Gemeenteblad van Eindhoven
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Eindhoven | Gemeenteblad 2025, 525126 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Eindhoven | Gemeenteblad 2025, 525126 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Deze publicatie bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst. Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De publicatie wordt standaard getoond met verschilmarkering. Door te kiezen voor ‘Was’ of ‘Wordt’ kunt u de voormalige of vernieuwde tekst op zichzelf bekijken.
Toon versie van document
Dit document bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst.
Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
Het college van burgemeester en wethouders van Gemeente Eindhoven heeft het ontwerp van de wijziging van het Omgevingsplan gemeente Eindhoven vrijgegeven voor de terinzagelegging.
De tekstinhoud van ”Omgevingsplan gemeente Eindhoven” wordt op een later moment vastgesteld.
De wijziging van het "Omgevingsplan gemeente Eindhoven" opgenomen in Bijlage A wordt als ontwerp vrijgegeven.
Deze wijziging betreft een beleidsarme overzetting van de gebieden Oude Gracht en Woensel buiten de Ring. Tevens worden de ‘bebouwingscontour jacht’ en de ‘bebouwingscontour houtkap’ toegevoegd, en is de Algemene Plaatselijke Verordening (grotendeels) verwerkt in een separaat hoofdstuk van het omgevingsplan. Een onderbouwing van de wijziging wordt omschreven in de Motivering.
A
Artikel 1.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als op grond van dit omgevingsplan voor een activiteit een meldingsplicht of een informatieplicht van toepassing is, dient de melding of kennisgeving uiterlijk 6zes maanden na inwerkingtreding van de verplichting te zijn gedaan, tenzij elders in dit omgevingsplan een andere termijn is gesteld.
B
Na artikel 1.8 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Ter plaatse van ruimtelijke regels tijdelijk deel nog in werking is de anti-dubbeltelbepaling zoals die is opgenomen in het ter plaatse geldende ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan van toepassing op de ruimtelijke regels over gebruik en bouwwerken.
Dit artikel geldt voor alle regels in dit omgevingsplan die betrekking hebben op:
Grond die eenmaal is betrokken bij:
het toestaan van een bouwwerk, of
het voldoen aan een regel uit dit omgevingsplan over gebruik, oppervlakte, afstand of percentage,
mag niet nogmaals worden meegeteld of gebruikt voor een ander bouwplan of gebruiksactiviteit op hetzelfde of een ander perceel.
Het bevoegd gezag kan toestaan dat grond opnieuw wordt meegenomen, als:
C
Afdeling 2.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Ter plaatse van brandvoorschiftengebied geldt dat de gronden zijn aangewezen als brandvoorschriftengebied als bedoeld in artikel 5.14, eerste en tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Ter plaatse van explosievoorschriftengebied geldt dat de gronden zijn aangewezen als explosievoorschriftengebied als bedoeld in artikel 5.14, eerste lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Ter plaatse van 'risicogebied externe veiligheid' geldt dat de gronden zijn aangewezen als risicogebied externe veiligheid als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Ter plaatse van bebouwingscontour houtkap geldt dat de gronden zijn aangewezen als bebouwingscontour houtkap als bedoeld in artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Hierbinnen zijn de regels over houtopstanden van afdeling 11.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving niet van toepassing.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Ter plaatse van bebouwingscontour jacht geldt dat de gronden zijn aangewezen als bebouwingscontour jacht als bedoeld in artikel 5.165a van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarbinnen op grond van artikel 11.71, vierde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving de jacht wordt niet uitgeoefend met het geweer.
In aanvulling op het eerste lid wordt de jacht met het geweer eveneens niet uitgeoefend op terreinen die onmiddellijk aan die bebouwingscontour grenzen.
D
Artikel 2.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit onderdeel is gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Ter plaatse van waterwingebied zijn de gronden aangewezen voor de instandhouding van de openbare drinkwatervoorziening als bedoeld in artikel 5.16 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
E
Artikel 2.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit onderdeel is gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Ter plaatse van grondwaterbeschermingsgebied zijn de gronden aangewezen voor bescherming van de kwaliteit van het grondwater en de bodem als bedoeld in artikel 5.17 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
F
Artikel 2.15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ter plaatse van Regionale Waterberging geldt dat de gronden zijn aangewezen voor het behoud van het waterbergend vermogen als bedoeld in artikel 5.445.49 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
G
Het opschrift van paragraaf 2.2.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
H
Artikel 2.16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ter plaatse van Groenblauwe Waarden geldt dat de gronden zijn aangewezen voor het behoud, het herstel of de duurzame ontwikkeling van het bodem- en watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken, biodiversiteit en landschappelijke waarden en kenmerken, als bedoeld in artikel 5.46 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
I
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ter plaatse van ruimtelijke regels tijdelijk deel nog in werking blijven de regels in deze paragraaf buiten toepassing voor zover het ter plaatse geldende ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan afwijkende regels over hetzelfde onderwerp bevat. In dat geval zijn de regels in dat ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan van toepassing.
Ter plaatse van het besluitgebied van een TAM-omgevingsplan, waarbij het ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan is komen te vervallen, blijven de regels in deze paragraaf buiten toepassing voor zover het TAM-omgevingsplan afwijkende regels over hetzelfde onderwerp bevat. In dat geval zijn de betreffende regels in datvan het ruimtelijk plan tijdelijk deel TAM-omgevingsplan van toepassing.
J
Artikel 3.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ter plaatse van ruimtelijke regels tijdelijk deel nog in werking blijven de regels in deze paragraaf buiten toepassing voor zover het ter plaatse geldende ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan afwijkende regels over hetzelfde onderwerp bevat. In dat geval zijn de regels in dat ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan van toepassing.
Ter plaatse van het besluitgebied van een TAM-omgevingsplan, waarbij het ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan is komen te vervallen, blijven de regels in deze paragraaf buiten toepassing voor zover het TAM-omgevingsplan afwijkende regels over hetzelfde onderwerp bevat. In dat geval zijn de betreffende regels in dat van het ruimtelijk plan tijdelijk deel TAM-omgevingsplan van toepassing.
K
Paragraaf 3.4.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Er is een gebiedstype centrumgebied.
Er is een gebiedstype maatschappelijk gebied.
Er is een gebiedstype woongebied.
Er is een gebiedstype bedrijfsgebied.
Er is een gebiedstype cultuur en ontspanningsgebied.
Er is een gebiedstype dienstverleningsgebied.
Er is een gebiedstype groengebied.
Er is een gebiedstype kantorengebied.
Er is een gebiedstype dagrecreatie gebied.
Er is een gebiedstype sportgebied.
Er is een gebiedstype verkeersgebied.
Er is een gebiedstype verblijfsgebied.
Er is een gebiedstype watergebied.
Er is een gebiedstype natuurgebied.
Er is een gebiedstype woongebied.
Er is een gebiedstype bedrijfsgebied
Er is een gebiedstype cultuur en ontspanningsgebied.
Er is een gebiedstype dienstverleningsgebied.
Er is een gebiedstype groengebied.
Er is een gebiedstype kantorengebied.
Er is een gebiedstype dagrecreatie gebied.
Er is een gebiedstype verkeersgebied.
Er is een gebiedstype verblijfsgebied.
L
Artikel 3.23 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
M
Het opschrift van artikel 3.24 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
N
Artikel 3.25 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ter plaatse van veiligheidszone hoogspanningsverbinding 150 kv zijn geen nieuwe functies (zoals woningen, scholen, kinderopvangplaatsen en ziekenhuizen) toegestaan waar kinderen langdurig kunnen verblijven.
Het is verboden ter plaatse van beschermingszone bovengrondse hoogspanningsverbinding nieuwe gevoelige gebouwen toe te voegen.
O
Het opschrift van artikel 3.26 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
P
Artikel 3.27 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ter plaatse van ruimtelijke regels tijdelijk deel nog in werking blijven de regels in deze paragraaf buiten toepassing voor zover het ter plaatse geldende ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan regels over ondergeschikte detailhandel en/of ondergeschikte horeca bevat. In dat geval zijn de regels in dat ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan van toepassing.
Ter plaatse van het besluitgebied van een TAM-omgevingsplan, waarbij het ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan is komen te vervallen, blijven de regels in deze paragraaf buiten toepassing voor zover het TAM-omgevingsplan afwijkende regels over hetzelfde onderwerp bevat. In dat geval zijn de betreffende regels in dat van het ruimtelijk plan tijdelijk deel TAM-omgevingsplan van toepassing.
Q
Het opschrift van artikel 3.28 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
R
Het opschrift van artikel 3.29 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
S
Het opschrift van artikel 3.30 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
T
Het opschrift van artikel 3.31 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
U
Het opschrift van artikel 3.32 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
V
Subparagraaf 3.4.6.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op bedrijfsgebied.
De gronden en bouwwerken ter plaatse van bedrijf mogen worden gebruikt voor:
het exploiteren van een bedrijf, genoemd in de Lijst van bedrijfsactiviteiten en behorende tot de categorieën zoals benoemd in artikel 3.24;
productiegebonden detailhandel deel uitmakend van bedrijven vermeld onder a, met uitzondering van detailhandel in voedings – en genotmiddelen.
In deze paragraaf wordt onder de Lijst van bedrijfsactiviteiten verstaan de Lijst van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage III.
Ter plaatse van minimum bruto-vloeroppervlak bedrijf is de minimum bruto-vloeroppervlakte die ten behoeve van het bedrijf moet worden benut, de daar bepaalde waarde.
gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Ter plaatse van maximum bruto-vloeroppervlakte overige groothandel is de maximum bruto-vloeroppervlakte die ten behoeve van 'overige groothandel (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d.)' mag worden benut, de daar bepaalde waarde.
gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Het is verboden bedrijfsgebouwen te gebruiken voor kantoren, anders dan ten dienste van het aldaar gevestigde bedrijf.
Het is verboden de gronden en bouwwerken behorende bij een bedrijf te gebruiken ten behoeve van een seksinrichting.
Het is verboden bedrijfsgebouwen te gebruiken voor bewoning.
W
Subparagraaf 3.4.6.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ter plaatse van milieuhindercategorie 1 zijn bedrijven toegestaan waarvan de activiteiten in milieuhindercategorie 1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage III, vallen.
Ter plaatse van milieuhindercategorie 2 zijn bedrijven toegestaan waarvan de activiteiten in milieuhindercategorie 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage III, vallen.
Ter plaatse van milieuhindercategorie 3.1 zijn bedrijven toegestaan waarvan de activiteiten in milieuhindercategorie 3.1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage III, vallen.
Ter plaatse van milieuhindercategorie 3.2 zijn bedrijven toegestaan waarvan de activiteiten in milieuhindercategorie 3.2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage III, vallen.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Ter plaatse van milieuhindercategorie 4.1 zijn bedrijven toegestaan waarvan de activiteiten in milieuhindercategorie 4.1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage III, vallen.
Ter plaatse van milieuhindercategorie 4.2 zijn bedrijven toegestaan waarvan de activiteiten in milieuhindercategorie 4.2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage III, vallen.
Ter plaatse van milieuhindercategorie 5.1 zijn bedrijven toegestaan waarvan de activiteiten in milieuhindercategorie 5.1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage III, vallen.
Ter plaatse van milieuhindercategorie 5.2 zijn bedrijven toegestaan waarvan de activiteiten in milieuhindercategorie 5.2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage III, vallen.
Ter plaatse van milieuhindercategorie 5.3 zijn bedrijven toegestaan waarvan de activiteiten in milieuhindercategorie 5.3 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage III, vallen.
Ter plaatse van milieuhindercategorie 6 zijn bedrijven toegestaan waarvan de activiteiten in milieuhindercategorie 6 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage III, vallen.
In afwijking van artikel 3.363.24 zijn ter plaatse van bestaande milieuhindercategorie 1 en 2 bestaande bedrijven, waarvan de activiteiten in milieuhindercategorie 1 of 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten (zoals opgenomen in bijlage III) vallen, toegestaan.
In afwijking van artikel 3.363.24 zijn ter plaatse van bestaande milieuhindercategorie 3.1 en 3.2 bestaande bedrijven, waarvan de activiteiten in milieuhindercategorie 3.1 of 3.2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten (zoals opgenomen in bijlage III) vallen, toegestaan.
In afwijking van artikel 3.24, tweede lid, zijn ter plaatse van minimum vloeroppervlakte bedrijf 5.000 m2 bij milieucategorie 2 bedrijven in milieuhindercategorie 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage III, uitsluitend toegestaan voor zover zij een minimale bruto vloeroppervlakte hebben van 5.000 m2 .
In afwijking van artikel 3.363.24 kan per maatwerkvoorschrift een bedrijf op een locatie worden toegestaan indien dat bedrijf niet meer geluid, stof en geur uitstoot dan bedrijven die op grond van artikel 3.363.24 zijn toegestaan.
Bij de aanvraag om een maatwerkvoorschrift worden de volgende gegevens verstrekt:
Om te borgen dat er wordt voldaan aan het eerste lid kan het bevoegd gezag in het maatwerkvoorschrift:
X
Het opschrift van artikel 3.39 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Y
Het opschrift van artikel 3.40 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Z
Het opschrift van artikel 3.41 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AA
Het opschrift van artikel 3.42 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BB
Artikel 3.43 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.363.24 is handel in auto's, motorfietsen en scooters uitsluitend ter plaatse van handel in auto's, motorfietsen en scooters toegestaan.
CC
Het opschrift van artikel 3.44 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DD
Het opschrift van artikel 3.45 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EE
Het opschrift van artikel 3.46 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FF
Paragraaf 3.4.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
GG
Het opschrift van paragraaf 3.4.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HH
Artikel 3.48 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op buisleiding met gevaarlijke stoffen.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
De gronden en bouwwerken mogen ter plaatse van buisleiding met gevaarlijke stoffen worden gebruikt voor het exploiteren van een buisleiding met gevaarlijke stoffen.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld in verband met het externe veiligheidsrisico van de buisleiding met gevaarlijke stoffen voor de omgeving.
II
Het opschrift van paragraaf 3.4.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJ
Het opschrift van subparagraaf 3.4.9.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KK
Het opschrift van artikel 3.49 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LL
Het opschrift van subparagraaf 3.4.9.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MM
Het opschrift van artikel 3.50 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NN
Het opschrift van artikel 3.51 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OO
Het opschrift van paragraaf 3.4.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PP
Het opschrift van subparagraaf 3.4.10.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het opschrift van artikel 3.52 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RR
Het opschrift van artikel 3.53 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SS
Het opschrift van subparagraaf 3.4.10.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TT
Artikel 3.54 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ter plaatse van verkooppunt motorbrandstoffen, is uitsluitend een verkooppunt motorbrandstoffen toegestaan, waarbij een bijbehorend detailhandelsverkooppunt tot een maximum van 100 m2 en overige bijbehorende voorzieningen zijn toegestaan.
Een verkooppunt motorbrandstoffen is uitsluitend ter plaatse van verkooppunt motorbrandstoffen toegestaan, waarbij een bijbehorend detailhandelsverkooppunt tot een maximum van 100 m2 en overige bijbehorende voorzieningen zijn toegestaan.
Ter plaatse van verkooppunt motorbrandstoffen is de verkoop van LPG uitsluitend toegestaan ter plaatse van verkooppunt LPG.
UU
Het opschrift van artikel 3.55 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VV
Het opschrift van subparagraaf 3.4.10.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WW
Het opschrift van artikel 3.56 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XX
Het opschrift van artikel 3.57 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YY
Het opschrift van artikel 3.58 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZ
Het opschrift van subparagraaf 3.4.10.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAA
Het opschrift van paragraaf 3.4.11 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBB
Het opschrift van subparagraaf 3.4.11.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCC
Het opschrift van artikel 3.59 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDD
Artikel 3.60 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ter plaatse van bouwlaag dienstverlening - 1 is dienstverlening alleen toegestaan in de daar bepaalde bouwlaag dienstverleningbouwlaag of bouwlagen.
EEE
Het opschrift van paragraaf 3.4.12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFF
Het opschrift van paragraaf 3.4.13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGG
Het opschrift van subparagraaf 3.4.13.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHH
Het opschrift van artikel 3.61 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
III
Artikel 3.62 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Gereserveerd]
Geluidwerende voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van geluidwerende voorzieningen.
JJJ
Het opschrift van subparagraaf 3.4.13.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKK
Het opschrift van artikel 3.63 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLL
Het opschrift van subparagraaf 3.4.13.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMM
Het opschrift van artikel 3.64 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNN
Paragraaf 3.4.14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op de volgende locaties:
De gronden en bouwwerken ter plaatse van bovengrondse hoogspanningsverbinding 150 kV mogen worden gebruikt voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding van 110 of 150 kV en hoger en, met inbegrip van de daarmee verbonden schakel- en transformatorstations en andere voor die hoogspanningsverbinding noodzakelijke hulpmiddelen.
De gronden en bouwwerken ter plaatse van bovengrondse hoogspanningsverbinding tenminste 220 kV mogen worden gebruikt voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding van 220 kV en hoger, met inbegrip van de daarmee verbonden schakel- en transformatorstations en andere voor die hoogspanningsverbinding noodzakelijke hulpmiddelen.
De gronden en bouwwerken ter plaatse van ondergrondse hoogspanningsverbinding tenminste 220 kV mogen worden gebruikt voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding van 220 kV en hoger, met inbegrip van de daarmee verbonden schakel- en transformatorstations en andere voor die hoogspanningsverbinding noodzakelijke hulpmiddelen.
Ter plaatse van bovengrondse hoogspanningsverbinding 150 kV is uitsluitend een tracé voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding met een spanning van 150 kV toegestaan.
gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
OOO
Het opschrift van paragraaf 3.4.15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPP
Het opschrift van subparagraaf 3.4.15.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQ
Het opschrift van artikel 3.67 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRR
Subparagraaf 3.4.15.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ter plaatse van horeca categorie 1a zijn horecabedrijven toegestaan waarvan de activiteiten in horeca categorie 1a van de Lijst van horeca-activiteiten vallen.
Ter plaatse van horeca categorie 1b zijn horecabedrijven toegestaan waarvan de activiteiten in horeca categorie 1b van de Lijst van horeca-activiteiten vallen.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Ter plaatse van horeca categorie 2a zijn horecabedrijven toegestaan waarvan de activiteiten in horeca horeca categorie 2a van de Lijst van horeca-activiteiten vallen.
Ter plaatse van horeca categorie 2b zijn horecabedrijven toegestaan waarvan de activiteiten in horeca horeca categorie 2b van de Lijst van horeca-activiteiten vallen.
Ter plaatse van horeca categorie 3 zijn horecabedrijven toegestaan waarvan de activiteiten in horeca horeca categorie 3 van de Lijst van horeca-activiteiten vallen.
Ter plaatse van horeca categorie 4a zijn horecabedrijven toegestaan waarvan de activiteiten in horeca horeca categorie 4a van de Lijst van horeca-activiteiten vallen.
Ter plaatse van horeca categorie 4b zijn horecabedrijven toegestaan waarvan de activiteiten in horeca horeca categorie 4b van de Lijst van horeca-activiteiten vallen.
Ter plaatse van horeca categorie 5 zijn horecabedrijven toegestaan waarvan de activiteiten in horeca horeca categorie 5 van de Lijst van horeca-activiteiten vallen.
In afwijking van artikel 3.683.54 kan per maatwerkvoorschrift een horecabedrijf op een locatie worden toegestaan indien dat horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de horecabedrijven die op grond van artikel 3.683.54 op die locatie zijn toegestaan.
Bij de aanvraag om een maatwerkvoorschrift worden de volgende gegevens verstrekt:
Om te borgen dat er wordt voldaan aan het eerste lid kan het bevoegd gezag in het maatwerkvoorschrift:
SSS
Het opschrift van subparagraaf 3.4.15.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTT
Het opschrift van subparagraaf 3.4.15.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUU
Het opschrift van artikel 3.70 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVV
Het opschrift van paragraaf 3.4.16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWW
Het opschrift van subparagraaf 3.4.16.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXX
Het opschrift van artikel 3.71 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYY
Het opschrift van artikel 3.72 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZ
Na subparagraaf 3.4.16.1 wordt een subparagraaf ingevoegd, luidende:
Ter plaatse van laboratorium met opslagruimte is tevens een laboratorium met opslagruimten toegestaan.
AAAA
Het opschrift van paragraaf 3.4.17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBB
Het opschrift van subparagraaf 3.4.17.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCC
Het opschrift van artikel 3.73 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDD
Artikel 3.74 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
EEEE
Het opschrift van subparagraaf 3.4.17.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFF
Het opschrift van artikel 3.75 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGG
Artikel 3.76 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
HHHH
Het opschrift van subparagraaf 3.4.17.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIII
Het opschrift van artikel 3.77 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJ
Artikel 3.78 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
KKKK
Het opschrift van subparagraaf 3.4.17.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLL
Het opschrift van artikel 3.79 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMM
Artikel 3.80 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
NNNN
Het opschrift van subparagraaf 3.4.17.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOO
Het opschrift van artikel 3.81 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPP
Artikel 3.82 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
QQQQ
Het opschrift van subparagraaf 3.4.17.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRR
Het opschrift van artikel 3.83 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSS
Artikel 3.84 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
TTTT
Het opschrift van subparagraaf 3.4.17.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUU
Het opschrift van artikel 3.85 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVV
Artikel 3.86 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
WWWW
Het opschrift van subparagraaf 3.4.17.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXX
Het opschrift van artikel 3.87 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYY
Artikel 3.88 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
ZZZZ
Het opschrift van subparagraaf 3.4.17.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAA
Het opschrift van artikel 3.89 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBB
Na subparagraaf 3.4.17.9 wordt een subparagraaf ingevoegd, luidende:
Ter plaatse van bouwlaag maatschappelijk zijn maatschappelijke voorzieningen uitsluitend toegestaan in de daar bepaalde bouwlaag of bouwlagen.
CCCCC
Het opschrift van paragraaf 3.4.18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDD
Het opschrift van artikel 3.90 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEE
Het opschrift van paragraaf 3.4.19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFF
Subparagraaf 3.4.19.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Deze paragraaf is van toepassing op natuurgebied.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
De gronden en bouwwerken ter plaatse van natuur mogen worden gebruikt voor:
het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van natuur- en groenwaarden;
duurzame instandhouding van het bos met daarop afgestemde bosbouw;
extensief agrarisch grondgebruik;
extensief recreatief medegebruik;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
instandhouding van (onverharde) wegen.
De bij het tweede lid behorende voorzieningen zoals (onverharde) voet- en fietspaden, informatieborden, banken, picknicktafels en prullenbakken.
Het is verboden de gronden te gebruiken voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover dit plaatsvindt in het kader van het op het gebruiksdoel gerichte gebruik.
Het is verboden de gronden te gebruiken voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- en verwerken van producten, behoudens voor zover dit plaatsvindt in het kader van het op het gebruiksdoel gerichte gebruik.
Het is verboden de gronden te gebruiken voor handel en dienstverlening zonder dat direct verband houdt met het gebruiksdoel.
Het is verboden de gronden te gebruiken voor het uitoefenen van lawaaisporten en -hobby's, zoals racen/crossen met en beproeven van motoren en motorvoertuigen en het vliegen met modelvliegtuigen en drones uitgerust met verbrandings- of elektromotoren.
Het is verboden de gronden te gebruiken voor verblijfsrecreatie, waarbij gebruik gemaakt wordt van kampeermiddelen, met uitzondering van kamperen in scoutingverband.
Het is verboden de gronden te gebruiken voor het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het plaatsen van teeltondersteunende voorzieningen of zend-, ontvang- en/of sirenemasten.
GGGGG
Het opschrift van subparagraaf 3.4.19.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHH
Artikel 3.92 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIII
Het opschrift van subparagraaf 3.4.19.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJ
Artikel 3.93 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKK
Het opschrift van paragraaf 3.4.20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLL
Het opschrift van artikel 3.94 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMM
Het opschrift van paragraaf 3.4.21 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNN
Subparagraaf 3.4.21.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Deze paragraaf is van toepassing op sportgebied.
De gronden en bouwwerken ter plaatse van sport mogen worden gebruikt voor:
OOOOO
Het opschrift van paragraaf 3.4.22 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPP
Subparagraaf 3.4.22.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op verkeersgebied.
Gronden en bouwwerken ter plaatse van verkeer mogen worden gebruikt voor:
wegen en straten;
voet- en fietspaden;
kunstwerken, zoals bruggen, tunnels en duikers;
aanleg en gebruik van groenvoorzieningen;
aanleg en gebruik (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
nutsvoorzieningen.;
geluidwerende voorzieningen.
Een busstation en bijbehorende bushaltes zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van openbaar vervoerstation.
QQQQQ
Het opschrift van subparagraaf 3.4.22.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRR
Het opschrift van artikel 3.98 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSS
Het opschrift van subparagraaf 3.4.22.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTT
Artikel 3.99 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUU
Het opschrift van paragraaf 3.4.23 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVV
Artikel 3.100 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWW
Het opschrift van paragraaf 3.4.24 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXX
Het opschrift van subparagraaf 3.4.24.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYY
Het opschrift van artikel 3.101 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZ
Het opschrift van artikel 3.102 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAA
Het opschrift van subparagraaf 3.4.24.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBB
Het opschrift van paragraaf 3.4.25 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCC
Het opschrift van subparagraaf 3.4.25.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDD
Het opschrift van artikel 3.103 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEE
Het opschrift van artikel 3.104 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFF
Artikel 3.105 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het is verboden een bijbehorend bouwwerk en/of garagebox te gebruiken voor als zelfstandige woonruimte.
Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een seksinrichting.
Geluidwerende voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van geluidwerende voorzieningen.
GGGGGG
Het opschrift van artikel 3.106 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHH
Subparagraaf 3.4.25.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Deze subparagraaf is van toepassing op woonwagenstandplaats.
De gronden en bouwwerken mogen ter plaatse van woonwagenstandplaats worden gebruikt voor:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Binnen woonwagenstandplaats is ter plaatse van aantal woningen, het maximum aantal woonwagens en/of woonwagenwoningen de daar bepaalde waarde.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Het is verboden om een caravan te plaatsen.
Het is verboden om enige vorm van handel en/of bedrijf anders dan een beroep aan huis, uit te oefenen.
Het is verboden bijgebouwen voor zelfstandige bewoning te gebruiken.
Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken voor een seksinrichting.
Het is verboden de gronden en/of bouwwerken te gebruiken voor het opslaan, storten, bergen of lozen van (on)bruikbare of aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken materialen, stoffen en producten, behoudens voor zover noodzakelijk voor het op het gebruiksdoel gerichte gebruik.
Het is verboden de gronden en/of bouwwerken te gebruiken voor het opslaan van hout en/of aannemersmaterialen.
Het is verboden de gronden en/of bouwwerken te gebruiken voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte onderdelen, samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, of onderdelen daarvan, die bruikbaar zijn en niet aan hun oorspronkelijke gebruik zijn onttrokken.
IIIIII
Het opschrift van subparagraaf 3.4.25.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJ
Artikel 3.110 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning ter plaatse van ruimtelijke regels tijdelijk deel vervallen:
een (woonwagen)woning of een bedrijfswoning om te zettenwijzigen naar kamerbewoning;
een pand met legaal bestaande kamerbewoning uit te breiden met een of meer kamers;
een bedrijfswoning te wijzigen naar kamerbewoning;
een (woonwagen)woning en/of kamersgewijs bewoonde (woonwagen)woning en/of woonwagen en/of kamersgewijs bewoonde woonwagen te wijzigen naar twee of meer (woonwagen)woningen/woonwagens;
een bedrijfswoning en/of kamersgewijs bewoonde bedrijfswoning te wijzigen naar twee of meer bedrijfswoningen;
een als (woonwagen)woning, dan wel tot woongebouw bestemde (woonwagen)woning, die legaal in gebruik is voor een andere functie dan wonen, te wijzigen naar twee of meer woningen.
een oorspronkelijk als (woonwagen)woning gebouwd pand, dat korter dan 2 jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de vergunningaanvraag legaal in gebruik is genomen voor een andere functie dan wonen, te wijzigen naar twee of meer woningen.
KKKKKK
Artikel 3.111 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLL
Het opschrift van artikel 3.112 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMM
Artikel 3.113 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.1103.92 wordt alleen verleend als de verkamering of splitsing niet leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op het woon- en leefklimaat ter plaatse van en in de omgeving van het betreffende gebouw.
Of sprake is van een onaanvaardbare negatieve inbreuk op het woon- en leefklimaat wordt beoordeeld aan de hand van de 'Beleidsregels kamerbewoning en woningsplitsing 2021', met dien verstande dat, indien deze beleidsregels worden gewijzigd, de gewijzigde beleidsregels gelden.
NNNNNN
Het opschrift van subparagraaf 3.4.25.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOO
Het opschrift van subsubparagraaf 3.4.25.4.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPP
Het opschrift van artikel 3.114 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQ
Het opschrift van subsubparagraaf 3.4.25.4.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRR
Het opschrift van artikel 3.115 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSS
Het opschrift van subparagraaf 3.4.25.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTT
Het opschrift van subsubparagraaf 3.4.25.5.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUU
Het opschrift van artikel 3.116 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVV
Het opschrift van artikel 3.117 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWW
Artikel 3.118 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.1163.98 wordt alleen verleend als:
het bedrijf aan huis een bedrijfsvloeroppervlaktebruto-vloeroppervlakte heeft van maximaal 30 m2 ;
het beroep aan huis een vloeroppervlakte heeft van maximaal 75 m2 ;
de totale oppervlakte voor een bedrijf aan huis en een beroep aan huis gezamenlijk niet meer dan 75 m2 bedraagt;
de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
het niet betreft detailhandel, met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
het niet betreft de vervaardiging van voedsel;
deze activiteiten door ten hoogste twee personen wordt uitgeoefend, waarvan minstens een persoon woonachtig in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal een persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in bijlage III opgenomen 'Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen' behorende tot de categorie 1, alsmede voor zover het bedrijfsactiviteiten betreft die niet in deze lijst zijn opgenomen maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als genoemd in deze lijst;
dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen betreffen die niet vallen onder de in sub h genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub h.
XXXXXX
Het opschrift van subsubparagraaf 3.4.25.5.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYY
Het opschrift van artikel 3.119 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZ
Het opschrift van artikel 3.120 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAA
Artikel 4.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf geldt ter plaatse van ruimtelijke regels tijdelijk deel vervallenafweging geluid bij wijziging gebruik voor de afweging geluid bij wijziging gebruik.
Waar een TAM-omgevingsplan geldt, is deze subparagraaf van overeenkomstige toepassing, voor zover in dat TAM-omgevingsplan een locatie is aangegeven met 'afweging geluid bij wijziging gebruik'.
Deze paragraaf is van toepassing op het wijzigen van het gebruik van een gebouw naar een:
woonfunctie of nevengebruiksfuncties daarvan;
onderwijsfunctie of nevengebruiksfuncties daarvan;
gezondheidszorgfunctie met bedgebied of nevengebruiksfuncties daarvan; of
bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied of nevengebruiksfuncties daarvan,
uitsluitend voor zover het met de wijziging beoogde gebruik niet in strijd is met artikel 3.2.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder geluid uitsluitend verstaan het geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen.
Bij de toepassing van deze subparagraaf blijft een beoordeling voor de geluidbronsoort industrieterreinen buiten toepassing voor zover het gaat om industrieterreinen waarvoor nog geen geluidproductieplafonds als bedoeld in artikel 2.11a of 2.12a van de Omgevingswet, zijn vastgesteld.
Deze paragraaf is niet van toepassing als de wijziging van gebruik reeds betrokken is bij een verleende omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken, een verleende omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, of een verleende omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de tot 1 januari 2024 van kracht zijnde Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
BBBBBBB
Artikel 4.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Van een aanvaardbaar geluid op de gevel van het geluidgevoelig gebouw is in elk geval sprake als het geluid op de gevel niet hoger is dan de standaardwaarde, bedoeld in tabel 4.7:
Tabel 4.7 : standaardwaarde geluid op een geluidgevoelig gebouw per bronsoort
Artikel 5.78t, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving is van overeenkomstige toepassing.
Voor een geluidgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 3.21, eerste lid, onder b of d, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarvan het gebruik in de nachtperiode in het omgevingsplan is uitgesloten:
gelden de waarden in Lnight niet; en
wordt in tabel 4.7 gelezen voor «Lden»: »Lde».
Voor een geluidgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 3.21, eerste lid, onder b of d, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarvan het gebruik in de avondperiode en de nachtperiode in het omgevingsplan is uitgesloten:
gelden de waarden in Lnight niet; en
wordt in tabel 4.7 gelezen voor «Lden»: «Lday».
CCCCCCC
Artikel 4.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Wanneer het geluid op de gevel van het geluidgevoelig gebouw hoger is dan de in artikel 4.7 bedoelde standaardwaarde kan het geluid aanvaardbaar zijn als:
het gaat om de realisatie van 10 of minder geluidgevoelige gebouwen (woningen/appartementen);
het gaat om de realisatie van 11 of meer geluidgevoelige gebouwen (woningen/appartementen) en de overschrijding van de standaardwaarde door het treffen van geluidbeperkende maatregelen zoveel mogelijk wordt beperkt, waarbij de regels met betrekking tot financiële doelmatigheid volgens het Besluit kwaliteit leefomgeving worden gevolgd, dan wel er met redenen omkleed geen geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen om aan de standaardwaarde te voldoen;
minimaal 1 geluidluwe gevel aanwezig is per woning/studio of er worden compenserende maatregelen getroffen;
het geluid op geluidgevoelige gebouwen niet hoger is dan de grenswaarde, bedoeld in tabel 4.8:
Tabel 4.8: Grenswaarde geluid op een geluidgevoelig gebouw per bronsoort
Artikel 5.78u, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving is van overeenkomstige toepassing.
Voor een geluidgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 3.21, eerste lid, onder b of d, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarvan het gebruik in de nachtperiode in het omgevingsplan is uitgesloten:
gelden de waarden in Lnight niet; en
wordt in tabel 4.8 gelezen voor «Lden»: »Lde».
Voor een geluidgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 3.21, eerste lid, onder b of d, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarvan het gebruik in de avondperiode en de nachtperiode in het omgevingsplan is uitgesloten:
gelden de waarden in Lnight niet; en
wordt in tabel 4.8 gelezen voor «Lden»: «Lday».
DDDDDDD
Artikel 4.25 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op een open erf of terrein nabij een bouwwerk is geen brandgevaarlijke stof als bedoeld in tabel 4.25.
Tabel 4.25
|
ADR-klasse 1 |
Omschrijving |
Verpakkingsgroep |
Toegestane maximum hoeveelheid |
|
2 UN 1950 spuitbussen & UN 2037 houders, klein, gas |
Gassen zoals propaan, zuurstof, acetyleen, aerosolen (spuitbussen) |
n.v.t. |
50 kg |
|
3 |
Brandbare vloeistoffen zoals bepaalde oplosmiddelen en aceton |
II |
25 liter |
|
3 excl. dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen 61°C en 100°C |
Brandbare vloeistoffen zoals terpentine en bepaalde inkten |
III |
50 liter |
|
4.1, 4.2, 4.3 |
4.1: brandbare vaste stoffen, zelfontledende vaste stoffen en vaste ontplofbare stoffen in niet-explosieve toestand zoals wrijvingslucifers, zwavel en metaalpoeders 4.2: voor zelfontbranding vatbare stoffen zoals fosfor (wit of geel) en diethylzink 4.3: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen zoals magnesiumpoeder, natrium en calciumcarbide |
II en III |
50 kg |
|
5.1 |
Brandbevorderende stoffen zoals waterstofperoxide |
II en III |
50 liter |
|
5.2 |
Organische peroxiden zoals dicumyl peroxide en di-propionyl peroxide |
n.v.t. |
1 liter |
Het eerste lid is niet van toepassing als:
de in tabel 4.25 aangegeven toegestane hoeveelheid per stof niet wordt overschreden, waarbij de totale toegestane hoeveelheid stoffen 100 kilogram of liter is;
de stof deugdelijk is verpakt, waarbij:
de stof wordt gebruikt met inachtneming van de op de verpakking aangegeven gevaarsaanduidingen.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
brandstof in het reservoir van een verbrandingsmotor;
brandstof in een verlichtings-, verwarmings- of ander warmteontwikkelend toestel;
voor consumptie bestemde alcoholhoudende dranken;
gasflessen tot een totale waterinhoud van 115 liter;
dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen de 61 °C en 100 °C tot een totale hoeveelheid van 1.000 liter; en
brandgevaarlijke stoffen voor zover de aanwezigheid daarvan op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving of een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is toegestaan.
Bij het berekenen van de toegestane hoeveelheid, bedoeld in het tweede lid, onder a, wordt een aangebroken verpakking als een volle meegerekend.
In afwijking van het derde lid, aanhef en onder e, is de aanwezigheid van meer dan 1.000 liter van een oliesoort als bedoeld in dat onderdeel toegestaan als die oliesoort op zodanige wijze wordt opgeslagen en gebruikt dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie en de ontwikkeling van brand voldoende worden voorkomen.
EEEEEEE
Artikel 5.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit hoofdstuk is van toepassing op:
het bouwen, in stand houden en gebruiken van een bouwwerk;
het verrichten van een omgevingsplanactiviteit bouwwerken;
het verrichten van een omgevingsplanactiviteit slopen.
FFFFFFF
Artikel 5.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 5.165.15, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op een activiteit als bedoeld in die artikelonderdelen die wordt verricht op een locatie waarvoor een op grond van artikel 4.35, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet als instructie geldende aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet van kracht is, zolang in dit omgevingsplan aan die locatie nog niet de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven.
GGGGGGG
Artikel 5.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
HHHHHHH
Het opschrift van artikel 5.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIII
Het opschrift van artikel 5.11 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJ
Artikel 5.12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voorafgaand aan het verrichten van een bouwactiviteit voor een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt, inclusief een daaraan grenzende tuin of een aangrenzend terrein, wordt onderzocht of sprake is van een mobiele verontreinigingssituatie, zoals aangegeven in artikel 5.115.10 sub g, door:
raadpleging van het bodeminformatiesysteem Nazca Bodem;
voorafgaand bodemonderzoek als bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
het overleggen van een beschikking op grond van artikel 29, eerste lid, in samenhang met artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming, zoals die luidde voor de inwerkingtreding van de wet, waarin is vastgesteld dat bij het huidige dan wel het voorgenomen gebruik van de bodem of een mogelijke verspreiding van een verontreiniging, geen sprake is van zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
Er is sprake van een mobiele verontreinigingssituatie als het grondwater:
een verontreinigingscontour heeft in minimaal 100 m3 poriën verzadigd bodemvolume die de signaleringsparameter grondwatersanering, zoals opgenomen in 'Bijlage V Gevaarlijke stoffen in het grondwater' van de Omgevingsverordening Noord Brabant overschrijdt; of
in een kwetsbaar gebied, als bedoeld in artikel 3.49 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant, de verontreinigende stof in minimaal 100 m3 poriën verzadigd bodemvolume de voorkeurswaarde grondwater overschrijdt, bedoeld in 'Bijlage V Gevaarlijke stoffen in het grondwater' van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
KKKKKKK
Het opschrift van artikel 5.13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLL
Artikel 5.14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 5.155.14 is niet van toepassing op een activiteit die wordt verricht in, aan, op of bij een bouwwerk dat is gebouwd of in stand wordt gehouden of wordt gebruikt zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning.
Bij de toepassing van artikel 5.155.14 blijft het aantal woningen gelijk, tenzij het bij een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan als bedoeld in artikel 5.155.14 lid 1 onder a, gaat om huisvesting in verband met mantelzorg.
MMMMMMM
Het opschrift van artikel 5.15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNN
Artikel 5.16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op een omgevingsplanactiviteit bouwwerken die wordt verricht in, aan of op een gemeentelijk monument, voorbeschermd gemeentelijk monument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, rijksmonument of voorbeschermd rijksmonument is artikel 5.155.14 niet van toepassing.
Op een omgevingsplanactiviteit bouwwerken die wordt verricht bij een gemeentelijk monument, voorbeschermd gemeentelijk monument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, rijksmonument of voorbeschermd rijksmonument is alleen artikel 5.155.14, aanhef en onder d tot en met h, van toepassing.
Op een omgevingsplanactiviteit bouwwerken die wordt verricht op een locatie waaraan in dit omgevingsplan de functie-aanduiding Rijksbeschermd stads- of dorpsgezichtRijksbeschermd stads- of dorpsgezicht of wederopbouwgebied van nationaal belang is gegeven, is artikel 5.155.14 alleen van toepassing voor zover het gaat om:
inpandige wijzigingen;
een wijziging van een achtergevel of achterdakvlak, als die gevel of dat dakvlak niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd;
een bouwwerk op een gebouwerf aan de achterkant van een hoofdgebouw, als dat gebouwerf niet ook deel uitmaakt van het gebouwerf aan de zijkant van dat gebouw en niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd; of
een bouwwerk op een locatie die onderdeel is van openbaar toegankelijk gebied.
Ter plaatse van ruimtelijke regels tijdelijk deel nog in werking is artikel 5.155.14, aanhef en onder a en b, ook niet van toepassing als in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, voor de locatie waarop de bouwactiviteit wordt verricht, regels zijn gesteld over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit, tenzij:
het bouwwerk waarop de activiteit betrekking heeft een oppervlakte heeft van minder dan 50 m2; of
het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, een verbod bevat om grondwerkzaamheden die nodig zijn voor het verrichten van de bouwactiviteit zonder omgevingsvergunning te verrichten waarop regels over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid, van toepassing zijn.
OOOOOOO
Artikel 5.17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 5.155.14 is uitsluitend van toepassing voor zover een omgevingsplanactiviteit bouwwerken in overeenstemming is met artikel 6.4.
PPPPPPP
Het opschrift van artikel 5.18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQ
Het opschrift van artikel 5.19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRR
Artikel 5.20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In aanvulling op artikel 5.195.18 wordt de omgevingsvergunning geweigerd, als voor de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft van kracht is:
een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.103 of 4.104 van de Invoeringswet Omgevingswet, een als voorbereidingsbesluit geldend tracébesluit als bedoeld in artikel 4.49 van de Invoeringswet Omgevingswet of een als voorbereidingsbesluit geldend besluit krachtens de Wet luchtvaart als bedoeld in artikel 4.104a van de Invoeringswet Omgevingswet; of
een aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet waarvoor het omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht nog niet in werking is getreden.
In afwijking van het eerste lid kan de omgevingsvergunning toch worden verleend als de activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan respectievelijk het in voorbereiding zijnde omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht.
SSSSSSS
Artikel 5.21 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel artikel 5.195.18, eerste lid, kan de omgevingsvergunning voor een activiteit die in strijd is met de in dat onderdeel bedoelde regels toch worden verleend als de activiteit niet in strijd is met regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of het voldoen aan een uitwerkingsplicht in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet.
Op de beslissing of een omgevingsvergunning met toepassing van het eerste lid kan worden verleend, zijn van overeenkomstige toepassing:
artikel 8.0b, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
artikel 8.0c, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving; en
artikel 8.0d, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
TTTTTTT
Subsubparagraaf 5.2.4.2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als een omgevingsplanactiviteit bouwwerken in strijd is met de ruimtelijke regels, bedoeld in artikel 6.4, kan de omgevingsvergunning in afwijking van artikel 5.195.18, eerste lid, toch worden verleend als de omgevingsplanactiviteit bouwwerken betrekking heeft op:
een bouwwerk, bedoeld in artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, voor zover dat vanwege artikel 2.30 van het Besluit bouwwerken leefomgeving niet vergunningvrij is toegestaan;
een bouwwerk dat is uitgezonderd van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 5.155.14, voor zover daarop vanwege artikel 5.165.15 of artikel 5.175.16, toch de vergunningplicht uit artikel 5.8, van toepassing is;
een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan binnen de bebouwde kom tot 1.000 m2;2 bruto-vloeroppervlakte;
een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan buiten de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2.29, onder p sub 1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, dat niet voldoet aan de in dat artikel genoemde eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;
een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m;
een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998;
een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen;
het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied;
de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, (dak)hellingen tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen, percentages en (dak)hellingen;
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is;
de overschrijding van het bouwvlak met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
de realisatie van bouwwerken ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.
Aan artikel 5.225.21 wordt alleen toepassing gegeven als:
de activiteit niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat;
door de activiteit de stedenbouwkundige kwaliteit van de locatie en de omgeving daarvan niet onevenredig worden aangetast;
door de activiteit de beeldkwaliteit van de locatie en de omgeving daarvan niet onevenredig worden aangetast;
het belang van het behoud van cultureel erfgoed zich daartegen niet verzet;
de activiteit, voor zover het gaat om een activiteit als bedoeld in artikel 5.225.21 onder a en b, niet plaatsvindt op een locatie als bedoeld in artikel 6.10;
het gebruik van het te bouwen bouwwerk in overeenstemming is met artikel 3.2;
het aantal woningen niet toeneemt ten opzichte van het maximum aantal dat in het omgevingsplan is bepaald, of wanneer er geen maximum is bepaald is, het toevoegen van woningen niet toegestaan, tenzij het gaat om huisvesting in verband met mantelzorg;
voldaan wordt aan de beoordelingsregels zoals opgenomen in paragraaf 5.2.4.
Aan artikel 5.225.21, eerste lid, aanhef en onder c en d, wordt geen toepassing gegeven als sprake is van strijd met een instructieregel, zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, of in de provinciale omgevingsverordening.
Bij toepassing van artikel 5.225.21 kunnen aan de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken met het oog op de bescherming van de in artikel 5.235.22 bedoelde belangen voorschriften worden verbonden.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken dat slechts vergund kan worden met toepassing van artikel 5.225.21, worden die gegevens verstrekt die naar het oordeel van het bevoegd gezag nodig zijn om de beoordeling, bedoeld in artikel 5.235.22, te kunnen doen.
UUUUUUU
Subsubparagraaf 5.2.4.2.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als een omgevingsplanactiviteit bouwwerken in strijd is met de ruimtelijke regels, bedoeld in artikel 6.476.53, kan de omgevingsvergunning in afwijking van artikel 5.195.18, eerste lid, toch worden verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag blijkt dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerken.
Aan artikel 5.265.25 wordt alleen toepassing gegeven als een advies is ingewonnen van de gemeentelijk cultuurhistorisch adviseur en/of Adviescommissie Omgevingskwaliteit Eindhoven waaruit blijkt dat de afwijking niet leidt tot een onevenredige aantasting van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerken.
Bij toepassing van artikel 5.265.25 kunnen aan de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken voorschriften worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor de cultuurhistorische waarden en kenmerken kunnen worden behouden.
VVVVVVV
Het opschrift van artikel 5.29 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWW
Artikel 5.30 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Aan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken kunnen met betrekking tot het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk voorschriften worden verbonden die nodig zijn met het oog op het in artikel 5.295.28, eerste lid, genoemde belang.
XXXXXXX
Artikel 5.31 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor zover in de beleidsregels, bedoeld in artikel 5.295.28 , derde lid, of in de welstandsnota, bedoeld in artikel 5.295.28, vierde lid, gebieden of categorieën van bouwwerken zijn aangewezen waarvoor geen regels over het uiterlijk en de plaatsing van bouwwerken gelden dan wel geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn, dan wordt het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop dit van toepassing is geacht geen onaanvaardbare afbreuk te doen aan een goede omgevingskwaliteit.
YYYYYYY
Artikel 5.32 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt voor de toetsing aan de regels over het uiterlijk of de plaatsing van bouwwerken, beoordeeld volgens de criteria, bedoeld in artikel 5.295.28:
tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van belendende bebouwing, waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past;
principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk;
kleurenfoto's van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing; en
een opgave van de toe te passen bouwmaterialen in de uitwendige scheidingsconstructie en de kleur daarvan, waaronder in ieder geval het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten, boeidelen en de dakbedekking.
ZZZZZZZ
Het opschrift van artikel 5.33 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAA
Artikel 5.34 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie, alleen verleend als:
de toelaatbare kwaliteit van de bodem niet wordt overschreden; of
bij overschrijding van de toelaatbare kwaliteit van de bodem: als aannemelijk is dat een sanerende of andere beschermende maatregel overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt getroffen.
De toelaatbare kwaliteit van de bodem, bedoeld in het eerste lid, is de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving.
Er is sprake van overschrijding van de toelaatbare kwaliteit als voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie in meer dan 25 m3 bodemvolume hoger is dan de interventiewaarde bodemkwaliteit.
Het zinsdeel «in meer dan 25 m3 bodemvolume» in het tweedederde lid is niet van toepassing voor zover het gaat om aanwezigheid van asbest.
BBBBBBBB
Artikel 5.35 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Aan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken voor een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie die is verleend met toepassing van artikel 5.345.33, eerste lid, onder b, wordt in ieder geval het voorschrift verbonden dat het gebouw, of een gedeelte daarvan, alleen in gebruik wordt genomen nadat het bevoegd gezag ten minste een week van tevoren is geïnformeerd over de wijze waarop er een of meer sanerende of andere beschermende maatregelen zijn getroffen overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
CCCCCCCC
Artikel 5.36 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Aan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken die betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie, kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden, als het onverminderd de regels in artikelen 5.345.33 en 5.355.34, van oordeel is dat de bodem zodanig verontreinigd is dat schade of gevaar te verwachten is voor de gezondheid van de gebruikers van het gebouw. Deze voorschriften strekken ertoe dat de bodem alsnog geschikt wordt gemaakt voor het beoogde doel.
DDDDDDDD
Artikel 5.37 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 5.345.33 tweede tot en met vierde lid, redelijkerwijs is uit te sluiten; en
als de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 5.345.33 tweede tot en met vierde lid, wordt overschreden: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 5.345.33 tweede tot en met vierde lid, redelijkerwijs is uit te sluiten.
EEEEEEEE
Het opschrift van artikel 5.38 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFF
Artikel 5.39 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Aan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken kunnen voorschriften worden verbonden waarmee kan worden afgeweken van artikel 5.385.37 indien naar het oordeel van het bevoegd gezag:
GGGGGGGG
Het opschrift van artikel 5.40 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHH
Het opschrift van artikel 5.41 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIII
Het opschrift van artikel 5.42 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJ
Het opschrift van artikel 5.43 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKK
Het opschrift van artikel 5.44 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLL
Artikel 5.45 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze subparagraaf geldt ter plaatse van afweging geluid bij wijziging gebruikbouwplan noodzakelijk.
Waar een TAM-omgevingsplan geldt, is deze subparagraaf van overeenkomstige toepassing, voor zover in dat TAM-omgevingsplan een locatie is aangeduid met afweging geluid bij wijziging gebruikbouwplan noodzakelijk.
Deze subparagraaf is alleen van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken voor zover de aanvraag betrekking heeft op het bouwen, in stand houden en gebruiken van een geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied.
Voor de toepassing van deze subparagraaf wordt onder geluid uitsluitend verstaan het geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen.
Bij de toepassing van deze subparagraaf blijft een beoordeling van het geluid van de geluidbronsoort Industrieterreinen buiten toepassing voor zover het gaat om geluid van industrieterreinen waarvoor nog geen geluidproductieplafonds als bedoeld in artikel 2.11a of 2.12a van de Omgevingswet zijn vastgesteld.
MMMMMMMM
Het opschrift van artikel 5.46 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNN
Het opschrift van artikel 5.47 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOO
Het opschrift van artikel 5.48 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPP
Artikel 5.49 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw is aanvaardbaar als het geluid op het geluidgevoelig gebouw niet hoger is dan de standaardwaarde, bedoeld in tabel 5.495.48:
Tabel 5.495.48: standaardwaarde geluid op een geluidgevoelig gebouw per geluidbronsoort
Artikel 5.78t, tweede tot en met vierde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn van overeenkomstige toepassing.
Voor een geluidgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 3.21, eerste lid, onder b of d, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarvan het gebruik in de nachtperiode in het omgevingsplan is uitgesloten:
gelden de waarden in Lnight niet; en
wordt in tabel 5.495.48 gelezen voor «Lden»: »Lde».
Voor een geluidgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 3.21, eerste lid, onder b of d, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarvan het gebruik in de avondperiode en de nachtperiode in het omgevingsplan is uitgesloten:
gelden de waarden in Lnight niet; en
wordt in tabel 5.495.48 gelezen voor «Lden»: «Lday».
QQQQQQQQ
Artikel 5.50 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Wanneer het geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw hoger is dan de in artikel 5.495.48 bedoelde standaardwaarde, kan het geluid aanvaardbaar zijn als:
het gaat om de realisatie van 10 of minder geluidgevoelige gebouwen (woningen/appartementen);
het gaat om de realisatie van 11 of meer geluidgevoelige gebouwen (woningen/appartementen) en de overschrijding van de standaardwaarde door het treffen van geluidbeperkende maatregelen zoveel mogelijk wordt beperkt, waarbij de regels met betrekking tot financiële doelmatigheid volgens het Besluit kwaliteit leefomgeving worden gevolgd, dan wel er met redenen omkleed geen geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen om aan de standaardwaarde te voldoen;
minimaal 1 geluidluwe gevel aanwezig is per woning/studio of er worden compenserende maatregelen getroffen; en
het geluid op het geluidgevoelige gebouw niet hoger is dan de grenswaarde, bedoeld in tabel 5.505.49.
Tabel 5.505.49: Grenswaarde geluid op een geluidgevoelig gebouw per geluidbronsoort
Artikel 5.78u, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving is van overeenkomstige toepassing.
Voor een geluidgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 3.21, eerste lid, onder b of d, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarvan het gebruik in de nachtperiode in het omgevingsplan is uitgesloten:
gelden de waarden in Lnight niet; en
wordt in tabel 5.505.49 gelezen voor «Lden»: »Lde».
Voor een geluidgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 3.21, eerste lid, onder b of d, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarvan het gebruik in de avondperiode en de nachtperiode in het omgevingsplan is uitgesloten:
gelden de waarden in Lnight niet; en
wordt in tabel 5.505.49 gelezen voor «Lden»: «Lday».
RRRRRRRR
Artikel 5.51 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Wanneer het geluid op de gevel van het geluidgevoelig gebouw hoger is dan de in artikel 5.505.49 bedoelde grenswaarde kan het geluid aanvaardbaar zijn als:
sprake is van zwaarwegende maatschappelijke belangen;
door middel van onderzoek aangetoond wordt dat:
het doel in redelijke verhouding staat tot de afwijking van de grenswaarde;
het afwijken van de grenswaarde geschikt is om het doel te behalen;
het initiatief niet anders uitgevoerd kan worden en maatregelen en compensatie niet mogelijk zijn en monitoring mogelijk noodzakelijk is;
maatschappelijk draagvlak voor het afwijken van de grenswaarde aanwezig is; en
Minimaal 1 geluidluwe gevel aanwezig is of minimaal 1 gedeeltelijk geluidluwe gevel aanwezig is en hierbij compenserende maatregelen worden getroffen.
SSSSSSSS
Artikel 5.52 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Wanneer het geluid op de gevel van het geluidgevoelig gebouw hoger is dan de in artikel 5.505.49 bedoelde grenswaarde kan het geluid aanvaardbaar zijn als:
de uitwendige scheidingsconstructie van de gevel waarop de grenswaarde wordt overschreden geen te openen delen bevat anders dan als onderdeel van de vluchtroute die door een gemeenschappelijke verkeersruimte voert; of
aan het gebouw zodanige bouwkundige maatregelen worden getroffen dat het geluid op de te openen delen in de uitwendige scheidingsconstructie niet hoger is dan de grenswaarde.
TTTTTTTT
Artikel 5.53 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij de toepassing van de artikelen 5.505.49 en 5.535.52 wordt de aanvaardbaarheid van het gecumuleerde geluid op het geluidgevoelige gebouw beoordeeld.
Bij het bepalen van het gecumuleerde geluid wordt in ieder geval betrokken:
voor een geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied van een weg, spoorweg of industrieterrein: het geluid door die geluidbronsoort;
voor een geluidgevoelig gebouw binnen de 48 Lden geluidcontour of, voor zover de geldende geluidcontouren in Kosteneenheden zijn uitgedrukt, binnen de 20 Kosteneenheden geluidcontour van een luchthaven waarvoor op grond van de Wet luchtvaart een luchthavenindelingbesluit, een luchthavenbesluit of een besluit beperkingengebied buitenlandse luchthaven is vereist: het geluid door luchtvaart;
voor een geluidgevoelig gebouw waarop het geluid door een windturbine of een windpark op een industrieterrein hoger is dan 43 Lden: het geluid door die windturbine of dat windpark; en
voor een geluidgevoelig gebouw waarop het geluid door een civiele buitenschietbaan, een militaire buitenschietbaan of een militair springterrein op een industrieterrein hoger is dan 50 dBBSdan: het geluid door die buitenschietbaan of dat springterrein.
Het gecumuleerde geluid wordt niet aanvaardbaar geacht indien dit de grenswaarde van 70 dB overschrijdt.
Een geluidgevoelig gebouw wordt aanvaardbaar geacht indien onderzoek naar de geluidwering van de gevels uitwijst dat op basis van het gezamenlijke geluid aan de binnenwaarde zoals genoemd in artikel 4.103 van het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt voldaan.
Op het bepalen van het gecumuleerde geluid zijn de bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing.
UUUUUUUU
Artikel 5.54 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij de toepassing van de artikelen 5.505.49 wordt de aanvaardbaarheid van het gecumuleerde geluid op het geluidgevoelige gebouw beoordeeld.
Bij het bepalen van het gecumuleerde geluid wordt in ieder geval betrokken:
voor een geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied van een weg, spoorweg of industrieterrein: het geluid door die geluidbronsoort;
voor een geluidgevoelig gebouw binnen de 48 Lden geluidcontour of, voor zover de geldende geluidcontouren in Kosteneenheden zijn uitgedrukt, binnen de 20 Kosteneenheden geluidcontour van een luchthaven waarvoor op grond van de Wet luchtvaart een luchthavenindelingbesluit, een luchthavenbesluit of een besluit beperkingengebied buitenlandse luchthaven is vereist: het geluid door luchtvaart;
voor een geluidgevoelig gebouw waarop het geluid door een windturbine of een windpark op een industrieterrein hoger is dan 43 Lden: het geluid door die windturbine of dat windpark; en
voor een geluidgevoelig gebouw waarop het geluid door een civiele buitenschietbaan, een militaire buitenschietbaan of een militair springterrein op een industrieterrein hoger is dan 50 dBBS dan: het geluid door die buitenschietbaan of dat springterrein.
Het gecumuleerde geluid wordt niet aanvaardbaar geacht indien dit de grenswaarde van 75 dB overschrijdt.
Een geluidgevoelig gebouw wordt aanvaardbaar geacht indien onderzoek naar de geluidwering van de gevels uitwijst dat op basis van het gezamenlijke geluid aan de binnenwaarde zoals genoemd in artikel 4.103 van het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt voldaan.
Op het bepalen van het gecumuleerde geluid zijn de bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing.
VVVVVVVV
Het opschrift van artikel 5.55 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWW
Het opschrift van artikel 5.56 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXX
Subparagraaf 5.2.4.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze subparagraaf is van toepassing ter plaatse van belemmeringsgebied buisleiding gevaarlijke stoffen.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Waar een TAM-omgevingsplan geldt, is deze subparagraaf van overeenkomstige toepassing, voor zover in dat TAM-omgevingsplan een locatie is aangeduid met 'belemmeringengebied buisleiding gevaarlijke stoffen'.
De regels in deze subparagraaf zijn gesteld met het oog op de veiligheid, integriteit en de werking van een buisleiding met gevaarlijke stoffen.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
De omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken wordt alleen verleend als de veiligheid van de in artikel 5.56 derde lid bedoelde buisleiding niet wordt geschaad .
Voordat wordt besloten over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken wint het bevoegd gezag schriftelijk of elektronisch advies in bij de beheerder van de in artikel 5.56 derde lid bedoelde buisleiding, over de vraag of door de voorgenomen omgevingsplanactiviteit bouwwerken de veiligheid van de buisleiding wordt geschaad en welke voorschriften indien nodig kunnen worden gesteld ter voorkoming daarvan.
Met het oog op de waarborging van de veiligheid van de in artikel 5.56 derde lid bedoelde buisleiding, kunnen aan de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken voorschriften worden verbonden.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Als deze subparagraaf van toepassing is, worden bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwwerken de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de aard, omvang en effecten van het bouwwerk;
de specifieke locatie waar het bouwwerk wordt gerealiseerd;
de functie of het beoogd gebruik van het bouwwerk;
de afmetingen van het werk of de omvang van de werkzaamheid;
de te gebruiken materialen;
in hoeverre sprake is van afvoer van grond naar een andere locatie;
de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan voor het uitvoeren van het bouwwerk.
YYYYYYYY
Het opschrift van artikel 5.60 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZ
Het opschrift van artikel 5.61 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAA
Het opschrift van artikel 5.62 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBB
Het opschrift van artikel 5.63 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCC
Het opschrift van artikel 5.64 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDD
Het opschrift van artikel 5.65 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEE
Artikel 5.66 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFF
Het opschrift van artikel 5.67 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGG
Het opschrift van artikel 5.68 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHH
Het opschrift van artikel 5.69 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIII
Het opschrift van artikel 5.70 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJ
Het opschrift van artikel 5.71 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKK
Het opschrift van artikel 5.72 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLL
Artikel 5.73 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken wordt alleen verleend als:
geen sprake is van een mobiele verontreinigingssituatie, zoals bedoeld in artikel 5.125.11;
sprake is van een mobiele verontreinigingssituatie zoals bedoeld in artikel 5.125.11, maar de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet ligt op het perceel waarop wordt gebouwd; of
sprake is van een mobiele verontreinigingssituatie en uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, een grondwatersanering is uitgevoerd in overeenstemming met de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
MMMMMMMMM
Artikel 5.74 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 5.125.11;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht; en
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
NNNNNNNNN
Artikel 5.75 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het bevoegd gezag stuurt een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 5.745.73, aan Gedeputeerde Staten.
OOOOOOOOO
Het opschrift van artikel 5.76 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPP
Het opschrift van artikel 5.77 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQ
Artikel 5.78 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken wordt uitsluitend verleend als:
het gaat om gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
een archeologisch onderzoek is uitgevoerd; en
uit het onderzoek blijkt dat door de oprichting van het bouwwerk dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige verstoring van de archeologische waarden ontstaat of kan ontstaan.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onder b, is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk als het gaat om:
RRRRRRRRR
Het opschrift van artikel 5.79 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSS
Het opschrift van artikel 5.80 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTT
Het opschrift van artikel 5.81 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUU
Het opschrift van artikel 5.82 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVV
Het opschrift van artikel 5.83 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWW
Het opschrift van artikel 5.84 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXX
Het opschrift van artikel 5.85 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYY
Het opschrift van artikel 5.86 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZ
Het opschrift van artikel 5.87 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAA
Het opschrift van artikel 5.88 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBB
Het opschrift van artikel 5.89 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCCC
Het opschrift van artikel 5.90 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDD
Het opschrift van artikel 5.91 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEE
Het opschrift van artikel 5.92 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFFF
Artikel 5.93 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
eze
Deze subsubparagraaf is alleen van toepassing voor zover de aanvraag betrekking heeft op het bouwen in categorie 7: lage archeologische verwachting.
GGGGGGGGGG
Het opschrift van artikel 5.94 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHH
Het opschrift van artikel 5.95 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIII
Het opschrift van artikel 5.96 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJ
Na subparagraaf 5.2.4.15 worden twee subparagrafen ingevoegd, luidende:
Deze subparagraaf is alleen van toepassing voor zover de aanvraag betrekking heeft op het bouwen van een geurgevoelig gebouw in geurzone RWZI.
Een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken wordt alleen verleend als:
sprake is van vervangende nieuwbouw van een geurgevoelig gebouw;
het bestaande gebruik niet wordt gewijzigd, tenzij niet of minder geurgevoelige gebouwen worden gebouwd;
de bruto-vloeroppervlakte van de geurgevoelige gebouwen niet wordt uitgebreid; en
de gebouwen niet dichter bij de RWZI worden gebouwd.
Deze subparagraaf is alleen van toepassing voor zover de aanvraag betrekking heeft op het bouwen in wederopbouwgebied van nationaal belang
Een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken wordt alleen verleend als:
het een bijbehorend bouwwerk of een bouwwerk, geen gebouw zijnde betreft. Bij hoofdgebouwen zijn uitsluitend interne verbouwingen toegestaan;
de bestaande voorgevelrooilijnen niet worden overschreden;
de bestaande goot- en bouwhoogte niet wordt overschreden;
van de bestaande dakvorm, dakhelling en nokrichting van gebouwen niet wordt afgeweken; en
niet wordt gebouwd in voor-, zij- en achtertuinen, voor zover grenzend aan de openbare ruimte.
KKKKKKKKKK
Paragraaf 5.3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van een omgevingsplanactiviteit slopen binnen beschermd gezichtwederopbouwgebied van nationaal belang.
Deze paragraaf geldt ter plaatse van rijksbeschermd stads- of dorpsgezichtwederopbouwgebied van nationaal belang.
Deze paragraaf stelt regels met het oog op het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het aangewezen gebied en de bebouwing daarin.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit slopen binnen beschermd gezichtwederopbouwgebied van nationaal belang te verrichten.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.985.103 geldt niet als de bedoelde activiteiten:
het normale onderhoud en beheer betreffen;
onlosmakelijk voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
plaatsvinden ingevolge een aanschrijving van het bevoegd gezag;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit regelonderdeel;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
De omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit slopen binnen beschermd gezichtwederopbouwgebied van nationaal belang wordt alleen verleend als:
In of bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit slopen binnen beschermd gezichtwederopbouwgebied van nationaal belang wordt, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:
een door een ter zake deskundige opgesteld onderzoek overlegd waarover door een ter zake deskundige gemeentelijke adviseur of de Adviescommissie Omgevingskwaliteit Eindhoven een advies is uitgebracht. Dit onderzoek dient aan te tonen dat de sloopactiviteiten geen onaanvaardbare aantasting van de karakteristieke waarden en kenmerken van het bouwwerk tot gevolg hebben;
aannemelijk wordt gemaakt dat op de locatie van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd;
een rapport wordt verstrekt waarin de archeologische waarde van de bodem onder het te slopen bouwwerk in voldoende mate is vastgesteld.
Aan de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit slopen binnen beschermd gezichtwederopbouwgebied van nationaal belang worden de voorschriften verbonden die nodig zijn met het oog op het beschermen van het in artikel 5.975.102, derde lid, genoemde belang.
LLLLLLLLLL
Artikel 5.103 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf geldt ter plaatse van Karakteristiek.
Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van een omgevingsplanactiviteit slopen karakteristiek bouwwerk.
Deze paragraaf stelt regels voor het behoud en het bevorderen van karakteristieke gebouwen of delen van gebouwen.
MMMMMMMMMM
Het opschrift van artikel 5.104 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNN
Artikel 5.105 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1045.109 geldt niet voor actviteiten die:
het normale onderhoud en beheer betreffen;
onlosmakelijk voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;
plaatsvinden ingevolge een aanschrijving van het bevoegd gezag;
die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit regelonderdeel;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
OOOOOOOOOO
Het opschrift van artikel 5.106 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPP
Het opschrift van artikel 5.107 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQ
Artikel 5.108 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Aan de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit slopen karakteristiek bouwwerk worden de voorschriften verbonden die nodig zijn met het oog op het beschermen van het in artikel 5.1035.108, derde lid, genoemde belang.
RRRRRRRRRR
Het opschrift van artikel 5.109 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSS
Het opschrift van artikel 5.110 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTT
Het opschrift van artikel 5.111 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUU
Het opschrift van artikel 5.112 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVV
Het opschrift van artikel 5.113 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWWW
Het opschrift van artikel 5.114 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXX
Het opschrift van artikel 5.115 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYY
Artikel 5.116 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het beschermen van de gezondheid ligt een ondergrondse doorvoer van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater door een uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk zoveel mogelijk haaks op de scheidingsconstructie.
De gebouwaansluiting van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater op de op het eigen erf of terrein gelegen riolering of een andere voorziening voor afvoer van afvalwater is zodanig dat bij zetting de dichtheid van de aansluiting en de afvoer gehandhaafd blijft.
Een terreinleiding waardoor huishoudelijk afvalwater wordt geleid:
Bij maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 5.1105.115 kan in ieder geval worden bepaald:
als voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater een openbaar vuilwaterriool of een ander passend systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet aanwezig is waarop kan worden aangesloten: op welke plaats, op welke hoogte en met welke inwendige middellijn de voor aansluiting van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater op dat riool of systeem noodzakelijke perceelaansluitleiding bij de gevel van het bouwwerk of de grens van het erf of terrein wordt aangelegd;
als voor de afvoer van hemelwater een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool aanwezig is waarop kan worden aangesloten, en hemelwater op dat stelsel of riool mag worden gebracht: op welke plaats, op welke hoogte en met welke inwendige middellijn de voor aansluiting van een voorziening voor de afvoer van hemelwater op dat stelsel of riool noodzakelijke perceelaansluitleiding bij de gevel van het bouwwerk of de grens van het erf of terrein wordt aangelegd; en
of, en zo ja welke voorzieningen in de afvoervoorziening of de op het erf of terrein gelegen riolering moeten worden aangebracht om het functioneren van de afvoervoorzieningen, naburige aansluitingen en de openbare voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater te waarborgen.
ZZZZZZZZZZ
Het opschrift van artikel 5.117 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAA
Het opschrift van artikel 5.118 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBB
Artikel 5.119 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid zijn bij een bouwwerk voor het verblijven van personen zodanige opstelplaatsen voor brandweervoertuigen dat een doeltreffende verbinding tussen die voertuigen en de bluswatervoorziening kan worden gelegd.
Het eerste lid is niet van toepassing:
op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;
op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2;
op een lichte industriefunctie alleen voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090; of
als de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk geen opstelplaatsen vereist.
De afstand tussen een opstelplaats en een brandweeringang als bedoeld in artikel 3.129 of 4.226 van het Besluit bouwwerken leefomgeving of, als deze niet aanwezig is, een toegang van het bouwwerk is ten hoogste 40 m.
Een opstelplaats voor brandweervoertuigen is over de hoogte en breedte, bedoeld in artikel 5.1185.123, derde lid, vrijgehouden voor brandweervoertuigen.
Hekwerken die een opstelplaats afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met het bevoegd gezag is bepaald.
CCCCCCCCCCC
Artikel 6.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ongeacht het bepaalde in paragraaf 6.3.3 tot en met 6.3.6 , een nog geldend ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan, of een TAM-omgevingsplan, zijn de volgende bouwwerken toegestaan:
een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan als voldaan wordt aan de volgende eisen:
op de grond staand;
gelegen in achtererfgebied;
op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied;
de ligging van een verblijfsgebied, bij meer dan een bouwlaag, alleen op de eerste bouwlaag;
niet voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;
voor zover op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan:
voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw:
als het bijbehorend bouwwerk of de uitbreiding daarvan hoger is dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3; en
functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het gaat om huisvesting in verband met mantelzorg;
de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied niet meer dan:
bij een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied;
bij een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2; en
bij een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2; en
uitbreiding van of gelegen aan of bij een hoofdgebouw, anders dan:
een woonwagen;
een hoofdgebouw waarvoor in de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit of de omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit is bepaald dat de vergunninghouder na het verstrijken van een bij die vergunning gestelde termijn verplicht is de voor de verlening van de vergunning bestaande toestand te hebben hersteld; of
een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf door één huishouden.
een erf- of perceelafscheiding, als voldaan wordt aan de volgende eisen:
hoger dan 1 m maar niet hoger dan 2 m;
op een erf of perceel waarop al een hoofdgebouw staat waarmee de afscheiding in functionele relatie staat; en
achter de lijn die loopt langs de voorkant van dat hoofdgebouw en vanaf daar evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied zonder het hoofdgebouw te doorkruisen of in het gebouwerf achter het hoofdgebouw te komen;
het gebruiken van een bestaand bouwwerk voor de huisvesting van mantelzorg.
DDDDDDDDDDD
Artikel 6.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 6.7 onder a, bestaat uit een deel dat op meer, en een deel dat op minder dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw is gelegen zonder een inwendige scheidingsconstructie tussen beide delen, is op het deel dat op minder dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw is gelegen artikel 6.7, onder a, onder 7, onder 2, van overeenkomstige toepassing.
Als een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 6.7, onder a, wordt gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg, gelden in plaats van de in artikel 6.7, onder a, onder 8, gestelde eisen de volgende eisen:
Het tweede lid is alleen van toepassing als een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in het tweede lid niet voldoet aan de in artikel 6.7, onder a, onder 8 gestelde eisen.
EEEEEEEEEEE
Artikel 6.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 6.7, aanhef en onder a en c, is niet van toepassing op een activiteit die wordt verricht:
ter plaatse van plaatsgebonden risicocontour;
ter plaatse van brandaandachtsgebieden binnen ruimtelijke regels tijdelijk deel vervallen;
ter plaatse van explosieaandachtsgebieden binnen ruimtelijke regels tijdelijk deel vervallen.
Ter plaatse van ruimtelijke regels tijdelijk deel nog in werking is artikel 6.7, aanhef en onder a en c, niet van toepassing als de activiteit wordt verricht:
op een locatie in het ter plaatse geldende ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan opgenomen veiligheidszone, getypeerd als A-zone of B-zone, rondom een munitieopslag of een locatie voor activiteiten met ontplofbare stoffen;
op een locatie waar de activiteit op grond van het ter plaatse geldende ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan niet is toegestaan vanwege het overschrijden van het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar als gevolg van de aanwezigheid van een locatie voor een vergunningplichtige milieubelastende activiteit, transportroute of buisleiding of vanwege de ligging in een belemmeringenstrook voor het onderhoud van een buisleiding;
op een locatie binnen een afstand als bedoeld in:
artikel 4.421, eerste lid, onder b, of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.472c, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.484, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.524, eerste of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het derde lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.532, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.542, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.866, eerste of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het derde lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.899, eerste lid, onder b, of derde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.905, eerste lid, onder b, of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het derde lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.914, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.962, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.963, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.1008, eerste lid, onder b, of tweede lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, het tweede lid, aanhef en onder b, of het derde lid van dat artikel van toepassing is; of
artikel 4.1101, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is; of
op een locatie binnen een afstand als bedoeld in:
artikel 4.1042, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bijlage VIII, onder A en B, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;
artikel 4.1051, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid, aanhef en onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover de afstand, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, tweede lid, aanhef en onder b, of derde lid van dat artikel van toepassing is; of
bijlage IX, onder A tot en met C bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.
FFFFFFFFFFF
Na artikel 6.10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 6.7, aanhef en onder a en c, is niet van toepassing ter plaatse van:
GGGGGGGGGGG
Het opschrift van artikel 6.11 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHH
Artikel 6.12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een gebouw is, tenzij in dit omgevingsplan anders bepaald, uitsluitend toegestaan ter plaatse van een bouwvlak.
Ter plaatse van natuur en water is het bouwen van gebouwen niet toegestaan.
Ter plaatse van groenblauwe waarden is het niet toegestaan af te wijken van de bouwregels die zijn opgenomen in de daar voorkomende gebruiksdoelen, dit met uitzondering van die gevallen waarin ook een positieve bijdrage geleverd wordt aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden.
Voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde in het eerste lid, gelden die maten als maximum.
IIIIIIIIIII
Artikel 6.13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ter plaatse van
De maximale bouwhoogte is de maximum bouwhoogte van een gebouw is de daarter plaatse bepaalde waarde.
Ter plaatse van
De minimale bouwhoogte is de minimum bouwhoogtevan een gebouw is de daarter plaatse bepaalde waarde.
Ter plaatse van karakteristiek mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan bestaand.
Ter plaatse van hoogtes monumenten mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan bestaand.
Voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde in het eerste en tweede lid, gelden die maten als maximum.
JJJJJJJJJJJ
Artikel 6.14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ter plaatse van
De maximale goothoogte is de maximum goothoogte van een gebouw is de daarter plaatse bepaalde waarde.
Ter plaatse van
De minimale goothoogte is de minimum goothoogtevan een gebouw is de daarter plaatse bepaalde waarde.
Voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde in het eerste en tweede lid, gelden die maten als maximum.
KKKKKKKKKKK
Artikel 6.15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ter plaatse van maximale bebouwde oppervlakte is de maximum bebouwd oppervlak van gebouwen de daar bepaalde waarde.
De maximale bebouwde oppervlakte van gebouwen is de ter plaatse bepaalde waarde.
Ter plaatse van minimale bebouwde oppervlakte is de minimum bebouwd oppervlakvan gebouwen de daar bepaalde waarde.
De minimale bebouwde oppervlakte van gebouwen is de ter plaatse bepaalde waarde.
LLLLLLLLLLL
Artikel 6.16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ter plaatse van maximale bebouwingspercentage is het maximum bebouwingspercentage van gebouwen de daar bepaalde waarde.
Het maximale bebouwingspercentage bedraagt 100, tenzij ter plaatse van het maximum bebouwingspercentage van gebouwen is aangegeven. Dan geldt de daar bepaalde waarde.
Ter plaatse van
De minimale bebouwingspercentage is het minimum bebouwingspercentage van gebouwen is de daarter plaatse bepaalde waarde.
MMMMMMMMMMM
Artikel 6.17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ter plaatse van
De maximale bruto-vloeroppervlakte is de maximum bruto-vloeroppervlakte van gebouwen is de daarter plaatse bepaalde waarde.
Ter plaatse van
De minimale bruto-vloeroppervlakte is de minimum bruto-vloeroppervlak bedrijf van gebouwen is de daarter plaatse bepaalde waarde.
NNNNNNNNNNN
Het opschrift van artikel 6.18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOO
Het opschrift van artikel 6.19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPP
Het opschrift van artikel 6.20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQ
Het opschrift van artikel 6.21 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRRRR
Artikel 6.22 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een bijbehorend bouwwerk wordt minimaal 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan gebouwd wanneer de zijzijde aan het openbaar toegankelijk gebied grenst. In andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 m.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, zijn bijbehorende bouwwerken ter plaatse van bijbehorende bouwwerken wonen voor de voorgevel toegestaan.
SSSSSSSSSSS
Artikel 6.23 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 75 m2, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing (inclusief hoofdgebouw) niet meer bedraagt dan 65% van de oppervlakte van het bouwperceelbouwwerkperceel; voor patiowoningen geldt in deze een percentage van 80%.
In afwijking van het gestelde in het eerste lid geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een bouwperceelbouwwerkperceel groter dan 750 m² maximaal 10 % van de oppervlakte van het bouwperceelbouwwerkperceel mag bedragen.
TTTTTTTTTTT
Het opschrift van artikel 6.24 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUUU
Het opschrift van artikel 6.25 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVV
Artikel 6.26 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor zover de bestaande situatie groter/hoger is dan het bepaalde in artikelen 6.226.23 tot en met 6.256.26, gelden die maten als maximum.
WWWWWWWWWWW
Artikel 6.27 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze subparagraaf is van toepassing ter plaatse van wonen, met dien verstande dat deze regels niet van toepassing zijn op een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht.
XXXXXXXXXXX
Het opschrift van artikel 6.28 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYY
Het opschrift van artikel 6.29 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZZ
Het opschrift van artikel 6.30 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAA
Subparagraaf 6.3.3.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze subparagraaf geldt ter plaatse van woonwagenstandplaats.
In afwijking van het bepaalde in subparagraaf 6.3.3.1 tot en met 6.3.3.4 gelden ter plaatse van woonwagenstandplaats de regels in deze subparagraaf.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Indien een bouwvlak is opgenomen binnen woonwagenstandplaatsen, zijn gebouwen uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak.
Het maximale bebouwingspercentage van een woonwagenstandplaats bedraagt 80%. Voor zover de bestaande situatie hiervan afwijkt, gelden dat bebouwingpercentage als maximum.
De maximum bouwhoogte van een woonwagen of woonwagenwoning is de ter plaatse bepaalde waarde.
De maximum goothoogte van een woonwagen/woonwagenwoning is de ter plaatse bepaalde waarde.
De maximum breedte woonwagen van een woonwagen of woonwagenwoning is de ter plaatse bepaalde waarde.
De minimale afstand zijdelingse perceelsgrens van een woonwagen of woonwagenwoning tot de zijdelingse perceelsgrens is de ter plaatse bepaalde waarde.
Voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde in het eerste tot en met het derde lid, gelden die maten als maximum.
BBBBBBBBBBBB
Artikel 6.32 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Tenzij elders anders is bepaald, bedraagt de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 5 m.
Ter plaatse van overkapping is een overkapping toegestaan met een maximum bouwhoogte van 3,5 m.
Voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde in het eerste lid, gelden die maten als maximum.
CCCCCCCCCCCC
Het opschrift van artikel 6.33 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDDD
Artikel 6.34 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Lichtmasten zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van verkeer, verblijf en sport.
