgebied afgestemd te worden op het verstoringsgebied (wat kleiner kan zijn dan het plangebied).
Bij het berekenen van het verstoringsoppervlak, wordt boven het te bebouwen oppervlak een marge 510 % opgeteld om de feitelijke omvang van de bouwput, de aan te leggen kabels en leidingsleuven en dergelijke, qua verstoring mee te rekenen.
Op plangebieden, waarvoor een bepaalde archeologische waarde geldt, maar die qua bodemingreep beneden de vrijstellingsdrempel voor onderzoek vallen, blijft de aanduiding archeologie met maatwerkregels onverminderd van kracht. Indien uit (voor)onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden in het (plan)gebied meer te verwachten zijn, kan de aanduiding WaardeArcheologie uit het omgevingsplan verwijderd worden.
3.5.2 Bodemingrepen met een geleidelijk effect
Een aparte categorie vormen de bodemingrepen, die een geleidelijk effect hebben op de dieper liggende archeologische resten. Het betreft dan met name bodemingrepen, die de afvoer van grond met zich meebrengt, die niet opnieuw wordt aangevuld. Hierbij kan gedacht worden aan het afplaggen van heide of verschralen van bemeste landbouwgronden in het kader van natuurbeheer en ontwikkeling, (laan)bomenteelt en graszodenteelt. Maar ook activiteiten die kunnen leiden tot een cumulatief aantasten van het archeologische bodemarchief. Hierbij kan gedacht worden aan:
diepploegen, aspergeteelt, drainagesystemen aanleggen, boomkweek enz. Deze ingrepen kunnen leiden tot een ongeziene en ongewenste verstoring van de archeologische resten. Door het afgraven van de bovengrond kunnen archeologische resten, die net onder het nieuwe oppervlak aanwezig zijn, binnen enkele jaren door natuurlijke processen worden vernietigd, omdat de bodem als beschermde deken boven deze archeologisch vindplaatsen is afgegraven.
In dergelijke gevallen is het belangrijk, in het kader van een omgevingsvergunning, eerst vast te stellen wat het effect van de ingreep (op de langere termijn) kan zijn op de eventueel aanwezige archeologische ondergrond. Dit kan gebeuren door bijvoorbeeld het bestuderen van bewijsvoering om historische verstoringen vast te stellen of het vaststellen van de dikte van de bouwvoor of het beschermende akkerdek en de diepteligging van de archeologisch relevante laag met behulp van verkennende boringen en/of profielputjes. In het kader van de vergunningaanvraag of omgevingsplanwijziging dient dan ook telkens afgewogen te worden of het uitvoeren van een archeologisch (voor)onderzoek wenselijk dan wel noodzakelijk is. Het primaire doel van het archeologisch onderzoek is om eventuele archeologische waarden in kaart te brengen en te waarderen, pas daarna kan de keuze worden gemaakt om behoudenswaardige archeologische waarden op te graven, dan wel de plannen zodanig aan te passen dat archeologisch erfgoed in situ bewaard blijft
3.5.3 Plangebied met verschillende archeologische waarden
Indien binnen een plangebied, waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd volgens de archeologische beleidskaart verschillende archeologische waarden voorkomen, dan geldt de hoogste aanwezige waarde met bijbehorende vrijstellingsdrempel ter bepaling van de onderzoeksverplichting. Slechts als de hoogste waarde een zeer beperkt deel uitmaakt van het plangebied (< 10 %), kan na afweging worden besloten om de oppervlakteondergrens te hanteren die het grootste deel uitmaakt van het plangebied.
3.5.4 Doorschuiven van de archeologische onderzoeksplicht
Wanneer een omgevingsplan toekomstige ontwikkelingen mogelijk maakt, zal veelal een waarderend archeologisch onderzoek (bijvoorbeeld proefsleuven) plaats moeten vinden om zeker te zijn dat de bestemmingen concreet haalbaar en wenselijk zijn. Voordat concrete functies aan een locatie toegewezen kunnen worden, zal moeten blijken of deze, ook vanuit archeologisch oogpunt, haalbaar zijn. Hierdoor worden financiële lasten bij werkzaamheden zoveel mogelijk voorzien en vermeden. Ook maakt dit het mogelijk om door middel van een vergunningenstelsel voorwaarden in het plan op te nemen, die de bescherming van archeologische waarden kunnen waarborgen, wat soms een verzwaring van de ondergrens in oppervlakte en diepte betekent. In de praktijk komt het echter vaak voor dat het waarderende proefsleuvenonderzoek pas plaats vindt na vaststelling van het omgevingsplan, bijvoorbeeld omdat het plangebied nog niet toegankelijk is voor een proefsleuvenonderzoek, wat gevolgen kan hebben voor de mogelijkheid om vast te stellen of in het gebied archeologische waarden aanwezig zijn.
