Gemeenteblad van Oost Gelre
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Oost Gelre | Gemeenteblad 2024, 399853 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Oost Gelre | Gemeenteblad 2024, 399853 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Deze publicatie bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst. Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De publicatie wordt standaard getoond met verschilmarkering. Door te kiezen voor ‘Was’ of ‘Wordt’ kunt u de voormalige of vernieuwde tekst op zichzelf bekijken.
Toon versie van document
Dit document bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst.
Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De gemeenteraad van de Gemeente Oost Gelre
gelezen de tekstinhoud van ”Omgevingsplan gemeente Oost Gelre” [d.d.]
Gelet op:
a. de artikelen 2.4 en 16.29 van de Omgevingswet en artikel 10.2 van het Omgevingsbesluit.
b. participatie al heeft plaatsgevonden bij de vaststelling van bestemmingsplannen die nu vertaald worden naar het Omgevingsplan. En er geen aanvullende participatie heeft plaatsgevonden.
c. [eventuele zienswijzen]
Overwegende dat:
[gereserveerd]
Besluit;
"Omgevingsplan gemeente Oost Gelre" opgenomen in Bijlage A wordt vastgesteld.
Aldus vastgesteld door Gemeente Oost Gelre, DATUM
De voorzitter
Annette Bronsvoort
De raadsgriffier
Lex Schellevis
Niet getekend proef-exemplaar
A
Hoofdstuk 1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, die in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden bedrijf, wordt niet onder het aan huis verbonden bedrijf verstaan;
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden beroep, wordt niet onder het aan huis verbonden beroep verstaan;
Een grondgebonden woning die onderdeel uitmaakt van een blok van minimaal drie woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar gebouwd zijn.
Uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar tegenaan gebouwd gebouw. Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is rechtstreeks toegankelijk vanuit het hoofdgebouw;
afstand tussen een leiding van het distributienet en het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij die leiding bevindt, gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt.
Het particulier riool, het aansluitpunt en de perceelaansluitleiding tezamen.
1. Bij gemengde en gescheiden rioolstelsels het punt, gelegen op of binnen 0,5 meter afstand van de kadastrale eigendomsgrens van het aan te sluiten perceel, waar het particulier riool op de perceelaansluitleiding wordt aangesloten.2. bij een drukriool het punt waar het particulier riool wordt aangesloten op de pompput.
Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen, waarbij als op een perceel meer gebouwen aanwezig zijn die noodzakelijk zijn voor het verrichten van de op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel toegestane activiteiten of als het hoofdgebouw geen woning is, maar op het perceel wel een of meer op de grond staande woningen aanwezig zijn, voor het leggen van deze lijn bepalend is het hoofdgebouw, de woning of een van de andere hiervoor bedoelde gebouwen, waarvan de voorkant het dichtst is gelegen bij openbaar toegankelijk gebied.
cluster aaneengesloten percelen met overwegend bedrijfsbestemmingen, binnen een in het omgevingsplan als bedrijventerrein aangewezen gebied, daaronder niet begrepen een gezoneerd industrieterrein of een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld.
Een deel van een woning, of een woonunit, die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;
Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
Een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.
AS SIKB 2000: Accreditatieschema Veldwerk bij Milieuhygiënisch Bodem- en waterbodemonderzoek, versie 2.8, 07‑02‑2014, met wijzigingsblad van 10‑02‑2018.
Een werkruimte voor een kunstenaar.
Het op grond van dit Omgevingsplan in hoofdstuk 5 aangewezen werkingsgebied bebouwde kom.
Één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijke hoofdgebouw.
Een percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen. Detailhandel is enkel toegestaan op locaties waar dit in dit omgevingsplan expliciet is bepaald. Als in dit omgevingsplan de toegestane vorm van detailhandel niet nader is vastgelegd, is detailhandel enkel toegestaan als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
Gebouwen die dienen voor de uitoefening van een bedrijf of bedrijfsactiviteit, inclusief bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij de woning.
een gebouw dat dient om verschillende bedrijven in te huisvesten.