De maximum bouwhoogte van een lichtmast bedraagt 10 m, met dien verstande dat ter plaatse van sport lichtmasten met een maximum bouwhoogte van 25 m zijn toegestaan.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
EEEEEEEEEEEE
Artikel 6.35 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Tenzij anders is bepaald, bedraagt de maximum bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen 2,5 m.
Geluidwerende voorzieningen zijn uitsluitend toestaan ter
Ter plaatse van geluidwerende voorzieningen, zijn geluidschermen toegestaan met als maximum bouwhoogte de daar bepaalde waarde.
FFFFFFFFFFFF
Het opschrift van artikel 6.36 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGGGG
Het opschrift van artikel 6.37 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHH
Het opschrift van artikel 6.38 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIII
Het opschrift van artikel 6.39 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJJJ
Het opschrift van artikel 6.40 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKK
Het opschrift van artikel 6.41 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLLLL
Na artikel 6.41 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
In afwijking van de regels zoals opgenomen in artikelen 6.37 tot en met 6.41 gelden ter plaatse van woonwagenstandplaats de regels zoals opgenomen in artikel 6.47.
De maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 2,5 m.
MMMMMMMMMMMM
Artikel 6.42 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De gevel ter plaatse van niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen is een niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen als bedoeld in het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Totdat de in het eerste lid bedoelde naam aan een locatie is gegeven, is als niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen als bedoeld in het Besluit kwaliteit leefomgeving tevens aangewezen een gevel waarover met toepassing van artikel 5.525.51, tweede lid, in een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken het voorschrift is verbonden dat het een niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen is.
Ter plaatse van geluidgevoelig gebouw met niet-geluidgevoelige gevel dienen aan een geluidgevoelig gebouw maatregelen te worden getroffen en in stand gehouden die:
bestaan uit een uitwendige scheidingsconstructie die geen te openen delen bevat anders dan als onderdeel van een gemeenschappelijke doorgang; of
borgen dat het geluid op de te openen delen in de uitwendige scheidingsconstructie die direct grenzen aan een verblijfsgebied niet hoger is dan de grenswaarde.
Ter plaatse van bouwlaag met niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen geldt dat het eerste lid alleen van toepassing is op de daar bepaalde bouwlaag of bouwlagen.
NNNNNNNNNNNN
Artikel 6.43 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Ter plaatse van waterwingebied mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de drinkwatervoorziening en de bescherming daarvan.
OOOOOOOOOOOO
Artikel 6.44 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Ter plaatse van grondwaterbeschermingsgebied bedraagt de verticale diepte van een bouwwerk niet meer dan 3 m onder maaiveld.
PPPPPPPPPPPP
Het opschrift van artikel 6.45 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQ
Het opschrift van artikel 6.46 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRRRRR
Het opschrift van artikel 6.47 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSS
Het opschrift van artikel 6.48 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTT
Het opschrift van artikel 6.49 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUUUU
Na artikel 6.49 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Ter plaatse van natuur zijn:
voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder het eerste lid sub a en b, gelden die maten als maximum.
In afwijking van de hoogtes zoals genoemd in het eerste lid sub a en b, kan het bevoegd gezag middels het verlenen van een maatwerkvoorschrift een maximale hoogte van 4 m toestaan, mits dit noodzakelijk is voor natuurbeheer.
VVVVVVVVVVVV
Artikel 7.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als het uitvoeren van de aanlegactiviteit archeologische beschermingszone waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften verbonden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor arecheologischearcheologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ), op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
WWWWWWWWWWWW
Afdeling 7.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Deze afdeling is van toepassing op een aanlegactiviteit, voor zover die bestaat uit:
het aanbrengen en/of rooien van diepwortelende beplanting of bomen;
het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur hoger dan 2,5 m;
het aanleggen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur, anders dan ten dienste van de in lid 22.1 omschreven bestemming;
het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en aanleggen van drainage, dieper dan 0,80 meter onder maaiveld;
het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
het indrijven van voorwerpen in de bodem, dieper dan 0,80 meter onder maaiveld.
Deze afdeling geldt ter plaatse van beschermingszone ondergrondse hoogspanningsverbinding.
De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het belang van de veiligheid en bescherming van de bovengrondse hoogspanningsverbinding.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Ter plaatse van beschermingszone ondergrondse hoogspanningsverbinding is het verboden zonder omgevingsvergunning een aanlegactiviteit beschermingszone ondergrondse hoogspanningsverbinding te verrichten.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Het verbod, bedoeld in artikel 7.17 geldt niet als de bedoelde activiteiten:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
De omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit beschermingszone ondergrondse hoogspanningsverbinding wordt alleen verleend als door de genoemde werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico´s ontstaan en de betreffende leiding niet wordt aangetast.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit beschermingszone ondergrondse hoogspanningsverbinding worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een omschrijving van de voorgenomen activiteiten en de effecten van de activiteiten op het functioneren van de hoogspanningsverbinding;
de specifieke locatie waar het werk of de werkzaamheid zal worden uitgevoerd;
de afmetingen van het werk of de omvang van de werkzaamheid; en
de te gebruiken materialen.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Voordat wordt besloten over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit beschermingszone ondergrondse hoogspanningsverbinding wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder over de vraag of door de voorgenomen aanlegactiviteiten veiligheidsrisico´s ontstaan en de betreffende leiding wordt aangetast.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Met het oog op het belang, bedoeld in artikel 7.16, derde lid, kunnen aan een aanlegactiviteit beschermingszone ondergrondse hoogspanningsverbinding voorschriften worden verbonden.
XXXXXXXXXXXX
Afdeling 7.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Deze afdeling is van toepassing op een aanlegactiviteit, voor zover die bestaat uit:
het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden en/of het anderszins wijzigen van de bodemstructuur;
het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld voor het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
het aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
het aanbrengen van gesloten verhardingen;
het indrijven van voorwerpen in de bodem;
het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
Deze afdeling geldt ter plaatse van belemmeringsgebied buisleiding gevaarlijke stoffen.
De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op de veiligheid en de werking van een buisleiding met gevaarlijke stoffen.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Ter plaatse van belemmeringsgebied buisleiding gevaarlijke stoffen is het verboden zonder omgevingsvergunning een aanlegactiviteit belemmeringengebied buisleiding met gevaarlijke stoffen te verrichten.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Het verbod, bedoeld in artikel 7.24, geldt niet als de bedoelde activiteiten:
ogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit regelonderdeel;
het normale onderhoud betreffen;
graafwerkzaamheden als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit belemmeringengebied buisleiding met gevaarlijke stoffen wordt alleen verleend als het behoud van een veilige ligging van de leiding en de werking van de leiding zijn gewaarborgd.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit belemmeringengebied buisleiding met gevaarlijke stoffen worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de aard, omvang en effecten van het werk of de werkzaamheid;
de specifieke locatie waar het werk of de werkzaamheid zal worden uitgevoerd;
de afmetingen van het werk of de omvang van de werkzaamheid;
de te gebruiken materialen;
in hoeverre sprake is van afvoer van grond naar een andere locatie;
de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan voor het uitvoeren van het werk of de werkzaamheid.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Voordat wordt besloten over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit belemmeringengebied buisleiding met gevaarlijke stoffen wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de buisleiding over de vraag of door de voorgenomen aanlegactiviteiten het belang, bedoeld in artikel 6.22, derde lid, niet wordt geschaad en welke voorwaarden indien nodig kunnen worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Met het oog op het in artikel 6.22, derde lid, bedoelde belang kunnen aan de omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit belemmeringengebied buisleiding met gevaarlijke stoffen voorschriften worden verbonden.
YYYYYYYYYYYY
Het opschrift van afdeling 7.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZZZ
Artikel 7.36 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze afdeling is van toepassing op een aanlegactiviteit, voor zover die bestaat uit:
Deze afdeling is van toepassing ter plaatse van Rijksbeschermd stads- of dorpsgezichtwederopbouwgebied van nationaal belang.
De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stads- of dorpsgezichtwederopbouwgebied van nationaal belang.
AAAAAAAAAAAAA
Artikel 7.37 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ter plaatse van rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is het verboden zonder omgevingsvergunning een aanlegactiviteit beschermd stads- of dorpsgezicht te verrichten.
Ter plaatse van het wederopbouwgebied van nationaal belang is het verboden zonder omgevingsvergunning een aanlegactiviteit wederopbouwgebied van nationaal belang te verrichten.
BBBBBBBBBBBBB
Artikel 7.39 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit beschermd stads- of dorpsgezichtwederopbouwgebied van nationaal belang wordt alleen verleend als de ruimtelijke en visuele karakteristiek van de gronden en de gebouwde omgeving niet in onevenredige mate worden aangetast.
CCCCCCCCCCCCC
Artikel 7.40 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit beschermd stads- of dorpsgezichtwederopbouwgebied van nationaal belang worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de motivering voor het verrichten van de activiteit en een omschrijving van de gevolgen ervan voor het stads- of dorpsgezicht;
plattegronden van bestaande en gewenste situatie van het gehele perceel;
doorsneden met hierop hoogteverschillen aangegeven;
beschrijving van de kleuren en materialen;
indien van toepassing: tuin- of landschapsplan.
DDDDDDDDDDDDD
Artikel 7.41 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het in artikel 7.36 derde lid, bedoelde belang kunnen aan de omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit beschermd stads- of dorpsgezichtwederopbouwgebied van nationaal belang voorschriften worden verbonden.
EEEEEEEEEEEEE
Afdeling 7.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
FFFFFFFFFFFFF
Afdeling 7.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Deze afdeling is van toepassing op een aanlegactiviteit, voor zover die bestaat uit:
het dieper dan 0,5 m afgraven, diepploegen, en verlagen van gronden;
in afwijking van het bepaalde in sub a geldt ter plaatse van Natuur Netwerk Brabant het dieper dan 0,3 m afgraven, diepploegen, en verlagen van gronden;
het egaliseren, ophogen en/of anderszins wijzigen van de bodemstructuur;
het wijzigen van de perceelsindeling zoals die door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven;
het aanleggen of verharden van wegen, fiets- en wandelpaden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een totale oppervlakte van meer dan 100 m2 , met dien verstande dat het aanleggen of verharden van wegen ter plaatse van Natuur Netwerk Brabant niet is toegestaan;
het graven, verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, greppels en poelen;
het opslaan, storten of bergen van materialen en producten voor andere doeleinden dan die bedoeld in artikel 3.71 tweede lid;
het planten, het vellen, rooien of verminken van houtopstand en hagen;
het (onder)bemalen, het onttrekken van grondwater door het slaan van putten en het aanbrengen van drainage;
het aanbrengen van oeverbeschoeiingen en het aanleggen van kaden en aanlegplaatsen;
het aanbrengen van (infrastructurele) leidingen, zoals ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen en het plaatsen/uitbreiden van de daarbij behorende installaties en apparatuur.
Deze afdeling is toepassing ter plaatse van natuur.
De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van natuur- en groenwaarden.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Ter plaatse van natuur is het verboden zonder omgevingsvergunning een aanlegactiviteit natuur te verrichten.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Het verbod, bedoeld in artikel 7.42 geldt niet als de bedoelde activiteiten:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
De omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit natuur wordt verleend als:
de werken of werkzaamheden nodig zijn in verband met natuurontwikkeling en/of beheer van natuur, landschap, cultuurhistorische waarden en kenmerken, extensief recreatie medegebruik en watersystemen;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden zoals beschreven in artikel 7.42 derde lid.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit natuur worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de aard, omvang en effecten van het werk of de werkzaamheid;
de specifieke locatie waar het werk of de werkzaamheid zal worden uitgevoerd;
de afmetingen van het werk of de omvang van de werkzaamheid;
de te gebruiken materialen;
in hoeverre sprake is van afvoer van grond naar een andere locatie;
de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan voor het uitvoeren van het werk of de werkzaamheid.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Met het oog op het in artikel 7.42 derde lid, bedoelde belang kunnen aan de omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit natuur voorschriften worden verbonden.
GGGGGGGGGGGGG
Het opschrift van afdeling 7.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHH
Het opschrift van artikel 7.54 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIIII
Het opschrift van artikel 7.55 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJJJJ
Artikel 7.56 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verbod, bedoeld in artikel 7.557.49 geldt niet als de bedoelde activiteiten:
KKKKKKKKKKKKK
Het opschrift van artikel 7.57 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLLLLL
Artikel 7.58 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
gereserveerd
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit water worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de aard, omvang en effecten van het werk of de werkzaamheid;
de specifieke locatie waar het werk of de werkzaamheid zal worden uitgevoerd;
de afmetingen van het werk of de omvang van de werkzaamheid;
de te gebruiken materialen;
in hoeverre sprake is van afvoer van grond naar een andere locatie;
de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan voor het uitvoeren van het werk of de werkzaamheid.
MMMMMMMMMMMMM
Artikel 7.59 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het belang, bedoeld in artikel 7.547.48, derde lid, kunnen aan een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit water voorschriften worden verbonden.
NNNNNNNNNNNNN
Het opschrift van artikel 7.60 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOOO
Het opschrift van afdeling 7.11 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPP
Paragraaf 7.11.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Deze paragraaf is van toepassing op een aanlegactiviteit, voor zover die bestaat uit:
het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
het gebruiken, storten en opslaan van meststoffen, bestrijdingsmiddelen, verontreinigde grond of schadelijke stoffen;
het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur; en
werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.
Deze paragraaf is van toepassing ter plaatse van waterwingebied.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het in stand houden van de openbare drinkwatervoorziening.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Ter plaatse van waterwingebied is het verboden zonder omgevingsvergunning een aanlegactiviteit waterwingebied te verrichten.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Het verbod, bedoeld in artikel 7.56 geldt niet als de bedoelde activiteiten:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
De omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit waterwingebied kan slechts worden verleend, indien de openbare drinkwatervoorziening niet onevenredig wordt aangetast.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit waterwingebied worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de aard, omvang en effecten van het werk of de werkzaamheid;
de specifieke locatie waar het werk of de werkzaamheid zal worden uitgevoerd;
de afmetingen van het werk of de omvang van de werkzaamheid;
de te gebruiken materialen;
in hoeverre sprake is van afvoer van grond naar een andere locatie;
de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan voor het uitvoeren van het werk of de werkzaamheid.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Met het oog op het belang, bedoeld in artikel 7.55, derde lid, kunnen aan een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit waterwingebied voorschriften worden verbonden.
Voordat wordt besloten over een aanvraag omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit waterwingebied, wordt advies gevraagd bij gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant.
QQQQQQQQQQQQQ
Paragraaf 7.11.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Deze paragraaf is van toepassing op een aanlegactiviteit, voor zover die bestaat uit:
het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
het gebruiken, storten en opslaan van meststoffen, bestrijdingsmiddelen, verontreinigde grond of schadelijke stoffen;
het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur; en
werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.
Deze paragraaf is van toepassing ter plaatse van grondwaterbeschermingsgebied.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op de bescherming van de kwaliteit van het grondwater en de bodem.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Ter plaatse van grondwaterbeschermingsgebied is het verboden zonder omgevingsvergunning een aanlegactiviteit grondwaterbeschermingsgebied te verrichten.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Het verbod, bedoeld in artikel 7.63 geldt niet als de bedoelde activiteiten:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
De omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit grondwaterbeschermingsgebied kan slechts worden verleend, indien de kwaliteit van het grondwater en de bodem niet onevenredig wordt aangetast.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit grondwaterbeschermingsgebied worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de aard, omvang en effecten van het werk of de werkzaamheid;
de specifieke locatie waar het werk of de werkzaamheid zal worden uitgevoerd;
de afmetingen van het werk of de omvang van de werkzaamheid;
de te gebruiken materialen;
in hoeverre sprake is van afvoer van grond naar een andere locatie;
de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan voor het uitvoeren van het werk of de werkzaamheid.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Met het oog op het belang, bedoeld in artikel 7.62, derde lid, kunnen aan een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit grondwaterbeschermingsgebied voorschriften worden verbonden.
Voordat wordt besloten over een aanvraag omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit grondwaterbeschermingsgebied, wordt advies gevraagd bij gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant.
RRRRRRRRRRRRR
Paragraaf 7.11.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Deze paragraaf is van toepassing op een aanlegactiviteit, voor zover die bestaat uit:
Deze paragraaf is van toepassing ter plaatse van boringsvrije zone.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het behoud van de weerstandbiedende bodemlagen.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Ter plaatse van boringsvrije zone is het verboden zonder omgevingsvergunning een aanlegactiviteit boringsvrije zone te verrichten.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
De omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit boringsvrije zone kan slechts worden verleend, indien de werkzaamheden de beschermende kleilaag niet aantasten.
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit boringsvrije zone worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de aard, omvang en effecten van het werk of de werkzaamheid;
de specifieke locatie waar het werk of de werkzaamheid zal worden uitgevoerd;
de afmetingen van het werk of de omvang van de werkzaamheid;
de te gebruiken materialen;
in hoeverre sprake is van afvoer van grond naar een andere locatie;
de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan voor het uitvoeren van het werk of de werkzaamheid.
SSSSSSSSSSSSS
Het opschrift van paragraaf 7.11.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTT
Het opschrift van artikel 7.78 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUUUUU
Het opschrift van artikel 7.79 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVV
Artikel 7.80 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verbod, bedoeld in artikel 7.797.74 geldt niet als de bedoelde activiteiten:
het normale beheer en onderhoud betreffen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit regelonderdeel;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
WWWWWWWWWWWWW
Het opschrift van artikel 7.81 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXXXX
Artikel 7.82 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
gereserveerd
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit attentiezone waterhuishouding worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de aard, omvang en effecten van het werk of de werkzaamheid;
de specifieke locatie waar het werk of de werkzaamheid zal worden uitgevoerd;
de afmetingen van het werk of de omvang van de werkzaamheid;
de te gebruiken materialen;
in hoeverre sprake is van afvoer van grond naar een andere locatie;
de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan voor het uitvoeren van het werk of de werkzaamheid.
YYYYYYYYYYYYY
Artikel 7.83 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het in artikel 7.787.73, derde lid, bedoelde belang kunnen aan de omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit attentiezone waterhuishouding voorschriften worden verbonden.
ZZZZZZZZZZZZZ
Het opschrift van paragraaf 7.11.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAAAA
Het opschrift van artikel 7.84 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBBBB
Het opschrift van artikel 7.85 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCCCCCCC
Artikel 7.86 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verbod, bedoeld in artikel 7.857.80 geldt niet als de bedoelde activiteiten:
DDDDDDDDDDDDDD
Het opschrift van artikel 7.87 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEEE
Artikel 7.88 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
gereserveerd
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit behoud en herstelwatersystemen worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de aard, omvang en effecten van het werk of de werkzaamheid;
de specifieke locatie waar het werk of de werkzaamheid zal worden uitgevoerd;
de afmetingen van het werk of de omvang van de werkzaamheid;
de te gebruiken materialen;
in hoeverre sprake is van afvoer van grond naar een andere locatie;
de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan voor het uitvoeren van het werk of de werkzaamheid.
FFFFFFFFFFFFFF
Artikel 7.89 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het in artikel 7.847.79, derde lid, bedoelde belang kunnen aan de omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit behoud en herstelwatersystemen voorschriften worden verbonden.
GGGGGGGGGGGGGG
Het opschrift van artikel 7.90 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHHH
Het opschrift van paragraaf 7.11.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIIIII
Het opschrift van artikel 7.91 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJJJJJ
Het opschrift van artikel 7.92 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKKK
Het opschrift van artikel 7.93 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLLLLLL
Het opschrift van artikel 7.94 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMMM
Het opschrift van artikel 7.95 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNNN
Het opschrift van artikel 7.96 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOOOO
Het opschrift van paragraaf 7.11.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPPP
Het opschrift van artikel 7.97 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQQQ
Het opschrift van artikel 7.98 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRRRRRRR
Het opschrift van artikel 7.99 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSS
Het opschrift van artikel 7.100 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTTT
Het opschrift van artikel 7.101 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUUUUUU
Het opschrift van artikel 7.102 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVVV
Het opschrift van paragraaf 7.11.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWWWWWWW
Het opschrift van artikel 7.103 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXXXXX
Het opschrift van artikel 7.104 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYYYY
Artikel 7.105 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verbod, bedoeld in artikel 7.1047.99 geldt niet als de bedoelde activiteiten:
ZZZZZZZZZZZZZZ
Het opschrift van artikel 7.106 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAAAAA
Artikel 7.107 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
gereserveerd
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit aardkundig waardevol gebied worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de aard, omvang en effecten van het werk of de werkzaamheid;
de specifieke locatie waar het werk of de werkzaamheid zal worden uitgevoerd;
de afmetingen van het werk of de omvang van de werkzaamheid;
de te gebruiken materialen;
in hoeverre sprake is van afvoer van grond naar een andere locatie;
de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan voor het uitvoeren van het werk of de werkzaamheid.
BBBBBBBBBBBBBBB
Artikel 7.108 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het in artikel 7.1037.98, derde lid, bedoelde belang kunnen aan de omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit aardkundig waardevol gebied voorschriften worden verbonden.
CCCCCCCCCCCCCCC
Het opschrift van paragraaf 7.11.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDDDDDD
Het opschrift van artikel 7.109 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEEEE
Het opschrift van artikel 7.110 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFFFFFFFF
Artikel 7.111 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verbod, bedoeld in artikel 7.1107.105 geldt niet als de bedoelde activiteiten:
het normale beheer en onderhoud betreffen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit regelonderdeel;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
noodzakelijk zijn in verband met het op het gebruiksdoel gerichte beheer of gebruik van de grond.
GGGGGGGGGGGGGGG
Het opschrift van artikel 7.112 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHHHH
Artikel 7.113 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
gereserveerd
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit regionale waterberging worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de aard, omvang en effecten van het werk of de werkzaamheid;
de specifieke locatie waar het werk of de werkzaamheid zal worden uitgevoerd;
de afmetingen van het werk of de omvang van de werkzaamheid;
de te gebruiken materialen;
in hoeverre sprake is van afvoer van grond naar een andere locatie;
de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan voor het uitvoeren van het werk of de werkzaamheid.
IIIIIIIIIIIIIII
Artikel 7.114 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het in artikel 7.1097.104, derde lid, bedoelde belang kunnen aan de omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit regionale waterberging, voorschriften worden verbonden.
JJJJJJJJJJJJJJJ
Het opschrift van artikel 7.115 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKKKK
Het opschrift van paragraaf 7.11.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLLLLLLL
Het opschrift van artikel 7.116 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMMMM
Het opschrift van artikel 7.117 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNNNN
Artikel 7.118 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verbod, bedoeld in artikel 7.1107.105 geldt niet als de bedoelde activiteiten:
OOOOOOOOOOOOOOO
Het opschrift van artikel 7.119 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPPPP
Artikel 7.120 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
gereserveerd
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit groenblauwe waarde worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de aard, omvang en effecten van het werk of de werkzaamheid;
de specifieke locatie waar het werk of de werkzaamheid zal worden uitgevoerd;
de afmetingen van het werk of de omvang van de werkzaamheid;
de te gebruiken materialen;
in hoeverre sprake is van afvoer van grond naar een andere locatie;
de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan voor het uitvoeren van het werk of de werkzaamheid.
QQQQQQQQQQQQQQQ
Artikel 7.121 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het in artikel 7.1097.104, derde lid, bedoelde belang kunnen aan de omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit groenblauwe waarde, voorschriften worden verbonden.
RRRRRRRRRRRRRRR
Het opschrift van artikel 7.122 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSSS
Artikel 8.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 8.4, wordt alleen verleend als:
De beoordeling of het geluid op de gevel van geluidgevoelige gebouwen aanvaardbaar is, heeft uitsluitend betrekking op een geluidgevoelig gebouw dat geheel of gedeeltelijk ligt, of vanwege de voorgenomen omgevingsplanactiviteit (spoor)weg komt te liggen, in het geluidaandachtsgebied van de weg of lokale spoorweg waarop de voorgenomen omgevingsplanactiviteit (spoor)weg betrekking heeft.
Bij de beoordeling of het geluid op de gevel van geluidgevoelige gebouwen aanvaardbaar is blijft buiten beschouwing:
TTTTTTTTTTTTTTT
Artikel 8.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het geluid op de gevel van geluidgevoelige gebouwen is aanvaardbaar als het geluid op geluidgevoelige gebouwen niet hoger is dan de standaardwaarde, bedoeld in tabel 8.6:
Tabel 8.6: standaardwaarde geluid op een geluidgevoelig gebouw per geluidbronsoort
Artikel 5.78m, derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, is van overeenkomstige toepassing.
UUUUUUUUUUUUUUU
Artikel 8.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Wanneer het geluid op een geluidgevoelig gebouw hoger is dan de standaardwaarde, bedoeld in artikel 8.6 of de heersende waarde, bedoeld in artikel 8.7, kan het geluid aanvaardbaar zijn als:
geen geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen om aan de hoogste van de in artikel 8.6 en 8.7 bedoelde waarden te voldoen;
de overschrijding van de hoogste van de in artikel 8.6 en 8.7 bedoelde waarden door het treffen van geluidbeperkende maatregelen zoveel mogelijk wordt beperkt; en
het geluid op de gevel van geluidgevoelige gebouwen niet hoger is dan de grenswaarde, bedoeld in tabel 8.8, zoals opgenomen in dit eerste lid.
Tabel 8.8: Grenswaarde geluid op een geluidgevoelig gebouw per geluidbronsoort
Geluidbeperkende maatregelen als bedoeld in het eerste lid worden in aanmerking genomen als die financieel doelmatig zijn en daartegen geen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of technische aard bestaan.
Artikel 5.78n, derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, is van overeenkomstige toepassing.
VVVVVVVVVVVVVVV
Artikel 10.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het bevoegd gezag wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.
Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het bevoegd gezag:
informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;
informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;
andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en
informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.
Het eerste en het tweede lid gelden niet voor:
milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en
ongewone voorvallen bij wonen, met uitzondering van activiteiten waarop afdeling 10.2 van toepassing is.
WWWWWWWWWWWWWWW
Artikel 10.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Afdeling 10.2 is van toepassing op milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 10.1, met uitzondering van:
activiteiten bij wonen;
het feitelijk verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden aan bouwwerken of het feitelijk verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan een bouwwerk of van een terrein;
een milieubelastende activiteit die in hoofdzaak in de openbare buitenruimte wordt verricht;
verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen;
een evenement:
waarover geluidregels zijn gesteld bij of krachtens de ten tijde van het vaststellen van dit omgevingsplan geldende Algemene plaatselijke verordening;
dat ergens anders plaatsvindt dan op een locatie voor evenementen; of
dat niet aangemerkt kan worden als festiviteit behorende bij een milieubelastende activiteit;
bruggen, viaducten, verkeerstunnels en andere ondergronds gelegen bouwwerken voor het vervoer van personen of goederen en beweegbare waterkeringen;
lozingen;
graven, saneren, toepassen van grond of baggerspecie en toepassen van bouwstoffen;
situaties waarbij sprake is van het opslaan van propaan in tanks bij woningen; en
milieubelastende activiteiten die in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving als vergunningplichtig zijn aangewezen en op alle activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die:
In afwijking van het eerste lid, onder a, is deze titel wel van toepassing op het exploiteren van een beroep of bedrijf aan huis, tenzij het uitoefenen ervan uitsluitend uit administratieve werkzaamheden bestaat, en op andere activiteiten met een bedrijfsmatige omvang.
XXXXXXXXXXXXXXX
Artikel 10.14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Subparagraaf 10.2.2.3 is van toepassing op het geluid door een activiteit als bedoeld in artikel 10.9, met uitzondering van:
het met een verplaatsbaar mijnbouwwerk aanleggen, aanpassen, testen, onderhouden, repareren en buiten gebruik stellen van een boorgat of stimuleren van een voorkomen via een boorgat, bedoeld in artikel 4.1116 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
op het geluid van spoorvoertuigen op spoorwegemplacementen die onderdeel zijn van een hoofdspoorweg of een bij omgevingsverordening aangewezen lokale spoorweg;
windturbines;
bovengrondse hoogspanningsverbindingen met een spanning van ten minste 110 kV.;
het geluid door een activiteit op een geluidgevoelig gebouw waarin huisvesting in verband met mantelzorg alleen is toegelaten op grond van artikel 6.7, aanhef en onder a of c.
YYYYYYYYYYYYYYY
Artikel 10.16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is van toepassing op een activiteit op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld.
Dit artikel is niet van toepassing op een activiteit waar:
tussen 19.00 en 7.00 uur gemiddeld niet meer dan vier transportbewegingen per dag plaatsvinden met motorvoertuigen waarvan de massa van het ledig voertuig vermeerderd met het laadvermogen meer is dan 3.500 kg en binnen een afstand van 50 m van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht geluidgevoelige gebouwen aanwezig zijn;
het mede op basis van de aard van de activiteit, niet aannemelijk is dat in enige ruimte op de locatie waarop de activiteit wordt verricht het equivalente geluidsniveau (LAeq) veroorzaakt door de ten gehore gebrachte muziek in de representatieve bedrijfssituatie, meer bedraagt dan:
in de buitenlucht of op een open terrein geen muziek ten gehore wordt gebracht;
in de buitenlucht geen oefenterrein voor motorvoertuigen aanwezig is;
geen koelinstallatie aanwezig is die volgens de gebruiksaanwijzing behoort te zijn gevuld met meer dan 30 kg synthetisch koudemiddel;
geen gemotoriseerde modelvliegtuigen, modelvaartuigen of modelvoertuigen in de open lucht worden gebruikt;
geen parkeergelegenheid wordt geboden in een parkeergarage voor meer dan 30 personenauto’s;
geen noodstroomaggregaat aanwezig is dat meer dan 50 uren per jaar in werking is; en
geen transformatoren met een maximaal gelijktijdig in te schakelen elektrisch vermogen van 200 MVA of meer, die zijn ondergebracht in een gesloten gebouw, worden gebruikt;
Dit artikel is ook niet van toepassing op een activiteit waarvoor op grond van hoofdstuk 2, 3, 4 of 5 van het Besluit activiteiten leefomgeving, artikel 10.17 of een ander artikel in deze afdeling een verplichting geldt om gegevens en bescheiden te verstrekken of een omgevingsvergunning aan te vragen voor het beginnen of wijzigen van die activiteit.
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit worden aan het bevoegd gezag de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
ZZZZZZZZZZZZZZZ
Artikel 10.17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In de volgende gevallen wordt er altijd een geluidonderzoek verricht:
als tussen 19.00 en 7.00 uur per dag gemiddeld meer dan vier transportbewegingen plaatsvinden (gemiddeld gemeten over de periode van een jaar) met motorvoertuigen waarvan de massa van het ledig voertuig vermeerderd met het laadvermogen meer is dan 3.500 kg en binnen een afstand van 50 m van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht geluidgevoelige gebouwen aanwezig zijn, tenzij het gaat om het bieden van gelegenheid voor het tanken van motorvoertuigen van derden of een activiteit waarvan horeca-activiteiten de kern vormen;
als in de buitenlucht metalen in bulk worden overgeslagen of in de buitenlucht metalen mechanisch worden bewerkt;
bij het reinigen van afvalwater door waterstraal- of oppervlaktebeluchters met een capaciteit van 120.000 of meer vervuilingseenheden;
bij het neutraliseren van airbags of gordelspanners door deze te ontsteken;
bij het vervaardigen van betonmortel of betonwaren;
bij een binnenschietbaan als de afstand van de binnenschietbaan tot het dichtstbijzijnde geluidgevoelige gebouw kleiner is dan 50 m;
als het op basis van de aard van de activiteit aannemelijk is dat:
Het bevoegd gezag ziet af van het verzoeken om een akoestisch rapport indien:
op basis van redelijke kennis aannemelijk is dat de geluidswaarden zoals bedoeld in deze paragraaf niet worden overschreden of voldaan kan worden aan de voorschriften in de omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift;
voldoende vaststaat dat de activiteiten niet relevant zijn mee te nemen in het kader van het toezicht op de omgevingswaarde geluidproductieplafond die voor het industrieterrein is gesteld op grond van dit omgevingsplan.
Dit artikel is niet van toepassing als artikel 10.8 van toepassing is.
AAAAAAAAAAAAAAAA
Artikel 10.30 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het geluid door een activiteit op een geluidgevoelig gebouw is niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 10.30.a.
Tabel 10.30.a.
|
|
07.00–19.00 uur |
19.00–23.00 uur |
23.00–07.00 uur |
|
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen |
50 dB(A) |
45 dB(A) |
40 dB(A) |
|
LAmax veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen |
- |
70 dB(A) |
70 dB(A) |
|
LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden |
- |
65 dB(A) |
65 dB(A) |
|
|
07.00–19.00 uur |
19.00–23.00 uur |
23.00–07.00 uur |
|
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen |
50 dB(A) |
45 dB(A) |
40 dB(A) |
|
LAmax veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen |
- |
70 dB(A) |
70 dB(A) |
|
LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden |
- |
65 dB(A) |
65 dB(A) |
Het geluid door een activiteit binnen een in- en of aanpandig geluidgevoelig gebouw, is niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 10.30.b.
Tabel 10.30.b.
|
|
07.00–19.00 uur |
19.00–23.00 uur |
23.00–07.00 uur |
|
LAr,LT in de geluidgevoelige ruimte |
35 dB(A) |
30 dB(A) |
25 dB(A) |
|
LAmax veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen |
- |
55 dB(A) |
55 dB(A) |
|
LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden |
- |
45 dB(A) |
45 dB(A) |
|
|
07.00–19.00 uur |
19.00–23.00 uur |
23.00–07.00 uur |
|
LAr,LT in de geluidgevoelige ruimte |
35 dB(A) |
30 dB(A) |
25 dB(A) |
|
LAmax veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen |
- |
55 dB(A) |
55 dB(A) |
|
LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden |
- |
45 dB(A) |
45 dB(A) |
BBBBBBBBBBBBBBBB
Artikel 10.31 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van het bepaalde in artikel 10.30 eerste lid geldt dat het geluid door een activiteit die wordt verricht ter plaatse van ‘bedrijventerrein – afwijkende geluidwaarde’ bedrijventerrein - afwijkende geluidwaarde op een geluidgevoelig gebouw gelegen ter plaatse van ‘bedrijventerrein – afwijkende geluidwaarde’bedrijventerrein – afwijkende geluidwaarde, niet hoger is dan de waarde, bedoeld in tabel 10.31.
Tabel 10.31
|
|
07.00-19.00 uur |
19.00-23.00 uur |
23.00-07.00 uur |
|
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen |
55 dB(A) |
50 dB(A) |
45 dB(A) |
|
LAmax veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen |
- |
75 dB(A) |
75 dB(A) |
|
LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden |
- |
70 dB(A) |
70 dB(A) |
|
|
07.00-19.00 uur |
19.00-23.00 uur |
23.00-07.00 uur |
|
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen |
55 dB(A) |
50 dB(A) |
45 dB(A) |
|
LAmax veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen |
- |
75 dB(A) |
75 dB(A) |
|
LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden |
- |
70 dB(A) |
70 dB(A) |
Zolang dit omgevingsplan 'bedrijventerrein – afwijkende geluidwaarde' bedrijventerrein - afwijkende geluidwaarde nog niet bevat geldt in aanvulling op het eerste lid geldt dat het geluid van een activiteit die wordt verricht op een Activiteitenbesluit-bedrijventerrein, op een geluidgevoelig gebouw op dat terrein, niet hoger is dan de waarde, bedoeld in de in het eerste lid genoemde tabel.
CCCCCCCCCCCCCCCC
Artikel 10.32 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van het bepaalde in artikel 10.30, eerste lid, geldt dat het geluid door een activiteit die in hoofdzaak agrarisch is dan wel die daarmee verband houden, de geluidbelasting op een geluidgevoelig gebouw niet hoger is dan de waarde in tabel 10.32:
Tabel 10.32
DDDDDDDDDDDDDDDD
Artikel 10.33 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 10.30 eerste lid is het geluid door het bieden van gelegenheid voor het tanken aan motorvoertuigen van derden dat rechtmatig plaatsvond op het moment dat deze bepaling in werking trad, op een geluidgevoelig gebouw niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 10.33.
Tabel 10.33
|
|
06.00-0.700 uur |
07.00-19.00 uur |
19.00-22.00 uur |
22.00-06.00 uur |
|
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen |
50 dB(A) |
50 dB(A) |
45 dB(A) |
40 dB(A) |
|
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen door aandrijfgeluid van transportmiddelen |
65 dB(A) |
- |
70 dB(A) |
70 dB(A) |
|
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen door andere piekgeluiden |
65 dB(A) |
- |
65 dB(A) |
65 dB(A) |
|
|
06.00-0.700 uur |
07.00-19.00 uur |
19.00-22.00 uur |
22.00-06.00 uur |
|
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen |
50 dB(A) |
50 dB(A) |
45 dB(A) |
40 dB(A) |
|
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen door aandrijfgeluid van transportmiddelen |
65 dB(A) |
- |
70 dB(A) |
70 dB(A) |
|
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen door andere piekgeluiden |
65 dB(A) |
- |
65 dB(A) |
65 dB(A) |
In afwijking van tabel 10.33 geldt voor tankstations die aanwezig waren voorafgaand aan de vaststelling van de Omgevingswet tussen 19:00 en 22:00 een LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen door andere piekgeluiden een waarde van 70 dB(A) en een langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevel van 50 dB(A).
EEEEEEEEEEEEEEEE
Artikel 10.41 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 10.40, tweede lid, onder b, is deze paragraaf ook van toepassing op trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw dat is toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar:
Deze paragraaf is niet van toepassing op trillingen door een activiteit op een trillinggevoelig gebouw waarin huisvesting in verband met mantelzorg alleen is toegelaten op grond van artikel 6.7, aanhef en onder a of c.
FFFFFFFFFFFFFFFF
Artikel 10.43 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De waarden voor trillingen zijn niet van toepassing in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw ter plaatse van voormalige functionele binding - trilling 'voormalige functionele binding - trilling' voor zover het gaat om trilling door een activiteit die eerder met dat trillinggevoelig gebouw functioneel verbonden was.
In aanvulling op het tweede lid zijn bij een agrarische activiteit de waarden voor trilling niet van toepassing op of in een trillinggevoelig gebouw dat op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet of een voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet aangevraagde omgevingsvergunning, behoort of heeft behoord tot die agrarische activiteit en door een derde bewoond mag worden.
GGGGGGGGGGGGGGGG
Artikel 10.47 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen of het beperken van trillinghinder zijn de continue trillingen door een activiteit in trillinggevoelige ruimten, niet hoger dan de waarde A1 trillingssterkte Vmax, bedoeld in tabel 10.47.
ls niet voldaan wordt aan de waarde, bedoeld in het eerste lid, is de waarde van continue trillingen door een activiteit in trillinggevoelige ruimten, niet hoger dan de waarden onder A2 trillingssterkte Vmax en A3 trillingssterkte Vper, bedoeld in tabel 10.47.
Tabel 10.47
|
Soort |
07.00-23.00 uur |
23.00-07.00 uur |
|
A1 trillingssterkte Vmax |
0,1 |
0,1 |
|
A2 trillingssterkte Vmax |
0,4 |
0,2 |
|
A3 trillingssterkte Vper |
0,05 |
0,05 |
|
Soort |
07.00-23.00 uur |
23.00-07.00 uur |
|
A1 trillingssterkte Vmax |
0,1 |
0,1 |
|
A2 trillingssterkte Vmax |
0,4 |
0,2 |
|
A3 trillingssterkte Vper |
0,05 |
0,05 |
HHHHHHHHHHHHHHHH
Artikel 10.48 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen of het beperken van trillinghinder zijn de herhaald voorkomende trillingen door een activiteit in trillinggevoelige ruimten, niet hoger dan de waarde A1 trillingssterkte Vmax , bedoeld in tabel 10.48.
Als niet voldaan wordt aan de waarde, bedoeld in het eerste lid, is de waarde van herhaald voorkomende trillingen door een activiteit in trillinggevoelige ruimten, niet hoger dan de waarden onder A2 trillingssterkte Vmax en A3 trillingssterkte Vper, bedoeld in tabel 10.48.
Tabel 10.48
|
Soort |
07.00-23.00 uur |
23.00-07.00 uur |
|
A1 trillingssterkte Vmax |
0,2 |
0,2 |
|
A2 trillingssterkte Vmax |
0,8 |
0,4 |
|
A3 trillingssterkte Vper |
0,1 |
0,1 |
|
Soort |
07.00-23.00 uur |
23.00-07.00 uur |
|
A1 trillingssterkte Vmax |
0,2 |
0,2 |
|
A2 trillingssterkte Vmax |
0,8 |
0,4 |
|
A3 trillingssterkte Vper |
0,1 |
0,1 |
IIIIIIIIIIIIIIII
Artikel 10.52 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 10.51, tweede lid, is deze subparagraaf ook van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw dat voor een duur van niet meer dan tien jaar is toegelaten:
In afwijking van artikel 10.51, eerste lid, is deze subparagraaf niet van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is, maar mag worden gebouwd op grond van:
In afwijking van artikel 10.51, eerste lid, is deze subparagraaf niet van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw of een geurgevoelig object waarin huisvesting in verband met mantelzorg alleen is toegestaan op grond van artikel 6.7, aanhef, en onder a of c.
JJJJJJJJJJJJJJJJ
Artikel 10.55 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een activiteit is deze paragraaf niet van toepassing op een geurgevoelig gebouw dat eerder functioneel verbonden was met het gevoelige gebouw in de gevallen dat er sprake is van:
Het eerste lid is uitsluitend van toepassing op een geurgevoelig gebouw ter plaatse van voormalige functionele binding - geur.
In aanvulling op het tweede lid is deze paragraaf niet van toepassing voor de geurbelasting van het bedrijf waarmee het geurgevoelige object een voormalige functionele binding aangaat bij een activiteit bedoeld in het eerste lid op of in een geurgevoelig gebouw dat op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet of een voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet aangevraagde omgevingsvergunning, behoort of heeft behoord tot die activiteit en door een derde bewoond mag worden.
KKKKKKKKKKKKKKKK
Artikel 10.74 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder is bij het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor de geur op een geurgevoelig gebouw door de activiteit niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 10.74.
Tabel 10.74
|
Geurgevoelig gebouw |
Waarde |
|
Gelegen binnen de bebouwde kom |
3,0 ouE/m3 |
|
Gelegen buiten de bebouwde kom |
14,0 ouE/m3 |
|
Geurgevoelig gebouw |
Waarde |
|
Gelegen binnen de bebouwde kom |
3,0 ouE/m3 |
|
Gelegen buiten de bebouwde kom |
14,0 ouE/m3 |
Op het berekenen van de geur, bedoeld in het eerste lid, is artikel 6.14 van de Omgevingsregeling van toepassing.
LLLLLLLLLLLLLLLL
Artikel 10.75 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als onmiddellijk voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet de geur op een locatie rechtmatig meer bedraagt dan de waarde, bedoeld in artikel 10.74, eerste lid, mag, in afwijking van artikel 10.74, bij het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor:
Voor gevallen als bedoeld in het eerste lid mag het aantal landbouwhuisdieren van een of meer diercategorieën met geuremissiefactor alleen toenemen als:
een geurbelastingreducerende maatregel wordt getroffen; en
de totale geur na het uitbreiden niet meer bedraagt dan het gemiddelde van de waarde, bedoeld in artikel 10.74, en de waarde van de geur die de activiteit onmiddellijk voorafgaand aan het treffen van de maatregel rechtmatig mocht veroorzaken.
MMMMMMMMMMMMMMMM
Artikel 10.76 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 10.74, eerste lid, is niet van toepassing bij het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor, als de afstand op een locatie gelijk of groter is dan de afstand, bedoeld in tabel 10.76 , tot de volgende geurgevoelige gebouwen:
een geurgevoelig gebouw dat een functionele binding heeft met een dierenverblijf in de directe omgeving daarvan;
een geurgevoelig gebouw dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden een functionele binding te hebben met een dierenverblijf in de directe omgeving daarvan;
een geurgevoelig gebouw met een woonfunctie dat op of na 19 maart 2000 is gebouwd:
op een locatie die op dat tijdstip werd gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf;
in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van het dierenverblijf; en
in samenhang met de sloop van een dierenverblijf of bedrijfsgebouw dat onderdeel heeft uitgemaakt van een gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren of voor functioneel ondersteunende activiteiten;
een geurgevoelig gebouw dat aanwezig is op een locatie waar een geurgevoelig gebouw met een woonfunctie als bedoeld onder c is gebouwd.
Tabel 10.76
|
Geurgevoelig gebouw met functionele binding of functionele binding tot 19 maart 2000 |
Afstand |
|
Gelegen binnen de bebouwde kom |
100 m |
|
Gelegen buiten de bebouwde kom |
50 m |
|
Geurgevoelig gebouw met functionele binding of functionele binding tot 19 maart 2000 |
Afstand |
|
Gelegen binnen de bebouwde kom |
100 m |
|
Gelegen buiten de bebouwde kom |
50 m |
NNNNNNNNNNNNNNNN
Artikel 10.78 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De afstand bij het houden van landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor of paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden, tot een geurgevoelig gebouw is niet kleiner dan de afstand, bedoeld in tabel 10.78.
Tabel 10.78
|
Geurgevoelig gebouw |
Afstand |
|
gelegen binnen de bebouwde kom |
100 m |
|
gelegen buiten de bebouwde kom |
50 m |
|
Geurgevoelig gebouw |
Afstand |
|
gelegen binnen de bebouwde kom |
100 m |
|
gelegen buiten de bebouwde kom |
50 m |
OOOOOOOOOOOOOOOO
Artikel 10.79 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 10.78 is niet van toepassing als op een locatie waarop onmiddellijk voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet rechtmatig niet wordt voldaan aan de afstand, bedoeld in dat artikel.
In een geval als bedoeld in het eerste lid, wordt voldaan aan de afstanden bedoeld in tabel 10.79.
Tabel 10.80
PPPPPPPPPPPPPPPP
Artikel 10.80 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Onverminderd de artikelen 10.74 tot en met 10.79 is bij het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor of zonder geuremissiefactor of paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden, de afstand niet kleiner dan de afstand, bedoeld in tabel 10.80.
Tabel 10.80
In afwijking van artikel 10.73 geldt de afstand, bedoeld in het eerste lid, vanaf de gevel van een dierenverblijf.
QQQQQQQQQQQQQQQQ
Artikel 10.83 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is van toepassing op het opslaan van:
Dit artikel is niet van toepassing op:
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder is de afstand bij het opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie vanaf het dichtstbijzijnde punt van de opslagplaats tot een geurgevoelig gebouw niet kleiner dan de afstand, bedoeld in tabel 10.83.
Tabel 10.83
|
Opslaan van vaste mest, champost en dikke fractie |
Afstand |
|
gevoelig gebouw gelegen binnen de bebouwde kom |
100 m |
|
gevoelig gebouw gelegen buiten de bebouwde kom |
50 m |
|
Opslaan van vaste mest, champost en dikke fractie |
Afstand |
|
gevoelig gebouw gelegen binnen de bebouwde kom |
100 m |
|
gevoelig gebouw gelegen buiten de bebouwde kom |
50 m |
RRRRRRRRRRRRRRRR
Artikel 10.84 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is van toepassing op het opslaan van gebruikt substraatmateriaal van plantaardige oorsprong met een totaal volume van meer dan 3 m3.
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder is de afstand voor geur door het opslaan van gebruikt substraatmateriaal van plantaardige oorsprong vanaf het dichtstbijzijnde punt van de opslagplaats tot een geurgevoelig gebouw niet kleiner dan de afstand, bedoeld in tabel 10.84.
Tabel 10.84
SSSSSSSSSSSSSSSS
Artikel 10.85 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is van toepassing op het opslaan van kuilvoer en vaste bijvoedermiddelen:
bij een veehouderij als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving of bij een loonwerkbedrijf als bedoeld in artikel 3.215 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en
bij andere activiteiten als er sprake is van:
Dit artikel is niet van toepassing op in plasticfolie verpakte veevoederbalen.
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder is de afstand voor geur door het opslaan van kuilvoer en vaste bijvoedermiddelen vanaf het dichtstbijzijnde punt van de opslagplaats tot een geurgevoelig gebouw, niet kleiner dan de afstand, bedoeld in tabel 10.85.
Tabel 10.85
|
Opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen |
Afstand |
|
Niet afgedekt opslaan |
50 m |
|
Afgedekt opslaan |
25 m |
|
Opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen |
Afstand |
|
Niet afgedekt opslaan |
50 m |
|
Afgedekt opslaan |
25 m |
TTTTTTTTTTTTTTTT
Artikel 10.86 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is van toepassing op het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie in een of meer mestbassins met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 750 m2 of een gezamenlijke inhoud van ten hoogste 2.500 m3.
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder is de afstand voor geur door het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie in een mestbassin vanaf het dichtstbijzijnde punt van het mestbassin tot een geurgevoelig gebouw niet kleiner dan de afstand, bedoeld in tabel 10.86.
Tabel 10.86
|
Opslaan van drijfmest, digestaat en dunne fractie in een mestbassin |
Zonder functionele binding met dierverblijf in directe omgeving |
Met functionele binding met dierverblijf in directe omgeving |
|
Gezamenlijk oppervlakte minder dan 350 m2 |
50 m |
25 m |
|
Gezamenlijke oppervlakte 350 m2 tot en met 750 m2 |
100 m |
25 m |
|
Opslaan van drijfmest, digestaat en dunne fractie in een mestbassin |
Zonder functionele binding met dierverblijf in directe omgeving |
Met functionele binding met dierverblijf in directe omgeving |
|
Gezamenlijk oppervlakte minder dan 350 m2 |
50 m |
25 m |
|
Gezamenlijke oppervlakte 350 m2 tot en met 750 m2 |
100 m |
25 m |
UUUUUUUUUUUUUUUU
Artikel 10.87 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is van toepassing op het exploiteren van een voorziening voor het biologisch behandelen van dierlijke meststoffen voor of na het vergisten van dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 4.864 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Dit artikel is niet van toepassing op een milieubelastende activiteit die als vergunningplichtig is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder is de afstand vanaf het dichtstbijzijnde punt van de voorziening voor het biologisch behandelen van dierlijke meststoffen voor of na het vergisten tot een geurgevoelig gebouw niet kleiner dan de afstand, bedoeld in tabel 10.87.
Tabel 10.87
|
Voorzieningen voor het biologisch behandelen van dierlijke meststoffen voor of na het vergisten |
Afstand |
|
Gevoelig gebouw gelegen binnen de bebouwde kom |
100 m |
|
Gevoelig gebouw gelegen buiten de bebouwde kom |
50 m |
|
Voorzieningen voor het biologisch behandelen van dierlijke meststoffen voor of na het vergisten |
Afstand |
|
Gevoelig gebouw gelegen binnen de bebouwde kom |
100 m |
|
Gevoelig gebouw gelegen buiten de bebouwde kom |
50 m |
VVVVVVVVVVVVVVVV
Artikel 10.88 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is van toepassing op het composteren of opslaan van groenafval met een volume van 3 m3 tot en met 600 m3 .
Dit artikel is niet van toepassing op groenafval dat een gevaarlijke afvalstof of gebruikt substraatmateriaal is.
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder is de afstand vanaf het dichtstbijzijnde punt van de composteringshoop of de opslagplaats voor groenafval tot een geurgevoelig gebouw niet kleiner dan de afstand, bedoeld in tabel 10.88.
Tabel 10.88
WWWWWWWWWWWWWWWW
Artikel 10.89 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is van toepassing op het opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie, bedoeld in artikel 10.83, het opslaan van substraatmateriaal van plantaardige oorsprong, bedoeld in artikel 10.84, het opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen, bedoeld in artikel 10.85, en het composteren of opslaan van groenafval, bedoeld in artikel 10.88, als:
het opslaan al voor 1 januari 2013 plaatsvond;
de afstand tussen een activiteit en een geurgevoelig gebouw op 1 januari 2013 rechtmatig kleiner was dan de afstand, bedoeld in artikel 10.83, derde lid, 10.84, tweede lid, 10.86, derde lid, of 10.88, derde lid; en
verplaatsing van de opslagplaats of composteringshoop redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Dit artikel is ook van toepassing op het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie in een of meer mestbassins, bedoeld in artikel 10.86, eerste lid, als:
de afstand tussen de activiteit, bedoeld in artikel 10.86, eerste lid, en een geurgevoelig gebouw op 1 januari 2013 rechtmatig kleiner was dan de afstand, bedoeld in artikel 10.86, tweede lid;
het mestbassin voor 1 januari 2013 is opgericht; en
verplaatsing van het mestbassin redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
In een geval als bedoeld in het eerste of tweede lid is artikel 10.83, derde lid, 10.84, tweede lid, 10.85, derde lid, 10.86, tweede lid, of 10.88, derde lid, niet van toepassing en neemt de afstand tot een geurgevoelig gebouw niet af.
XXXXXXXXXXXXXXXX
Artikel 10.97 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder is de geur op een geurgevoelig gebouw niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 10.97.
Tabel 10.97
|
Activiteit |
Geurgevoelig gebouw |
Grenswaarde |
|
Het exploiteren van een zuiveringstechnisch werk |
Gelegen binnen de bebouwde kom anders dan op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld of een Activiteitenbesluit-bedrijventerrein |
0,5 OuE/m3 |
|
Gelegen op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld, op een activiteitenbesluit bedrijventerrein of buiten de bebouwde kom |
1 OuE/m3 |
|
|
Het exploiteren van een zuiveringtechnisch werk dat is opgericht voor 1 februari 1996, en waarvoor op 1 februari 1996 een vergunning op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer in werking en onherroepelijk was |
Gelegen binnen de bebouwde kom anders dan op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld of een Activiteitenbesluit-bedrijventerrein |
1,5 OuE/m3 |
|
Gelegen op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld, op een activiteitenbesluit bedrijventerrein of buiten de bebouwde kom |
3,5 OuE/m3 |
|
Activiteit |
Geurgevoelig gebouw |
Grenswaarde |
|
Het exploiteren van een zuiveringstechnisch werk |
Gelegen binnen de bebouwde kom anders dan op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld of een Activiteitenbesluit-bedrijventerrein |
0,5 OuE/m3 |
|
Gelegen op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld, op een activiteitenbesluit bedrijventerrein of buiten de bebouwde kom |
1 OuE/m3 |
|
|
Het exploiteren van een zuiveringtechnisch werk dat is opgericht voor 1 februari 1996, en waarvoor op 1 februari 1996 een vergunning op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer in werking en onherroepelijk was |
Gelegen binnen de bebouwde kom anders dan op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld of een Activiteitenbesluit-bedrijventerrein |
1,5 OuE/m3 |
|
Gelegen op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld, op een activiteitenbesluit bedrijventerrein of buiten de bebouwde kom |
3,5 OuE/m3 |
Op het berekenen van de geur is artikel 6.13 van de Omgevingsregeling van toepassing.
YYYYYYYYYYYYYYYY
Artikel 10.120 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Deze paragraaf is niet van toepassing op een milieubelastende activiteit die als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.129, eerste lid, 3.130 of 3.131 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Deze paragraaf is niet van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw waarin huisvesting in verband met mantelzorg alleen is toegelaten op grond van artikel 6.7, aanhef en onder a of c.
ZZZZZZZZZZZZZZZZ
Artikel 10.140 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 10.139, tweede lid, is deze paragraaf ook van toepassing op slagschaduw door een windturbine in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw, dat is toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar:
In afwijking van artikel 10.139, eerste lid, is deze paragraaf niet van toepassing op slagschaduw door een windturbine in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is maar mag worden gebouwd op grond van:
In afwijking van artikel 10.139, eerste lid, is deze paragraaf niet van toepassing op slagschaduw door een windturbine binnen een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw waarin huisvesting in verband met mantelzorg alleen is toegelaten op grond van artikel 6.7 aanhef en onder a en c.
AAAAAAAAAAAAAAAAA
Artikel 10.181 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBBBBBBB
Artikel 10.197 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 10.195 kan huishoudelijk afvalwater worden geloosd op of in de bodem als de lozing rechtmatig plaatsvond op het moment dat dit artikel in werking trad, mits de lozing naar aard en omvang niet verschilt van de lozing zoals deze op dat moment plaatsvond.
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem wordt huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op of in de bodem, geleid via een zuiveringsvoorziening.
Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 10.197.
Tabel 10.197 Emissiegrenswaarden
Als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat kan het, in afwijking van het derde lid, voor vermenging met ander afvalwater worden geleid door een septictank:
CCCCCCCCCCCCCCCCC
Artikel 10.201 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering, worden geloosd in de volgende voorkeursvolgorde:
op of in de bodem;
in het oppervlaktewater;
in een schoonwaterriool;
in een vuilwaterriool.
Het is verboden om op of in de bodem te lozen, als daarbij stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater geraken.
Voor het lozen van dat grondwater op of in de bodem zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in bijlage XIX bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, gemeten in een steekmonster.
Voor het lozen van dat grondwater in het oppervlaktewater, in een schoonwaterriool of in een vuilwaterriool zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 10.201 , gemeten in een steekmonster.
Tabel 10.201
|
Stof |
Emissiegrenswaarden in µg/l of mg/l |
|
Naftaleen |
0,2 µg/l |
|
PAK's |
0,3 µg/l |
|
BTEX |
50 µg/l |
|
Vluchtige organohalogeen-verbindingen uitgedrukt als chloor |
20 µg/l |
|
Aromatische organohalogeen-verbindingen |
20 µg/l |
|
Minerale olie |
500 µg/l |
|
Cadmium |
4 µg/l |
|
Kwik |
1 µg/l |
|
Koper |
11 µg/l |
|
Nikkel |
41 µg/l |
|
Lood |
53 µg/l |
|
Zink |
120 µg/l |
|
Chroom |
24 µg/l |
|
Onopgeloste stoffen |
50 mg/l |
|
Naftaleen |
0,2 µg/l |
|
Stof |
Emissiegrenswaarden in µg/l of mg/l |
|
Naftaleen |
0,2 µg/l |
|
PAK's |
0,3 µg/l |
|
BTEX |
50 µg/l |
|
Vluchtige organohalogeen-verbindingen uitgedrukt als chloor |
20 µg/l |
|
Aromatische organohalogeen-verbindingen |
20 µg/l |
|
Minerale olie |
500 µg/l |
|
Cadmium |
4 µg/l |
|
Kwik |
1 µg/l |
|
Koper |
11 µg/l |
|
Nikkel |
41 µg/l |
|
Lood |
53 µg/l |
|
Zink |
120 µg/l |
|
Chroom |
24 µg/l |
|
Onopgeloste stoffen |
50 mg/l |
|
Naftaleen |
0,2 µg/l |
DDDDDDDDDDDDDDDDD
Artikel 10.277 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als terugsaneerwaarden gelden de waarden die gelijk zijn aan de waarden voor de bodemfunctieklasse landbouw/natuur, wonen of industrie, bedoeld in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder b, van de Omgevingswet.
In afwijking van het eerste lid zijn de terugsaneerwaarden voor de stoffen arseen, cadmium, koper, lood en zink ten hoogste gelijk aan de lokale maximale waarden voor het betreffende gebruik, bedoeld in tabel 10.277.
Tabel 10.277 Terugsaneerwaarden saneren van de bodem zinkassengebied De Kempen
|
Stof |
Terugsaneerwaarden (mg/kg ds) |
||
|
Gebruik wonen met moestuin |
Gebruik wonen met siertuin |
Gebruik industrie |
|
|
Arseen |
55 |
55 |
76 |
|
Cadmium |
3,7 |
12 |
12 |
|
Koper |
190 |
190 |
190 |
|
Lood |
85 |
276 |
530 |
|
Zink |
720 |
720 |
720 |
EEEEEEEEEEEEEEEEE
Hoofdstuk 12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit hoofdstuk is van toepassing op activiteiten op of bij openbare plaatsen, wegen en openbare wateren.
De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op:
bescherming van het milieu;
voorkomen en beperken van overlast;
voorkomen en beperken van verontreiniging en ontsiering;
het uiterlijk aanzien van de gemeente;
bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente;
bruikbaarheid, veiligheid en doelmatig gebruik van de weg;
doelmatig beheer van afvalstoffen.
Het is verboden zonder een omgevingsvergunning:
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.4 kan worden verleend als er geen sprake is van belemmering van:
Aan de omgevingsvergunning voor de activiteit Aanleggen, beschadigen of veranderen van een weg worden de voorschriften verbonden die nodig zijn met het oog op het beschermen van het in artikel 12.2 genoemde oogmerken.
De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 12.4 is niet vereist voor:
het in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam uitvoering geven aan een publieke taak;
activiteiten waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Omgevingswet, de Omgevingsverordening Noord-Brabant, de Waterschapsverordening Waterschap De Dommel of de Telecommunicatiewet.
Deze paragraaf gaat over het maken of veranderen van een uitweg.
Het is verboden zonder een omgevingsvergunning:
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.10 kan worden verleend als er geen sprake is van belemmering van:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het maken, hebben of veranderen van een uitweg of het gebruik daarvan worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de locatie van de uitweg aan het voor-, zij- of achtererf;
de afmeting van de nieuwe uitweg of de te veranderen bestaande uitweg en de beoogde verandering daarvan;
de te gebruiken materialen; en
de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan voor het aanleggen of het gebruik van de uitweg, zoals bomen, lantaarnpalen en nutsvoorzieningen.
Aan de omgevingsvergunning voor de activiteit maken of veranderen van een uitweg worden de voorschriften verbonden die nodig zijn met het oog op het beschermen van het in artikel 12.2 genoemde oogmerken.
De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 12.9 is niet vereist voor activiteiten waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de Omgevingsverordening Noord-Brabant, de Waterschapsverordening Waterschap De Dommel.
Deze paragraaf gaat over het houden van hinderlijke of schadelijke dieren.
Het is verboden ter voorkoming of beëindiging van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een locatie waarop milieubelastende activiteiten worden verricht als bedoeld in de bijlage bij de Omgevingswet en die zijn aangewezen in het Besluit activiteiten leefomgeving en/of waarop de afdeling 22.3 van het Omgevingsplan gemeente Eindhoven van toepassing is, bij dit aanwijzingsbesluit aangewezen dieren aanwezig te hebben.
Deze paragraaf gaat over het opslaan van voertuigen, vaartuigen, kampeermiddelen, mest en afvalstoffen;
Het is verboden buiten een locatie waarop milieubelastende activiteiten worden verricht als bedoeld in de bijlage bij de Omgevingswet en die zijn aangewezen in het Besluit activiteiten leefomgeving en/of waarop afdeling 22.3 van het Omgevingsplan gemeente Eindhoven van toepassing is, in de open lucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
kampeermiddelen als bedoeld in artikel 12.24 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of
mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.
Het verbod, bedoeld in artikel 12.18 is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Omgevingsverordening Noord-Brabant of de Afvalstoffenverordening Eindhoven.
Deze paragraaf gaat over het maken of voeren van hinderlijke of gevaarlijke reclame
Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.
Het verbod, bedoeld in artikel 12.21 is niet van toepassing op activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betroken bij de afweging.
Deze paragraaf is van toepassing op verblijf en recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen.
In deze paragraaf wordt onder kampeermiddel verstaan: een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig dat bestemd is, opgericht is of gebruikt wordt of kan worden voor verblijf.
Het is verboden voor verblijf een kampeermiddel te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het Omgevingsplan gemeente Eindhoven is bestemd, voor zover daardoor het uiterlijk aanzien van de gemeente wordt aangetast, of schade, hinder of overlast wordt veroorzaakt.
Het is verboden zonder een omgevingsvergunning een kampeermiddel voor recreatief nachtverblijf buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het Omgevingsplan gemeente Eindhoven is bestemd, te plaatsen of geplaatst te houden.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een kampeermiddel buiten kampeerterrein worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een situatietekening waarop duidelijk is aangegeven waar het kampeermiddel/de kampeermiddelen worden geplaatst;
contactinformatie van zowel de aanvrager als de persoon die gedurende het kamperen als contactpersoon kan worden opgevoerd. Van beide personen zijn in elk geval de voor- en achternaam en een telefoonnummer;
het maximale aantal personen wat in ieder individueel kampeermiddel zal verblijven.
De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 12.26 is niet vereist voor:
Deze paragraaf gaat over:
parkeren van voertuigen van een autobedrijf op de weg;
parkeren van voertuigen op de weg om ze te koop aan te bieden;
parkeren van defecte voertuigen op de weg;
parkeren van voertuigwrakken op de weg;
plaatsen van een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt op de weg;
parkeren van een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame;
parkeren van grote voertuigen;
parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen;
parkeren van voertuigen met stank verspreidende stoffen;
aantasting groenvoorzieningen door voertuigen;
plaatsen fietsen of bromfietsen;
plaatsen fiets- en bromfietswrakken.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1 onder ac van het RVV 1990;
verhuren: het ter beschikking stellen van een goed aan een ander persoon in ruil voor een periodieke betaling, huur genoemd;
weg: weg in de zin van artikel 1 Wegenverkeerswet 1994.
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud of in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.
Het verbod, bedoeld in artikel 12.35 is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit activiteiten leefomgeving.
Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
Het verbod, bedoeld in artikel 12.37 is niet van toepassing als:
Het is verboden zonder een omgevingsvergunning op de weg een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame te parkeren, met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.
Het is verboden een voertuig ergens anders dan op de in artikel 12.43 aangewezen parkeergelegenheden te parkeren als het een voertuig is dat, met inbegrip van de lading:
Locaties voor parkeergelegenheid voor grote voertuigen als bedoeld in artikel 12.42 zijn aangewezen in het besluit van 30 maart 2021, Gemeenteblad 2021, nr. 143593 van 7 mei 2021, via de link Gemeenteblad 2021, 143593 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen
Het verbod, bedoeld in artikel 12.42 is niet van toepassing op:
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter, of een hoogte van meer dan 2,4 meter op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw, op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt veroorzaakt.
Het verbod, bedoeld in artikel 12.45 is niet van toepassing gedurende het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.
Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.
Het verbod, bedoeld in artikel 12.47 is niet van toepassing als in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet.
Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.
Het verbod, bedoeld in artikel 12.49 is niet van toepassing:
Het is verboden in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid in artikel 12.52 aangewezen locaties fietsen en bromfietsen:
Locaties voor het plaatsen van fiets en bromfiets als bedoeld in artikel 12.51 zijn aangewezen in het besluit van 30 maart 2021, Gemeenteblad 2021, nr. 142222 van 6 mei 2021, via de link https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-142222.html
Het is verboden fietsen en bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.
Deze paragraaf gaat over loketverkoop die vanaf de weg voor het publiek onmiddellijk bereikbaar is.
Het is verboden een afleveringsloket of andere dergelijke verstrekkingsmogelijkheid, waaronder mede begrepen aan de deur verkoop, voor eet- en drinkwaren te hebben, als deze vanaf de weg voor het publiek onmiddellijk bereikbaar is.
Het verbod van artikel 12.55 is niet van toepassing op:
Deze paragraaf is van toepassing op activiteiten op, in of boven openbaar water.
Het is verboden in verband met de veiligheid op het openbaar water een voorwerp, niet zijnde een vaartuig op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan of een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Het verbod, bedoeld in artikel 12.58, eerste lid, is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Omgevingswet, de Omgevingsverordening Noord-Brabant, of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen, die bij de gemeente in beheer zijn.
Het verbod, bedoeld in artikel 12.60 is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
FFFFFFFFFFFFFFFFF
Hoofdstuk 15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGGGGGGGGG
Het opschrift van hoofdstuk 16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHHHHHH
Het opschrift van hoofdstuk 17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIIIIIIII
Het opschrift van hoofdstuk 18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJJJJJJJJ
Het opschrift van hoofdstuk 19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKKKKKK
Het opschrift van hoofdstuk 20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLLLLLLLLL
Het opschrift van hoofdstuk 21 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMMMMMM
Na hoofdstuk 21 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Deze subparagraaf is van toepassing ter plaatse van Onze Lieve Vrouwestraat
Bijbehorende bouwwerken mogen binnen bijbehorende bouwwerken maatschappelijk worden gebouwd.
Een bijbehorend bouwwerk wordt minimaal 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan gebouwd wanneer de zijzijde aan het openbaar toegankelijk gebied grenst. In andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 m.
De maximale gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt 150 m2.
De maximale goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt 3,5 m, met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw; indien het dak is/wordt uitgevoerd in de vorm van een kap bedraagt de maximale bouwhoogte 4,5 m.
In afwijking van subparagraaf 5.2.4.7 geldt ter plaatse van hogere waardenbesluit Onze Lieve Vrouwstraat dat de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken alleen wordt verleend als wordt voldaan aan de in het 'hogere waardenbesluit Onze Lieve Vrouwestraat' opgenomen voorwaarden, zoals opgenomen in bijlage III.
In afwijking van het bepaalde in artikel 6.14, geldt dat ter plaatse van De Majoor de maximum bouwhoogte te ter plaatse bepaalde waarde is, met met dien verstande dat er sprake dient te zijn van een oplopende bouwhoogte in noordelijke richting, waarbij de bouwhoogte in de zuidwestelijke hoek maximaal 10 meter mag zijn en in de noordoostelijke hoek maximaal 18 meter.
In afwijking van het bepaalde in artikel 6.13, eerste lid, mogen ter plaatse van De Majoor:
balkons tot 2 m buiten het bouwvlak worden gerealiseerd;
mogen (vlucht)trappen behorende bij het hoofdgebouw buiten het bouwvlak worden gerealiseerd.
In afwijking van het bepaalde in subparagraaf 6.3.3.2 gelden ter plaatse van Gen. De Collaertpad 2 - Gen. Coenderslaan 59 de volgende regels:
bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bijbehorende bouwwerken bij woongebouw;
de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3,5 m bedragen met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw; indien het dak is/wordt uitgevoerd in de vorm van een kap mag de maximum bouwhoogte 4,5 m bedragen.
NNNNNNNNNNNNNNNNN
Het opschrift van artikel 22.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOOOOOOO
Paragraaf 22.2.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
[Vervallen]
[Vervallen]
[Vervallen]
[Vervallen]
[Vervallen]
[Vervallen]
[Vervallen]
[Vervallen]
PPPPPPPPPPPPPPPPP
Het opschrift van artikel 22.23 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQQQQQQ
Het opschrift van artikel 22.27 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRRRRRRRRRR
Het opschrift van artikel 22.28 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSSSSS
Het opschrift van artikel 22.29 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTTTTTT
Het opschrift van artikel 22.30 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUUUUUUUUU
Het opschrift van artikel 22.31 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVVVVVV
Het opschrift van artikel 22.32 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWWWWWWWWWW
Het opschrift van artikel 22.33 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXXXXXXXX
Het opschrift van artikel 22.34 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYYYYYYY
Het opschrift van artikel 22.35 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZZZZZZZZ
Artikel 22.54 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Paragraaf 22.3.4 is van toepassing op het geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw dat is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit
In afwijking van het eerste lid is deze paragraaf niet van toepassing op geluid door een activiteit:
op of in een geluidgevoelig gebouw, dat geheel of gedeeltelijk ligt op een gezoneerd industrieterrein of op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld;
op of in een geluidgevoelig gebouw, dat is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor een duur van niet meer dan tien jaar; en
op een niet-geluidgevoelige gevel.
Deze paragraaf is niet van toepassing op het geluid van:
het met een verplaatsbaar mijnbouwwerk aanleggen, aanpassen, testen, onderhouden, repareren en buiten gebruik stellen van een boorgat of stimuleren van een voorkomen via een boorgat, bedoeld in artikel 4.1116 van het Besluit activiteiten leefomgeving; of
spoorvoertuigen op spoorwegemplacementen.
Deze paragraaf is alleen van toepassing op het geluid door activiteiten bij detailhandel als:
Paragraaf 22.3.4 is niet van toepassing op:
AAAAAAAAAAAAAAAAAA
Artikel 22.55 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 22.54, tweede lid, onder b, is deze paragraaf ook van toepassing op het geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw, dat is toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar:
In afwijking van artikel 22.54 is deze paragraaf niet van toepassing op het geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is als:
Paragraaf 22.3.4 is niet van toepassing op het geluid door bovengrondse hoogspanningsverbindingen met een spanning van ten minste 110 kV.
Paragraaf 22.3.4 is niet van toepassing op het geluid door een activiteit op een geluidgevoelig gebouw waarin huisvesting in verband met mantelzorg alleen is toegelaten op grond van artikel 22.36, aanhef en onder a of c.
BBBBBBBBBBBBBBBBBB
Artikel 22.84 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 22.83, tweede lid, onder b, is deze paragraaf ook van toepassing op trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw dat is toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar:
Paragraaf 22.3.5 is niet van toepassing op trillingen door een activiteit op een trillinggevoelig gebouw waarin huisvesting in verband met mantelzorg alleen is toegelaten op grond van artikel 22.36, aanhef en onder a of c.
CCCCCCCCCCCCCCCCCC
Artikel 22.91 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 22.90, tweede lid, zijn de waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.5, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.4 en artikel 22.245, ook van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig object dat voor een duur van niet meer dan tien jaar is toegelaten:
In afwijking van artikel 22.90, eerste lid, zijn de waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.5, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.4 en artikel 22.245, niet van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is maar mag worden gebouwd op grond van:
De waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.5 , en de afstanden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.4 en artikel 22.245 , zijn ook niet van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw of geurgevoelig object waarin huisvesting in verband met mantelzorg alleen is toegelaten op grond van artikel 22.36, aanhef en onder a of c.
DDDDDDDDDDDDDDDDDD
Artikel 22.215 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 22.214, tweede lid, is deze paragraaf ook van toepassing op slagschaduw door een windturbine in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw, dat is toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar:
In afwijking van artikel 22.214, eerste lid, is deze paragraaf niet van toepassing op slagschaduw door een windturbine in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is maar mag worden gebouwd op grond van:
het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet; of
een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Paragraaf 22.3.18 ook niet van toepassing op slagschaduw door een windturbine in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw waarin huisvesting in verband met mantelzorg alleen is toegelaten op grond van artikel 22.36, aanhef en onder a of c.
EEEEEEEEEEEEEEEEEE
Artikel 22.271 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze afdeling is van toepassing op het aanleggen of wijzigen van een weg of spoorweg, tenzij:
Deze afdeling geldt uitsluitend ter plaatse van ruimtelijke regels tijdelijk deel nog in werking.
In aanvulling op afdeling 22.4 gelden het vierde, vijfde en zesde lid bij het bepalen en het beoordelen van het geluid door een weg of spoorweg als bedoeld in afdeling 22.4.
Onder het geluid door een weg of spoorweg wordt verstaan: het geluid door de aan te leggen of te wijzigen weg of spoorweg.
Het geluid door een weg of spoorweg wordt bepaald:
voor het geluid door een gemeenteweg of waterschapsweg op een geluidgevoelig gebouw: volgens bijlage IVe bij de Omgevingsregeling; en
voor het geluid door een lokale spoorweg die niet bij omgevingsverordening is aangewezen op een geluidgevoelig gebouw: volgens bijlage IVf bij de Omgevingsregeling.
Voor een hogere waarde voor het geluid door een weg op de gevel van een geluidgevoelig gebouw die is vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, de Experimentenwet Stad en Milieu, de Interimwet stad-en-milieubenadering of de Spoedwet wegverbreding, wordt:
de aftrek opgeteld die bij het vaststellen van die hogere waarde is toegepast op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder; en
een hogere waarde in dB(A) omgerekend tot een waarde in dB, door de getalswaarde van die hogere waarde te verminderen met het verschil tussen de heersende waarde in dB(A) en de heersende waarde in dB, waarbij het verschil op een geheel getal wordt afgerond en waarbij een halve eenheid wordt afgerond naar het meest dichtbijgelegen even getal.
FFFFFFFFFFFFFFFFFF
Artikel 22.272 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een weg of spoorweg aan te leggen of te wijzigen als op grond van een omgevingsplan of bij omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit een geluidgevoelig gebouw is toegelaten binnen het aandachtsgebied van die weg of spoorweg.
Het eerste lid is niet van toepassing op een weg als:
deze is gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt;
de snelheid wordt verlaagd;
een wegdeklaag wordt vervangen door een wegdeklaag met dezelfde of een grotere geluidsreducerende werking;
de snelheid wordt verhoogd tot ten hoogste de maximumsnelheid, zoals die gold voor een tijdelijke snelheidsverlaging die als maatregel is opgenomen in een programma als bedoeld in artikel 5.12 van de Wet milieubeheer, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van de Omgevingswet; of
het wijzigen, gerekend zonder het treffen van maatregelen, leidt tot:
niet meer dan 5052 dB op de gevel van een geluidgevoelig gebouw;
als een hogere waarde is vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, de Experimentenwet Stad en Milieu, de Interimwet stad-en-milieubenadering of de Spoedwet wegverbreding: niet meer dan 2 1 dB meer geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw dan die hogere waarde of, als de heersende waarde lager is, de heersende waarde; of
als de weg en het geluidgevoelige gebouw op 1 januari 2007 waren toegelaten, niet eerder een hogere waarde is vastgesteld dan 48 dB en de heersende waarde hoger is dan 4851 dB: niet meer dan 21 dB meer dan de heersende waarde.
Het eerste lid is niet van toepassing op een spoorweg als:
de intensiteit, de verkeerssnelheid of een combinatie van beide wordt gewijzigd waardoor het geluid onafgerond niet meer dan 1,0 dB toeneemt ten opzichte van het geluid gedurende de drie jaren voorafgaand aan de wijziging;
spoorstaven horizontaal worden verplaatst over een afstand van minder dan 2 m;
spoorstaven verticaal worden verplaatst over een afstand van minder dan 1 m;
de baanconstructie wordt vervangen door een baanconstructie die niet meer geluid emitteert dan de te vervangen constructie; of
het wijzigen, gerekend zonder het treffen van maatregelen, leidt tot:
Het eerste lid is niet van toepassing als het gaat om een geluidgevoelig gebouw:
GGGGGGGGGGGGGGGGGG
Artikel 22.274 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 22.272, eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een akoestisch onderzoek naar:
het geluid dat geluidgevoelige gebouwen binnen het aandachtsgebied onmiddellijk voorafgaand aan de wijziging of aanleg van de weg of spoorweg ondervinden;
het geluid dat geluidgevoelige gebouwen binnen het aandachtsgebied in de toekomst door de weg of spoorweg zouden ondervinden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsbelasting beperken;
het geluid door andere wegen of niet te wijzigen delen van de weg, als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de wijziging van een weg zal leiden tot een toename van meer dan 21 dB van het geluid op geluidgevoelige gebouwen door die wegen of delen;
de doeltreffendheid van de in aanmerking komende verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat het in de toekomst door de weg optredende geluid op de gebouwen, bedoeld onder 1, de standaardwaarde, zijnde 53 Lden voor een weg en 55 Lden voor een spoorweg, te boven zou gaan of om te voorkomen dat het geluid op geluidgevoelige gebouwen toeneemt ten opzichte van het geluid onmiddellijk voorafgaand aan de wijziging;
een beschrijving van de voorgenomen maatregelen, bedoeld onder a, onder 4; en
een beschrijving van te treffen geluidwerende maatregelen aan gevels van gebouwen waarvoor het toekomstige geluid hoger wordt dan de standaardwaarde en toeneemt ten opzichte van de situatie voor de wijziging of aanleg, voor zover nodig om te voldoen aan de grenswaarde, bedoeld in tabel 3.53 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
HHHHHHHHHHHHHHHHHH
Artikel 22.275 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIIIIIIIII
Artikel 22.297 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het maken, hebben of veranderen van een uitweg of het gebruik daarvan worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de locatie van de uitweg aan het voor-, zij- of achtererf;
de afmeting van de nieuwe uitweg of de te veranderen bestaande uitweg en de beoogde verandering daarvan;
de te gebruiken materialen; en
de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan voor het aanleggen of het gebruik van de uitweg, zoals bomen, lantaarnpalen en nutsvoorzieningen.
JJJJJJJJJJJJJJJJJJ
Het opschrift van artikel 22.302 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKKKKKKK
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen.
omgevingsplanactiviteit bestaande uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 7.1037.98 eerste lid.
aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid.
aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 7.787.73, eerste lid.
aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 7.847.79, eerste lid.
aanlegactiviteit bedoeld in artikel 7.23, eerste lid, van dit omgevingsplan.
aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 7.9, eerste lid.
aanlegactiviteit als bedoeld in artikel PM:
aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 7.4, eerste lid.
aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 7.16, eerste lid.
aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 7.737.69, eerste lid.
aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 7.30, eerste lid.
aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 7.42, eerste lid.
aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 7.977.92, eerste lid
aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 7.1167.111, eerste lid.
aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 7.677.62, eerste lid.
aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 7.487.42, eerste lid
aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 7.917.86, eerste lid.
aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 7.1097.104, eerste lid.
aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 7.547.48, eerste lid.
aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 7.617.55, eerste lid.
aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 7.36, eerste lid.
afstand tussen een leiding van het distributienet en het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij die leiding bevindt, gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt.