Als er dan bij het waarderende proefsleuvenonderzoek een waardevolle vindplaats wordt aangetroffen en de oppervlaktegrens blijft bijvoorbeeld staan op de eerder van de gemeentelijke verwachtingenkaart overgenomen 250 m2, dan kan er vervolgens bij de aanvraag van de bouwvergunning geen archeologisch onderzoek meer worden afgedwongen, omdat de bouw van een huis meestal niet boven de 250 m2 komt. Als er dan archeologische waarden tevoorschijn komen, is niet de vergunning vrager verantwoordelijk, maar is de gemeente aan zet en draait op voor de kosten van archeologisch onderzoek. Om dit te voorkomen zal bij het doorschuiven van het waarderend archeologisch onderzoek naar de aanvraag van een bouw- of aanlegvergunning, in het vast te stellen nieuwe omgevingsplan altijd de stringentere oppervlaktemaat van 100 m2 als ondergrens voor archeologisch onderzoek aangehouden moeten worden, ongeacht de ondergrens zoals aangeduid op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Daarnaast kan ook een voorwaardelijke verplichting opgenomen worden in het omgevingsplan om te borgen dat archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd.
Zilveren daaldermunt van Philips II (155-1598) die in Deurne is gevonden met een metaaldetector (foto: Portable-antiquities.nl).
3.5.5 Toevalsvondsten13
In plangebieden die niet onderzoeksplichtig zijn of waar de initiatiefnemer heeft voldaan aan de onderzoeksverplichting, hetzij van alleen inventariserend onderzoek, hetzij ook van een opgraving of begeleiding, kan de gemeente vergunning verlenen voor de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen. Desondanks kunnen bij graafwerkzaamheden ‘toevalsvondsten’ worden gedaan, zoals crematie- of inhumatiegraven die door hun beperkte omvang en diepteligging meestal niet voorspelbaar zijn. In zo’n geval kan de initiatiefnemer niet gehouden worden aan het veroorzakersprincipe. Op basis van een selectiebesluit van de gemeente mocht het initiatief immers zonder (verdere) archeologische verplichtingen worden gerealiseerd. Dergelijke vondsten dienen op grond van art. 19.8 Omgevingswet bij het college van burgemeester en wethouders gemeld te worden. Het college stelt vervolgens de minister van OCW op de hoogte (in de praktijk de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). Het niet melden is een strafbaar feit.
Soms kunnen dergelijke vondsten van groot belang zijn. De Omgevingswet regelt in dat geval dat niet alleen de minister van OCW, maar ook de gemeente bevoegd is om bodem verstorende werkzaamheden stil te leggen. Ook komt het voor dat onder druk van de publieke opinie alsnog na overleg tussen betrokkenen een onderzoek ingesteld wordt, ook al kan de gemeente niet meer terugkomen op de verleende vergunning. Bij het stilleggen van werk door de gemeente of het Rijk komen de kosten niet ten laste van de verstoorder, maar ‘in redelijkheid’ van de gemeente dan wel de Minister, waarbij van de gemeente verwacht mag worden, dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming evident is. Onder druk van de publieke opinie ontstaat meestal tussen alle betrokkenen een onderhandelingssituatie met hoge tijdsdruk, waarbij kosten voor de gemeente te verwachten zijn.
Reconstructie van de watermolen van Belgeren, gemaakt naar aanleiding van archeologisch onderzoek door RAAP bij de hermeandering van de Astense Aa (bron: Mikko Kriek, BCL Archaeological Support).
3.6 Cultuurhistorische waarden
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart (zie kaartbijlage 2) zijn de in de gemeente Deurne aanwezige cultuurhistorische waarden van lokaal, regionaal en bovenregionaal belang aangegeven. Onder cultuurhistorische waarden vallen het historisch landschap en het gebouwd erfgoed. Voor de gemeente Deurne onderscheiden we vijf verschillende waarden:
De gemeente Deurne telt 60 beschermde rijksmonumenten, één beschermd dorpsgezicht (Helenaveen) en 60 gemeentelijke monumenten. Daarnaast zijn 231 objecten met een zeer hoge en hoge cultuurhistorische waarde in de cultuurhistorische waardenkaart opgenomen. Van 308 objecten is geconcludeerd dat ze een positieve (middelhoge) of beeldbepalende waarde bezitten.
In de beleidsaanbevelingen van 202014 werd aanbevolen om voor de objecten en gebieden met een zeer hoge en hoge cultuurhistorische waarde een planologische bescherming op te nemen. Daarbij zijn ook de gebieden met een lagere waardering opgenomen om ruimtelijk logische landschappelijke eenheden te krijgen. Zo zijn alle kleine ‘gaten’ uit het gebied van De Hoeven gehaald en heeft het gebied rond het oude kerkhof in Vlierden een logischer grens gekregen. Voor de objecten en gebieden met beeldbepalende waarde is het wenselijk het gevelbeeld en/of hoofdvormen in stand te houden.