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de op grond van dit omgevingsplan toegestane gebruik van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
Onder bestaand(e) in de zin van de dit Omgevingsplan wordt verstaan:
Een bouwwerk dat legaal aanwezig of legaal in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een verleende omgevingsvergunning. Indien een gebouw wordt gesloopt, wordt het niet meer als bestaand gezien als er na een periode van 1 jaar na aanvang van de sloop geen vergunning is verleend voor een nieuw bouwwerk binnen de bestaande contour en/of als het bouwwerk niet conform die verleende vergunning wordt (af)gebouwd.
Legale gebruiksactiviteiten.
een bedrijf gericht op het produceren van bier.
Uitbreiding van een hoofdgebouw of functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar wel of niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak.
De grens van een bouwvlak;
De grens van het bouwperceel;
Een al dan niet doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder en zolder.
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Een grens van een bouwperceel.
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
BRL SIKB 2000: Beoordelingsrichtlijn 2000, Veldwerk bij milieuhygiënisch bodemonderzoek, versie 5, 12‑12‑2013.
BRL SIKB 7000: Beoordelingsrichtlijn 7000, Uitvoering van (water)bodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem, versie 5,19‑06‑2014, met wijzigingsblad van 12‑02‑2015.
Hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.
grondwater, onttrokken ten behoeve van tijdelijke verlaging van de grondwaterstand.
een gebouw, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel of stacaravan, dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben en geen grotere oppervlakte heeft dan 55 m²;
Horeca dat is gericht op het overdag van 7:00 uur tot 23:00 uur verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers.
dranken met een hoog alcoholpercentage (zoals whiskey, brandewijn). Verkregen door een proces van destilleren.
een bedrijf waar door middel van het destillatieproces sterke dranken wordt geproduceerd.
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Het bedrijfsmatig verlenen van op publiek gerichte diensten, niet zijnde detailhandel, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
collectief circulatiesysteem voor het transport van warmte door een circulerend medium voor verwarming of warmtapwater.
Water dat wordt afgevoerd via een stelsel van waterdoorlatende buizen die in de bodem zijn aangebracht.
Bebouwd of onbebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het omgevingsplan die inrichting niet verbiedt.
een voor het publiek toegankelijke activiteit zijnde een kortdurende (een of enkele dagen durende) manifestatie.
Extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, vissen, picknicken en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.
(culturele) voorziening ten behoeve van het tentoonstellen en het verkopen van kunst.
Bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Activiteiten die plaats vinden een bepaalde locatie met uitzondering van incidentele activiteiten.
Paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het geven van instructie aan derden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden, de in- en verkoop van paarden, menhal en wedstrijden ten behoeve van de hippische sport.
Geliberaliseerde woningen voor middenhuur als bedoel in het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Een als beschermd gemeentelijk monument aangewezen: a. zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;b. terrein, dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder a;
De lijst waarop zijn geregistreerd de in overeenstemming met dit omgevingsplan als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen die van algemeen belang zijn wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;
Een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat al dan niet met de daarbij behorende bergingen.
gebouw: 1. dat op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; en; 2. dat gezien de aard, indeling en inrichting geschikt is om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; en 3. dat permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze wordt gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; of
geurgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is, maar op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit mag worden gebouwd;
industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn landbouwbedrijven die niet zijn aan te merken als intensieve veehouderijbedrijven waaronder in ieder geval worden verstaan: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven zijn ook grondgebonden.
degene, waaronder de netbeheerder, onder wiens verantwoordelijkheid leiding of graafwerkzaamheden worden verricht.
een ophoging van zand en/of klei met een beeldbepalende, veiligheids- en/of geluidsafschermende functie, dan wel voor het creëren van een bassin.
Water dat van nature in de bodem aanwezig is, alsmede vrijkomend grondwater bij drainage, oppompen of andere vormen van onttrekkingen.