Besluit van 9 december 2020 tot wijziging van het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Omgevingsbesluit, het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Invoeringsbesluit Omgevingswet en enkele andere besluiten met het oog op de beheersing van geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen;
landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals geologie, geomorfologie, reliëf, grondwaterhuishouding, (kwelgebieden), bodemopbouw/bodemsamenstelling, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
geheel van waarden in verband met het abiotische milieu (=niet levende natuur), in de vorm van specifieke aardkundige verschijnselen zoals steilranden en bodemovergangen.
cluster aaneengesloten percelen met overwegend bedrijfsbestemmingen, binnen een in het omgevingsplan als bedrijventerrein aangewezen gebied, daaronder niet begrepen een gezoneerd industrieterrein of een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld;
een bedrijf dat is gericht op het voorbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren.
glastuinbouwbedrijf:
een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf waarbij de productie geheel of overwegend is gericht op het telen van gewassen in kassen en/of hoge tunnels, welke ter plaatse (overwegend) permanent aanwezig zijn.
grondgebonden agrarisch bedrijf;
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde gronden in de directe omgeving van het bedrijf.
intensieve veehouderij:
een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf waarin het houden vee, anders dan melkvee, weidevee of paarden, en/of het houden van pluimvee en/of pelsdieren de hoofdzaak is en waarbij dientengevolge sprake is van specifieke belasting van de leefomgeving en het natuurlijk milieu door stank/geur, mest en ammoniak.
niet-grondgebonden agrarisch bedrijf;
een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde gronden in de directe omgeving van het bedrijf.
paardenhouderij;
een agrarisch bedrijf waarbij de productie geheel of overwegend gericht is op het africhten van paarden dan wel het bieden van verblijf aan paarden (bijvoorbeeld paardenpension).
onderzoek verricht door een daartoe gecertificeerde instantie en werkend volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).
AS SIKB 2000: Accreditatieschema Veldwerk bij Milieuhygiënisch Bodem- en waterbodemonderzoek, versie 2.8, 07‑02‑2014, met wijzigingsblad van 10‑02‑2018.
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
achtererfgebied en de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.
een accommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt. Het is gevestigd in een huis en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis en heeft maximaal 2 verhuurde kamers.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op het gebruiksdoel van het gebouw of het terrein wenselijk is.
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.
behoud van archeologische informatie door middel van een opgraving.
behoud van archeologische resten op dezelfde plaats door planaanpassing (behoudsmaatregelen).
beleidsregel over groen en water bij ruimtelijke ontwikkelingen zoals vastgesteld op 18 juni 2024, gepubliceerd op 16 juli 2024 en in werking getreden op 17 juli 2024.
Beleidsregels over windhinder, gepubliceerd op 4 juni 2020 en in werking getreden op 5 juni 2020.
Beleidsregels over kamerbewoning en woningsplitsing, gepubliceerd op 14 mei 2021 en in werking getreden op 15 mei 2021.
Bij collegebesluit van 20 april 2021 vastgestelde nadere regels ter uitwerking van de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019).
een strook grond ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding waarbinnen geen bebouwing mag worden opgericht en/of werken en werkzaamheden (niet zijnde bouwen) mogen worden uitgevoerd die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging van de buisleiding.
een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf. Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
Besluit van 3 juli 2018, houdende regels over activiteiten die in de fysieke leefomgeving, met inbegrip van de wijzigingen die nadien zijn aangebracht.
Besluit van 3 juli 2018, houdende regels over bouwwerken in de fysieke leefomgeving, met inbegrip van de wijzigingen die nadien zijn aangebracht.
Besluit van 3 juli 2018, houdende regels over de kwaliteit van de fysieke leefomgeving en de uitoefening van taken en bevoegdheden, met inbegrip van wijzigingen die nadien zijn aangebracht.
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het wijzigingsbesluit, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit.
het college van burgemeester en wethouders, tenzij op grond van of krachtens de Omgevingswet een ander bestuursorgaan als bevoegd gezag is aangewezen.
gebouw als bedoeld in artikel 5.89g van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
locatie als bedoeld in artikel 5.89h van het besluit kwaliteit leefomgeving.
een boerderij is een gebouw waarin de woonfunctie van een boerenbedrijf is gevestigd, in combinatie met interne bedrijfsruimte.
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond (=bouwlaag 1) en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
BRL SIKB 2000: Beoordelingsrichtlijn 2000, Veldwerk bij milieuhygiënisch bodemonderzoek, versie 5, 12‑12‑2013.
BRL SIKB 7000: Beoordelingsrichtlijn 7000, Uitvoering van (water)bodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem, versie 5, 19‑06‑2014, met wijzigingsblad van 12‑02‑2015.
hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, RVV 1990
buisleiding als bedoeld in artikel 3.101, eerste lid, onder a tot en met d, van het Besluit activiteiten leefomgeving.
omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet.
het in georganiseerd verband opvangen van meer dan 6 kinderen in de leeftijdscategorie 4 tot 13 jaar voor en na schooltijd, in de middagpauze en tijdens schoolvakanties.
een bedrijf gericht op het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken.
horeca, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
een bedrijf gericht op het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken.
een bedrijf gericht op het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.
gebied I of gebied II, bedoeld in bijlage I bij de Meststoffenwet, of een in dit omgevingsplan aangewezen concentratiegebied.
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.
Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en daarmee vergelijkbare evenementen.
collectief circulatiesysteem voor het transport van warmte door een circulerend medium voor verwarming of warmtapwater.
aanwezige en potenti ële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, waterhuishouding, kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, mate van stilte, donkerte, openheid, landschapsstructuur en belevingswaarde.
als type eengezinswoning wordt beschouwd: elke woning welke tevens een geheel pand vormt. Hieronder vallen vrijstaande woningen, aaneengebouwde woningen, zoals twee onder één kap gebouwde hele huizen, boerderijen met woningen en voorts alle rijenhuizen.
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.
gebouwen voor de stalling van auto´s en andere voertuigen.
een deel van een gevel (geveldeel) dat niet rechtstreeks wordt belast met een geluidniveau boven de standaardwaarde.
geluidaandachtgebied als bedoeld in artikel 3.20 van het besluit kwaliteit leefomgeving.
geluidgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 3.21 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
geluidgevoelige ruimte als bedoeld in artikel 3.22 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Een gevel waarop het gezamenlijke geluidniveau maximaal 53 dB bedraagt.
een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen aantoonbaar ervaringsdeskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
gebouw:
dat op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf;
dat gezien de aard, indeling en inrichting geschikt is om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; en
dat permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze wordt gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; of
geurgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is, maar op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit mag worden gebouwd;
Een gebouw waarin personen langdurig verblijven, met een minimaal verblijf van 14 uur, of gebouwen waarin kinderen verblijven. Dit zijn in ieder geval woningen, scholen, kinderdagverblijven, verpleeghuizen of instellingen voor mensen met een beperking.
industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of afleveren van goederen aan wederverkopers, dan wel instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.
een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.
het exploiteren van een rekencentrum of datacentrum, als bedoeld in artikel 3.235 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het gaat om een bebouwd vloeroppervlakte van meer dan 10 ha en een elektrisch aansluitvermogen van 70 MW of meer. Een hyperscale datacentrum omvat ook andere activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die het hyperscale datacentrum functioneel ondersteunen.
Internetwinkels worden aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:
a de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
b de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
c de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
d de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.
- woonvorm, waarbij de volledig eigenaar/volledig eigenaren van de woning die gedurende de inwoning door hem/hen en eventueel zijn/hun gezin ten minste één jaar in ongewijzigde samenstelling (behoudens naar algemene maatstaven passende wijzigingen) wordt bewoond, in die woning één (of meerdere) kamer(s) in gebruik geeft/geven aan maximaal één persoon en maximaal twee minderjarige kinderen van die persoon;
- woonvorm, waarbij de hoofdhuurder van de woning van een woningcorporatie die gedurende de inwoning door hem en eventueel zijn gezin ten minste één jaar in ongewijzigde samenstelling (behoudens naar algemene maatstaven passende wijzigingen) wordt bewoond, in die woning één (of meer) kamer(s) in gebruik geeft aan maximaal één persoon en maximaal twee minderjarige kinderen van die persoon.
ISO 11423-1:1997: Water - Bepaling van het gehalte aan benzeen en enige afgeleiden - Deel 1: Gaschromatografische methode met bovenruimte, versie 1997.
woonvorm - niet zijnde inwoning - waarbij sprake is van woonruimte die bestaat uit één of meer verblijfsruimten, die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen. De huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren wordt niet als kamerbewoning aangemerkt.
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.
Kleinschalig kamperen is een kampeerfunctie, uitsluitend als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf.
een bedrijf gericht op het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren.
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling een emissiefactor voor geur is vastgesteld en die vallen binnen een van de volgende diercategorieën:
a. varkens, kippen, schapen of geiten; en
b. als deze worden gehouden voor de vleesproductie:
1. rundvee tot 24 maanden;
2. kalkoenen;
3. eenden; of
4. parelhoenders;
landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling geen emissiefactor voor geur is vastgesteld, met uitzondering van pelsdieren.
het geheel van waarden in verband met bijzondere waarneembare landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, archeologische, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden die wordt bepaald door de onderliggende samenhang en beïnvloeding van levende en niet levende (abiotische) natuur.
gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten.
de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG en opgenomen in Bijlage III behorende bij deze regels.
lijst met een onderverdeling van horeca-activiteiten naar de mate van mogelijke overlast voor de omgeving zoals opgenomen in Bijlage III Lijst van horeca-activiteiten behorende bij deze regels.
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken.
educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.
een recreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden.
als meergezinswoning wordt beschouwd: elke woning die samen met andere woonruimten c.q. bedrijfsruimten een pand vormt. Hieronder vallen flats, galerij-, portiek-, beneden- en bovenwoningen, appartementen en woningen boven bedrijfsruimten, voor zover deze zijn voorzien van een buiten de bedrijfsruimte gelegen toegangsdeur.
perceel of deel van een perceel dat bedoeld is om gewassen te telen voor eigen consumptie.
hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het RVV 1990
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
NEN 5725:2017: Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek, versie 2017.
NEN 5740:2009/A1:2016: Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond, versie 2009+A1 en 2016.
NEN 6090:2017: Bepaling van de vuurbelasting, versie 2017.
NEN 6578:2011: Water - Potentiometrische bepaling van het totale gehalte aan totaal fluoride, versie 2011.
NEN 6589:2005/C1:2010: Water - Potentiometrische bepaling van het gehalte aan totaal anorganisch fluoride met doorstroomsystemen (FIA en CFA), versie 2010.
NEN 6600-1:2019: Water - Monsterneming - Deel 1: Afvalwater, versie 2019.
NEN 6965:2005: Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten - Atomaire-absorptiespectrometrie met vlamtechniek, versie 2005.
NEN 6966:2006: Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, versie 2005 + C1:2006.
NEN-EN 858-1:2002/A1:2004: Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) - Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole, versie 2002 + A1: 2004.
NEN-EN 858-2:2003: Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) - Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud, versie 2003.
NEN-EN 872:2005: Water – Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen – Methode door filtratie over glasvezelfilters, versie 2005;
NEN-EN 1825-1:2004: Vetafscheiders en slibvangputten - Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole, versie 2004 + C1:2006;
NEN-EN 1825-2:2002: Vetafscheiders en slibvangputten - Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud, versie 2002.
NEN-EN 12566-1:2016: Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties ≤ 50 IE - Deel 1: Geprefabriceerde septictanks, versie 2016.
NEN-EN 12673:1999: Water - Gaschromatografische bepaling van een aantal geselecteerde chloorfenolen in water, versie 1999.
NEN-EN 16693:2015: Water – Bepaling van de organochloor pesticiden (OCP) in watermonsters met behulp van vaste fase extractie (SPE) met SPE-disks gecombineerd met gaschromatografie-massaspectrometrie (GC-MS), versie 2015.
NEN-EN-ISO 2813:2014: Verven en vernissen - Bepaling van de glans (spiegelende reflectie) van niet-metallieke verflagen onder 20 graden, 60 graden en 85 graden, versie 2014.
NEN-EN-ISO 5667-3:2018: Water - Monsterneming - Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters, versie 2018.
NEN-EN-ISO 5815-1:2019: Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2019.
NEN-EN-ISO 5815-2:2003: Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 2: Methode voor onverdunde monsters, versie 2003.
NEN-EN-ISO 9377-2:2000: Water - Bepaling van de minerale-olie-index - Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie, versie 2000.
NEN-EN-ISO 9562:2004: Water - Bepaling van adsorbeerbare organisch gebonden halogenen (AOX), versie 2004;
NEN-EN-ISO 10301:1997: Water - Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen - Gaschromatografische methoden, versie 1997.
NEN-EN-ISO 10523:2012: Water - Bepaling van de pH, versie 2012;
NEN-EN-ISO 11885:2009: Water - Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES), versie 2009.
NEN-EN-ISO 12846:2012: Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012.
NEN-EN-ISO 14403-1:2012: Water - Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 1: Methode met doorstroominjectie analyse (FIA), versie 2012.
NEN-EN-ISO 14403-2:2012: Water - Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 2: Methode met continu doorstroomanalyse (CFA), versie 2012.
NEN-EN-ISO 15587-1:2002: Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 1: Koningswater ontsluiting, versie 2002.
NEN-EN-ISO 15587-2:2002: Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur, versie 2002.
NEN-EN-ISO 15680:2003: Water – Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met 'purge-and-trap' en thermische desorptie, versie 2003.
NEN-EN-ISO 15682:2001: Water - Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie, versie 2001.
NEN-EN-ISO 15913:2003: Water - Bepaling van geselecteerde fenoxyalkaanherbicide, inclusief bentazonen en hydroxybenzonitrillen met gaschromatografie en massaspectrometrie na vastefase-extractie en derivatisering, versie 2003.
NEN-EN-ISO 17294-2:2016: Water - Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma - Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen, versie 2016.
NEN-EN-ISO 17852:2008: Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire fluorecentiespectometrie, versie 2008.
NEN-EN-ISO 17993:2004: Water - Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie, versie 2004.
NEN-ISO 15705:2003: Water - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) - Kleinschalige gesloten buis methode, versie 2003.
NEN-ISO 15923-1:2013: Waterkwaliteit - Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie - Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat, versie 2013.
het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.
parkeernormen gepubliceerd op 1915 april 20242025 en in werking getreden op 2016 april 20242025.
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
activiteit, bedoeld in artikel 8.4, onder a tot en met e, van dit omgevingsplan.
omgevingsplanactiviteit bestaande uit het bouwen van een bouwwerk en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk.
omgevingsplanactiviteit bestaande uit het verrichten van activiteiten in, aan, op of bij een gemeentelijk monument of een voorbeschermd gemeentelijk monument.
omgevingsplanactiviteit bestaande uit het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk.
omgevingsplanactiviteit slopen binnen een rijksbeschermd stads- of dorpsgezichtwederopbouwgebied van nationaal belang.
omgevingsplanactiviteit slopen karakteristieke bouwwerken.
omgevingsplanactiviteit bestaande uit het wijzigen van het bestaand gebruik van gronden of bouwwerken.
Regeling van 11 november 2019, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving, met inbegrip van wijzigingen die nadien zijn aangebracht.
omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken, bedoeld in artikel 5.8 van dit omgevingsplan.
woonruimte (kamer) in een (deel van een) gebouw, die door de aard van de inrichting en het gebruik het privédomein van de bewoner is, die (mede) is aangewezen op het gebruik van gezamenlijke wezenlijke voorzieningen elders in dat (deel van het) gebouw.
wateren die voor het publiek bevaarbaar of op een andere wijze toegankelijk zijn
wat in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
voor het projectgebied de Kempen geldende onderzoeksprotocol, versie juni 2019.
een gebouw of woning (geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde) bedoeld voor recreatief gebruik in de vorm van recreatief nachtverblijf voor recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben.
een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.
ruimtelijk besluit of ruimtelijke besluiten, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, die bij wijze van overgangsrecht als tijdelijk deel onderdeel zijn van dit omgevingsplan, totdat deze bij wijzigingsbesluit voor een locatie zijn vervallen.
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
een uitstallingsruimte van groothandels - of productiebedrijven ten behoeve van wederverkopers of afnemers voor het gebruik in eigen bedrijf of instelling.
perceel of deel van een perceel waar geen gewassen worden of zullen worden geteeld voor eigen consumptie en waar geen beweiding van landbouwhuisdieren plaatsvindt.
een permanent kampeermiddel in de vorm van een caravan, die als een gebouw valt aan te merken.
a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
besluit tot wijziging van dit omgevingsplan waarvoor toepassing is gegeven aan artikel 11.1, tweede lid, Besluit elektronische publicaties.
voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden; te onderscheiden zijn de volgende categorieën:
laag/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies, acryldoek, lage tunnels;
laag/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;
hoog/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 3,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
hoog/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 2,5 m met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen) en teeltondersteunende kassen;
overig: vraatnetten, boomteelthekken.
een kwekerij en/of een verkoopplaats waar artikelen voor verwerking/gebruik in tuin en huis, daaronder ook begrepen dierbenodigdheden voor huisdieren, direct aan particulieren ter verkoop worden aangeboden, van welke verkoopplaats een koffiehoek deel kan uitmaken ter ondersteuning van de tuincentrumfunctie.
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
de hoogte van de afgewerkte begane grondvloer.
voertuig als bedoeld in artikel 1 van het RVV 1990 met uitzondering van kleine wagens, zoals kruiwagens en kinderwagens en rolstoelen
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater;
Besluit over de aanleg van een distributienet voor warmte in een bepaald gebied, waarin voor een periode van ten hoogste 10 jaar, uitgaande van het voor die periode geplande aantal aansluitingen op dat distributienet, de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu, gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte, bij aansluiting op dat distributienet is opgenomen.
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;
de -al dan niet met enige beperking- voor het publiek toegankelijke parkeerterreinen en parkeergebouwen;
de -al dan niet met enige beperking- voor publiek toegankelijke stegen, pleinen, open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten, veerponten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;
de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen die uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimten toegang geven en niet afsluitbaar zijn;
andere voor het publiek toegankelijke -al dan niet afsluitbare- stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht is bevoegd zijn afgesloten.
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
een voor bewoning bestemd gebouw, niet zijnde een woning, dat is geplaatst op een standplaats en in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
een op traditionele wijze gebouwd voor bewoning bestemd hoofdgebouw dat is geplaatst op een standplaats.
restproduct van de thermische zinkertsverwerkende bedrijven of voormalige thermische zinkertsverwerkende bedrijven in de Nederlandse en Belgische Kempen.
gebied waarbij zinkassen in de bodem aanwezig zijn of waarbij de bodem verontreinigd is geraakt door de aanwezigheid van zinkassen in het verleden.
LLLLLLLLLLLLLLLLLL
Bijlage II wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
/join/id/regdata/gm0772/2024/d086906d98574248b0ae3f0e0393c3a6/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/d086906d98574248b0ae3f0e0393c3a6/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/12c8ff3bea3f49d5a60cbed17af019b4/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/d0b3e2de93354977b2a481941306b203/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/40b7b4e6c15d43cfa8fb8088d84915b4/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/b76baa22ea45491fad516b5547ed9c0d/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/5c305b59177a4f8a8d5d0a29b5706be6/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/40b7b4e6c15d43cfa8fb8088d84915b4/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/b76baa22ea45491fad516b5547ed9c0d/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/513071ee205a44f6a7d7bec6da97fb27/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/513071ee205a44f6a7d7bec6da97fb27/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/f319e24305eb459180f03c95989cd2cc/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/f319e24305eb459180f03c95989cd2cc/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/21d2288a864f41e7bae9ae2d48fdc178/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/acc3cff8a41149e18584eebed611f021/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/b7b69b32008a4e0ca8198c617d774515/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/b7b69b32008a4e0ca8198c617d774515/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/9db588eb0c894de4be3d1cfb520dd490/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/fc13332513da405c8797fba9f0762825/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/fc13332513da405c8797fba9f0762825/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/186c6730076049ed913cce0c2e1106e5/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/186c6730076049ed913cce0c2e1106e5/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/396cee6d14f14c3a9da90f3e28f1dad1/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/9717036c93cf4d51b086248e116ec44b/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/9717036c93cf4d51b086248e116ec44b/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/5e30638289fc43b2b6870287e597021a/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/5e30638289fc43b2b6870287e597021a/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/865bcb27238f4abfb8d143b92809558f/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/865bcb27238f4abfb8d143b92809558f/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/8d5969d3459f4c73a50ab9bc4b74af05/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/375e91736fb04cf6b34f0dcdbc580ce6/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/375e91736fb04cf6b34f0dcdbc580ce6/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/6d3a63af03454aff83e543b31b06a711/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/6d3a63af03454aff83e543b31b06a711/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/10d4a736aed842d189592a7a5b478356/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/10d4a736aed842d189592a7a5b478356/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/0532658ffcd44503b807c33a786aba80/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/0532658ffcd44503b807c33a786aba80/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/003c3868976d4ee59884b6b318848fe9/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/68d544b612444e459db0bc514b960d77/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/68d544b612444e459db0bc514b960d77/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/8e559c884a3c4d3a903321b6eb28928d/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/a8f8f35b68f14cb3994b1b39da7d86f1/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/4746140942f5455786c0bdcebb6d8b31/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/32a050ea17034472a333fa94c9cccfd4/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/ba418dde4a82469db649c21b11d3bbda/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/266275ed994a4ed493b61cfb360d9083/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/dc4b266f110343bab4e884f6199ce82c/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/69c727682124423c8b0d2925343c8301/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/045ec76c138d41d0ba7a30f3fb1c13b4/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/045ec76c138d41d0ba7a30f3fb1c13b4/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/003c3868976d4ee59884b6b318848fe9/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/dd43b2c14d6c4504b738aa80000a776f/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/dd43b2c14d6c4504b738aa80000a776f/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/e2dc9dfcd17b45c0a0a08ad27fa34464/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/948105daa5114452bc78ffb53e51f1df/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/65c31a30ed8d4ab1a3a507140a86bad0/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/65c31a30ed8d4ab1a3a507140a86bad0/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/61e2828574df43be963a742f9c1750cd/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/93bb20df981146cf861ac1933a602394/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/93bb20df981146cf861ac1933a602394/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/443bade222054f94aa87e43845eca70a/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/443bade222054f94aa87e43845eca70a/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/f19843bec03e46eebff7299f1b817fc5/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/fc5953e3a5a5433984d7f3454c041424/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/ec60a35d853e431a871f524a7f136f0c/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/6c0183d38a8d4eacafd40ca7700216a4/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/d4013ccfe7dd4fa1b68f76046312543e/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/75975c7cac654b56b85bd78cdcb203de/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/75975c7cac654b56b85bd78cdcb203de/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/13eee8d372164b389f938c47d2e55710/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/13eee8d372164b389f938c47d2e55710/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/756b2b8eae94484baf1409a3d531dfa9/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/756b2b8eae94484baf1409a3d531dfa9/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/cc476b1c846c4737b88497502e866e71/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/cc476b1c846c4737b88497502e866e71/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/9029924abc54499088939e7d1cd2c6b8/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/9029924abc54499088939e7d1cd2c6b8/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/61e2828574df43be963a742f9c1750cd/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/3bea26add2e848e0a5027d3974bf0fd1/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/1f0a10c733ca403b9bc7f7b746925d5e/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/9e82d7f7af5f446084b5401fd998ffe3/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/fcf26234c0944a8caeefb32ab8c81a60/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/fcf26234c0944a8caeefb32ab8c81a60/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/8e0fd0f19d99494b960b0b62c507d27f/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/8e0fd0f19d99494b960b0b62c507d27f/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/da9fa082c5c946baad581569c043f39e/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/da9fa082c5c946baad581569c043f39e/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/05b7692fc56e46c8afe6b1813d1c7c92/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/259524344bc147718eac9c84f1094d0b/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/c8f898628c6c4e26a25676122de93de2/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/c8f898628c6c4e26a25676122de93de2/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/b842e9bace0846c7b786b577c5cce4db/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/fa780def67a94a0888f6b4e14bffe6dd/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/fa780def67a94a0888f6b4e14bffe6dd/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/0b7db965ac60438c907ed21d8dac45e9/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/fc1cb515628b4c7c8dfd8a454d7d4b96/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/fc1cb515628b4c7c8dfd8a454d7d4b96/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/e61c3e63be5340db885b25465f646614/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/e61c3e63be5340db885b25465f646614/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/dbff411488014559be4b75a002e38b8a/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/dbff411488014559be4b75a002e38b8a/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/f974057251804c1bbdfe53d79d4ce1c5/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/4a015cae18234dd09d7bf22192c8ebc3/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/4a015cae18234dd09d7bf22192c8ebc3/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/8155d7a26849404aa8a2df6e491a0bf6/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/fb13f528e0e54cbc9913115be2edd1ad/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/bd9b530e2d364baa9f3fa18ab8811f4c/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/bd9b530e2d364baa9f3fa18ab8811f4c/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/ba4ab099b03b44af8002c04c2ccb67be/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/45593686c48544ef899819ec96cf2741/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/3a36406035ef4b64b50c6c1d9f8dac65/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/06164eae34c041289cd095fa9ce025c0/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/7b7cb2d61ce8432e826409b51f8b7a1a/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/83be0e4493ba4592951a2c1b2d24b61b/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/779ece24a05a4ee5934e29820a8ab7aa/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/779ece24a05a4ee5934e29820a8ab7aa/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/f3a70afdc7364ed9b8bdf171fe03d231/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/328a07a5d66849ffa0d964463778f4eb/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/328a07a5d66849ffa0d964463778f4eb/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/ae1c9ca97705437086b54a6d2e4ed38c/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/9fc71ab0172b4695a651e5c2ede6ef16/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/9fc71ab0172b4695a651e5c2ede6ef16/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/95fcca57db0e46f59af29897ffd2ec18/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/95fcca57db0e46f59af29897ffd2ec18/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/b18cb2b12aae42d5bac5806698323f01/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/cb3c79c5144641a0a96d76adcf959da9/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/e1daed53809449f1bc09d42294147725/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/e1daed53809449f1bc09d42294147725/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/8e8678440c704b1f820083f5e63c6421/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/647c00ba9e434108baaca84f4031f2b3/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/baa5f198d1da4714809982ec2c5a9375/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/d285f0e482044b04b90546e07fa14f3e/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/d285f0e482044b04b90546e07fa14f3e/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/bc113fe2d75e46808cd49ae2e898be0f/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/bc113fe2d75e46808cd49ae2e898be0f/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/00d95c7661554afd87d02c7221dbbfe4/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/00d95c7661554afd87d02c7221dbbfe4/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/f71277d877124499bef967043551a08b/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/bf07f4880cda4868aa92c7d76d3a2082/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/adae159181bb4e2ab3d081aebf160645/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/f76b1169ee6941f8adbe2f4163928b93/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/b2b468d13e244213ada65870b5c96ad7/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/f35e90eac15d44b98c643550ed484bf1/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/1b1a252d314447bda38ab823e6b16a7b/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/1b1a252d314447bda38ab823e6b16a7b/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/0d1ccdb7b396488a9503414e33416da9/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/302974912111456b91a5a609d77791c2/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/302974912111456b91a5a609d77791c2/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/a3f3bd0476e948b4924b47eb400e46e4/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/a3f3bd0476e948b4924b47eb400e46e4/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/8155d7a26849404aa8a2df6e491a0bf6/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/ba4ab099b03b44af8002c04c2ccb67be/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/320894afa2b941ddae35f558131af8b6/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/320894afa2b941ddae35f558131af8b6/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/0974b32c2de445b696a2de16d51ce01e/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/3a392e9fdfbb4b8189986ca5bbf5e6bc/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/3a392e9fdfbb4b8189986ca5bbf5e6bc/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/06164eae34c041289cd095fa9ce025c0/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/6a41472644e24b4b8efc9e4d5144cc8f/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/6a41472644e24b4b8efc9e4d5144cc8f/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/ae67438b0fd1415ab260467af0fd25c8/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/d2b12d5c1e1a49d7bddfaa96dda800d8/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/d2b12d5c1e1a49d7bddfaa96dda800d8/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/d115abdfdb514e6c80aa1d7d26c05835/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/d115abdfdb514e6c80aa1d7d26c05835/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/40df6aec4e884c84a6c13872ece7755f/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/7b79c1d5a9e84d4590083cad224182f7/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/0b9ebd3089a3422283a28c9fc6a83b29/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/8e8678440c704b1f820083f5e63c6421/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/9d16ae58bffc4ffe97fd208613ff1328/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/5963aeca62734486aeea3cb892d68945/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/5963aeca62734486aeea3cb892d68945/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/0ee53b61271b4b58ba878f6963ebcfdc/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/0ee53b61271b4b58ba878f6963ebcfdc/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/c26582afb19747fcaec29c83c3193687/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/c26582afb19747fcaec29c83c3193687/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/ebe39a0162c048ebae03cc2b03fd21e2/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/ebe39a0162c048ebae03cc2b03fd21e2/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/de7b1aa8bf7248e79110930f09b5d775/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/de7b1aa8bf7248e79110930f09b5d775/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/6a02cb594db14bd1ad8517e1a25f2744/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/15169fd7e5fe469fb7c084c1d46022e1/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/1306d978ae20460086fc8dc500ef864f/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/9cee8c3a166b4b139acd939dfb73d8b3/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/ad3f5bfd08ba459a9dbfbf28abd7fe45/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/d8c3dffc05e54a83b6d8eaba14cad87e/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/c4a7cf90aa4044be850a79d2e915d85b/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/3dcc0f3d2b984166933262bbe5961b67/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/be6c6401cc874529945c71c162e164df/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/11e28d7c7bb74f7587148140949d6d7b/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/91735573d96540aa82885cab852891a6/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/61609d403f12481ea760d25aca39e481/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/61609d403f12481ea760d25aca39e481/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/70bf910b073543e7aaab011dff2ba649/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/70bf910b073543e7aaab011dff2ba649/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/9fb3bfe25ec54ac5bed0f738892c10a5/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/9fb3bfe25ec54ac5bed0f738892c10a5/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/5bda2d96036b4a69aa05af1922a48016/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/5bda2d96036b4a69aa05af1922a48016/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/db6fe8e264c74882ba89af8c710fded3/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/db6fe8e264c74882ba89af8c710fded3/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/d9a097e448f84c359e6782f7ff6b2f63/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/d9a097e448f84c359e6782f7ff6b2f63/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/0d1ccdb7b396488a9503414e33416da9/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/de9a95e7fd724c91b084189b781a1594/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/3e820543a11e4d0e9aad0ef0be40cb20/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/e3d5d390df034c9e81b910aac987e9d5/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/6dd87daf7e7c4d42b959f90598f90dc9/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/5868811e900e42578a6149f416869ec5/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/3a470c24fc064e66902f569c061bb6c3/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/798d626517bb4695a9700395d8d5e734/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/798d626517bb4695a9700395d8d5e734/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/768b400b3eba42d5aa7d3a8d09725072/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/768b400b3eba42d5aa7d3a8d09725072/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/e74918d1a62f48c8a19e96eece03d89f/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/4a2d043086984079b7ce46aa2c7514a1/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/8eb04571591947ee9806f0f58d317bda/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/b6e88c0d730b426db5df142e870bebbd/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/b6e88c0d730b426db5df142e870bebbd/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/4255c494221d484f881eabcde507ad25/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/01f314459a1a4b56ba3a9d75ceb105cb/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/74dcca430a7c4a949dc6197ccefb4402/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/74dcca430a7c4a949dc6197ccefb4402/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/f563b95bbab64729812d4e1ccd020a6a/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/f563b95bbab64729812d4e1ccd020a6a/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/10f7643b90bb43d79b3f27ea88bdf48f/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/10f7643b90bb43d79b3f27ea88bdf48f/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/8dc5e605d03b463b845d9be0cdff2cc8/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/8dc5e605d03b463b845d9be0cdff2cc8/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/96af306695d2461b807a44ea8be48c1c/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/73ac3554c7b74c17bd4614def8881e98/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/bb01bfa816b34274b3d12c228eab573f/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/fb7234bb3230470a861729b0115792d8/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/fb7234bb3230470a861729b0115792d8/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/70131200172b4fd7b17ba0d2daffd4d6/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/70131200172b4fd7b17ba0d2daffd4d6/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/940e4bbb013940db9f131b70630d5697/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/940e4bbb013940db9f131b70630d5697/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/6318d1500a9147b2ae471a9a7f1e4d95/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/04196ae005d44416b7b5cf165601d9fa/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/04196ae005d44416b7b5cf165601d9fa/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/4affee9aa2144f419020cd19cfeb0ba4/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/4affee9aa2144f419020cd19cfeb0ba4/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/fb23477249bd49afa52cbedec6921a66/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/fb23477249bd49afa52cbedec6921a66/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/15169fd7e5fe469fb7c084c1d46022e1/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/3f90af89c9c8429f9b5157aa78fd7c32/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/3f90af89c9c8429f9b5157aa78fd7c32/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/949b7a0eebb74ee39722c280ed3baf09/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/9cee8c3a166b4b139acd939dfb73d8b3/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/a1d105e6207e4998a60a657a2941c328/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/a1d105e6207e4998a60a657a2941c328/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/5c441ac77f54461c920f2641674c5478/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/5c441ac77f54461c920f2641674c5478/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/6028b4d6d23a4da682878c58e982e389/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/6028b4d6d23a4da682878c58e982e389/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/722615c48d064f92bd628bafff26b900/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/77e44c7325e74f2b975cb00bb87b3d93/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/77e44c7325e74f2b975cb00bb87b3d93/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/d01105e251304341b339324165ffe4c5/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/d01105e251304341b339324165ffe4c5/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/5675a23360984aa5a3825828e5a6e4df/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/d39873b9723e4057a8863d6969a070f5/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/8a90c20c0432417ab36f8e919f2609d5/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/8758b835eea945b5b8ea8b8c51fb2ec0/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/8758b835eea945b5b8ea8b8c51fb2ec0/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/e3d5d390df034c9e81b910aac987e9d5/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/385110373e47434ea5c0454dc15d3b2f/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/4d6594048d6b44b0955314ab73df7e18/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/388b9f7eeb1349819afdc4e3cf097781/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/616a7e5cbe32485aae336edb73296db2/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/5f03b36188384d74b5f87a411a5f1a41/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/5f03b36188384d74b5f87a411a5f1a41/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/cca60aa563a44510921b952fad970960/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/cca60aa563a44510921b952fad970960/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2025/1628fa9ed4a74a97b83c61b27ee5dd64/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/e95c1876feb441c6bd03e7ee8cedf0c2/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/3ce8807f33fd430cbba37b8c3c3532bd/nld@2025‑05‑21;06235231
MMMMMMMMMMMMMMMMMM
Bijlage III wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
/join/id/regdata/gm0772/2024/2484bbbf935d4c399b2c949b11d55617/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/ecda2cb2f36d45119eca337fde16be3d/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2024/fbd0d6925b834066b02fa751e47bb2d8/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/585ba9280b9d4e36bf4559d939888e21/nld@2025‑12‑01;08163440
/join/id/regdata/gm0772/2024/4a2a8a58c4b843b984df4e9d14bd71f9/nld@2025‑05‑21;06235231
/join/id/regdata/gm0772/2025/976fdd45ef8a4075b7dbd7ca787e77d4/nld@2025‑12‑01;08163440
NNNNNNNNNNNNNNNNNN
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ook voor de gemeente Eindhoven geldt per 1 januari 2024 het tijdelijke omgevingsplan van rechtswege.
Na de eerste wijziging van het tijdelijk deel van het omgevingsplan krijgt het omgevingsplan Eindhoven de hieronder weergegeven structuur en opzet. De indeling van het omgevingsplan volgens deze opzet is voor de verdere wijzigingen van het omgevingsplan bepalend en biedt een kader waarbinnen de wijzigingen zo duidelijk mogelijk en binnen de doelstellingen van de Omgevingswet kunnen worden opgenomen.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Dit hoofdstuk bevat de verwijzingen naar de begripsbepalingen die gelden voor het omgevingsplan, het oogmerk van de regels van het omgevingsplan, waar en voor wie de regels gelden en de artikelen over de verstrekking van gegevens.
Hoofdstuk 2 Vanwege instructieregels aangewezen gebieden en locaties
In dit hoofdstuk staan de door het Rijk en de provincie gegeven instructieregels waar de gemeente in het omgevingsplan rekening mee moet houden.
Hoofdstuk 3 Gebruiksdoel van gronden en bouwwerken (regels over gebruik)
Gebruik van gronden en bouwwerken is alleen toegestaan als het in overeenstemming is met een aan een locatie gegeven gebruiksdoel. Het begrip gebruiksdoel komt in de plaats van het begrip bestemming zoals we dat kennen vanuit de bestemmingsplannen. In dit hoofdstuk zijn de in Eindhoven voorkomende gebruiksdoelen opgenomen met bijbehorende regels. Een voorbeeld is regels over een beroep of bedrijf aan huis bij het gebruiksdoel wonen.
Hoofdstuk 4 Overige regels over het gebruik van gebouwen en gronden
De overige regels over het besluit van gronden en bouwwerken staan in dit hoofdstuk. Dit zijn bijvoorbeeld regels die voortvloeien uit het gemeentelijk beleid, zoals de parkeernota bij wijziging van gebruik, maar ook regels over geluid of de inrichting en gebruik van een erf.
Hoofdstuk 5 Activiteiten met betrekking tot bouwwerken
Dit hoofdstuk is van toepassing op het verrichten van een omgevingsplanactiviteit bouwwerken of slopen. In dit hoofdstuk is de bouwvergunningplicht opgenomen maar ook de regels over vergunningsvrij en de beoordelingsregels, vergunningvoorschriften, afwijkingsmogelijkheden en aanvraagvereisten. In afdeling 5.3 staan de regels over vergunningplichtige sloopactiviteiten.
Hoofdstuk 6 Ruimtelijke regels over bouwwerken
In dit hoofdstuk staan onder andere de bouwregels van gebouwen en bouwwerken. In deze regels staat bijvoorbeeld wat waar gebouwd mag worden, de bouwhoogte etc.
Hoofdstuk 7 Aanlegactiviteiten
Dit hoofdstuk bevat regels over aanlegactiviteiten. Dit zijn regels over het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Dit hoofdstuk bevat ook regels en vergunningplichten voor verschillende aanlegactiviteiten, bijvoorbeeld voor een aanlegactiviteit in een beschermingszone archeologie.
Hoofdstuk 8 Het aanleggen of wijzigen van een gemeenteweg, waterschapsweg of lokale spoorweg of het wijzigen van gebruik van een lokale spoorweg
Dit hoofdstuk is van toepassing op het geluid op de gevel van geluidgevoelige gebouwen als gevolg van het aanleggen of wijzigen van bepaalde gemeentewegen, waterschapswegen en lokale spoorwegen of het gebruik van een lokale spoorweg.
Hoofdstuk 9 Kostenverhaal
Dit hoofdstuk is gereserveerd voor de regels over kostenverhaal.
Hoofdstuk 10 Milieubelastende activiteiten
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen die voor alle milieubelastende activiteiten gelden. Onder een milieubelastende activiteit wordt verstaan een activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken. Deze begripsbepalingen is zeer ruim en omvat een breed scala aan activiteiten met grote verschillen in aard en omvang van de gevolgen voor het milieu. Dit begrip is ook breder dan het begrip ‘inrichting’ uit de voormalige Wet milieubeheer. De meeste regels in dit hoofdstuk zijn afkomstig uit de ‘bruidsschat’ (zie ook bij hoofdstuk 22).
Hoofdstuk 11 Gemeentelijke monumenten
Dit hoofdstuk is van toepassing op gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten en de zorg daarvoor en het verrichten van een omgevingsplanactiviteit gemeentelijke monumenten. Deze regels zijn pas van toepassing als de regels van hoofdstuk 2 en 3 van de Erfgoedverordening zijn vervallen. Daarmee wordt voorkomen dat zowel de vergunningplicht op grond van de Erfgoedverordening als de vergunningplicht op grond van deze paragraaf gaat gelden (met uitzondering van de regels in artikel 11.10 t/m 11.17).
Hoofdstuk 12 Activiteiten op of bij openbare plaatsen, wegen en bij wateren
In dit hoofdstuk komen regels uit de gemeentelijke verordeningen.
Op basis van de op 1 januari 2024 in werking getreden Omgevingswet dienen op gemeentelijk niveau de regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving uiterlijk 1 januari 2032 te zijn geïntegreerd in het nieuwe deel van het omgevingsplan. Veel van de regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving zijn opgenomen in gemeentelijke verordeningen. Deze zijn op basis van de Gemeentewet of bijzondere wetgeving door de gemeenteraad vastgesteld.
De overgang van deze regels naar het omgevingsplan wordt ingekaderd door hetgeen daarover bij of krachtens de Omgevingswet is bepaald: er zijn regels die moeten overgaan, er zijn regels die niet mogen overgaan, en er zijn regels waar een nadere afweging mag worden gemaakt. In alle gevallen is in de Omgevingswet bepaald dat indien de regels niet op genoemde datum van uiterlijk 1‑1‑2032 zijn overgezet naar het omgevingsplan, deze van rechtswege komen te vervallen.
In hoofdstuk 12 “Activiteiten op of bij openbare plaatsen, wegen en bij wateren” zijn de bepalingen vanuit de APV opgenomen, dit in beginsel met als werkingsgebied het gehele ambtsgebied van de gemeente Eindhoven. Voor het overzetten van de APV-regels is gebruik gemaakt van de adviezen en richtlijnen van de VNG. Uitgangspunt bij het overzetten van de APV-regels is dat dit beleidsarm gebeurt: in beginsel zijn de actuele bepalingen ongewijzigd omgezet. Alleen dat waar sprake is van een juridisch instrument dat niet meer terugkeert in de Omgevingswet (bijvoorbeeld de ontheffing) is een omgevingsvergunningplicht geregeld.
Opname van deze bepalingen in een separaat hoofdstuk is voor de uitvoering van de VTH-taken op de “oude” APV-regels goed werkbaar.
Hoofdstuk 13 Activiteiten over flora en fauna
Dit hoofdstuk is gereserveerd voor regels over flora en fauna, onder andere de Bomenverordening.
Hoofdstuk 14 Procedureregels
Gereserveerd
Hoofdstuk 15-21
Gereserveerd
Hoofdstuk 22 Activiteiten (Bruidsschat van het rijk)
Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet is een aantal regels van het Rijk naar gemeenten en waterschappen overgeheveld. Deze zijn automatisch naar hoofdstuk 22 van het tijdelijk deel van het omgevingsplan verhuisd. Deze regels heten de ‘bruidsschat’. Een deel van deze regels is aangepast en opgenomen in de nieuwe structuur van het omgevingsplan Eindhoven. Een groot deel van deze bruidsschat wordt in hoofdstuk 22 gehandhaafd.
Hoofdstuk 23 Overgangsrecht
In dit hoofdstuk staan de algemene regels van het overgangsrecht.
Hoofdstuk 24 Slotbepalingen
Dit hoofdstuk bestaat uit 1 artikel dat bepaalt dat dit omgevingsplan wordt aangehaald als Omgevingsplan gemeente Eindhoven.
Bijlagen
Toelichting
OOOOOOOOOOOOOOOOOO
Na sectie ' Meet- en rekenregels' worden negen secties ingevoegd, luidende:
De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat dezelfde grond meer dan één keer meetelt bij het toepassen van planregels. Dit zorgt voor een rechtvaardige en ruimtelijk consistente toepassing van de regels.
Bijvoorbeeld: een deel van een perceel dat nodig is om aan een maximale bebouwingspercentage te voldoen, kan niet nogmaals worden gebruikt om een ander bouwwerk op te baseren.
De dienstverlening met toepasbare regels ontstaat door annotaties aan het omgevingsplan. Omdat de juridisch regels voor de vergunningverlening voor kabels en leidingen niet in het omgevingsplan zitten, maar in de Algemene verordening ondergrondse infrastructuren gemeente Eindhoven 2022, kunnen de annotaties nog niet worden gekoppeld. Om de annotaties voor deze vergunningverlening alvast te kunnen koppelen aan het DSO, is een leeg artikel in het omgevingsplan opgenomen. Dit is een technisch artikel zonder juridische regels waaraan de annotaties opgehangen worden. De juridische regels voor de betreffende activiteiten bevinden zich dus buiten het omgevingsplan, namelijk in voornoemde verordening.
Met dit artikel wordt invulling gegeven aan artikel 5.14 Besluit kwaliteit leefomgeving ten aanzien van brandvoorschriftengebieden. Het gevolg van deze bepaling is dat ter plaatse van 'brandvoorschriftengebied' aanvullende bouwmaatregelen moeten worden getroffen op grond van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Artikel 5.14, eerste lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving bepaalt wat een brandvoorschriftengebied is. Dat zijn de locaties die in het omgevingsplan kunnen worden aangewezen als op die locaties een brandaandachtsgebied is toegelaten en waar voor een bouwwerk de eis van artikel 4.90, eerste lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving geldt. Het is mogelijk om andere gelijkwaardige maatregelen te treffen in plaats van de maatregelen die op grond van hiervoor genoemde bepaling zijn vereist.
Het tweede lid van artikel 5.14 Besluit kwaliteit leefomgeving schrijft voor dat in het omgevingsplan een (reeds geldend) brandaandachtsgebied wordt aangewezen als brandvoorschriftengebied.
Het aandachtsgebied en het voorschriftengebied zijn nieuw kernbegrippen van de gemoderniseerde omgevingsveiligheid van het Rijk. De aandachtsgebieden voor brand, explosie en gifwolk maken inzichtelijk in welk gebied zich bij een incident bij een aangewezen risicoactiviteit nog levensbedreigende gevolgen voor personen in gebouwen kunnen voordoen. Een aandachtsgebied ontstaat van rechtswege bij het begin van een nieuwe aangewezen risicoactiviteit met aandachtsgebied. De aandachtsgebieden zijn zichtbaar op de Atlas Leefomgeving.
In tegenstelling tot de aandachtsgebieden ontstaan voorschriftengebieden voor brand- en explosie pas als deze in het omgevingsplan worden aangewezen. Het gevolg van de aanwijzing van een voorschriftengebied is dat nieuw te bouwen gebouwen binnen dat gebied van bouwkundige maatregelen moeten worden voorzien om de daarin verblijvende personen te beschermen. Terwijl het aandachtsgebied iets zegt over de te verwachten risico’s, bepaalt het voorschriftengebied waar extra bescherming in de vorm van bouwkundige maatregelen nodig is.
De gemeente heeft enige vrijheid om te bepalen waar voorschriftengebieden worden aangewezen. Het eerste lid van art. 5.14 Besluit kwaliteit leefomgeving biedt ruimte om in gebieden waarvan de concrete invulling nog niet vaststaat alvast aandachtsgebieden toe te laten voor toekomstige risicoactiviteiten en deze locatie te aan te wijzen als brandvoorschriften- of explosievoorschriftengebied.
Als er eenmaal een aandachtsgebied voor brand -en explosie is ontstaan (omdat een nieuwe aangewezen risicoactiviteit is gestart), dan moet het voorschriftengebied aangewezen worden (gelet op het tweede lid van art. 5.14 Besluit kwaliteit leefomgeving). Echter, het is niet altijd verplicht om het (reeds ontstane) aandachtsgebied aan te wijzen als voorschriftengebied. Op grond van artikel 5.14, derde lid, Besluit kwaliteit leefomgeving is het mogelijk om, in afwijking van het tweede lid, af te zien van de aanwijzing van een brand- of explosievoorschriftengebied. Ook kan een kleiner brand- of explosievoorschriftengebied worden aangewezen. Dat kan aan de orde zijn wanneer de risico’s binnen het aandachtsgebied, al dan niet na het treffen van maatregelen, aanvaardbaar zijn en de bouwkundige voorzieningen aan nieuwe gebouwen niet nodig zijn. Deze mogelijkheid geldt niet voor een locatie in een brand- of een explosieaandachtsgebied waar een zeer kwetsbaar gebouw is toegelaten.
Met dit artikel wordt invulling gegeven aan artikel 5.14 Besluit kwaliteit leefomgeving ten aanzien van explosievoorschriftengebieden. Het gevolg van deze bepaling is aldus dat ter plaatse van de aanduiding 'explosievoorschriftengebied' aanvullende bouwmaatregelen moeten worden getroffen op grond van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Artikel 5.14, eerste lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving bepaalt wat een explosievoorschriftengebied is. Dat zijn de locaties die in het omgevingsplan kunnen worden aangewezen als op die locaties een explosieaandachtsgebied is toegelaten en waar voor een bouwwerk de eis van artikel 4.90, eerste lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving geldt. Het is mogelijk om andere gelijkwaardige maatregelen te treffen in plaats van de maatregelen die op grond van hiervoor genoemde bepaling zijn vereist.
Het tweede lid van artikel 5.14 Besluit kwaliteit leefomgeving schrijft voor dat in het omgevingsplan een (reeds geldend) explosieaandachtsgebied wordt aangewezen als explosievoorschriftengebied.
Het aandachtsgebied en het voorschriftengebied zijn nieuw kernbegrippen van de gemoderniseerde omgevingsveiligheid van het Rijk. De aandachtsgebieden voor brand, explosie en gifwolk maken inzichtelijk in welk gebied zich bij een incident bij een aangewezen risicoactiviteit nog levensbedreigende gevolgen voor personen in gebouwen kunnen voordoen. Een aandachtsgebied ontstaat van rechtswege bij het begin van een nieuwe aangewezen risicoactiviteit met aandachtsgebied. De aandachtsgebieden zijn zichtbaar op de Atlas Leefomgeving.
In tegenstelling tot de aandachtsgebieden ontstaan voorschriftengebieden voor brand en explosie als deze in het omgevingsplan worden aangewezen. Het gevolg van de aanwijzing van een voorschriftengebied is dat nieuwe gebouwen binnen dat gebied van bouwkundige maatregelen moeten worden voorzien om de daarin verblijvende personen te beschermen. Terwijl het aandachtsgebied iets zegt over de te verwachten risico’s, bepaalt het voorschriftengebied waar extra bescherming in de vorm van bouwkundige maatregelen nodig is.
De gemeente heeft enige vrijheid om te bepalen waar voorschriftengebieden worden aangewezen. Het eerste lid van art. 5.14 Besluit kwaliteit leefomgeving biedt ruimte om in gebieden waarvan de concrete invulling nog niet vaststaat alvast aandachtsgebieden toe te laten voor toekomstige risicoactiviteiten en deze locatie te aan te wijzen als brandvoorschriften- of explosievoorschriftengebied.
Als er eenmaal een aandachtsgebied voor brand en explosie is ontstaan (omdat een nieuwe aangewezen risicoactiviteit is gestart), dan móet het voorschriftengebied aangewezen worden (gelet op het tweede lid van art. 5.14 Besluit kwaliteit leefomgeving). Echter, het is niet altijd verplicht om het (reeds ontstane) aandachtsgebied aan te wijzen als voorschriftengebied. Op grond van artikel 5.14, derde lid, Besluit kwaliteit leefomgeving is het mogelijk om, in afwijking van het tweede lid, af te zien van de aanwijzing van een brand- of explosievoorschriftengebied. Ook kan een kleiner brand- of explosievoorschriftengebied worden aangewezen. Dat kan aan de orde zijn wanneer de risico’s binnen het aandachtsgebied, al dan niet na het treffen van maatregelen, aanvaardbaar zijn en de bouwkundige voorzieningen aan nieuwe gebouwen niet nodig zijn. Deze mogelijkheid geldt niet voor een locatie in een brand- of een explosieaandachtsgebied waar een zeer kwetsbaar gebouw is toegelaten.
Artikel 5.16, eerste lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving geeft de gemeenteraad de mogelijkheid om een risicogebied of meerdere risicogebieden aan te wijzen. Risicogebieden externe veiligheid zijn bedoeld om risicovolle bedrijven die bij elkaar liggen extra ruimte te geven. Op de grens van het risicogebied mag het plaatsgebonden risico niet meer dan 1 op de miljoen per jaar zijn. Ten aanzien van risicogebieden staan instructieregels in paragraaf 5.1.2.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Risicogebieden zijn vergelijkbaar met de veiligheidscontour als bedoeld in artikel 14 van het voormalige Besluit externe veiligheid inrichtingen. Met dit artikel kan (een deel van) de veiligheidscontour als risicogebied worden aangewezen. Uiteraard kunnen ook nieuwe gebieden aangewezen worden.
Artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat een instructieregel over het aanwijzen van een bebouwingscontour houtkap. Dat is nodig, omdat de regels in afdeling 11.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving uitsluitend gelden buiten het stedelijk gebied van gemeenten (artikel 11.111, tweede lid, aanhef en onder a, Besluit activiteiten leefomgeving). De grenzen daarvan – de 'bebouwingscontour kap' – worden door de gemeenteraad vastgesteld in het omgevingsplan.
Artikel 5.165a van het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat een instructieregel over het aanwijzen van een bebouwingscontour jacht.
Om redenen van veiligheid mag er geen jacht plaatsvinden direct bij of tussen bebouwing. Artikel 11.71, vierde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving verbiedt dat. Het is de gemeente die op grond van artikel 5.165a van het Besluit kwaliteit leefomgeving de desbetreffende 'bebouwingscontour jacht' aanwijst. De regeling is een voortzetting van de bepalingen die voorheen waren gesteld in artikel 3.21, derde lid, van de Wet natuurbescherming, en artikel 3.12, derde lid, aanhef en onder e, van het Besluit natuurbescherming. Bij de vaststelling van de bebouwingscontour jacht houdt de gemeenteraad rekening met het belang van veiligheid.
Ter plaatse van ‘waterwingebied’ geldt dat de gronden zijn aangewezen voor de instandhouding van de openbare drinkwatervoorziening (zoals bedoeld in artikel 5.16 Omgevingsverordening Noord-Brabant). De bijbehorende regels voor de aanlegactiviteiten staan in hoofdstuk 7 van dit omgevingsplan.
Ter plaatse van ‘grondwaterbeschermingsgebied’ geldt dat de gronden zijn aangewezen voor bescherming van de kwaliteit van het grondwater en de bodem (zoals bedoeld in artikel 5.17 Omgevingsverordening Noord-Brabant). De bijbehorende regels voor de aanlegactiviteiten staan in hoofdstuk 7 van dit omgevingsplan.
PPPPPPPPPPPPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQQQQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat enkele voorrangsregels.
Het eerste lid bepaalt dat ter plaatse van 'ruimtelijke regels tijdelijk deel nog in werking' de regels in deze paragraaf buiten toepassing blijven voor zover het ter plaatsegeldende ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan afwijkende regels over hetzelfde onderwerp bevat. In dat geval zijn de regels in dat tijdelijk deel van toepassing.
Het tweede lid bevat een soortgelijke regel voor als ergens een TAM-omgevingsplan is vastgesteld. Het Rijk heeft een tijdelijk een alternatieve maatregel beschikbaar gesteld voor het publiceren van wijzigingen van het omgevingsplan: de TAM IMRO.Daarmee hoeft niet via de nieuwe digitale standaarden een wijziging van het omgevingsplan beschikbaar gesteld te worden, maar kan dat nog via de IMRO-standaard (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening). Direct na de inwerkingtreding van de Omgevingswet is er tijdelijk geen plicht om de STOP/TPOD te gebruiken. Dit regelt artikel 11.1 lid 2 van het Besluit elektronische publicaties. Een besluit tot wijziging van het omgevingsplan met toepassing van TAM-IMRO wordt een TAM-omgevingsplan genoemd.
Hoewel een TAM-omgevingsplan met de oude standaard wordt gepubliceerd, waardoor het technisch geen onderdeel is van het omgevingsplan, maakt het juridisch gezien daarvan wel onderdeel uit. Een besluit tot wijziging van het omgevingsplan met toepassing van TAM-IMRO zal in heel veel gevallen gepaard gaan met het voor het besluitgebied laten vervallen van het ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren met het oog op het faciliteren van eennieuweeen nieuwe ontwikkeling.
Deze subparagraaf geldt in principe ook waar een TAM-omgevingsplan geldt. In een TAM-omgevingsplan kunnen echter lokaal afwijkende regels zijn opgenomen. Het tweede lid bepaalt dat in dat geval de regels van het TAM-omgevingsplan van toepassing zijn. Het tweede lid heeft alleen betrekking op een gebied waar bij vaststelling van het TAM-omgevingsplan tevens het ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan is komen te vervallen. Die specificatie is nodig omdat met een TAM-omgevingsplan ook thematisch aanvullende regels kunnen worden toegevoegd aan het omgevingsplan, zonder dat bijvoorbeeld het onder oud recht vastgestelde bestemmingsplan daarbij komt te vervallen. Omdat het onder oud recht vastgestelde bestemmingsplan dan nog geldt, moet daar het eerste lid van toepassing zijn. Of bij vaststelling van een TAM-omgevingsplan tevens het ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan is komen te vervallen, blijkt uit hetzelfde raadsbesluit waarmee een TAM-omgevingsplan is vastgesteld.
RRRRRRRRRRRRRRRRRR
Na sectie ' Maatwerkvoorschrift bij wijzigen bestaand gebruik' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
In het omgevingsplan zijn meerdere gebiedsaanwijzingen opgenomen, om de verschillende type gebieden mee aan te geven. Deze staan bij elkaar in dit artikel.
SSSSSSSSSSSSSSSSSS
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In bestemmingsplannen werd vaak in de bestemmingsomschrijving aangegeven dat gronden mede waren bedoeld voor bepaalde bijbehorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen en waterpartijen. Hoewel dergelijke bijbehorende voorzieningen moeten vanzelfsprekend moeten worden geacht in overeenstemming te zijn met alle gebruiksdoelen, is in dit artikel bepaald dat dit een gebruik betreft dat in overeenstemming is met een aan een locatie gegeven gebruiksdoel. Daarbij is aangegeven dat het genoemde gebruik ‘in elk geval’ in overeenstemming is met het betreffende gebruiksdoel. Dat betekent dat de opgenomen lijst niet limitatief is. Een soortgelijke bepaling met betrekking tot een nog geldende bestemming is niet nodig, omdat dit in bestemmingsplannen geregeld is in de bestemmingsomschrijvingen.
TTTTTTTTTTTTTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWWWWWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAAAAAAAAA
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afdeling 3.4 worden gebruiksdoelen aan locaties gegeven, wordt bepaald welk gebruik daar is toegestaan, en worden regels over het gebruik gegeven. Deze paragraaf bevat regels over bedrijven. Artikel 3.333.21 bepaalt het toepassingsbereik van de regels in dit onderdeel.
Eerste lid:
In het eerste lid is bepaald dat de paragraaf van toepassing is op de locatie ‘bedrijf’. De inhoudelijke regels over gebruiksdoel en gebruik volgen in de overige bepalingen.
Tweede lid:
In het tweede lid is aangegeven waarvoor de gronden mogen worden gebruikt.
Derde lid:
In bijlage III is een Lijst met bedrijfsactiviteiten opgenomen. Deze lijst is een essentieel element in de regeling over milieuhinder zoals opgenomen in subparagraaf 3.4.6.2 .Door het gebruik van deze begripsbepaling wordt voorkomen dat in iedere regel waarin de Lijst van bedrijfsactiviteiten wordt benoemd de vindplaats ervan vermeld hoeft te worden. Dat komt de leesbaarheid van de betreffende regels ten goede.
BBBBBBBBBBBBBBBBBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 3.343.22 bevat regels over de omvang en situering van een bedrijf.
Eerste lid:
Met het eerste lid kunnen locatiegericht beperkingen worden gesteld aan de omvang van het totale bedrijvenprogramma in een groter gebied of per perceel. Deze regels zijn alleen van toepassing voor zover de betreffende aanduiding op een locatie van toepassing is. Is geen aanduiding opgenomen, dan gelden de betreffende beperkingen niet. Daarnaast kan het bedrijf dan nog in omvang zijn beperkt vanwege de maxima die gelden voor de bebouwing (maximum bouwhoogte, bebouwingspercentage of bouwvlak).
CCCCCCCCCCCCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDDDDDDDDDD
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op alle locaties waar bedrijven worden toegelaten, wordt de milieuhindercategorie bepaald door middel van het plaatsen van een locatie-aanduiding met de maximale categorie. Hoe hoger de milieuhindercategorie is, hoe meer milieuhinder te verwachten valt. Een bedrijf dat zich op een bepaalde locatie wil vestigen dient dus niet alleen na te gaan of de locatie het gebruiksdoel ‘bedrijf’ heeft, maar ook of het voldoet aan de maximale milieuhindercategorie zoals op die locatie is aangegeven. Hierbij moet men de Lijst van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage III raadplegen. Mocht een bedrijf hoger ingeschaald zijn in de Lijst van bedrijfsactiviteiten, dan kan dat bedrijf per maatwerkvoorschrift alsnog toegestaan worden als de milieugevolgen gelet op de concrete bedrijfsvoering vergelijkbaar zijn met die van de toegestane categorieën (zie artikel 3.383.26). Ook bedrijven die niet in de Lijst van bedrijfsactiviteiten voorkomen, kunnen onder dezelfde voorwaarden toegestaan worden met een maatwerkvoorschrift (zie artikel 3.383.26).
EEEEEEEEEEEEEEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De in artikel 3.373.25 opgenomen regelingen zijn specifiek opgenomen voor Woensel Noord. In het bestemmingsplan voor Woensel Noord waren regelingen opgenomen waarbij bestaande bedrijfscategorieën waren toegestaan, ter plaatse van andere bedrijfscategorieën.
Er zijn bijvoorbeeld bedrijven behorende tot de categorie 3.1 en 3.2 toegestaan. Hierbinnen zijn alleen bestaande bedrijven behorende tot de categorie 1 en 2 toegestaan.
FFFFFFFFFFFFFFFFFFF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
[Vervallen]
GGGGGGGGGGGGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHHHHHHHH
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 3.393.27 bevat een beperkende regel over waar risicobedrijven zijn toegestaan.
Eerste lid:
Uit het eerste lid volgt dat het gaat om bedrijven waar een activiteit plaatsvindt die in Bijlage VII t/m X bij het Besluit kwaliteit leefomgeving is aangewezen. Dergelijke bedrijven zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van 'risicobedrijf'.
De vestiging van een bedrijf dat in het Besluit kwaliteit leefomgeving als risicovolle activiteit is aangewezen betekent veiligheidsrisico’s voor de omgeving (personen en objecten). Om deze risico’s te beperken, worden beperkingen aan het gebruik van gronden in de omgeving gesteld. Gelet hierop kunnen risicobedrijven alleen op nader aangewezen locaties zich gaan vestigen.
Ter plaatse van ‘risicobedrijf’ kunnen dus nieuwe risicoactiviteiten starten. Bij de vestiging van deze bedrijven is daarnaast een melding of nadere toestemming vereist (omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving of een omgevingsvergunning op grond van Hoofdstuk 10 van dit omgevingsplan). In voorkomende gevallen worden de risico’s vooraf beperkt door in het omgevingsplan een aandachtsgebied toe te laten waaraan vergunningaanvragen kunnen worden getoetst.
Tweede lid:
Het tweede lid bevat uitzonderingen waarop het eerste lid niet van toepassing is. In onderdeel a en b zijn uitzonderingen opgenomen voor gasdrukregel- en meetstations en voor propaantanks. Dit zijn risicoactiviteiten die als ondersteunende activiteit veelvuldig voorkomen bij een andere (hoofd)activiteit. Deze activiteiten kunnen overal in de stad voorkomen en vanuit ruimtelijk oogpunt is er geen noodzaak om locaties aan te wijzen waar deze activiteiten mogen worden verricht. Dit uiteraard voor zover de externe veiligheidsrisico’s beperkt voor de omgeving beperkt blijven. Daarvoor zijn in beide onderdelen een tweetal voorwaarden opgenomen. Voor gasdrukregel- en meetstations en voor propaantanks bevat het Besluit activiteiten leefomgeving bevat regels met het oog op waarborgen van externe veiligheid. Zo zijn in tabel 4.421, respectievelijk in tabel 4.899 afstanden opgenomen die verplicht aangehouden moeten worden tot (zeer) kwetsbare gebouwen en locaties. Deze afstanden dienen op eigen terrein blijven om risico’s en gebruiksbeperkingen voor de omgeving te voorkomen. Als er een andere aangewezen risicoactiviteit aanwezig is, dan geldt de locatiebeperking van het eerste lid ook onverminderd.
IIIIIIIIIIIIIIIIIII
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 3.403.28 bevat een beperkende regel over waar activiteiten die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken, zijn toegestaan. In artikel 5.78b van het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn activiteiten aangewezen die ‘in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken’. Deze bedrijven, die in de praktijk grote lawaaimakers worden genoemd, mogen zich alleen op nader aangeduide locaties vestigen.
Enerzijds zorgt de te verwachten geluidproductie van deze bedrijven ervoor dat deze bedrijven uitsluitend op specifieke plekken (percelen of delen van industrieterreinen) toegestaan worden waar deze geluidbelasting geen onaanvaardbare hinder voor de omgeving met zich meebrengt. Anderzijds heeft de vestiging van dergelijke bedrijven ook juridische consequenties, namelijk een plicht voor de gemeente om de geluidproductie van de betreffende gronden te reguleren via de systematiek van geluidproductieplafonds (voorheen: geluidzonering). De locatie bedoeld in dit artikel valt overigens doorgaans niet samen met de grens van het industrieterrein waarvoor de zonering-/ gpp-plicht geldt. Het industrieterrein is meestal groter dan de gronden waar grote lawaaimakers zijn toegestaan.
JJJJJJJJJJJJJJJJJJJ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 3.413.29 bevat een beperkende regel over waar complexe bedrijven zijn toegestaan. De zogenaamde complexe bedrijven, die in Afdeling 3.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn aangewezen, behoren tot de zwaarste categorieën van bedrijven. Daarom is het wenselijk dat deze zwaarste categorie zich uitsluitend in nader aan te wijzen gebieden mag vestigen.
KKKKKKKKKKKKKKKKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 3.423.30 bevat een beperkende regel over waar Rie-bedrijven zijn toegestaan. De zogenaamde Rie-bedrijven die in de Richtlijn industriële emissies zijn aangewezen, behoren tot de zwaarste categorieën van bedrijven. Daarom is het wenselijk dat deze zwaarste categorie zich uitsluitend in nader aan te wijzen gebieden mag vestigen.
LLLLLLLLLLLLLLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPPPPPPPP
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
n afdeling 3.4 worden gebruiksdoelen aan locaties gegeven, wordt bepaald welk gebruik daar is toegestaan, en worden regels over het gebruik gegeven. Deze paragraaf bevat regels over cultuur en ontspanning. Artikel 3.35 bepaalt het toepassingsbereik, gebruiksdoel en het oogmerk van de regels in dit onderdeel.
Eerste lid:
In het eerste lid is bepaald dat de paragraaf van toepassing is op 'buisleiding met gevaarlijke stoffen'. De inhoudelijke regels over gebruiksdoel en gebruik volgen in de overige bepalingen.
Tweede lid:
In het tweede lid is aangegeven waarvoor de gronden mogen worden gebruikt.
Derde lid:
In het derde lid is aangegeven wat het oogmerk is van deze regels. Deze regels zijn gesteld in verband met het externe veiligheidsrisico van de buisleiding met gevaarlijke stoffen voor de omgeving.
QQQQQQQQQQQQQQQQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afdeling 3.4 worden gebruiksdoelen aan locaties gegeven, wordt bepaald welk gebruik daar is toegestaan, en worden regels over het gebruik gegeven. Deze paragraaf bevat regels over cultuur en ontspanning. Artikel 3.493.36 bepaalt het toepassingsbereik van de regels in dit onderdeel.
Eerste lid:
In het eerste lid is bepaald dat de paragraaf van toepassing is op de locatie ‘cultuur en ontspanning’. De inhoudelijke regels over gebruiksdoel en gebruik volgen in de overige bepalingen.
Tweede lid:
In het tweede lid is aangegeven waarvoor de gronden mogen worden gebruikt.
RRRRRRRRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTTTTTTTT
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afdeling 3.4 worden gebruiksdoelen aan locaties gegeven, wordt bepaald welk gebruik daar is toegestaan, en worden regels over het gebruik gegeven. Paragraaf 3.4.103.4.9 bevat regels over detailhandel. Artikel 3.523.39 bepaalt het toepassingsbereik van de regels in dit onderdeel.
Eerste lid:
In het eerste lid is bepaald dat de paragraaf van toepassing is op de locatie ‘detailhandel'. Hiermee is het geografisch werkingsgebied van de regels bepaald. Het gaat om het maximale werkingsgebied. Voor veel regels in deze paragraaf geldt dat het werkingsgebied nader ingeperkt is.
Tweede lid:
In het tweede lid is bepaald dat de gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor detailhandel.
UUUUUUUUUUUUUUUUUUU
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 3.533.40 bevat regels over de omvang en situering van detailhandel. Met dit artikel kunnen locatiegericht beperkingen zijn gesteld. Deze regels zijn alleen van toepassing voor zover deze norm op een locatie van toepassing is. Is geen locatie opgenomen, dan gelden de betreffende beperkingen niet.
Eerste lid:
Het eerste lid bepaalt dat ter plaatse van 'maximum bruto-vloeroppervlakte' geldt dat de maximum bruto-vloeroppervlakte die ten behoeve van detailhandel mag worden gebruikt de ter plaatse van die locatie bepaalde waarde is. Deze beperking geldt uitsluitend voor detailhandel. De waarde bepaalt het maximum oppervlak. Gelet op artikel 1.8 geldt dat maximum per afzonderlijk vlak.
Tweede lid:
Dit lid is specifiek opgenomen voor een aantal detailhandelslocaties in Woensel Noord. Indien er geen bruto-vloeroppervlakte is aangegeven voor de detailhandelsvestiging binnen 'detailhandel-centrum', geldt een maximaal verkoopvloeroppervlak van 800 m2 per detailhandelsvestiging.
Tweede lid:
Het tweede lid bepaalt dat ter plaatse van 'bouwlaag detailhandel' geldt dat detailhandel uitsluitend is toegestaan in de daar bepaalde bouwlaag of bouwlagen. Deze beperking geldt uitsluitend voor detailhandel. De waarde bepaalt in welke bouwlaag of bouwlagen detailhandel is toegestaan.
VVVVVVVVVVVVVVVVVVV
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In subparagraaf 3.4.10.23.4.9.2 zijn regels opgenomen over specifieke vormen van detailhandel die om uiteenlopende redenen slechts bij uitzondering en alleen op aangewezen locaties zijn toegestaan.
Artikel 3.543.41, eerste lid, bepaalt dat dit geldt voor de verkoop van motorbrandstoffen. Ter plaatse van 'verkooppunt motorbrandstoffen' is alleen de verkoop van motorbrandstoffen toegestaan. Het tweede lid vult hierop aan dat ter plaatse van 'verkooppunt motorbrandstoffen' de verkoop van LPG uitsluitend toegestaan is ter plaatse van 'verkoop LPG'.
WWWWWWWWWWWWWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXXXXXXXXXX
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Eerste lid:
In het eerste lid is aangegeven dat ter plaatse van bovengrondse hoogspanningsverbinding uitsluitend een tracé voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding met een spanning van 150 kV is toegestaan.
[Vervallen]
YYYYYYYYYYYYYYYYYYY
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In subparagraaf 3.4.10.33.4.9.3 zijn regels opgenomen die specifiek betrekking hebben op supermarkten. Artikel 3.563.43 bevat regels over waar supermarkten zijn toegestaan, en over locaties waar uitsluitend supermarkten zijn toegestaan.
Het artikel bepaalt dat supermarkten uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van ‘supermarkt’. Dat betekent dat waar detailhandel is toegestaan, een supermarkt in beginsel niet is toegestaan, tenzij dit expliciet mogelijk is gemaakt.
ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 3.583.45 bevat regels over de omvang en situering van specifiek supermarkten. Met dit artikel kunnen locatiegericht beperkingen zijn gesteld. Deze regels zijn alleen van toepassing voor zover het op een locatie van toepassing is. Deze beperkingen zijn aanvullend op eventuele beperkingen over omvang en situering van detailhandel in zijn algemeenheid.
Het artikel bevat een beperking voor het maximum bruto-vloeroppervlak supermarkt dat is toegestaan ter plaatse van 'maximum bruto-vloeroppervlakte supermarkt'. Dit gaat altijd gepaard met een waarde. Die waarde bepaalt het maximum oppervlak. Dit geldt per afzonderlijk vlak.
BBBBBBBBBBBBBBBBBBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afdeling 3.4 worden gebruiksdoelen aan locaties gegeven, wordt bepaald welk gebruik daar is toegestaan, en worden regels over het gebruik gegeven. Paragraaf 3.4.113.4.10 bevat regels over dienstverlening. Artikel 3.593.46 bepaalt het toepassingsbereik van de regels in dit onderdeel.
Eerste lid:
In het eerste lid is bepaald dat de paragraaf van toepassing is op de locatie ‘dienstverlening'. Hiermee is het geografisch werkingsgebied van de regels bepaald.
Tweede lid:
In het tweede lid is bepaald dat de gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor een dienstverlenend bedrijf en/of een dienstverlenende instelling.
CCCCCCCCCCCCCCCCCCCC
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 3.603.47 bevat regels over de omvang en situering van dienstverlening. Met dit artikel kunnen locatiegericht beperkingen zijn gesteld. Deze regels zijn alleen van toepassing voor zover deze norm op een locatie van toepassing is. Is geen norm opgenomen, dan gelden de betreffende beperkingen niet.
Het artikel bepaalt dat ter plaatse van 'bouwlaag dienstverlening' geldt dat dienstverlening uitsluitend is toegestaan in de daar bepaalde bouwlaag of bouwlagen. Deze beperking geldt uitsluitend voor dienstverlening. De waarde bepaalt in welke bouwlaag of bouwlagen dienstverlening is toegestaan.
DDDDDDDDDDDDDDDDDDDD
Na sectie ' Omvang en situering dienstverlening' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Binnen groen zijn geluidwerende voorzieningen alleen toegestaan ter plaatse van de aangegeven locatie.
EEEEEEEEEEEEEEEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In subparagraaf 3.4.13.23.4.12.2 zijn functies aangegeven die uitsluitend op een aangegeven locatie zijn toegestaan. Ter plaatse van dierenweide is een dierenweide toegestaan.
FFFFFFFFFFFFFFFFFFFF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In subparagraaf 3.4.13.33.4.12.3 zijn functies aangegeven die niet passen binnen het gebruiksdoel 'groen' maar daar wel bestaand, legaal zijn gesitueerd.
GGGGGGGGGGGGGGGGGGGG
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
[Vervallen]
HHHHHHHHHHHHHHHHHHHH
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afdeling 3.4 worden gebruiksdoelen aan locaties gegeven, wordt bepaald welk gebruik daar is toegestaan, en worden regels over het gebruik gegeven. Paragraaf 3.4.143.4.13 bevat regels over bovengrondse en ondergrondse hoogspanningsverbindingen. Artikel 3.653.52 bepaalt het toepassingsbereik van de regels in dit onderdeel.
Algemeen
In artikel 5.159, eerste lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving is bepaald dat als een omgevingsplan van toepassing is op een locatie voor een (bovengrondse of ondergrondse) hoogspanningsverbinding met een spanning van ten minste 220 kV, het omgevingsplan het tracé van die hoogspanningsverbinding bevat. Het omgevingsplan moet daarbij het gebruik als hoogspanningsverbinding en de daarmee verbonden schakel- en transformatorstations en andere voor die hoogspanningsverbinding noodzakelijke hulpmiddelen toelaten.
De locaties van de betreffende hoogspanningsverbindingen zijn opgenomen in de Bijlage XV, onder C van het Besluit kwaliteit leefomgeving. De geometrische begrenzing van de tracés zijn bij ministeriële regeling vastgelegd. Voor de ligging van deze verbindingen wordt verwezen naar de Atlas Leefomgeving (www.atlasleefomgeving.nl), waar de ligging zichtbaar is.
Het tracé van een hoogspanningsverbinding bestaat uit een strook met een bepaalde afstand tot het hart van de hoogspanningsverbinding, die ook wel de zakelijk rechtstrook genoemd wordt. De breedte van deze strook grond is doorgaans tussen de 60 en 80 meter. Een omgevingsplan dient het gebruik als hoogspanningsverbinding op die locaties toe te laten. Dat geldt eveneens voor de met de hoogspanningsverbinding verbonden schakel- en transformatorstations en andere noodzakelijke hulpmiddelen, omdat die onderdeel uitmaken van de hoogspanningsverbinding.
Het gaat hierbij om een bevestiging van de bestaande situatie. De op grond van artikel 5.156, derde lid, aangewezen locaties voor een hoogspanningsverbinding betreffen alleen bestaande hoogspanningsverbindingen. De handhaving van het tracé van de hoogspanningsverbinding in het omgevingsplan betekent dat het omgevingsplan ook de bruikbaarheid van de hoogspanningsverbinding in stand moet laten. Met bruikbaarheid wordt gedoeld op de functionaliteit van de verbinding en daarmee de leveringszekerheid en betrouwbaarheid van de elektriciteitsvoorziening. In dat verband moet het tracé van de hoogspanningsverbinding zoveel als mogelijk gevrijwaard blijven van nieuwe ontwikkelingen die aan die functionaliteit in de weg kunnen staan, zoals bouwwerken met een bepaalde hoogte of de opslag van stoffen die brandgevaarlijk zijn.
Van ondergrondse hoogspanningsverbindingen met een spanningsniveau van 110 kV en 150 kV wordt de ligging niet in het omgevingsplan wordt gereguleerd. Voor deze verbindingen geldt geen wettelijke regeling voor aanleg en bescherming en er zijn beleidsmatig ook geen aanwijzingen of aanleidingen om dit te regelen. Deze leidingen vallen onder de reikwijdte van artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving. Dat betekent dat ze niet door middel van het omgevingsplan kunnen worden gereguleerd.
Eerste lid:
In het eerste lid is bepaald dat deze paragraaf van toepassing is op locaties met 'bovengrondse hoogspanningsverbinding 150 kV'. :
- 'bovengrondse hoogspanningsverbinding 110 of 150 kV';
- bovengrondse hoogspanningsverbinding tenminste 220 kV;
- ondergrondse hoogspanningsverbinding tenminste 220 kV.
Tweede lid:
Het tweede lid bepaalt dat de gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor een hoogspanningsverbinding van 150 kV en hoger, en de daarmee verbonden schakel- en transformatorstations en andere voor die hoogspanningsverbinding noodzakelijke hulpmiddelen. Daarbij moeten uiteraard de overige regels die op het gebruiksdoel en het gebruik betrekking hebben in acht worden genomen. In combinatie met artikel 3.2, eerste lid, betekent dit dat de hoogspanningsverbinding 150 kV op andere locaties niet is toegestaan.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIII
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf bevat regels over het gebruiksdoel van ‘horeca'. Artikel 3.673.53 bepaalt het toepassingsbereik van de regels in dit onderdeel.
Eerste lid:
Het eerste lid bepaalt dat deze paragraaf van toepassing is op het gebruiksdoel, de inrichting en het gebruik van ‘horeca’.
Tweede lid:
In het tweede lid is bepaald waar de gronden en bouwwerken voor mogen worden gebruikt.
Derde lid:
De lijst van horeca-activiteiten is te vinden in bijlage III. Deze sluit aan bij de lijst van horeca-activiteiten die ook bij de voormalige bestemmingsplannen was opgenomen.
JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
[Vervallen]
KKKKKKKKKKKKKKKKKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op alle locaties waar horecabedrijven worden toegelaten, wordt tevens de horecacategorie bepaald door middel van het plaatsen van een locatie-aanduiding met de categorie. Een horecabedrijf dat zich op een bepaalde locatie wil vestigen dient dus niet alleen na te gaan of de locatie het gebruiksdoel ‘horeca’ heeft, maar ook of het voldoet aan de horecacategorie zoals op die locatie is aangegeven. Hierbij moet men de Lijst van horeca-activiteiten zoals opgenomen in bijlage III raadplegen. Mocht een horecabedrijf hoger ingeschaald zijn in deze lijst, dan kan dat horecabedrijf per maatwerkvoorschrift alsnog toegestaan worden als de gevolgen vergelijkbaar zijn met die van de toegestane categorieën (zie artikel 3.693.55). Ook horecabedrijven die niet in de Lijst van horeca-activiteiten voorkomen, kunnen onder dezelfde voorwaarden toegestaan worden met een maatwerkvoorschrift (zie artikel 3.693.55).
LLLLLLLLLLLLLLLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMMMMMMMMM
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
[Vervallen]
NNNNNNNNNNNNNNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOOOOOOOOOO
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf bevat regels over het gebruiksdoel van ‘kantoor’. Artikel 3.713.57 bepaalt het toepassingsbereik van de regels in dit onderdeel.
Eerste lid:
Dit bepaalt dat deze paragraaf van toepassing is op het gebruiksdoel, de inrichting en het gebruik van ‘kantoor’.
Tweede lid:
Hierin is bepaald waar de gronden en bouwwerken voor mogen worden gebruikt, in dit geval zelfstandige kantoren.