De cultuurhistorische waarden kunnen worden onderverdeeld naar verschillende typen objecten of gebieden, welke veelal een specifieke omschrijving in de planregels vragen. Het gaat om:
Een beschrijving van de afzonderlijke gebouwen, objecten en (historisch waardevolle) gebieden is te vinden in de toelichting op de erfgoedkaart en de bijbehorende bijlagen: L.J. Keunen, H.L.M. Berkvens, C.J.B.P. Frank en K.A.H.W. Leenders, 2020: Erfgoed in de gemeente Deurne; een cultuurhistorische waardenkaart en actualisatie van de archeologische waarden- en verwachtingskaart (RAAP-rapport 4384).
Tabel 3 Categorieën cultuurhistorische waarden met aanduidingen.
Met historische bouwkunst worden ‘onroerende zaken’ bedoeld. Voorbeelden zijn: boerderijen, woonhuizen, fabrieken, molens, kerken en kastelen. Maar ook: bruggen, grenspalen, standbeelden, etc. Als criteria voor opname op de Cultuurhistorische waardenkaart zijn gebruikt de wetenschappelijke en/of cultuurhistorische betekenis, schoonheid, en ouderdom.
Voor de (voorbeschermde) rijks- en gemeentelijke monumenten en de bouwkunst met zeer hoge en hoge cultuurhistorische waarde zullen in het omgevingsplan maatwerkregels worden opgenomen. De instandhouding van de hoofdvorm, kan met een omgevingsvergunning voor het slopen worden beschermd. Ook kunnen andere voor het gebied of voor het gebouw specifieke karakteristieke kenmerken zoals nokrichting, ligging, bebouwingsstructuren en maatvoering worden beschermd. Dit is mogelijk door het stellen van regels in het omgevingsplan. De grondslag hiervoor is te vinden in artikel 13.6 Bal.
Voor de wettelijke bescherming van rijksmonumenten is het niet nodig om ze op te nemen in het omgevingsplan. Gemeenten kunnen de locatie van een rijksmonument wel de functie ‘rijksmonument’ toedelen. De gemeente kan er verder voor kiezen om in het belang van het behoud van rijksmonumenten in het omgevingsplan aanvullend maatwerkregels op te nemen. Deze maatwerkregels kunnen bijvoorbeeld een meldingsplicht inhouden om vergunningvrije inpandige wijzigingen aan een (voorbeschermd) rijksmonument tevoren te melden bij de gemeente. Of een regel die het afsteken van vuurwerk in de omgeving van bepaalde rijksmonumenten verbiedt, bijvoorbeeld molens. Bij dit laatste voorbeeld gaat het om de nadere invulling van de specifieke zorgplicht om beschadiging en vernieling van rijksmonumenten te voorkomen.
Gemeenten zijn daarnaast verplicht om aantasting van de omgeving van (voorbeschermde) rijksmonumenten en monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd, te voorkomen, als die monumenten door die aantasting worden ontsierd of beschadigd. Daarbij gaat het zowel om de omgeving van (voorbeschermde) rijksmonumenten, als om (voorbeschermde) gemeentelijke monumenten en provinciale monumenten, als die laatste in het omgevingsplan worden beschermd.
Naast het voorkomen van achteruitgang gaat het ook om het verbeteren van de kwaliteit van de omgeving, zodat het monument beter wordt beleefd of gewaardeerd.
De cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Deurne bevat bijna 780 “gebouwde” objecten (waaronder ook hekwerken, herinneringsmonumenten, kunst in de openbare ruimte), waarvan zo’n 120 objecten zijn beschermd: 60 rijksmonumenten en 60 gemeentelijke monumenten. Dat betekent dat 657 objecten in de kaart zijn weergegeven, die geen rijks- of gemeentelijke monumentenstatus bezitten. De objecten met een hoge en zeer hoge waarde op de cultuurhistorische waardenkaart omvatten objecten met een hoge waarde, waarvan de kans groot is dat ze na nader onderzoek en toetsing voldoende waarden blijken te bezitten voor een aanwijzing als gemeentelijk monument. In de gemeente Deurne gaat het om 42 objecten met een zeer hoge waarde en 189 met een hoge waarde. Van 308 objecten is geconcludeerd dat ze een beeldbepalende erfgoedwaarde bezitten. Dit zijn karakteristieke objecten die vanwege de voornamelijk hoge én positieve ruimtelijke, historische en objectwaarden van grote betekenis zijn voor de gemeente Deurne en de daarin gelegen karakteristieke gebieden.