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen, of vanwege de gevoerde formule, een groot oppervlak nodig heeft, zoals de verkoop van meubels, woninginrichtingartikelen, bouwmarkten, tuincentra en handel in auto's en boten en detailhandel die uit veiligheidsoverwegingen niet in winkelgebieden kunnen worden gevestigd;
Een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;
Iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;
Gebouw, of bouwkundig en functioneel te onderscheiden gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor het verrichten van andere activiteiten dan bouwactiviteiten die op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel zijn toegestaan en, als meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die toegestane activiteiten het belangrijkst is.
een bedrijf of instelling zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Lijst van horeca-activiteiten, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of mee te nemen waren worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
hakhout, een houtwal of een of meer bomen;
agrarisch bedrijf òf deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m2 aan bedrijfsvloeroppervlakte aanwezig is dat gebruikt wordt voor het houden van vee, pluimvee en nertsen, waarbij dit houden van vee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden, wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij.
ISO 11423-1:1997: Water - Bepaling van het gehalte aan benzeen en enige afgeleiden - Deel 1: Gaschromatografische methode met bovenruimte, versie 1997.
het jaargemiddelde magneetveld berekend op 1 meter boven het maaiveld, conform de 'Handreiking voor het bereken van de breedte van de specifieke magneetveldzone bij bovengrondse hoogspanningslijnen van het RIVM' 25 juni 2009, versie 3.0.
Het gebruik van een hoofdgebouw door meer dan twee onzelfstandige huishoudens.
Tenten, tentwagens, toercaravans en kampeerauto's of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
Gebruiksfunctie voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;
landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling een emissiefactor voor geur is vastgesteld en die vallen binnen een van de volgende diercategorieën:a. varkens, kippen, schapen of geiten; enb. als deze worden gehouden voor de vleesproductie: 1°. rundvee tot 24 maanden; 2°. kalkoenen; 3°. eenden; of4°. parelhoenders;
landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling geen emissiefactor voor geur is vastgesteld.
Een woning die in bouwkundige zin zodanig is ingericht dat een bewoner zo lang mogelijk zelfstandig kan blijven wonen in elke levensfase, met en zonder beperkingen.
Educatieve, sociale, medische, culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede soortgelijke voorzieningen, of een combinatie daarvan, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
bij magneetveldgevoelige objecten behorende erven, schoolpleinen en speelplaatsen; en gebouwen en bijbehorende terreinen voor cultuur, horeca sport, entertainment, educatie, verblijfs- en dagrecreatie, logiesverstrekking, kerkgebouwen, buurt- en clubhuizen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, klinieken, dagverblijven.
het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.
Gebruiksgerichte paardenhouderij, bestaande uit één of meerdere binnenrijbanen dat is gericht op het bieden van paardrijdmogelijkheden en het geven van instructie aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf, al dan niet met een horecavoorziening die is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van het manegebedrijf.
Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
Hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
NEN 5725:2017: Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek, versie 2017.
NEN 5740:2009/A1:2016: Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond, versie 2009+A1 en 2016.
NEN 6090:2017: Bepaling van de vuurbelasting, versie 2017.
NEN 6578:2011: Water - Potentiometrische bepaling van het totale gehalte aan totaal fluoride, versie 2011.
NEN 6589:2005/C1:2010: Water - Potentiometrische bepaling van het gehalte aan totaal anorganisch fluoride met doorstroomsystemen (FIA en CFA), versie 2010.
NEN 6600-1:2019 : Water - Monsterneming - Deel 1: Afvalwater, versie 2019.
NEN 6633:2007: Water en (zuiverings)slib - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (CZV), versie 2007.
NEN 6965:2005: Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten - Atomaireabsorptiespectrometrie met vlamtechniek, versie 2005.
NEN 6966:2006: Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten - Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, versie 2005 + C1:2006.
NEN-EN 858-1:2002/A1:2004: Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) - Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole, versie 2002 + A1: 2004.
NEN-EN 858-2:2003: Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) - Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud, versie 2003.
NEN-EN 872:2005: Water - Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen - Methode door filtratie over glasvezelfilters, versie 2005.
NEN-EN 1825-1:2004: Vetafscheiders en slibvangputten - Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole, versie 2004 + C1:2006.
NEN-EN 1825-2:2002: Vetafscheiders en slibvangputten - Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud, versie 2002.