PPPPPPPPPPPPPPPPPPPP
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
[Vervallen]
QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRRRRRRRRRRRRR
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
[Vervallen]
SSSSSSSSSSSSSSSSSSSS
Na sectie ' Omvang en situering kantoren' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Ter plaatse van 'laboratorium met opslagruimte' is tevens een laboratorium met opslagruimten toegestaan. Dit is opgenomen conform het hiervoor geldende bestemmingsplan.
TTTTTTTTTTTTTTTTTTTT
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf bevat regels over maatschappelijke voorzieningen. Deze maatschappelijke voorzieningen zijn opgesplitst in meerdere gebruiksdoelen, gebaseerd op de begripsomschrijving van maatschappelijke voorzieningen.
Deze subparagraaf bevat regels over het gebruiksdoel van ‘educatie’. Artikel 3.733.60 bepaalt het toepassingsbereik van de regels in dit onderdeel.
Eerste lid:
Dit bepaalt dat deze subparagraaf van toepassing is op het gebruiksdoel, de inrichting en het gebruik van locaties ‘educatie’.
Tweede lid:
Hierin is bepaald waar de gronden en bouwwerken voor mogen worden gebruikt, in dit geval educatieve voorzieningen.
UUUUUUUUUUUUUUUUUUUU
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf bevat regels over maatschappelijke voorzieningen. Deze maatschappelijke voorzieningen zijn opgesplitst in meerdere gebruiksdoelen, gebaseerd op de begripsomschrijving van maatschappelijke voorzieningen.
Deze subparagraaf bevat regels over het gebruiksdoel van locaties ‘medische voorzieningen’. Artikel 3.753.61 bepaalt het toepassingsbereik van de regels in dit onderdeel.
Eerste lid:
Dit bepaalt dat deze paragraaf van toepassing is op het gebruiksdoel, de inrichting en het gebruik van locaties ‘medische voorzieningen’.
Tweede lid:
Hierin is bepaald waar de gronden en bouwwerken voor mogen worden gebruikt, in dit geval medische voorzieningen.
VVVVVVVVVVVVVVVVVVVV
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
[Vervallen]
WWWWWWWWWWWWWWWWWWWW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf bevat regels over maatschappelijke voorzieningen. Deze maatschappelijke voorzieningen zijn opgesplitst in meerdere gebruiksdoelen, gebaseerd op de begripsomschrijving van maatschappelijke voorzieningen.
Deze subparagraaf bevat regels over het gebruiksdoel ‘sociaal-culturele voorzieningen’. Artikel 3.773.62 bepaalt het toepassingsbereik van de regels in dit onderdeel.
Eerste lid:
Dit bepaalt dat deze paragraaf van toepassing is op het gebruiksdoel ‘sociaal-culturele voorzieningen’. De inhoudelijke regels over gebruiksdoel en gebruik volgen in de overige bepalingen.
Tweede lid:
Hierin is bepaald waar de gronden en bouwwerken voor mogen worden gebruikt, in dit geval sociaal culturele voorzieningen.
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf bevat regels over maatschappelijke voorzieningen. Deze maatschappelijke voorzieningen zijn opgesplitst in meerdere gebruiksdoelen, gebaseerd op de begripsomschrijving van maatschappelijke voorzieningen.
Deze subparagraaf bevat regels over het gebruiksdoel van ‘levensbeschouwelijke voorzieningen’. Artikel 3.793.63 bepaalt het toepassingsbereik van de regels in dit onderdeel.
Eerste lid:
Dit bepaalt dat deze paragraaf van toepassing is op het gebruiksdoel ‘levensbeschouwelijke voorzieningen’. De inhoudelijke regels over gebruiksdoel en gebruik volgen in de overige bepalingen.
Tweede lid:
Hierin is bepaald waar de gronden en bouwwerken voor mogen worden gebruikt, in dit geval levensbeschouwelijke voorzieningen.
YYYYYYYYYYYYYYYYYYYY
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf bevat regels over maatschappelijke voorzieningen. Deze maatschappelijke voorzieningen zijn opgesplitst in meerdere gebruiksdoelen, gebaseerd op de begripsomschrijving van maatschappelijke voorzieningen.
Deze subparagraaf bevat regels over het gebruiksdoel van ‘sport en sportieve recreatie’. Artikel 3.813.64 bepaalt het toepassingsbereik van de regels in dit onderdeel.
Deze paragraaf gaat nadrukkelijk over gebruik van gronden en bouwwerken als sport/ sportieve recreatie, en niet over de activiteit van het sporten zelf. Dit onderdeel regelt dus niet bijvoorbeeld het voetballen of tennissen zelf, maar gaat over het gebruik van gronden en bouwwerken voor voorzieningen die deze sporten mogelijk maken. Dit onderdeel gaat niet over het hardlopen in parken, maar over specifieke hardloopfaciliteiten zoals een atletiekbaan. Daarmee richten de regels zich ook niet tot de sporter zelf, maar tot degene die met de sportvoorziening het sporten faciliteert.
Eerste lid:
Dit bepaalt dat deze paragraaf van toepassing is op het gebruiksdoel ‘sport en sportieve recreatie’. De inhoudelijke regels over gebruiksdoel en gebruik volgen in de overige bepalingen.
Tweede lid:
Hierin is bepaald waar de gronden en bouwwerken voor mogen worden gebruikt, in dit geval sport en sportieve recreatie.
ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
[Vervallen]
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf bevat regels over maatschappelijke voorzieningen. Deze maatschappelijke voorzieningen zijn opgesplitst in meerdere gebruiksdoelen, gebaseerd op de begripsomschrijving van maatschappelijke voorzieningen.
Deze subparagraaf bevat regels over het gebruiksdoel van ‘beschermd en/of verzorgd wonen’. Artikel 3.833.65 bepaalt het toepassingsbereik van de regels in dit onderdeel.
Eerste lid:
Dit bepaalt dat deze paragraaf van toepassing is op het gebruiksdoel ‘beschermd en/of verzorgd wonen’. De inhoudelijke regels over gebruiksdoel en gebruik volgen in de overige bepalingen.
Tweede lid:
Hierin is bepaald waar de gronden en bouwwerken voor mogen worden gebruikt, in dit geval beschermd en/of verzorgd wonen.
BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf bevat regels over maatschappelijke voorzieningen. Deze maatschappelijke voorzieningen zijn opgesplitst in meerdere gebruiksdoelen, gebaseerd op de begripsomschrijving van maatschappelijke voorzieningen.
Deze subparagraaf bevat regels over het gebruiksdoel van ‘openbare dienstverlening en openbaar bestuur’. Artikel 3.833.65 bepaalt het toepassingsbereik van de regels in dit onderdeel.
Eerste lid:
Dit bepaalt dat deze paragraaf van toepassing is op het gebruiksdoel ‘openbare dienstverlening en openbaar bestuur’. De inhoudelijke regels over gebruiksdoel en gebruik volgen in de overige bepalingen.
Tweede lid:
Hierin is bepaald waar de gronden en bouwwerken voor mogen worden gebruikt, in dit geval openbare dienstverlening en openbaar bestuur.
CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf bevat regels over het gebruiksdoel van locaties ‘kinderopvang’. Artikel 3.873.67 bepaalt het toepassingsbereik van de regels in dit onderdeel.
Eerste lid:
Het eerste lid bepaalt dat het bieden van kinderopvang uitsluitend is toegestaan ter plaatse van 'kinderopvang'. Reden voor deze beperkende regel is onder meer dat gebouwen met een bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied in artikel 3.21 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in beginsel zijn aangewezen als geluidgevoelig gebouw. Ook vanuit oogpunt van externe veiligheid en luchtkwaliteit verdient kinderopvang, ook die zonder bedgebied, extra bescherming. Dat maakt dat kinderopvang, anders dan allerlei andere vormen van maatschappelijke dienstverlening, niet overal kan worden toegestaan waar maatschappelijke dienstverlening in zijn algemeenheid is toegestaan. Overigens spelen bij die beoordeling meer aspecten. Ook kan kinderopvang bepaalde effecten op de omgeving kan hebben (denk aan stemgeluid van spelende kinderen). Met dit eerste lid wordt binnen 'maatschappelijke dienstverlening' gestuurd op waar kinderopvang gevestigd mag worden.
Tweede lid: Hierin is bepaald waar de gronden en bouwwerken voor mogen worden gebruikt, in dit geval kinderopvang.
DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 3.893.68 bevat de beperking voor begraafplaatsen dat die uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de locatie‘begraafplaats’.
EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE
Na sectie ' Begraafplaatsen' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
In dit artikel is aangegeven binnen welke bouwlaag maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan.
FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf bevat regels over het gebruiksdoel 'nutsvoorziening’. Artikel 3.623.70 bepaalt het toepassingsbereik van de regels in dit onderdeel.
Eerste lid:
Dit bepaalt dat deze paragraaf van toepassing is op het gebruiksdoel 'nutsvoorziening’. De inhoudelijke regels over gebruiksdoel en gebruik volgen in de overige bepalingen.
Tweede lid:
Hierin is bepaald waar de gronden en bouwwerken voor mogen worden gebruikt, in dit geval nutsvoorzieningen.
GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Deze paragraaf bevat regels over het gebruiksdoel 'natuur’. Artikel 3.71 bepaalt het toepassingsbereik van de regels in dit onderdeel.
Deze regels zijn opgenomen voor zowel natuur als bos. Er wordt hierin geen onderscheid meer gemaakt, zoals voorheen in bestemmingsplannen wel werd gedaan (bestemmingen Bos en Natuur). De aanduidingen Groenblauwe mantel en Natuur Netwerk Brabant van de Omgevingsverordening Noord-Brabant vallen meestal ook binnen het gebruiksdoel natuur.
Eerste lid:
Dit bepaalt dat deze paragraaf van toepassing is op het gebruiksdoel 'natuur’. De inhoudelijke regels over het gebruiksdoel en gebruik volgen in de overige bepalingen.
Tweede lid:
Hierin is bepaald waarvoor de gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt.
Derde lid:
In het derde lid zijn bijbehorende voorzieningen opgenomen.
HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH
Na sectie ' Toepassingsbereik gebruiksdoel' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Voor het gebruiksdoel natuur zijn specifieke gebruiksregels opgenomen.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf bevat regels over het gebruiksdoel van locaties ‘dagrecreatie’. Artikel 3.943.75 bepaalt het toepassingsbereik van de regels in dit onderdeel.
Eerste lid:
Dit bepaalt dat deze paragraaf van toepassing is op het gebruiksdoel ‘dagrecreatie’. De inhoudelijke regels over gebruiksdoel en gebruik volgen in de overige bepalingen.
Tweede lid:
Hierin is bepaald waar de gronden en bouwwerken voor mogen worden gebruikt, in dit geval dagrecreatieve voorzieningen.
LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL
Na sectie ' Toepassingsbereik en gebruiksdoel' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Deze paragraaf bevat regels over het gebruiksdoel van locaties ‘sport’. Artikel 3.76 bepaalt het toepassingsbereik van de regels in dit onderdeel.
Eerste lid:
Dit bepaalt dat deze paragraaf van toepassing is op het gebruiksdoel ‘sport’. De inhoudelijke regels over gebruiksdoel en gebruik volgen in de overige bepalingen.
Tweede lid:
Hierin is bepaald waar de gronden en bouwwerken voor mogen worden gebruikt, in dit geval sportterreinen, sportvoorzieningen en ondersteunende horecavoorzieningen.
MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf bevat regels over het gebruiksdoel van ‘verkeer’. Artikel 3.973.78 bepaalt het toepassingsbereik van de regels in dit onderdeel.
Eerste lid:
Dit lid bepaalt dat deze paragraaf van toepassing is op het gebruiksdoel ‘verkeer’. De inhoudelijke regels over gebruiksdoel en gebruik volgen in de overige bepalingen.
Tweede lid:
Hierin is bepaald waar de gronden en bouwwerken voor mogen worden gebruikt.
OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO
Na sectie ' Toepassingsbereik gebruiksdoel' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Een busstation en bijbehorende bushaltes zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van 'openbaar vervoerstation'.
PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf bevat regels over het gebruiksdoel van ‘verblijfsgebied’. Artikel 3.983.80 bepaalt het toepassingsbereik van de regels in dit onderdeel.
Eerste lid:
Dit lid bepaalt dat deze paragraaf van toepassing is op het gebruiksdoel ‘verblijfsgebied’. De inhoudelijke regels over gebruiksdoel en gebruik volgen in de overige bepalingen.
Tweede lid:
Hierin is bepaald waar de gronden en bouwwerken voor mogen worden gebruikt.
QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf bevat regels over het gebruiksdoel van ‘water’. Artikel 3.1013.83 bepaalt het toepassingsbereik van de regels in dit onderdeel.
Eerste lid:
Dit lid bepaalt dat deze paragraaf van toepassing is op het gebruiksdoel ‘water’. De inhoudelijke regels over gebruiksdoel en gebruik volgen in de overige bepalingen.
Tweede lid:
Hierin is bepaald waar de gronden en bouwwerken voor mogen worden gebruikt.
TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afdeling 3.4 worden gebruiksdoelen aan locaties gegeven, wordt bepaald welk gebruik daar is toegestaan, en worden regels over het gebruik gegeven. Paragraaf 3.4.253.4.24 bevat regels over wonen. Artikel 3.1033.85 bepaalt het toepassingsbereik van de regels in deze paragraaf.
Eerste lid:
In het eerste lid is bepaald dat de paragraaf van toepassing is op het gebruiksdoel ‘wonen'. De inhoudelijke regels over gebruiksdoel en gebruik volgen in de overige bepalingen.
Tweede lid:
Hierin is bepaald waar de gronden en bouwwerken voor mogen worden gebruikt.
VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat regels over de omvang en situering van wonen. Met dit artikel kunnen locatiegericht beperkingen zijn gesteld. Deze regels zijn alleen van toepassing voor zover de betreffende locatie van toepassing is. Is geen locatie opgenomen, dan gelden de betreffende beperkingen niet.
Eerste lid:
Het eerste lid bepaalt dat ter plaatse van 'aantal woningen' het maximum aantal woningen de daar bepaalde waarde is. Dit gaat altijd gepaard van een op de kaartviewer weergegeven waarde. Die waarde bepaalt het maximum aantal. Het maximum aantal woningen wordt tevens begrensd door het verbod op woningsplitsing en kamerbewoning. Zie subparagraaf 3.4.25.33.4.24.3.
Tweede lid:
Het tweede lid bepaalt dat ter plaatse van 'bouwlaag wonen' het wonen uitsluitend is toegestaan in de daar bepaalde bouwlaag of bouwlagen. Dit gaat altijd gepaard met een waarde. Die waarde bepaalt in welke bouwlaag of bouwlagen wonen is toegestaan.
WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het is niet toegestaan om een bijbehorend bouwwerk of garagebox te gebruiken voor zelfstandige woonruimte. Daarnaast is het verboden om een woongebouw (en bijbehorend erf) te gebruiken voor een seksinrichting.
Geluidwerende voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aangewezen locaties.
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel zijn enkele regels met betrekking tot garageboxen opgenomen.
Eerste lid:
Het eerste lid bepaalt dat ter plaatse van ‘garagebox’ geldt dat daar uitsluitend één of meerdere garageboxen zijn toegestaan.
Tweede lid:
Een garagebox mag niet worden gebruikt voor de uitoefening van enige tak van handel, waaronder mede wordt verstaan een beroep of bedrijf aan huis. In artikel 3.1053.87 is tevens aangegeven dat een garagebox niet gebruikt mag worden als zelfstandige woonruimte.
YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
In afdeling 3.4 worden gebruiksdoelen aan locaties gegeven, wordt bepaald welk gebruik daar is toegestaan, en worden regels over het gebruik gegeven. Subparagraaf 3.4.24.2 bevat regels over woonwagenstandplaatsen. Artikel 3.89 bepaalt het toepassingsbereik van de regels in deze subparagraaf.
Eerste lid:
In het eerste lid is bepaald dat de paragraaf van toepassing is op het gebruiksdoel ‘woonwagenstandplaats'. De inhoudelijke regels over gebruiksdoel en gebruik volgen in de overige bepalingen.
Tweede lid:
Hierin is bepaald waar de gronden en bouwwerken voor mogen worden gebruikt.
ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Het aantal woonwagens en/of woonwagenwoningen is door middel van een norm op de kaartviewer aangegeven.
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
In dit artikel is het specifieke verboden gebruik aangegeven.
BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen dit artikel is geregeld dat woningsplitsing en kamerbewoning verboden zijn zonder omgevingsvergunning.
Een woning of een kamersgewijs bewoonde woning of woonwagen mag niet worden verbouwd tot meer woningen / woonwagens. Hiermee wordt geregeld dat het in strijd is met het omgevingsplan als in een woning of woonwagen één of meer woonvoorzieningen (zoals wc, keuken en sanitair) en/of (een) scheidingswand(en) worden geplaatst, waardoor meer woningen of woonwagens ontstaan. Ditzelfde geldt als een kamersgewijs bewoonde woning of woonwagen wordt verbouwd tot meer zelfstandige woningen/appartementen/woonwagens.
Onder het verbod zonder omgevingsvergunning wordt ook het uitbreiden van een legale situatie, waarin reeds kamerbewoning plaatsvindt, met een of meerdere kamers, verstaan.
Een onvrije woning of onvrije etage is een woning waarvan de vertrekken uitkomen op een gemeenschappelijke gang of hal, maar met de beschikking over een eigen keuken, douche en toilet. De vertrekken zijn afsluitbaar. Te denken valt aan woonsituaties waarin voor ieder huishouden per saldo voldoende eigen wezenlijke voorzieningen aanwezig zijn. Een onvrije woning/etage wordt dus ook tot een zelfstandige woonruimte gerekend.
CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verbod zoals opgenomen in artikel 3.1103.92 geldt niet voor kamerbewoning van een (woonwagen)woning of woonwagen in een bestaande situatie en kamerbewoning ter plaatse van 'kamerbewoning'.
DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 3.1143.96 regelt de aanwijzing van woonruimte als bedrijfswoning. In bijlage I is bepaald dat onder een bedrijfswoning wordt verstaan een woning die gezien ligging en functie bedoeld is voor de huisvesting van personen wier aanwezigheid gelet op het gebruiksdoel van een gebouw of terrein noodzakelijk is. Hiermee wordt aangesloten op de begripsomschrijving zoals die in de provinciale omgevingsverordening wordt gehanteerd, zij het dat het begrip 'de bestemming' is vervangen door 'het gebruiksdoel'.
Eerste lid:
In het eerste lid is gesteld dat het benutten van woonruimte als bedrijfswoning uitsluitend is toegestaan ter plaatse van 'bedrijfswoning'.
Tweede lid:
In het tweede lid is bepaald dat waar een bedrijfswoning is toegestaan, woonruimte ook uitsluitend als bedrijfswoning in gebruik mag worden genomen. Met andere woorden, de functionele binding dient behouden te blijven.
Derde lid:
Het derde lid bepaalt dat ter plaatse van 'bedrijfswoning' maximaal één bedrijfswoning is toegestaan.
GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Regelmatig wordt wordt woonruimte gebruikt voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis. Hiervoor is in artikel 3.1163.98 een verbod opgenomen waarmee met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Voor een beroep aan huis is tot en met 50 m2 geen omgevingsvergunning nodig.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In artikel 3.1183.100 staan de beoordelingsregels voor een beroep aan huis (groter dan 50 m2 ) en een bedrijf aan huis. Deze sluiten aan bij de voorwaarden zoals opgenomen in de oude bestemmingsplannen.
KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Eerste lid:
Op grond van artikel 5.7, eerste lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt in een omgevingsplan een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van een activiteit in acht genomen van ten hoogste 1 op de 1.000.000 per jaar voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties.
Het plaatsgebonden risico is de kans op het overlijden van een onbeschermd en continu aanwezig persoon buiten de begrenzing van de locatie waar een activiteit wordt verricht als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door die activiteit (artikel 5.6 Besluit kwaliteit leefomgeving).
Aan deze instructieregel wordt in de eerste instantie uitvoering gegeven om in het beperkingengebied (waar het plaatsgebonden risico hoger is dan genoemde grenswaarde) geen gebruiksdoelen toe te laten die beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties kunnen bevatten.
De definities van deze gebouwen zijn in bijlage VI bij het Besluit kwaliteit leefomgeving aangewezen. Gelet op de begripsbepaling in bijlage I Besluit kwaliteit leefomgeving en op het bepaalde in artikel 1.1, tweede lid in dit omgevingsplan, hoeft voor die begrippen in het omgevingsplan niet opnieuw een definitie te worden opgenomen.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat dit artikel ziet op het gebruik van bestaande gebouwen. Het oprichten van nieuwe kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties binnen de plaatsgebonden risicocontour is tevens verboden op grond van de samenhang van de artikelen 3.2, 5.195.18, 6.116.12 en dit artikel.
Tweede lid:
Op grond van artikel 5.5 Besluit kwaliteit leefomgeving geldt de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico niet voor functioneel gebonden kwetsbare gebouwen. Met het tweede lid wordt aan die instructieregel uitvoering gegeven.
NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 5.1 bepaalt dat dit hoofdstuk van toepassing is op het bouwen, in stand houden en het gebruiken van een bouwwerk (zonder vergunningplicht), het verrichten van een omgevingsplanactiviteit bouwwerken en het verrichten van een omgevingsplanactiviteit slopen. Onder een omgevingsplanactiviteit bouwwerken wordt verstaan het bouwen van een bouwwerk, en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk. Onder een omgevingsplanactiviteit slopen wordt verstaan het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van een bouwwerk.
Centraal in dit hoofdstuk staan activiteiten die betrekking hebben op bouwwerken. Wat een 'bouwwerk' is, wordt bepaald door de in de Omgevingswet opgenomen begripsomschrijving. Het gaat om een constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties, anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart.
Onderdeel a en b:
De aanhef en onderdeel b bepalen dat dit hoofdstuk van toepassing is op een omgevingsplanactiviteit bouwwerken, waaronder wordt verstaan het bouwen van een bouwwerk, en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk. De omgevingsplanactiviteit bouwwerken wordt geregeld in afdeling 5.2. Daarin is onder meer een vergunningplicht opgenomen, is bepaald wanneer die vergunningplicht niet van toepassing is, en zijn beoordelingsregels opgenomen. Aanvullend daarop bevat afdeling 5.4 algemene regels die eveneens van toepassing zijn op de omgevingsplanactiviteit bouwwerken. Verder bevat hoofdstuk 6 ruimtelijke regels over bouwwerken, die eveneens bij de uitoefening van een omgevingsplanactiviteit bouwwerken in acht moeten worden genomen. Tot slot bevat ook hoofdstuk 22 algemene regels die van toepassing zijn op een omgevingsplanactiviteit bouwwerken. In bijlage I bij de Omgevingswet is aangegeven dat onder bouwen wordt verstaan 'plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, veranderen of vergroten' van een bouwwerk. Dat betekent dat niet alleen het realiseren van een nieuw bouwwerk onder het bouwen van een bouwwerk valt, maar ook het veranderen van een bouwwerk. Met betrekking tot het 'in stand houden' en 'gebruiken' van bouwwerken wordt expliciet gemaakt dat de regels niet alleen zien op de bouwactiviteit (het bouwen van een bouwwerk), maar ook op het in stand mogen houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk. Hiermee wordt aangesloten op de rechtspraktijk van voor de Omgevingswet. Er is ten opzichte van die rechtspraktijk geen materiële wijziging beoogd. Belangrijk is dat voor zover dit hoofdstuk van toepassing is op het gebruik van bouwwerken, dit betrekking heeft op de combinatie van het bouwen, in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk. Het antwoord op de vraag welk gebruik is toegestaan, en onder welke voorwaarden, wordt gegeven in hoofdstuk 3 van dit omgevingsplan.
Onderdeel cb:
De aanhef en onderdeel c bepalen dat dit hoofdstuk van toepassing is op een omgevingsplanactiviteit slopen, waaronder wordt verstaan het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van een bouwwerk. Hiermee wordt aangesloten op bijlage I bij de Omgevingswet, waarin is bepaald dat onder slopen wordt verstaan het 'geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen'. De omgevingsplanactiviteit slopen wordt geregeld in afdeling 5.3.Wanneer sprake is van sloopwerkzaamheden in het kader van het veranderen van een bestaand bouwwerk, bijvoorbeeld bij het vervangen van een kozijn, is in juridische zin geen sprake van het 'slopen van een bouwwerk', maar van het 'bouwen van een bouwwerk'. Er is dan immers sprake van een 'veranderen van een bouwwerk'. In dat geval vallen ook de sloopwerkzaamheden, die worden verricht in het kader van de verandering van het bouwwerk, onder de reikwijdte van afdeling 5.2. Dat betekent dat de sloopwerkzaamheden pas mogen plaatsvinden nadat voor de omgevingsplanactiviteit bouwwerken de in artikel 5.8 bedoelde vergunning is verleend (tenzij de vergunningplicht niet van toepassing is).
Samenloop met andere activiteiten
Het kan voorkomen dat een omgevingsplanactiviteit bouwwerken of een omgevingsplanactiviteit slopen geheel of gedeeltelijk samenvalt met de uitoefening van een andere activiteit waarover in dit omgevingsplan of in een andere regeling regels zijn gesteld. Bijvoorbeeld het verbouwen van een bouwwerk waarvoor ook een vergunning voor een aanlegactiviteit noodzakelijk is. Over beide activiteiten bevat dit omgevingsplan afzonderlijke regels. De regels over die verschillende activiteiten zijn gesteld met een uiteenlopend oogmerk. Per activiteit vindt met het oog daarop een belangenafweging plaats. Eén feitelijke handeling kan dus bestaan uit meerdere juridische activiteiten, zoals bedoeld in dit omgevingsplan of in enige andere regeling. Die activiteiten hebben een onlosmakelijke samenhang (want één feitelijke handeling), maar worden elk afzonderlijk gereguleerd. Dat kan inhouden dat voor die ene feitelijke handeling meerdere omgevingsvergunningen nodig zijn. Een aanvraag om een omgevingsvergunning kan naar keuze van de aanvrager op een of meer activiteiten betrekking hebben (artikel 5.7, eerste lid, van de Omgevingswet).
OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze regeling sluit aan bij de dubbelbestemming die in bestemmingsplannen voor beschermde stads- of dorpsgezichten was opgenomen.
[Vervallen]
PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 5.4 bevat overgangsrecht met betrekking tot rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten en gemeentelijke stads- en dorpsgezichten voor de duur dat deze nog niet als zodanig in het omgevingsplan zijn aangewezen. Dit artikel komt in de plaats van artikel 22.3 van de Bruidsschat. De inhoud is ongewijzigd.
Het bevat voor rijksbeschermde stads- en dorpgezichten overgangsrecht. Bij onder het oud recht aangewezen rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten doet zich in relatie tot de toepassing van artikel 5.165.15, derde lid, en artikel 6.9, aanhef en onder b, in dit omgevingsplan de situatie voor dat deze bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet buiten de bescherming vallen die deze artikelonderdelen bieden aan rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Deze artikelonderdelen koppelen de bescherming namelijk aan de in het omgevingsplan aan een locatie gegeven functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht, maar deze functie-aanduiding was er op het moment van de inwerkingtreding van de Omgevingswet niet. Dit omdat de systematiek van bescherming van rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten naar oud recht, anders dan onder de Omgevingswet, niet alleen via het bestemmingsplan en welstandseisen in de gemeentelijke welstandsnota verliep, maar ook via het rechtstreeks werkend sloopvergunningenstelsel in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Onder de Omgevingswet is het sloopvergunningenregime voor rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten een onderwerp dat als onderdeel van het omgevingsplan wordt geregeld. Direct bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet is in het algemeen nog niet in een adequaat sloopvergunningenregime in het omgevingsplan voorzien, omdat in bestemmingsplannen nog is uitgegaan van het bestaan van de wettelijke vergunningplicht uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Om te voorkomen dat door het wegvallen van die rechtstreeks uit de wet voortvloeiende vergunningplicht een hiaat in de bescherming van een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht ontstaat, is in artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet bepaald dat totdat het omgevingsplan voorziet in een adequaat beschermingsregime dat voldoet aan de in dat artikellid gestelde eisen, voor het slopen in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Artikel 4.35, tweede lid, van die wet verklaart op deze vergunningplicht de op de vergunningplicht uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht betrekking hebbende weigeringsgrond uit artikel 2.16 van die wet van overeenkomstige toepassing.
Voor de toepassing van artikel 5.165.15, derde lid, en artikel 6.9, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan, zou het ontbreken in het omgevingsplan van de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht met zich brengen dat - zolang in dit omgevingsplan aan een locatie waarvoor een op grond van het oude recht gegeven aanwijzing als rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht geldt - die functie-aanduiding nog niet is gegeven, op die locatie zonder beperking van toepassing zouden zijn. Dit is uiteraard onwenselijk. Artikel zorgt dat dit gevolg zich niet voordoet door te bepalen dat artikel 5.165.15, derde lid, en artikel 6.9, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing zijn op deze locaties tot aan het moment waarop daaraan in dit omgevingsplan wel de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven.
QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is opgenomen vanwege de 'voorbeschermingsregels hyperscale datacentra'. Deze zijn door het Rijk vastgesteld. Gemeente Eindhoven geldt als 'uitsluitingsgebied'. Daarom ligt het verbod op heel Eindhoven. Dit artikel gaat alleen over het bouwen van datacentra met een omvang van meer dan 10 ha en een elektrisch aansluitvermogen van 70 MW of meer. Het verbod ten aanzien van het gebruik is opgenomen in artikel 3.263.14.
RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 5.8 komt in de plaats van artikel 22.26 van de Bruidsschat. Het is inhoudelijk gelijk aan dat artikel.
Op grond van artikel 5.8 is het verboden zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit bouwwerken ter verrichten. Hiermee wordt de vergunningplicht voortgezet zoals die was opgenomen in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover die betrekking heeft op artikel 2.10, eerste lid, onder c en d, van die wet. Het gaat daarbij om een beoordeling op passendheid binnen van toepassing zijnde ruimtelijke regels, en op het voldoen aan redelijke eisen van welstand. Voorliggend omgevingsplan bevat aanvullende beoordelingsaspecten, zie paragraaf 5.2.4.
Het verbod behoudens vergunning geldt overigens niet als het gaat om vergunningvrije gevallen die zijn aangewezen in artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, tenzij artikel 2.30 van dat besluit van toepassing is. Bij de aanwijzing in artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving gaat het om een landelijk uniforme categorie gevallen waarin geen omgevingsvergunning is vereist voor het verrichten van een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk (zoals bouwen, verbouwen, vervangen of uitbreiden). In zo’n geval is geen omgevingsvergunning vereist, ook niet als de bouw in strijd zou zijn met een in het omgevingsplan gestelde regel. Voldoet een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk niet aan de in het besluit gestelde voorwaarden, dan mag die activiteit niet zonder omgevingsvergunning worden verricht. In dat geval moet dus wel aan de daarop betrekking hebbende regels worden getoetst. Hetzelfde geldt als één van de in artikel 2.30 van het Besluit bouwwerken genoemde uitzonderingen van toepassing is.
De vergunningplicht voorziet niet alleen in het bouwen van een bouwwerk, maar ook in het in stand houden en gebruiken van dat te bouwen bouwwerk. Deze omschrijving wijkt af van de omschrijving in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Met deze nieuwe omschrijving van de vergunningplicht wordt ten opzichte van die vergunningplicht voor 'het bouwen van een bouwwerk', voor zover deze betrekking heeft op de toets aan de ruimtelijke regels als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, expliciet gemaakt dat deze niet alleen ziet op een toestemming om het bouwwerk te mogen bouwen maar eveneens ziet op het in stand mogen houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk in overeenstemming met de opgave in de vergunningaanvraag. Hiermee wordt aangesloten op de rechtspraktijk van voor de Omgevingswet en is geen materiële wijziging beoogd.
In aansluiting hierop wordt in de beoordelingsregels ook gecodificeerd dat een toets van een omgevingsvergunning bouwactiviteit aan het omgevingsplan niet alleen betrekking heeft op regels over het bouwen van bouwwerken, maar ook op regels over het in stand houden (of aanwezig mogen hebben) van bouwwerken. Verder wordt hiermee, in overeenstemming met de rechtspraktijk van voor de Omgevingswet, gecodificeerd dat wordt getoetst of het voorgenomen gebruik van het bouwwerk niet in strijd is met de hiervoor in het omgevingsplan gestelde regels (zie artikel 5.195.18). Als aannemelijk is dat een bouwactiviteit ten dienste staat van een met het bestemmingsplan strijdig gebruik, was dit immers in de rechtspraktijk een reden om de vergunning voor een bouwactiviteit mede aan te merken als aanvraag voor een afwijking van het bestemmingsplan (op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) en te weigeren als de vergunning niet met toepassing van artikel 2.12 van genoemde wet kan worden verleend. Als de opgave in de vergunningaanvraag over het voorgenomen gebruik geen aanleiding is geweest om de vergunning te weigeren, mag het bouwwerk in overeenstemming met die opgave worden gebruikt.
Belangrijk is dat de vergunningplicht ziet op de combinatie van het bouwen, in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk. Er ontstaat met de nieuwe omschrijving dus geen zelfstandige vergunningplicht voor latere gebruiksveranderingen in het betrokken bouwwerk. Zolang voor een later tot stand te brengen ander gebruik op grond van hoofdstuk 3 van het omgevingsplan geen afzonderlijke vergunningplicht in het leven is geroepen en het nieuwe gebruik in overeenstemming is met de regels voor het gebruik van bouwwerken uit het omgevingsplan, is er geen binnenplanse of buitenplanse vergunning voor die gebruikswijziging nodig.
Verder is van belang dat een verleende vergunning voor de desbetreffende omgevingsplanactiviteit voorziet in toestemming voor het bouwen, in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, op grond van het omgevingsplan zoals dat luidt ten tijde van de genomen beslissing.
SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In artikel 8.0a van het Besluit kwaliteit leefomgeving is bepaald dat als de activiteit niet in strijd is met de regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning, de vergunning moet worden verleend. Als een vergunning wordt gevraagd voor een omgevingsplanactiviteit moet eerst worden nagegaan of de activiteit met toepassing van binnenplanse beoordelingsregels kan worden vergund. Wanneer de vergunning op grond van deze beoordelingsregels niet kan worden geweigerd, moet de vergunning worden verleend. Deze kant van het stelsel werkt limitatief-imperatief.
Buiten het gelimiteerde stelsel van beoordelingsregels in het omgevingsplan (limitatief), kunnen geen andere gronden worden aangevoerd om de vergunning te weigeren. Wanneer de aangevraagde activiteit op grond van de binnenplanse beoordelingsregels aanvaardbaar is te achten, moet (imperatief) de vergunning worden verleend. In paragraaf 5.2.4 zijn met het oog op uiteenlopende belangen afzonderlijke beoordelingsregels opgenomen. Elk van die beoordelingsregels kan aanleiding geven tot het weigeren van de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken. Het voldoen aan een van die afzonderlijke beoordelingsregels kan echter op zichzelf niet leiden tot vergunningverlening. Dat kan alleen het geval zijn wanneer geen van de beoordelingsregels aanleiding geeft tot het weigeren van een vergunning. Artikel 5.105.9 bevat, om dit te borgen, een algemene beoordelingsregel over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken. De omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken wordt alleen verleend, als de activiteit niet in strijd is met de regels die in deze paragraaf zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning. In combinatie met artikel 8.0a van het Besluit kwaliteit leefomgeving houdt dit in dat als de vergunning op grond van de in deze paragraaf gestelde regels niet kan worden geweigerd, de vergunning ook moet worden verleend.
TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 5.115.10 komt in de plaats van artikel 22.35, onderdelen a tot en met e, g en k van de Bruidsschat. Het vervangt tevens artikel 22.286 Bruidsschat. Het artikel is inhoudelijk ongewijzigd, zij het dat een deel van de erin opgenomen aanvraagvereisten in de hierna volgende artikelen is opgenomen.
Dit artikel bevat de algemene aanvraagvereisten voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk. De aanvraagvereisten zijn grotendeels ontleend aan de artikelen uit de voormalige Regeling omgevingsrecht. De aanvraagvereisten zijn aanvullend op de aanvraagvereisten zoals opgenomen in de Omgevingsregeling.
In artikel 5.115.10 zijn die aanvraagvereisten geregeld, die op alle aanvragen van toepassing zijn. Aanvraagvereisten die verband houden met specifieke beoordelingsregels zijn bij deze specifieke beoordelingsregels opgenomen.
Aan de aanvraagvereisten is toegevoegd de eis dat een opgave van de bouwkosten wordt gedaan. De bouwkosten vormen doorgaans de grondslag voor de legesberekening voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. In de voormalige Regeling omgevingsrecht was in de algemene aanvraagvereisten geregeld dat van de kosten van de werkzaamheden van de te verrichten activiteiten opgave wordt gedaan. In de Omgevingsregeling komt dit als algemeen aanvraagvereiste niet meer voor. Daarom moet dit bij een activiteit waarvoor dit van belang is, zoals de in dit artikel bedoelde omgevingsplanactiviteit, bij de specifieke aanvraagvereisten voor die activiteit worden geregeld.
Tot slot is sub g toegevoegd, op basis van artikel 5.20 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 5.145.13 komt in de plaats van artikel 22.23 van de Bruidsschat. Het artikel is inhoudelijk ongewijzigd. De in dit artikel opgenomen afbakeningseisen waren ook al opgenomen in artikel 5, eerste en tweede lid, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht.
Eerste lid:
In het eerste lid is opgenomen dat vergunningvrij bouwen niet is toegestaan als het oorspronkelijke bouwwerk waarin, waaraan, waarop of waarbij gebouwd wordt, zonder de daarvoor vereiste vergunning is gebouwd of wordt gebruikt. Dit kan zowel gaan om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder a, van de Omgevingswet als een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a, van die wet. In het geval het bouwwerk (geheel of gedeeltelijk) illegaal is gebouwd of wordt gebruikt, is het onwenselijk dat eventuele latere aanpassingen van of uitbreidingen aan of bij dit gebouw vergunningvrij en daarmee legaal zouden kunnen zijn. De mogelijkheid tot vergunningvrij bouwen is daarom zowel hier, als in het Besluit bouwwerken leefomgeving uitgesloten.
Tweede lid:
In het tweede lid wordt geregeld dat het aantal woningen niet mag toenemen door de vergunningvrije mogelijkheden, tenzij voor huisvesting in verband met mantelzorg.
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel 5.155.14 komt in de plaats van artikel 22.27 van de bruidsschat. De inhoud daarvan is ongewijzigd. Sub e (erf- en perceelsafscheidingen) is aangevuld met de bepalingen uit de Vangnetregeling Omgevingswet.
In dit artikel zijn bouwwerken aangewezen waarvoor de vergunningplicht, bedoeld in artikel 5.8, niet van toepassing is. Met deze categorie van bouwwerken wordt artikel 3 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht, met enkele ondergeschikte aanpassingen en een aanvulling van erf- en perceelafscheiding (hoger dan een meter maar niet hoger dan twee meter), voortgezet.
Met de regeling in de Bruidsschat over vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen (hoger dan 1 m, niet hoger dan 2 m) is een beleidsneutrale omzetting van artikel 2, onder 12, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) beoogd. Daarbij is met artikel 5.155.14 onder e, onder 3, gestelde situeringseis in een vervangende regeling voorzien voor de situeringseisen ‘achter de voorgevelrooilijn’ en ‘op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied’ zoals die voorheen in artikel 2, onder 12, onder b, onder 2 en 3, van bijlage II bij het Bor waren gesteld. De lijn waarachter erf- en perceelafscheidingen met een hoogte van 1 tot 2 m vergunningvrij kunnen worden opgericht is in artikel 22.27, onder f, onder 3, van de bruidsschat omschreven als ‘de lijn die langs de voorkant van dat gebouw evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied’. Inmiddels is gebleken dat deze nieuwe omschrijving van de lijn in de praktijk tot verwarring leidt, met name als het gaat om het verloop van de lijn aan de zijkant en vervolgens aan de achterkant van het gebouw. Onvoldoende wordt herkend dat met de omschrijving van de lijn geen wijzigingen ten opzichte van de regeling onder het Bor zijn beoogd en wordt soms ten onrechte een vergunningplicht verondersteld. Om hierover duidelijkheid te bieden wordt de omschrijving van de lijn nader aangevuld, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de begripsomschrijving van ‘achtererfgebied’. De methodiek om de ligging van het achtererfgebied te bepalen is namelijk dezelfde als de methodiek voor het bepalen van de ligging van de in artikel 22.27, onder f, onder 3, van de bruidsschat bedoelde lijn. Met de toevoegingen ‘vanaf daar’ in samenhang met ‘zonder het hoofdgebouw te doorkruisen of in het gebouwerf achter het hoofdgebouw te komen’ wordt buiten twijfel gesteld dat de lijn bij bijvoorbeeld hoekwoningen eerst langs de voorgevel van het gebouw loopt en vervolgens langs de zijgevel mee de hoek om loopt. In verband met de verduidelijking van de ligging van de lijn wordt artikel 5.155.14, onder e, onder 2 en 3, verder aangevuld wat betreft de aard van het gebouw waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie moet staan. Tot uitdrukking wordt gebracht dat het hierbij moet gaan om een hoofdgebouw. Weliswaar is de eis dat sprake moet zijn van een hoofdgebouw – en dus niet alleen ‘een gebouw’ – naar de letter een wijziging ten opzichte van de regeling in artikel 2, onder 12, van bijlage II bij het Bor, die ook uitging van de koppeling aan een gebouw. Materieel gold de eis dat sprake moet zijn van een hoofdgebouw echter ook al onder dat regime. Toen vloeide die eis impliciet voort uit de begripsomschrijving van ‘erf’ en de koppeling aan de ligging achter de voorgevelrooilijn zoals die waren opgenomen in die regeling.
Dat de vergunningplicht uit artikel 5.8 niet van toepassing is, betekent niet dat de betreffende bouwwerken zonder meer zijn toegestaan. Ook zonder vergunningplicht zal voldaan moeten worden aan de algemene regels over bouwwerken, zoals elders gesteld in dit omgevingsplan. De overige regels uit het omgevingsplan blijven onverminderd van kracht. Dat betekent dat een bouwwerk onverminderd aan de materiële regels over het bouwen, in stand houden en gebruiken van het bouwwerk moet voldoen. Concreet betekent dit dat het bouwwerk ook passend moet zijn binnen de regels, gesteld in afdeling 6.3.
Onderdeel g zondert van de binnenplanse vergunningplicht uit buisleidingen anders dan buisleidingen waarop artikel 2.29, onder p, aanhef en onder 4°, van het Besluit bouwwerken leefomgeving van toepassing is. Hierdoor ontstaat een vergelijkbare samenhang tussen dit artikelonderdeel van de bruidsschat en het genoemde artikelonderdeel uit het Besluit bouwwerken leefomgeving als de samenhang tussen de onderdelen in de artikelen 2 en 3 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht.
In onderdeel h zijn enkele voorwaarden geschrapt (geen verandering van de draagconstructie of (sub)brandcompartimentering), aangezien die om bouwtechnische redenen gesteld werden en geen invloed hebben op de ruimtelijke kwaliteit van het bouwen zoals die door een omgevingsplan wordt gereguleerd.
YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 5.165.15 komt in de plaats van artikel 22.28 van de Bruidsschat. Het artikel is inhoudelijk ongewijzigd overgenomen.
Dit artikel bevat uitzonderingen en aanvullende randvoorwaarden voor de in artikel 5.155.14 aangewezen gevallen. Gevolg is dat, als uitzondering op de uitzondering, de vergunningplicht toch blijft gelden voor die gevallen (als niet aan de aanvullende randvoorwaarden wordt voldaan). Deze systematiek is overgenomen uit de artikelen 4a en 5, vierde lid, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. De vergunningvrije mogelijkheden zijn in het kader van de bescherming van cultureel erfgoed beperkt in geval van (voor)beschermde monumenten en archeologische monumenten en rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten.
Eerste en tweede lid:
Het eerste bevat een beperking voor de in artikel 5.155.14 genoemde bouwwerken voor zover de activiteit in, aan of op een gemeentelijk monument, voorbeschermd gemeentelijk monument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, rijksmonument of voorbeschermd rijksmonument.
Het tweede lid bevat een beperking voor de in artikel 5.155.14 genoemde bouwwerken voor zover de activiteit bij een gemeentelijk monument, voorbeschermd gemeentelijk monument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, rijksmonument of voorbeschermd rijksmonument.
Voor de regulering van (bouw)activiteiten in de omgeving van – bij – (voor)beschermde monumenten is in ieder geval relevant de instructieregel in artikel 5.130, tweede lid, onder d, onder 1°, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, dat de aantasting van de omgeving van deze monumenten moet worden voorkomen voor zover deze daardoor zouden worden ontsierd of beschadigd. Voor omgevingsplanactiviteiten in, aan, op of bij (voor)beschermde monumenten of archeologische monumenten zal het daarbij vooral draaien om de vraag of de activiteit van invloed kan zijn op de monumentale waarden. Het gevolg van de beperking is dat de betreffende activiteit niet vergunningvrij is. In het kader van de vergunningaanvraag kan de beoordeling plaatsvinden.
Derde lid:
In het derde lid is om dezelfde redenen een beperking op artikel 5.155.14 opgenomen voor omgevingsplanactiviteiten bouwwerken die worden verricht op een locatie waaraan in dit omgevingsplan de functieaanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht of gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven. Alleen de onder a tot en met d aangegeven gevallen zijn daar vergunningvrij. De mogelijkheden om binnen een rijks- of gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht meer omgevingsplanactiviteiten vergunningvrij te maken, worden enerzijds specifiek begrensd door het niveau van bescherming dat ten tijde van de aanwijzing als beschermd gezicht op grond van de Monumentenwet 1988 of de instructie op grond van artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet voldoende beschermend werd geacht. Anderzijds vormt de generieke instructieregel in artikel 5.130, tweede lid, onder d, onder 2°, van het Besluit kwaliteit leefomgeving in algemene zin een ondergrens.
Deze instructieregel bepaalt dat aantasting van het karakter van beschermde stads- en dorpsgezichten (ongeacht op welk overheidsniveau deze zijn beschermd) moet worden voorkomen. Hoewel in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is opgemerkt dat het tweede lid, onder d, onder 2°, zich in eerste instantie richt op stads- en dorpsgezichten (en cultuurlandschappen) die op initiatief van de gemeente zelf worden beschermd, is de bepaling uitdrukkelijk ook van toepassing op rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Dit is ook nodig, omdat veel aanwijzingen als rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht inmiddels zo’n vijftig jaar oud zijn en de meeste nog op het oude stelsel zijn geënt, waarin van rechtswege een bouwvergunningplicht gold. Daardoor zijn die als instructie aangemerkte oude aanwijzingen in de praktijk niet altijd leesbaar als een actuele en gedetailleerde instructie als bedoeld in artikel 2.34 van de Omgevingswet. De instructieregel in artikel 5.130, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving verplicht de gemeente in zo’n geval de karakteristieken van het beschermde gezicht aanvullend te analyseren en te betrekken bij de vraag of er ruimte is voor aanvullende vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten.
In het licht van het voorgaande wordt ook nog gewezen op het – ook rechtstreeks de gemeenten bindende – verdrag van Granada. Op basis van artikel 4 van dat verdrag moet het beschermingsregime zo ingericht worden dat het bevoegd gezag ter voorkoming van ontsiering, vernieling of afbraak van beschermd cultureel erfgoed in een passende controle en goedkeuringsprocedure in kennis wordt gesteld van alle plannen tot het slopen of wijzigen (“afbraak of verandering”) van een (voor)beschermd monument of aantasting van de omgeving van zo’n monument, of waardoor een beschermd gezicht of cultuurlandschap geheel dan wel gedeeltelijk wordt aangetast als gevolg van de sloop van bestaande gebouwen, de bouw van nieuwe gebouwen, of belangrijke veranderingen waardoor het karakter van het gezicht of cultuurlandschap zou worden aangetast. Artikel 14, eerste lid, van dit verdrag vraagt verder in de verschillende stadia van besluitvorming te zorgen voor passende structuren voor informatie, overleg en samenwerking tussen de centrale overheid, de regionale en lokale overheden, culturele instellingen en verenigingen en het publiek (participatie).
In de meeste gevallen zal een preventieve toets aan het omgevingsplan in de vorm van een vergunningplicht met het oog op bovenstaande overwegingen wenselijk blijven. De hoeveelheid activiteiten in, aan, op en bij beschermde monumenten en archeologische monumenten en in beschermde stads- en dorpsgezichten die in een gebied vergunningvrij kunnen worden na aanpassing van het omgevingsplan zal naar verwachting dus ook niet veel afwijken van de mogelijkheden die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet landelijk in het voormalige Besluit omgevingsrecht waren opgenomen.
Vierde lid:
Het vierde lid is een voortzetting van artikel 5, vierde lid, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht, waarbij op basis van de jurisprudentie één wijziging is aangebracht. Het vierde lid verklaart als hoofdregel de op grond van artikel 5.155.14, aanhef en onder a en b, bestaande mogelijkheden om een bijbehorend bouwwerk of een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf te bouwen zonder de vereiste omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit buiten toepassing, als er op de locatie van het bouwwerk regels gelden in het tijdelijk deel omgevingsplan over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit.
In sub b is hierop weer een uitzondering gemaakt. In navolging van artikel 22.28, vierde lid, onder b, van de Bruidsschat, is op basis van de jurisprudentie aan de regeling in dit omgevingsplan een sub b opgenomen. Dit lid leidt ertoe dat de vergunningvrije bouwmogelijkheden voor een bijbehorend bouwwerk en een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf op grond van artikel 5.155.14, aanhef en onder a en b, van dit omgevingsplan in een groter aantal gevallen van toepassing blijven, ook al gelden er op de locatie van het bouwwerk regels in het tijdelijk deel omgevingsplan over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. Sub b regelt namelijk dat die vergunningvrije bouwmogelijkheden in dat geval ook van toepassing blijven als dat ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan een verbod bevat om zonder omgevingsvergunning grondwerkzaamheden te verrichten die nodig zijn voor het verrichten van de bouwactiviteit en daarop regels over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid, van toepassing zijn.
Op het moment dat sprake is van een dergelijk verbod (een aanlegvergunningplicht) met daarop betrekking hebbende regels over het verrichten van archeologisch onderzoek, is er geen reden om de desbetreffende vergunningvrije gevallen uit artikel 5.155.14 te beperken. In dat geval is de bescherming van de archeologische waarden op de locatie voldoende verzekerd door middel van die aanlegvergunningplicht.
Sub b is een uitvloeisel van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met nummer ECLI:NL:RVS:2014:2066. Bij deze uitspraak heeft de Afdeling kort samengevat geoordeeld dat het bestaan van een vergunningplicht voor een bouwactiviteit een eventuele vergunningplicht voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden die nodig zijn voor het verrichten van de bouwactiviteit onverlet laat. Om die reden is het niet langer meer nodig om de bescherming van archeologische waarden die gevolgen kunnen ondervinden van grondwerkzaamheden in het kader van een bouwactiviteit, te laten plaatsvinden via regels die betrekking hebben op die bouwactiviteit. Het zijn twee zelfstandige kaders. In de voormalige planologische regelingen die onderdeel uitmaken van het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is dit uiteraard nog niet tot uitdrukking gebracht. Om die reden gebeurt dit nu in sub b.
Het vierde lid heeft uitsluitend betrekking op locaties ter plaatse van ‘ruimtelijke regels tijdelijk deel nog in werking’. Daar waar het voorheen geldende ruimtelijk plan is vervangen door nieuwe regels is, wanneer daartoe vanwege mogelijk te verwachten archeologische waarden aanleiding toe bestaat, op grond van afdeling 7.2 een aanlegvergunningplicht opgenomen. Die vergunningplicht ziet op het borgen van de bescherming van archeologische waarden. Een beperking van artikel 5.155.14 is in dat geval niet nodig.
In artikel 22.28, vierde lid, onder a, van de bruidsschat, was ook de al onder het Besluit omgevingsrecht bestaande uitzondering op de in het vierde lid opgenomen hoofdregel opgenomen dat deze niet geldt als de oppervlakte van het bouwwerk minder dan 50 m2 bedraagt. Deze uitzondering is overgenomen.
ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 5.175.16 bepaalt dat artikel 5.155.14 niet van toepassing is als het betreffende bouwwerk in strijd is met artikel 6.4. Daarin is in het eerste lid bepaald dat een bouwwerk uitsluitend mag worden gebouwd, in stand gehouden en gebruikt op een wijze die in overeenstemming is met de in hoofdstuk 6 opgenomen ruimtelijke regels over bouwwerken. Het tweede lid bepaalt dat ter plaatse van 'ruimtelijke regels tijdelijk deel nog in werking' in afwijking van het eerste lid geldt dat een bouwwerk uitsluitend mag worden gebouwd, in stand gehouden en gebruikt op een wijze die in overeenstemming is met afdeling 6.3 of met het ter plaatse geldende ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan opgenomen ruimtelijke regels over bouwwerken. Daarmee bepaalt artikel 6.4 kort gezegd dat een bouwwerk moet voldoen aan algemene ruimtelijke regels over bouwwerken, zoals die voorheen in bestemmingsplannen werden gesteld. Artikel 5.175.16 bepaalt dat als een omgevingsplanactiviteit bouwwerken daarmee in strijd is, artikel 5.155.14 niet van toepassing is. Dan geldt alsnog de vergunningplicht.
Hiervoor is gekozen omdat daarmee de mogelijkheid kan worden gecreëerd om voor bepaalde gevallen af te wijken van die ruimtelijke regels, zonder dat dit leidt tot een extra vergunningplichtige omgevingsplanactiviteit. Onder de toenmalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht was voor een bouwwerk dat in strijd was met het bestemmingsplan zowel een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van een bouwwerk nodig (artikel 2.1, eerste lid, onder a, toenmalige Wabo), als voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, toenmalige Wabo). Met de gekozen systematiek in het omgevingsplan is dat anders. De beoordeling of in bepaalde gevallen in afwijking van ruimtelijke regels over bouwwerken toch medewerking kan worden verleend, wordt gedaan in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken. Om daarin te kunnen voorzien, is wel nodig dat er een vergunningplicht geldt voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken.
Artikel 5.175.16 voorziet daarin. Dit artikel maakt dat voor de betreffende gevallen alsnog de vergunningplicht, bedoeld in artikel 5.8, van toepassing is. Op grond van artikel 8.0a van het Besluit kwaliteit leefomgeving kan de vergunning alleen worden verleend als de omgevingsplanactiviteit bouwwerken niet in strijd is met de regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwwerken. Op de beoordeling van een aanvraag om die vergunning, is paragraaf 5.2.4 van toepassing. Onderdeel daarvan is dat wordt getoetst aan de ruimtelijke regels over bouwwerken (subsubparagraaf 5.2.4.2.1, a artikel 5.195.18). Bij strijd met die ruimtelijke regels over bouwwerken zou de vergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken moeten worden geweigerd. In subsubparagraaf 5.2.4.2.2 is echter een afwijkmogelijkheid opgenomen om binnen de daar gestelde voorwaarden toch omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwwerken te verlenen.
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In paragraaf 5.2.4 zijn de beoordelingsregels opgenomen die van toepassing zijn op de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken. Tevens is in deze paragraaf aangegeven waarop vergunningvoorschriften betrekking kunnen hebben. Artikel 5.185.17 bepaalt het toepassingsbereik van deze paragraaf.
BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 5.195.18 komt in de plaats van artikel 22.29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Bruidsschat. De redactie is enigszins aangepast. Artikel 5.195.18 is een voortzetting van artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Op grond van artikel 5.195.18 wordt de vergunning geweigerd als het bouwplan in strijd is met de regels die in dit hoofdstuk zijn gesteld over het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken. Het artikel regelt de beoordeling van aanvragen om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken voor wat betreft de toets aan ruimtelijke regels over bouwwerken.
Eerste lid:
Het eerste lid bepaalt dat de omgevingsvergunning alleen wordt verleend als de activiteit niet in strijd is met de regels over bouwwerken en het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken, zoals gesteld in artikel 6.4. Daarin is in het eerste lid bepaald dat een bouwwerk uitsluitend mag worden gebouwd, in stand gehouden en gebruikt op een wijze die in overeenstemming is met de in hoofdstuk 6 opgenomen ruimtelijke regels over bouwwerken. Het tweede lid bepaalt dat ter plaatse van de locatie 'ruimtelijke regels tijdelijk deel nog in werking' in afwijking van het eerste lid geldt dat een bouwwerk uitsluitend mag worden gebouwd, in stand gehouden en gebruikt op een wijze die in overeenstemming is met paragraaf 6.3.1 of met het ter plaatse geldende ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan opgenomen ruimtelijke regels over bouwwerken. Daarmee bepaalt artikel 6.4 dat een bouwwerk moet voldoen aan algemene ruimtelijke regels over bouwwerken, zoals die voorheen in bestemmingsplannen werden gesteld.
Onderdeel van de ruimtelijke regels over bouwwerken is artikel 6.116.12 dat bepaalt dat het gebruik van een bouwwerk in overeenstemming dient te zijn met het ter plaatse geldend gebruiksdoel, de ter plaatse nog geldende bestemming, een verleende buitenplanse omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit om af te wijken van het gebruiksdoel of de nog geldende bestemming, of een onder oud recht verleende afwijkvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c toenmalige Wabo.
Doordat ook op toelaatbaar gebruik getoetst wordt, wordt invulling gegeven aan het feit dat de in artikel 5.8 bedoelde vergunningplicht betrekking heeft op een activiteit inhoudende het bouwen van een bouwwerk, maar ook op het in het in stand houden en gebruiken van dat te bouwen bouwwerk. Hiermee wordt aangesloten op de rechtspraktijk van voor de Omgevingswet dat een toets van een omgevingsvergunning bouwactiviteit niet alleen betrekking heeft op regels over het bouwen van bouwwerken, maar ook of het voorgenomen gebruik van het bouwwerk niet in strijd is met de hiervoor in het omgevingsplan gestelde regels. Als aannemelijk is dat een bouwactiviteit ten dienste staat van een met het bestemmingsplan strijdig gebruik, was dit immers in de rechtspraktijk een reden om de vergunning voor een bouwactiviteit mede aan te merken als aanvraag voor een afwijking van het bestemmingsplan (op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) en te weigeren als de vergunning niet met toepassing van artikel 2.12 van genoemde wet kan worden verleend. Als de opgave in de vergunningaanvraag over het voorgenomen gebruik geen aanleiding is geweest om de vergunning te weigeren, mag het bouwwerk in overeenstemming met die opgave worden gebruikt. Artikel 6.116.12 brengt mee dat de bouwvergunning uitsluitend kan worden verleend voor een gebruik dat niet in strijd is met het bepaalde in artikel 3.2 van dit omgevingsplan. Zoals ook aangegeven bij de toelichting op artikel 5.8 is van belang dat de vergunningplicht ziet op de combinatie van het bouwen, in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk. Er ontstaat met de nieuwe omschrijving dus geen zelfstandige vergunningplicht voor latere gebruiksveranderingen in het betrokken bouwwerk. Zolang voor een later tot stand te brengen ander gebruik op grond van hoofdstuk 4 van het omgevingsplan geen afzonderlijke vergunningplicht in het leven is geroepen en het nieuwe gebruik in overeenstemming is met de regels voor het gebruik van bouwwerken uit het omgevingsplan, is er een binnenplanse noch buitenplanse vergunning voor die gebruikswijziging nodig. Dit betekent tevens dat wanneer er sprake is van een gebruik van een bouwwerk dat niet in overeenstemming is met artikel 3.2, dat artikel het artikel is waarop gehandhaafd wordt. In de beoordelingsregels die verder in deze paragraaf zijn opgenomen, kan wel een verwijzing staan naar elders in dit omgevingsplan gestelde regels. Daarmee worden die elders gestelde regels van toepassing op de beoordeling. Verder is de verwijzing bij wijze van uitzondering naar regels over het gebruik van bouwwerken komen te vervallen. Die regels zijn opgenomen in hoofdstuk 4 van dit omgevingsplan, waarmee de uitzondering overbodig is geworden.
Tweede lid:
Met het tweede lid wordt voorzien in de mogelijkheid om vergunningverlening voor ontwikkeling te faseren. De fasering houdt in dat eerst met een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit planologisch toestemming wordt gegeven voor een bepaalde ontwikkeling die niet past binnen de regels over bouwwerken en gebruik, zoals gesteld in het omgevingsplan. Als het planologisch voornemen in strijd is met het omgevingsplan, kan daarvoor omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit worden verleend. Vervolgens kan het concrete bouwplan worden uitgewerkt, waarna voor dat concrete bouwplan omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken kan worden verleend, voor zover die activiteit passend is binnen de kaders van de reeds verleende omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
Ook onder oud recht was deze gefaseerde besluitvorming mogelijk, en werd hiervan veel gebruik gemaakt. Met artikel 12.27a van het Besluit kwaliteit leefomgeving heeft de wetgever erin voorzien dat deze werkwijze kan worden voortgezet. Dat artikel bepaalt kort gezegd dat als een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een omgevingsplanactiviteit, er in ieder geval sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties voor zover de activiteit niet in strijd is met een eerder verleende omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. In beide gevallen gaat het om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Zowel het planologisch voornemen als de ruimtelijke bouwactiviteit zijn immers beide in strijd met het omgevingsplan.
Hoewel sprake is van een overgangsrechtelijke regeling, biedt artikel 12.27a, aldus de wetgever, ook onder nieuw recht de mogelijkheid om vergunningverlening voor locatieontwikkelingen te faseren (Staatsblad 2022 172, p. 112 e.v.). 'Het blijft hiermee [ ] mogelijk om eerst een appellabel «planologisch» basisbesluit te nemen in de vorm van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, op grondslag waarvan op een later moment een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het feitelijk verrichten van de (nader uitgewerkte) bouwactiviteit. De in eerste instantie verleende omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit voor een locatieontwikkeling kan bijvoorbeeld al toestemming geven voor bouwrijp maken, kappen van bomen, grondverzet, het aanbrengen van verhardingen en het tot stand brengen van een verkaveling. Ook kan als onderdeel van de vergunning de precieze locatie worden aangewezen waar bouwwerken (bijvoorbeeld woningen) mogen worden gebouwd. Daarbij kan ook al worden aangegeven welke maximale maatvoering de woningen hebben. Naarmate de eerste omgevingsvergunning verder is uitgewerkt, vormt deze nadere uitwerking de basis voor de latere vergunningverlening voor het geconcretiseerde bouwplan. Voor zover bij de eerste vergunning al uitdrukkelijk toegestaan, regelt artikel 12.27a, zoals hiervoor al toegelicht, dat voor de betrokken onderdelen van een bouwplan (zoals bijvoorbeeld de plaatsing in een bouwblok, de bouwhoogte en het bouwvolume) niet opnieuw een afweging hoeft plaats te vinden of hiermee wordt voldaan aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In het kader van de tweede vergunningaanvraag vindt alleen beoordeling plaats op de onderdelen van het bouwplan waarin de eerdere vergunning niet voorziet, zoals de beoordeling van de stedenbouwkundige-architectonische detaillering en de toets aan redelijke eisen van welstand.'
Aan de mogelijkheid die artikel 12.27a van het Besluit kwaliteit leefomgeving biedt, kleeft als nadeel dat niet alleen het 'planologisch' basisbesluit wordt genomen bij wijze van omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, maar dat dit ook zal gelden voor de latere vergunningverlening voor het geconcretiseerde bouwplan. De beoordelingsregels die betrekking hebben op een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken voorzien er immers in dat de vergunning alleen wordt verleend voor zover die niet in strijd is met in het omgevingsplan gestelde regels over bouwwerken. Zie ook artikel 22.29, eerste lid, van de Bruidsschat. Dat staat er aan in de weg om een (binnenplanse) omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken te verlenen.
Deze ongewenste situatie wordt verholpen met het tweede lid van artikel 5.195.18. Dat voorziet erin dat de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken niet wordt geweigerd op grond van het eerste lid, voor zover de omgevingsplanactiviteit bouwwerken niet in strijd is met een verleende omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit om af te wijken van ruimtelijke regels over bouwwerken, gesteld in hoofdstuk 6 of in het ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan. Daarmee beoogt het derde lid hetzelfde te doen als artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de toenmalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Bijkomend voordeel is dat ook een eenduidig beoordelingskader van toepassing is op aanvragen om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken, ongeacht of die kan worden verleend op grond van binnenplanse ruimtelijke regels of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. In beide gevallen zijn de overige beoordelingsregels, zoals opgenomen in deze paragraaf 5.2.4, onverkort van toepassing. Hetzelfde geldt voor de aanvraagvereisten.
Het tweede lid heeft via artikel 6.116.12 ook betrekking op vormen van gebruik die niet passend zijn binnen de regels over gebruik, maar waar voor dat strijdig gebruik een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit is verleend.
Tot slot wordt nog opgemerkt dat de wetgever in de toelichting op artikel 12.27a van het Besluit kwaliteit leefomgeving heeft aangegeven dat de mogelijkheid voor het gefaseerd verlenen van een omgevingsvergunning, zoals artikel 12.27a van het Besluit kwaliteit leefomgeving die biedt, kan vervallen op het moment waarop gemeenten beschikken over een samenhangend omgevingsplan dat voldoet aan alle eisen die de Omgevingswet daaraan stelt. Vanaf dat moment is het, aldus de wetgever, immers relatief eenvoudig om locatiegericht en op onderdelen tot aanpassing te komen van een geheel geconsolideerd omgevingsplan, teneinde nieuwe ruimtelijke initiatieven mogelijk te maken. Of die verwachting van de wetgever juist is, valt de komende jaren te bezien. De wetgever heeft zelf ook ruimte gelaten voor een heroverweging van dit standpunt en een permanente voorziening (Staatsblad 2022 172, p. 71). Voor Eindhoven is hierin met het tweede lid van artikel 5.195.18 voorzien. Mocht toekomstige wetgeving daartoe aanleiding geven, dan zal de regel worden heroverwogen.
Derde lid:
Onder oud recht vastgestelde bestemmingsplannen konden een binnenplanse afwijkmogelijkheid bevatten. Deze bestemmingsplannen zijn van rechtswege onderdeel geworden van het omgevingsplan. Op grond van artikel 22.280, zoals dat bij wijze van bruidsschat onderdeel is geworden van dit omgevingsplan, geldt een dergelijke afwijkmogelijkheid als verbod om de activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten. Deze mogelijkheid moet worden gezien als een bevoegdheid (artikel 22.281).
Een dergelijke afwijkmogelijkheid kan betrekking hebben op het afwijken van zowel bouwregels als gebruiksregels. Voor zover een concreet voorgenomen omgevingsplanactiviteit bouwwerken in strijd is met de ruimtelijke regels over bouwwerken in het nog geldende bestemmingsplan, maar vergund zou kunnen worden met toepassing van de afwijkbevoegdheid, is het wenselijk dat de afwijkmogelijkheid kan worden betrokken bij de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken. Het derde lid voorziet daarin. Het beoogt dezelfde werking te hebben als artikel 2.10, tweede lid van de toenmalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
De werking van het derde lid kan beperkt blijven tot de mogelijkheid om met de regels van een nog niet vervallen bestemmingsplan af te kunnen wijken van regels over bouwwerken en gebruik, gesteld in datzelfde bestemmingsplan. Het is niet nodig een dergelijke voorzien te treffen voor als een omgevingsplanactiviteit bouwwerken binnenplans in het geheel niet vergunbaar is. Dan kan slechts met een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit toestemming worden verleend. Die omgevingsvergunning heeft dan betrekking op zowel het afwijken van de regels in het omgevingsplan als op de ruimtelijke bouwactiviteit.
De binnenplanse afwijkmogelijkheid, zoals die in nog geldende bestemmingsplannen voorkomt, hielden een bevoegdheid in. Artikel 22.281, zoals dat bij wijze van bruidsschat onderdeel is geworden van dit omgevingsplan, bepaalt dat de in een nog geldend bestemmingsplan opgenomen binnenplanse afwijkmogelijkheid wordt gelezen als een bevoegdheid. Daarmee blijft het net als onder de werking van het oude stelsel mogelijk een afweging te maken en de vergunning voor een geboden afwijkingsmogelijkheid in voorkomende omstandigheden toch te weigeren, in het geval de regels voor het verlenen van de afwijking zouden dwingen om de vergunning te verlenen.
Vierde lid:
Met het vierde lid wordt de werking, zoals beoogd met artikel 2.2 van de Vangnetregeling Omgevingswet, gecontinueerd nu de bruidsschat is vervangen. Met artikel 2.2 Vangnetregeling Omgevingswet is artikel 22.33 van de bruidsschat aangevuld. De in artikel 22.33 opgenomen grondslagen om een onder nieuw recht ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk te weigeren, werden daarmee uitgebreid. De aanvullende bepalingen regelen dat zo’n vergunning ook moet worden geweigerd als sprake is van een nog onder oud recht lopende procedure van een bestemmingsplan of inpassingsplan op grond van de voormalige Wet ruimtelijke ordening. De vergunning kan worden verleend als de activiteit in overeenstemming is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Hiermee wordt het regime van voorbereidingsbescherming, zoals dat bestond onder artikel 3.3 van de voormalige Wabo, voortgezet met de mogelijkheid de vergunning te weigeren. Hiermee wordt voorkomen dat voorbereidingsbescherming verloren zou gaan en onbedoeld vergunning zou moeten worden verleend voor ontwikkelingen die met het oog op de in voorbereiding zijnde nieuwe regeling ongewenst zijn. Hier is sprake van een ontbrekend overgangsrecht, wat in specifieke situaties onredelijk is.
CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 5.205.19 komt in de plaats van artikel 22.33 van de Bruidsschat. De bepaling is inhoudelijk ongewijzigd.
Eerste lid:
Het eerste lid bevat aanvullende beoordelingsregels die zien op twee specifieke overgangsrechtelijke situaties die verband houden met het feit dat de Omgevingswet niet langer een aanhoudingsplicht kent zoals die was geregeld in artikel 3.3 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Die aanhoudingsplicht kon gelden vanwege een voorbereidingsbesluit dat was genomen ter voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan of vanwege een aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht waarvoor nog geen tot bescherming daarvan strekkend bestemmingsplan gold.
Toepassing van deze beoordelingsregels leidt ertoe dat, ondanks dat aan de beoordelingsregels uit artikel 5.195.18 wordt voldaan, de vergunning toch moet worden geweigerd als voor de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft op grond van de in dit artikel genoemde bepalingen van de Invoeringswet Omgevingswet een nog onder oud recht genomen voorbereidingsbesluit van kracht is, of een tracébesluit of een besluit krachtens de Wet luchtvaart dat op grond van het oude recht gold als een zodanig voorbereidingsbesluit, of een onder oud recht gedane aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht waarvoor nog geen tot bescherming daarvan strekkend omgevingsplan geldt.
Tweede lid:
Op de plicht om in zo’n geval de vergunning te weigeren bestaat een uitzondering in het geval het bouwplan niet in strijd is met het omgevingsplan dat in voorbereiding is. Deze uitzonderingsmogelijkheid is opgenomen in het derde lid. Dit is vergelijkbaar met de situatie onder oud recht, waarin artikel 3.3, derde en zesde lid, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de mogelijkheid bood de onder oud recht toepasselijke aanhoudingsplicht te doorbreken.
In praktische zin betekent de regeling dat onder nieuw recht aangevraagde omgevingsvergunningen voor het verrichten van een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk in een gebied waar een nog onder oud recht tot stand gekomen regime van voorbereidingsbescherming van toepassing is, respectievelijk dat onder oud recht als beschermd stads- of dorpsgezicht is aangewezen maar waarop nog geen voldragen beschermingsregime van toepassing is, in beginsel moeten worden geweigerd. Zo kan de vergunning dus worden geweigerd voor activiteiten die in de toekomst niet meer wenselijk worden geacht en onmogelijk zullen worden gemaakt met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan. De vergunning kan ook worden geweigerd voor activiteiten waarvan het nog onvoldoende zeker is om te kunnen vaststellen of deze met het toekomstige omgevingsplan aanvaardbaar zullen blijven. Ten tijde van de te nemen beslissing op de aanvraag is het besluit tot wijziging van het omgevingsplan immers nog in voorbereiding en is het mogelijk nog onvoldoende vastomlijnd om te kunnen vaststellen of bepaalde activiteiten daarin uiteindelijk zullen worden toegestaan. Een andere mogelijkheid in zo’n geval kan overigens ook zijn om met instemming van de aanvrager, met toepassing van artikel 4:15, tweede lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, de beslistermijn op te schorten tot een moment waarop de voorbereiding zich in een zodanig stadium bevindt dat wel kan worden vastgesteld hoe het bouwplan zich verhoudt tot het in voorbereiding zijnde omgevingsplan. Gewezen wordt in dat verband op het tweede lid, dat de mogelijkheid biedt om de vergunning toch te verlenen als kan worden vastgesteld dat de betrokken activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan respectievelijk het in voorbereiding zijnde omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht. In het laatste geval zal een dergelijk omgevingsplan onder meer moeten voorzien in op de karakteristieken van het beschermde stads- of dorpsgezicht afgestemde beoordelingsregels voor een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Zie ook artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet. Met dit tweede lid wordt een vergelijkbare voorziening getroffen als in het al eerder genoemde artikel 3.3, derde en zesde lid, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Verschil is echter dat met het tweede lid niet de toepasselijke aanhoudingsplicht wordt doorbroken maar dat in plaats van de vergunning te moeten weigeren, de mogelijkheid is gegeven om de vergunning, onder de vergelijkbare condities dat de activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan, toch te verlenen. Voor een meer uitgebreide toelichting op de gevolgen van het vervallen van de aanhoudingsplicht op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt verwezen naar de toelichting bij de tweede nota van wijziging van het wetsvoorstel Invoeringswet Omgevingswet (Kamerstukken II 2018/19, 34986, nr. 9, p. 35-42).
DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 5.225.21 maakt voor de in het eerste lid aangewezen gevallen mogelijk dat die, ook wanneer ze in strijd zijn met ruimtelijke regels over bouwwerken, bedoeld in artikel 6.4, met een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken kunnen worden toegestaan.
Het verlenen van deze vergunning gebeurt in afwijking van artikel 5.195.18, eerste lid. Daarin is bepaald dat een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken alleen wordt verleend als de omgevingsplanactiviteit bouwwerken omgevingsplanactiviteit bouwwerken niet in strijd is met artikel 6.4. Daarin is in het eerste lid bepaald dat een bouwwerk uitsluitend mag worden gebouwd, in stand gehouden en gebruikt op een wijze die in overeenstemming is met de in hoofdstuk 6 opgenomen ruimtelijke regels over bouwwerken. Het tweede lid bepaalt dat ter plaatse van 'ruimtelijke regels tijdelijk deel nog in werking' in afwijking van het eerste lid geldt dat een bouwwerk uitsluitend mag worden gebouwd, in stand gehouden en gebruikt op een wijze die in overeenstemming is met paragraaf 6.3.1 of met het ter plaatse geldende ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan opgenomen ruimtelijke regels over bouwwerken. Daarmee bepaalt artikel 6.4 kort gezegd dat een bouwwerk moet voldoen aan algemene ruimtelijke regels over bouwwerken, zoals die voorheen in bestemmingsplannen werden gesteld.
De afwijkmogelijkheid heeft allereerst betrekking op de gevallen genoemd in artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, die vanwege artikel 2.30 van het Besluit bouwwerken leefomgeving niet vergunningvrij zijn toegestaan. Artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving bepaalt voor bepaalde bouwwerken dat deze ongeacht de regels in het omgevingsplan zonder omgevingsvergunning zijn toegestaan. Het omgevingsplan kan voor de in dit artikel genoemde bouwwerken in beginsel geen beperkingen bevatten. Artikel 2.30 van het Besluit bouwwerken leefomgeving bevat echter wel beperking op artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving. Deze beperkingen zijn opgenomen met het oog op de bescherming van cultureel erfgoed. In de aangegeven gevallen is artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, of zijn onderdelen daarvan, niet van toepassing. Voor die gevallen kan het omgevingsplan dus wel regels bevatten. Op grond van het omgevingsplan geldt daarvoor dan de vergunningplicht zoals opgenomen in artikel 5.8. Voor zover een betreffend bouwwerk in strijd is met de ruimtelijke regels over bouwwerken, kan binnenplans van die regels worden afgewezen.
De afwijkmogelijkheid heeft ook betrekking op gevallen genoemd in artikel 5.155.14 (vergunningvrije activiteiten), die vanwege artikel 5.165.15 of artikel 5.145.13 tweede lid, niet vergunningvrij zijn. Dat ze niet vergunningvrij zijn, is vanwege strijd met de ruimtelijke regels over bouwwerken, bedoeld in artikel 6.4. Omdat ze daarmee in strijd zijn, zou daarom de vergunning moeten worden geweigerd. Dit artikel voorziet erin dat voor die gevallen, in afwijking van de geldende ruimtelijke regels voor bouwwerken, toch vergunning kan worden verleend.
Verder heeft de mogelijkheid betrekking op een deel van de gevallen die onder oud recht vielen onder artikel 4, van bijlage II van het toenmalige Besluit omgevingsrecht. Daaraan zijn toegevoegd bouwwerken of onderdelen ervan die onder oud recht in bestemmingsplannen veelal met algemene bouwregels werden toegestaan of een binnenplanse afwijkmogelijkheden of via een wijzingsbevoegdheid mogelijk waren. Met opname in dit artikel van dergelijke gevallen wordt mogelijk gemaakt om allerlei kleinere initiatieven via een binnenplanse vergunning toe te staan. Op de binnenplanse omgevingsvergunning is artikel 4.17 van de Omgevingswet niet van toepassing. Dit betekent dat het omgevingsplan niet in overeenstemming hoeft te worden gebracht met een verleende vergunning.
De lijst van gevallen, zoals opgenomen in het eerste lid, is enerzijds beperkt ten opzichte van artikel 4, van bijlage II van het toenmalige besluit omgevingsrecht. De in het derde tot en met elfde lid van dat artikel 4 genoemde 'gebruiksafwijkingen' zijn niet overgenomen. Dit zijn (met uitzondering van het in het elfde lid genoemde geval) gebruiksafwijkingen waarvan het wenselijk is dat die na (of voorafgaand aan) vergunningverlening ook daadwerkelijk in het omgevingsplan worden opgenomen. Bovendien zou voor de in het negende en elfde lid van dat artikel 4 genoemde gevallen een uitzondering moeten worden gemaakt vanwege regelgeving op het gebied van milieueffectrapportage. Dat zou de regeling erg ingewikkeld maken. Ook zonder een eventuele uitzondering vanwege regelgeving op het gebied van milieueffectrapportage, zijn het dermate onbegrensde gevallen, dat een brede afweging met het oog op een evenwichtige toedeling van functies en locaties nodig is. De buitenplanse omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is daarom het aangewezen instrument om deze gevallen indien gewenst juridisch mogelijk te maken (naast uiteraard de mogelijkheid om het omgevingsplan te wijzigen).
Verder is de lijst van gevallen uitgebreid met gevallen die onder oud recht in een ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan via een binnenplanse afwijkmogelijkheid of wijzigingsbevoegdheid mogelijk waren. Op die gevallen was, naast een beoordeling op de binnenplanse beoordelingsregels, ook altijd een beoordeling op goede ruimtelijke ordening van toepassing. Deze beoordeling is vertaald naar artikel 5.235.22.
Zolang een ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan nog niet is vervangen, blijven die binnenplanse afwijkmogelijkheden van dat plan van toepassing. Omdat ze op grond daarvan vergunbaar zijn, vormt artikel 5.195.18, tweede lid, geen weigeringsgrond voor een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken. In dat geval geldt dit artikel niet.
FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel zijn de beoordelingsregels opgenomen die van toepassing zijn op artikel 5.225.21.
In het eerste lid zijn de beoordelingsregels gegeven. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef van de toenmalige Wet algemene bepalingen omgevingswet kon een omgevingsvergunning voor de gevallen, bedoeld in artikel 4, bijlage II, van het toenmalige Besluit omgevingsrecht, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. Datzelfde criterium was van toepassing op in een ruimtelijk plan opgenomen binnenplanse afwijkmogelijkheden. Deze afweging is vervangen door een aantal meer concrete vereisten in het kader van evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Onderdelen van het voormalige artikel 4, van bijlage II van het toenmalige Besluit omgevingsrecht werden getoetst aan de 'Beleidsregels ruimtelijk omgevingsrecht 2018'. Bij de afweging van de stedenbouwkundige kwaliteit in het eerste lid onder b, kan hiervan gebruik worden gemaakt.
GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bepaalt dat bij toepassing van artikel 5.225.21 over de daar bedoelde bouwwerken aan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken, met het oog op de bescherming van de in het tweede lid bedoelde belangen, voorschriften kunnen worden verbonden.
HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bepaalt dat bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken dat slechts vergund kan worden met toepassing van artikel 5.225.21, die gegevens worden verstrekt die naar het oordeel van het bevoegd gezag nodig zijn om de beoordeling, bedoeld in artikel 5.235.22, te kunnen doen. Een nadere concretisering van de aanvraagvereisten is, gelet op de uiteenlopende gevallen waarop artikel 5.225.21 betrekking heeft, niet in zijn algemeenheid worden gegeven. Het ligt voor de hand dat een initiatiefnemer die voornemens is een vergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken aan te vragen, waarbij toepassing van artikel 5.225.21 nodig is, voorafgaand aan een aanvraag in overleg treedt met de gemeente.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In artikel 6.476.53 staan bouwregels voor 'cultuurhistorische gebieden'. Er worden in dit artikel beperkingen gesteld met betrekking tot de bouwregels. Bepaalde maten en grenzen mogen niet overschreden worden. Hiervan kan op grond van artikel 5.265.25 afgeweken worden, mits er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerken.
JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Er kunnen voorwaarden gesteld worden en voorschriften verbonden worden bij het toepassen van artikel 5.265.25.
LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel artikel 5.295.28 komt in de plaats van artikel 22.29, eerste lid, aanhef en onder b, en het tweede lid, onder b, van de Bruidsschat. De bepaling is redactioneel in overeenstemming met de in de Omgevingswet gehanteerde terminologie, en in opbouw enigszins aangepast. Inhoudelijk is de strekking ervan gelijk.
Eerste lid:
Met dit artikel wordt een voortzetting gegeven aan artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en aan het voormalig artikel 12a van de Woningwet. Daarin was de welstandsbeoordeling voor bouwwerken geregeld. In dit omgevingsplan wordt niet langer gesproken van een beoordeling op redelijk eisen van welstand, maar gaat het om een beoordeling van het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk. De impact van dat uiterlijk en de plaatsing op een goede omgevingskwaliteit wordt beoordeeld. Op grond van het eerste lid geldt daartoe dat de vergunning wordt geweigerd als het uiterlijk en de plaatsing van het bouwwerk, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, onaanvaardbare afbreuk doet aan een goede omgevingskwaliteit.
Tweede lid:
Het tweede lid bevat een uitzondering op de eis dat het bouwwerk geen onaanvaardbare afbreuk mag doen aan een goede omgevingskwaliteit, namelijk als het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning toch moet worden verleend. Deze uitzondering is een voortzetting van het recht zoals dat gold onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet.
Derde lid:
Het derde lid geeft aan dat de beoordeling of sprake is van onaanvaardbare afbreuk aan de omgevingskwaliteit, bedoeld in het eerste lid, wordt beoordeeld volgens de criteria van de beleidsregels, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet.
Vierde lid:
In het vierde lid is bij wijze van overgangsrechtelijke bepaling de formulering overgenomen uit artikel 22.29 zoals dat uiteindelijk bij wijze van Bruidsschat in het omgevingsplan is gekomen. Dit vierde lid refereert aan de welstandsnota zoals die onder oud recht diende te worden vastgesteld. Voor zover deze nog niet is vervangen door beleidsregels als bedoeld in het derde lid, geldt deze welstandsnota als beoordelingskader.
MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 5.305.29 biedt de mogelijkheid dat aan de omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden met betrekking tot het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk die nodig zijn met het oog op het voorkomen van een onaanvaardbare afbreuk van de omgevingskwaliteit.
NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In de welstandsnota kunnen welstandsvrije gebieden en welstandsvrije objecten zijn aangegeven. Dit kan ook in een nieuwe beleidsregel worden gedaan, in de zin dat daarin wordt aangegeven dat geen regels over het uiterlijk van bouwwerken worden gegeven. In dit artikel is bepaald dat voor zover in de beleidsregels, bedoeld in artikel 5.295.28, derde lid, of in de welstandsnota, bedoeld in artikel 5.295.28, vierde lid, gebieden of categorieën van bouwwerken zijn aangewezen waarvoor geen regels over het uiterlijk of plaatsing van bouwwerken gelden dan wel geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn, het uiterlijk of en de plaatsing van het bouwwerk waarop dit van toepassing wordt geacht geen onaanvaardbare afbreuk te doen aan een goede omgevingskwaliteit. In die gebieden, of voor die bouwwerken, geldt het specifieke aanvraagvereiste met betrekking tot de welstandsbeoordeling ook niet, zie artikel 5.325.31.
Op grond van artikel 12, tweede lid, van de Woningwet, kon de gemeenteraad welstandsvrije bouwwerken en gebieden aanwijzen. Die mogelijkheid bestaat ook onder de Omgevingswet. Artikel 4.19 van de Omgevingswet bevat niet de instructie om regels te stellen over het uiterlijk van bouwwerken, maar kent een facultatieve formulering. Als in het omgevingsplan dergelijke regels zijn gesteld en de toepassing daarvan behoeft uitleg, dan stelt de gemeente daarover beleidsregels vast.
In artikel 5.295.28, eerste lid, is als uitgangspunt genomen de regel dat het uiterlijk of plaatsing van een bouwwerk geen onaanvaardbare afbreuk mag doen aan de omgevingskwaliteit. Op grond van het eerste lid wordt de vergunning alleen verleend als het uiterlijk en de plaatsing van het bouwwerk, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, geen onaanvaardbare afbreuk doet aan de omgevingskwaliteit. Verder is bepaald dat die beoordeling plaatsvindt aan de hand van een vastgesteld beleidsregel (derde lid), of, voor zolang als die nog geldt, aan de hand van de welstandsnota (vierde lid).
OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De regels voor bouwen op verontreinigde bodem zijn en blijven grotendeels gedecentraliseerd. De gemeente is bevoegd tot het stellen van regels met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het Rijk stelt in paragraaf 5.1.4.5.1 (Toelaten van een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie) van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) instructieregels voor de gemeente om te waarborgen dat de gemeente in het omgevingsplan regels stelt die waarborgen dat de gemeente in het omgevingsplan regels stelt ter voorkoming van onaanvaardbare gezondheidsrisico’s vanwege bodemverontreiniging bij het gebruik van een bodemgevoelig gebouw. Met deze subparagraaf wordt met beoordelingsregels die betrekking hebben op aanvragen om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken, regels over voorschriften die aan de omgevingsvergunning verbonden moeten worden en specifieke aanvraagvereisten invulling gegeven aan deze instructieregels.
In artikel 5.335.32 wordt het toepassingsbereik van deze subparagraaf bepaald en beperkt tot die gevallen waarin een aanvraag betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie.
In de begripsbepalingen van het Besluit activiteiten leefomgeving is bepaald wat wordt verstaan onder een bodemgevoelig gebouw. Vanwege artikel 1.1, tweede lid, is die omschrijving ook van toepassing op dit omgevingsplan. De begripsbepaling verwijst naar de definitie van een bodemgevoelig gebouw in artikel 5.89g van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Daarin is bepaald dat een bodemgevoelig gebouw een gebouw of een gedeelte van een gebouw is dat de bodem raakt en waar personen meer dan twee uur per dag aaneengesloten aanwezig zijn. De omschrijving sluit aan bij de term ‘verblijfsfunctie’ die werd gebruikt in de voormalige regels over het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond in de Woningwet. Met verblijfsfunctie werd een plek aangeduid waar mensen gemiddeld ten minste twee uur per etmaal aaneengesloten verblijven.
De term gebouw is in het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Besluit bouwwerken leefomgeving gedefinieerd als: bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, hieronder vallen ook een woonschip of een woonwagen.
In een bodemgevoelig gebouw kunnen zich alle in het Besluit bouwwerken leefomgeving gehanteerde gebruiksfuncties bevinden, mits daar personen meer dan twee uur per dag aaneengesloten aanwezig zijn. Voorbeelden van gebouwen die buiten de reikwijdte van het begrip bodemgevoelig gebouw vallen, zijn een transformatorhuisje, een gemaal, een schuur bij een woning of een loods waar alleen kort wordt geladen of gelost en waar de rest van de tijd geen personen of werknemers verblijven.
Bij het bepalen of het gaat om een bodemgevoelig gebouw is ook van belang dat sprake is van het bouwen (toelaten) van een gebouw of een deel van een gebouw ‘dat de grond raakt’. De ratio hiervan is dat daar blootstelling kan plaatsvinden en risico’s voor de gezondheid kunnen optreden. Het gaat bijvoorbeeld niet om het aanbouwen van een uitbouw op de eerste verdieping of een dakkapel, omdat bij dergelijke bouwactiviteiten de gezondheidsrisico’s door de bodemkwaliteit niet toenemen. Blootstelling kan bij een woonschip of woonwagen plaatsvinden, voornamelijk door het direct aangrenzende terrein of de tuin, net als bij andere woningen met een tuin. Hoewel een woonschip strikt genomen niet de grond raakt, kunnen er wel vergelijkbare gezondheidsrisico’s optreden als bij grondgebonden woningen met een tuin en daarom zijn ze expliciet toegevoegd aan het begrip bodemgevoelig gebouw.
Bijbehorende bouwwerken tot 50 m2 vallen niet onder de definitie van bodemgevoelig gebouw en zijn daarmee uitgezonderd van de plicht om een bodemonderzoek uit te voeren. De geringe omvang van die bouwactiviteit staat niet in verhouding tot de lasten van bodemonderzoek en sanering en daartoe verplichten wordt niet gerechtvaardigd geacht aangezien de gezondheidsrisico’s door zo een beperkte toevoeging aan een bestaand hoofdgebouw niet significant toenemen. De waarde van 50 m2 sluit aan bij de onderste afbakening die in het Besluit omgevingsrecht was opgenomen voor bijbehorende bouwwerken: iedereen met een tuin tot 100 m2 mag 50% hiervan vergunningvrij bebouwen en hoeft hiervoor geen bodemonderzoek te verrichten. Deze ondergrens in het tweede lid van artikel 5.89g gaat nooit over het bouwen van een hoofdgebouw, alleen om aanbouwen of bijbehorende bouwwerken als onderdeel van of bij reeds bestaande hoofdgebouwen.
Het moment waarop een nieuw hoofdgebouw wordt gebouwd, is het passende moment om bodemonderzoek te doen en maatregelen te treffen, ook voor de tuin waar mogelijk in de toekomst wordt uitgebouwd. Dat sluit niet uit dat het verstandig kan zijn om een bodemonderzoek te doen, zeker als er informatie is die aanleiding geeft tot een vermoeden dat er (historische) verontreiniging aanwezig kan zijn. Indien wordt gegraven in de bodem ten behoeve van het bouwen, zijn bovendien de regels over graven in de bodem van het Besluit activiteiten leefomgeving of de regels over kleinschalig graven in dit omgevingsplan van toepassing, waarbij bodemonderzoek over het algemeen aan de orde is.
Het Besluit activiteiten leefomgeving bevat tevens een begripsbepaling voor een bodemgevoelige locatie. Het verwijst naar artikel 5.89h van het Besluit kwaliteit leefomgeving waarin is bepaald wat in ieder geval onder een bodemgevoelige locatie moet worden verstaan. Daarin is bepaald dat een bodemgevoelige locatie een locatie is waarop een bodemgevoelig gebouw is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit (artikel 5.89h, onder a van het Besluit kwaliteit leefomgeving). Bovendien valt een onmiddellijk aan een woonschip of woonwagen grenzende tuin of grenzend terrein onder de definitie van een bodemgevoelige locatie (artikel 5.89h, onder c van het Besluit kwaliteit leefomgeving).
De term «toelaten» geeft aan dat hier ook een gebouw of deel van een gebouw wordt verstaan dat nog niet aanwezig is. Voor het gemak wordt hierna uitgegaan van het voorbeeld van een woning. Dit betekent dat al wordt aangesloten bij het moment dat een woning is geprojecteerd, dat wil zeggen dat de functie wonen is toegedeeld aan de locatie. Dat kan een andere functie zijn dan de huidige functie, bijvoorbeeld als gevolg van functiewijziging al dan niet na sloop van bestaande bebouwing. Ook als een woning nog niet feitelijk aanwezig is, kan er dus sprake zijn van een bodemgevoelig gebouw in de zin van paragraaf 5.1.4.5.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Zie verder paragraaf 7.5 van het algemeen deel van de toelichting van het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet (Staatsblad 2021, 98).
Een bodemgevoelige locatie is ook een aaneengesloten terrein direct grenzend aan een bodemgevoelig gebouw (artikel 5.89h, onder b van het Besluit kwaliteit leefomgeving). Omdat het aaneengesloten terrein van één eigenaar kan bestaan uit meerdere kadastrale percelen, is ervoor gekozen om niet uit te gaan van het kadastrale perceel. Dit sluit aan bij de voormalige regels over het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond in de Woningwet. De strekking daarvan is in artikel 5.89h van het Besluit kwaliteit leefomgeving duidelijker gecodificeerd. De tuin is immers bij uitstek gevoelig voor contact door mensen met bodemverontreiniging (bijvoorbeeld door het naar binnen lopen (huisstof), spelende kinderen, tuinieren en verbouwen van voedselgewassen, enzovoorts).
QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel zijn specifieke beoordelingsregels opgenomen die gelden als de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken gaat over het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie.
Artikel 5.345.33 komt in de plaats van artikel 22.29, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 22.30, van de Bruidsschat.
Eerste lid:
In dit lid is het beoordelingskader opgenomen waaraan een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie wordt getoetst.
Er is een beoordelingsregel opgenomen ten aanzien van de waarde toelaatbare kwaliteit van de bodem. De waarde toelaatbare kwaliteit van de bodem is in het tweede tot en met vierde lid opgenomen. Een omgevingsvergunning kan worden verleend als de de waarde toelaatbare kwaliteit van de bodem niet wordt overschreden of bij overschrijding van die waarde als aannemelijk is dat een sanerende maatregel wordt genomen. De sanerende maatregel wordt genomen voorafgaand aan of tijdens de bouw en in ieder geval voor het in gebruik nemen van het bodemgevoelige gebouw. Het gaat om een saneringsmaatregel als bedoeld in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Tweede lid:
In het omgevingsplan wordt als lokale waarde de interventiewaarde bodemkwaliteit vastgelegd in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving. Voorheen was dit ook de waarde waaraan de bodemkwaliteit getoetst werd. Een verbod om te bouwen op verontreinigde bodem (boven de lokale waarde) zonder omgevingsvergunning als er geen maatregelen worden getroffen, volgt uit het samenstel van de vergunningplicht voor bouwen die al elders in de bruidsschat was geregeld en nu is opgenomen in het eerste lid van artikel 5.345.33, dat die vergunning alleen wordt verleend in de situatie die is gedefinieerd in de specifieke beoordelingsregel.
Derde lid:
Gelijkwaardig met de regels van de voormalige Wet bodembescherming is hierbij opgenomen dat sprake is van een overschrijding van deze interventiewaarde als voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie is overschreden in meer dan 25 m3 bodemvolume. Voorheen werd dit ‘het geval van verontreiniging’ genoemd. Hierbij kan sprake zijn van onaanvaardbare risico’s en moet, afhankelijk van de functie en het gebruik, wellicht worden gesaneerd of een andere beschermende maatregel worden getroffen. Anders dan bij een saneringsgeval onder de Wet bodembescherming is het niet noodzakelijk om de exacte hoeveelheid verontreiniging of de contour voor een bepaalde concentratie stoffen in beeld te brengen; de grens van 25 m3 is alleen bedoeld om te voorkomen dat de beoordelingsregel elke emmer verontreiniging vangt. De regel is niet gericht op het opsporen en aanpakken van hele kleine verontreinigingen en vereist daarom alleen maatregelen als het om meer dan 25 m3 verontreiniging binnen een perceel gaat.
Vierde lid:
De grens van 25 m3 uit het tweede lid geldt niet voor asbest, omdat asbest ook in kleine hoeveelheden gevaar voor de gezondheid kan opleveren. Ook bij een kleinere hoeveelheid dan 25 m3 moeten de in het omgevingsplan omschreven maatregelen worden getroffen.
RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 5.355.34 komt in de plaatse van artikel 22.31 van de Bruidsschat. Het is ongewijzigd overgenomen.
Voordat een bodemgevoelig gebouw of een gedeelte van een bodemgevoelig gebouw in gebruik genomen wordt, wordt die informatie verstrekt waaruit blijkt hoe de sanerende of andere beschermende maatregelen, bedoeld in artikel paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving, zijn uitgevoerd.
Ter bescherming van de gezondheid van de gebruikers van een bodemgevoelig gebouw is het van belang om te waarborgen dat de voorgeschreven maatregelen daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Daartoe dient het voldoen aan deze informatieplicht als voorwaarde voor ingebruikname. Het Besluit activiteiten leefomgeving kent ook een vergelijkbare informatieplicht na beëindiging van de activiteit bodemsanering. De initiatiefnemer kan in één keer aan beide informatieplichten voldoen. De strekking is dat de initiatiefnemer na afloop van de sanering het bevoegd gezag informeert dat en hoe hij de sanering heeft uitgevoerd. Dit geeft het bevoegd gezag de gelegenheid om adequaat en tijdig toezicht te houden voordat het gebouw in gebruik wordt genomen om te beoordelen of de sanering is afgerond en inderdaad heeft opgeleverd dat het bodemgevoelige gebouw geschikt is voor gebruik.
Dit artikel is gericht op een vergunningvoorschrift met een verbod op ingebruikname als niet is voldaan aan de voorwaarde (voldoen aan de informatieplicht). Het voldoen aan deze informatieplicht heft dat verbod op. Ingeval van het verzuimen om te informeren of het ontbreken van de benodigde informatie kan het bevoegd gezag dus handhaven op overtreding van deze informatieplicht. Toezicht en handhaving op de wijze van saneren en of die in overeenstemming is met de voorschriften over saneren in het Besluit activiteiten leefomgeving vindt plaats op basis van dat besluit.
SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 5.375.36 bevat de aanvraagvereisten die specifiek verband houden met de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken voor een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie. Dit artikel komt in de plaats van artikel 22.35, onder j, van de Bruidsschat.
Onderdeel a:
Volgens artikel 5.89ka van het Besluit kwaliteit leefomgeving is het verplicht om in het omgevingsplan te eisen dat bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw bodemonderzoeken als bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving worden verstrekt. Daarom verplicht dit onderdeel om bodemonderzoek als bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving bij de aanvraag in te dienen. Het bodemonderzoek is nodig om te bepalen of de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem wordt overschreden of om eventueel vast te stellen dat er andere verontreinigingen aanwezig zijn (niet-genormeerde stoffen), waarvoor wel een detectiegrens is bepaald. In dat geval is een sanerende maatregel volgens het Besluit activiteiten leefomgeving of een sanering onder het overgangsrecht (genormeerde stoffen), of maatregelen bedoeld in artikel 4.31, een voorwaarde voorhet bouwen.
Onderdeel b:
Als sprake is van overschrijding van de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem moeten daarnaast gegevens en bescheiden worden verstrekt die aannemelijk maken dat een sanering zal plaatsvinden. Dat kan bijvoorbeeld een melding zijn als bedoeld in artikel 4.1236 van het Besluit activiteiten leefomgeving, een ingediend saneringsplan onder de Wet bodembescherming, of een beschrijving van de voorgenomen maatregelen, of andere documentatie die aannemelijk maakt dat een sanerende maatregel in voorbereiding is en zal worden uitgevoerd.
UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 5.395.38 biedt de mogelijkheid om bij vergunningvoorschrift in concrete gevallen af te wijken van de parkeernormen.
Het bevoegd gezag heeft beoordelingsruimte bij de vraag of van een van de genoemde situaties sprake is. Dit is aan de orde als er door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren wordt gestuit, en als er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid/ ruimtelijke situatie.
WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 5.405.39 biedt de mogelijkheid tot stellen van maatwerkvoorschriften voor specifieke gevallen. Hiermee kan afgeweken worden van de algemene regels met betrekking tot de maatvoering van (fiets)parkeervoorzieningen. Informatie over deze maatvoering is opgenomen in de Beleidsregels kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen en de Nota parkeernormen 2024.
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 5.445.43 bevat de aanvraagvereisten die specifiek verband houden met de beoordeling van windhinder.
BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 5.455.44 bepaalt het toepassingsbereik van de beoordelingsregels in deze subparagraaf. Dat is beperkt tot die gevallen waarin de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken betrekking heeft op het realiseren van een geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied.
Eerste lid:
Het eerste lid bepaalt dat deze subparagraaf geldt ter plaatse van 'afweging geluid bij bouwplan'. Waar deze locatie moet gelden, wordt bij een wijziging van het omgevingsplan die voorziet in het toelaten van een geluidgevoelig gebouw bepaald.
Tweede lid:
Het tweede lid bevat een aanvulling op het eerste lid. Het Rijk heeft tijdelijk een alternatieve maatregel beschikbaar gesteld voor het publiceren van wijzigingen van het omgevingsplan: de TAM-IMRO. Daarmee hoeft niet via de nieuwe digitale standaarden een wijziging van het omgevingsplan beschikbaar gesteld te worden, maar kan dat nog via de IMRO-standaard (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening). Direct na de inwerkingtreding van de Omgevingswet is er tijdelijk geen plicht om de STOP/TPOD te gebruiken. Dit regelt artikel 11.1 lid 2 van het Besluit elektronische publicaties. Een besluit tot wijziging van het omgevingsplan met toepassing van TAM-IMRO wordt een TAM-omgevingsplan genoemd.
Hoewel een TAM-omgevingsplan met de oude standaard wordt gepubliceerd, waardoor het digitaal-technisch geen onderdeel is van het omgevingsplan, maakt het juridisch gezien daarvan wel onderdeel uit. Een besluit tot wijziging van het omgevingsplan met toepassing van TAM-IMRO zal in heel veel gevallen gepaard gaan met het voor het besluitgebied laten vervallen van het ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren met het oog op het faciliteren van een nieuwe ontwikkeling. Echter kan daarbij niet de aanduiding, bedoeld in het eerste lid, aan het besluitgebied worden gegeven met toepassing van de nieuwe standaard STOP-TP. Daaraan staat juist de toepassing van de oude standaard in de weg. Om, mocht dat nodig zijn, deze subparagraaf toch van toepassing te laten zijn, bepaalt het tweede lid dat, in aanvulling op het eerste lid, deze paragraaf ook geldt ter plaatse van het besluitgebied van een TAM-omgevingsplan, maar alleen voor zover in dat TAM-omgevingsplan een locatie is aangeduid met 'afweging geluid bij bouwplan'.
Derde lid:
In het eerste lid is opgenomen dat de regels betrekking hebben op het toestaan van nieuwe geluidgevoelige gebouwen binnen een geluidaandachtsgebied. In dit regelonderdeel zijn geen eisen gesteld aan de geluidwering van geluidgevoelige gebouwen. De bouwkundige eisen die aan een gebouw worden gesteld met betrekking tot geluid, zijn opgenomen in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Die regels zijn in beginsel gericht aan de initiatiefnemer van het bouwplan of eigenaar van het gebouw.
Geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige ruimten
De beoordelingsregels hebben alleen betrekking op geluidgevoelige gebouwen. In bijlage I van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt voor wat onder een geluidgevoelig gebouw moet worden verstaan verwezen naar artikel 3.21 van datzelfde besluit. Vanwege het bepaalde in artikel 1.1 van dit omgevingsplan is die begripsbepaling ook van toepassing op dit omgevingsplan.
In artikel 3.21 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is in het eerste lid bepaald dat een geluidgevoelig gebouw een gebouw of een gedeelte van een gebouw is met een:
woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
onderwijsfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
gezondheidszorgfunctie met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan; of
bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan.
In het tweede lid van artikel 3.21 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is bepaald dat het eerste lid niet geldt voor een gedeelte van een gebouw als het omgevingsplan in dat gedeelte van het gebouw geen geluidgevoelige ruimten toelaat, tenzij het gebouw een woonschip of woonwagen is.
Het derde lid bepaalt dat onder een geluidgevoelig gebouw ook wordt verstaan een geluidgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is, maar op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit mag worden gebouwd.
In bijlage I van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt voor een omschrijving van wat een geluidgevoelige ruimte is verwezen naar artikel 3.22 van datzelfde besluit. Daar is bepaald dat een geluidgevoelige ruimte een verblijfsruimte of verblijfsgebied is van een:
woonfunctie of bijeenkomstfunctie die een nevengebruiksfunctie is van die woonfunctie;
onderwijsfunctie;
gezondheidszorgfunctie met bedgebied of bijeenkomstfunctie die een nevengebruiksfunctie is van die gezondheidszorgfunctie; of
bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied.
Woonschepen en woonwagens
Zoals uit het voorgaande blijkt, gelden voor woonschepen en woonwagens enkele specifieke regels. Onder een woonschip wordt verstaan een drijvend bouwwerk met een woonfunctie op een locatie die in het omgevingsplan is aangewezen als een ligplaats voor een woonschip (artikel 3.10 Bkl). Onder een woonwagen wordt verstaan een woonfunctie op een locatie bestemd voor het plaatsen van een woonwagen (begripsbepaling in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving). In artikel 3.22 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is bepaald dat woonschepen en woonwagens geen geluidgevoelige ruimten hebben. Dat betekent dat daar geen binnenwaarden gelden (artikel 3.53 van het Besluit kwaliteit leefomgeving). Artikel 3.23 van het Bkl bepaalt vervolgens dat voor woonschepen en woonwagens de standaardwaarden en grenswaarden voor geluid gelden op de begrenzing van de locatie. Dat wil dus zeggen op de begrenzing van de locatie die als ligplaats voor een woonschip is aangewezen, en op de begrenzing van de locatie die is bestemd voor een woonwagen.
Geluidaandachtsgebieden
De beoordelingsregels gelden verder alleen wanneer een geluidsgevoelig gebouw wordt toegestaan in een geluidaandachtsgebied. Wat onder een geluidaandachtsgebied moet worden verstaan is eveneens bepaald in bijlage I van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Die begripsomschrijving is vanwege artikel 1.1 ook van toepassing op dit omgevingsplan. Verwezen wordt naar artikel 3.20 van datzelfde besluit. In het eerste lid is bepaald dat het gaat om een locatie langs een weg of spoorweg of rond een industrieterrein waarbinnen het geluid hoger kan zijn dan de standaardwaarde in Lden, bedoeld in tabel 3.34 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. In het tweede lid is bepaald dat op het bepalen van het geluidaandachtsgebied de bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing zijn.
Het geluidaandachtsgebied wordt bepaald op basis van de geluidcontour van de standaardwaarde. De rekenmethode om het geluidaandachtsgebied te bepalen is beschreven in bijlage IVc van de Omgevingsregeling. Voor het bepalen van het geluidaandachtsgebied wordt gebruikt gemaakt van de geluidbrongegevens. Bij het bepalen van het geluidaandachtsgebied wordt uitgegaan van een worst case-benadering, zodat zeker is dat alle locaties waarbij de standaardwaarde(n) mogelijk worden overschreden, worden meegenomen in het onderzoek. Dit betekent ook dat het alsnog mogelijk is dat uit het geluidonderzoek blijk dat binnen het geluidaandachtsgebied de standaardwaarde niet wordt overschreden.
Het bepalen van een geluidaandachtsgebied is een rekenkundige exercitie. In artikel 11.52 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is bepaald dat een geluidaandachtsgebied moet worden vastgelegd in het geluidregister. Geluidaandachtsgebieden worden dus niet vastgelegd in het omgevingsplan (zie ook toelichting op artikel 3.20 van het Besluit kwaliteit leefomgeving). Geluidaandachtsgebieden worden als fysiek geografisch gebied vastgelegd. De geluidbrongegevens moeten daartoe worden aangeleverd ten behoeve van het geluidregister, via de Centrale Voorziening Geluidgegevens (CVGG). De Centrale Voorziening Geluidgegevens (CVGG) wordt het digitale systeem voor het uitwisselen van geluidgegevens. Het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen zijn verplicht geluidgegevens via deze voorziening te delen. De voorziening zorgt ervoor dat deze gegevens eenvoudig vindbaar, inzichtelijk en beschikbaar zijn. De CVGG wordt parallel aan het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) ingericht. Naar verwachting komen relevante delen van de CVGG in de toekomst ook in het DSO. Gegevens voor het geluidregister worden aangeleverd met het Informatiemodel Geluid. Dit informatiemodel zal beschikbaar worden gesteld op de website van het Bureau sanering verkeerslawaai.
Totdat de hiervoor bedoelde rekenkundige exercitie heeft plaatsgevonden, zal per aanvraag voor een geluidgevoelig gebouw moeten worden onderzocht of die wel of niet is voorzien binnen het geluidaandachtsgebied. Alleen wanneer dat aantoonbaar niet het geval is, kan beoordeling op grond van dit onderdeel achterwege blijven.
Vierde lid:
Het vierde lid bepaalt dat onder voor de toepassing van deze subparagraaf onder geluid uitsluitend wordt verstaan het geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Hiermee wordt verduidelijkt welke geluidsbronnen bij de beoordeling van het criterium ‘aanvaardbare mate van geluidbelasting’ worden betrokken. Bij de toepassing van deze paragraaf gaat het dus alleen om de geluidbronnen die voorheen door de voormalige Wet geluidhinder, nu door paragraaf 5.1.4.2a van het Besluit kwaliteit leefomgeving worden gereguleerd.
Ten aanzien van geluid door andere activiteiten zijn regels opgenomen in hoofdstuk 10 van dit omgevingsplan. Toetsing aan die regels en aan artikel 5.59 Besluit kwaliteit leefomgeving (aanvaardbaarheid) vindt vooraf bij de toelating van geluidgevoelige en/of geluidveroorzakende activiteiten plaats.
Vijfde lid:
Ten aanzien van industriegeluid vindt een beleidsvernieuwing plaats onder de Omgevingswet. Deze geluidbron wordt voortaan ook door de systematiek van geluidproductieplafonds gereguleerd in plaats van de geluidzonering op grond van de hiervoor geldende Wet geluidhinder.
In artikel 3.6, eerste lid van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet is geregeld dat het oud recht van toepassing blijft op bestaande industrieterreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (hierna: gezoneerde industrieterreinen) totdat de geluidproductieplafonds zijn vastgesteld. Dat betekent onder meer dat in deze 'tussenperiode' bij het wijzigen van het omgevingsplan (of het verlenen van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit) waarmee een nieuw geluidgevoelig gebouw wordt toegelaten, getoetst moet worden aan de Wet geluidhinder zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De toets aan de Wet geluidhinder houdt in dat er getoetst wordt aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 50 dB(A) conform artikel 40 voor woningen en artikel 2.1 van het Besluit geluidhinder voor andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen. Het is mogelijk om een hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde in acht te nemen indien toepassing van maatregelen onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. In dat geval stellen burgemeester en wethouders een hogere waarde vast met toepassing van artikel 110a van de Wet geluidhinder. (Dit heet het hogere waarde besluit.) Die hogere waarde mag niet hoger zijn dan de zogenaamde maximale ontheffingswaarde. De maximale ontheffingswaarde bedraagt niet meer dan 55 dB(A) voor woningen (artikel 45 Wet geluidhinder), 60 dB(A) voor onderwijsgebouwen, ziekenhuizen of verpleeghuizen, 55 dB(A) voor verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven en geluidsgevoelige terreinen, namelijk woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonschepen (zie artikel 2.2 Besluit geluidhinder). In bijzondere situaties, zoals indien de zeehavennorm wordt toegepast (zie artikel 50 Wet geluidhinder) of bij vervangende nieuwbouw (zie artikel 51 Wet geluidhinder) gelden er hogere maximale ontheffingswaarden.
Van de maximale ontheffingswaarde mag worden afgeweken met toepassing van de stad- en milieubenadering op grond van de Interimwet stad- en milieu dan wel met de flexibiliteitsinstrumenten van de Crisis- en herstelwet.
De geluidnormen gelden op de gevels van geluidgevoelige gebouwen. Een zogenaamde dove gevel (een gevel zonder te openen delen dan wel met alleen bij uitzondering te openen delen) wordt niet als gevel gezien op grond van artikel 1b, vierde lid van de Wet geluidhinder. Daarom is het mogelijk om geluidgevoelige gebouwen met een dove gevel te realiseren ook als de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden. Indien van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, wordt in het omgevingsplan (of in de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevinsplanactiviteit) bepaald dat de gevel een niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen is (zie artikel 12.13f van het Besluit kwaliteit leefomgeving). Van dit vereiste in het omgevingsplan kan met een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit niet afgeweken worden. Bronbeheerders gaan immers uit van de gegevens van geluidgevoelige gebouwen zoals in het omgevingsplan bepaald.
CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 5.485.47 bevat de feitelijke beoordelingsregel met betrekking tot het realiseren van een geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied. Hierin is bepaald dat een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied, alleen wordt verleend als de mate van geluidbelasting op het geluidgevoelige gebouw, gelet op het belang van de bescherming van de gezondheid, aanvaardbaar is.
FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met artikel 5.495.48 wordt uitvoering gegeven aan de instructieregel zoals opgenomen in artikel 5.78t van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Die instructieregel bepaalt dat een omgevingsplan dat een nieuw geluidgevoelig gebouw toelaat, erin voorziet dat het geluid op dat gebouw niet hoger is dan de standaardwaarde, bedoeld in tabel 5.78t van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Die instructieregel schrijft niet voor hoe en op welk moment toetsing aan die norm moet plaatsvinden. Het is aan de gemeente om dit concreet in te vullen. De toetsing kan plaatsvinden bij de vaststelling van het omgevingsplan zelf. Maar het feitelijke toetsen van het geluid kan ook worden doorgeschoven naar een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit waarmee het gebouw daadwerkelijk wordt toegelaten. In het omgevingsplan is voor dit laatste gekozen.
Eerste lid:
Artikel 5.495.48 neemt als uitgangspunt dat aan de voorwaarde van aanvaardbare geluidbelasting in elk geval is voldaan wanneer het geluid op de gevel van het geluidgevoelig gebouw niet hoger is dan de standaardwaarde, bedoeld in tabel 5.495.48. Die waarden zijn gelijk aan de standaardwaarden, bedoeld in tabel 5.78t van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Wanneer aan de standaardwaarde wordt voldaan, dan vormt de geluidbelasting geen reden om de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 5.8, te weigeren.
Als het geluid initieel niet voldoet aan de standaardwaarde kunnen geluidbeperkende maatregelen worden getroffen om het geluid te verminderen tot de standaardwaarde. In artikel 5.555.54 is bepaald dat aan de vergunning voorschriften kunnen worden verbonden over het treffen van geluidbeperkende maatregelen. Daarmee kan worden geborgd dat noodzakelijke maatregelen om te voldoen aan de standaardwaarde ook daadwerkelijk worden genomen. Het kan daarbij uiteraard alleen gaan om maatregelen waarbij het in de macht van de vergunninghouder ligt om die te nemen.
Tweede lid:
In het tweede lid wordt het tweede lid van artikel 5.78t van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing verklaard. Er wordt verwezen naar de daarop van toepassing zijnde artikelsgewijze toelichting.
Derde en vierde lid:
Het derde en vierde lid geven uitvoering aan hetgeen is bepaald in artikel 5.78t, derde en vierde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Er wordt verwezen naar de daarop van toepassing zijnde artikelsgewijze toelichting.
GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 5.505.49 bepaalt dat ook een hogere geluidbelasting aanvaardbaar kan zijn.
Met dit artikel wordt binnenplans invulling gegeven aan de mogelijkheid die artikel 5.78u van het Besluit kwaliteit leefomgeving biedt. Dat artikel maakt mogelijk dat als het geluid op een toe te laten geluidgevoelig gebouw hoger is dan de standaardwaarde, besloten kan worden om meer geluid dan de standaardwaarde toe te laten. De in het omgevingsplan opgenomen voorwaarden sluiten aan bij de bepalingen uit het 'Geluidbeleid - Geluid in geluidaandachtsgebieden' van de gemeente Eindhoven.
Eerste lid:
Hierin staan de voorwaarden opgenomen waaronder kan worden afgeweken van de standaardwaarden.
Afwijken is mogelijk is tot ten hoogste de grenswaarden van tabel 5.505.49. Die zijn gelijk aan de grenswaarden zoals opgenomen in artikel 5.78u van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Dit artikel biedt dus flexibiliteit tussen de standaardwaarde en de grenswaarde. Net als in artikel 5.78t van het Besluit kwaliteit leefomgeving is in artikel 5.78u van dat besluit bepaald dat het omgevingsplan erin moet voorzien dat aan de grenswaarde wordt voldaan. De instructieregel schrijft niet voor hoe en op welk moment toetsing aan die norm moet plaatsvinden. Het is aan de gemeente om dit concreet in te vullen. De toetsing kan plaatsvinden bij de vaststelling van het omgevingsplan zelf. Maar het feitelijke toetsen van het geluid kan ook worden doorgeschoven naar een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Met dit artikel is voor dat laatste gekozen.
Tweede lid:
In het tweede lid wordt het tweede lid van artikel 5.78u van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing verklaard. Kortheidshalve wordt verwezen naar de daarop van toepassing zijnde artikelsgewijze toelichting.
Derde en vierde lid:
Het vijfde en zesde lid geven uitvoering aan hetgeen is bepaald in artikel 5.78u, vierde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Kortheidshalve wordt verwezen naar de daarop van toepassing zijnde artikelsgewijze toelichting.
HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 5.535.52 bevat een aanvullend beoordelingscriterium dat analoog is aan artikel 5.78ac van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Artikel 5.505.49 voorziet in de mogelijkheid tot het toelaten van geluid dat de standaardwaarde overschrijdt. Het kan zijn dat het geluidgevoelige gebouw ook wordt belast door geluid afkomstig van andere geluidbronsoorten. Bijvoorbeeld een woning die wordt belast door geluid afkomstig van een gemeenteweg en tegelijkertijd ook door geluid afkomstig van een industrieterrein. Als zo’n woning binnen het geluidaandachtsgebied van beide geluidbronsoorten wordt toegelaten, moet uiteraard getoetst worden aan de standaard- en grenswaarden van beide geluidbronsoorten.
Eerste lid:
In het eerste lid is bepaald dat de gemeente bij het toepassen van de artikelen waarmee de standaardwaarde overschreden kan worden, ook de aanvaardbaarheid van het gecumuleerde geluid op de betreffende geluidgevoelige gebouwen moet beoordelen.
Het artikel beoogt (in navolging van artikel 5.78ac van het Besluit kwaliteit leefomgeving) dezelfde werking als artikel 3.38 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. In de begripsbepaling van bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt voor de uitleg van dit begrip ook verwezen naar artikel 3.38 van dat besluit. Vanwege artikel 1.1, tweede lid, van dit omgevingsplan is die begripsbepaling ook van toepassing op dit omgevingsplan.
Tweede en vijfde lid:
Het gecumuleerde geluid is het geluid door geluidbronsoorten en andere activiteiten tegelijk, opgeteld met correctie voor de verschillen in hinderlijkheid. Daarbij wordt in artikel 3.38 van het Besluit kwaliteit leefomgeving tevens aangegeven welke geluidbronsoorten bij het bepalen van het gecumuleerde geluid in ieder geval worden betrokken (tweede lid) en dat op het bepalen van het gecumuleerde geluid de bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing zijn (derde lid). Hoewel dit uit de begripsbepaling kan worden opgemaakt, zijn artikel 3.38, derde en vierde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, overgenomen in respectievelijk het tweede en vijfde lid. Voor meer informatie over het bepalen en beoordelen van de aanvaardbaarheid van het gecumuleerde geluid wordt verwezen naar de toelichting op artikel 3.38 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en en de daarin opgenomen toelichting op het begrip 'gecumuleerd geluid' (Staatsblad 2020, nr. 557).
Derde lid:
Het gecumuleerde geluid wordt in ieder geval niet aanvaardbaar geacht indien dit de grenswaarde van 70 dB overschrijdt. Dit sluit aan bij de regeling 'Geluidbeleid - Geluid in geluidaandachtsgebieden', zoals vastgesteld door het college van B&W van Eindhoven.
Vierde lid:
Een geluidgevoelig gebouw, dat is gelegen in de geluidaandachtsgebieden van meerdere verkeers- en/of spoorwegen wordt aanvaardbaar geacht, indien onderzoek naar de geluidwering van de gevels, uitwijst dat op basis van het gezamenlijk geluid aan de binnenwaarde zoals genoemd in artikel 4.103 van het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt voldaan.
KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 5.545.53 bevat een aanvullend beoordelingscriterium dat analoog is aan artikel 5.78ac van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Artikel 5.515.50 voorziet in de mogelijkheid tot het toelaten van geluid dat de grenswaarde overschrijdt vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen. Het kan zijn dat het geluidgevoelige gebouw ook wordt belast door geluid afkomstig van andere geluidbronsoorten. Bijvoorbeeld een woning die wordt belast door geluid afkomstig van een gemeenteweg en tegelijkertijd ook door geluid afkomstig van een industrieterrein. Als zo’n woning binnen het geluidaandachtsgebied van beide geluidbronsoorten wordt toegelaten, moet uiteraard getoetst worden aan de standaard- en grenswaarden van beide geluidbronsoorten.
Eerste lid:
In het eerste lid is bepaald dat de gemeente bij het toepassen van de artikelen waarmee de standaardwaarde overschreden kan worden, ook de aanvaardbaarheid van het gecumuleerde geluid op de betreffende geluidgevoelige gebouwen moet beoordelen.
Het artikel beoogt (in navolging van artikel 5.78ac van het Besluit kwaliteit leefomgeving) dezelfde werking als artikel 3.38 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. In de begripsbepaling van bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt voor de uitleg van dit begrip ook verwezen naar artikel 3.38 van dat besluit. Vanwege artikel 1.1, tweede lid, van dit omgevingsplan is die begripsbepaling ook van toepassing op dit omgevingsplan.
Tweede en vijfde lid:
Het gecumuleerde geluid is het geluid door geluidbronsoorten en andere activiteiten tegelijk, opgeteld met correctie voor de verschillen in hinderlijkheid. Daarbij wordt in artikel 3.38 van het Besluit kwaliteit leefomgeving tevens aangegeven welke geluidbronsoorten bij het bepalen van het gecumuleerde geluid in ieder geval worden betrokken (tweede lid) en dat op het bepalen van het gecumuleerde geluid de bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing zijn (vijfde lid). Hoewel dit uit de begripsbepaling kan worden opgemaakt, zijn artikel 3.38, derde en vierde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, overgenomen in respectievelijk het tweede en vijfde lid. Voor meer informatie over het bepalen en beoordelen van de aanvaardbaarheid van het gecumuleerde geluid wordt verwezen naar de toelichting op artikel 3.38 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en en de daarin opgenomen toelichting op het begrip 'gecumuleerd geluid' (Staatsblad 2020, nr. 557).
Derde lid:
Het gecumuleerde geluid wordt in ieder geval niet aanvaardbaar geacht indien dit de grenswaarde van 75 dB overschrijdt. Dit sluit aan bij de regeling 'Geluidbeleid - Geluid in geluidaandachtsgebieden', zoals vastgesteld door het college van B&W van Eindhoven.
Vierde lid:
Een geluidgevoelig gebouw, dat is gelegen in de geluidaandachtsgebieden van meerdere verkeers- en/of spoorwegen wordt aanvaardbaar geacht, indien onderzoek naar de geluidwering van de gevels, uitwijst dat op basis van het gezamenlijk geluid aan de binnenwaarde zoals genoemd in artikel 4.103 van het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt voldaan.
LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In artikel 5.565.55 staan de aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken die betrekking heeft op een geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied. Dit sluit aan bij het geluidbeleid van de gemeente Eindhoven (Geluidbeleid: Geluid in aandachtsgebieden).
NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN
Na sectie ' Aanvraagvereisten in verband met beoordeling geluidgevoelige gebouwen' worden drie secties ingevoegd, luidende:
Eerste en derde lid:
Artikel 5.19, onderdeel b, onderdeel 1, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bepaalt dat in het omgevingsplan wordt gewaarborgd dat de veiligheid van de buisleiding niet wordt geschaad bij het toelaten van bouwwerken. Bouwwerken, anders dan bedoeld in artikel 5.19, onderdeel a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, zijn niet per definitie verboden. Ze kunnen worden toegestaan, maar wel onder voorwaarde dat de veiligheid van de buisleiding niet wordt geschaad. Hiertoe is in subparagraaf 5.2.4.8 een specifieke beoordelingsregel opgenomen die betrekking heeft op aanvragen om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken.
Het realiseren van een bouwwerk gaat veelal gepaard met het doen van graafwerkzaamheden, en het indrijven van voorwerpen in de bodem. Voor dergelijke en andere bodemberoerende activiteiten is in afdeling 7.5 met het oog op hetzelfde belang een vergunningplicht voor een aanlegactiviteit belemmeringengebied buisleiding met gevaarlijke stoffen in het leven geroepen. De betreffende vergunningplicht bestaat naast de vergunningplicht voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken. Hoewel het belang met het oog waarop de vergunningplicht in het leven is geroepen dezelfde is, verschilt de activiteit, in elk geval ten dele. Bij de beoordeling in het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken kan ook een beoordeling op de gevolgen van het te bouwen en in stand te houden bouwwerk worden gemaakt. Dat geldt niet voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit. Beide vergunningplichten bestaan dan ook naast elkaar, en hebben betrekking op de specifieke activiteit die benoemd is. De aanvrager kan voor beide activiteiten tegelijk vergunning aanvragen, maar kan er ook voor kiezen dit gefaseerd te doen.
Het eerste lid bepaalt dat deze subparagraaf geldt ter plaatse van 'belemmeringengebied buisleiding gevaarlijke stoffen'. Waar deze locatie moet gelden, wordt bij een wijziging van het omgevingsplan bepaald. Zolang een onder oud recht vastgesteld bestemmingsplan van toepassing is, bevat dat plan de regels die nodig zijn ter bescherming van een buisleiding gevaarlijke stoffen.
Tweede lid:
Het tweede lid bevat een aanvulling op het eerste lid. Het Rijk heeft tijdelijk een alternatieve maatregel beschikbaar gesteld voor het publiceren van wijzigingen van het omgevingsplan: de TAM-IMRO. Daarmee hoeft niet via de nieuwe digitale standaarden een wijziging van het omgevingsplan beschikbaar gesteld te worden, maar kan dat nog via de IMRO-standaard (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening). Direct na de inwerkingtreding van de Omgevingswet is er tijdelijk geen plicht om de STOP/TPOD te gebruiken. Dit regelt artikel 11.1 lid 2 van het Besluit elektronische publicaties. Een besluit tot wijziging van het omgevingsplan met toepassing van TAM-IMRO wordt een TAM-omgevingsplan genoemd.
Hoewel een TAM-omgevingsplan met de oude standaard wordt gepubliceerd, waardoor het digitaal-technisch geen onderdeel is van het omgevingsplan, maakt het juridisch gezien daarvan wel onderdeel uit. Een besluit tot wijziging van het omgevingsplan met toepassing van TAM-IMRO zal in heel veel gevallen gepaard gaan met het voor het besluitgebied laten vervallen van het ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren met het oog op het faciliteren van een nieuwe ontwikkeling. Echter kan daarbij niet de aanduiding, bedoeld in het eerste lid, aan het besluitgebied worden gegeven met toepassing van de nieuwe standaard STOP-TP. Daaraan staat juist de toepassing van de oude standaard in de weg. Om, mocht dat nodig zijn, subparagraaf 5.2.4.8 toch van toepassing te laten zijn, bepaalt het tweede lid dat, in aanvulling op het eerste lid, deze paragraaf ook geldt ter plaatse van het besluitgebied van een TAM-omgevingsplan, maar alleen voor zover in dat TAM-omgevingsplan een locatie is aangeduid met 'belemmeringengebied buisleiding gevaarlijke stoffen'.
Artikel 5.57 geeft uitvoering aan artikel 5.19, aanhef en onder b, onderdeel 1, van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Daarin is bepaald dat voor zover een omgevingsplan van toepassing is op een belemmeringengebied buisleiding, het omgevingsplan waarborgt dat de veiligheid van de buisleiding niet wordt geschaad bij het toelaten van bouwwerken. De in dit artikel opgenomen beoordelingsregel voorziet hierin.
Dit artikel bevat de aanvraagvereisten met betrekking tot de door de aanvrager te verstrekken informatie. De beoordeling of de veiligheid van de buisleiding met gevaarlijke stoffen wordt geschaad, wordt beoordeeld aan de hand van die informatie. De gegevens in dit artikel zijn gebaseerd op artikel 3.1 van de toenmalige Regeling omgevingsrecht.
OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
Na sectie ' Aanvraagvereisten' worden vier secties ingevoegd, luidende:
Deze subparagraaf is alleen van toepassing binnen de 'geurzone RWZI' en alleen indien het gaat om het bouwen van een geurgevoelig gebouw.
Aan het bouwen van een geurgevoelig gebouw binnen de 'geurzone RWZI' zijn meerdere beoordelingsregels gekoppeld.
Deze beoordelingsregels hebben betrekking op het wederopbouwgebied van nationaal belang 't Hool.
Een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken wordt alleen verleend als wordt voldaan aan de genoemde beoordelingsregels. Belangrijk is dat er uitsluitend bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd (onder voorwaarden). Bij hoofdgebouwen zijn alleen interne verbouwingen toegestaan.
YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met deze paragraaf wordt uitvoering gegeven aan de instructie, opgenomen in artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. De instructie luidt dat gemeenten in het omgevingsplan rekening moeten houden met het behoud van cultureel erfgoed en daarvoor een toereikend beschermingsregime instellen. De instructieregel die van toepassing is, heeft betrekking op het voorkomen van aantasting van het karakter van beschermde stads- en dorpsgezichten door het geheel of gedeeltelijk afbreken van bestaande gebouwen. In de gemeente Eindhoven zijn geen gemeentelijke stads- of dorpsgezichten aangewezen. Er zijn uitsluitend Rijksbeschermde stads-of dorpsgezichten (Villapark Tongelre, Philipsdorp, Villapark Den Elzent, Het Witte Dorp, Riel).
Voor de activiteit slopen was op grond van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in een aantal gevallen een omgevingsvergunning verplicht (artikel 2.1 en artikel 2.2 Wabo). Dit betrof:
• het slopen van een bouwwerk in gevallen waarin dat in een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit was bepaald (artikel 2.1 lid 1 onder g Wabo);
• het slopen van een bouwwerk in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht (artikel 2.1 lid 1 onder h Wabo); en
• het slopen van een bouwwerk binnen een gemeentelijk of provinciaal aangewezen stads- of dorpsgezicht, mits deze sloopactiviteit in de verordening als vergunningplichtig was aangemerkt (artikel 2.2 lid 1 onder c Wabo).
Paragraaf 5.3.1 komt in de plaats van de dubbelbestemming 'Waarde - beschermd stadsgezicht', die was opgenomen voor wederopbouwgebied van nationaal belang 't Hool.
Eerste lid:
Het eerste lid bepaalt dat paragraaf 5.3.1 van toepassing is op het verrichten van een omgevingsplanactiviteit slopen binnen een beschermd gezicht. Daaronder wordt verstaan een omgevingsplanactiviteit bestaande uit het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk binnen een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht.
Het eerste lid bepaalt dat paragraaf 5.3.1 van toepassing is op het verrichten van een omgevingsplanactiviteit slopen binnen wederopbouwgebied van nationaal belang.
Tweede lid:
Het tweede lid bepaalt waar de regeling geldt. De gebieden waar dat het geval is, worden in dit omgevingsplan aangewezen als 'rijksbeschermd stads- of dorpsgezichtwederopbouwgebied van nationaal belang'.
Derde lid:
Het derde lid bepaalt het oogmerk van de regeling. De stads- en dorpsgezichten zijn aangewezen vanwege hun schoonheid, onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang van de samenstellende onroerende zaken of hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde. Deze paragraaf stelt regels met het oog op het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het aangewezen gebied en de bebouwing daarin.
ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel is een verbod opgenomen om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit slopen binnen een beschermd gezichtwederopbouwgebied van nationaal belang te verrichten.
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat de beoordelingsregels die op een aanvraag voor een vergunning voor een omgevingsplanactiviteit slopen binnen een beschermd gezichtwederopbouwgebied van nationaal belang van toepassing zijn. Geven de betreffende beoordelingsregels geen aanleiding de vergunning te weigeren, dan moet de vergunning worden verleend. Dat volgt uit artikel 8.0a van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Deze beoordelingsregels sluiten aan bij de bestaande regeling die is opgenomen in de voormalige bestemmingsplannen.
CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het gaat hier om het slopen van een bouwwerk in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht waarvoor op grond van artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Ook onder de voormalige Regeling omgevingsrecht golden voor deze activiteiten dezelfde indieningsvereisten als onder sub b en c.
Het gaat hier om het slopen van een bouwwerk in een wederopbouwgebied van nationaal belang.
Sub a:
Dit onderdeel is overgenomen uit de regelingen zoals opgenomen in de bestemmingsplannen. Er moet een door een ter zake deskundige opgesteld onderzoek overlegd worden waarover door een ter zake deskundige gemeentelijke adviseur of de Adviescommissie Omgevingskwaliteit Eindhoven een advies is uitgebracht. Dit onderzoek dient aan te tonen dat de sloopactiviteiten geen onaanvaardbare aantasting van de karakteristieke waarden en kenmerken van het bouwwerk tot gevolg hebben.
Sub b:
Dit onderdeel komt in de plaats van artikel 22.302, eerste lid van de bruidsschat. De inhoud is ongewijzigd envan toepassing op het wederopbouwgebied van nationaal belang. Het houdt in dat als de aanvraag omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit slopen in beschermd stads- of dorpsgezicht betrekking heeft op het slopen van een geheel bouwwerk bij het oordeel wordt betrokken of op de plaats van het te slopenbouwwerkslopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd. Dit aanvraagvereiste heeft betrekking op de plannen voor de vervangende bebouwing en of deze voldoende rekening houdt met de ruimtelijke kwaliteit van het beschermde stads- of dorpsgezichtwederopbouwgebied van nationaal belang en een onevenredige aantasting van het karakter van het beschermde stads- of dorpsgezichtwederopbouwgebied van nationaal belang voorkomen kan worden.
Sub c:
Sub c bevat een omzetting van de landelijke regels die nog gebaseerd zijn op het (nog steeds geldende) beoordelingskader ter voorkoming van gaten in de bebouwingsstructuur. Op basis van de archeologische verwachting kan het bevoegd gezag bij een vergunningaanvraag een archeologisch rapport als aanvraagvereiste nodig achten, om de archeologische waarde van het te verstoren terrein nader vast te stellen. Het bevoegd gezag moet op basis hiervan voldoende inzicht krijgen in de exacte impact van de activiteit op de archeologische waarde van het archeologisch monument. Dat was al zo (via het bestemmingsplan) en is terug te voeren op de gemaakte keuzes bij de implementatie van het verdrag van Valletta (via de Wet op de archeologische monumentenzorg). In die gevallen dat de archeologische waarde eerder al voldoende is vastgesteld, zal dit aanvraagvereiste niet nodig zijn. Dit sluit aan bij artikel 22.302, tweede lid van de bruidsschat.
DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bepaalt dat aan de omgevingsvergunning voor het slopen in een beschermd stads- of dorpsgezichtwederopbouwgebied van nationaal belang die voorschriften kunnen worden verbonden die nodig zijn met het oog op het behoud, de bescherming en het herstel van stads- en dorpsgezichtenhet wederopbouwgebied van nationaal belang.
EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel wordt de mogelijkheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften breed opengesteld voor alle artikelen in deze paragraaf. Aangezien alle onderwerpen in deze paragraaf van landelijke regelgeving zijn overgeheveld naar de gemeente is het onnodig om de maatwerkmogelijkheid te clausuleren. Voorheen bevatten verschillende artikelen van het Bouwbesluit 2012 een uitdrukkelijke mogelijkheid voor het bevoegd gezag om anders te besluiten dan opgenomen in de in het betrokken artikel opgenomen eis. In deze afdeling wordt die mogelijkheid niet voor afzonderlijke artikelen opgenomen, aangezien maatwerk met dit artikel breed openstaat. Het bevoegd gezag kan dus altijd bepalen of in het concrete geval met een gemotiveerd maatwerkvoorschrift kan worden gewerkt.
Dit artikel komt in de plaats van artikel 22.5 van de Bruidsschat.
Een uitzondering op het niet meer specifiek benoemen van afwijkmogelijkheden in het artikel zelf is artikel 5.1165.121 over de aansluiting van afvoer huishoudelijk afvalwater en hemelwater.
De voorheen in het Bouwbesluit opgenomen mogelijkheid voor het bevoegd gezag om aanwijzingen te geven is voor de duidelijkheid van bevoegd gezag en de gebruiker wel in dit artikel overgenomen. Het is op basis van de brede bevoegdheid om maatwerk te stellen op grond van dit artikel echter ook mogelijk dat het maatwerkvoorschrift in een concreet geval anders moet komen te luiden.
KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel komt in de plaats van artikel 22.7 van de Bruidsschat.
Dit artikel heeft betrekking op het repressief welstandstoezicht en was voorheen opgenomen in artikel 12 van de Woningwet. Het uiterlijk van bestaande bouwwerken of te bouwen bouwwerken waar op grond van dit plan geen omgevingsvergunning voor nodig is, mogen niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de beleidsregels, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet.
Die criteria hebben alleen relevantie als in het omgevingsplan regels zijn opgenomen over het uiterlijk van bouwwerken en de toepassing daarvan uitleg behoeft.
Voorheen vond deze beoordeling plaats volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet gold. Op grond van artikel 4.114 van de Invoeringswet Omgevingswet geldt die welstandsnota als een beleidsregel als bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet. In het derde lid is met het oog hierop een expliciete overgangsrechtelijke bepaling opgenomen.
In het voormalige artikel 13a van de Woningwet was opgenomen dat bij een overtreding van artikel 12, eerste lid, het bevoegd gezag de eigenaar kon verplichten zodanige door het bevoegd gezag aan te geven voorzieningen te treffen, dat daarmee werd voldaan aan artikel 12 van die wet. In de systematiek van de Omgevingswet is dit een maatwerkvoorschrift. Op grond van artikel 5.1105.115 kan het bevoegd gezag zo’n maatwerkvoorschrift ook stellen voor het onderwerp welstand. Omdat de vraag of artikel 5.1115.116 overtreden is, beantwoord moet worden door de criteria van de welstandsnota te beoordelen, ligt het voor de hand dat het bevoegd gezag door middel van een maatwerkvoorschrift aan de eigenaar van een gebouw duidelijk maakt op welke punten aanpassing nodig is om de ernstige strijd met redelijke eisen van welstand op te heffen.
Op grond artikel 12, tweede lid, van de Woningwet, kon de gemeenteraad welstandsvrije bouwwerken en gebieden aanwijzen. Deze besluiten zijn in artikel 4.6 van de Invoeringswet Omgevingswet, toegevoegd aan het tijdelijke deel van het omgevingsplan.
Het derde lid is opgenomen omdat in het eerste lid, in afwijking van de formulering van artikel 22.7 bruidsschat, niet artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet als uitgangspunt is genomen, maar artikel 4.19 van de Omgevingswet. Dit is ook meer in lijn met het bepaalde in artikel 4.114 Invoeringswet Omgevingswet, waarnaar volledigheidshalve wordt verwezen.
LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel komt in de plaats van artikel 22.12 van de Bruidsschat, en is ongewijzigd overgenomen.
Het eerste en tweede lid zijn technische eisen over de aansluiting van de gebouwriolering op de buitenriolering opgenomen. Het derde lid bevat technische eisen aan de uitvoering van een eventueel aanwezige buitenriolering. De eerste drie leden gelden ongeacht de vraag of het bouwwerk aangesloten is op een openbare voorziening voor het beheer van afvalwater. Het vierde lid is alleen van toepassing als er een openbare voorziening voor de afvoer van afvalwater (huishoudelijk afvalwater of hemelwater) aanwezig is waarop kan worden aangesloten. Onderdeel a heeft betrekking op het geval dat er voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater een openbaar vuilwaterriool of een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet aanwezig is. Onderdeel b heeft betrekking op het geval dat er een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool aanwezig is. In die gevallen bepaalt het bevoegd gezag op welke plaats, op welke hoogte en met welke middellijn de voor de aansluiting van de afvoervoorziening noodzakelijke aansluiting bij de gevel van het bouwwerk of de grens van het erf of terrein wordt aangelegd. Op grond van onderdeel c kan het bevoegd gezag voorzieningen eisen om het functioneren van de afvoervoorzieningen, naburige aansluitingen en de openbare voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater te waarborgen. Dit kan met een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 5.1105.115. Voor de duidelijkheid is de formulering die voorheen in het Bouwbesluit 2012 was opgenomen over deze aanwijzing overgenomen in dit artikel, omdat een maatwerkvoorschrift over dit onderwerp naar verwachting in de meeste gevallen deze inhoud zal krijgen. Het is echter op grond van artikel 5.1105.115 ook mogelijk dat er in gevallen door het bevoegd gezag op een andere manier invulling zal worden gegeven aan het maatwerk.
In paragraaf 2.4.1 van de Omgevingswet zijn de overheidszorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater beschreven. Onder stedelijk afvalwater wordt verstaan huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. De regels over het lozen van huishoudelijk afvalwater, afstromend hemelwater en overtollig grondwater in de openbare riolering staan elders in dit omgevingsplan (en eventueel in het deel van dit omgevingsplan dat is voortgekomen uit de voormalige verordening over afvoer van hemel- en grondwater op grond van artikel 10.32a van de Wet milieubeheer). In dit artikel zijn vervolgens de bouw- en installatietechnische eisen opgenomen die gelden voor de afvoer vanuit of vanaf bouwwerken die aangesloten worden op de perceelaansluiting en in het verlengde daarvan op de openbare voorzieningen voor het beheer van afvalwater.
Die overheidszorgplicht voor afvalwater is zowel bij huishoudelijk afvalwater als bij hemelwater niet absoluut. Wanneer de aanleg van voorzieningen voor huishoudelijk afvalwater in het buitengebied niet doelmatig is, moeten burgers en bedrijven zelf in de afvoer of zuivering van huishoudelijk afvalwater voorzien.
De zorgplicht voor hemelwater gaat ervan uit dat gemeenten ook in stedelijk gebied niet hoeven in te zamelen als burgers en bedrijven zelf in afvoer van hemelwater kunnen voorzien.
Waar wel wordt ingezameld, kan de gemeente bij de invulling van haar zorgplicht kiezen tussen de gemengde of afzonderlijke inzameling.
QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 6.1 bepaalt dat dit hoofdstuk van toepassing is op de omgevingsplanactiviteit bouwwerken en regels bevat over bouwwerken. In dit hoofdstuk zijn ruimtelijke regels opgenomen over waar bouwwerken zijn toegestaan, en in welke omvang. Daarmee lijken de regels in deze afdeling het meest op de bouwregels zoals die voorheen in bestemmingsplannen werden opgenomen. Ze bevatten algemene regels waaraan een bouwwerk op een specifieke locatie moet voldoen. Of er wel of geen vergunningplicht geldt voor het bouwen, in stand houden en gebruiken van deze bouwwerken volgt uit afdeling 5.2. Als er voor bepaalde gevallen geen vergunningplicht geldt, zoals opgenomen in paragraaf 5.2.3, dan moet nog altijd wel voldaan worden aan de in hoofdstuk 6 gestelde regels over bouwwerken. Wanneer de vergunningplicht zoals opgenomen in artikel 5.8 wel van toepassing is, dan moet een aanvraag worden getoetst aan de regels in deze afdeling. Dat volgt uit de in artikel 5.195.18 opgenomen beoordelingsregel.
UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 6.2 is van overgangsrechtelijke aard. Bepaald is dat subparagrafen 6.3.3 tot en met 6.3.6 uitsluitend van toepassing zijn ter plaatse van 'ruimtelijke regels tijdelijk deel vervallen'. Daarbuiten gelden de ruimtelijke regels over bouwwerken gelden zoals die zijn opgenomen in het ter plaatse geldende ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan. Hoewel alle regels in deze subparagrafen locatiegericht zijn, heeft een deel van de regels wel het gehele grondgebied van Eindhoven als werkingsgebied. Met andere woorden, het geografisch werkingsgebied van die regels is niet beperkt tot specifiek in de regel aangegeven locaties, maar bestaat uit het gehele gemeentelijke grondgebied. Dat geldt bijvoorbeeld voor artikel 6.126.13, waarin is bepaald dat een gebouw uitsluitend is toegestaan ter plaatse van het bouwvlak. Die bepaling is locatiegericht (namelijk ter plaatse van het bouwvlak mag een gebouw komen), maar de regel moet overal binnen Eindhoven gelden; de regel bepaalt immers ook dat buiten het bouwvlak geen gebouw mag komen. Omdat uit de regel niet volgt dat het werkingsgebied ervan beperkt is, maakt artikel 1.3 ook duidelijk dat die regel overal geldt.
Deze regels kunnen niet ineens de vergelijkbare regels uit alle ruimtelijke plannen in het tijdelijk deel vervangen. Die regels in dat tijdelijk deel blijven gelden totdat deze bij raadsbesluit zijn komen te vervallen. Dat betekent dat er in het omgevingsplan op één locatie over één en hetzelfde aspect meerdere regels van toepassing kunnen zijn. Artikel 6.2 bepaalt in dat geval dat subparagrafen 6.3.3 tot en met 6.3.6 niet van toepassing zijn, maar dat de ruimtelijke regels over bouwwerken gelden zoals die zijn opgenomen in het ter plaatse geldende ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan.
VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 6.7 komt in de plaats van artikel 22.36 van de Bruidsschat. Inhoudelijk is het vrijwel gelijk aan artikel 22.36 Bruidsschat.
Artikel 6.7 regelt dat de gevallen die op grond van artikel 2 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht landelijk uniform toegestaan waren, op grond van het omgevingsplan onder dezelfde voorwaarden toegestaan zijn. Dit artikel is aanvullend op de gevallen die nog wel op grond van landelijke regelgeving, namelijk het Besluit bouwwerken leefomgeving, toegestaan zijn.
Het betreft hier de bijbehorende bouwwerken en (onder voorwaarden) erf- en perceelafscheidingen hoger dan een meter maar niet hoger dan twee meter (tot een meter hoog is het Bbl van toepassing). Met dit artikel wordt geregeld dat het bouwen, in stand houden en gebruiken van deze bouwwerken, mits voldaan wordt aan de hierbij gegeven randvoorwaarden, van rechtswege in overeenstemming is met het omgevingsplan. In combinatie met artikel 5.155.14, waarin deze bouwwerken eveneens zijn aangewezen, leidt dit ertoe dat deze bouwwerken zonder vergunning zijn toegelaten op grond van het omgevingsplan.
Er is geen binnenplanse omgevingsvergunning en ook geen buitenplanse omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken met betrekking tot de in dit artikel aangewezen bouwwerken nodig. De vergunningplicht, bedoeld in artikel 5.8, is niet van toepassing omdat de bouwwerken ook zijn aangewezen in artikel 5.155.14. Een andere binnenplanse vergunningplicht of een buitenplanse vergunningplicht is ook niet aan de orde, omdat hier wordt bepaald dat de aangewezen bouwwerken van rechtswege in overeenstemming zijn met het omgevingsplan. Dit betekent ook dat een omgevingsvergunning die is vereist op grond van een eventuele in het tijdelijke deel van het omgevingsplan opgenomen bepaling dat voor een activiteit van een bepaalde regel (zoals bijvoorbeeld een toegelaten bouwhoogte) bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken, niet nodig is.
Een uitzondering geldt voor de in de aanhef van het artikel opgenomen regels van dit omgevingsplan. Het gaat met name om regels, afkomstig uit onder meer het Bouwbesluit 2012 en de Woningwet, zoals die via de bruidsschat zijn overgegaan in verschillende onderdelen in dit hoofdstuk. Deze regels, die ook betrekking kunnen hebben op het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken, zijn onverminderd van toepassing. Als een bouwwerk in strijd zou zijn met één of meer van deze regels, is sprake van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit en dus een omgevingsvergunning vereist. De uitzondering voor regels uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals die nog wel was opgenomen in artikel 22.36 Bruidsschat, is hier niet opgenomen. Die regels over milieubelastende activiteiten zijn opgenomen in hoofdstuk 10. Dat hoofdstuk heeft zelfstandige betekenis voor de erin gereguleerde activiteiten.
Bijzondere vermelding verdient nog het in dit artikel in onderdeel c aangewezen gebruik van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg. Omdat het hier slechts gaat om gebruik van een bestaand bouwwerk en niet om het bouwen, in stand houden en gebruiken van een te bouwen bouwwerk, is de vergunningplicht uit artikel 5.8 op deze activiteit niet van toepassing en hoeft deze activiteit dus ook niet te worden aangewezen in artikel 5.155.14. De aanwijzing in artikel 6.7 leidt ertoe dat een binnenplanse noch buitenplanse vergunning nodig is voor gebruik van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg.
WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel komt in de plaats van artikel 22.37 van de Bruidsschat. Dit artikel bevat de specifieke bepalingen voor bijbehorende bouwwerken, zoals die waren opgenomen in artikel 7 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. Inhoudelijk zijn deze bepalingen ongewijzigd. Tevens is in het derde lid de Vangnetregeling Omgevingswet verwerkt.
In artikel 6.7, onder a, onder 7, aanhef en onder II, wordt als vereiste gesteld dat het bijbehorend bouwwerk, voor zover op een afstand van meer dan 4 meter van het oorspronkelijk hoofdgebouw, functioneel ondergeschikt moet zijn aan het hoofdgebouw. Dit vereiste is overgenomen uit artikel 2, bijlage II van het voormalige Bor. Blijkens de artikelgewijze toelichting op dat artikel kan het in deze gevallen slechts gaan om een gebruik dat ondersteunend is aan de primaire functie overeenkomstig de planologische bestemming van het hoofdgebouw. Bij woningen betekent dat bijvoorbeeld dat bijbehorende bouwwerken buiten de zone van 4 meter niet gebruikt mogen worden voor primaire woonfuncties, zoals woonkamer, slaapkamer en keuken.
Uitsluitend ondergeschikte functies ten dienste van het hoofdgebouw zijn toegestaan. Bij een woning zal dat in het merendeel van de gevallen gaan om een garage/berging, bijkeuken, atelier (zie ABRvS 7 oktober 2009, LJN: BJ9533), tuinhuisje, fietsenberging of hobbyruimte.’ Voor gevallen waarbij een ruimte van een bijbehorend bouwwerk deels binnen en deels buiten de 4 meter grens ligt, was artikel 7 in bijlage II van het voormalige Bor opgenomen. In zo’n ruimte vormt de 4 meter-begrenzing een soort onzichtbare lijn, waarbuiten uitsluitend nog een functioneel ondergeschikt gebruik mag worden gerealiseerd. De handhaafbaarheid van dit vereiste is in zo’n ruimte problematisch. Om die reden was in het bedoelde artikel 7 het vereiste opgenomen dat dergelijke ruimten die de 4 m-zone overschrijden, voor zover zich op de 4 m-begrenzing geen inwendige scheidingsconstructie bevindt, in hun geheel functioneel ondergeschikt gebruikt dienen te worden (Staatsblad 2010 143, p. 143).
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 6.9 komt een op een in de plaats van artikel 22.38 van de Bruidsschat. Dit artikel bevat uitzonderingen op artikel 6.7. Deze uitzonderingen waren in artikel 4a van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht opgenomen. Het gaat om uitzonderingen voor (voor)beschermde monumenten en archeologische monumenten en rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Het artikel is inhoudelijk ongewijzigd overgenomen. Wanneer een van deze uitzonderingen van toepassing is, dan is artikel 6.7 niet van toepassing, en wordt teruggevallen op artikel 5.155.14 en de daarop van toepassing zijnde uitzonderingen. Reeds bestaande bijbehorende bouwwerken, of nieuwe bijbehorende bouwwerken of een uitbreiding ervan, kunnen uitsluitend worden geconsolideerd of toegestaan met toepassing van de regels in subparagraaf 6.3.3, al dan niet voorafgegaan door een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Wanneer een nieuw bijbehorend bouwwerk, of een uitbreiding van een bestaand bijbehorend bouwwerk, wordt toegestaan met toepassing van de regels in subparagraaf 6.3.3 dan is die omgevingsplanactiviteit bouwwerken vanwege artikel 5.155.14 vergunningvrij, tenzij een van de daarop van toepassing zijnde beperkingen geldt; in dat laatste geval geldt alsnog een vergunningplicht.
Het tweede en derde lid van artikel 6.9 zijn overgenomen uit artikel 22.2 van de Bruidsschat.
YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY
Na sectie ' Beperkingen vanwege externe veiligheid' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Een deel van artikel 6.7 is niet van toepassing ter plaatse van de beschermingszones behorende bij de hoogspanningsverbindingen.
ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 6.116.12 bepaalt dat bouwwerken uitsluitend mogen worden gebouwd, in stand gehouden en gebruikt ten behoeve van een ter plaatse geldend gebruiksdoel, bedoeld in artikel 3.2. Deze bepaling is van toepassing op alle bouwwerken, vergunningvrij of niet. In zoverre regelt deze bepaling hetzelfde als artikel 3.2.
Voor zover een omgevingsplanactiviteit bouwwerken betrekking heeft op een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken nodig is, dan wordt bij de vergunningaanvraag vanwege artikel 5.195.18 in samenhang met artikel 6.4 en artikel 6.116.12 ook getoetst of het beoogd gebruik in overeenstemming is met het ter plaatse geldend gebruiksdoel, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, dan wel de ter plaatse geldende bestemming, bedoeld in artikel 3.2, tweede lid. Deze bepaling geldt overal binnen Eindhoven, ook daar waar nog een ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan geldt.
Buiten het omgevingsplan om kan met een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit worden afgeweken van de regels in het omgevingsplan. Daarmee kan voor een bestaand gebouw of een nieuw gebouw een ander gebruik worden toegestaan dan dat op grond van artikel 3.2 is toegestaan. In onderdeel c is geregeld dat een bouwwerk ook gebruikt mag worden op een wijze die in overeenstemming is met een dergelijke verleende buitenplanse omgevingsvergunning. Onderdeel d regelt hetzelfde voor een buitenplanse omgevingsvergunning, verleend onder de toenmalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel wordt bepaald wat voor gebouwen de maximum bouwhoogte op een bepaalde locatie is. De bouwhoogte wordt gemeten met toepassing van artikel 1.8.
Eerste lid:
dit bepaalt dat ter plaatse van 'maximum bouwhoogte gebouw' de maximum bouwhoogte van gebouwen de daar bepaalde waarde is. Hoe hoog op een locatie mag worden gebouwd, wordt bepaald door de voor een locatie geldende waarde. Die waarden zijn weergegeven op de bij deze regel behorende kaartviewer.
Tweede lid:
Hierin is een regel opgenomen die een minimum bouwhoogte bepaalt. Hoe hoog op een locatie minimaal moet worden gebouwd, wordt bepaald door de voor een locatie geldende waarde. Die waarden zijn weergegeven op de bij deze regel behorende kaartviewer.
Derde lid:
Ter plaatse van 'karakteristiek' ligt de bestaande goot- en bouwhoogte vast.
Vierde lid:
Ter plaatse van 'hoogtes monumenten' ligt de bestaande goot- en bouwhoogte vast.
Vijfde lid:
Voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde in het eerste en tweede lid, gelden die maten als maximum.
CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Eerste lid:
Het eerste lid bepaalt dat ter plaatse van 'minimum bebouwingspercentage' het minimum bebouwingspercentage van gebouwen de daar bepaalde waarde is.
Het tweede lid bepaalt dat ter plaatse van 'maximum bebouwingspercentage' het maximum bebouwingspercentage van gebouwen de daar bepaalde waarde is. In artikel is bepaald dat de waarde geldt per afzonderlijk vlak. Indien er geen bebouwingspercentage is aangegeven op de kaartviewer, geldt een maximum bebouwingspercentage van 100%.
Tweede lid:
Het tweedeeerste lid bepaalt dat ter plaatse van 'maximumminimum bebouwingspercentage' het maximumminimum bebouwingspercentage van gebouwen de daar bepaalde waarde is. In artikel is bepaald dat de waarde geldt per afzonderlijk vlak.
FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel zijn de regels voor de maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken opgenomen.
Er is aangesloten bij het begrip bouwwerkperceel (ipv bouwperceel) zoals opgenomen in het Besluit bouwwerken leefomgeving.
MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT
Na sectie ' Gebouwen voor het opwekken van duurzame energie' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Deze subparagraaf geldt ter plaatse van woonwagenstandplaats. De regels in de subparagrafen 6.3.3.1 tot en met 6.3.3.4 gelden ter plaatse van woonwagenstandplaats niet.
UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Indien een bouwvlak is opgenomen, dan zijn de gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan.
VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV
Na sectie ' Woonwagen of woonwagenwoning' worden drie secties ingevoegd, luidende:
Er geldt een maximum bebouwingspercentage van 80%.
De maximale goot- en bouwhoogte, breedte en afstand tot de zijdelingse perceelsgrens zijn (indien van toepassing) op de kaartviewer opgenomen.
Voor bijbehorende bouwwerken is een maximale bouwhoogte opgenomen.
WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In paragraaf 6.3.4 zijn regels opgenomen met betrekking tot positionering en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In bestemmingsplannen waren hierover zeer uiteenlopende regelingen opgenomen, van uitermate faciliterend tot zeer beperkend. Die verschillen zijn tot stand gekomen vanuit oogpunt van goede ruimtelijke ordening. Met de regelopbouw die is gekozen in deze paragraaf wordt die mogelijkheid voor gebiedsgericht maatwerk voortgezet.
Wel is het van belang dat daarbij goed rekening wordt gehouden met het Besluit bouwwerken leefomgeving, met name met de in artikel 2.29 geregelde vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten met betrekking tot bouwwerken. Het is binnen de daarbij opgenomen voorwaarden toegestaan de bouwactiviteiten zonder omgevingsvergunning te verrichten. Het betreft veelal het oprichten, in stand houden en gebruiken van bouwwerken geen gebouwen zijn. Deze bouwwerken behoeven geen regeling in dit omgevingsplan. Het gaat onder meer om tuinmeubilair, als dat niet hoger is dan 2,5 meter, en sport- of speeltoestellen, mits voor particulier gebruik, en als het niet hoger is dan 2,5 meter en alleen functionerend met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens. Wel is het zo dat op het vergunningvrij-zijn, vanwege het belang van behoud van cultureel erfgoed, een aantal uitzonderingen geldt (artikel 2.30 van het Bbl). In die gevallen moet dus wel aan het omgevingsplan worden getoetst.
In artikel 5.225.21 is voorzien in een vergunningsmogelijkheid voor de in artikel 2.29 Bbl bedoelde gevallen, waarbij rekening wordt gehouden met belang van cultureel erfgoed. De in artikel 2.29 Bbl genoemde gevallen hoeven daarvoor niet alsnog in paragraaf 6.3.4 te worden benoemd. De regeling in deze paragraaf is aanvullend op de regeling in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Artikel 6.326.37 vormt het uitgangspunt voor de aanvullende regulering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals opgenomen in de erna volgende artikelen.
Er is bepaald dat, tenzij elders anders is bepaald, de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 5 meter bedraagt. In navolging van de meeste bestemmingsplannen is daarbij geen beperking gesteld met betrekking tot waar ze mogen komen. De zinsnede ‘tenzij elders anders is bepaald’ maakt duidelijk dat hierop uitzonderingen gelden. Uitzonderingen op deze regel zijn ook te vinden in artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, dat voorgaat op de regels in dit omgevingsplan.
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 6.376.42 bevat regels over bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van hoogspanningsverbindingen. Het eerste lid bepaalt in zijn algemeenheid dat ter plaatse van 'beschermingszone bovengrondse hoogspanningsverbinding' bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van hoogspanningsverbindingen zijn toegestaan met een maximum bouwhoogte van PM meter. Een nadere bepaling over waar deze zijn toegestaan, is niet opgenomen. Dat betekent dat dat binnen het gehele gebied met de betreffende aanduiding mag.
Het tweede lid bevat voor hoogspanningsmasten zelf een specifieke bepaling over de maximum bouwhoogte. Die bedraagt de ter plaatse van ‘maximum hoogte hoogspanningsmast’ bepaalde waarde.
CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG
Na sectie ' Bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor volkstuinen' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Voor een woonwagenstandplaats zijn specifieke regels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In artikel 6.426.48 is de aanwijzing van niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen geregeld. Op grond van artikel 5.78y van het Besluit kwaliteit leefomgeving kan in een omgevingsplan dat een geluidgevoelig gebouw toelaat, erin worden voorzien dat het geluid op dat gebouw hoger is dan de grenswaarde, bedoeld in tabel 5.78u van het Besluit kwaliteit leefomgeving, als aan de gevel van het geluidgevoelige gebouw waarop de grenswaarde wordt overschreden, bepaalde bouwkundige maatregelen kunnen worden getroffen. In het tweede lid van artikel 5.78y van het Besluit kwaliteit leefomgeving is bepaald dat bij de toepassing van het eerste lid in het omgevingsplan wordt bepaald dat de gevel een niet - geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen is.