Voor de objecten en gebieden met een zeer hoge en hoge cultuurhistorische waarde zal een planologische bescherming opgenomen moeten worden in het omgevingsplan. Voor de objecten en gebieden met beeldbepalende waarde is het wenselijk het gevelbeeld en/of hoofdvormen in stand te houden. Bescherming kan door het opnemen van maatwerkregels in het omgevingsplan, zoals regels over:
Aan een omgevingsvergunning kunnen vervolgens voorschriften worden verbonden in het belang van het behoud van de cultuurhistorische waarden.
Het oude raadhuis, Vlierdenseweg 190, in Vlierden is een gemeentelijk monument (foto: Deurnewiki).
Rijksmonument de Emmahoeve aan de Helenavaart, in de veenkolonie Helenaveen (foto: RAAP 2020).
Historische stedenbouw is de combinatie van de historisch gegroeide ruimtelijke structuur en de historische bebouwing. Het kan gaan om een buurtschap, een oude dorpskern, een woonwijk, een religieus complex of een industrieel complex. Selectie en waardering heeft plaatsgevonden op basis van de representativiteit voor de historisch stedenbouwkundige ontwikkeling van de verschillende soorten stedenbouwkundige structuren in de gemeente en de samenhang met de historischlandschappelijke omgeving.
Ook voor de historische stedenbouw met cultuurhistorische waarde zullen in het omgevingsplan maatwerkregels opgenomen moeten worden. In bepaalde gebieden is sprake van een bebouwingsstructuur die sinds jaar en dag op een bepaalde manier is opgebouwd. Per gebied zijn hierin verschillende kenmerken en karakteristieken te onderscheiden. Het is belangrijk om de ruimtelijke opbouw van het gebied te behouden. Er kan sprake zijn van verspreide of dichte tot half open bebouwingsstructuren. Een bebouwingsstructuur kan worden vastgelegd door middel van het vastleggen van de plaats van de bebouwing in bouwvlakken en het werken met gevellijnen. Op open plekken in de structuur wordt dan geen bouwvlak gelegd of krijgen de gronden een bestemming waarbinnen bebouwing niet is toegestaan.
De gemeente Deurne heeft één rijksbeschermd dorpsgezicht en wel dat van Helenaveen. Dit rijksbeschermd dorpsgezicht is aangewezen met een instructie op grond van artikel 2.34, vierde lid van de Omgevingswet. De instructie heeft tot strekking dat in het omgevingsplan de functie-aanduiding van rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht aan het desbetreffende gebied moet worden gegeven en dat voorzien moet worden in de bescherming daarvan. Het omgevingsplan moet onder andere voorzien in een verbod tot het slopen van bouwwerken dat is afgestemd op de karakteristieken van het stads- of dorpsgezicht.
Voor de gebieden met een hoge en zeer hoge waarde zal een planologische bescherming opgenomen moeten worden in het omgevingsplan door het gebied te beschermen als cultuurlandschap. In het omgevingsplan kunnen bijvoorbeeld regels worden opgesteld, gericht op het reguleren van bouw-, sloop-, aanleg- of kapactiviteiten, ter voorkoming van aantasting van het karakter van het beschermde cultuurlandschap. Dit kan variëren van algemene regels, een meldings- of vergunningplicht tot een (binnenplans) verbod.
Het oude gehucht Vreekwijk in 1955, bij de kruising Oude Stappad-Sint Jozefstraat, bestaande uit een cluster boerderijen en een voormalige brouwerij in een uitgesproken groene context (foto Deurnewiki, collectie Hennie Slaats).
3.6.3 Historisch cultuurlandschap
Historisch cultuurlandschap is de ruimtelijke neerslag van de aanpassingen die de mens in de loop der eeuwen heeft gedaan aan de natuurlijke omgeving. Onder cultuurlandschap met een cultuurhistorische waarde vallen verschillende thema’s, zoals: infrastructuur, akkers en gehuchten. Voorbeelden zijn oude akkercomplexen (“bolle akkers” met esdekken), heidevelden, jonge ontginningen en landgoederen. Het hedendaagse landschap is het historisch gegroeide resultaat van een eeuwenlange ontwikkeling. Deze kaartlaag bevat een selectie van de gebieden die deze historisch groei nog goed illustreren. Selectie en waardering heeft plaatsgevonden op basis van de representativiteit voor de historische ruimtelijke ontwikkeling van verschillende regio’s in de gemeente en de landschappelijke samenhang binnen en tussen verschillende gebieden.
In het omgevingsplan kunnen regels worden opgesteld ter voorkoming van aantasting van het karakter van het beschermde cultuurlandschap. Voor de gebieden met een hoge en zeer hoge waarde is aanbevolen om een planologische bescherming op te nemen. Afhankelijk van de aanwezige kwaliteiten kunnen bepaalde beschermende maatwerkregels worden opgelegd. Dit kan variëren van algemene regels, een meldings- of vergunningplicht tot een (binnenplans) verbod. Daarnaast kan een vergunningplicht worden gekoppeld aan gespecificeerde ingrepen in planologisch beschermde gebieden, met de verplichting aan te tonen dat de ingrepen de bestaande cultuurhistorische waarden niet onevenredig schaden. Indien dat wel het geval is, dan is het aan het college om een afweging te maken t.o.v. andere belangen. Voorbeelden van ingrepen kunnen zijn:
Door middel van de geformuleerde regels kan ook bepaald worden welke zaken wel/niet onder de vergunningplicht vallen.