NEN-EN 1899-1:1998: Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BODn) - Deel 1: Verdunningsen entmethode met toevoeging van allylthioureum, versie 1998.
NEN-EN 12566-1:2016: Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties kleiner dan 50 IE - Deel 1: Geprefabriceerde septictanks, versie 2016.
NEN-EN 12673:1999: Water - Gaschromatografische bepaling van een aantal geselecteerde chloorfenolen in water, versie 1999.
NEN-EN 16693:2015: Water - Bepaling van de organochloor pesticiden (OCP) in watermonsters met behulp van vaste fase extractie (SPE) met SPE-disks gecombineerd met gaschromatografiemassaspectrometrie (GC-MS), versie 2015.
NEN-EN-ISO 2813:2014: Verven en vernissen - Bepaling van de glans (spiegelende reflectie) van niet-metallieke verflagen onder 20 graden, 60 graden en 85 graden, versie 2014.
NEN-EN-ISO 5667-3:2018 : Water - Monsterneming - Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters, versie 2018.
NEN-EN-ISO 5815-1:2019: Water – Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) – Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2019;
NEN-EN-ISO 5815-2:2003: Water – Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) – Deel 2: Methode voor onverdunde monsters, versie 2003;.
NEN-EN-ISO 9377-2:2000: Water - Bepaling van de minerale-olie-index - Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie, versie 2000.
NEN-EN-ISO 9562:2004: Water - Bepaling van adsorbeerbare organisch gebonden halogenen (AOX), versie 2004.
NEN-EN-ISO 10301:1997: Water - Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen - Gaschromatografische methoden, versie 1997.
NEN-EN-ISO 10523:2012: Water - Bepaling van de pH, versie 2012.
NEN-EN-ISO 11885:2009: Water - Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES), versie 2009.
NEN-EN-ISO 12846:2012: Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012.
NEN-EN-ISO 14403-1:2012: Water - Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 1: Methode met doorstroominjectie analyse (FIA), versie 2012.
NEN-EN-ISO 14403-2:2012: Water - Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 2: Methode met continu doorstroomanalyse (CFA), versie 2012.
NEN-EN-ISO 15587-1:2002: Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 1: Koningswater ontsluiting, versie 2002.
NEN-EN-ISO 15587-2:2002: Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur, versie 2002.
NEN-EN-ISO 15680:2003: Water - Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met «purge-and-trap» en thermische desorptie, versie 2003.
NEN-EN-ISO 15682:2001: Water - Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie, versie 2001.
NEN-EN-ISO 15913:2003: Water - Bepaling van geselecteerde fenoxyalkaanherbicide, inclusief bentazonen en hydroxybenzonitrillen met gaschromatografie en massaspectrometrie na vastefase-extractie en derivatisering, versie 2003.
NEN-ISO 15923-1:2013: Waterkwaliteit - Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie - Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat, versie 2013.
NEN-EN-ISO 17294-2:2016: Water - Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma - Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen, versie 2016;
NEN-EN-ISO 17852:2008: Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire fluorecentiespectometrie, versie 2008.
NEN-EN-ISO 17993:2004: Water - Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie, versie 2004.
NEN-ISO 15705:2003: Water - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) - Kleinschalige gesloten buis methode, versie 2003.
de rechtspersoon die is aangewezen als beheerder van een net of netwerk voor levering van elektriciteit, gas of water.
De som van de oppervlakten van de tot een gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau, tussen de begrenzende opgaande scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimten, een en ander conform NEN 2580:2007.
Een activiteit/activiteiten van beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft.
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
Detailhandel die qua oppervlakte en qua functie onderschikt is aan de hoofdactiviteit van een niet detailhandelsbedrijf of voorziening.
horeca die onlosmakelijk is verbonden met het werkingsgebied en functie van een perceel en daaraan ondersteunend is, en dus niet geldt voor zelfstandige feesten, partijen en soortgelijke activiteiten. Een bedrijfskantine met een horeca functie voor het eigen personeel valt hier niet onder.
een kantoorfunctie die ondergeschikt is aan - en ten dienste staat van - de productiefunctie van een bedrijf.