Aan deze mogelijkheid is invulling gegeven met artikel 5.525.51. Dat artikel biedt de mogelijkheid om de grenswaarde te overschrijden onder voorwaarde dat de in het eerste lid genoemde bouwkundige maatregelen kunnen worden getroffen. In het tweede lid is bepaald dat bij de toepassing van het eerste lid aan de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 5.8, in elk geval het voorschrift wordt verbonden dat de in het eerste lid bedoelde gevel een niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen is. Hiermee is nog niet voldaan aan het vereiste zoals opgenomen in artikel 5.78y, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, dat in het omgevingsplan wordt bepaald dat de betreffende gevel een niet-geluidluwe gevel met bouwkundige maatregelen is. Om dat te doen is artikel 6.426.48 opgenomen.
Eerste lid:
In het eerste lid wordt expliciet gemaakt dat de gevel ter plaatse van 'niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen' een niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen is, bedoeld in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Het aanwijzen van een gevel als niet-geluidgevoelige gevel betekent dat de in het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde standaardwaarden en grenswaarden na de initiële toelating ervan verder niet meer gelden voor die gevel.
De technische gevolgen voor het bouwwerk van die aanwijzing worden geregeld in artikel 4.103b van het Besluit bouwwerken leefomgeving. Deze aanduiding betekent onder meer dat het geluidgevoelige gebouw op grond van artikel 4.103b, eerste lid, Bbl 3 dB extra geluidwering krijgt. Hiermee is de geluidwering bestand tegen een toekomstige toename van het geluid. De geluidwering wordt in overeenstemming met regels van het Bbl bepaald voor de uitwendige scheidingsconstructie van een gebouw, dus bijvoorbeeld inclusief het geluidwerende effect van de borstweringen van balkons. Overigens wordt de aanduiding in dit omgevingsplan voorafgegaan door een voorschrift dat aan de omgevingsvergunning voor het bouwwerk wordt verbonden. Daarmee is al wel geborgd dat de maatregelen worden getroffen, maar is nog niet de inzichtelijkheid voor de wegbeheerder gegeven. Daartoe dient dit artikel 6.426.48.
Specifieke aanduiding in het omgevingsplan maakt het voor de beheerders van wegen, spoorwegen en industrieterreinen duidelijk voor welke gevels de standaardwaarden en grenswaarden niet gelden en dat bijvoorbeeld bij de verbreding van een weg voor het betrokken bevoegd gezag direct duidelijk is welke gevels niet hoeven te worden getoetst (zie toelichting bij artikel 5.525.51). Artikel 6.426.48 dient dus ook dat doel.
Tweede lid:
Een specifieke aanduiding in het omgevingsplan dat een bepaalde gevel een niet-geluidluwe gevel met bouwkundige maatregelen is, zal niet tegelijkertijd met het verlenen van de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 5.8, kunnen gebeuren. In deze omgevingsvergunning wordt op grond van artikel 5.525.51, tweede lid, wel het voorschrift gegeven dat de betreffende gevel als zodanig kan worden uitgevoerd. Daarmee is dit vereiste wel bekend bij de initiatiefnemer voor het geluidgevoelig gebouw, maar is dit nog niet kenbaar bij de wegbeheerder. Daarvoor zal eerst het omgevingsplan moeten worden gewijzigd. En hoewel dit een technische wijziging betreft die een reeds vergunde situatie consolideert, zal hierop de normale wijzigingsprocedure van toepassing zijn. Om duidelijk te maken dat er ook sprake kan zijn van een niet-geluidluwe gevel met bouwkundige maatregelen zonder dat dit reeds specifiek in het omgevingsplan is aangeduid, is het tweede lid opgenomen. Daarin is bepaald dat totdat de in het eerste lid bedoelde aanduiding aan een locatie is gegeven, ook als niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen, bedoeld in het Besluit kwaliteit leefomgeving, is aangewezen een gevel waarover met toepassing van artikel artikel 5.525.51, tweede lid, in een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 5.8, het voorschrift is verbonden dat het een niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen is.
Overigens geldt ook voor buitenplanse omgevingsvergunningen dat wanneer daarbij wordt voorzien in een niet-geluidluwe gevel met bouwkundige maatregelen, dat dit niet direct specifiek in het omgevingsplan is aangeduid. Daarvoor geldt dat het omgevingsplan binnen een termijn van vijf jaar in overeenstemming moet zijn gebracht moet die vergunning (artikel 4.17 van de Omgevingswet). In beide gevallen geldt dat hoe eerder het omgevingsplan is gewijzigd, hoe eerder voor wegbeheerders duidelijk is waar sprake is van niet-geluidgevoelige gevels met bouwkundige maatregelen. Dit neemt echter niet weg dat de wegbeheerder altijd verder zal moeten kijken dan het omgevingsplan, niet alleen vanwege de binnenplanse vergunningen, maar ook vanwege de buitenplanse.
Derde lid:
In het derde lid is, analoog aan artikel 5.525.51, eerste lid, bepaald dat ter plaatse van 'geluidgevoelig gebouw met niet-geluidgevoelige gevel' ter plaatse van 'niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen' aan een geluidgevoelig gebouw maatregelen dienen te worden getroffen en in stand gehouden die:
a. bestaan uit een uitwendige scheidingsconstructie die geen te openen delen bevat anders dan als onderdeel van een gemeenschappelijke doorgang; of
b. borgen dat het geluid op de te openen delen in de uitwendige scheidingsconstructie die direct grenzen aan een verblijfsgebied niet hoger is dan de grenswaarde.
Omdat deze bepaling niet alleen betrekking heeft op nog te bouwen geluidgevoelige gebouwen, maar ook op bestaande, is expliciet bepaald dat de betreffende maatregelen niet alleen moeten worden getroffen, maar ook in stand moeten worden gehouden. Overigens volgt dit ook uit de vergunning, bedoeld in artikel 5.8, die immers ook betrekking heeft op het in stand houden van het bouwwerk.
Vierde lid:
Het vierde lid voorziet erin dat de verplichte realisatie van een niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen alleen geldt voor die verdiepingen waar dat nodig is. Het bepaalt dat ter plaatse van 'bouwlaag met niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen' het eerste lid alleen van toepassing is op de daar bepaalde bouwlaag of bouwlagen. Dat moet voorkomen dat er geveldelen worden uitgevoerd als niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen, zonder dat dit nodig is.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Voor het waterwingebied zijn specifieke bouwregels opgenomen.
JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Gereserveerd voor toekomstige aanvullingen.
Voor het grondwaterbeschermingsgebied zijn specifieke bouwregels opgenomen.
KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP
Na sectie ' Bouwregels regionale waterberging' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Voor 'natuur' zijn specifieke bouwregels opgenomen.
QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ
Na sectie ' Vergunningvoorschriften' worden zeven secties ingevoegd, luidende:
Afdeling 7.4 bevat regels, gesteld met het oog op het belang van de bruikbaarheid van de ondergrondse hoogspanningsverbindingen.
Hoewel voor hoogspanningsverbindingen met een spanningsniveau van 110 kV en 150 kV geen instructieregel van toepassing is zoals voor de bovengrondse hoogspanningsverbindingen met een spanningsniveau van tenminste 220 kV, is er geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende spanningsniveaus. Voor alle ondergrondse hoogspanningsverbindingen is het noodzakelijk om het tracé en daarmee de bruikbaarheid te beschermen met het oog op het belang van de leveringszekerheid en betrouwbaarheid van de elektriciteitsvoorziening.
Het tracé moet in alle gevallen zoveel mogelijk gevrijwaard blijven van nieuwe ontwikkelingen die aan de functionaliteit in de weg kunnen staan. Om hieraan uitvoering te geven is een vergunningplicht in het leven geroepen die van toepassing is op aanlegactiviteiten die het belang van de bruikbaarheid van ondergrondse hoogspanningsverbindingen kunnen schaden.
Artikel 7.16 bepaalt het toepassingsbereik van deze afdeling, en het oogmerk van de erin opgenomen regels.
Artikel 7.10 roept de vergunningplicht in het leven. Daarin wordt bepaald dat het ter plaatse van 'beschermingszone ondergrondse hoogspanningsverbindingen' verboden is zonder omgevingsvergunning een 'aanlegactiviteit beschermingszone ondergrondse hoogspanningsverbinding' te verrichten. De vergunningplicht heeft alleen betrekking op de daar genoemde aanlegactiviteiten.
Artikel 7.18 bevat een aantal uitzonderingen op de in artikel 7.17 opgenomen vergunningplicht. Met de uitzonderingen op de vergunningplicht wordt een voortzetting gegeven aan de uitzonderingen die ook werden opgenomen in bestemmingsplannen.
Artikel 7.19 bevat de beoordelingsregel op grond waarvan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Bepaald is dat de omgevingsvergunning voor de betreffende bodemverstorende activiteit alleen wordt verleend als door de genoemde werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico´s ontstaan en de betreffende hoogspanningsverbinding niet wordt aangetast.
Artikel 7.20 bevat aanvraagvereisten met betrekking tot de door de aanvrager te verstrekken informatie. De beoordeling of het belang van de bruikbaarheid van bovengrondse hoogspanningsverbindingen zich tegen vergunningverlening verzet, wordt beoordeeld aan de hand van die informatie.
Dit artikel bepaalt dat het bevoegd gezag advies inwint bij de beheerder van het hoogspanningsnetwerk over de vraag of door de voorgenomen aanlegactiviteit veiligheidsrisico´s ontstaan en de betreffende leiding wordt aangetast.
In artikel 7.22 is bepaald welke voorschriften aan de vergunning kunnen worden verbonden. Aangegeven is dat dat dat alleen voorschriften kunnen worden gegeven die nodig zijn met het oog op het belang van de veiligheid en bescherming van de leiding.
RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 7.23 bevat regels, gesteld met het oog op het belang van de veiligheid van een buisleiding met gevaarlijke stoffen. Met deze regels wordt uitvoering gegeven aan de instructieregel, opgenomen in Artikel 5.19, onderdeel b, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Dit artikel bepaalt het toepassingsbereik van deze afdeling, en het oogmerk van de erin opgenomen regels.
Eerste lid:
Niet elke aanlegactiviteit heeft mogelijk gevolgen voor de integriteit en werking van de buisleiding. Het gaat om specifiek aan te wijzen aanlegactiviteiten. In het eerste lid is bepaald om welke activiteiten het gaat. Daarbij is tevens aangegeven dat deze afdeling alleen van toepassing is op die activiteiten.
De regeling, zoals opgenomen in deze afdeling, komt overeen met de aanlegvergunningplicht zoals die in bestemmingsplannen werd opgenomen met het oog op de bescherming van een buisleiding met gevaarlijke stoffen (gasleiding).
Tweede lid:
De beschermende regeling geldt alleen ter plaatse van ‘belemmeringengebied buisleiding gevaarlijke stoffen’. Daarbuiten wordt de veiligheid van de buisleiding niet in gevaar gebracht en geldt deze afdeling dus niet.
In artikel 5.18 Besluit kwaliteit leefomgeving wordt bepaald hoe breed het belemmeringengebied van een buisleiding met gevaarlijke stoffen is. Doorgaans is het 5 meter, gemeten van het hart van de leiding of 4 m, als door de buisleiding aardgas wordt vervoerd, met een druk van 1.600 tot en met 4.000 kPa. Het Besluit kwaliteit leefomgeving verplicht niet om het belemmeringengebied in het omgevingsplan aan te wijzen. Omwille van de zichtbaarheid en rechtszekerheid wordt het belemmeringengebied in dit omgevingsplan, conform de bestaande praktijk in de voormalige bestemmingsplannen, wel aangewezen.het belemmeringengebied in het omgevingsplan aan te wijzen. Omwille van de zichtbaarheid, toepasbaarheid van deze regels en rechtszekerheid wordt het belemmeringengebied in dit omgevingsplan, conform de bestaande praktijk in de voormalige bestemmingsplannen, wel aangewezen.
Derde lid:
In het derde lid is het oogmerk van de regeling opgenomen, namelijk de veiligheid, integriteit en werking van een buisleiding met gevaarlijke stoffen. Dit lid bepaalt het doel van de regels, en beperkt daarmee ook de beoordelingsruimte bij vergunningaanvragen.
Artikel 5.18 Besluit kwaliteit leefomgeving beschermt alleen de veiligheid van buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat geen begripsomschrijving, maar wijst deze buisleidingen aan door een verwijzing naar artikel 3.101, eerste lid, onder a tot en met d, van het Besluit activiteiten leefomgeving. In bijlage I van dit omgevingsplan is het begrip buisleiding met gevaarlijke stoffen wel gedefinieerd door een verwijzing naar artikel 3.101, eerste lid, onder a tot en met d, van het Besluit activiteiten leefomgeving.
SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat uitzonderingen op de vergunningplicht.
Onderdeel a:
Onderdeel a:
Dit onderdeel is opgenomen zodat er niet een nieuw verbod gaat gelden doordat het omgevingsplan voor dat gebied gewijzigd wordt, terwijl de werkzaamheden al plaatsvinden of vergund zijn.
In dit onderdeel is bepaald dat de vergunningplicht niet geldt als de bedoelde activiteiten waren toegestaan krachtens een reeds verleende vergunning.
Onderdeel b:
Onderdeel b:
PM
Dit onderdeel is van overgangsrechtelijk aard en bepaalt dat de vergunningplicht evenmin geldt als de bedoelde activiteiten reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit regelonderdeel.
Onderdeel c:
Onderdeel c:
PM
In dit onderdeel is bepaald dat de vergunningplicht evenmin geldt als de bedoelde activiteiten het normaal onderhoud en beheer betreffen.
Onderdeel d:
Onderdeel d volgt uit artikel 5.19 lid, aanhef en onder b, sub 2° van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Alle mechanische graafwerkzaamheden vallen onder het bereik van de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten. Hiervoor gelden wettelijk verplichte voorzorgsmaatregelen. De voor het graafwerk verantwoordelijke partij, in de wet grondroerder genoemd, is verplicht om minstens 3 dagen voorafgaand aan de werkzaamheden, maar maximaal 20 dagen van tevoren, een melding te doen. Hij dient ook de precieze ligging vast te stellen van de leidingen zoals die uit de tekeningen naar voren komen en die zich op de graaflocatie bevinden. Ook moet hij de via het kadaster verkregen informatie (de 'gebiedsinformatie') op de graaflocatie aanwezig hebben.
Gelet op deze verplichte voorzorgsmaatregelen zijn de graafwerkzaamheden als bedoeld in artikel 1 van de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten in dit artikel uitgesloten van de werking van artikel 5.19 Besluit kwaliteit leefomgeving. Om dezelfde reden is het ook niet nodig om de vergunningplicht voor deze activiteiten op te nemen.
TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Afdeling 7.7 bevat regels, gesteld met het oog behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stads- of dorpsgezichtwederopbouwgebied van nationaal belang. Met deze regels wordt uitvoering gegeven aan de instructie, opgenomen in artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Daarin is bepaald dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed. Om hieraan uitvoering te geven is een vergunningplicht in het leven geroepen die van toepassing is op aanlegactiviteiten die het belang van het behoud van cultureel erfgoed kunnen schaden.
Artikel 7.36 bepaalt het toepassingsbereik van deze afdeling, en het oogmerk van de erin opgenomen regels.
Eerste lid:
Niet elke aanlegactiviteit heeft mogelijk gevolgen voor een beschermd stads- of dorpsgezichthet wederopbouwgebied van nationaal belang. Het gaat om specifiek aan te wijzen aanlegactiviteiten. In het eerste lid is bepaald om welke activiteiten het gaat. Daarbij is tevens aangegeven dat deze afdeling alleen van toepassing is op die activiteiten.
Tweede lid:
De beschermende regeling zoals opgenomen in afdeling 7.7 hoeft alleen te gelden daar waar sprake is van een beschermd gezichtwederopbouwgebied van nationaal belang. De gebieden waar dat het geval is, worden in dit omgevingsplan aangewezen met 'rijksbeschermd stads- of dorpsgezichtwederopbouwgebied van nationaal belang'. In het tweede lid is bepaald dat deze afdeling daar van toepassing is. Daarbuiten geldt deze afdeling dus niet.
Derde lid:
In het derde lid is het oogmerk van de regeling opgenomen, namelijk dat de regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stads- of dorpsgezichtwederopbouwgebied van nationaal belang.
UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 7.37 roept de vergunningplicht in het leven. Daarin wordt bepaald dat het ter plaatse van 'rijksbeschermd stads- of dorpsgezichtwederopbouwgebied van nationaal belang' verboden is zonder omgevingsvergunning een aanlegactiviteit beschermd stads- of dorpsgezichtaanlegactiviteit wederopbouwgebied van nationaal belang te verrichten. De vergunningplicht heeft alleen betrekking op de genoemde aanlegactiviteiten.
VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV
Na sectie ' Vergunningvoorschriften' worden zes secties ingevoegd, luidende:
Afdeling 7.8 bevat regels, gesteld met het oog op het beschermen van de natuur- en groenwaarden. Om hieraan uitvoering te geven is een vergunningplicht in het leven geroepen die van toepassing is op aanlegactiviteiten die het belang hiervan kunnen schaden. Dit aanlegvergunningenstelsel kan worden gebruikt voor de in de hiervoor geldende bestemmingsplannen opgenomen bestemmingen Bos, Natuur en voor gronden die in de Omgevingsverordening Noord-Brabant zijn aangewezen als Natuur Netwerk Brabant en Groenblauwe mantel. Op deze manier ontstaat uniformiteit in de regels over aanlegactiviteiten.
Eerste lid:
Niet elke aanlegactiviteit heeft mogelijk gevolgen voor natuur- en groenwaarden. Het gaat om specifiek aan te wijzen aanlegactiviteiten. In het eerste lid is bepaald om welke activiteiten het gaat. Daarbij is tevens aangegeven dat deze afdeling alleen van toepassing is op die activiteiten.
Tweede lid:
De beschermende regeling geldt alleen ter plaatse van ‘natuur’. Daarbuiten worden de natuurbelangen niet in gevaar gebracht en geldt deze afdeling dus niet.
Derde lid:
In het derde lid is het oogmerk van de regeling opgenomen, namelijk dat de regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van natuur- en groenwaarden. Dit lid bepaalt het doel van de regels, en beperkt daarmee ook de beoordelingsruimte bij vergunningaanvragen.
Artikel 7.43 roept de vergunningplicht in het leven. Daarin wordt bepaald dat het ter plaatse van 'natuur' verboden is zonder omgevingsvergunning een aanlegactiviteit natuur te verrichten. De vergunningplicht heeft alleen betrekking op de genoemde aanlegactiviteiten.
Artikel 7.44 bevat een aantal uitzonderingen op de in artikel 7.43 opgenomen vergunningplicht.
Onderdeel a:
In dit onderdeel is bepaald dat de vergunningplicht niet geldt als de bedoelde activiteiten al mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Onderdeel b:
Dit onderdeel is van overgangsrechtelijk aard en bepaalt dat de vergunningplicht evenmin geldt als de bedoelde activiteiten reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit regelonderdeel.
Onderdeel c:
In dit onderdeel is bepaald dat de vergunningplicht niet geldt als de bedoelde activiteiten het normaal onderhoud en beheer betreffen.
Onderdeel d:
In dit onderdeel is bepaald dat de vergunningplicht niet geldt als de bedoelde activiteiten al mogen worden uitgevoerd conform een omgevingsvergunning voor ontgrondingenactiviteiten.
Dit artikel bevat de beoordelingsregels op grond waarvan een vergunningaanvraag wordt getoetst.
Dit artikel bevat de aanvraagvereisten met betrekking tot de door de aanvrager te verstrekken informatie. De gegevens in dit artikel zijn gebaseerd op artikel 3.1 van de Regeling omgevingsrecht (oud).
Op grond van artikel 4.5 van de Omgevingswet kunnen aan een omgevingsvergunning voorschriften verbonden worden indien hiervoor expliciet de mogelijkheid is opgenomen in het omgevingsplan. Daartoe dient dit artikel.
WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Afdeling 7.107.9 bevat regels, gesteld met het oog op het beschermen van de waterhuishoudkundige belangen. Om hieraan uitvoering te geven is een vergunningplicht in het leven geroepen die van toepassing is op aanlegactiviteiten die het belang van het beschermen van de waterhuishoudkundige belangen kunnen schaden.
Eerste lid:
Niet elke aanlegactiviteit heeft mogelijk gevolgen voor waterhuishoudkundige belangen. Het gaat om specifiek aan te wijzen aanlegactiviteiten. In het eerste lid is bepaald om welke activiteiten het gaat. Daarbij is tevens aangegeven dat deze afdeling alleen van toepassing is op die activiteiten.
Tweede lid:
De beschermende regeling geldt alleen ter plaatse van ‘water’. Daarbuiten worden waterhuishoudkundige belangen niet in gevaar gebracht en geldt deze afdeling dus niet.
Derde lid:
In het derde lid is het oogmerk van de regeling opgenomen, namelijk dat de regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het beschermen van de waterhuishoudkundige belangen. Dit lid bepaalt het doel van de regels, en beperkt daarmee ook de beoordelingsruimte bij vergunningaanvragen.
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 7.557.49 roept de vergunningplicht in het leven. Daarin wordt bepaald dat het ter plaatse van 'water' verboden is zonder omgevingsvergunning een aanlegactiviteit water te verrichten. De vergunningplicht heeft alleen betrekking op de genoemde aanlegactiviteiten.
YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 7.567.50 bevat een aantal uitzonderingen op de in artikel 7.557.49 opgenomen vergunningplicht.
Onderdeel a:
In dit onderdeel is bepaald dat de vergunningplicht niet geldt als de bedoelde activiteiten het normaal onderhoud en beheer betreffen.
Onderdeel b:
In dit onderdeel is bepaald dat de vergunningplicht niet geldt als de bedoelde activiteiten de aanleg van ecologische oevers betreffen.
Onderdeel c:
Dit onderdeel is van overgangsrechtelijk aard en bepaalt dat de vergunningplicht evenmin geldt als de bedoelde activiteiten reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit regelonderdeel.
ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
Na sectie ' Beoordelingsregels' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Dit artikel bevat de aanvraagvereisten met betrekking tot de door de aanvrager te verstrekken informatie. De gegevens in dit artikel zijn gebaseerd op artikel 3.1 van de Regeling omgevingsrecht (oud).
BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD
Na sectie ' Advies waterbeheerder' worden achtien secties ingevoegd, luidende:
Afdeling 7.55 bevat regels, gesteld met het oog op het in stand houden van de openbare drinkwatervoorziening. Om hieraan uitvoering te geven is een vergunningplicht in het leven geroepen die van toepassing is op aanlegactiviteiten die het belang van het in stand houden van de openbare drinkwatervoorziening kunnen schaden.
Eerste lid:
Niet elke aanlegactiviteit heeft mogelijk gevolgen voor de openbare drinkwatervoorziening. Het gaat om specifiek aan te wijzen aanlegactiviteiten. In het eerste lid is bepaald om welke activiteiten het gaat. Daarbij is tevens aangegeven dat deze afdeling alleen van toepassing is op die activiteiten.
Tweede lid:
De beschermende regeling geldt alleen ter plaatse van ‘waterwingebied’. Daarbuiten wordt de openbare drinkwatervoorziening niet in gevaar gebracht en geldt deze afdeling dus niet.
Derde lid:
In het derde lid is het oogmerk van de regeling opgenomen, namelijk dat de regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het in stand houden van de openbare drinkwatervoorziening. Dit lid bepaalt het doel van de regels, en beperkt daarmee ook de beoordelingsruimte bij vergunningaanvragen.
Artikel 7.56 roept de vergunningplicht in het leven. Daarin wordt bepaald dat het ter plaatse van 'waterwingebied' verboden is zonder omgevingsvergunning een aanlegactiviteit waterwingebied te verrichten. De vergunningplicht heeft alleen betrekking op de genoemde aanlegactiviteiten.
Artikel 7.57 bevat een aantal uitzonderingen op de in artikel 7.56 opgenomen vergunningplicht.
Onderdeel a:
In dit onderdeel is bepaald dat de vergunningplicht niet geldt als de bedoelde activiteiten het normaal onderhoud betreffen.
Onderdeel b:
In dit onderdeel is bepaald dat de vergunningplicht niet geldt als de bedoelde activiteiten mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
Onderdeel c:
Dit onderdeel is van overgangsrechtelijk aard en bepaalt dat de vergunningplicht evenmin geldt als de bedoelde activiteiten reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit regelonderdeel.
Dit artikel bevat de beoordelingsregel op grond waarvan een vergunningaanvraag wordt getoetst. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend, indien door de werken en/of werkzaamheden geen onevenredige aantasting van de openbare drinkwatervoorziening ontstaat.
Dit artikel bevat de aanvraagvereisten met betrekking tot de door de aanvrager te verstrekken informatie. De gegevens in dit artikel zijn gebaseerd op artikel 3.1 van de Regeling omgevingsrecht (oud).
Op grond van artikel 4.5 van de Omgevingswet kunnen aan een omgevingsvergunning voorschriften verbonden worden indien hiervoor expliciet de mogelijkheid is opgenomen in het omgevingsplan. Daartoe dient dit artikel.
In dit artikel wordt bepaald dat pas kan worden besloten over een aanvraag omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit waterwingebied, als gedeputeerde staten van de Provincie Noord-Brabant met betrekking tot de vraag of door de ingreep de openbare drinkwatervoorziening niet onevenredig wordt aangetast, heeft geadviseerd.
Artikel 7.62 bevat regels, gesteld met het oog op de bescherming van de kwaliteit van het grondwater en de bodem. Om hieraan uitvoering te geven is een vergunningplicht in het leven geroepen die van toepassing is op aanlegactiviteiten die de kwaliteit van het grondwater en de bodem kunnen schaden.
Eerste lid:
Niet elke aanlegactiviteit heeft mogelijk gevolgen voor de kwaliteit van het grondwater en de bodem. Het gaat om specifiek aan te wijzen aanlegactiviteiten. In het eerste lid is bepaald om welke activiteiten het gaat. Daarbij is tevens aangegeven dat deze afdeling alleen van toepassing is op die activiteiten.
Tweede lid:
De beschermende regeling geldt alleen ter plaatse van ‘grondwaterbeschermingsgebied’. Daarbuiten wordt de kwaliteit van het grondwater en de bodem niet in gevaar gebracht en geldt deze afdeling dus niet.
Derde lid:
In het derde lid is het oogmerk van de regeling opgenomen, namelijk dat de regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op de bescherming van de kwaliteit van het grondwater en de bodem. Dit lid bepaalt het doel van de regels, en beperkt daarmee ook de beoordelingsruimte bij vergunningaanvragen.
Artikel 7.63 roept de vergunningplicht in het leven. Daarin wordt bepaald dat het ter plaatse van 'grondwaterbeschermingsgebied' verboden is zonder omgevingsvergunning een aanlegactiviteit grondwaterbeschermingdgebied te verrichten. De vergunningplicht heeft alleen betrekking op de genoemde aanlegactiviteiten.
Artikel 7.64 bevat een aantal uitzonderingen op de in artikel 7.63 opgenomen vergunningplicht.
Dit artikel bevat de beoordelingsregel op grond waarvan een vergunningaanvraag wordt getoetst. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend, indien door de werken en/of werkzaamheden geen onevenredige aantasting van de kwaliteit van het grondwater en de bodem ontstaat.
Dit artikel bevat de aanvraagvereisten met betrekking tot de door de aanvrager te verstrekken informatie. De gegevens in dit artikel zijn gebaseerd op artikel 3.1 van de Regeling omgevingsrecht (oud).
Op grond van artikel 4.5 van de Omgevingswet kunnen aan een omgevingsvergunning voorschriften verbonden worden indien hiervoor expliciet de mogelijkheid is opgenomen in het omgevingsplan. Daartoe dient dit artikel.
In dit artikel wordt bepaald dat pas kan worden besloten over een aanvraag omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit grondwaterbeschermingsgebied, als gedeputeerde staten van de Provincie Noord-Brabant met betrekking tot de vraag of door de ingreep de het grondwater en de bodem niet onevenredig wordt aangetast, heeft geadviseerd.
Artikel 7.69 bevat regels, gesteld met het oog op het behoud van de weerstandbiedende bodemlagen. Om hieraan uitvoering te geven is een vergunningplicht in het leven geroepen die van toepassing is op aanlegactiviteiten die de weerstandbiedende bodemlagen kunnen schaden.
Eerste lid:
Niet elke aanlegactiviteit heeft mogelijk gevolgen voor de weerstandbiedende bodemlagen. Het gaat om specifiek aan te wijzen aanlegactiviteiten. In het eerste lid is bepaald om welke activiteiten het gaat. Daarbij is tevens aangegeven dat deze afdeling alleen van toepassing is op die activiteiten.
Tweede lid:
De beschermende regeling geldt alleen ter plaatse van ‘Boringsvrije zone’. Daarbuiten wordt de weerstandbiedende bodemlaag niet in gevaar gebracht en geldt deze afdeling dus niet.
Derde lid:
In het derde lid is het oogmerk van de regeling opgenomen, namelijk dat de regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het behoud van de weerstandbiedende bodemlagen. Dit lid bepaalt het doel van de regels, en beperkt daarmee ook de beoordelingsruimte bij vergunningaanvragen.
Artikel 7.70 roept de vergunningplicht in het leven. Daarin wordt bepaald dat het ter plaatse van 'boringsvrije zone' verboden is zonder omgevingsvergunning een aanlegactiviteit boringsvrije zone d te verrichten. De vergunningplicht heeft alleen betrekking op de genoemde aanlegactiviteiten.
Dit artikel bevat de beoordelingsregel op grond waarvan een vergunningaanvraag wordt getoetst. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend, indien door de werken en/of werkzaamheden geen aantasting van de beschermende kleilaag ontstaat.
Dit artikel bevat de aanvraagvereisten met betrekking tot de door de aanvrager te verstrekken informatie. De gegevens in dit artikel zijn gebaseerd op artikel 3.1 van de Regeling omgevingsrecht (oud).
EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Paragraaf 7.11.47.10.4 bevat regels, gesteld met het oog op de bescherming van de waterhuishouding en de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant. Om hieraan uitvoering te geven is een vergunningplicht in het leven geroepen die van toepassing is op aanlegactiviteiten die het belang van het beschermen van de waterhuishouding en de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant kunnen schaden.
Eerste lid:
Niet elke aanlegactiviteit heeft mogelijk gevolgen voor waterhuishouding. Het gaat om specifiek aan te wijzen aanlegactiviteiten. In het eerste lid is bepaald om welke activiteiten het gaat. Daarbij is tevens aangegeven dat deze afdeling alleen van toepassing is op die activiteiten.
Tweede lid:
De beschermende regeling geldt alleen ter plaatse van ‘attentiezone waterhuishouding’. Daarbuiten wordt de waterhuishouding niet in gevaar gebracht en geldt deze afdeling dus niet.
Derde lid:
In het derde lid is het oogmerk van de regeling opgenomen, namelijk dat de regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het beschermen van de waterhuishouding en de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant. Dit lid bepaalt het doel van de regels, en beperkt daarmee ook de beoordelingsruimte bij vergunningaanvragen.
FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 7.797.74 roept de vergunningplicht in het leven. Daarin wordt bepaald dat het ter plaatse van 'attentiezone waterhuishouding' verboden is zonder omgevingsvergunning een aanlegactiviteit attentiezone waterhuishouding te verrichten. De vergunningplicht heeft alleen betrekking op de genoemde aanlegactiviteiten.
GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 7.807.75 bevat een aantal uitzonderingen op de in artikel 7.797.74 opgenomen vergunningplicht.
Onderdeel a:
In dit onderdeel is bepaald dat de vergunningplicht niet geldt als de bedoelde activiteiten het normaal onderhoud en beheer betreffen.
Onderdeel b:
Dit onderdeel is van overgangsrechtelijk aard en bepaalt dat de vergunningplicht evenmin geldt als de bedoelde activiteiten reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit regelonderdeel.
Onderdeel c:
In dit onderdeel is bepaald dat de vergunningplicht niet geldt als de bedoelde activiteiten waren toegestaan krachtens een reeds verleende vergunning.
HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
Na sectie ' Beoordelingsregels' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Dit artikel bevat de aanvraagvereisten met betrekking tot de door de aanvrager te verstrekken informatie. De gegevens in dit artikel zijn gebaseerd op artikel 3.1 van de Regeling omgevingsrecht (oud).
JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Paragraaf 7.11.57.10.5 bevat regels, gesteld met het oog op het belang van de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen. Om hieraan uitvoering te geven is een vergunningplicht in het leven geroepen die van toepassing is op aanlegactiviteiten die het belang van de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen kunnen schaden.
Eerste lid:
Niet elke aanlegactiviteit heeft mogelijk gevolgen voor watersystemen. Het gaat om specifiek aan te wijzen aanlegactiviteiten. In het eerste lid is bepaald om welke activiteiten het gaat. Daarbij is tevens aangegeven dat deze afdeling alleen van toepassing is op die activiteiten.
Tweede lid:
De beschermende regeling geldt alleen ter plaatse van ‘behoud en herstel watersystemen’. Daarbuiten worden de watersystemen niet in gevaar gebracht en geldt deze afdeling dus niet.
Derde lid:
In het derde lid is het oogmerk van de regeling opgenomen, namelijk dat de regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het belang de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen. Dit lid bepaalt het doel van de regels, en beperkt daarmee ook de beoordelingsruimte bij vergunningaanvragen.
LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 7.857.80 roept de vergunningplicht in het leven. Daarin wordt bepaald dat het ter plaatse van 'behoud en herstel watersystemen' verboden is zonder omgevingsvergunning een aanlegactiviteit behoud en herstel watersystemen te verrichten. De vergunningplicht heeft alleen betrekking op de genoemde aanlegactiviteiten.
MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 7.867.81bevat een aantal uitzonderingen op de in artikel 7.857.80 opgenomen vergunningplicht.
Onderdeel a:
In dit onderdeel is bepaald dat de vergunningplicht niet geldt als de bedoelde activiteiten het normaal onderhoud en beheer betreffen.
Onderdeel b:
In dit onderdeel is bepaald dat de vergunningplicht niet geldt als de bedoelde activiteiten noodzakelijk zijn in verband met het op het gebruiksdoel gerichte beheer of gebruik van de grond.
Onderdeel c:
Dit onderdeel is van overgangsrechtelijk aard en bepaalt dat de vergunningplicht evenmin geldt als de bedoelde activiteiten reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit regelonderdeel.
NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO
Na sectie ' Beoordelingsregels' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Dit artikel bevat de aanvraagvereisten met betrekking tot de door de aanvrager te verstrekken informatie. De gegevens in dit artikel zijn gebaseerd op artikel 3.1 van de Regeling omgevingsrecht (oud).
PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Paragraaf 7.11.87.10.8 bevat regels, mede gericht op het behoud, het herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken. Om hieraan uitvoering te geven is een vergunningplicht in het leven geroepen die van toepassing is op aanlegactiviteiten die het belang van het beschermen van de aardkundige waarden kunnen schaden.
Eerste lid:
Niet elke aanlegactiviteit heeft mogelijk gevolgen voor de aardkundige waarde. Het gaat om specifiek aan te wijzen aanlegactiviteiten. In het eerste lid is bepaald om welke activiteiten het gaat. Daarbij is tevens aangegeven dat deze afdeling alleen van toepassing is op die activiteiten.
Tweede lid:
De beschermende regeling geldt alleen ter plaatse van ‘aardkundig waardevol gebied’. Daarbuiten worden de aardkundige waarden niet in gevaar gebracht en geldt deze afdeling dus niet.
Derde lid:
In het derde lid is het oogmerk van de regeling opgenomen, namelijk dat de regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden. Dit lid bepaalt het doel van de regels, en beperkt daarmee ook de beoordelingsruimte bij vergunningaanvragen.
SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 7.1047.99 roept de vergunningplicht in het leven. Daarin wordt bepaald dat het ter plaatse van 'aardkundige waarde' verboden is zonder omgevingsvergunning een aanlegactiviteit te verrichten. De vergunningplicht heeft alleen betrekking op de genoemde aanlegactiviteiten.
TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 7.1057.100 bevat een aantal uitzonderingen op de in artikel 7.1047.99 opgenomen vergunningplicht.
Onderdeel a:
In dit onderdeel is bepaald dat de vergunningplicht niet geldt als de bedoelde activiteiten het normaal onderhoud en beheer betreffen.
Onderdeel b:
Dit onderdeel is van overgangsrechtelijk aard en bepaalt dat de vergunningplicht evenmin geldt als de bedoelde activiteiten reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit regelonderdeel.
Onderdeel c:
In dit onderdeel is bepaald dat de vergunningplicht niet geldt als de bedoelde activiteiten waren toegestaan krachtens een reeds verleende vergunning.
UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV
Na sectie ' Beoordelingsregels' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Dit artikel bevat de aanvraagvereisten met betrekking tot de door de aanvrager te verstrekken informatie. De gegevens in dit artikel zijn gebaseerd op artikel 3.1 van de Regeling omgevingsrecht (oud).
WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Paragraaf 7.11.97.10.9 bevat regels, mede gericht op het behoud van het waterbergend vermogen van het regionale waterbergingsgebied. Om hieraan uitvoering te geven is een vergunningplicht in het leven geroepen die van toepassing is op aanlegactiviteiten die het belang van het beschermen van dit waterbergend vermogen kunnen schaden.
Eerste lid:
Niet elke aanlegactiviteit heeft mogelijk gevolgen voor het waterbergend vermogen. Het gaat om specifiek aan te wijzen aanlegactiviteiten. In het eerste lid is bepaald om welke activiteiten het gaat. Daarbij is tevens aangegeven dat deze afdeling alleen van toepassing is op die activiteiten.
Tweede lid:
De beschermende regeling geldt alleen ter plaatse van ‘regionale waterberging’. Daarbuiten wordt het waterbergend vermogen niet in gevaar gebracht en geldt deze afdeling dus niet.
Derde lid:
In het derde lid is het oogmerk van de regeling opgenomen, namelijk dat de regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het behoud van het waterbergend vermogen van het regionale waterbergingsgebied. Dit lid bepaalt het doel van de regels, en beperkt daarmee ook de beoordelingsruimte bij vergunningaanvragen.
YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 7.1107.105 roept de vergunningplicht in het leven. Daarin wordt bepaald dat het ter plaatse van 'regionale waterberging' verboden is zonder omgevingsvergunning een aanlegactiviteit te verrichten. De vergunningplicht heeft alleen betrekking op de genoemde aanlegactiviteiten.
ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 7.1117.106 bevat een aantal uitzonderingen op de in artikel 7.1107.105 opgenomen vergunningplicht.
Onderdeel a:
In dit onderdeel is bepaald dat de vergunningplicht niet geldt als de bedoelde activiteiten het normaal onderhoud en beheer betreffen.
Onderdeel b:
Dit onderdeel is van overgangsrechtelijk aard en bepaalt dat de vergunningplicht evenmin geldt als de bedoelde activiteiten reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit regelonderdeel.
Onderdeel c:
In dit onderdeel is bepaald dat de vergunningplicht niet geldt als de bedoelde activiteiten waren toegestaan krachtens een reeds verleende vergunning.
Onderdeel d:
In dit onderdeel is bepaald dat de vergunningplicht niet geldt als de activiteiten noodzakelijk zijn in verband met het op het gebruiksdoel gerichte beheer of gebruik van de grond.
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB
Na sectie ' Beoordelingsregels' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Dit artikel bevat de aanvraagvereisten met betrekking tot de door de aanvrager te verstrekken informatie. De gegevens in dit artikel zijn gebaseerd op artikel 3.1 van de Regeling omgevingsrecht (oud).
CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Paragraaf 7.11.107.10.10 bevat regels, mede gericht op het behoud, herstel, of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden. Om hieraan uitvoering te geven is een vergunningplicht in het leven geroepen die van toepassing is op aanlegactiviteiten die het belang van het beschermen hiervan.
Eerste lid:
Niet elke aanlegactiviteit heeft mogelijk gevolgen voor het watersysteem. Het gaat om specifiek aan te wijzen aanlegactiviteiten. In het eerste lid is bepaald om welke activiteiten het gaat. Daarbij is tevens aangegeven dat deze afdeling alleen van toepassing is op die activiteiten.
Tweede lid:
De beschermende regeling geldt alleen ter plaatse van ‘groenblauwe waarden’. Daarbuiten wordt het watersysteem niet in gevaar gebracht en geldt deze afdeling dus niet.
Derde lid:
In het derde lid is het oogmerk van de regeling opgenomen, namelijk dat de regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het behoud, herstel, of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden. Dit lid bepaalt het doel van de regels, en beperkt daarmee ook de beoordelingsruimte bij vergunningaanvragen.
FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 7.1177.112 roept de vergunningplicht in het leven. Daarin wordt bepaald dat het ter plaatse van 'groenblauwe waarde' verboden is zonder omgevingsvergunning een aanlegactiviteit te verrichten. De vergunningplicht heeft alleen betrekking op de genoemde aanlegactiviteiten.
GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 7.1187.113 bevat een aantal uitzonderingen op de in artikel 7.1177.112 opgenomen vergunningplicht.
Onderdeel a:
In dit onderdeel is bepaald dat de vergunningplicht niet geldt als de bedoelde activiteiten het normaal onderhoud en beheer betreffen.
Onderdeel b:
Dit onderdeel is van overgangsrechtelijk aard en bepaalt dat de vergunningplicht evenmin geldt als de bedoelde activiteiten reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit regelonderdeel.
Onderdeel c:
In dit onderdeel is bepaald dat de vergunningplicht niet geldt als de bedoelde activiteiten waren toegestaan krachtens een reeds verleende vergunning.
HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
Na sectie ' Beoordelingsregels' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Dit artikel bevat de aanvraagvereisten met betrekking tot de door de aanvrager te verstrekken informatie. De gegevens in dit artikel zijn gebaseerd op artikel 3.1 van de Regeling omgevingsrecht (oud).
JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 8.10 bevat een aanvullend beoordelingscriterium dat analoog is aan artikel 5.78p van het Besluit kwaliteit leefomgeving. De artikelen 8.8 en 8.9 voorzien in de mogelijkheid tot het toelaten van geluid dat de standaardwaarde overschrijdt. Het kan zijn dat het geluidgevoelige gebouw ook wordt belast door geluid afkomstig van andere geluidbronsoorten. Bijvoorbeeld een woning die wordt belast door geluid afkomstig van een gemeenteweg en tegelijkertijd ook door geluid afkomstig van een industrieterrein. Als zo’n woning binnen het geluidaandachtsgebied van beide geluidbronsoorten wordt toegelaten, moet uiteraard getoetst worden aan de standaard- en grenswaarden van beide geluidbronsoorten. In artikel 8.10 is bepaald dat de gemeente bij het toepassen van de artikelen waarmee de standaardwaarde overschreden kan worden, ook de aanvaardbaarheid van het gecumuleerde geluid op de betreffende geluidgevoelige gebouwen moet beoordelen.
Het artikel beoogt (in navolging van artikel 5.78p van het Besluit kwaliteit leefomgeving) dezelfde werking als artikel 3.38 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. In de begripsbepaling van bijlage I van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt voor de uitleg van dit begrip ook verwezen naar artikel 3.38 van dat besluit. Vanwege artikel 1.1, tweede lid, van dit omgevingsplan is die begripsbepaling ook van toepassing op dit omgevingsplan.
Het gecumuleerde geluid is het geluid door geluidbronsoorten en andere activiteiten tegelijk, opgeteld met correctie voor de verschillen in hinderlijkheid. Daarbij wordt in artikel 3.38 van het Besluit kwaliteit leefomgeving tevens aangegeven welke geluidbronsoorten bij het bepalen van het gecumuleerde geluid in ieder geval worden betrokken (derde lid) en dat op het bepalen van het gecumuleerde geluid de bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing zijn (vierde lid). Hoewel dit uit de begripsbepaling kan worden opgemaakt, is (om elke twijfel daarover te voorkomen) zijn artikel 3.38, derde en vierde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, overgenomen in respectievelijk het derde en vierde lid van artikel 5.545.53. Voor meer informatie over het bepalen en beoordelen van de aanvaardbaarheid van het gecumuleerde geluid wordt verwezen naar de toelichting op artikel 3.38 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en en de daarin opgenomen toelichting op het begrip 'gecumuleerd geluid' (Staatsblad 2020, nr. 557).
Het betrekken van de aanwezigheid van minimaal 1 geluidluwe gevel en het treffen van compenserende maatregelen sluit aan bij het Geluidbeleid 'Geluid in geluidaandachtsgebieden' van de gemeente Eindhoven.
MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel komt in de plaats van artikel 22.54 van de bruidsschat en geeft uitvoering aan artikel 5.55 en 5.63 het Besluit kwaliteit leefomgeving. De uitzondering van het vierde lid in dat artikel voor bepaalde winkels is geschrapt in verband met de vereisten van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Dit artikel bepaalt het toepassingsbereik van deze subparagraaf. De aanhef bepaalt dat de subparagraaf 10.2.2.3 van toepassing is op activiteiten zoals bedoeld in artikel 10.9, waarna een drietal uitzonderingen volgt. Geluid door activiteiten die buiten het algemene toepassingsbereik zoals opgenomen in artikel 10.9 vallen (wonen, incidentele evenementen buiten aangewezen evenemententerreinen, activiteiten in de openbare ruimte, etc.), vallen ook niet onder het toepassingsbereik van deze geluidparagraaf. Voor die activiteiten geldt of een bijzondere regeling in een andere hoofdstuk of blijft de zorgplicht van artikel 10.4 gelden.
Activiteiten met een vergunningplicht op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving
De geluidparagraaf geldt voor alle milieubelastende activiteiten zoals in dit artikel afgebakend. Dus ook voor activiteiten die op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving 'milieuvergunningplichtig' zijn. De geluidparagraaf uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was niet van toepassing op milieuvergunningplichtige inrichtingen. In de meeste gevallen zijn deze vergunningplichtige inrichtingen onder de Omgevingswet een vergunningplichtige milieubelastende activiteit op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Voor vergunningplichtige inrichtingen werden voor inwerkingtreding van de Omgevingswet, geluidnormen en andere geluidvoorschriften opgenomen in de omgevingsvergunning milieu. Deze bestaande vergunningvoorschriften blijven op grond van het overgangsrecht gelden en hebben op grond van artikel van dit omgevingsplan voorrang op de regels voor geluid in deze paragraaf van het omgevingsplan.
Artikel 10.14 onderdeel a
De uitzondering onder a is opgenomen omdat voor activiteiten met verplaatsbare mijnbouwwerken als bedoeld in artikel 4.1116 van het Besluit activiteiten leefomgeving geluidwaarden worden gesteld in paragraaf 4.109 ‘Werkzaamheden met verplaatsbaar mijnbouwwerk’, van dat besluit.
Artikel 10.14 onderdeel b
Onder b is een uitzondering gemaakt voor het geluid dat afkomstig is van spoorvoertuigen op spoorwegemplacementen (onder andere bij het rangeren). Dit geluid maakt onderdeel uit van het geluid van een hoofdspoorweg dat door de systematiek van geluidproductieplafonds wordt geregeld.
In de systematiek van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer lagen de geluidproductieplafonds wel om de emplacementen heen, maar werd alleen het geluid van doorgaande treinen meegenomen in de geluidproductie. Het geluid van de overige treinen werd beoordeeld als onderdeel van het geluid van het emplacement en dus als industrielawaai waarbij geluid onderdeel van de milieuvergunning is. Onder de Omgevingswet is dit gewijzigd door al het geluid van treinen op een emplacement onder het systeem van geluidproductieplafonds te brengen. Omdat dat geluid reeds via die systematiek geregeld wordt, hoeft dit niet ook nog in deze paragraaf geregeld te worden. Het geluid van alle andere activiteiten op het emplacement zoals het onderhouden en schoonmaken van treinen valt wel onder de reikwijdte van deze paragraaf.
Artikel 10.14 onderdeel c
Het geluid van windturbines is een bijzondere geluidbron waarvoor specifieke regels gelden. Deze regels zijn in onderdeel 10.2.3.3.1 opgenomen.
Artikel 10.14 onderdeel d
Sub d is een aanvulling vanuit de Vangnetregeling Omgevingswet. Met sub d wordt artikel 2.4 van de Vangnetregeling Omgevingswet overgenomen.
Vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet gelden voor hoogspanningsverbindingen de geluidsregels van de bruidsschat. De geluidsregels in de bruidsschat zijn gebaseerd op het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. De algemene geluidsregels van het Activiteitenbesluit milieubeheer waren niet van toepassing op hoogspanningsverbindingen, omdat die regels alleen van toepassing waren op een inrichting volgens de Wet milieubeheer en dus niet op een hoogspanningsverbinding. Wél moest onder de Wet ruimtelijke ordening bij de ruimtelijke inpassing van de hoogspanningsverbinding worden aangetoond dat geen onaanvaardbare geluidsoverlast optrad. Als gevolg van de overgang van het begrip ‘inrichting’ naar ‘activiteit’ zijn met de inwerkingtreding van de Omgevingswet de geluidsnormen in het omgevingsplan via de bruidsschat van toepassing op hoogspanningsverbindingen. Dit is een onbedoeld gevolg.
De bovengrondse delen van hoogspanningsverbindingen kunnen geluidseffecten veroorzaken. Er kan sprake zijn van windfluiten en met name bij vochtige weersomstandigheden kan een knetterend geluid optreden door elektrische ontladingen (coronageluid). Er is voor het specifieke coronageluid en windfluiten in Nederland en ook internationaal geen (wettelijk) toetsingskader voorhanden. De geluidseffecten van bestaande hoogspanningsverbindingen voldoen niet in alle gevallen aan de geluidsregels van de bruidsschat. Om het genoemde onbedoelde gevolg te voorkomen regelt sub d dat subparagraaf 10.2.2.3 niet van toepassing is op het geluid door bovengrondse hoogspanningsverbindingen met een spanning van ten minste 110 kV. Hieronder vallen ook bovengrondse klantaansluitingen en interconnectoren.
Deze bepaling heeft slechts werking voor bestaande of reeds toegelaten hoogspanningsverbindingen, en niet voor nieuwe hoogspanningsverbindingen. Voor de realisatie van een nieuwe hoogspanningsverbinding wordt een projectbesluit genomen, waarbij op grond van artikel 9.1, eerste en tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving met toepassing van paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt voorzien in een aanvaardbaar geluidniveau (artikel 5.59, tweede lid, Besluit kwaliteit leefomgeving). Aanvullend geldt voor de vaststelling van een definitief omgevingsplan dat in dat omgevingsplan geen regels mogen worden opgenomen die het functioneren van een hoogspanningsverbinding met een spanning van ten minste 220 kV belemmeren. Daarin voorziet artikel 5.159 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Artikel 10.14 onderdeel e
Sub e is een aanvulling vanuit de Vangnetregeling Omgevingswet. Met sub e wordt artikel 2.3b van de Vangnetregeling Omgevingswet overgenomen.
Op grond van het Besluit omgevingsrecht konden mantelzorgwoningen tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet onder voorwaarden vergunningvrij worden gebouwd op het achtererf van een woning en konden bestaande gebouwen zonder vergunning worden gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg. Onder ‘gebouwd’ wordt daarbij ook bedoeld op verbouw van het hoofdgebouw met een aan- of uitbouw, in lijn met het begrip ‘bijbehorend bouwwerk’ uit het Besluit bouwwerken leefomgeving. Bij het vergunningvrij bouwen of gebruiken werd niet getoetst aan regels voor geluid, trillingen en geur door milieubelastende activiteiten of slagschaduw door windturbines. Onder het Bkl, zoals dat in werking is getreden op 1 januari 2024, zijn mantelzorgwoningen echter wel onderworpen aan de regels voor die vormen van milieuhinder. In het Invoeringsbesluit Omgevingswet is ervoor gekozen om het al dan niet vergunningplichtig zijn van bijbehorende bouwwerken onderdeel te laten zijn van de lokale bestuurlijke afweging over de evenwichtige toedeling van functies aan locaties en de milieubescherming van woningen. Ook de rechten van nabijgelegen functies zoals bedrijven, maatschappelijke activiteiten en infrastructuur zijn daarbij te betrekken aspecten. Die afweging zou haar beslag moeten krijgen op het moment dat de gemeente de regels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan omzet naar het nieuwe deel.
In de bruidsschat zijn als overgangsrecht regels opgenomen die ervoor zorgen dat de mantelzorgwoningen die op grond van het voormalige Besluit omgevingsrecht vergunningvrij gebouwd of gebruikt konden worden, van rechtswege in overeenstemming zijn met het omgevingsplan. De bruidsschat was bedoeld om te voorzien in gelijkwaardige regels zonder wezenlijke wijzigingen ten opzichte van het oude recht. De tijdelijke regels in de bruidsschat zijn slechts bedoeld als overgangsrecht tot het moment dat de gemeente een nieuw regelpakket biedt in het omgevingsplan dat voldoet aan de nieuwe systematiek. Er is echter onbedoeld ook een direct rechtsgevolg veroorzaakt. Omdat in de bruidsschat is aangesloten bij de begripsbepalingen in het Bkl, zonder te voorzien in een tijdelijke uitzondering voor mantelzorgwoningen, zijn deze al per 1 januari 2024 beschermd tegen de milieuhinder van naburige milieubelastende activiteiten. Met deze wijziging van de Vangnetregeling wordt deze omissie in het overgangsrecht hersteld.
Deze regel is overgenomen in het definitieve deel van het omgevingsplan.
NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel komt in de plaats van artikel 22.84 van de bruidsschat. Daarnaast is in lid 2 de Vangnetregeling verwerkt.
Eerste lid:
Dit artikel bevat een aanvullende regeling met betrekking tot het toepassingsbereik, die in feite van overgangsrechtelijke aard is. Om deze reden is ervoor gekozen deze in een apart artikel op te nemen. Het artikel bevat een uitzondering op artikel 10.40 tweede lid, onder b. De daar opgenomen uitzondering voor een tijdelijk toegelaten trillinggevoelig gebouw geldt alleen voor een trillinggevoelig gebouw dat na inwerkingtreding van de Omgevingswet is toegelaten voor een duur van niet meer dan 10 jaar. Voor een trillinggevoelig gebouw dat al voor inwerkingtreding is toegelaten (onder a) of waarvoor een vergunning is aangevraagd voor de inwerkingtreding en die vervolgens is toegelaten (onder b) geldt de uitzondering niet. Zo’n gebouw valt dus wel binnen het toepassingsbereik van deze subparagraaf en hiervoor blijft wel een waarde gelden voor het geluid op de gevel van een tijdelijk toegelaten trillinggevoelig gebouw. De reden voor het uitzonderen is dat onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer de trillingnormen wel golden voor gebouwen waarvoor het tijdelijk toegelaten is om ze te gebruiken als trillinggevoelig gebouw.
Tweede lid:
Op grond van het Besluit omgevingsrecht konden mantelzorgwoningen tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet onder voorwaarden vergunningvrij worden gebouwd op het achtererf van een woning en konden bestaande gebouwen zonder vergunning worden gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg. Onder ‘gebouwd’ wordt daarbij ook bedoeld op verbouw van het hoofdgebouw met een aan- of uitbouw, in lijn met het begrip ‘bijbehorend bouwwerk’ uit het Besluit bouwwerken leefomgeving. Bij het vergunningvrij bouwen of gebruiken werd niet getoetst aan regels voor geluid, trillingen en geur door milieubelastende activiteiten of slagschaduw door windturbines. Onder het Bkl, zoals dat in werking is getreden op 1 januari 2024, zijn mantelzorgwoningen echter wel onderworpen aan de regels voor die vormen van milieuhinder. In het Invoeringsbesluit Omgevingswet is ervoor gekozen om het al dan niet vergunningplichtig zijn van bijbehorende bouwwerken onderdeel te laten zijn van de lokale bestuurlijke afweging over de evenwichtige toedeling van functies aan locaties en de milieubescherming van woningen. Ook de rechten van nabijgelegen functies zoals bedrijven, maatschappelijke activiteiten en infrastructuur zijn daarbij te betrekken aspecten. Die afweging zou haar beslag moeten krijgen op het moment dat de gemeente de regels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan omzet naar het nieuwe deel.
In de bruidsschat zijn als overgangsrecht regels opgenomen die ervoor zorgen dat de mantelzorgwoningen die op grond van het voormalige Besluit omgevingsrecht vergunningvrij gebouwd of gebruikt konden worden, van rechtswege in overeenstemming zijn met het omgevingsplan. De bruidsschat was bedoeld om te voorzien in gelijkwaardige regels zonder wezenlijke wijzigingen ten opzichte van het oude recht. De tijdelijke regels in de bruidsschat zijn slechts bedoeld als overgangsrecht tot het moment dat de gemeente een nieuw regelpakket biedt in het omgevingsplan dat voldoet aan de nieuwe systematiek. Er is echter onbedoeld ook een direct rechtsgevolg veroorzaakt. Omdat in de bruidsschat is aangesloten bij de begripsbepalingen in het Bkl, zonder te voorzien in een tijdelijke uitzondering voor mantelzorgwoningen, zijn deze al per 1 januari 2024 beschermd tegen de milieuhinder van naburige milieubelastende activiteiten. Met deze wijziging van de Vangnetregeling wordt deze omissie in het overgangsrecht hersteld.
Deze regel is overgenomen in het definitieve deel van het omgevingsplan.
OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel komt in de plaats van artikel 22.91 van de bruidsschat.
Eerste lid:
Dit artikellid zorgt ervoor dat de tijdelijke geurgevoelige gebouwen die toegelaten zijn op grond van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, wel bescherming in de vorm van geurwaarden en afstandseisen blijven houden.
Tweede lid:
Het tweede lid gaat over reeds toegelaten maar nog niet aanwezige en in aanbouw zijnde geurgevoelige gebouwen die op grond van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet toegelaten zijn. Deze gebouwen krijgen op grond van dit artikellid geen bescherming voor geur. Het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de Bruidsschat boden namelijk geen bescherming voor geur aan geplande, maar nog te bouwen gebouwen.
Derde lid:
Op grond van het Besluit omgevingsrecht konden mantelzorgwoningen tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet onder voorwaarden vergunningvrij worden gebouwd op het achtererf van een woning en konden bestaande gebouwen zonder vergunning worden gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg. Onder ‘gebouwd’ wordt daarbij ook bedoeld op verbouw van het hoofdgebouw met een aan- of uitbouw, in lijn met het begrip ‘bijbehorend bouwwerk’ uit het Besluit bouwwerken leefomgeving. Bij het vergunningvrij bouwen of gebruiken werd niet getoetst aan regels voor geluid, trillingen en geur door milieubelastende activiteiten of slagschaduw door windturbines. Onder het Bkl, zoals dat in werking is getreden op 1 januari 2024, zijn mantelzorgwoningen echter wel onderworpen aan de regels voor die vormen van milieuhinder. In het Invoeringsbesluit Omgevingswet is ervoor gekozen om het al dan niet vergunningplichtig zijn van bijbehorende bouwwerken onderdeel te laten zijn van de lokale bestuurlijke afweging over de evenwichtige toedeling van functies aan locaties en de milieubescherming van woningen. Ook de rechten van nabijgelegen functies zoals bedrijven, maatschappelijke activiteiten en infrastructuur zijn daarbij te betrekken aspecten. Die afweging zou haar beslag moeten krijgen op het moment dat de gemeente de regels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan omzet naar het nieuwe deel.
In de bruidsschat zijn als overgangsrecht regels opgenomen die ervoor zorgen dat de mantelzorgwoningen die op grond van het voormalige Besluit omgevingsrecht vergunningvrij gebouwd of gebruikt konden worden, van rechtswege in overeenstemming zijn met het omgevingsplan. De bruidsschat was bedoeld om te voorzien in gelijkwaardige regels zonder wezenlijke wijzigingen ten opzichte van het oude recht. De tijdelijke regels in de bruidsschat zijn slechts bedoeld als overgangsrecht tot het moment dat de gemeente een nieuw regelpakket biedt in het omgevingsplan dat voldoet aan de nieuwe systematiek. Er is echter onbedoeld ook een direct rechtsgevolg veroorzaakt. Omdat in de bruidsschat is aangesloten bij de begripsbepalingen in het Bkl, zonder te voorzien in een tijdelijke uitzondering voor mantelzorgwoningen, zijn deze al per 1 januari 2024 beschermd tegen de milieuhinder van naburige milieubelastende activiteiten. Met deze wijziging van de Vangnetregeling wordt deze omissie in het overgangsrecht hersteld.
Deze regel is overgenomen in het definitieve deel van het omgevingsplan.
PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel komt in de plaats van artikel 22.200 van de bruidsschat. Daarnaast is in het derde lid de Vangnetregeling verwerkt.
Het aspect geurimmissie is voor de voedingsmiddelenindustrie, bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving, niet specifiek geregeld in het Besluit activiteiten leefomgeving. Wel valt dit aspect onder de specifieke zorgplicht van artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Deze subsubparagraaf is een maatwerkregel op grond van die specifieke zorgplicht.
Derde lid:
Op grond van het Besluit omgevingsrecht konden mantelzorgwoningen tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet onder voorwaarden vergunningvrij worden gebouwd op het achtererf van een woning en konden bestaande gebouwen zonder vergunning worden gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg. Onder ‘gebouwd’ wordt daarbij ook bedoeld op verbouw van het hoofdgebouw met een aan- of uitbouw, in lijn met het begrip ‘bijbehorend bouwwerk’ uit het Besluit bouwwerken leefomgeving. Bij het vergunningvrij bouwen of gebruiken werd niet getoetst aan regels voor geluid, trillingen en geur door milieubelastende activiteiten of slagschaduw door windturbines. Onder het Bkl, zoals dat in werking is getreden op 1 januari 2024, zijn mantelzorgwoningen echter wel onderworpen aan de regels voor die vormen van milieuhinder. In het Invoeringsbesluit Omgevingswet is ervoor gekozen om het al dan niet vergunningplichtig zijn van bijbehorende bouwwerken onderdeel te laten zijn van de lokale bestuurlijke afweging over de evenwichtige toedeling van functies aan locaties en de milieubescherming van woningen. Ook de rechten van nabijgelegen functies zoals bedrijven, maatschappelijke activiteiten en infrastructuur zijn daarbij te betrekken aspecten. Die afweging zou haar beslag moeten krijgen op het moment dat de gemeente de regels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan omzet naar het nieuwe deel.
In de bruidsschat zijn als overgangsrecht regels opgenomen die ervoor zorgen dat de mantelzorgwoningen die op grond van het voormalige Besluit omgevingsrecht vergunningvrij gebouwd of gebruikt konden worden, van rechtswege in overeenstemming zijn met het omgevingsplan. De bruidsschat was bedoeld om te voorzien in gelijkwaardige regels zonder wezenlijke wijzigingen ten opzichte van het oude recht. De tijdelijke regels in de bruidsschat zijn slechts bedoeld als overgangsrecht tot het moment dat de gemeente een nieuw regelpakket biedt in het omgevingsplan dat voldoet aan de nieuwe systematiek. Er is echter onbedoeld ook een direct rechtsgevolg veroorzaakt. Omdat in de bruidsschat is aangesloten bij de begripsbepalingen in het Bkl, zonder te voorzien in een tijdelijke uitzondering voor mantelzorgwoningen, zijn deze al per 1 januari 2024 beschermd tegen de milieuhinder van naburige milieubelastende activiteiten. Met deze wijziging van de Vangnetregeling wordt deze omissie in het overgangsrecht hersteld.
Deze regel is overgenomen in het definitieve deel van het omgevingsplan.
QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel komt in de plaats van artikel 22.215 van de bruidsschat. Tevens is de Vangnetregeling in het derde lid opgenomen.
Eerste lid:
In artikel 10.139, tweede lid zijn (conform het Besluit kwaliteit leefomgeving) slagschaduwgevoelige gebouwen, die zijn toegelaten voor de duur van niet meer dan tien jaar, uitgesloten van het toepassingsbereik van de bepalingen over slagschaduw in dat besluit. In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en in de bruidsschat kregen deze tijdelijke toegelaten slagschaduwgevoelige gebouwen wel bescherming. Dit artikellid zorgt ervoor dat de tijdelijke slagschaduwgevoelige gebouwen, die toegelaten zijn op grond van het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet, wel bescherming tegen slagschaduw blijven houden.
Tweede lid:
Het tweede lid, gaat over reeds toegelaten, maar nog niet aanwezige (geprojecteerde) en in aanbouw zijnde slagschaduwgevoelige gebouwen, die op grond van het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet toegelaten zijn. Deze gebouwen krijgen op grond van dit onderdeel geen bescherming voor slagschaduw. Het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de bruidsschat bood namelijk geen bescherming tegen slagschaduw aan geplande, maar nog te bouwen gebouwen.
Derde lid:
Op grond van het Besluit omgevingsrecht konden mantelzorgwoningen tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet onder voorwaarden vergunningvrij worden gebouwd op het achtererf van een woning en konden bestaande gebouwen zonder vergunning worden gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg. Onder ‘gebouwd’ wordt daarbij ook bedoeld op verbouw van het hoofdgebouw met een aan- of uitbouw, in lijn met het begrip ‘bijbehorend bouwwerk’ uit het Besluit bouwwerken leefomgeving. Bij het vergunningvrij bouwen of gebruiken werd niet getoetst aan regels voor geluid, trillingen en geur door milieubelastende activiteiten of slagschaduw door windturbines. Onder het Bkl, zoals dat in werking is getreden op 1 januari 2024, zijn mantelzorgwoningen echter wel onderworpen aan de regels voor die vormen van milieuhinder. In het Invoeringsbesluit Omgevingswet is ervoor gekozen om het al dan niet vergunningplichtig zijn van bijbehorende bouwwerken onderdeel te laten zijn van de lokale bestuurlijke afweging over de evenwichtige toedeling van functies aan locaties en de milieubescherming van woningen. Ook de rechten van nabijgelegen functies zoals bedrijven, maatschappelijke activiteiten en infrastructuur zijn daarbij te betrekken aspecten. Die afweging zou haar beslag moeten krijgen op het moment dat de gemeente de regels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan omzet naar het nieuwe deel.
In de bruidsschat zijn als overgangsrecht regels opgenomen die ervoor zorgen dat de mantelzorgwoningen die op grond van het voormalige Besluit omgevingsrecht vergunningvrij gebouwd of gebruikt konden worden, van rechtswege in overeenstemming zijn met het omgevingsplan. De bruidsschat was bedoeld om te voorzien in gelijkwaardige regels zonder wezenlijke wijzigingen ten opzichte van het oude recht. De tijdelijke regels in de bruidsschat zijn slechts bedoeld als overgangsrecht tot het moment dat de gemeente een nieuw regelpakket biedt in het omgevingsplan dat voldoet aan de nieuwe systematiek. Er is echter onbedoeld ook een direct rechtsgevolg veroorzaakt. Omdat in de bruidsschat is aangesloten bij de begripsbepalingen in het Bkl, zonder te voorzien in een tijdelijke uitzondering voor mantelzorgwoningen, zijn deze al per 1 januari 2024 beschermd tegen de milieuhinder van naburige milieubelastende activiteiten. Met deze wijziging van de Vangnetregeling wordt deze omissie in het overgangsrecht hersteld.
RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het Bal regelt een groot aantal handelingen met afvalstoffen. Zie onder andere paragraaf 3.2.13 (Opslaan, mengen, scheiden en verdichten van bedrijfsafval of gevaarlijk afval voorafgaand aan inzameling of afgifte) en paragraaf 3.5.11 (Verwerken van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen).
De voorschriften van afdeling 2.3 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de daarbij behorende onderdelen van de Activiteitenregeling milieubeheer, die niet zijn opgegaan in het Bal zijn terecht gekomen in deze paragraaf van het omgevingsplan. Dit is alleen de bepaling over zwerfafval.
[Vervallen]
SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel komt in de plaats van artikel 22.127 van de bruidsschat.
Eerste lid:
Deze paragraaf heeft in de eerste plaats betrekking op het graven in de bodem in een omvang die kleiner is dan of gelijk is aan 25 m3 en wordt ook wel aangeduid als kleinschalig grondverzet en richt zich op locaties waarbij al via besluitvorming onder de Wet bodembescherming of via het Besluit bodemkwaliteit is vastgesteld dat de bodem verontreinigd is met één of meerdere stoffen tot boven de interventiewaarde bodemkwaliteit in een omvang groter dan 25 m3 . In het eerste lid is ook aangegeven op welke locaties de paragraaf daarnaast van toepassing is.
a. In onderdeel a staat vermeld dat het gaat om locaties waarvoor voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet een beschikking als bedoeld in artikel 29 van de Wet bodembescherming is verleend, waarin is vastgesteld dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging zonder dat sprake is van actuele risico’s voor mens, plant of dier of verspreiding van het grondwater (zogenaamde beschikking ernst en geen spoed). Hiervoor is gekozen omdat voor deze locaties via eerder onderzoek is vastgesteld dat de bodem verontreinigd is tot boven de interventiewaarde en hierover besluitvorming heeft plaatsgevonden. Locaties die op grond van de artikelen 29 en 37 van de Wet bodembescherming zijn beschikt als ernstig waarbij de sanering spoedeisend is (ernst en spoed) vallen niet onder het toepassingsbereik omdat deze locaties onder het overgangsrecht voor de Wet bodembescherming blijven vallen.
b. In onderdeel b staat vermeld dat het gaat om locaties of gebieden waar de bodem op grond van een bodemkwaliteitskaart, vastgesteld op grond van artikel 25d25c, derde lid, van het Besluit bodemkwaliteit (voorheen artikel 57 van het oude Besluit bodemkwaliteit), diffuus is verontreinigd tot boven de interventiewaarde bodemkwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn delen van de binnenstad van (grote) steden waarbij de bodem verontreinigd is met enkele metalen (bijvoorbeeld lood, koper of zink). Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet, worden bestaande bodemkwaliteitskaarten op grond van artikel 22.1, onder b, van de Omgevingswet, onderdeel van het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Gemeenten moeten deze bodemkwaliteitskaarten omzetten naar regels in het nieuwe deel van het omgevingsplan.
Tweede lid:
De aangewezen activiteit omvat ook het zeven van de uitkomende grond op dezelfde locatie, of het tijdelijk opslaan en het terugplaatsen na afloop van het tijdelijk uitnemen bij het tijdelijk uitnemen en terugplaatsen. Met zeven wordt veelal puin uit de grond gehaald waardoor de verdichtbaarheid en de civieltechnische toepassingsmogelijkheden worden verbeterd voordat de grond wordt teruggeplaatst of elders wordt toegepast. Dit zeven is niet gericht op kwaliteitsverbetering en wordt bij deze activiteit niet beschouwd als bewerking. Andere bewerkingen van grond vallen onder de milieubelastende activiteit grondbank of grondreinigingsbedrijf, aangewezen in artikel 3.178, eerste lid, onder b. Met het tijdelijk opslaan van de grond wordt bedoeld het opslaan van de bij het graven vrijkomende grond tijdens de activiteit, voorafgaand aan het terugplaatsen of afvoeren van de grond. Bemalen dat nodig is voor het graven valt niet onder de milieubelastende activiteit, maar is een wateractiviteit.
Derde lid:
In het derde lid is aangegeven dat de milieubelastende activiteit zich niet uitstrekt tot graven in de waterbodem. Hiermee komt tot uiting dat deze activiteit zich beperkt tot de landbodem. Onder waterbodem wordt verstaan de bodem van een oppervlaktewaterlichaam waarvan het beheer van de waterkwaliteit bij het Rijk of het waterschap berust. Het graven in de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam waarvan het beheer van de waterkwaliteit bij het Rijk of het waterschap berust, valt niet onder de reikwijdte van de activiteit graven in de waterbodem. Dit betekent dat de regels voor de milieubelastende activiteit graven in bodem met een kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde wel gelden voor voormalige droge oevergebieden, die als term/aanduiding niet meer terugkomen onder de Omgevingswet.
TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In artikel 22.83, tweede lid, onder b is de uitzondering opgenomen dat deze paragraaf niet geldt voor trillingen in een trillinggevoelig gebouw dat is toegelaten voor een duur van niet meer dan 10 jaar.
Op grond van dit artikel, geldt die uitzondering alleen voor een trillinggevoelig gebouw dat na de inwerkingtreding van de Omgevingswet is toegelaten voor een duur van niet meer dan 10 jaar, waarbij getoetst is aan de kwalitatieve norm «aanvaardbaar» uit artikel 5.83, tweede lid, van het Bkl.
[Vervallen]
UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf heeft betrekking op graven in de bodem in een omvang die kleiner is dan of gelijk aan 25 m3 (ook wel aangeduid als kleinschalig grondverzet) en richt zich op locaties waarbij al via besluitvorming onder de Wet bodembescherming of via het Besluit bodemkwaliteit is vastgesteld dat de bodem verontreinigd is met één of meerdere stoffen tot boven de interventiewaarde bodemkwaliteit in een omvang groter dan 25 m3. Het idee is dat de gemeente de algemene verwijzing naar locaties in het tijdelijke deel van het omgevingsplan via artikel 22.127 op een gegeven moment vervangt door de regels via coördinaten aan specifieke locaties te koppelen in het nieuwe deel van het omgevingsplan. Daarbij kunnen gemeenten uiteraard de regels voor minder locaties laten gelden (de locaties die niet meer ernstig-geen spoed zijn eraf halen) of juist voor meer locaties laten gelden (wel ernstig en geen spoed, maar eerder geen beschikking afgegeven). En uiteraard kunnen gemeenten daarbij de regel die voor die locaties geldt aanpassen, voor alle locaties, of alleen voor sommige, of elke locatie een eigen op die locatie toegesneden regel.
In het Besluit activiteiten leefomgeving is voorzien in algemene regels voor de milieubelastende activiteiten graven in de bodem met een kwaliteit beneden de interventiewaarde bodemkwaliteit (paragraaf 4.119) en graven in de bodem boven de interventiewaarde bodemkwaliteit (paragraaf 4.120). In het toepassingsbereik van beide milieubelastende activiteiten is aangegeven dat deze alleen van toepassing zijn als het bodemvolume waarin wordt gegraven meer is dan 25 m3. De achtergrond hiervan is dat het Rijk geen regels wil stellen over kleinschalig grondverzet.
Onder de Wet bodembescherming voorzag artikel 28 van de Wet bodembescherming in een meldingsplicht als sprake was van voorgenomen handelingen in een geval van ernstige bodemverontreiniging. Een geval van ernstige bodemverontreiniging was onder de Wet bodembescherming gedefinieerd als geval van verontreiniging waarbij de bodem zodanig is of dreigt te worden verontreinigd, dat de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft, ernstig zijn of dreigen te worden verminderd. In de Circulaire bodemsanering is deze definitie verder uitgewerkt en aangegeven dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging als voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie van minimaal 25 m3 bodemvolume in het geval van bodemverontreiniging, of 100 m3 poriënverzadigde bodemvolume in het geval van een grondwaterverontreiniging, hoger is dan de interventiewaarde. De Wet bodembescherming kende – in tegenstelling tot de milieubelastende activiteiten voor graven in een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit – geen ondergrens voor de omvang van het grondverzet.
Deze paragraaf stelt een beperkt aantal bepalingen voor kleinschalig grondverzet (omvang bodemvolume kleiner dan 25 m3) die plaatsvindt op locaties die onder de Wet bodembescherming werden beschouwd als handelingen in een geval van ernstige bodemverontreiniging. Deze bepalingen komen dus in de plaats van de bepalingen die volgen uit artikel 28 van de Wet bodembescherming.
Deze bepalingen zien op een informatieplicht, enkele inhoudelijke regels aan tijdelijke opslag en afvoer van de grond en verplichte milieukundige begeleiding als een in het kader van een eerder uitgevoerde bodemsanering aangebrachte afdeklaag wordt doorgraven. Deze bepalingen zijn over het algemeen eenvoudig na te leven en leiden met uitzondering van de milieukundige begeleiding bij het doorgraven van een afdeklaag niet of nauwelijks tot extra kosten. Besloten is om geen onderzoeksverplichtingen op te leggen zoals opgenomen in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
[Vervallen]
VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV
Na sectie ' Terugsaneerwaarde' worden 72 secties ingevoegd, luidende:
Dit artikel geeft aan op welke activiteiten dit hoofdstuk van toepassing is. Artikel 4.1 Omgevingswet bepaalt dat bij omgevingsplan met het oog op de doelen van de wet regels worden gesteld over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving
De oogmerken zijn motieven voor het stellen van regels aan activiteiten en vinden hun grondslag in de algemene bepalingen van artikel 1.2 en 1.3 Omgevingswet.
Dit artikel geeft aan op welke activiteiten deze paragraaf van toepassing is. Artikel 4.1 Omgevingswet bepaalt dat bij omgevingsplan met het oog op de doelen van de wet regels worden gesteld over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.
Dit artikel regelt een vergunningplicht voor de omgevingsplanactiviteit aanleggen, beschadigen of veranderen van een weg.
Op grond van artikel 5.21 Omgevingswet zijn in dit artikel de beoordelingsregels opgenomen voor de in artikel 12.4 geregelde vergunningplicht.
GERESERVEERD
Dit artikel biedt de grondslag om aan de omgevingsvergunning de noodzakelijke voorschriften te verbinden.
In dit artikel zijn de situaties opgesomd waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist. Er mag van worden uitgegaan dat overheden hun werkzaamheden afstemmen op de bruikbaarheid van de weg.
Dit artikel geeft aan op welke activiteiten deze paragraaf van toepassing is. Artikel 4.1 Omgevingswet bepaalt dat bij omgevingsplan met het oog op de doelen van de wet regels worden gesteld over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.
Dit artikel regelt een vergunningplicht voor de omgevingsplanactiviteit maken of veranderen van een uitweg.
Op grond van artikel 5.21 Omgevingswet zijn in dit artikel de beoordelingsregels opgenomen voor de in artikel 12.10 geregelde vergunningplicht.
Dit artikel is overgenomen uit de Bruidsschat (artikel 22.297) en in deze bepaling van het omgevingsplan geregeld.
Dit artikel biedt de grondslag om aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden
In dit artikel zijn de situaties op basis van andere regelgeving opgesomd waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist.
Dit artikel geeft aan op welke activiteiten deze paragraaf van toepassing is. Artikel 4.1 Omgevingswet bepaalt dat bij omgevingsplan met het oog op de doelen van de wet regels worden gesteld over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.
In dit artikel is een gedeelte van de bepaling waarin het verbod tot het houden van hinderlijke en schadelijke dieren in de APV Eindhoven staat, verplaatst naar her omgevingsplan. Dit betreft de aanwijzing van plaatsen, in het kader van de toedeling van functies aan locaties.
Dit artikel geeft aan op welke activiteiten deze paragraaf van toepassing is. Artikel 4.1 Omgevingswet bepaalt dat bij omgevingsplan met het oog op de doelen van de wet regels worden gesteld over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.
In dit artikel is een verbod opgenomen voor de genoemde gedragingen die nadelige gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving.
In dit artikel is de afbakening geregeld met andere regelgeving die van toepassing kan zijn op de omschreven activiteiten.
Dit artikel geeft aan op welke activiteiten deze paragraaf van toepassing is. Artikel 4.1 Omgevingswet bepaalt dat bij omgevingsplan met het oog op de doelen van de wet regels worden gesteld over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.
In dit artikel is een algemeen verbod op hinderlijke of gevaarlijke reclame in de fysieke leefomgeving. Eerder was in de APV Eindhoven de vergunningplicht hiervoor al vervallen. Het artikel is niet in strijd met de Grondwet; er worden immers geen beperkingen aan de inhoud geregeld.
In dit artikel is de afbakening geregeld met de situatie dat voor de activiteit een omgevingsvergunning is verleend.
Dit artikel geeft aan op welke activiteiten deze paragraaf van toepassing is. Artikel 4.1 Omgevingswet bepaalt dat bij omgevingsplan met het oog op de doelen van de wet regels worden gesteld over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.
In dit artikel is de begripsomschrijving van ‘kampeermiddel’ opgenomen. Onder het begrip vallen meerdere verblijfsmogelijkheden.
In dit artikel is een verbod opgenomen om met een kampeermiddel buiten een aangewezen kampeerterrein te verblijven (niet zijnde alleen maar nachtverblijf) wanneer daardoor de fysieke leefomgeving nadelig wordt beïnvloed.
Voor recreatief nachtverblijf buiten een kampeerterrein is een vergunningplicht geregeld. In de APV Eindhoven was dit een ontheffing.
Op grond van artikel 5.21 Omgevingswet zijn in dit artikel de beoordelingsregels opgenomen voor de in artikel 12.26 geregelde vergunningplicht.
Dit artikel regelt de vereisten voor het aanvragen van de in artikel 12.26 genoemde omgevingsvergunning.
In dit artikel zijn de situaties opgesomd waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist.