Het nog gave open akkercomplex bij Liessel-Leensel.
De Nieuwe Wittendijk, een bewaard gebleven ruilverkavelingsweg in de Heiakker (foto: RAAP 2020).
Molenbiotopen betreffen cirkelvormige zones rond windmolens, die van belang zijn voor de windvang en voor de landschappelijke uitstraling. Op de kaart is rond elke traditionele windmolen een dergelijke biotoop weergegeven, met een straal van 400 meter, onafhankelijk van de huidige staat van de molen en van de mate van verstoring van de windvang. In de gemeente Deurne gaat het om vier molenbiotopen (Zeilberg, Liessel, Vlierden en Deurne).
Voor de molenbiotopen zullen in het omgevingsplan maatwerkregels opgenomen moeten worden. De molenbiotopen dienen zorgvuldig te worden ingericht (toetreding van wind), en in het geval van grondzeilers zelfs grotendeels te worden vrijgehouden van bebouwing.
Holten’s Molen in Deurne (foto: www.molendatabase.nl ).
De groenelementen en structuren zijn veelal door ingrepen van de mens ontstaan. Meestal zijn deze omwille van de functionaliteit ontstaan, denk maar aan houtwallen, heggen, hakhout, ontginningsbossen en bomenrijen. Vaak worden deze nu als natuur beschouwd. Daarnaast zijn er ook groenelementen die uit esthetische/culturele overwegingen zijn ontstaan, zoals diverse parken, pastorietuinen, dreven en bepaalde solitaire bomen. Op de Cultuurhistorische waardenkaart is een onderscheid gemaakt tussen monumentaal en waardevol.
In het omgevingsplan kunnen regels worden gesteld ter voorkoming van aantasting van het historisch groen. Dit kan variëren van algemene regels, een meldings- of vergunningplicht tot een (binnenplans) verbod. Daarnaast kan een vergunningplicht worden gekoppeld aan gespecificeerde ingrepen met de verplichting aan te tonen dat de ingrepen de bestaande cultuurhistorische waarden niet onevenredig schaden.
Historische lijnen zijn bijvoorbeeld turfvaarten, patronen van wegen (waaronder zandwegen, klinkerwegen en kasseiwegen), wallen en paden, patronen van waterlopen, kanalen en sloten. Selectie en waardering heeft plaatsgevonden op basis van de representativiteit voor de historische ruimtelijke ontwikkeling binnen en tussen verschillende gebieden.
In het omgevingsplan kunnen regels worden gesteld ter voorkoming van aantasting van de historisch geografische waarden. Dit kan variëren van algemene regels, een meldings- of vergunningplicht tot een (binnenplans) verbod. Daarnaast kan een vergunningplicht worden gekoppeld aan gespecificeerde ingrepen met de verplichting aan te tonen dat de ingrepen de bestaande cultuurhistorische waarden niet onevenredig schaden.
3.6.7 Cultuurhistorische gebieden van Provinciaal belang
De bescherming van cultuurhistorische waarden is belangrijk omdat deze onvervangbaar zijn. In de provinciale omgevingsverordening zijn daarom de, vanuit provinciale optiek, cultuurhistorisch waardevolle gebieden met gebouwen en/of complexen van bebouwing en/of historisch geografische elementen, patronen en structuren opgenomen. Voor de aangeduide gebieden zijn de waarden en kenmerken beschreven op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant. De aangeduide gebieden overlappen soms deels met het Stedelijk gebied. Het gaat om:
De verordening schrijft via instructieregels voor:
In gebieden waar door een gemeente stedelijke ontwikkeling wordt overwogen, betekent dit, dat vroegtijdig overleg noodzakelijk is, zodat deze provinciale belangen vanaf het begin in de planontwikkeling worden betrokken.
Cultuurhistorisch vlak van provinciaal belang, de Neerkantse Bossen (foto: Land van de Peel).
De provincie wil gebieden met onvervangbare aardkundige waarden behouden vanwege de ecologische en cultuurhistorische betekenis. De provincie Noord-Brabant heeft in Deurne drie aardkundig waardevolle gebieden aangewezen. Deze zijn opgenomen in de omgevingsverordening van NoordBrabant. De waarden in deze gebieden moeten worden beschermd. Samen met andere overheden, aardwetenschappelijke organisaties en natuur- en milieuverenigingen werkt de provincie aan het behoud en beheer in deze gebieden.