Dit artikel geeft aan op welke activiteiten deze paragraaf van toepassing is. Artikel 4.1 Omgevingswet bepaalt dat bij omgevingsplan met het oog op de doelen van de wet regels worden gesteld over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. Parkeerexcessen zijn activiteiten die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving binnen de gemeente. De regels met betrekking tot deze activiteiten waren voorheen gesteld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Eindhoven. Het begrip parkeerexces is in jurisprudentie ingevuld: onder het begrip kan ieder excessief (strijdig) gebruik van de weg vallen. Voor het normale verkeer en het normale parkeren voorzien de wettelijke verkeersregelingen exclusief.
In dit artikel zijn drie begripsbepalingen opgenomen ten behoeve van de regels in paragraaf 12.2.7.
Aangezien het parkeren van voertuigen van rijschoolhouders en taxiondernemers excessieve vormen kan aannemen, is expliciet bepaald dat onder ‘verhuren’ mede wordt verstaan het gebruiken van voertuigen voor het geven van lessen of voor het vervoeren van personen tegen betaling.
Het komt regelmatig voor dat eigenaren hun voertuig te koop aanbieden op de openbare weg. Wanneer het een enkel voertuig betreft, is dit geen echt probleem. Van aantasting van het uiterlijk aanzien van de omgeving is niet of nauwelijks sprake, de overlast voor de omwonenden blijft beperkt en het gebruik van de beschikbare parkeerruimte kan niet excessief genoemd worden.Anders ligt het wanneer de voertuigen met grote aantallen tegelijk aangeboden worden. Behalve dat het uiterlijk aanzien wordt aangetast, brengt het voor de omwonenden aanzienlijke overlast met zich mee. Een dergelijke uitstalling van voertuigen trekt immers klanten aan. Ook wordt er een aanmerkelijk beslag op de beschikbare parkeerruimte gelegd.
Veelvuldig doet zich het verschijnsel voor dat niet-rijklare voertuigen op de weg worden geplaatst. De eigenaar of houder van een of meer van dergelijke voertuigen heeft deze meestal aangekocht om een bruikbaar volwaardig voertuig te maken. Vaak wordt een dergelijk voertuig op de weg achtergelaten, waarna het na verloop van tijd een autowrak wordt. Deze bepaling richt zich in het bijzonder tegen dit soort parkeergedragingen. Het excessieve is in het bijzonder gelegen in het in relatie tot het tekort aan parkeerruimte niet gerechtvaardigde doel, waartoe men het voertuig op de weg zet. Daarnaast kan het hier bedoelde parkeren een ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente meebrengen en om die reden excessief zijn. Beperking van het verbod tot die gevallen waarin er sprake is van min of meer ernstige gebreken aan het voertuig, moet noodzakelijk worden geacht, wil het verbod niet een te ruime strekking krijgen.
Anders dan de niet-rijklare voertuigen die ingeval van parkeren gedurende zekere tijd in het bijzonder een parkeerexces kunnen opleveren door het in relatie tot het tekort aan parkeerruimte niet gerechtvaardigde doel waartoe men een voertuig op de weg zet, geeft een achtergelaten voertuigwrak in de eerste plaats aanstoot, doordat het een ontsierend element in het straatbeeld vormt. Ook houdt een wrak een gevaar in voor spelende kinderen en voor de weggebruikers.
Dit geeft aan wanneer het verbod van artikel 12.35 niet van toepassing is.
Met de zinsnede “of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt” is beoogd aan te geven dat alle soorten (aanhang)wagens en voertuigen, die niet ‘dagelijks’ worden gebruikt als vervoermiddel onder deze bepaling kunnen vallen. Deze bepaling richt zich tegen het langer dan nodig plaatsen of hebben van voertuigen die voor recreatie en dergelijke worden gebruikt. Hieronder vallen in ieder geval: caravans, campers, kampeerwagens, aanhangwagens, magazijnwagens, keetwagens en dergelijke op de weg. Door de bestanddelen “te plaatsen of te hebben” (in plaats van “te parkeren”) is de handhaving van deze bepaling eenvoudiger. Met het steeds een paar meter verplaatsen van een caravan, aanhangwagen en dergelijke op de openbare weg wordt de mogelijkheid van handhaving van deze bepaling niet langer meer voorkomen.
Dit artikel geeft aan wanneer het verbod van artikel 12.37 niet van toepassing is.
Deze bepaling met een vergunningplicht richt zich tegen degenen die voor een beroep of bedrijf reclame maken door een of meer voertuigen, voorzien van reclameopschriften, op de weg te parkeren. Hierbij staat het maken van reclame voorop. Als handelsreclame in de zin van dit artikel wordt niet gezien de vermelding op een voertuig van de naam van het bedrijf waarbij het voertuig in gebruik is en een (korte) aanduiding van de goederen of diensten die dat bedrijf pleegt aan te bieden. Deze voertuigen worden immers niet primair gebruikt “met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken”, maar vooral als vervoersmiddel. Het excessieve is primair gelegen in het in relatie tussen het tekort aan parkeerruimte en het niet gerechtvaardigde doel waartoe men het voertuig op de weg zet. Dit doel kan reeds met één voertuig worden bereikt. In de tweede plaats kan het excessieve gelegen zijn in het motief van het tegengaan van ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente. In deze bepaling gaat het om een ‘eigenlijk’ parkeerexces dat veronderstelt dat de gedraging plaatsvindt op een weg in de zin van de WVW 1994. Het in dit artikel omschreven verbod is beperkt tot het maken van handelsreclame (commerciële reclame). Uit de jurisprudentie en uit artikel 7, vierde lid, van de Grondwet blijkt, dat de gemeentelijke wetgever in ieder geval het maken van handelsreclame aan beperkingen mag onderwerpen.
GERESERVEERD
GERESERVEERD
Het wordt steeds meer als noodzakelijk ervaren dat het parkeren van grote voertuigen – in het bijzonder vrachtwagens – op wegen in de stadscentra en in de woonwijken zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Maatschappelijk gezien is er een tendens waarneembaar dat dit parkeren wordt ervaren als misbruik van de weg. De gevaren en inconveniënten die deze parkeergedragingen kunnen opleveren, zijn velerlei: onvoldoende opvallen bij schemer en duisternis van geparkeerde vrachtwagens, onvoldoende zichtbaarheid van tussen of achter deze voertuigen spelende kinderen, buitensporige inbeslagneming van de schaarse parkeerruimte, belemmering van het uitzicht vanuit de woning en afbreuk aan het uiterlijk aanzien van de gemeente.
Met dit artikel worden de locaties binnen de gemeente Eindhoven aangewezen voor grote voertuigen als bedoeld in artikel 12.42.
In dit artikel zijn de uitzonderingen geregeld op het verbod van artikel 12.42. Deze hebben betrekking op de tijden en aard van de voertuigen. Dit artikel maakt het mogelijk dat ook campers, caravans en kampeerwagens die door hun afmetingen onder het verbod zouden vallen, toch voor maximaal drie dagen op de weg geparkeerd mogen blijven staan. De werking van het verbod is daarnaast beperkt tot de avond en de nacht, alsmede het weekeinde en de doordeweekse feestdagen. Het lijkt in het algemeen niet redelijk om het parkeren van grote voertuigen op de weg ook gedurende de werkdag te verbieden. Dit zou de belangen van met name handel en industrie te zeer schaden.
Deze bepaling beoogt optreden mogelijk te maken tegen het op de weg parkeren van vrachtwagens en dergelijke bij andermans voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw, zodanig, dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers van het gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan. Door opneming van de bestanddelen “of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan” zijn ook mogelijke andere vormen van hinder of overlast dan uitzichtbelemmering, door het parkeren van grote voertuigen aan bewoners of gebruikers van gebouwen berokkend, verboden. Hierbij kan worden gedacht aan belemmering van de lichtval, stankoverlast en geluidsoverlast, bijvoorbeeld ten gevolge van het starten en warmdraaien van grote voertuigen.
De in dit artikel opgenomen uitzondering ziet bijvoorbeeld op (het parkeren van) hoogwerkers, meetwagens en dergelijke.
In dit artikel is een specifieke activiteit als parkeerexces geregeld, namelijk het parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen.
Dit artikel geeft aan in welke situatie het verbod van artikel 12.47 niet van toepassing is.
Het is een veelvuldig voorkomend verschijnsel dat groenstroken, openbare beplantingen, plantsoenen en grasperken worden benut voor het parkeren van voertuigen. Met de onderhavige bepaling wordt beoogd beschadiging van groenstroken en dergelijke, die het uiterlijk aanzien van de gemeente beogen te verfraaien, te voorkomen en het groen beter aan zijn bestemming te doen beantwoorden. Het bestanddeel “te doen of te laten staan” in plaats van “te parkeren” betekent dat ook het tot stilstand brengen van een auto in een plantsoen beschadiging van het groen en vermindering van de aantrekkelijkheid veroorzaakt.
Bij de onder b bedoelde voertuigen kan worden gedacht aan voertuigen in gebruik bij de politie, de brandweer of de gemeentelijke plantsoenendienst. Kampeerterreinen vallen onder terreinen als bedoeld onder c.
In de praktijk wordt regelmatig overlast ondervonden van fietsen en bromfietsen die her en der buiten de daartoe bestemde fietsenstallingen worden geplaatst. Het gaat hierbij doorgaans om plaatsen, waar zich grote concentraties van gestalde (brom)fietsen voordoen, zoals bijvoorbeeld bij stations, winkelcentra en dergelijke. Voorop staat dat dan wel voldoende stallingsmogelijkheden ter plekke aanwezig zijn. Ter regulering van overlast van foutief geplaatste (brom)fietsen worden op basis van dit artikel plaatsen aangewezen waar het verboden is (brom)fietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan. De belangen die hierbij onder meer in overweging worden genomen kunnen zijn: de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente, de voorkoming of beëindiging van overlast of de voorkoming van schade aan de openbare gezondheid. Na aanwijzing van een plaats waar het verbod zal gelden, kan tegen een foutief geplaatste (brom)fiets worden opgetreden.
Op basis van dit artikel worden de locaties aangewezen voor fiets en bromfiets als bedoeld in artikel 12.51.
In dit artikel is een verbod opgenomen voor de genoemde activiteit. Tegen een foutief geplaatst (brom)fietswrak kan worden opgetreden.
Dit artikel geeft aan op welke activiteiten deze paragraaf van toepassing is. Artikel 4.1 Omgevingswet bepaalt dat bij omgevingsplan met het oog op de doelen van de wet regels worden gesteld over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.
In dit artikel is het verbod opgenomen voor het verrichten van de in artikel 12.54 geregelde activiteit.
Dit artikel geeft aan in welke situatie het verbod van artikel 12.55 niet van toepassing is.
Dit artikel geeft aan op welke activiteiten deze paragraaf van toepassing is. Artikel 4.1 Omgevingswet bepaalt dat bij omgevingsplan met het oog op de doelen van de wet regels worden gesteld over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.
In dit artikel is het verbod opgenomen voor het verrichten van de in artikel 12.57 geregelde activiteit. Door het verbod legt de overheid de verantwoordelijkheid bij de burger. In eerste instantie moet deze zelf de afweging maken of het voorwerp (bv een steiger of een meerpaal) gevaar of hinder oplevert voor het vaarverkeer, of een probleem voor het beheer en onderhoud vormt.
Dit artikel geeft aan in welke situatie het verbod van artikel 12.58 niet van toepassing is.
In dit artikel is het verbod opgenomen voor het verrichten van de genoemde activiteit. De bepaling heeft betrekking op waterstaatswerken die in beheer zijn bij de gemeente.
Dit artikel geeft aan in welke situatie het verbod van artikel 12.60 niet van toepassing is.
GERESERVEERD
GERESERVEERD
In dit artikel is het toepassingsbereik opgenomen, deze paragraaf over bijbehorende bouwwerken geldt ter plaatse van 'bijbehorende bouwwerken maatschappelijk'.
Bijbehorende bouwwerken zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan. Gebouwen worden tevens binnen het bouwvlak toegestaan.
Voor een bijbehorend bouwwerk gelden afstanden tot de voorgevel van het hoofdgebouw.
Ter plaatse van deze specifieke locatie geldt een maximale gezamenlijke oppervlakte.
In dit artikel zijn regels voor de maximale hoogtes van bijbehorende bouwwerken opgenomen.
Voor de ontwikkeling aan de Onze Lieve Vrouwestraat is onder de oude wetgeving een hogere waardenbesluit genomen, met daarin voorwaarden opgenomen. Deze zijn nog relevant voor deze ontwikkeling en daarom opgenomen in het omgevingsplan.
Voor de ontwikkeling van de Majoor zijn specifieke bouwregels opgenomen, die nog relevant zijn om op te nemen in het omgevingsplan.
Voor de ontwikkeling van de Majoor zijn specifieke bouwregels opgenomen, die nog relevant zijn om op te nemen in het omgevingsplan.
Voor de ontwikkeling aan het Gen. de Colleartpad 2 - Gen. Coenderslaan 59, gelden specifieke regels voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken.
WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het tijdelijke deel van dit omgevingsplan worden zowel ruimtelijke besluiten (artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet) als de omgevingsplanregels van rijkswege (artikel 22.1, onder c, van de Omgevingswet) opgenomen. Deze omgevingsplanregels van rijkswege wordt ook wel de bruidsschat genoemd. Onder het tijdelijke deel van het omgevingsplan vallen bijvoorbeeld bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte op grond van de voormalige Crisis- en herstelwet. In deze bestemmingsplannen is er afgeweken van bepalingen bij of krachtens de voormalige Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer. Dat betekent dat de omgevingsplanregels uit die bestemmingsplannen op onderdelen in strijd zijn met de omgevingsplanregels van rijkswege. Ook kan in een bestemmingsplan toepassing zijn gegeven aan artikel 2, onder a, van de voormalige Interimwet stad-en-milieubenadering waarin is bepaald dat de gemeenteraad in een bestemmingsplan kan afwijken van een milieukwaliteitsnorm voor bodem, geluid en lucht. Omdat ook deze bestemmingsplannen samen met de omgevingsplanregels van rijkswege in het tijdelijke deel van het omgevingsplan worden opgenomen moet er een voorrangsregel worden opgenomen.
Deze voorrangsregel geldt ook bij strijdigheid tussen de omgevingsplanregels van rijkswege en de:
voorwaarden aan het lozen van afvloeiend hemelwater of van grondwater op of in de bodem of in een riool in een gemeentelijke verordening op grond van artikel 10.32a van de Wet milieubeheer; en
de aanwijzing van concentratiegebieden en waardsen of afstanden voor geur bij het houden van landbouwhuisdieren in een geurverordening op grond van artikel 6 van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij.
Om die reden is in het eerste lid van dit artikel bepaald dat de regels van afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 van dit omgevingsplan niet van toepassing zijn voor zover die regels in strijd zijn met regels in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet. De toets of er sprake is van «strijd» omvat ook een toets of wel of niet sprake is van regels met hetzelfde oogmerk. Als de regels een ander oogmerk hebben, doet «strijd» in de zin van de bepaling zich niet voor. Dit is vergelijkbaar met de wijze waarop bij de toepassing van artikel 121 van de Gemeentewet wordt getoetst of er sprake is van «strijd» met een hogere regeling. Paragraaf 22.2.7.3 van dit omgevingsplan is van de werking van het eerste lid van de voorrangsbepaling uitgezonderd. Deze paragraaf regelt dat bepaalde bouw- en gebruiksactiviteiten van rechtswege in overeenstemming zijn met het omgevingsplan, ongeacht wat er in het omgevingsplan concreet is bepaald. Daarmee zijn deze activiteiten, voor zover die in strijd zouden zijn met het omgevingsplan, aangewezen als vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten. Als paragraaf 22.2.7.3 niet van de werking van het eerste lid van de voorrangsbepaling zou worden uitgezonderd, waardoor die paragraaf toch opzij gezet zou kunnen worden door andersluidende bepalingen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, zou als gevolg daarvan de werking van die paragraaf worden ontkracht. Dat is onwenselijk.
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De onderdelen a tot en met f van het tweede lid sluiten bepaalde milieubelastende activiteiten uit van het algemene toepassingsbereik van deze afdeling.
Op grond van artikel 22.2, eerste lid, van de Omgevingswet mogen de omgevingsplanregels van rijkswege alleen gaan over regels die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet bij of krachtens de wet waren gesteld of daaraan gelijkwaardige regels. Het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de voormalige Wet geurhinder en veehouderij waren alleen van toepassing op inrichtingen als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Wet milieubeheer. Omdat het begrip milieubelastende activiteit in de Omgevingswet breder is dan dat begrip inrichting, is in dit lid een afbakening van het toepassingsbereik opgenomen.
Bij de overgang naar een nieuwe wetsystematiek en begrippenkader is het niet te voorkomen dat er enkele verschuivingen in de uitvoering van de regelgeving optreden. Aanmerkelijke verschuivingen in het toepassingsbereik zijn niet beoogd. Desondanks zullen er op kleine schaal wel enige verschuivingen optreden, omdat de oude criteria van het begrip inrichting niet één op één zijn overgenomen. De omschrijving van het toepassingsbereik in dit artikel vraagt enige mate van interpretatie. Ook de criteria van het begrip inrichting uit de Wet milieubeheer vroegen om interpretatie, en werden door verschillende bevoegde instanties enigszins verschillend geïnterpreteerd.
Bij de interpretatie van het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, is het raadzaam om aan te sluiten bij de praktijk van de voormalige regelgeving. Als een activiteit als Wet milieubeheer-inrichting werd beschouwd, kan deze ook onder de regels voor milieubelastende activiteiten van deze afdeling vallen.
Een beperkte verschuiving is op zich niet bezwaarlijk, als dit er niet toe leidt dat:
activiteiten die eerst niet onder rijksregels vielen door de regels van deze afdeling van dit omgevingsplan worden beperkt;
activiteiten die wel onder de regels vielen en reële risico’s voor de fysieke leefomgeving inhouden ongeregeld blijven.
Situaties als bedoeld onder a zullen niet snel voorkomen. Juist aan de «onderkant» van het inrichtingenbegrip golden er naast de regels van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer ook andere regels die ervoor zorgen dat ook activiteiten die geen inrichting waren toch aan regels ter bescherming van de leefomgeving waren gebonden. Denk bijvoorbeeld aan de regels van de Algemene Plaatselijke Verordening, maar ook het restrisico-artikel van het Bouwbesluit 2012 (artikel 7.22). Deze regels van de Algemene Plaatselijke Verordening blijven op het moment van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van het algemeen overgangsrecht (artikel 22.4 van de Omgevingswet bepaalt namelijk dat artikel 122 van de Gemeentewet tijdelijk niet van toepassing is) gelden. Het restrisico-artikel van het Bouwbesluit 2012 is ook opgenomen als regel van rijkswege in het omgevingsplan. Bovendien zijn de regels van deze afdeling voor activiteiten waarop ze van toepassing zouden worden zelden feitelijk beperkend, omdat bij het op gebruikelijke wijze uitvoeren van de activiteit aan de regels wordt voldaan.
Ook voor situaties als bedoeld onder b hoeft in zijn algemeenheid niet te worden gevreesd. Veelal gold voor de activiteiten aan de onderkant van het inrichtingenbegrip naast de zorgplicht van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 2.1) alleen een beperkt aantal regels, zoals de geluidregels. Een eventuele overtreding van de zorgplicht van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer zal in veel gevallen ook als overtreding van de algemene zorgplicht van de Omgevingswet kunnen worden aangemerkt. En omdat de rijksregels niet gelden, zal ook de Algemene Plaatselijke Verordening veelal een deel van de bescherming overnemen.
Het algemene overgangsrecht in artikel 22.4 van de Omgevingswet en de mogelijkheden voor maatwerk op grond van deze afdeling zullen eventuele nadelige gevolgen van de beperkte verschuivingen voldoende ondervangen.
Bij het voorbereiden van deze afdeling zijn al verschillende mogelijke verschuivingen in het toepassingsbereik geïdentificeerd. Belangrijke aandachtspunten worden hieronder benoemd.
De onderdelen in dit tweede lid beogen de criteria «een omvang alsof zij bedrijfsmatig is», «binnen een zekere begrenzing» en «pleegt te worden verricht» binnen de omschrijving van het begrip inrichting in de Wet milieubeheer te vervangen. De categorieën uit bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht zijn niet overgenomen. Sommige ondergrenzen in die categorieën kunnen eventueel terugkomen in het toepassingsbereik van de paragrafen in deze afdeling.
Kleine winkels waar geen installaties met meer dan 1,5 kW elektromotorisch vermogen aanwezig zijn, waren bijvoorbeeld meestal geen Wet milieubeheer-inrichting, maar vallen nu wel onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling in het omgevingsplan. Alhoewel er geen specifieke voorschriften voor gelden, moeten deze activiteiten wel voldoen aan de specifieke zorgplicht.
Onderdeel a
De omgevingsplanregels van rijkswege voor de milieubelastende activiteit zijn alleen van toepassing op milieubelastende activiteiten, anders dan wonen. Hiermee wordt aangesloten op het toepassingsbereik voor de instructieregels voor geluid, trillingen en geur in het Bkl.
Als een hobby een bepaalde omvang overstijgt kan dit ertoe leiden dat het verrichten van een activiteit niet meer onder wonen valt. Denk hierbij aan het in een bepaalde omvang houden van dieren, sleutelen aan auto’s, meubels maken of bereiden van voedingsmiddelen. Waar de grens ligt, is een grijs gebied. Hetzelfde geldt voor bedrijven aan huis. De gemeente mag hier ook zelf invulling aan geven in het omgevingsplan. Overigens was bij de toetsing of er sprake was van een Wet milieubeheer-inrichting het criterium «een omvang alsof zij bedrijfsmatig is» ook altijd een grijs gebied.
Een ander bekend voorbeeld van onduidelijkheid over de vraag of een activiteit een Wet milieubeheer-inrichting was, is het opslaan van huisbrandolie of propaan in tanks bij particulieren. Onder het regime van de Omgevingswet wordt dit afgedekt door het Bal.
Onderdeel b
Het feitelijk verrichten van bouw- en sloopactiviteiten of het feitelijk verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan een bouwwerk of van een terrein, vallen niet onder deze afdeling. Ook in het Bbl zijn eisen opgenomen voor zowel geluid als trillingen bij bouw- en sloopactiviteiten. Het Bbl bevat voor het verrichten van die activiteiten ook een specifieke zorgplicht. Verder bevat de Algemene Plaatselijke Verordening vaak regels ter voorkoming van hinder door bouw- en sloopgerelateerde activiteiten. Het algemene overgangsrecht van de Omgevingswet in artikel 22.4 van de Omgevingswet zorgt ervoor dat deze regels van de Algemene Plaatselijke Verordening bij de inwerkingtreding van de wet blijven gelden. Naast deze regels bevat afdeling 22.2 van dit omgevingsplan een specifieke zorgplicht voor het gebruik van een bouwwerk (artikel 22.18). Het is dus niet zo dat er, door de uitzondering in dit onderdeel, voor deze activiteiten geen regels gelden.
Onder het regime van de Wet milieubeheer gebeurde het in bijzondere gevallen wel dat bouwwerkzaamheden die langer duurden dan zes maanden, als een Wet milieubeheer-inrichting werden gezien. Deze activiteiten vallen buiten het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, maar ook daarvoor geldt dat de hiervoor genoemde regels van toepassing zijn.
Onderdeel c
Deze uitzondering beoogt de activiteiten die in de openbare buitenruimte plaatsvinden uit te sluiten. Voorbeelden zijn kermissen en andere evenementen, weekmarkten, mobiele installaties/activiteiten zoals draaiorgels, ophalen van vuilnis en gevelreiniging (met uitzondering van lozen). Het voor korte periode bezetten van een stukje openbaar toegankelijk terrein, maakt het daarmee niet ontoegankelijk. Activiteiten in een openbaar toegankelijk gebouw, zoals een publieke parkeergarage of het stadhuis, vallen wel onder het toepassingsbereik. Ook het laden en lossen op de openbare weg in de onmiddellijke nabijheid van een winkel, of het verkeer van en naar het bedrijf valt wel onder het toepassingsbereik van deze afdeling.
Voor enkele activiteiten zoals het exploiteren van een mobiele vis-, friet-, oliebollen- of marktkraam of het exploiteren van een terras, was het afhankelijk van de situatie en de interpretatie van het bevoegd gezag of ze gezien werden als een Wet milieubeheer-inrichting. Deze interpretatieverschillen kunnen zich ook nu weer voordoen. Zoals al aangegeven in de inleiding van de toelichting op dit artikel is er in principe geen verschuiving in het toepassingsbereik van deze afdeling in het omgevingsplan ten opzichte van het oude begrip Wet milieubeheer-inrichting beoogd.
Onderdeel d
Doorgaand verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen valt niet onder deze afdeling van dit omgevingsplan.
Onderdeel e
Dit onderdeel sluit evenementen, waarover geluidregels zijn gesteld in bijvoorbeeld de Algemene Plaatselijke Verordening of een evenementenverordening uit van het toepassingsbereik van deze afdeling over milieubelastende activiteiten. Deels gebeurt dit al met onderdeel c, omdat evenementen vaak plaatsvinden in de openbare buitenruimte. Maar regelmatig zijn evenementen ook besloten of vinden ze plaats in een tijdelijk leegstaand gebouw. Deze uitzondering geldt niet voor activiteiten waarvoor geen geluidregels gelden bij of krachtens een gemeentelijke verordening, maar waarvoor geluidregels waren opgenomen in een omgevingsvergunning voor een inrichting op grond van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Voorbeelden hiervan kunnen zijn permanente evenemententerreinen of evenementenhallen.
Onderdeel f
Deze uitzondering beoogt vooral het gebruik van landbouwvoertuigen op weilanden en akkers uit te sluiten van het algemene toepassingsbereik voor deze afdeling. De opslag van vaste mest op een weiland of akker valt wel onder dit algemene toepassingsbereik. Een installatie die verplaatsbaar is maar gedurende een langere periode achtereen op een weiland of akkers wordt gebruikt, wordt niet gezien als mobiele installatie en valt ook onder de regels voor de milieubelastende activiteiten in dit omgevingsplan. Bijvoorbeeld een antihagelkanon. Ook verplaatsbare mijnbouwwerken vallen onder het toepassingsbereik van deze afdeling.
Onderdeel g
Vaste objecten zoals bruggen, sluizen en tunnels kunnen door de aanwezigheid van elektromotorisch vermogen gezien worden als milieubelastende activiteiten. Bruggen, viaducten, verkeerstunnels en andere ondergronds gelegen bouwwerken voor het vervoer van personen of goederen en beweegbare waterkeringen vallen niet onder het toepassingsbereik van afdeling 22.3 van dit omgevingsplan.
Voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet bleven elektromotoren van bruggen, viaducten, verkeerstunnels en andere ondergronds gelegen bouwwerken voor vervoer van personen of goederen en beweegbare waterkeringen buiten beschouwing bij het bepalen of sprake was van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Dit was bepaald in categorie 1, 1.2, onder c, van bijlage I, onderdeel C, bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een winkel was onder het oude recht vaak geen Wet milieubeheer-inrichting. De regels van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer golden daarom niet voor activiteiten bij detailhandel. Winkels vielen wel onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer als de volgende installaties aanwezig waren:
elektromotoren met een opgeteld vermogen groter dan 1,5 kW (bijvoorbeeld in automatische rolluiken of airco’s); of
stookinstallaties met een opgeteld thermisch vermogen van meer dan 130 kW.
Met dit artikel wordt voorkomen dat de geluidwaarden uit deze paragraaf gaan gelden voor die winkels waarvoor de geluidnormen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer niet golden.
Wel geldt voor deze winkels de specifieke zorgplicht in artikel 22.44 van dit omgevingsplan.
ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ
Na sectie '' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Aanvulling Vangnetregeling
Als op grond van uitzonderingsbepalingen gebouwen worden toegelaten op locaties waar niet wordt voldaan aan de grenswaarden voor het geluid op de gevel, worden de gevels niet beschermd bij een verdere toename van het geluid. In artikel 22.54, tweede lid, onder c, van de bruidsschat omgevingsplan is al bepaald dat paragraaf 22.3.4 van de bruidsschat niet van toepassing is op niet-geluidgevoelige gevels. Dat is echter de aanduiding onder nieuw recht. De uitzondering moet ook gelden voor gevels waarbij gebruik is gemaakt van uitzonderingsbepalingen onder oud recht, te weten de zogenoemde ‘dove gevels’ van de Wet geluidhinder en gevels waarvoor met toepassing van de Interimwet stad-en-milieubenadering is afgeweken van de wettelijke normen voor geluid.
In artikel 12.13e van het Bkl is daarvoor overgangsrecht opgenomen. In de artikelsgewijze toelichting op artikel 22.54 van de bruidsschat is beschreven dat dit overgangsrecht ook van toepassing zou zijn op dit deel van de bruidsschat, maar die toelichting is niet in overeenstemming met de uiteindelijk vastgestelde tekst van genoemd artikel 12.13e. Met deze aanvulling wordt deze omissie hersteld.
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
Na sectie '' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Vangetregeling
Op grond van het Besluit omgevingsrecht konden mantelzorgwoningen tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet onder voorwaarden vergunningvrij worden gebouwd op het achtererf van een woning en konden bestaande gebouwen zonder vergunning worden gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg. Onder ‘gebouwd’ wordt daarbij ook bedoeld op verbouw van het hoofdgebouw met een aan- of uitbouw, in lijn met het begrip ‘bijbehorend bouwwerk’ uit het Besluit bouwwerken leefomgeving. Bij het vergunningvrij bouwen of gebruiken werd niet getoetst aan regels voor geluid, trillingen en geur door milieubelastende activiteiten of slagschaduw door windturbines. Onder het Bkl, zoals dat in werking is getreden op 1 januari 2024, zijn mantelzorgwoningen echter wel onderworpen aan de regels voor die vormen van milieuhinder. In het Invoeringsbesluit Omgevingswet is ervoor gekozen om het al dan niet vergunningplichtig zijn van bijbehorende bouwwerken onderdeel te laten zijn van de lokale bestuurlijke afweging over de evenwichtige toedeling van functies aan locaties en de milieubescherming van woningen. Ook de rechten van nabijgelegen functies zoals bedrijven, maatschappelijke activiteiten en infrastructuur zijn daarbij te betrekken aspecten. Die afweging zou haar beslag moeten krijgen op het moment dat de gemeente de regels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan omzet naar het nieuwe deel.
In de bruidsschat zijn als overgangsrecht regels opgenomen die ervoor zorgen dat de mantelzorgwoningen die op grond van het voormalige Besluit omgevingsrecht vergunningvrij gebouwd of gebruikt konden worden, van rechtswege in overeenstemming zijn met het omgevingsplan. De bruidsschat was bedoeld om te voorzien in gelijkwaardige regels zonder wezenlijke wijzigingen ten opzichte van het oude recht. De tijdelijke regels in de bruidsschat zijn slechts bedoeld als overgangsrecht tot het moment dat de gemeente een nieuw regelpakket biedt in het omgevingsplan dat voldoet aan de nieuwe systematiek. Er is echter onbedoeld ook een direct rechtsgevolg veroorzaakt. Omdat in de bruidsschat is aangesloten bij de begripsbepalingen in het Bkl, zonder te voorzien in een tijdelijke uitzondering voor mantelzorgwoningen, zijn deze al per 1 januari 2024 beschermd tegen de milieuhinder van naburige milieubelastende activiteiten. Met deze wijziging van de Vangnetregeling wordt deze omissie in het overgangsrecht hersteld.
BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB
Na sectie '' worden twee secties ingevoegd, luidende:
In artikel 22.83, tweede lid, onder b is de uitzondering opgenomen dat deze paragraaf niet geldt voor trillingen in een trillinggevoelig gebouw dat is toegelaten voor een duur van niet meer dan 10 jaar.
Op grond van dit artikel, geldt die uitzondering alleen voor een trillinggevoelig gebouw dat na de inwerkingtreding van de Omgevingswet is toegelaten voor een duur van niet meer dan 10 jaar, waarbij getoetst is aan de kwalitatieve norm «aanvaardbaar» uit artikel 5.83, tweede lid, van het Bkl.
Aanvulling Vangnetregeling
Op grond van het Besluit omgevingsrecht konden mantelzorgwoningen tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet onder voorwaarden vergunningvrij worden gebouwd op het achtererf van een woning en konden bestaande gebouwen zonder vergunning worden gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg. Onder ‘gebouwd’ wordt daarbij ook bedoeld op verbouw van het hoofdgebouw met een aan- of uitbouw, in lijn met het begrip ‘bijbehorend bouwwerk’ uit het Besluit bouwwerken leefomgeving. Bij het vergunningvrij bouwen of gebruiken werd niet getoetst aan regels voor geluid, trillingen en geur door milieubelastende activiteiten of slagschaduw door windturbines. Onder het Bkl, zoals dat in werking is getreden op 1 januari 2024, zijn mantelzorgwoningen echter wel onderworpen aan de regels voor die vormen van milieuhinder. In het Invoeringsbesluit Omgevingswet is ervoor gekozen om het al dan niet vergunningplichtig zijn van bijbehorende bouwwerken onderdeel te laten zijn van de lokale bestuurlijke afweging over de evenwichtige toedeling van functies aan locaties en de milieubescherming van woningen. Ook de rechten van nabijgelegen functies zoals bedrijven, maatschappelijke activiteiten en infrastructuur zijn daarbij te betrekken aspecten. Die afweging zou haar beslag moeten krijgen op het moment dat de gemeente de regels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan omzet naar het nieuwe deel.
In de bruidsschat zijn als overgangsrecht regels opgenomen die ervoor zorgen dat de mantelzorgwoningen die op grond van het voormalige Besluit omgevingsrecht vergunningvrij gebouwd of gebruikt konden worden, van rechtswege in overeenstemming zijn met het omgevingsplan. De bruidsschat was bedoeld om te voorzien in gelijkwaardige regels zonder wezenlijke wijzigingen ten opzichte van het oude recht. De tijdelijke regels in de bruidsschat zijn slechts bedoeld als overgangsrecht tot het moment dat de gemeente een nieuw regelpakket biedt in het omgevingsplan dat voldoet aan de nieuwe systematiek. Er is echter onbedoeld ook een direct rechtsgevolg veroorzaakt. Omdat in de bruidsschat is aangesloten bij de begripsbepalingen in het Bkl, zonder te voorzien in een tijdelijke uitzondering voor mantelzorgwoningen, zijn deze al per 1 januari 2024 beschermd tegen de milieuhinder van naburige milieubelastende activiteiten. Met deze wijziging van de Vangnetregeling wordt deze omissie in het overgangsrecht hersteld.
CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Onderdeel b van het tweede lid gaat over geprojecteerde en in aanbouw zijnde geurgevoelige gebouwen die op grond van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet toegelaten zijn. Deze gebouwen krijgen op grond van dit onderdeel geen bescherming voor geur. Het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer bood namelijk geen bescherming voor geur aan geplande, maar nog te bouwen gebouwen.
|
Geurgevoelig gebouw of object |
Activiteit |
|
op grond van het oude recht (in het tijdelijke deel van het omgevingsplan), toegelaten maar nog niet gebouwd |
de waarden en afstanden voor geur zijn niet van toepassing |
|
in het nieuwe deel van het omgevingsplan, toegelaten maar nog niet gebouwd |
de waarden en afstanden voor geur zijn wel van toepassing |
|
geurgevoelig object dat op grond van het oude recht (in het tijdelijke deel van het omgevingsplan) is toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar. |
de waarden en afstanden voor geur zijn wel van toepassing |
|
geurgevoelig gebouw dat in het nieuwe deel van het omgevingsplan is toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar. |
de waarden en afstanden voor geur zijn niet van toepassing |
DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD
Na sectie '' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Aanvulling Vangnetregeling
Op grond van het Besluit omgevingsrecht konden mantelzorgwoningen tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet onder voorwaarden vergunningvrij worden gebouwd op het achtererf van een woning en konden bestaande gebouwen zonder vergunning worden gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg. Onder ‘gebouwd’ wordt daarbij ook bedoeld op verbouw van het hoofdgebouw met een aan- of uitbouw, in lijn met het begrip ‘bijbehorend bouwwerk’ uit het Besluit bouwwerken leefomgeving. Bij het vergunningvrij bouwen of gebruiken werd niet getoetst aan regels voor geluid, trillingen en geur door milieubelastende activiteiten of slagschaduw door windturbines. Onder het Bkl, zoals dat in werking is getreden op 1 januari 2024, zijn mantelzorgwoningen echter wel onderworpen aan de regels voor die vormen van milieuhinder. In het Invoeringsbesluit Omgevingswet is ervoor gekozen om het al dan niet vergunningplichtig zijn van bijbehorende bouwwerken onderdeel te laten zijn van de lokale bestuurlijke afweging over de evenwichtige toedeling van functies aan locaties en de milieubescherming van woningen. Ook de rechten van nabijgelegen functies zoals bedrijven, maatschappelijke activiteiten en infrastructuur zijn daarbij te betrekken aspecten. Die afweging zou haar beslag moeten krijgen op het moment dat de gemeente de regels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan omzet naar het nieuwe deel.
In de bruidsschat zijn als overgangsrecht regels opgenomen die ervoor zorgen dat de mantelzorgwoningen die op grond van het voormalige Besluit omgevingsrecht vergunningvrij gebouwd of gebruikt konden worden, van rechtswege in overeenstemming zijn met het omgevingsplan. De bruidsschat was bedoeld om te voorzien in gelijkwaardige regels zonder wezenlijke wijzigingen ten opzichte van het oude recht. De tijdelijke regels in de bruidsschat zijn slechts bedoeld als overgangsrecht tot het moment dat de gemeente een nieuw regelpakket biedt in het omgevingsplan dat voldoet aan de nieuwe systematiek. Er is echter onbedoeld ook een direct rechtsgevolg veroorzaakt. Omdat in de bruidsschat is aangesloten bij de begripsbepalingen in het Bkl, zonder te voorzien in een tijdelijke uitzondering voor mantelzorgwoningen, zijn deze al per 1 januari 2024 beschermd tegen de milieuhinder van naburige milieubelastende activiteiten. Met deze wijziging van de Vangnetregeling wordt deze omissie in het overgangsrecht hersteld.
EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het tweede lid gaat over geprojecteerde en in aanbouw zijnde slagschaduwgevoelige gebouwen, die op grond van het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet toegelaten zijn. Deze gebouwen krijgen op grond van dit onderdeel geen bescherming voor slagschaduw. Het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer bood namelijk geen bescherming tegen slagschaduw aan geplande, maar nog te bouwen gebouwen.
|
Slagschaduwgevoelig gebouw |
Activiteit |
|
op grond van het oude recht (in het tijdelijke deel van het omgevingsplan), toegelaten maar nog niet gebouwd |
de regel voor slagschaduw is niet van toepassing |
|
in het nieuwe deel van het omgevingsplan, toegelaten maar nog niet gebouwd |
de regel voor slagschaduw is wel van toepassing |
|
slagschaduwgevoelig gebouw dat op grond van het oude recht (in het tijdelijke deel van het omgevingsplan) is toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar |
de regel voor slagschaduw is wel van toepassing |
|
slagschaduwgevoelig gebouw dat in het nieuwe deel van het omgevingsplan is toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar |
de regel voor slagschaduw is niet van toepassing |
FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF
Na sectie '' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Aanvulling Vangnetregeling
Op grond van het Besluit omgevingsrecht konden mantelzorgwoningen tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet onder voorwaarden vergunningvrij worden gebouwd op het achtererf van een woning en konden bestaande gebouwen zonder vergunning worden gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg. Onder ‘gebouwd’ wordt daarbij ook bedoeld op verbouw van het hoofdgebouw met een aan- of uitbouw, in lijn met het begrip ‘bijbehorend bouwwerk’ uit het Besluit bouwwerken leefomgeving. Bij het vergunningvrij bouwen of gebruiken werd niet getoetst aan regels voor geluid, trillingen en geur door milieubelastende activiteiten of slagschaduw door windturbines. Onder het Bkl, zoals dat in werking is getreden op 1 januari 2024, zijn mantelzorgwoningen echter wel onderworpen aan de regels voor die vormen van milieuhinder. In het Invoeringsbesluit Omgevingswet is ervoor gekozen om het al dan niet vergunningplichtig zijn van bijbehorende bouwwerken onderdeel te laten zijn van de lokale bestuurlijke afweging over de evenwichtige toedeling van functies aan locaties en de milieubescherming van woningen. Ook de rechten van nabijgelegen functies zoals bedrijven, maatschappelijke activiteiten en infrastructuur zijn daarbij te betrekken aspecten. Die afweging zou haar beslag moeten krijgen op het moment dat de gemeente de regels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan omzet naar het nieuwe deel.
In de bruidsschat zijn als overgangsrecht regels opgenomen die ervoor zorgen dat de mantelzorgwoningen die op grond van het voormalige Besluit omgevingsrecht vergunningvrij gebouwd of gebruikt konden worden, van rechtswege in overeenstemming zijn met het omgevingsplan. De bruidsschat was bedoeld om te voorzien in gelijkwaardige regels zonder wezenlijke wijzigingen ten opzichte van het oude recht. De tijdelijke regels in de bruidsschat zijn slechts bedoeld als overgangsrecht tot het moment dat de gemeente een nieuw regelpakket biedt in het omgevingsplan dat voldoet aan de nieuwe systematiek. Er is echter onbedoeld ook een direct rechtsgevolg veroorzaakt. Omdat in de bruidsschat is aangesloten bij de begripsbepalingen in het Bkl, zonder te voorzien in een tijdelijke uitzondering voor mantelzorgwoningen, zijn deze al per 1 januari 2024 beschermd tegen de milieuhinder van naburige milieubelastende activiteiten. Met deze wijziging van de Vangnetregeling wordt deze omissie in het overgangsrecht hersteld.
GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG
Na sectie ' Toepassingsbereik' worden vier secties ingevoegd, luidende:
Artikel 2.4f van de Vangnetregeling bevat in aanvulling op afdeling 22.4 van de bruidsschat diverse rekenregels voor het bepalen en het beoordelen van het geluid door een weg of spoorweg als bedoeld in die afdeling. Het eerste lid van artikel 2.4f brengt deze reikwijdte van het artikel tot uitdrukking. Dit is overgenomen in dit omgevingsplan.
Onder de Omgevingswet wordt bij het bepalen van het geluid door wegen en spoorwegen het geluid door alle tot die geluidbronsoort behorende wegen of spoorwegen betrokken. Dit verschilt met de benadering onder de Wet geluidhinder, waarbij het geluid van iedere weg of spoorweg afzonderlijk werd beoordeeld.
In afdeling 22.4 is geen rekening gehouden met dit verschil. Als gevolg daarvan moet bij de toepassing van die afdeling het geluid van de gehele geluidbronsoort worden getoetst aan een hogere waarde die onder de Wet geluidhinder voor een afzonderlijke weg of spoorweg is vastgesteld. Onbedoeld leidt dit tot een onevenwichtige samenloop tussen oud en nieuw recht, en is – anders dan beoogd – geen sprake van een neutrale omzetting van de bepalingen uit de Wet geluidhinder naar de bruidsschat. Om deze omissie te herstellen, wordt in artikel 2.4f, tweede lid van de Vangnetregeling bepaald dat het in afdeling 22.4 van de bruidsschat gaat om (alleen) het geluid van de aan te leggen of te wijzigen weg of spoorweg. Dit is overgenomen in dit omgevingsplan.
In afdeling 22.4 ontbreekt een aanwijzing van de bepalingsmethode voor het geluid door een gemeenteweg, waterschapsweg of lokale spoorweg. In artikel 2.4f, derde lid, van de Vangnetregeling wordt deze omissie hersteld met de bepaling dat hiervoor de rekenmethoden moeten worden gebruikt die in de Omgevingsregeling zijn voorgeschreven ingeval het geluid van deze geluidbronsoorten moet worden bepaald bij de toepassing van een aantal artikelen van het Bkl.
Dit artikellid bevat in de onderdelen a en b een tweetal aanvullende rekenregels voor de situatie waarin het gaat om het wijzigen van een weg en voor de aanleg van die weg op grond van de Wet geluidhinder een hogerewaardebesluit is vastgesteld.
De achtergrond van de rekenregel in onderdeel a is de volgende. Bij het toetsen van het geluid door een weg op een geluidgevoelig gebouw aan de voorkeurswaarden en maximale waarden (in het algemeen) werd onder de Wet geluidhinder op grond van artikel 110g van die wet een aftrek toegepast vanwege het in de toekomst naar verwachting stiller worden van wegverkeer. Als een hogerewaardebesluit werd vastgesteld, dan werkte deze aftrek ook daarin door. Onder de Omgevingswet is het normenstelsel herzien en is ook de aftrek komen te vervallen. Omdat de aftrek dus niet meer van toepassing is op de heersende waarde en ook niet op het geluid na het wijzigen van de weg, moet als er onder de Wet geluidhinder voor de aanleg van de weg een hogere waarde is vastgesteld ook de geluidbelasting in het hogerewaardebesluit worden vermeerderd met die aftrek. Alleen dan is het mogelijk om die waardes met elkaar te vergelijken. Artikel 2.4, vierde lid, onder a, van de Vangnetregeling schrijft deze correctie op de eerder toegepaste aftrek voor.
De achtergrond van de rekenregel in onderdeel b is de volgende. In 2007 is de Wet geluidhinder gewijzigd, waarbij onder andere de Europese dosismaat Lden (dag, avond, nacht) is ingevoerd als beoordelingsgrootheid voor weg- en spoorweglawaai, in plaats van de dosismaat Letmaal die tot die tijd werd gebruikt. Een geluidbelasting in Lden is in vrijwel alle gevallen lager dan wanneer die zou worden uitgedrukt in Letmaal, waardoor een in het verleden vastgestelde hogere waarde in Letmaal meer geluidruimte zou opleveren ingeval een geluidbelasting in Lden aan die hogere waarde zou worden getoetst. Daarom was in het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (RMG) bepaald dat bij het toetsen van een geluidbelasting die in Lden wordt uitgedrukt, een hogere waarde die in Letmaal is vastgesteld moet worden gecorrigeerd voor het verschil tussen de beide dosismaten. Ook bij toepassing van afdeling 22.4 van de bruidsschat is het mogelijk dat de toename van het geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw moet worden bepaald ten opzichte van een in Letmaal vastgestelde hogere waarde. Artikel 2.4f, vierde lid, onder b, van de Vangnetregeling voorziet voor die situaties in een correctie op de hogere waarde, die dezelfde opzet kent als artikel 3.7 van het RMG. Omdat de geluidwaarde binnen de systematiek van de Omgevingswet een op hele dB’s afgeronde waarde betreft en ook de toename van het geluid in een geheel getal wordt uitgedrukt, is daarbij in afwijking van het RMG bepaald dat bij het toepassen van die correctie dezelfde afrondingsregel geldt als voor het bepalen van geluid op een geluidgevoelig gebouw waarop artikel 3.4 van de Omgevingsregeling van toepassing is.
HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH
Na sectie ' Binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg' worden twee secties ingevoegd, luidende:
In artikel 22.272, tweede lid, zijn als het gaat om het aanleggen of wijzigen van een weg voorwaarden opgenomen waaronder een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid van dat artikel voor die aanleg of wijziging niet is vereist. Daarbij is beoogd om bepalingen uit de Wet geluidhinder neutraal om te zetten. Daarbij zijn echter in onderdeel f van genoemd artikellid enige omissies opgetreden die in artikel 2.4g, tweede, derde en vierde lid, van de Vangnetregeling worden hersteld. Deze artikelleden worden hierna in onderlinge samenhang toegelicht.
De achtergrond van artikel 2.4g, derde lid, dat betrekking heeft op de in artikel 22.272, tweede lid, onder 2° en 3°, genoemde waarde van 2 dB, is de volgende. In de Wet geluidhinder was in een begripsbepaling vastgelegd dat er sprake is van ‘reconstructie van een weg’ als de berekende geluidsbelasting vanwege een weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen met 2 dB of meer wordt verhoogd ten opzichte van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. In dat geval diende akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd naar maatregelen waarmee het geluid dat die de weg zal veroorzaken, de ten hoogste toelaatbare waarden niet te boven zou gaan. Bij een overschrijding van die ten hoogste toelaatbare waarden die (afgerond) gelijk is aan 2 dB was dus ook sprake van een ‘reconstructie van een weg’. Met de oorspronkelijke formulering van artikel 22.272, tweede lid, onder 2° en onder 3°, van de bruidsschat is het vergunningenvereiste uit het eerste lid van dat artikel bij een overschrijding die (afgerond) gelijk is aan 2 dB echter niet van toepassing. Dit verschil met de werking van de Wet geluidhinder was niet beoogd bij het opstellen van het artikel. Met de wijziging die volgt uit artikel 2.4g, derde lid, blijft het vergunningenvereiste van toepassing bij toename van de geluidbelasting met (afgerond) meer dan 1 dB, in welk kader op grond van artikel 22.274 van de bruidsschat een akoestisch onderzoek naar maatregelen om de geluidtoename weg te nemen verplicht is. Hiermee wordt deze regel in de bruidsschat gelijkgetrokken met de bepalingen zoals die golden onder de Wet geluidhinder.
De achtergrond van artikel 2.4g, tweede lid, dat betrekking heeft op artikel 22.272, tweede lid, onder f, onder 1°, is de volgende. Op grond van dat onderdeel is het vergunningenvereiste uit het eerste lid van dat artikel niet van toepassing op het wijzigen van een weg als dit, gerekend zonder het treffen van maatregelen, leidt tot niet meer dan 50 dB op de gevel van een geluidgevoelig gebouw, waarbij deze waarde moet worden gelezen als 2 dB meer dan de onder de Wet geluidhinder geldende voorkeurswaarde van 48 dB. Zoals hiervoor in de toelichting op artikel 2.4g, derde lid, al is gebleken, is het hanteren van de maatstaf ‘2 dB meer’ echter een onbedoelde verruiming ten opzichte van het toetsingskader dat onder de Wet geluidhinder gold. Een tweede element dat een rol speelt bij het omzetten van de bepalingen uit de Wet geluidhinder is het feit dat bij het bepalen van de heersende waarde van het geluid en van het geluid in de situatie na het wijzigen van de weg een andere rekenmethode moet worden gebruikt dan onder de Wet geluidhinder. Deze verandering van het rekenvoorschrift betekent dat het geluid van de wegen waarop afdeling 22.4 van toepassing is bij benadering 2 dB lager is dan met het oude rekenvoorschrift. Ten derde was met de oorspronkelijke formulering van artikel 22.272, tweede lid, onder f, onder 1°, geen rekening gehouden met het gegeven dat bij het toetsen aan de voorkeurswaarde op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder een aftrek werd toegepast vanwege het in de toekomst naar verwachting stiller worden van wegverkeer. Voor het overgrote deel van de wegen waarop afdeling 22.4 van toepassing is bedroeg die aftrek 5 dB. Analoog aan de correctie op hogere waarden die onder de Wet geluidhinder zijn vastgesteld, en die in artikel 2.4f, vierde lid, onder a, van deze Vangnetregeling wordt geregeld, geldt ook bij toetsing aan een waarde die zoals hiervoor is toegelicht aan de voorkeurswaarde van de Wet geluidhinder is ontleend rekening moet worden gehouden met het gegeven dat deze aftrek onder de Omgevingswet niet meer bestaat. Rekening houdend met deze aftrek, met het verschil tussen de rekenmethoden en met het begrip ‘reconstructie van een weg’, is daarom sprake van een neutrale omzetting van de bepalingen uit de Wet geluidhinder naar de bruidsschat wanneer het wordt toegestaan om een weg zonder omgevingsvergunning aan te leggen of te wijzigen als het geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw niet meer bedraagt dan 52 dB. Met de wijziging die volgt uit artikel 2.4g, tweede lid, wordt dit hersteld.
Artikel 2.4g, vierde lid, betreft een afwijking van artikel 22.272, tweede lid, onder f, onder 3°, van de bruidsschat voor gebouwen die op 1 januari 2007 waren toegelaten, en waarvoor niet eerder een hogere waarde is vastgesteld. Net als in artikel 22.272, tweede lid, onder f, onder 1°, van de bruidsschat wordt hiermee voor de wegen waarop afdeling 22.4 van de bruidsschat van toepassing is een neutrale voortzetting van een vergelijkbare bepaling onder de Wet geluidhinder beoogd. Met inachtneming van het verschil tussen de oude en de huidige rekenmethode zoals uiteengezet bij de toelichting op artikel 2.4g, tweede lid, wordt dit bereikt door de toetsing van de toename ten opzichte van de heersende waarde te beperken tot waardes die 3 dB hoger zijn dan de voorkeurswaarde van 48 dB die onder de Wet geluidhinder gold.
Sub a:
Op grond van het Besluit omgevingsrecht konden mantelzorgwoningen tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet onder voorwaarden vergunningvrij worden gebouwd op het achtererf van een woning en konden bestaande gebouwen zonder vergunning worden gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg. Onder ‘gebouwd’ wordt daarbij ook bedoeld op verbouw van het hoofdgebouw met een aan- of uitbouw, in lijn met het begrip ‘bijbehorend bouwwerk’ uit het Besluit bouwwerken leefomgeving. Bij het vergunningvrij bouwen of gebruiken werd niet getoetst aan regels voor geluid, trillingen en geur door milieubelastende activiteiten of slagschaduw door windturbines. Onder het Bkl, zoals dat in werking is getreden op 1 januari 2024, zijn mantelzorgwoningen echter wel onderworpen aan de regels voor die vormen van milieuhinder. In het Invoeringsbesluit Omgevingswet is ervoor gekozen om het al dan niet vergunningplichtig zijn van bijbehorende bouwwerken onderdeel te laten zijn van de lokale bestuurlijke afweging over de evenwichtige toedeling van functies aan locaties en de milieubescherming van woningen. Ook de rechten van nabijgelegen functies zoals bedrijven, maatschappelijke activiteiten en infrastructuur zijn daarbij te betrekken aspecten. Die afweging zou haar beslag moeten krijgen op het moment dat de gemeente de regels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan omzet naar het nieuwe deel.
In de bruidsschat zijn als overgangsrecht regels opgenomen die ervoor zorgen dat de mantelzorgwoningen die op grond van het voormalige Besluit omgevingsrecht vergunningvrij gebouwd of gebruikt konden worden, van rechtswege in overeenstemming zijn met het omgevingsplan. De bruidsschat was bedoeld om te voorzien in gelijkwaardige regels zonder wezenlijke wijzigingen ten opzichte van het oude recht. De tijdelijke regels in de bruidsschat zijn slechts bedoeld als overgangsrecht tot het moment dat de gemeente een nieuw regelpakket biedt in het omgevingsplan dat voldoet aan de nieuwe systematiek. Er is echter onbedoeld ook een direct rechtsgevolg veroorzaakt. Omdat in de bruidsschat is aangesloten bij de begripsbepalingen in het Bkl, zonder te voorzien in een tijdelijke uitzondering voor mantelzorgwoningen, zijn deze al per 1 januari 2024 beschermd tegen de milieuhinder van naburige milieubelastende activiteiten. Met deze wijziging van de Vangnetregeling wordt deze omissie in het overgangsrecht hersteld.
Sub b:
Sub b corrigeert een inconsistentie tussen de afdelingen 22.3 en 22.4. In afdeling 22.3 (artikelen 22.54, tweede lid, onder b, en 22.55, eerste lid) is een uitzondering gemaakt voor geluidgevoelige gebouwen die onder nieuw recht zijn toegelaten voor een periode van niet meer dan tien jaar. Die uitzondering ontbrak nog in afdeling 22.4 en wordt met onderdeel b alsnog van toepassing verklaard. Bij het toelaten van geluidgevoelige gebouwen voor een duur van niet meer dan tien jaar wordt, zoals bepaald in artikel 5.78, tweede lid, van het Bkl, niet getoetst aan de standaard- en grenswaarden voor geluid. Omdat deze uitzondering voor gemeentewegen, waterschapswegen en lokale spoorwegen pas is ingevoerd met de inwerkingtreding van de Omgevingswet, is deze net als de bestaande uitzonderingen in afdeling 22.3 niet van toepassing op geluidgevoelige gebouwen die zijn toegelaten met toepassing van oud recht, zijnde de Wet geluidhinder. De formulering is gebaseerd op artikel 22.55, eerste lid, zij het dat hier de gevallen genoemd worden waarvoor de uitzondering geldt: geluidgevoelige gebouwen die zijn toegelaten op grond van het omgevingsplan, behoudens het tijdelijke deel dat bestaat uit de voormalige bestemmingsplannen en beheersverordeningen, of op grond van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die is aangevraagd na de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Net als onder de Wet geluidhinder moet de initiatiefnemer een akoestisch onderzoek overleggen. Dit artikel is een omzetting van bepalingen in artikel 80 van de Wet geluidhinder in samenhang met de artikelen 77 en 99, tweede lid, van die wet en artikel 4.5 in samenhang met artikel 4.10 van het Besluit geluidhinder. Opgemerkt wordt dat de gehanteerde standaardwaarde en de binnenwaarde waarnaar verwezen wordt niet zijn ontleend aan de normwaarden van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder, maar aan het Besluit kwaliteit leefomgeving zoals dat is gewijzigd door het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet. Dat was nodig omdat opnemen van oude normwaarden zou hebben betekend dat de bij die normwaarden behorende meet- en rekenvoorschriften hier opgenomen hadden moeten worden. Dat had de regeling te zeer gecompliceerd. De nieuwe normwaarden zijn, zoals beschreven in het algemeen deel van de toelichting bij het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet, gelijkwaardig aan de oude.
Vangnetregeling
Artikel 22.274 is een omzetting van bepalingen in de Wet geluidhinder in samenhang met artikelen van het Besluit geluidhinder die gaan over het akoestisch onderzoek dat de initiatiefnemer moet overleggen bij een binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg. Daarbij is onbedoeld een verschil geïntroduceerd met artikel 99, tweede lid, van de Wet geluidhinder in het geval van een toename van (afgerond) 2 dB van het geluid vanwege andere wegen dan de te reconstrueren weg of te reconstrueren gedeelten daarvan. Met de wijziging dat wegen of wegdelen met een toename van het geluid van meer dan 1 dB ook tot het akoestisch onderzoek behoren dat bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 22.272, eerste lid, moet worden opgesteld, wordt deze omissie in de bruidsschat hersteld.
JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ
Na sectie ' Beoordelingsregel aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Net als artikel 2.4a, eerste lid, onder b, corrigeert dit lid een inconsistentie tussen de afdelingen 22.3 en 22.4.. In afdeling 22.3 (artikel 22.54, tweede lid, onder c) is een uitzondering gemaakt voor niet-geluidgevoelige gevels. Die uitzondering ontbrak nog in afdeling 22.4 en wordt met onderdeel a alsnog van toepassing verklaard. De onderdelen b en c regelen – net als artikel 2.3a dat ook met deze wijzigingsregeling wordt ingevoegd – het overgangsrecht voor de niet-geluidgevoelige gevels waarover op grond van oud recht is besloten, te weten de zogenoemde ‘dove gevels’ van de Wet geluidhinder en gevels waarvoor met toepassing van de Interimwet stad-en-milieubenadering is afgeweken van de wettelijke normen voor geluid.
Het betreft hier uitzonderingen op de beoordelingsregel en geen uitzonderingen op de vergunningplicht. In het algemeen zal een geluidgevoelig gebouw met een niet-geluidgevoelige gevel immers ook andere gevels hebben die ook in het aandachtsgebied van de weg of spoorweg liggen. Het geluid op de wel geluidgevoelige gevels moet conform de geldende regelgeving beoordeeld worden.
KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In artikel 23.6 overgangsrecht opgenomen met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken, bedoeld in afdeling 3.4. Het overgangsrecht heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken dat legaal bestond op het tijdstip dat een wijziging van dit omgevingsplan in werking is getreden, maar waarbij het gebruik als gevolg van die wijziging in strijd is gekomen met de regels over gebruik, gesteld in afdeling 3.4.
Met deze regeling wordt het uitgangspunt van eerbiedigend overgangsrecht zoals dat voorheen in bestemmingsplannen moest worden opgenomen, voortgezet. Het artikel beoogt in de daarop betrekking hebbende rechtspraktijk geen inhoudelijke verandering te brengen. Dit laat onverlet dat er op enig moment voor een bepaald gebied een uitzondering kan worden gemaakt.
Met deze regeling wordt als uitgangspunt genomen een wijziging van het omgevingsplan, waarmee er op grond van afdeling 3.4 beperkingen zijn gaan gelden ten opzichte van de situatie voordat het wijzigingsbesluit in werking was getreden. Dat kan bijvoorbeeld zijn de situatie dat een nog onder oud recht vastgesteld bestemmingsplan wordt vervangen, en afdeling 3.4 een beperking meebrengt ten opzichte van de mogelijkheden die dat onder oud recht vastgestelde bestemmingsplan bood. Het kan ook betrekking hebben op een wijziging van de regels in afdeling 3.4 op een moment later in de tijd.
Eerste lid:
In het eerste lid is bepaald dat het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip dat een wijziging van dit omgevingsplan in werking is getreden, als dat gebruik als gevolg van die wijziging in strijd is gekomen met de regels over gebruik, gesteld in afdeling 3.4, mag worden voortgezet. Het eerste lid bevat de peildatum voor het vaststellen van het bestaande gebruik: het gebruik dat bestond op het tijdstip dat een wijziging van dit omgevingsplan in werking is getreden waardoor het gebruik in strijd is gekomen met de regels over gebruik, gesteld in afdeling 3.4. Alleen dat gebruik mag, ook al is het in strijd met de regels over gebruik in dit hoofdstuk, worden voortgezet.
Dit eerbiedigend overgangsrecht wijkt af van artikel 23.5, eerste lid. Een activiteit waarvoor nieuwe of gewijzigde (algemene) regels gaan gelden waardoor de activiteit niet meer in overeenstemming is met de regels in het omgevingsplan, wordt op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder a, Omgevingswet, een vergunningplichtige (buitenplanse) omgevingsplanactiviteit. Op grond van artikel 23.5, eerste lid, gaat daarvoor een omgevingsvergunning van rechtswege gelden voor de duur van maximaal twee jaar. Binnen die twee jaar zou dan alsnog een omgevingsvergunning moeten worden aangevraagd. Voor specifiek het planologisch gebruik, zoals geregeld in afdeling 3.4 wordt een afwijkende keuze gemaakt.
Tweede lid:
Het tweede lid bepaalt dat het eerste lid niet van toepassing is op het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip waarop een wijziging van dit omgevingsplan in werking is getreden, voor zover met die wijziging van afdeling 3.4 expliciet is voorzien in een verbod om zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit een bepaalde activiteit te verrichten. In dat geval is artikel 23.5 onverkort van toepassing. Deze uitzondering is opgenomen omdat voor een bepaalde activiteit die plaatsvindt binnen de uitoefening van planologisch gebruik, een aanvullende vergunningplicht nodig kan zijn. Bijvoorbeeld om op één specifiek aspect een nadere beoordeling te kunnen doen. Het tweede lid voorziet erin dat dan die nadere beoordeling alsnog plaatsvindt.
Derde lid:
Het derde lid maakt duidelijk dat het overgangsrecht niet geldt voor gebruik dat voorafgaand aan wijziging van dit omgevingsplan reeds in strijd was met de voorheen geldende regels over gebruik in dit omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen daarvan. In dit lid wordt niet gesproken van regels over gebruik in dit hoofdstuk, maar regels over gebruik in dit omgevingsplan.
Door in dit derde lid te refereren aan regels over gebruik in dit omgevingsplan, geldt deze uitzondering dus ook wanneer het bestaand gebruik in strijd was met regels over gebruik van gronden en bouwwerken, opgenomen in een ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan.
Vierde lid:
Het vierde lid bepaalt dat het verboden is het strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen in een ander met het omgevingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Ten opzichte van overgangsrecht zoals opgenomen in een ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan, wordt niet langer gesproken van een verbod op het 'laten veranderen'. Op grond van artikel 1.4 van dit omgevingsplan is de normadressaat van ook dit derde lid degene die de activiteit (in dit geval het veranderen) verricht. Zoals toelicht bij artikel 1.4 wordt onder degene die de activiteit verricht mede begrepen degene die de activiteit laat verrichten.
Vijfde lid:
Het vijfde lid bepaalt dat indien het strijdig gebruik, bedoeld in het eerste lid, na inwerkingtreding van de in het eerste lid bedoelde wijziging voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, het verboden is dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Met het omgevingsplan wordt uitvoering gegeven aan de verplichtingen van de nieuwe Omgevingswet, welke sinds 1 januari 2024 in werking is getreden. Het omgevingsplan is op gemeentelijk niveau het nieuwe juridisch ordeningsinstrument waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen. Binnen het stelsel van het omgevingsrecht is het omgevingsplan voor burgers en bedrijven bepalend voor de vraag welke activiteiten op welke locatie en onder welke voorwaarden kunnen plaatsvinden. Het omgevingsplan komt daarmee in de plaats van de voorgaande bestemmingsplannen. De overgang naar één omgevingsplan vindt niet in één keer plaats, maar in verschillende fases.
De eerste wijziging van het omgevingsplan (vastgesteld d.d 22 mei 2025):
geeft een nieuwe, eigen structuur van hoofdstukken en bijbehorende regels aan het Omgevingsplan gemeente Eindhoven (basisset regels);
verwerkt een groot deel van de aan gemeenten overgedragen regels van het rijk (de “Bruidsschat”);
verwerkt een eerste concreet gebied binnen de gemeente in de structuur. Dit concrete gebied is het voormalige bestemmingsplan Woensel Noord.
maakt de digitale raadpleging mogelijk van de wijziging via de landelijke voorzieningen van officielebekendmakingen.nl en het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO) via Regels op de kaart, volgens de eisen van de Omgevingswet.
Doel wijziging omgevingsplan
Doel van deze wijziging van het omgevingsplan is het verder uitbreiden van de basisset met regels. Daarnaast worden de volgende bestemmingsplannen omgezet naar het nieuwe deel van het omgevingsplan:
Woensel buiten de Ring I 2017
Oude Gracht 2017
I Woensel buiten de Ring I 2017 (Onze Lieve Vrouwestraat)
II Woensel buiten de Ring I 2017 (De Majoor)
III Woensel buiten de Ring I 2017 (Gen. De Collaertpad 2 – Gen. Coenderslaan 59)
IV Woensel buiten de Ring I 2017 (Gen. Van Nijnattenstraat – Gen. Dibbetstraat)
Tevens vervallen delen van het Paraplubestemmingsplan Archeologie 2023, Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerbewoning en woningsplitsing 2021 en Paraplubestemmingsplan waterberging. Deze zijn ook in het omgevingsplan verwerkt, maar uitsluitend daar waar bestemmingsplannen Woensel buiten de Ring I en Oude Gracht 2017 zijn gelegen.
Tot slot worden de ‘bebouwingscontour jacht’ en de ‘bebouwingscontour houtkap’ toegevoegd, en is de Algemene Plaatselijke Verordening (grotendeels) verwerkt in een separaat hoofdstuk van het omgevingsplan. Hiervoor is in een apart hoofdstuk in deze motivering een uitleg opgenomen,
Voorafgaand aan de start van de formele procedure tot wijziging van het omgevingsplan is een wettelijk verplichte kennisgeving gedaan. Deze is in september 2025 gepubliceerd. Zie: Gemeenteblad 2025, 420946 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen
Hierin is aangegeven hoe en met wie over de in voorbereiding zijnde wijziging van het omgevingsplan is geparticipeerd. Omdat de wijziging beleidsarm is (de regels worden alleen omgezet naar het nieuwe deel van het omgevingsplan) bestond het participatieniveau voornamelijk uit het informeren en mee-weten.
In het kader van participatie zijn de volgende organisaties geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld te reageren en vragen te stellen over de procedure: Stichting Beter Eindhoven, Van Abbestichting, SBWE, Trefpunt Groen Eindhoven, woningcorporaties, Bewonersplatform Woensel Noord, Provincie Noord-Brabant, waterschap De Dommel, VRBZO, de ODZOB, vereniging VOKE (Oude Gracht Oost), buurtvereniging Oude Gracht West en Stichting Aan de Meet.
Het participatietraject met betrekking tot de wijziging van het omgevingsplan heeft vanuit deze organisaties geen reacties of vragen opgeleverd.
Specifiek met betrekking tot de jacht- en houtkapcontouren zijn personen/organisaties via de website van de gemeente geïnformeerd en is er met zes personen/instanties naderoverleg geweest om toelichting te geven op de wijzigingen.
Voorafgaand aan de formele terinzagelegging zijn deze organisaties ook afzonderlijk nog geïnformeerd over de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
duurzaam economisch groeipotentieel
sterke en gezonde steden en regio’s
toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:
combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
afwentelen wordt voorkomen.
Toets
In deze wijziging van het omgevingsplan zijn geen ontwikkelingen opgenomen.
Conclusie
Geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI.
Luchthavengebied
Een vastgesteld luchthavengebied (artikel 8.5, WLV) geldt als luchthavengebied als bedoeld in artikel 8.15, lid 2, Wet luchtvaart, zoals dat luidt na inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dit staat in artikel 4.89 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Beperkingengebied
Een vastgesteld beperkingengebied (artikel 8.5, WLV) geldt als beperkingengebied als bedoeld in artikel 8.15, lid 2, Wet luchtvaart, zoals dat luidt na inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dit staat in artikel 4.89 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Luchthavenbesluit
In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit is het luchthavengebied, de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Voor het plan is vooral het beperkingengebied van belang.
Het beperkingengebied bestaat uit:
de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer. Binnen deze zone gelden regels voor het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.
de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten.
het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.
De gebieden van de plannen ‘Woensel buiten de Ring I’ en ‘Oude Gracht 2017’ liggen niet binnen bovengenoemde gebieden. Daarnaast worden er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Bakens luchthaven Eindhoven en radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel
Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het omgevingsplan moet rekening worden gehouden met een baken van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
De toetsingsgebieden van de Baken liggen over de gebieden van de plannen ‘Woensel buiten de Ring I’ en ‘Oude Gracht 2017’ , maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte geen consequenties.
Binnen het radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. De gebieden van de plannen ‘Woensel buiten de Ring I’ en ‘Oude Gracht 2017’ liggen binnen dit radarverstoringsgebied, maar hebben hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte geen consequenties.
Conclusie
De wijziging van het omgevingsplan voldoet aan de regels van de beperkingengebieden.
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen heeft het rijk in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) regels opgenomen die gemeenten moeten opvolgen als de gemeente een omgevingsplan gaat maken. Deze instructieregels staan in Hoofdstuk 5 van het Bkl.
Het grootste deel van deze instructieregels gaat over een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Over de volgende onderwerpen met een nationaal belang (uit de NOVI) zijn instructieregels gegeven en moet de gemeente opvolgen bij het formuleren van de regels in het omgevingsplan:
1. Algemene bepalingen (paragraaf 5.1.1, Bkl);
2. Waarborgen van de veiligheid (paragraaf 5.1.2, Bkl);
3. Beschermen van de waterbelangen (paragraaf 5.1.3, Bkl);
4. Beschermen van de gezondheid en van het milieu (paragraaf 5.1.4);
5. Beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5, Bkl);
6. Behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6, Bkl);
7. Behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7, Bkl);
8. Bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8, Bkl).
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat lange termijn doel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Artikel 2.6 van de Omgevingswet bepaalt, dat Provinciale Staten één omgevingsverordening vaststellen waarin de provinciale regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen.
De provincie heeft de omgevingsverordening vastgesteld. In de omgevingsverordening zijn, in tegenstelling tot de IOV (interim-omgevingsverordening), ook beleidswijzigingen verwerkt. De regels in de IOV zijn gehanteerd als uitgangspunt.
De belangrijkste wijzigingen zijn:
Er is aansluiting gezocht bij de opbouw van de rijksregels. Diverse nadere regelingen zijn in de omgevingsverordening verwerkt.
Vanwege het vervallen van de Wet bodembescherming zijn nieuwe regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Het voorstel is om daarvoor ook voorbeschermingsregels vast te stellen.
De aanwijzing van voor verzuring gevoelige kwetsbare gebieden (Wav-kaarten) is vervallen.
De rechtstreeks werkende regels voor de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking vervallen. Het voorstel is om die te vervangen door voorbeschermingsregels.
Er is een attentiezone geluid opgenomen langs provinciale wegen waarbinnen aandacht wordt gevraagd voor het oprichten van geluidgevoelige bebouwing.
In de omgevingsverordening staan regels voor:
Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het omgevingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
In hoofdstuk 3 van de omgevingsverordening, rechtstreeks werkende regels voor activiteiten, zijn algemene regels voor activiteiten in de fysieke leefomgeving opgenomen. De regels richten zich rechtstreeks tot degene die de activiteit uitvoert. Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. De beoordelingsregels voor de vergunningverlening zijn opgenomen in Hoofdstuk 4, Instructieregels omgevingsvergunning.
Er zijn in de omgevingsverordening voor thema’s rechtstreekse regels opgenomen, waaronder voor grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.
Binnen de gebieden van de plannen ‘Woensel buiten de Ring I’ en ‘Oude Gracht 2017’ ligt enkel de locatie ‘diep grondwaterlichaam’. Dit werkingsgebied bevat rechtstreekse regels ten aanzien van milieubeschermingsgebieden, natuur en wegen. Conform de Omgevingsverordening van de provincie is de onconventionele winning van koolwaterstoffen verboden boven, in of onder een diep grondwaterlichaam. Deze wijziging van het omgevingsplan maakt geen onconventionele winning van koolwaterstoffen mogelijk.
Instructieregels
In hoofdstuk 5, Instructieregels voor het omgevingsplan, zijn regels opgenomen vanwege een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in deze gebieden.
Voor de plangebieden van ‘Woensel buiten de Ring I 2017’ en ‘Oude Gracht 2017’ gaat het om de volgende onderwerpen:
stalderingsgebied;
beperkingen veehouderij;
beperking grootschalige logistiek;
regionale waterberging;
groenblauwe waarden;
behoud en herstel watersystemen;
Natuur Netwerk Brabant;
Landelijk gebied;
Stedelijk gebied;
Cultuurhistorische waarden;
Attentiezone waterhuishouding.
Toets
Stalderingsgebied
Binnen het Stalderingsgebied (Artikel 5.66 Aanvullende regels stalderen) gelden regels over de toename van de oppervlakte aan dierenverblijf voor hokdieren op agrarische bedrijven. Deze wijziging van het omgevingsplan heeft geen betrekking op een bestaand of nieuw agrarisch bedrijf. De regels voor stalderingsgebieden zijn in dit geval dan ook niet relevant.
Beperkingen veehouderij
Binnen de locatie Beperkingen veehouderij (artikel 5.65) zijn regels opgenomen voor veehouderijen. Deze komen niet voor binnen deze wijziging van het omgevingsplan. De regels zijn daarom niet relevant.
Beperkingen grootschalige logistiek
Artikel 5.56a (Grootschalige logistiek) stelt beperkingen aan de ontwikkeling van grootschalige logistiek. Deze regels zijn niet aan de orde omdat hiervan geen sprake is bij deze wijziging van het omgevingsplan.
Regionale waterberging
Deze instructieregels (artikel 5.49) zijn gericht op het beperken van functies en activiteiten die ten koste kunnen gaan van het waterbergend vermogen van het gebied. Hiervoor zijn regels in het omgevingsplan opgenomen.
Groenblauwe waarden
De provincie streeft naar samenhangende aanpak van natuur, landschap en water die de omgevingskwaliteit en recreatiemogelijkheden versterkt en waardoor de gevolgen van klimaatveranderingen voor de natuur en het watersysteem beter kunnen worden opgevangen. Om de robuustheid van het systeem te bevorderen, zijn er gebieden opgenomen als verbinding tussen het Natuur Netwerk Brabant en het Landelijk gebied; de Groenblauwe waarden.
De locatie Groenblauwe waarden ligt binnen Landelijk gebied op gebieden met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Voor deze gronden zijn beschermende regels opgenomen in het omgevingsplan.
Behoud en herstel watersystemen
In deze gebieden is het beleid vanuit een regionaal belang gericht op behoud, verbetering en herstel van het natuurlijke watersysteem. Voor deze gronden zijn beschermende regels opgenomen in het omgevingsplan.
Natuur Netwerk Brabant
Binnen deze wijziging ligt een klein deel dat is aangewezen als Natuur Netwerk Brabant, aan de noordzijde van het Eckartdal. Hiervoor is een gebruiksdoel Natuur opgenomen, waaraan tevens een aanlegvergunningenstelsel is gekoppeld. Hiermee wordt dit NNB beschermd, en zijn er geen separate regels opgenomen.
Landelijk Gebied
Een klein deel van de wijziging van het omgevingsplan ligt binnen het landelijk gebied. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt in deze wijziging.
Stedelijk gebied
Het grootste deel van Woensel buiten de Ring en Oude Gracht ligt binnen het stedelijk gebied. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt in deze wijziging.
Cultuurhistorische waarden
Doel van de bescherming van cultuurhistorische waarden (artikel 5.44) is dat de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden blijven behouden. En dat ontwikkelingen hiermee rekening houden zodat de waarden en kenmerken niet worden aangetast. Binnen deze wijziging worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Attentiezone waterhuishouding
Doel van de attentiezone (artikel 5.41) is om ontwikkelingen die een negatieve invloed hebben op de binnen de attentiezone gelegen natte natuurparels tegen te gaan. Stromingen in het grondwatersysteem kunnen veranderen door verandering van bodemopbouw of het doorboren van lagen (bij grondverzet of diepploegen). Hiervoor zijn beschermende regels opgenomen in het omgevingsplan.
Conclusie
Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt binnen deze wijziging van het omgevingsplan. Voor andere te beschermen onderwerpen zijn regels opgenomen in het omgevingsplan. Gelet op het voorgaande past deze wijziging binnen de regels van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Eindhoven staat voor grote ambities en opgaven. De regio trekt mensen uit binnen- en buitenland die hier graag komen wonen en werken. Tussen 2022 en 2040 komen er in Eindhoven 40.000 woningen en 36.000 arbeidsplaatsen bij. Een stad die groeit, heeft ruimte nodig voor woningen, voorzieningen, groen, verkeer, klimaatmaatregelen en de energietransitie. De ruimte in Eindhoven is beperkt. Daarom moeten we goede keuzes maken en slim met de ruimte omgaan.
Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven de omgevingsvisie Eindhoven opgesteld. De omgevingsvisie Eindhoven helpt te bepalen hoe we de ambities en opgaven een plaats kunnen geven binnen Eindhoven. Het is een integrale visie die de hoofdrichting van de ruimtelijke ontwikkeling van Eindhoven voor de lange termijn bepaalt en die doorwerking krijgt in diverse omgevingsprogramma’s en het omgevingsplan. De omgevingsvisie richt zich op het jaar 2040.
De omgevingsvisie beschrijft in de ambitie wat we bereikt willen hebben voor 2040. Daarnaast beschrijft de omgevingsvisie in de opgaven aan welke opgaven we moeten werken om de ambitie te bereiken. Als laatste beschrijft de omgevingsvisie door middel van verstedelijkingsprincipes hoe we de ambitie gaan bereiken.
Op 26 november 2024 is de omgevingsvisie Eindhoven vastgesteld door de gemeenteraad.
Ambitie
In 2040 is Eindhoven, binnen haar stadsgrenzen, gegroeid naar een compacte, gezonde, groene stad met een wereldse uitstraling. Het is plezierig om er te wonen, met veel groen, goede voorzieningen en prettige wijken. De stad is slim ingedeeld, met verdichting rondom (H)OV-knooppunten en omgeven door parken en groene ruimtes voor ontmoeting, beweging en ontspanning. Ondanks de verdichting voelt de stad aangenaam en natuurlijk aan. Eindhoven heeft zich ontwikkeld naar een slimme, gezonde duurzame stad voor iedereen. Stevig verbonden met de Brainportregio en de verdere omgeving.
Dit vertaalt zich in de volgende integrale ambitie.
Eindhoven is de stad waar de toekomst gemaakt wordt, met een goede balans tussen onze unieke economie, ecologie en welzijn.
De integrale ambitie is opgedeeld in vier deelambities, die niet los van elkaar kunnen worden gezien. De vier deelambities zijn in evenwicht en vullen elkaar aan en vormen samen de integrale ambitie. Ze zijn:
Eindhoven als toekomstbestendige stad: een klimaatadaptieve, gezonde, biodiverse en duurzame stad.
Eindhoven als stad voor iedereen: een sociale, inclusieve en gastvrije stad.
Eindhoven als hart van de Brainportregio: een innovatieve economische wereldspeler waar iedereen mee doet.
Eindhoven als stad in ontwikkeling: een veranderende stad met oog voor eigenheid en historie.
Hoe werken we aan de ambitie?