De Groote Peel, Zinkske, Deurnese Peel bestaat uit unieke en uitgestrekte overblijfselen van de vroeger heel uitgestrekte hoogveengebieden, op de waterscheiding tussen Noord-Brabant en Limburg. De Peelrandbreuk is een uniek typevoorbeeld van een actieve breuk in los ˜gesteente”, met duidelijk zichtbare wisselwerking met hydrologie en vegetatie (voorkomen wijstgronden). Ook in de rest van het gebied heeft de breukwerking invloed op het landschap. De Oostappensche Heide bestaat uit hoge en lage landduinen in heidegebied met een vrij natuurlijke, gave en markante overgang naar het beekdal van de Astensche Aa.
Het archeologisch en aardkundig bodemarchief, dat bewaard is gebleven onder het maaiveld, is gevoelig voor grootschalige graaf- of plagwerkzaamheden in het kader van natuurontwikkeling en beheer. Voor de aardkundige waarden zal in het omgevingsplan een beschermende regeling opgenomen moeten worden. Het gaat om instructieregels vanuit de provinciale omgevingsverordening.
Aardkundig waardevol gebied de Deurnese Peel (foto: Deurnewiki).
3.7 Onderzoeksverplichtingen cultuurhistorische waarden
De gemeente Deurne is gebonden aan de wettelijke verplichtingen ten aanzien van de zorg voor cultuurhistorische waarden (historisch landschap en gebouwd en aardkundig erfgoed). Zo heeft zij een verplichting ten opzichte van de instandhouding van rijks- en gemeentelijke monumenten en moet er bij grote en kleine ruimtelijke ontwikkelingen getoetst worden hoe is omgegaan met het behoud van historisch landschap en gebouwd erfgoed. Bij het opstellen van een nieuw omgevingsplan heeft de gemeente zelf ook de verplichting dit in beeld te brengen. De Cultuurhistorische Waardenkaart vormt hiervoor de basis. Daarnaast kan de gemeente vastleggen dat een advies van de adviescommissie omgevingskwaliteit benodigd is.
Om de cultuurhistorische waarden te kunnen beschermen en mee te kunnen wegen, zal in gebieden van hoge of middelhoge en beeldbepalende cultuurhistorische waarde net als bij archeologie een omgevingsvergunning noodzakelijk zijn. Hierbij wordt onder andere getoetst op basis van wat er in de erfgoedverordening staat en vanaf 2024 in de beoordelingsregels van het omgevingsplan. Door zo vroeg mogelijk in het proces rekening te houden met het eventueel aanwezige erfgoed en de omgang ermee, wordt de afweging transparant voor initiatiefnemers, in plaats van dat het een frustratie is aan het einde van het proces. Daarbij kan, door vroeg in het proces deel te nemen aan de ruimtelijke afweging, tijdig nagedacht worden over hoe erfgoed ontwikkelingen kan versterken en onmogelijkheden worden omgevormd tot kansen.
Voor het afgeven van een omgevingsvergunning is een zorgvuldige afweging nodig tussen de aangevraagde wijziging of geplande ontwikkeling en de gevolgen die deze wijziging of ontwikkeling heeft op de monumentale- en cultuurhistorische waarden van het pand of gebied. Wat betekent het bouwen van nieuwe woningen voor de cultuurhistorische waarde zoals aangeduid op de erfgoedkaart? Bij wijzigingen in monumenten en ensembles is er specifieke aandacht nodig om het historische beeld en structuur te behouden en te versterken. Dit geldt ook voor de instandhouding van cultuurhistorisch waardevolle objecten. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de cultuurhistorische waarden niet worden geschaad en bij de activiteit monumenten/slopen alleen als het belang van de monumentenzorg zich daar niet tegen verzet. In het geval van aanwezige cultuurhistorische waarden kan aan initiatiefnemers van ingrijpende ontwikkelingen om aanvullend onderzoek worden gevraagd. Dit kan, afhankelijk van de werkzaamheden en de aard van het monument of gebied, cultuur-, architectuur- of bouwhistorisch onderzoek betreffen. De kennis uit het onderzoek kan vervolgens worden ingezet voor kaderstelling bij ontwikkelingen of om de ontwikkeling in harmonie met de aanwezige cultuurhistorische waarden uit te voeren.
Voor wat betreft de inhoudelijke aspecten van de aanvraag voor het wijzigen van erfgoed zijn met name details van belang. Deze details komen in een aantal momenten in de vergunningprocedure tot uiting. Daarbij is de intake van de aanvraag een belangrijk moment. Bij de intake en de ontvankelijkheidtoets moet worden gecheckt of alle relevante details van de te wijzigen onderdelen zijn toegevoegd.
De dorpspomp aan de Lagekerk is een gemeentelijk monument. Deze pomp stond tot 2008 bij Martinetstraat 13, werd in 2009 gerestaureerd en herplaatst op het pleintje hoek LagekerkDerpsestraat (foto: Deurnewiki).
3.8 Nadere beleidsafwegingen cultuurhistorie
Beschermen van erfgoed betekent niet dat er niks meer mag veranderen aan een beschermd of waardevol object; integendeel. Als de cultuurhistorische of monumentale waarden van een object of pand worden gerespecteerd is het geen probleem om wijzigingen aan te brengen. In het licht van de Omgevingswet moet voor de gebruiker (burgers / bedrijven) ook duidelijk zijn wáár die informatie te vinden is. De gemeente zal dus moeten voorzien in adequate informatieverstrekking. Bij een vergunningaanvraag wordt getoetst of deze waarden niet onevenredig worden aangetast. Als dat wel het geval is, vind een belangenafweging plaats, waarbij wordt gekeken of de andere belangen dermate zwaarwegend zijn dat zij aantasting van de cultuurhistorische waarden rechtvaardigen.
Bij gebouwde rijks- of gemeentelijke monumenten geldt de vergunningsplicht niet alleen voor de buitenzijde (gevels en daken), maar ook voor het interieur. Het betekent echter niet dat alles aan of in een monument historische waarde heeft. De gemeente kan vragen om een bouwhistorisch onderzoek om te zien welke delen van het monument wegens hun historische waarde bescherming behoeven. Bij de vergunning kunnen dan voorschriften worden opgenomen om die monumentale delen te beschermen.
3.8.2 Vergunningsplichtig of Vergunningsvrij
De bepalingen over vergunningsvrije bouwwerken zijn opgenomen in artikelen 2.25, 2,26 en 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving. Met de bruidsschat is aan het omgevingsplan van rechtswege een algemeen verbod toegevoegd op het ’zonder vergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken’. Deze artikelen wijzen categorieën van (bouw)activiteiten aan waarvoor dit verbod niet geldt. De overige regels van het omgevingsplan blijven echter onverminderd op deze bouwwerken van toepassing. Bij deze vrijstelling gelden wel randvoorwaarden over maatvoering, plaatsing etc. In artikel 2.30 van het Besluit bouwwerken leefomgeving zijn specifieke randvoorwaarden opgenomen met betrekking tot (voor)beschermde monumenten en door het Rijk aangewezen beschermde stads- en dorpsgezichten.
Voor gewoon onderhoud, gericht op het behouden van wat er is, en minder omvangrijke activiteiten aan monumenten is geen omgevingsvergunning nodig. Dit betreft normaal onderhoud waarbij materiaalsoort, kleur, vormgeving, detaillering en profilering niet wijzigen. Bijvoorbeeld:
Verder is het bouwen in, aan of op een monument (rijks, provinciaal of gemeentelijk) niet vergunningsplichtig mits het om onderdelen gaat die uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde hebben. Ook voor het bouwen in rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten en voor inpandige veranderingen en bepaalde activiteiten op achtererven is geen vergunning meer nodig. Waar precies de grenzen liggen, is te vinden op de op de website van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.15
Als de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder vergunning, geldt nog steeds dat een beschermd monument niet beschadigd of te vernield mag worden: “vergunningsvrij is dus niet vogelvrij”. Dit valt onder de instandhoudingsplicht beschermd cultureel erfgoed (Omgevingsbesluit artikel 1.3 en meer specifiek voor rijksmonumenten Besluit activiteit leefomgeving artikel 13.11).
De Maria van Binderenkapel staat sinds augustus 1941 aan de Hazeldonkseweg nabij hoeve Ruth (foto: Mariakapellen.nl).
3.9 Implementatie cultureel erfgoed in omgevingsplan
Het omgevingsplan bevat ingevolge artikel 4.1 van de Omgevingswet de gemeentelijke regels voor activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. Het bevat daarbij op basis van artikel 4.2 van de Omgevingswet in ieder geval de regels die nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De regels moeten worden gesteld met het oog op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet (artikel 1.3). Met het oog op de duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, is de wet gericht op het in onderlinge samenhang:
Het behoud van cultureel erfgoed maakt hiervan deel uit. Van belang is dat de gemeente bij de inzet van haar bevoegdheden rekening houdt met de samenhang van de relevante onderdelen en aspecten van de fysieke leefomgeving en de rechtstreeks daarbij betrokken belangen. Het omgevingsplan bevat regels voor de bescherming van cultureel erfgoed. De gemeenteraad heeft beleidsvrijheid bij het opstellen van de regels van het omgevingsplan. De regels zijn gebaseerd op het gemeentelijk beleid zoals dat is opgenomen in de omgevingsvisie dan wel de uitwerking daarvan in een gemeentelijk programma. De gemeente moet bij het opstellen van de regels echter onder meer rekening houden met instructieregels van het Rijk en de provincie. De instructieregels van het Rijk staan in hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De instructieregels van de provincie staan in de omgevingsverordening van de desbetreffende provincie. Daarnaast zijn er voor de huidige rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten de als instructiebesluiten op grond van artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet geldende aanwijzingsbesluiten. Tot slot moet ook rekening worden gehouden met internationaalrechtelijke verplichtingen voortvloeiend uit de voor cultureel erfgoed relevante verdragen.
In artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) wordt bepaald dat in een omgevingsplan rekening moet worden gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Rijks- en gemeentelijke monumenten als ook objecten of gebieden met archeologische of cultuurhistorische waarden, waaronder de aardkundige waarden, zullen via instructie- en maatwerkregels in het omgevingsplan moeten worden opgenomen ter bescherming van de aanwezige archeologische of cultuurhistorische waarden. Daarnaast wordt voorgesteld om voor de Rijks- en gemeentelijke monumenten ook een functieaanduiding op te nemen in het omgevingsplan.
Met het oog hierop worden er in ieder geval regels gesteld ter bescherming van daarvoor in aanmerking komend cultureel erfgoed, waarbij rekening wordt gehouden met de volgende beginselen:
Bij het opstellen van de planregels voor erfgoed in het omgevingsplan binnen de gemeente Deurne kan gebruik worden gebruik worden gemaakt van de Handreiking Voorbeeldregels Cultureel erfgoed in het omgevingsplan d.d. dec. 2023 (uitgave Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). Deze zullen afgestemd moeten worden op de verschillende categorieën archeologische en cultuurhistorische waarden en verwachtingen zoals weergegeven op de Archeologische verwachtingen- en waardenkaart en de Cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Deurne.16
In de toelichting van het omgevingsplan zal op basis van de erfgoedkaart een archeologische en cultuurhistorische paragraaf moeten worden opgenomen. Hierin zal beschreven of worden toegelicht:
Rijksmonument Museum de Wieger in Deurne. De Wieger werd in 1922 gebouwd naar een ontwerp van architect Cor Roffelsen in neo-renaissancestijl. In het ontwerp werd voortgebouwd op het huis De Romein, dat negen jaar eerder door dezelfde architect was ontworpen. Opdrachtgever was de arts Hendrik Wiegersma, die in 1917 als net afgestudeerd arts in Deurne was komen wonen. Het werd gebouwd aan de toenmalige verbindingsweg tussen de kom van Deurne en het kerkdorp Liessel, te midden van de akkers. Het bos dat Wiegersma eigenhandig rondom de Wieger aanplantte, stond later centraal in het lied Het dorp van Wim Sonneveld. Dat lied werd geschreven door Friso Wiegersma, partner van Sonneveld en vierde zoon van Hendrik Wiegersma. Friso werd in De Wieger geboren. En langs het tuinpad van mijn vader, zag ik de hoge bomen staan slaat op de bomen rondom De Wieger (bron Deurnewiki en foto Brabants Erfgoed).
Bijsterveld, A.J., 2009: Maakbaar Erfgoed. Perspectieven op regionale geschiedenis, cultureel erfgoed en identiteit in Noord-Brabant, Tilburg.
Bruidsschat Omgevingsplan Artikelen, Geconsolideerde versie 22-12-2023
Buis, H., 2023: Omgaan met de Omgevingswet. Handreiking voor historische verenigingen (erfgoedvereniging Bond Heemschut).
Gemeente Deurne, Erfgoedvisie 2021-2028.
Gemeente Oirschot, Bouwstenen voor de Toekomst. Erfgoednota Oirschot 2022-2028.
Keunen, L.J., H.L.M. Berkvens, C.J.B.P. Frank en K.A.H.W. Leenders, 2020: Erfgoed in de gemeente Deurne; een cultuurhistorische waardenkaart en actualisatie van de archeologische waarden- en verwachtingskaart (RAAP-rapport 4384).
Linde, D. van der, T. van Cruchten en M. Sonneveld, 2023: Transect-Evaluatierapport. Deurne, Derpsestraat 1a-e. Gemeente Deurne (NB). Een inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven, karterende en waarderende fase – variant Archeologische Begeleiding met mogelijkheid tot doorstart naar Opgraven.
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2016: Jurisprudentie op het gebied van erfgoed en ruimte Uitspraken van de Raad van State in de periode 2003-2016.
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2020: Handreiking begrippenkader cultureel erfgoed onder de Omgevingswet. Hoe gemeenten cultureel erfgoed beter kunnen beschermen, door wettelijke begrippen eenduidig toe te passen (in het omgevingsplan).
VNG, 2023: Handreiking Erfgoedverordening en omgevingsplan.
Water, A. v.d., 2016: Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg, gemeente Gemert-Bakel (Het Archeologie Bureau), Gemert-Bakel.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-535346.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.