Eindhoven is in trek om in te wonen en te werken. Het is een prettige, compacte, groene, leefbare en innovatieve stad die steeds in verandering is. De Brainporteconomie zorgt voor een prettig werkklimaat, met een goede samenwerking tussen bedrijven, onderwijs en overheid. Bedrijven willen zich hier graag vestigen, huidige bewoners willen hier blijven wonen en nieuwe inwoners willen hier graag komen wonen.
Door de groei van de stad is er meer behoefte aan woningen, ruimte om je door de stad te verplaatsen, groen, water, voorzieningen, energie en ruimte om te werken. Maar de ruimte in de stad is schaars. Dit zorgt ervoor dat we slim om moeten gaan met de ruimte die we hebben. Het combineren van verschillende functies in één gebied, zoals wonen, werken, groen en voorzieningen heeft veel voordelen. We behalen ruimtewinst en verbeteren de kwaliteit en levendigheid van die gebieden.
Dit vraagt om randvoorwaarden voor de verstedelijking. Deze randvoorwaarden zijn uitgewerkt in zes verstedelijkingsprincipes. De verstedelijkingsprincipes zijn integraal en geven inzicht in de wijze waarop de verschillende stedelijke opgaven in samenhang tot elkaar opgepakt worden. Ze zijn noodzakelijk om de ruimtelijke ambities van Eindhoven waar te maken.
De verstedelijkingsprincipes zijn:
De groene hoofdstructuur is leidend voor de gezonde ontwikkeling van de stad.
Voldoende ruimte voor energievoorziening is noodzakelijk.
Eindhoven is een compacte stad waar nabijheid en meervoudig ruimtegebruik het uitgangspunt zijn.
De mobiliteit zorgt voor een verbonden, ruimte-efficiënte en gezonde stad.
De Brainporteconomie krijgt ruimte op bestaande en nieuwe economische toplocaties.
De ruimtelijke structuur van de stad blijft herkenbaar en we voegen hoogwaardige architectuur toe
Welke opgave hebben we om de ambitie te bereiken?
De kenmerken van de bestaande stad, de ambitie van Eindhoven en trends en ontwikkelingen leiden samen tot een aantal stedelijke opgaven. Deze opgaven ontstaan uit het verschil tussen de stad van nu en de stad die we in 2040 willen zijn. De opgaven zijn stadsbreed, langjarig en dragen bij aan het realiseren van de ambitie. Ze geven richting aan de ontwikkeling van onze stad. De stedelijke opgaven zijn allemaal even belangrijk en moeten in samenhang met elkaar worden opgepakt.
De stedelijke opgaven zijn:
Eindhoven wordt klimaatneutraal.
Eindhoven vergroent en wordt gezonder met oog voor mens en dier.
Eindhoven bouwt door aan een vitale stad met ruimte voor iedereen en meerdere centra.
Eindhoven investeert in leefbare, sociale en veilige wijken;
Eindhoven biedt ruimte aan een sterke, concurrerende en duurzame Brainporteconomie.
Eindhoven werkt aan duurzame mobiliteit en bereikbaarheid: vlot, veilig en schoon.
Eindhoven werkt aan een levendige stad met goede basis- en topvoorzieningen.
Samen met de stad werken wij aan de stedelijke opgaven. We zoeken de samenwerking op met onze ketenpartners (bijvoorbeeld Waterschap, ODZOB, Veiligheidsregio en GGD), bedrijfsleven, overheden (rijk, provincie, SGE en MRE), inwoners, ondernemers, onderwijsinstellingen, welzijnsorganisaties, woningcorporaties, ontwikkelaars en belangenorganisaties.
Toets
Deze wijziging van het omgevingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk.
Conclusie
Deze wijziging is daarmee in lijn met de Omgevingsvisie.
Op 15 december 2015 is de Eindhovense detailhandelsnota “Wie kiest, wordt gekozen” vastgesteld. Zoals hiervoor beschreven heeft de detailhandelssector te maken met veel veranderingen. De veranderingen raken de consument, de ondernemer en de vastgoedeigenaar. Het is zaak om uit deze veranderingen een positieve impuls te halen. De veranderende markt zorgt immers ook voor nieuwe kansen die goede winkelgebieden verder kunnen versterken. Zeker voor een stad als Eindhoven is het belangrijk om gewenste initiatieven een plek te geven binnen de structuur. In de detailhandelsnota worden duidelijke keuzes gemaakt over waar welke vormen van detailhandel zijn toegestaan en waar niet. In de nota wordt eerst ingegaan op verschillende onderdelen. Vervolgens wordt per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven.
Beleid op onderdelen
Op onderdelen is de detailhandel aan grote veranderingen onderhevig. De volgende onderdelen zijn voor deze wijziging van belang:
Perifere detailhandel
De oorsprong van perifere detailhandel is gelegen in de aard en omvang van de artikelen. Winkels die vanwege de aard en omvang van de artikelen een groot oppervlak nodig hebben, krijgen ruimte in de daarvoor benoemde gebieden buiten reguliere winkelcentra. In de loop der jaren is de aard en omvang van de assortimenten op perifere locaties wel sterk gewijzigd. Mede vanwege gunstigere marges is de nadruk steeds meer komen te liggen op niet-volumineuze assortimenten en branchevreemde artikelen. Onderscheid met aanbod in centrumgebieden is kleiner geworden. Ongebreidelde mogelijkheden op (bestaande en nieuwe) perifere locaties leiden echter tot sterke wijziging van de bestaande winkelstructuur en kunnen de vitaliteit van een binnenstad, stadsdeel- of boodschappencentrum aantasten. Gelet op de grote ruimtelijke, economische en maatschappelijke belangen, is dit in veel gevallen niet gewenst. Bij elke verruiming van beleid is dan ook steeds een afweging nodig van de gevolgen voor de bestaande en beoogde winkelstructuur. Centraal staat de uitdaging om de dynamiek op een verantwoorde wijze te faciliteren.
Perifere detailhandel dient op een beperkt aantal aangewezen locaties ruimtelijk geclusterd te worden. Waar mogelijk en wenselijk (denk aan voldoende infrastructuur, maar ook potentiële overlast voor woongebieden), wordt met deze detailhandel aansluiting gezocht bij bestaande perifere winkelgebieden. In Eindhoven zijn dit Koopcentrum De Hurk, De Kade (Kanaaldijk-Noord) en Bisschop Bekkerslaan (De Tempel).
In Oude Gracht en Woensel buiten de Ring is geen perifere detailhandel toegestaan.
Megasupermarkten
Vanwege de mogelijke effecten van Megasupermarkten op de voorzieningenstructuur, met name op de winkelcentra die een belangrijke functie op het gebied van boodschappen doen hebben, wordt de solitaire vestiging van megasupermarkten niet toegestaan. Evenmin als de vestiging van dergelijke supermarkten op perifere detailhandelslocaties. Vestiging van een nieuwe megasupermarkt op een nieuwe locatie heeft met name gevolgen op buurt- en wijkniveau. Juist vanwege het feit dat deze buurt- en wijkstructuur zo zorgvuldig is opgebouwd en de inwoners beschikken over een supermarkt in de directe woonomgeving, is het behoud en de versterking hiervan uitgangspunt. In alle gevallen is de uiteindelijke locatie natuurlijk cruciaal voor de effecten.
Inpassing van een megasupermarkt in de bestaande reguliere winkelcentra behoort tot de mogelijkheden. Reëler lijkt de kans dat een bestaande supermarkt uitbreidt tot grootschalige supermarkt. Een dergelijk initiatief (uitbreiding tot of nieuwvestiging van een megasupermarkt) in een van de bestaande winkelcentra wordt beoordeeld op de mogelijke effecten op het perspectief van de tot de structuur behorende winkelgebieden. Slechts wanneer geen structuur verstorende effecten worden verwacht, kan worden meegewerkt aan het initiatief. Dit is in lijn met Europees (Europese Dienstenrichtlijn), landelijk en provinciaal beleid (ladder voor duurzame verstedelijking).
Internethandel
Met de komst van internethandel is een nieuw type bedrijf ontstaan met bijbehorende kenmerken. We maken onderscheid tussen twee typen internethandel:
1. Internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheid
Bij deze vorm van internethandel is er geen contact tussen internetwinkel en klant. Alle klantencontacten met de klant en de verzending van de goederen gebeurt uitsluitend via het internet of per post. Deze vorm van internethandel wordt in ruimtelijke zin niet aangemerkt als detailhandel. Zij kunnen voorkomen als uitsluitend kantoor maar ook als bezorgdienst.
Locaties waar deze kantoorachtige internethandel zich kan vestigen zijn: bedrijventerreinen, kantoorlocaties, woonwijken (kleinschalig en mits zij geen overlast bezorgen), buitengebied en PDV-locaties. Locaties waar internet bezorgdiensten zich zouden kunnen vestigen zijn bedrijventerreinen, kantoorlocaties en PDV-locaties.
2. Internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid
Hier kan de klant de internethandel bezoeken om de bestelde artikelen af te halen, te retourneren (de zogenaamde afhaalpunten). Daarnaast zijn er ook afhaalpunten waar ook andere zaken mogelijk zijn, zoals het presenteren, kopen, bestellen en omruilen van artikelen (de webwinkel).
Een afhaalpunt is een vorm van internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid en rekenen we juridisch-planologisch tot detailhandel. Dat wil zeggen dat afhaalpunten in principe ingepast kunnen worden op (de vele) locaties waar reeds een functie detailhandel op zit. Door deze benadering is het mogelijk om grip te houden op de verdere ontwikkeling van dit fenomeen. Zelfstandige afhaalpunten, ook wel Pick-Up- Points, kunnen alleen of geclusterd (meerdere afhaalpunten dus) gevestigd worden. Door clustering kunnen verkeersstromen beter geconcentreerd worden.
Webwinkels (waar ook artikelen gepresenteerd worden en/ of waar men ook niet via internet bestelde artikelen kan kopen) beschouwen we als detailhandel. Ter voorkoming van ongewenste concurrentie op ruimtelijke aspecten zoals bereikbaarheid, parkeren of gebiedsfunctie bieden we voor deze vorm van detailhandel alleen mogelijkheden in winkelcentra en (mits passend in branchering) op PDV-locaties.
Kringloopbedrijven en –winkels
Kringloopwinkels (oftewel tweedehands winkels) richten zicht op het verhandelen van nog bruikbare artikelen die via diverse kanalen worden verkregen. Daarnaast is er een bedrijfstak ontstaan die zich het best laat benoemen als kringloopbedrijven. Deze richten zich op het opruimen van boedels waarbij vervolgens, in het bedrijf, bruikbare en onbruikbare zaken van elkaar worden gescheiden en bovendien artikelen die nog bruikbaar gemaakt kunnen worden, worden opgeknapt of verwerkt tot grondstof of 'halffabricaat'. Kringloopbedrijven hebben daardoor een andere ruimtelijke impact op hun omgeving dan kringloopwinkels/ tweedehands winkels.
Vanwege de koppeling van de verkoop met andere bedrijfsmatige activiteiten en het doelgerichte bezoek door consumenten, is de vestiging van kringloopbedrijven op bedrijventerreinen min of meer gemeengoed geworden. Voor kringloopbedrijven geldt dan ook dezelfde beleidslijn als voor perifere detailhandel. Kringloopbedrijven zijn op de reguliere zgn. PDV-locaties (Categorie III) toegestaan voor wat betreft hun detailhandelsactiviteiten, omdat het aanbod voor een zeer groot deel voor “in en om het huis” is. Verder kan de beleidslijn voor productiegebonden detailhandel op bedrijventerreinen een uitkomst bieden voor kringloopbedrijven.
Kringloopwinkels (winkels in tweedehands goederen zonder het totaalconcept van inzamelen en verwerken/repareren) worden als detailhandel beschouwd. Mogelijkheden voor vestiging in Eindhoven worden hiervoor dan ook alleen geboden in winkelcentra en op de zgn. PDV-locaties (Cat. III, ook vanwege het grote aandeel “in en om het huis”).
Trafficlocaties
Trafficlocaties (stations, ziekenhuizen, campussen, tankstations) worden een steeds belangrijkere aankoopplaats. Detailhandel op dergelijke locaties past dan ook binnen de huidige trends en ontwikkelingen. Omvang en invulling hiervan moeten passen bij de functie van de locatie en het gebied en is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit. De detailhandel dient dus hoofdzakelijk gericht te zijn op de reizigers/ forensen of werknemers/ studenten op de locatie en mag niet concurreren met de reguliere winkelgebieden. Denk hierbij aan mandjeswinkels of micromarkten (onbemande gemakswinkels met bijv. gekoelde drank en versartikelen). Het vestigen van afhaalpunten op deze locaties is mogelijk. Voor trafficlocaties geldt dat vanwege de diversiteit in verschijningsvorm elk initiatief afzonderlijk beoordeeld wordt.
Voormalige (buurt)winkelstrips
De toekomstwaarde van (buurt)winkelstrips staat, met name door het veranderde consumentengedrag, sterk onder druk. Dit uit zich in een toenemende winkelleegstand en functiewijziging. Beleidsmatig wordt hier dan ook niet ingezet op behoud van de winkelfunctie. Voor het nog aanwezige winkelaanbod in de perspectiefarme strip kan verplaatsing naar een nabijgelegen perspectiefrijk wijk- of buurtcentrum een optie zijn. Het betreft de volgend winkelstrip(s) :
Stratum: Moreelselaan, Bonifaciuslaan, Heezerweg - binnen de Ring
Tongelre: Hobbemastraat, Jan van Riebeecklaan
Woensel-Zuid: Pastoor van Arsplein, Odysseuslaan, Generaal Coenderslaan
Woensel-Noord: Elckerlyclaan, De Klerklaan
Strijp: Bredalaan - St. Theresiaplein, Bredalaan - Noord Brabantlaan
Gestel: Tinelstraat, Schubertlaan e.o., Brucknerplein
De gemeentelijke doelstelling is in ieder geval behoud van ruimtelijke kwaliteit en het voorkomen van verpaupering.
Winkelleegstand
Leegstand van winkelpanden heeft diverse oorzaken, bestaat al langer en is een zichtbaar gevolg van de dynamiek in het winkellandschap. Leegstand is in de visie van de gemeente Eindhoven een maatschappelijk probleem wanneer de veiligheid in het geding komt of een dermate grote invloed op de directe omgeving heeft (zie ook paragraaf over voormalige (buurt)winkelstrips) dat hierdoor de vitaliteit van centrumgebieden onder druk komt te staan. Dat is immers niet altijd het geval. Zolang dat niet het geval is, is leegstand vooral een probleem van de eigenaar van het vastgoed.
Het belang van leefbaarheid en waar mogelijk beperken van (mogelijke) leegstand is een van de uitgangspunten van de detailhandelsnota. Dat wordt gedaan door in eerste instantie scherpe keuzes te maken over waar we welke vormen van detailhandel een plek bieden en dus ook waar niet. Ook blijven we winkellocaties ruim bestemmen zodat verandering van functie eenvoudig blijft.
Bijzondere initiatieven
In de toekomst kunnen en zullen zich kansen voordoen waarbij een nieuw (on brand) initiatief (Technologie, Design of Kennis), naar aard, reikwijdte en schaal, passend bij de ambities van Brainport Eindhoven zich wil vestigen op een locatie die daarvoor niet bestemd is. Een ondergeschikte vorm van detailhandel kan hier deel van uitmaken en valt dan ook buiten de daarvoor aangewezen locaties in de detailhandelsstructuur, zoals vastgelegd in deze nota.
Positie en perspectief per stadsdeel
In de nieuwe detailhandelsnota is per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven.
Toets
Deze wijziging van het omgevingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk.
Conclusie
Deze wijziging is daarmee in lijn met de het detailhandelsbeleid.
Op 11 maart 2014 heeft de gemeenteraad het nieuwe horecabeleidsplan 'Kennis maken met een gastvrije stad' vastgesteld. De nota is op 2 november 2016 gepubliceerd. Eindhoven wil aantrekkelijk zijn om er te komen, verblijven, studeren, wonen en werken. Horeca speelt hierbij een belangrijke rol. Het horecabeleidsplan bevat een aantal speerpunten om ervoor te zorgen dat de horeca in Eindhoven kan meebewegen met de ontwikkelingen in de stad. De gemeente wil de vestiging van kwalitatief goede horecabedrijven stimuleren. Daarbij is een wederzijdse versterking van de nabije andere functies belangrijk. Om dit bewerkstelligen maakt het horecabeleidsplan onderscheid gebiedstypen en in typen horeca.
Typen horeca
Het horecabeleidsplan maakt onderscheid in twee typen horeca:
Nat & Droog
Het al dan niet schenken van alcohol is vanuit de taken van de overheid zeer bepalend. Om die reden is een eerste onderscheid naar nat en droog logisch. Indien een horecabedrijf geen alcoholische dranken verstrekt, wordt deze gerekend tot de droge horeca. Natte horeca verstrekt alcoholische dranken.
Dag, Avond & Nacht
Naast de indeling op basis van het schenken van alcoholhoudende dranken moeten we echter ook kijken naar de exploitatietijden. Op basis hiervan kan worden gekeken naar de tijden waarop een horecabedrijf invloed heeft op zijn omgeving. Ook dit heeft weer een verband met wanneer de overheid welke taak heeft. Hierin kunnen in beginsel drie typen worden onderscheiden: dag-, avond en nachthoreca. Van belang is hierbij de combinatie met nat of droog.
Gebiedstypen
In het horecabeleidsplan wordt onderscheid gemaakt in drie gebiedstypen:
Stimuleringsgebied: gebieden waar uitbouw van de horecasector mogelijk is.
Toelatingsgebied: gebieden waar per aanvraag wordt bezien of nieuwe horeca of uitbreiding van bestaande horeca inpasbaar is. Dit is afhankelijk van onder andere infrastructuur, woonbelangen, levendigheid, leefbaarheid en milieu-aspecten.
Restrictiegebied: gebieden waar (vanuit leefbaarheid) een vermindering van het aantal horecavestigingen wordt nagestreefd.
Per deelgebied of cluster wordt aangegeven welk gebiedstype van toepassing is.
Woongebieden
Woongebieden worden aangemerkt als restrictiegebieden. Bestaande horeca kan worden gehandhaafd en in beperkte mate worden uitgebreid, mits daarbij geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonfunctie. De bestaande horecabedrijven moeten in staat worden gesteld om aan de potentiële vraag te kunnen voldoen. Uitbreiding van het horeca-aanbod is hier echter niet gewenst. Indien een horecagelegenheid sluit wegens marktomstandigheden of wordt gesloten, is een nieuw bedrijf op deze locatie niet gewenst.
Winkelcentra/-gebieden
Winkelcentra en winkelgebieden in woonwijken worden aangemerkt als toelatingsgebieden. Met betrekking tot nieuwe horeca wordt een terughoudend beleid gevoerd. Primaire en doorslaggevende toets zal daarbij zijn of zij de woonfunctie bedreigen. Uitbreiding met nieuwe horecavestigingen zal voornamelijk gaan om locaties in of aan bestaande (buurt)winkelcentra en andere gemeenschaps- of multifunctionele centra. Horeca kan voor een zekere levendigheid zorgen, nodig voor de leefbaarheid in een wijk. Overigens geldt voor (nieuwe) woonwijken dat hier altijd ontwikkelingsmogelijkheden aanwezig moeten zijn voor buurt- en wijkgebonden horeca. Het gaat dan om horecavoorzieningen die geïntegreerd worden in een wijkwinkelcentrum, waar ook andere publieksgerichte voorzieningen aanwezig zijn.
Sportconcentratiegebieden
Eindhoven telt drie grootschalige sportconcentratiegebieden; De Genneper Parken, Sportconcentratiegebied Eindhoven Noord en De Hondsheuvels. Bij deze gebieden gaat het om de omvang van de sportieve activiteiten en het daarmee gemoeide draagvlak voor horeca. Het is niet de bedoeling dat nieuwe horecavoorzieningen op de sportconcentratiegebieden een autonome horecafunctie hebben. De Sportconcentratiegebieden worden gezien als toelatingsgebied.
Scholen
Bij scholen (onderwijsinstellingen) gaat het om de totale omvang van de school c.q. het schoolterrein en het daarmee gemoeide draagvlak voor horeca. Het is niet de bedoeling dat horecavoorzieningen op schoolterreinen een autonome horecafunctie hebben. De perspectieven van horeca in dit soort specifieke milieus zijn sterk projectgebonden en dienen dus als zodanig per project beoordeelt te worden. Scholen worden aangemerkt als toelatingsgebied.
Werklocaties
De werkgelegenheidsstructuur van Eindhoven is de afgelopen decennia fundamenteel gewijzigd. Eindhoven is getransformeerd van een industriestad naar een stad waar de meeste mensen in een kantoor(achtige) omgeving werken. De werklocaties in de stad zijn dienovereenkomstig mee veranderd. Fabriekslocaties (vooral van Philips) hebben de laatste jaren plaats gemaakt voor moderne bedrijventerreinen en kantoorlocaties. Geheel in lijn met de traditionele ruimtelijke ordeningskaders, zijn vanaf de jaren '80 de meeste van deze werklocaties monofunctioneel opgezet. Wonen, werken en recreëren zijn zoveel mogelijk gescheiden van elkaar gehouden. Mede ingegeven door Het Nieuwe Werken en bijbehorende technische ontwikkelingen op ICT-gebied, is de laatste jaren een weg ingeslagen waarbij werken steeds meer wordt vermengd met wonen en vrije tijd. Dit stelt andere eisen aan de werklocatie van de toekomst; monofunctionaliteit is 'uit'. Mensen willen juist in een multifunctionele omgeving werkzaam zijn, waarbij men de mogelijkheid heeft om onder werktijd - dan wel aansluitend daarop - een boodschap te doen, iets te gaan eten of drinken, mensen te ontmoeten, etc. Horecavoorzieningen kunnen zo van toegevoegde waarde zijn op een werklocatie. Het biedt mensen de mogelijkheid om elkaar zakelijk te ontmoeten, het kan bijvoorbeeld fungeren als 'aanlandplek' tussen twee afspraken. De High Tech Campus Eindhoven geldt in dat opzicht als een veel geprezen voorbeeld.
Het onderbrengen van een horecavoorziening op een werklocatie kan dus een meerwaarde hebben voor het gebied en zijn 'bewoners'. Het uitgangpunt is daarbij wel dat dergelijke horeca-inrichtingen alleen zijn toegestaan voor zover deze ondersteunend zijn aan de hoofdfunctie van het gebied. Door een plaats te creëren voor zakelijke ontmoetingen, lunches of avondeten, wordt ruimte geboden aan de hierboven genoemde nieuwe manier van werken. Voorwaarde is wel dat op de werklocatie zelf voldoende draagvlak aanwezig is om de voorziening draaiende te houden. Afhankelijk van de grootte van dat draagvlak, is er ruimte voor één of meer voorzieningen.
Het is aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen. Avond- en nachthoreca heeft op een werklocatie géén toegevoegde waarde. Een horeca-inrichting op een werklocatie kan dus géén zgn. autonome (evenement)functie (of feestfunctie) hebben. Ook een logiesfunctie is normaal gesproken niet toegestaan. Werklocaties worden aangemerkt als toelatingsgebied.
Bedrijventerreinen algemeen
De exploitatie van een horeca-inrichting op een bedrijventerrein mag geen onevenredige afbreuk doen aan of beperkingen opleggen voor omliggende bedrijven op het bedrijventerrein. De horeca- inrichting moet voldoen aan het meest recente gemeentelijke beleid op het gebied van de externe veiligheid, waarbij rekening gehouden moet worden met het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico binnen het invloedsgebied van een risicoveroorzakende inrichting.
Toets
Deze wijziging van het omgevingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk.
Conclusie
Deze wijziging is daarmee in lijn met de het horecabeleid.
Er zijn in Oude Gracht geen concentraties van bedrijvigheid gelegen. Er is wel sprake van een klein aantal, verspreid over het plangebied gelegen, kleinschalige bedrijfsvestigingen:
In Woensel buiten de Ring zijn twee bestaande kleine bedrijventerreinen aanwezig:
Toets
Deze wijziging van het omgevingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk.
Conclusie
Deze wijziging is daarmee in lijn met de bedrijventerreinennota.
Het kantorenbeleid van de gemeente Eindhoven is voor het laatst in 2012 vastgelegd in de 'Kantorenstrategie Eindhoven 2012-2020'. Dit was midden in de financiële crisis (2008 - 2014) die duidelijk zijn sporen had nagelaten op de nationale én regionale vastgoedmarkt. Dit ging gepaard met ongekend hoge leegstandscijfers. Vandaar dat het toen vastgestelde beleid zich niet alleen richtte op het voeren van regie op de nieuwbouw kantorenmarkt, maar (juist) ook op de bestaande kantorenvoorraad. Op die bestaande markt zijn toen meerdere maatregelen geïntroduceerd die ervoor moeten zorgen dat vraag en aanbod in kwantitatieve én kwalitatieve zin beter op elkaar zijn afgestemd. Zo is met name fors ingezet op de transformatie van incourante kantoorruimte. Dat vraagt om een actieve opstelling van gebouweigenaren, maar meestal is ook nog een (andere) vastgoedpartij nodig die op creatieve wijze met een leegstaand gebouw aan de slag wil gaan. Het gemeentelijk beleid is er nog steeds op gericht dat we een positieve grondhouding hebben met betrekking tot initiatieven die zijn gericht op de transformatie van kansarme kantoren. Daarbij gaat het om gebouwen waarbij de kans dat ze nog als kantoor verhuurd kunnen worden, niet groot is.
Binnen Eindhoven worden drie afzonderlijke nieuwbouw kantorenmilieus onderscheiden; Stationsgebied, Strijp-S en Flight Forum. Deze verschillende kantorenmilieus hebben ieder hun eigen kenmerken en kennen dan ook hun eigen doelgroepen. We zetten erop in dat de ontwikkeling van deze kantoorlocaties optimaal aansluit op de marktvraag.
Omdat het gemeentelijk kantorenbeleid inmiddels tien jaar oud was én omdat de kantorenmarkt in Eindhoven in toenemende mate 'communiceert' met de omliggende gemeenten, is in 2022 een 'kantorenbrief' voor het gehele Stedelijk Gebied Eindhoven vastgesteld. Dit regionale kantorenbeleid grijpt vooral terug op een onderzoek dat STEC in 2022 heeft uitgevoerd in opdracht van de Provincie ('Behoefteraming kantoren Noord-Brabant'). Hierin is voor de verschillende typen nieuwbouw kantorenmilieus vastgesteld hoe de verwachte vraag naar kantoren zich de komende tien jaar verhoudt tot de planvoorraad. De voornaamste conclusie daarbij is dat de vraag naar nieuwbouw zich vooral zal concentreren in het zogenaamde centrummilieu / OV-Knoop (lees; stationslocaties) en op campuslocaties.
Toets
Geen van de bovenstaande gebieden ligt binnen deze wijziging van het omgevingsplan.
Conclusie
Deze wijziging is daarmee in lijn met de bedrijventerreinennota.
Tot de maatschappelijke functies worden gerekend educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede begraafplaatsen. In deze wijziging is een aantal maatschappelijke voorzieningen aanwezig, zoals ziekenhuizen (Catharina ziekenhuis en het Maxima Medisch centrum), kerken, scholen, kinderopvang en een begraafplaats. Tot slot ligt het woonpark Eckartdal van Lunetzorg binnen de grenzen van deze wijziging.
Veel activiteiten in de fysieke leefomgeving hebben te maken met geluid; ze veroorzaken geluid(hinder) of worden eraan blootgesteld. Daarom worden er regels gesteld aan geluid. Deze regels gaan over het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen, en industrieterreinen en activiteiten enerzijds en de bescherming van geluidgevoelige gebouwen en locaties anderzijds.
De mate waarin het geluid van (spoor)wegen en industrieterreinen de omliggende geluidgevoelige functies mag belasten is geregeld in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Daarin zijn instructieregels opgenomen die erop zijn gericht het geluid door een weg, spoorweg of industrieterrein te beheersen (artikel 3.18 lid 1 Bkl). De wetgever maakt daarbij onderscheid tussen geluidbronnen met een geluidproductieplafond als omgevingswaarde (GPP) en bronnen met een basisgeluidemissie (BGE).
Geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen heeft invloed op de omgeving. Daarom moet bij nieuwe ontwikkelingen gelegen binnen het geluidaandachtsgebied van de voornoemde bronnen, het geluid van deze bronnen op geluidgevoelige gebouwen altijd beoordeeld worden.
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, dient – naast het geluid afkomstig van (spoor)wegen en industrieterreinen – ook het geluid van overige activiteiten in de fysieke leefomgeving beoordeeld te worden. Bij een aanpassing van het omgevingsplan houdt de gemeente rekening met het geluid door activiteiten met gebruiksruimte op geluidgevoelige gebouwen. Het gaat hierbij om het geluid van alle milieubelastende activiteiten met een functionele binding tezamen. In de afweging betrekt de gemeente de specifieke plaatselijke situatie en de (cumulatieve) gevolgen van activiteiten voor de gezondheid van haar burgers en het milieu. Rekening houden met geluid werkt twee kanten op, het gaat om het toelaten van:
• activiteiten met gebruiksruimte nabij geluidgevoelige gebouwen;
• geluidgevoelige gebouwen nabij bestaande activiteiten met gebruiksruimte.
De wijziging van dit omgevingsplan voorziet niet in de ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige gebouwen.
Het Rijk toetst en monitort de luchtkwaliteit vooral in de zogenoemde aandachtsgebieden. Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) of fijnstof (PM10) dan verwacht mag worden. Soms worden hier de rijksomgevingswaarden overschreden of is de achtergrondconcentratie zo hoog, dat bij toevoeging van een nieuw project een rijksomgevingswaarde overschreden kan worden. Bij een aanvraag voor één of meerdere activiteiten in een aandachtsgebied, dient het effect van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit beoordeeld te worden. Als de gemeente activiteiten toelaat, die leiden tot gebruik van wegen, vaarwegen of spoorwegen (verkeersaantrekkende werking) of waarvoor luchtregels staan in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) moet worden voldaan aan de omgevingswaarden. Dit volgt uit artikel 5.51 van het Bkl.
In Afdeling 2.2 van het Bkl zijn omgevingswaarden opgenomen voor stikstofoxiden, stikstof- dioxiden, fijnstof, benzeen, lood, koolmonoxide en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) mogelijk overschrijdingen verwacht. Uit paragraaf 5.1.4.1 van het Bkl volgt vervolgens dat wanneer een (wijziging van het) omgevingsplan activiteiten toestaat die leiden tot een verhoging van die concentratie stikstofdioxide dan wel fijnstof in de buitenlucht, de omgevingswaarden als genoemd in afdeling 2.2. in acht worden genomen in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
|
|
norm |
ingangsdatum |
|
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 |
40 µg/m3 |
1‑1‑2015 |
|
Jaargemiddelde grenswaarde PM10 |
40 µg/m3 |
1‑6‑2011 |
|
Daggemiddelde grenswaarde PM10 |
max. 35 dagen/jaar > 50 µg/m3 |
1‑6‑2011 |
De gemeente Eindhoven heeft een luchtaandachtsgebied voor zowel stikstofdioxide als fijn stof. Dit houdt in dat voor iedere ontwikkeling de luchtkwaliteit getoetst dient te worden.
Luchtvervuiling door milieubelastende activiteiten
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat algemene Rijksregels voor lucht bij milieubelastende activiteiten. Voor veel milieubelastende activiteiten gelden regels die de emissie naar de lucht moeten beperken, alsmede een zogenaamde zorgplicht. Deze verplicht bedrijven vooraf na te gaan op welke wijze zij verontreiniging van de buitenlucht kunnen voorkomen of beperken. Bedrijven worden geacht preventieve maatregelen te nemen.
De regels voor luchtemissies staan in hoofdstuk 4 en 5 van het Bal. De regels hebben tot doel de luchtkwaliteit te beschermen en te verbeteren. De specifieke beoordelingsregels voor lucht staan in artikel 8.17, 8.21 en 8.24 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Deze wijziging van het omgevingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor deze wijziging van het omgevingsplan.
Er zijn diverse sectoren waarbij geurhinder een rol kan spelen, zoals onder meer bij veehouderijen en andere landbouwactiviteiten, de mengvoederindustrie, horeca, rioolwaterzuiveringsinstallaties, slachterijen en (andere) milieubelastende activiteiten. De gemeente moet bij de vaststelling van (een wijziging van) het omgevingsplan rekening houden met geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen.
Rekening houden met geur werkt twee kanten op:
bij het mogelijk maken van activiteiten met gebruiksruimte in de buurt van geurgevoelige gebouwen;
bij het toelaten van geurgevoelige gebouwen in de buurt van bestaande activiteiten met gebruiksruimte (geurveroorzakende bedrijven);
Aanvaardbare geurhinder
De geur van een activiteit (met gebruiksruimte) op een geurgevoelig gebouw moet aanvaardbaar zijn (artikel 5.92 lid 2 Bkl). Dit betekent dat de gemeente moet beoordelen of waarden, afstanden of gebruiksregels in het omgevingsplan leiden tot een aanvaardbaar hinderniveau. Gemeenten bepalen zelf welke mate van geurhinder zij aanvaardbaar vinden. De gemeente Eindhoven heeft de geurregels van de Bruidsschat in haar omgevingsplan overgenomen.
Geurhinder door activiteiten
Activiteiten die op enige wijze geurhinder veroorzaken moeten voldoen aan de regels die in het omgevingsplan staan.
Voor een aantal milieubelastende activiteiten geldt een vergunningplicht op basis van hoofdstuk 3 van het (Bal). De beoordelingsregels zijn opgenomen in afdeling 8.5 'Omgevingsvergunning milieubelastende activiteit' van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het bevoegd gezag gebruikt deze beoordelingsregels bij het beoordelen van de vergunningaanvraag. In het Bkl staan algemene beoordelingsregels en specifieke beoordelingsregels voor geur.
Net buiten het plangebied ligt de rioolwaterzuivering aan de Van Oldenbarneveltlaan van Waterschap De Dommel. Deze RWZI verspreidt geur naar de omgeving. Om zowel de belangen van de RWZI als die van omwonenden te beschermen is de geurcontour van de RWZI in beeld wordt gebracht. Hiertoe is een geurrapport opgesteld (Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, d.d. 13 november 2015, nr. 220833, Geurcontour RWZI Van Oldenbarneveltlaan Eindhoven). Uit het rapport blijkt dat de geurcontour van 0,5 odour unit per kubieke meter lucht als 98-percentiel over enkele woningen/gebouwen aan de noordzijde van het plan ligt. Omdat het hier een bestaande situatie betreft en er geen nieuwe geurgevoelige objecten binnen deze contour worden gerealiseerd geldt in die gevallen de 1,5 odour unit per kubieke meter lucht als 98-percentiel.
In onderstaande figuur zijn de geurcontouren weergegeven.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsbesluit.
Uit de Omgevingswet volgt dat gemeenten primair verantwoordelijk zijn voor de zorg voor de fysieke leefomgeving, waaronder ook de zorg voor (de kwaliteit van) de bodem wordt verstaan.
Het wettelijk instrumentarium onder de Omgevingswet is voor wat betreft de bodem gebaseerd op drie pijlers:
het voorkomen van nieuwe verontreiniging of aantasting (preventie);
het meewegen van bodemkwaliteit als onderdeel van een brede afweging van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving in relatie tot functies (toedeling van functies);
het op duurzame en doelmatige wijze beheren van resterende historische verontreinigingen (beheer van historische bodemverontreinigingen).
Om een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie toe te staan, dient op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (artikel 5.89i en 5.89j) aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik. Een locatie is bodem-gevoelig als hier een bodemgevoelig gebouw is toegelaten op grond van een omgevingsplan of omgevingsvergunning. Tot een bodemgevoelige locatie hoort ook een aaneengesloten terrein direct grenzend of toebehorend aan een bodemgevoelig gebouw, zoals een tuin of terrein. Onder een bodemgevoelig gebouw wordt verstaan; een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt en waar personen meer dan twee uur per dag aaneengesloten aanwezig zijn.
Om aan te tonen of de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik is het uitvoeren van een vooronderzoek bodem als bedoeld in artikel 5.7a van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de beoogde ontwikkeling. Waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie zijn (op grond van artikel 5.89i Bkl) opgenomen in het omgevingsplan.
Indien voor een woonwijk een vooronderzoek uitgevoerd moet worden kan indien beschikbaar volstaan worden met een toets aan de bodemkwaliteitskaart. De gemeente Eindhoven beschikt over een bodemkwaliteitskaart. Hieruit blijkt dat de globale bodemkwaliteit in Woensel buiten de Ring en in Oude Gracht voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse “landbouw/natuur”.
Aanvullend op de toets aan de bodemkwaliteitskaart is het bodeminformatiesysteem van de gemeente Eindhoven geraadpleegd. Dit om te bepalen of binnen Woensel buiten de Ring en de Oude Gracht lokaal verontreinigingen bekend zijn die een risico voor de gezondheid vormen.
Binnen het plangebied zijn geen gevallen van bodemverontreiniging bekend die een risico voor de gezondheid vormen. In sommige gevallen kan toch sprake zijn van beperkingen in het gebruik of extra kosten die gemaakt moeten worden als grond moet worden afgevoerd. Het verdient dan ook sterk aanbeveling om bij grondtransacties, bouwactiviteiten of grondverzet specifiek voor de betreffende locatie een vooronderzoek bodem als bedoeld in artikel 5.7a van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) uit te voeren. In sommige gevallen zal het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek als bedoeld in artikel 5.7b van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) noodzakelijk zijn. Dit geldt bijvoorbeeld bij het aanvragen van sommige omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen en bij het afvoeren van vrijkomende partijen grond.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van deze wijziging van het omgevingsplan.
Omgevingsveiligheid beschrijft de risico’s die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Ook wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Grenswaarden en standaardwaarden voor het Plaatsgebonden Risico (PR) ten aanzien van (zeer) (beperkt) kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties zijn opgenomen in artikel 5.6 tot en met artikel 5.11a van het Bkl. Grenswaarden voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties (art. 5.7 lid 1 Bkl) worden in een Omgevingsplan in acht genomen. Met standaardwaarden voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties wordt in een omgevingsplan rekening gehouden (art. 5.11 Bkl). Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden (bijlage VII Bkl).
In hoofdstuk 4 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) zijn alle activiteiten opgenomen waarbij een vaste norm van toepassing is en voor welke activiteiten een berekening van PR-contour en aandachtsgebied vereist is.
Groepsrisico
Het groepsrisico betreft de kans op het overlijden van een groep van tien of meer personen per jaar als gevolg van een ongewoon voorval. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Onder de Omgevingswet is gekozen voor een nieuwe benadering van het groepsrisico, met aandachtsgebieden. Aandachtsgebieden laten zien op welke locaties extra aandacht nodig is om aanwezigen te beschermen tegen mogelijke ongevallen bij activiteiten met gevaarlijke stoffen. Aandachtsgebieden laten zien waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen, onvoldoende beschermd zijn tegen gevaren uit de omgeving. Voorbeelden van die gevaren zijn warmtestraling (brand), overdruk (explosie) en giftige stoffen in de lucht (gifwolk). Via de
aandachtsgebieden worden deze gevaren zichtbaar op de kaart, zodat direct duidelijk is welke gevaren waar op kunnen treden. Daardoor heeft het bevoegd gezag bij het nemen van besluiten over de fysieke leefomgeving de risico’s van activiteiten met gevaarlijke stoffen meteen in beeld. Zo kan het bevoegd gezag ze al aan het begin van het planproces meenemen. Aandachtsgebieden zijn er voor brandgevaar, explosiegevaar en gifwolken.
Kwetsbare functies
Bij de beoordeling van de hiervoor beschreven risico’s wordt uitgegaan van een onderscheid in zeer kwetsbare gebouwen, kwetsbare gebouwen, beperk kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties en beperkt kwetsbare locaties. Of een bepaald gebouw of een bepaalde locatie is aan te merken als één van voornoemde gebouwen of locaties volgt uit het Bkl (Bijlage IV). Gebouwen met een woonfunctie zijn kwetsbare gebouwen, net als onder andere gebouwen met een kantoor- of onderwijsfunctie. Basisscholen, kinderdag- verblijven en gebouwen met 24-uurszorg zijn voorbeelden van zeer kwetsbare gebouwen. Deze indeling is gemaakt op basis van de volgende afwegingen:
Hoeveel personen zijn in dat gebouw c.q. op die locatie gelijktijdig aanwezig?
Wat is de aanwezigheidsduur van die personen?
In hoeverre zijn die personen in staat zichzelf in veiligheid te brengen bij een incident.
Het realiseren van zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare gebouwen en locaties is niet mogelijk binnen een plaatsgebonden risicocontour. Voor het overige geldt dat rekening dient te worden gehouden met de relevante plaatsgebonden risicocontouren en aandachtsgebieden. Dat vraagt om een afweging en motivering (verantwoording) bij het wijzigen van het omgevingsplan.
Oude Gracht
Binnen Oude Gracht zijn vier gasdrukregel- en meetstations (allen type B, open opstelling/vrijstaand gebouw) gelegen, aan de Ds. Theodor Fliednerstraat 1 en 5, Romuluslaan 12 en Adonispad ong..
Woensel buiten de Ring
Binnen Woensel buiten de Ring zijn vier gasdrukregel- en meetstations (type B, open opstelling/vrijstaand gebouw) gelegen, aan de Michelangelolaan 2, Byrdstraat, Baffynlaan en de Generaal van Haersoltelaan.
Voor deze stations gelden veiligheidsafstanden die zijn opgenomen in het omgevingsplan. Hierbinnen is het boden om de gronden te gebruiken voor een beperkt kwetsbaar, kwetsbaar of zeer kwetsbaar gebouw. Het mag ook niet worden gebruikt als een beperkt kwetsbare of kwetsbare locatie.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsbesluit.
Beleidskaders
Het Masterplan Mobiliteit 2050 ‘Wij gaan vooruit’ is in maart 2024 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin zijn de hoofdlijnen van het mobiliteitsbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2050) vastgelegd. Met een concrete uitwerking voor de komende jaren (t/m 2026) en een doorkijk naar 2030. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven.
Masterplan Mobiliteit 2050
Het Masterplan Mobiliteit streeft naar een toekomst waarin wij in verbinding zijn met elkaar, waarin er vrijheid is voor iedereen om te gaan en staan waar ze willen en op welke manier ze dat willen, waarin we ruimte maken voor elkaar en de veelzijdigheid van de stad, waar het veilig is voor jong en oud. Een stad waar de lucht schoon is en waar we gezond oud kunnen worden. Een stad waar het fijn is om te zijn en waar we kunnen ontspannen.
Voetgangersverkeer
De gemeente Eindhoven wil meer aandacht schenken aan de voetganger in de stad. Daarvoor zijn een tweetal routenetwerken voor de voetgangers benoemd in het ‘Masterplan Mobiliteit 2050’. Routes om actief te verplaatsen en routes om ontspannen te bewegen.
Fietsverkeer
De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In het 'Masterplan Mobiliteit 2050' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat twee soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid: doorfietsroutes en stadroutes.
Openbaar vervoer
Het vervoer per spoor en het netwerk van hoogwaardige busverbindingen vormt volgens het Masterplan Mobiliteit 2050 het kernnetwerk voor het openbaar vervoer. Voor het busnetwerk wordt vervolgens uitgegaan van twee netwerken: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen.
Autoverkeer
Het wegennetwerk is in Masterplan Mobiliteit 2050 geactualiseerd. Dit bestaat uit de volgend indeling in hoofdwegen: Randweg A2/N2, Ring en regionale bundelroute, Radialen buiten de ring, Radialen binnen de ring. Daarmee is een robuust wegennetwerk gedefinieerd voor de hoofdontsluiting voor autoverkeer. Dit zijn ook de wegen waar een maximum snelheid van tenminste 50 km/u gehandhaafd zal blijven in de toekomst. Een onderliggend netwerk van gebiedsontsluitingswegen zorgt voor de verder ontsluiting van de diverse stadsdelen en wijken. Op enkele uitzonderingen na zullen deze uit oogpunt van leefbaarheid en veiligheid in de toekomst allemaal een maximum snelheid van 30 km/u kennen.
Hubs
Hubs vormen de verbindende schakels in de verplaatsingen. Het zijn de plekken waar verschillende vervoerwijzen samenkomen en mensen kunnen overstappen. Voor de mobiliteitstransitie zijn verplaatsingen met een of meer overstappen essentieel. Mobiliteitshubs in Eindhoven hebben vooral drie functies; het aanbieden van deelmobiliteit, het faciliteren van de overstap van de ene op de andere vervoerwijze en tot slot het (op afstand) parkeren van de (eigen) auto. Hubs hebben in Eindhoven verschillende verschijningsvormen op allerlei schaalniveaus.
Het STOMP principe
In en om het centrum van Eindhoven spelen diverse (grote) verdichtingsopgaven die ieder hun eigen mobiliteitsbehoefte meebrengen. Om het centrum nu en in de toekomst bereikbaar, leefbaar en veilig te houden moet op een andere manier naar de inrichting en het gebruik van de openbare ruimte gekeken moeten worden. Hierbij wordt uitgegaan van het STOMP principe.
STOMP staat voor hoe we verplaatsingen onderscheiden:
Bij het STOMP-ontwerpprincipe wordt eerst naar de voetganger gekeken (Stappen), vervolgens naar de fietser (Trappen), OV en MaaS en pas daarna wordt naar de privéauto gekeken. Deze aanpak sluit ook aan op de doelstellingen/ambities uit het Masterplan Mobiliteit 2050 dat specifiek inzet op lopen, fietsen en openbaar vervoer, vooral binnen de Ring, terwijl de automobiliteit meer wordt gebundeld en naar de Ring.
Autoparkeren
De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom wordt er ingezet op ruimte-efficiënt en omgevingsvriendelijk vervoer. Meer lopen, fietsen, openbaar vervoer en gebruik van deelmobiliteit en minder gebruik van de auto. Deze mobiliteitstransitie is in het belang van een bereikbare en leefbare stad.
De Nota Parkeernormen 2024 is opgesteld om de door de gemeente Eindhoven gewenste mobiliteitstransitie te kunnen sturen. We hebben te maken met een grote verdichtingsopgave in Eindhoven en tegelijk het centrum van Eindhoven goed bereikbaar blijven. De parkeernormen die aan bouwplannen gesteld worden, dragen bij aan de doelstellingen voor een autoluw centrum en aan de verdichtingsopgave in de hele stad en maken het daarom ook mogelijk om plannen te realiseren met minder of zelfs (in het centrum) zonder de aanleg van parkeerplaatsen (nulnorm).
De parkeernormering heeft betrekking op het parkeren van auto’s en fietsen. In de systematiek wordt echter ook ingezet op duurzame alternatieve vervoerswijzen. Dit is onder meer uitgewerkt in de vorm de verplichte reductie bij HOV en het stimuleren van deelmobiliteit en mobiliteitshubs (minder parkeerplaatsen bij stations en HOV-haltes en bij gebruik van deelvervoer voor bewoners. Daarnaast willen we bestaande parkeercapaciteit beter gaan benutten in plaats van het aanleggen van nieuwe parkeerplaatsen. Voor het gedeelte van de parkeeropgave waar een plan niet in voorziet, bestaat het mobiliteitsfonds waarin de afkoopbedragen terecht komen ten behoeve van stadsbrede duurzame mobiliteitsvoorzieningen.
Fietsparkeren
In de Nota Parkeernormen 2024 zijn eveneens de fietsparkeernormen opgenomen. Naast voldoende in omvang hangt het succes van een fietsenstalling sterk af van de kwaliteit, de bruikbaarheid, sociale veiligheid en het comfort ervan. De belangrijkste kwaliteitseisen voor toegankelijkheid, inrichting en bruikbaarheid zijn om die reden ook is vastgelegd: het Besluit bouwwerken leefomgeving (art. 4.171) regelt dat een woonfunctie over een afsluitbare bergruimte moet beschikken voor het stallen van fietsen en bij collectieve fietsenstallingen gelden de kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen die Eindhoven als gelijkwaardig beschouwt mits de benodigde aantallen fietsparkeerplekken conform de normen worden ingepast.
Deze wijziging van het omgevingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen, die gevolgen kunnen hebben voor het verkeer en parkeren.
Het aspect verkeer en parkeren vormt daarom geen belemmering voor deze wijziging van het omgevingsplan.
Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen: het verhaal van de stad, de waarde van groen, de ambitie van Eindhoven en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke woon- en werkomgeving door bij te dragen aan de thema’s biodiversiteit, gezondheid, identiteit en klimaatadaptatie.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het Groenbeleidsplan.
Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds (beleidsregel groencompensatie). De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Onderhavig planwijziging is in de kaart 'Ruimtelijke Strategieën' in het Groenbeleidsplan voor het grootste deel aangeduid als 'stad, rood beeldbepalend'. Daarnaast zijn delen van het gebied aangeduid als 'stad, groen beeldbepalend', 'Multifunctioneel groen' en 'Structureel stadsgroen' . Als ordeningsprincipe wordt de volgende strategie aangehouden:
Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend
In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het uitgangspunt is dat de kwaliteit en het oppervlak van het groen niet verder mogen afnemen. De ondersteunende functie van het groen is van groot belang, vooral vanwege de betekenis voor biodiversiteit, gezondheid, identiteit en klimaatadaptatie. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.
Strategie 2: Stad, groen beeldbepalend
Het betreft gebieden met een uitgesproken groen karakter die bovendien aansluiten bij de hoofdgroenstructuur en deze versterken. Het beleid is gericht op het behouden en ontwikkelen van het bijzondere groene karakter en de aansluiting op de hoofdgroenstructuur. Bouwen is in deze gebieden beperkt mogelijk, mits het groene karakter centraal blijft staan.
Strategie 4: Structureel stadsgroen
In deze gebieden gaat het om het netwerk van de binnenstedelijke groenstructuur. Het groen is bedoeld voor groene dooradering van de stad, voor intensieve recreatie en ontspanning (parken), natuur en waterberging. Als uitgangspunt wordt ingezet op een robuust groen netwerk. Het beleid is gericht op het versterken van de functionaliteit van deze gebieden en het verbinden tot robuuste structuren. Toevoeging van niet-groene voorzieningen is slechts mogelijk als sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang, als er geen alternatieven voorhanden zijn, als door een 'groen-inclusief ontwerp' de groene kwaliteit tenminste wordt gehandhaafd en als compensatie plaatsvindt van de per saldo verloren deel van de groenstructuur.
Strategie 5: Multifunctioneel groen
Het betreft voornamelijk aan de stadsrand gelegen gebieden met uiteenlopende groenfuncties. Het beleid is gericht op het versterken van het contact tussen de stedelingen en het landschap met een goede balans tussen intensief en extensief recreatief gebruik waarbij de landschappelijke en ecologische waarden worden beschermd. Uitgangspunt daarbij is het behouden van de aanwezige natuur- en landschapskwaliteiten en waar mogelijk deze verder te ontwikkelen. Gebruiksfuncties zijn veelal volkstuinen, golfbanen, bos, natuureducatie, kleinschalige sportgebieden, maneges, wandelen, fietsen en kleinschalige landbouw.
In de Verordening Bomen 2024 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij wordt ook gezorgd voor de compensatie van te kappen bomen. De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.
Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen nodig als:
het vellen van een boom of houtopstand met een stamomtrek van minimaal 45 centimeter op 130 centimeter hoogte waarbij in geval van 'meerstammigheid' de stamomtrek van de dikste stam geldt;
het snoeien van meer dan 30% van het kroonvolume of wortelgestel van een boom of houtopstand met een stamomtrek van minimaal 45 centimeter op 130 centimeter hoogte;
het verplanten van een boom of houtopstand met een stamomtrek van minimaal 45 centimeter op 130 centimeter hoogte;
voor het eerst kandelaberen van een boom of houtopstand met een stamomtrek van minimaal 45 centimeter op 130 centimeter hoogte;
het vellen van een boom of houtopstand, ongeacht de stamomtrek, die is aangelegd op grond van een herplant-, compensatie en/of instandhoudingsplicht;
het voorhanden of in voorraad hebben dan wel het vervoeren van een gekapte boom of houtopstand, of delen ervan, met een plantenziekte voor zover deze plantenziekte zich kan verspreiden.
De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels voor compensatie is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Aanvullingswet Natuur.
De Aanvullingswet Natuur is van toepassing buiten de Bebouwingscontour houtkap (voorheen bebouwde komgrens Wet Natuurbescherming) op:
boom of houtopstand met minimaal 45 centimeter stamomtrek gemeten op 130 centimeter hoogte, buiten erven of in tuinen;
houtopstanden met een oppervlakte van meer dan 10 are. Het gaat hier om de oppervlakte van de totale houtopstand dus niet alleen van het te vellen deel;
houtopstanden die bestaan uit een rijbeplanting van meer dan 20 bomen (gerekend over het totaal aantal rijen). Het gaat hier om het aantal bomen in rijbeplanting van de totale houtopstand dus niet alleen het aantal te vellen bomen.
Voor bomen geldt dus of de Aanvullingswet Natuur of de Verordening Bomen 2024. Voor het vellen van bomen die onder bovenstaande criteria vallen, dient een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.
Verdere details zijn te vinden in de Verordening bomen 2024 en de nadere uitwerking daarvan in de nadere regels.
Nadere regels compensatieplicht Verordening Bomen 2024
Het uitgangspunt is dat er bij kap fysiek gecompenseerd wordt in de zin van herplant van een gelijkwaardige boom of houtopstand.
Fysieke compensatie vindt plaats op dezelfde locatie als waar de te vellen boom of houtopstand aanwezig is of was. Indien herplant op die locatie niet mogelijk is, is een alternatieve locatie op het perceel of in het plangebied mogelijk.
Indien fysieke compensatie slechts deels mogelijk is kan de herplant worden aangevuld met financiële compensatie. Dat fysieke compensatie niet mogelijk is moet onderbouwd worden door de initiatiefnemer en vervolgens worden beoordeeld en goedgekeurd door het college.
Er is een 'Groene kaart' waarop ter informatie het volgende is aangegeven:
groenstructuur van de gemeente Eindhoven (groene wiggen, groene dooradering en hoofgroenstructuur);
groenarme gebieden;
centrumgebied;
bebouwingscontour houtkap als bedoeld in artikel 5.165b Besluit kwaliteit leefomgeving;
gemeentelijke waardevolle bomen en monumentale bomen.
De informatie op de groene kaart is nodig om:
te duiden waar de waardevolle bomen staan;
te duiden waar de monumentale bomen staan;
inzicht te geven in de Bebouwingscontour houtkap;
inzicht te geven in de gebieden waar een compensatiefactor geldt in het geval financiële compensatie aan de orde is; het centrumgebied en de groenarme gebieden (zie Nadere regels compensatieplicht).
Deze wijziging van het omgevingsplan gaat uit van het conserveren van de bestaande situatie, zodat hiermee geen effecten op de bomen zijn te verwachten.
Ter bescherming van de natuur zijn in het Besluit kwaliteit leefomgeving diverse regels opgenomen. Deze regels komen grotendeels overeen met de regels die zijn opgenomen in de huidige Wet natuurbescherming.
Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten, diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden.
Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).
Deze wijziging van het omgevingsplan betreft een actualisatie en richt zich voornamelijk op bestendiging van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur. Hierdoor zijn dan ook geen effecten op beschermde soorten te verwachten.
Rijk
Nederland leeft met water. In de kamerbrief ’water en bodem sturend’ van 25 november 2022 formuleert het Rijk een aantal uitgangspunten om water en bodem sturend te laten zijn in de ruimtelijke ordening. Dat betekent dat bij bouwen rekening gehouden moet worden met water. Bij de vaststelling van het omgevingsplan moet de gemeente voor het waterbelang de opvattingen van de waterbeheerder betrekken. Dit volgt uit een instructieregel (artikel 5.37) die is opgenomen in paragraaf 5.1.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Op basis van artikel 5.37 vervalt de term ‘watertoets’. Met ingang van de Omgevingswet vervangt het begrip 'weging van het waterbelang' deze term. Er gelden geen regels voor hoe de gemeente de waterbeheerder hierbij betrekt. De gemeente is vrij om hier zelf invulling aan te geven.
Provincie
De Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant bevat instructieregels voor waterschappen en gemeenten. In hoofdstuk 5 van de Omgevingsverordening staan de instructieregels voor gemeenten. Voor het thema ’water’ zijn de volgende artikelen van belang:
In artikel 5.7 wordt voor het realiseren van een veilige, gezonde leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit toepassing gegeven aan de lagenbenadering. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan het principe ‘water een bodem sturend’. Het is een keuze van het kabinet om bij de inrichting van Nederland meer rekening houden met water en bodem. Dit principe is vertaald in diverse randvoorwaarden waarmee provincies samen met alle betrokken partijen een gebiedsgerichte aanpak kunnen opstellen.
In artikel 5.16 tot en met artikel 5.18 worden de grondwatervoorraden beschermd. Daardoor blijft waterwinning voor menselijke consumptie mogelijk.
Artikel 5.41 en 5.42 gaan in op de bescherming van de waterhuishouding en behoud en herstel van watersystemen. Doel van de attentiezone waterhuishouding is om ontwikkelingen die een negatieve invloed hebben op de binnen de attentiezone gelegen natte natuurparels tegen te gaan. Het werkingsgebied 'Behoud en herstel watersystemen' is gebaseerd op het Regionaal waterprogramma en gebaseerd op waterlopen met de functie waternatuur, (natte) ecologische verbindingszones en gebieden die in de reconstructie- en gebiedsplannen zijn aangeduid als 'ruimte voor beek- en kreekherstel'. Uitgangspunt voor de begrenzing door de gemeente in het omgevingsplan is een breedte van ten minste 25 meter aan weerszijden van de waterloop.
Om de ruimte voor oppervlaktewater te behouden zijn artikel 5.49 en 5.50 opgesteld. Een waterloop heeft ruimte nodig om bij langdurige neerslag water te kunnen afvoeren. Daarbij treedt het water uit zijn ‘bakje’ en overstroomt de omgeving. Hier dient rekening mee te worden gehouden bij bouwactiviteiten. Binnen regionale waterberging (artikel 5.49) gelden meer beperkingen dan in de reserveringsgebieden waterberging, omdat deze gebieden concreet nodig zijn om wateroverlast tegen te gaan. Binnen reservering waterberging (artikel 5.50) is een afweging mogelijk. De onderbouwing van het besluit tot wijziging van het omgevingsplan bevat hiervan de verantwoording. In beide gevallen geldt bij het opnemen van een regeling in het omgevingsplan dat betrokkenheid van de waterschappen, als primair verantwoordelijk bestuursorgaan voor de inrichting van de waterbergingsgebieden, nodig is.
Waterschap
Het waterschap gaat niet over ruimtelijke ordening. Uit artikel 5.37 van het Bkl volgt dat de gemeente de opvattingen van de waterbeheerder moet betrekken bij het vaststellen van het omgevingsplan. Op basis van het uitgangspunt ‘water en bodem sturend’ kan de rol van het waterschap in de ruimtelijke ordening wellicht wijzigen. Hoofdstuk 6 (Waterschapsverordeningen) van het Bkl bevat in artikel 6.2 een verbod om zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten die gevolgen kan hebben voor een KRW-oppervlaktewater lichaam of een grondwaterlichaam. Dit kan zowel kwalitatieve- als kwantitatieve aspecten bevatten waarbij directe, maar ook indirecte (riool)afvoer in ogenschouw wordt genomen en is geregeld in artikel 1.7 ‘Specifieke zorgplicht’ van de Waterschapverordening Waterschap De Dommel 2024.
In de Keur van Waterschap De Dommel bevat artikel 3.6 een verbod op afvoer door verhard oppervlak zonder vergunning. Op basis van de algemene regel 15 (Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak) geldt een vrijstelling als het waterschap na 1 januari 2019 heeft ingestemd met de waterparagraaf in het bestemmingsplan. Voor de gemeente Eindhoven is dit geval. Dat betekent dat de rekentool klimaatadaptie opgave leidend is bij elke nieuwe ontwikkeling.
Gemeente Eindhoven
De gemeente Eindhoven heeft drie wettelijke zorgplichten (inzameling en transport van afval-, hemel- en grondwater). Daarnaast zijn in het Water- en Klimaatadaptatie Aanpak (WKA) taken beschreven voor het oppervlaktewater en de water gerelateerde klimaatadaptatie opgaven.
De water gerelateerde klimaatadaptatie opgaven zijn verder uitgewerkt in waterregels. Deze regels binden derden aan de doelen van dit beleid.
Deze regels binden derden aan de doelen van dit beleid. De regels voor waterberging zijn zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis in millimeters wordt. Ook ontwikkelingen in groenarme buurten worden op deze manier gestimuleerd.
De gemeente Eindhoven heeft de rekentool klimaatadaptatie opgave ontwikkeld waarmee initiatiefnemers eenvoudig kunnen nagaan wat de omvang van de klimaatadaptatie maatregelen moet zijn, op basis van een aantal gegevens van hun initiatief en de locatie. Ook de vergroeningsopgaven zijn opgenomen in de rekentool. De regels die horen bij de rekentool klimaatadaptatie opgave zijn opgenomen in het Omgevingsplan. Dat betekent dat de rekentool klimaatadaptie opgave leidend is bij elke nieuwe ontwikkeling.
Rijk en provincie zetten in op water en bodem sturend maken. In Eindhoven zijn Watervisiekaarten opgesteld om invulling te geven aan het principe ‘water en bodem sturend’. Deze watervisiekaarten zijn richtinggevend bij elke ruimtelijke transitie binnen de gemeente Eindhoven en vormen een onderlegger voor het Omgevingsplan.
Beschrijving watersysteem plangebied Woensel buiten de Ring
|
Checklist watersysteem Woensel buiten de Ring |
|
|
Hoofdwatergang c.q. open water |
nee |
|
Zijwatergang |
nee |
|
Keurgebied binnen plangebied |
nee |
|
Binnen 25-100 jaarszone |
nee |
|
Binnen boringsvrije zone |
nee |
|
Ecologische verbindingszone |
nee |
|
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? |
nee |
|
Natuur Netwerk Brabant |
nee |
|
Rioolwatertransportleiding |
nee |
|
Waterschap gemaal |
nee |
|
Landelijke afvoernorm |
nee |
|
Verdachte/verontreinigde locaties |
Zie bodemparagraaf |
|
Infiltratie praktisch mogelijk? |
nee |
Gebied specifieke eigenschappen m.b.t. water
Het plangebied ligt ten noorden van het centrum in het stadsdeel Woensel-Zuid en bestaat uit de buurten Rapenland, Generalenbuurt, Kronenhoef en Oude Toren. Binnen het plangebied zijn geen legger watergangen van het waterschap aanwezig.
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Verharding
Het plangebied bevat zowel verharde oppervlakten als groen. Verharding bestaat hoofdzakelijk uit woningen met terreinverharding en openbare wegen. Openbaar groen of onverharde gebieden zijn aanwezig. Het plangebied grenst aan bestaand stedelijk gebied.
Bodemopbouw
In het plangebied treft men een toplaag aan die sterk is geroerd door de stedelijke ontwikkelingen. De bodemopbouw in dit deel van Eindhoven bestaat uit fijn leemhoudend zand afgewisseld met leemlenzen en is te typeren als (zeer) slecht doorlatend. Zonder het treffen van bodem verbeterende maatregelen wordt infiltratie van hemelwater in de bodem binnen het plangebied niet reëel geacht. Eventueel bekende bodemverontreinigingen zijn toegelicht in de bodemparagraaf van dit bestemmingsplan. Toekomstige ontwikkelingen mogen niet bijdragen aan een verdere verspreiding van de verontreiniging.
Grondwater
In het plangebied bevinden zich peilbuizen. De grondwaterstand fluctueert in de loop van het jaar. Ter indicatie: de grondwaterstand varieert thans tussen de NAP 14,20 & 15,80 meter.
Regenwater
Het regenwater dat op daken en wegen valt stroomt overwegend af naar de gemengde riolering. In dit gebied zijn twee type rioolstelsels aanwezig. De riolering in het gebied is hoofdzakelijk gemengd uitgevoerd, waarbij regenwater samen met afvalwater naar de zuivering wordt afgevoerd. In het noorden van het plangebied, in de Winston Churchilllaan, ligt hemelwaterriolering. In de huidige situatie loost het hemelwaterstelsel in het plangebied op het gemengd rioolstelsel. Bij afronding van waterstructuur Eindhoven Noord wordt het hemelwaterstelsel afgekoppeld en wordt het hemelwater via de waterstructuur afgevoerd.
Overtollig regenwater infiltreert, afhankelijk van de doorlatendheid, in de bodem.
Afvalwater
Alle panden in het plangebied zijn aangesloten op het gemengd riool dan wel het vuilwaterriool. Beide stelsels voeren onder vrij verval af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldebarneveltlaan.
Toekomstige situatie van het watersysteem
Verharding
Voor alle bestaande en eventuele nieuwe ontwikkelingen geldt de minimale eis: (huishoudelijk)afvalwater en regenwater van verharde oppervlakken gescheiden aanleveren tot de gemeentelijke erfgrens. Daar waar er een gescheiden stelsel ligt dient er gescheiden te worden aangesloten. Voor enkele activiteiten (bijvoorbeeld het laden en lossen van gevaarlijke stoffen) kan een uitzondering gelden. Momenteel bestaan er geen plannen om het reeds aanwezige gescheiden stelsel beter te benutten dan wel uit te bereiden en het verhard oppervlak daarop te gaan aansluiten.
De ombouw naar een gescheiden stelsel, in overleg met het waterschap, vindt plaats op de momenten dat de aanleg gecombineerd kan worden met een wijk- dan wel herinrichting of rijbaan vernieuwing binnen het plangebied.
Oppervlaktewater
Er zijn geen plannen bekend die veranderingen aanbrengen in het oppervlaktewatersysteem.
Waterkwaliteit
Bij het afkoppelen - en duurzame watersystemen in het algemeen - verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bijvoorbeeld olie van parkeerterreinen en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking 'afkoppelen & niet aankoppelen' dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden.
Beschrijving watersysteem plangebied Oude Gracht
|
Checklist watersysteem Oude Gracht |
|
|
Hoofdwatergang c.q. open water |
nee |
|
Zijwatergang |
nee |
|
Keurgebied binnen plangebied |
Ja, Beekdalen en attentiegebieden |
|
Binnen 25-100 jaarszone |
nee |
|
Binnen boringsvrije zone |
nee |
|
Ecologische verbindingszone |
nee |
|
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? |
ja |
|
Natuur Netwerk Brabant |
ja |
|
Rioolwatertransportleiding |
nee |
|
Waterschap gemaal |
nee |
|
Landelijke afvoernorm |
nee |
|
Verdachte/verontreinigde locaties |
Ja, Zie bodemparagraaf |
|
Infiltratie praktisch mogelijk? |
nee |
Gebied specifieke eigenschappen m.b.t. water
Het plangebied ligt ten noorden van het centrum in het stadsdeel Woensel en bestaat uit de wijken Oude Gracht-oost, Oude Gracht-west, Hondsheuvels en Eckartdal. Ten oosten net buiten het plangebied stroomt de rivier de Dommel. De Dommel is een wezenlijk onderdeel voor de afwatering van Eindhoven en valt onder de Keur van Waterschap de Dommel. Binnen het plangebied bevindt zich de waterstructuur Oude Gracht, die in verbinding staat met de Dommel. De Oude Gracht is een keurwatergang van Waterschap de Dommel
Oppervlaktewater
De Oude Gracht is op de legger van Waterschap de Dommel aangemerkt als een B-water. Binnen het plangebied bevinden zich twee hemelwater overstorten op de Oude Gracht. Een ter plaatse van de Agamemnonlaan en een ter plaatse van het Cassandraplein. Bij regenbuien wordt het hemelwater afkomstig van verharding via de Oude Gracht afgevoerd naar de Dommel. Aangrenzend aan de Dommel liggen (binnen het plangebied) diverse beschermde gebieden waaruit provinciaal en waterschap beleid voortvloeit. Binnen het plangebied zijn gebieden aangemerkt als Beekdalen, Attentiegebieden, Reserveringsgebied waterberging en Ecologische verbindingszones. Op de verbeelding kaart zijn de B wateren en beschermde gebieden aangegeven. Voor reserveringsgebieden waterberging geldt dat het afgeraden wordt binnen deze contouren kapitaal intensieve investeringen te doen. Deze gebieden zijn door het waterschap aangewezen als waterbergings zones bij hoogwater overlast. Als voorbeeld moet er gedacht worden aan het niet plaatsen van elektrische installaties beneden de te verwachten hoogwater peilen.
Verharding
Het plangebied bevat zowel verharde oppervlakten als groen. Verharding bestaat hoofdzakelijk uit woningen met terreinverharding en openbare wegen. Openbaar groen of onverharde gebieden zijn aanwezig. Het plangebied grenst aan bestaand stedelijk gebied en aan buitengebied.
Bodemopbouw
De bodemopbouw is van invloed op de karakteristiek van het watersysteem. In het plangebied treft men een toplaag aan die sterk is geroerd door de stedelijke ontwikkelingen. Een deel van het plangebied ligt in het rivierdal van de Dommel. Door afzettingen in het rivierdal is de doorlatendheid van de bodem hier laag. De bodemopbouw in dit deel van Eindhoven bestaat voornamelijk uit fijn leemhoudend zand afgewisseld met leemlenzen en is te typeren als (zeer) slecht doorlatend. Zonder het treffen van bodem verbeterende maatregelen wordt infiltratie van hemelwater in de bodem binnen het plangebied niet reëel geacht. Eventueel bekende bodemverontreinigingen zijn toegelicht in de bodemparagraaf van dit bestemmingsplan. Toekomstige ontwikkelingen mogen niet bijdragen aan een verdere verspreiding van de verontreiniging.
Grondwater
Het grondwater in het plangebied stroomt (noord)oostwaarts naar de Dommel die een drainerende werking heeft op de omgeving. In het plangebied bevinden zich peilbuizen. De grondwaterstand fluctueert in de loop van het jaar. Ter indicatie: de grondwaterstand varieert thans tussen de NAP 14,00 & 15,50 m. Het plangebied staat bij de gemeente bekend als gebied met hoge winterse grondwaterstanden.
Regenwater
Het regenwater dat op daken en wegen valt, stroomt overwegend af naar de gemengde riolering. In dit gebied zijn twee type rioolstelsels aanwezig. De riolering in het gebied is hoofdzakelijk gemengd uitgevoerd, waarbij regenwater samen met afvalwater naar de zuivering wordt afgevoerd. Op twee plaatsen in het plangebied is de riolering gescheiden uitgevoerd. Bij de gescheiden stelsels in het plangebied wordt het regenwater afkomstig van de verharding via het hemelwaterstelsel afgevoerd naar de Oude Gracht. Overtollig regenwater infiltreert, afhankelijk van de doorlatendheid, in de bodem of wordt afgevoerd via de Oud Gracht.
Afvalwater
Alle panden in het plangebied zijn aangesloten op het gemengd riool dan wel het vuilwaterriool. Beide stelsels voeren af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldebarneveltlaan.
Toekomstige situatie van het watersysteem
Verharding
Voor alle bestaande en eventuele nieuwe ontwikkelingen geldt de minimale eis: (huishoudelijk)afvalwater en regenwater van verharde oppervlakken gescheiden aanleveren tot de gemeentelijke erfgrens. Daar waar er een gescheiden stelsel ligt dient er gescheiden te worden aangesloten. Voor enkele activiteiten (zoals bijvoorbeeld het laden en lossen van gevaarlijke stoffen) kan een uitzondering gelden. Momenteel bestaan er geen plannen om het reeds aanwezige gescheiden stelsel beter te benutten dan wel uit te bereiden en het verhard oppervlak daarop te gaan aansluiten.
De ombouw naar een gescheiden stelsel, in overleg met het waterschap, vindt plaats op de momenten dat de aanleg gecombineerd kan worden met een wijk- cq herinrichting of rijbaan vernieuwing binnen het plangebied.
Oppervlaktewater
Er zijn geen plannen bekend die veranderingen aanbrengen in het oppervlaktewater systeem. De bestaande B wateren, inclusief de keurgebieden, blijven gehandhaafd.
Waterkwaliteit
Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking “afkoppelen & niet aankoppelen” dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden
Nationaal beleid
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld wanneer andere belangen zwaarder wegen, dan moeten de waarden worden opgegraven en daarmee ex situ worden behouden. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente het bevoegd gezag op het gebied van archeologie en cultuurhistorie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In het omgevingsplan houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden door het stellen van regels. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie. Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop de archeologische (te verwachten) waarden in de ondergrond zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven beschikt, als invulling van haar verantwoordelijkheid volgens de Erfgoedwet, over een eigen Archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Met deze kaart wil de gemeente het ondergronds cultureel erfgoed van Eindhoven behouden door behoedzame ontwikkeling en beheer.
De Archeologische verwachtingen- en waardenkaart (vastgesteld op 21 juni 2022) wordt beschouwd als een bureauonderzoek op gemeentelijk schaalniveau en geldt vanaf het moment van vaststelling als onderlegger voor het omgevingsplan.
Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeentegrenzen aangegeven door middel van categorieën (de categorieën 1 tot en met 8). Ter bescherming van de archeologische waarden worden deze (met uitzondering van categorie 8) op de verbeelding opgenomen als Waarde – Archeologie. Hieraan zijn per categorie regels gekoppeld. Deze regels geven aan wanneer archeologisch onderzoek verplicht is. (Bouw)werkzaamheden die binnen de in de regels vermelde oppervlakten én diepte vallen worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Hierdoor kunnen bij ruimtelijke ordeningsprocedures sneller beslissingen worden genomen en kan de archeologie in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.
Archeologisch kader
De van oorsprong hoger gelegen oude bouwlanden met een dik plaggendek, waaruit een groot deel van het gemeentelijk grondgebied bestond, blijken een goed geconserveerd bodemarchief te herbergen. Maar ook andere landschappelijke eenheden - zoals de nattere beekdalen en de flanken daarvan, de vennen of het 'restveen' - blijken vaak een waardevol archeologisch gegevensbestand te bevatten. Het gemeentelijk bodemarchief geeft blijk van een bewoningsgeschiedenis van duizenden jaren en herbergt archeologische resten daterend uit de (late) prehistorie, de Romeinse tijd, de vroege middeleeuwen, de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat geschreven bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
Een bijzondere betekenis heeft de historische kern van Eindhoven, die als stad al in de loop van de late middeleeuwen een belangrijke regionale economische en bestuurlijke rol vervulde. Daarnaast kent de gemeente uit deze periode een aantal (verdwenen) hoeven, kasteeltjes, kerken, (water)molens en dergelijke die zowel archeologisch en cultuurlandschappelijk van hoge waarde zijn. Archeologische waarnemingen binnen en ook buiten de van oorsprong laatmiddeleeuwse historische kernen bieden mogelijkheden om meer te weten te komen over de ontstaansgeschiedenis, ontwikkeling en bewoningsdynamiek tussen de plattelandsdorpen en de stad in wording en kunnen daarmee een verrijking vormen voor de lokale en regionale geschiedenis. Daarnaast zijn in de gemeente resten van ondergronds militair erfgoed te verwachten. In de Tweede Wereldoorlog lag hier bijvoorbeeld een militair vliegveld ('Fliegerhorst Eindhoven') en de gemeente maakte deel uit van het operatieterrein 'Market Garden' van het geallieerde bevrijdingsleger.
Toetsing archeologische situatie
Binnen de grenzen van de wijziging van het omgevingsplan bevinden zich op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart verschillende categorieën met archeologische (verwachtings)waarden. Deze categorieën zijn vastgelegd in het omgevingsplan. Het overzicht van deze categorieën staat in onderstaande tabel.
Is de oppervlakte én diepte van de bodemverstorende activiteiten ten behoeve van een planontwikkeling groter dan de ondergrens, dan is een archeologisch (voor)onderzoek verplicht.
Is de oppervlakte óf diepte van de bodemverstorende activiteiten ten behoeve van een planontwikkeling kleiner dan de ondergrens, dan is een archeologisch (voor)onderzoek niet verplicht.
Meldingsplicht toevalsvondsten
De wettelijke meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten geldt altijd (art. 5.10 Erfgoedwet 2016). Mochten tijdens grondwerkzaamheden (vermoedelijke) archeologische resten (vondsten, muurwerk, grondsporen et cetera) worden aangetroffen, dan dienen deze direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en bij de (afdeling Omgevingskwaliteit) gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.
Op 29 november 2022 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven geactualiseerd. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart bestaat uit twee deelwaardenkaarten, te weten de waardenkaart historisch cultuurlandschap en de waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed.
Op de waardenkaart historisch cultuurlandschap zijn aangegeven en gewaardeerd de historische landschappelijke gebieden (incl. historische nederzettingslocaties) en elementen (landschapselementen infrastructuur, waterstaat, opgaand groen, religie en funerair erfgoed en reliëf), die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven.
Op de waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed zijn aangegeven de beschermde rijks- en gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, gemeentelijke archeologische monumenten, cultuurhistorisch waardevolle objecten, historisch waardevolle kunstwerken, historische wegen en waterlopen, historisch-stedenbouwkundige structuren en waardevol aangelegd groen en bomen, die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven.
De waardenkaarten cultuurlandschap en historische stedenbouw en erfgoed zijn verwerkt op de kaartviewer met daaraan gekoppeld regels om de cultuurhistorische waarden te beschermen.
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.
CO2 reductie
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. De gemeenteraad heeft in het Klimaatplan 2021-2025 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.
In het Klimaatplan 2021-2025 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
1C) warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
1D) duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
2 Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
2A) duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
2B) geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
2C) flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
2D) deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.
Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
3) Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
3A) biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.
3B) oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.
4. Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
4B) gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte
4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
Specifiek Eindhovens
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
Deze wijziging van het omgevingsplan richt zich voornamelijk op het vastleggen van de situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
De Omgevingswet verplicht overheden om de kosten voor werken, werkzaamheden en maatregelen naar evenredigheid te verhalen op de initiatiefnemers die profijt hebben van de aan te leggen openbare voorzieningen.
Het afsluiten van een overeenkomst tussen de initiatiefnemer van de bouwactiviteit en het bevoegd gezag heeft daarbij de voorkeur. Als het niet mogelijk is een overeenkomst af te sluiten, is de publiekrechtelijke weg verplicht. Dan verhaalt het bevoegd gezag de kosten op basis van de regels in een omgevingsplan, een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
Kostenverhaal geldt voor kostenverhaalplichtige activiteiten. Dat zijn:
Het overzicht van kostenverhaalplichtige activiteiten staat in artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit.
In deze wijziging van het omgevingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het verhalen van kosten is daarom niet aan de orde.
De tweede wijziging van het omgevingsplan bevat onder meer een wijziging van hoofdstuk 12 Omgevingsplan gemeente Eindhoven. Dit hoofdstuk stelt regels voor activiteiten op of bij openbare plaatsen, wegen en bij wateren, komend uit de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven (verder: APV).
Omgevingswet en gemeentelijke verordeningen
De Omgevingswet verplicht gemeenten voor 1 januari 2032 alle regels over de fysieke leefomgeving in het omgevingsplan op te nemen. Veel van deze regels staan in gemeentelijke verordeningen. Er wordt onderscheid gemaakt in regels die moeten overgaan naar het omgevingsplan, regels die niet mogen overgaan naar het omgevingsplan en regels waar een nadere afweging voor wordt gemaakt. Voor het overzetten van de APV-regels zijn adviezen en richtlijnen van de VNG gebruikt. De bestaande regels uit de APV zijn beleidsarm overgezet: de geldende bepalingen worden omgezet.
APV Eindhoven
In deze wijziging worden regels over de fysieke leefomgeving van de APV naar het omgevingsplan omgezet. Voor regels uit de APV is gekozen vanwege de veelheid en variatie in regels.
De regels in het omgevingsplan
De APV-regels zijn in hoofdstuk 12 van het omgevingsplan opgenomen. De bestaande indeling in hoofdstukken, paragrafen en artikelen is ook in hoofdstuk 12 gebruikt. De regels zijn daardoor goed vindbaar en makkelijk te raadplegen.
De regelset in Hoofdstuk 12 omgevingsplan geeft regels voor de volgende activiteiten:
Aanleggen, beschadigen of veranderen van een weg
Maken of veranderen van een uitweg
Hinderlijke dieren
Opslag voertuigen, vaartuigen, kampeermiddelen, mest, afvalstoffen
Hinderlijke of gevaarlijke reclame
Kamperen buiten kampeerterreinen
Parkeerexcessen
Loketverkoop
Openbaar water en waterstaatswerken
Crossterreinen
In de regelset is opgenomen dat plaatsen zijn aangewezen voor de activiteiten parkeren grote voertuigen, plaatsen fietsen en bromfietsen en crossterreinen.
De aanwijzingen van de plaatsen voor de activiteiten parkeren grote voertuigen, plaatsen fietsen en bromfietsen en crossterreinen zijn actueel en opgenomen in de regels van het omgevingsplan.
/join/id/pubdata/gm0772/2025/d7fe667c14d3400b9d7bb8d5b1551dd2/nld@2025‑12‑01;08163440
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-525126.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.