Het gedeelte van de riolering dat bij de gemeente in eigendom en beheer is voor inzameling en transport van afvalwater, met inbegrip van de daartoe behorende rioolgemalen, persleidingen en werken en installaties van overeenkomstige aard, met uitzondering van de aansluitleidingen.
het door of namens de overheid verlenen van diensten met een (semi-) openbaar karakter.
Een bouwwerk voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren;
Een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen.
De binnen de kadastrale eigendomsgrenzen van het aan te sluiten perceel gelegen binnen, buiten- of terreinrioolleidingen tot aan het aansluitpunt.
Gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein.
Het riool en voorzieningen die deel uit maken van dit riool, tussen het openbaar riool en het aansluitpunt, in beheer bij de gemeente.
Zelfstandige wooneenheid binnen de bestaande bebouwing of in een woonunit, die kan worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk (bij de hoofdwoning), waar tijdelijke huisvesting plaatsvindt van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon in de toekomst mantelzorg gaat ontvangen van een bewoner van de hoofdwoning.
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
(enkel relevant voor rioolaansluitingen) 1. de eigenaar of zakelijk gerechtigde van het perceel ten behoeve waarvan de aansluiting op het openbaar riool wordt gerealiseerd en in stand gehouden. 2. De rechtverkrijgende onder algemene of bijzondere titel van de onder 1 bedoelde personen.
grote verlichte reclamezuil die al van veraf gezien kan worden, voorzien van één of meerdere reclamevlakken.
activiteiten als bedoeld in Bijlage VII van het Bkl.
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
een volwaardige en vrijstaande woning van lichte materialen met een bruto vloeroppervlak van maximaal 70 vierkante meter, maximaal 1 bouwlaag en een maximale bouwhoogte van 4 meter, met aansluiting op nutsvoorzieningen.
Sociale huurwoning als bedoeld in het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Sociale koopwoning als bedoeld in het Besluit kwaliteit leefomgeving.
reparatie of onderhoudswerk waarvan uitstel niet mogelijk is als een ernstige belemmering of storing in de dienstverlening via het betreffende net is opgetreden.
Onder standplaats wordt verstaan: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. 2. Onder standplaats in de zin van lid 1 wordt niet verstaan: a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet; b. een vaste plaats op een evenement waarvoor de burgemeester een vergunning heeft verleend c. een standplaats voor een woonwagen.
Bij de openbare weg behorende bouwwerken.
a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
Voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met planaardige teelten wordt gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden. Onder teel ondersteunende voorzieningen worden geen kassen, tunnelkassen of soortgelijke voorzieningen verstaan;
Een kleine, volwaardige en vrijstaande woning met een vloeroppervlak van maximaal 50 vierkante meter, met een zo een klein mogelijke ecologische voetafdruk zonder rioolaansluiting en nutsvoorzieningen.
Een grondgebonden woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar gebouwd zijn.
Een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling.
onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
voorzieningen ten behoeve van het bedrijfsmatig organiseren van vergaderingen en congressen.
Detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van detailhandel in auto's, boten, caravans, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen. Onder volumineuze detailhandel worden bouwmarkten, tuincentra en supermarkten niet verstaan.
De naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
Een woning die eerder functioneel verbonden was met een activiteit en waarvan het gebruik niet langer in relatie staat met die activiteit.
besluit over de aanleg van een distributienet voor warmte in een bepaald gebied, waarin voor een periode van ten hoogste 10 jaar, uitgaande van het voor die periode geplande aantal aansluitingen op dat distributienet, de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu, gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte, bij aansluiting op dat distributienet is opgenomen.
Bodem van een oppervlaktewaterlichaam waarvan het beheer van de waterkwaliteit bij het rijk of het waterschap berust.
Een werk, al dan niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan.
Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.
Het gebruik maken van een woning voor woon activiteiten/doeleinden.
Onder woning wordt verstaan een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;
Een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
Een kavel die is bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, van andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
Een geometrisch bepaald vlak dat onderdeel uitmaakt van een werkingsgebied bestaande uit 1 of meerdere zones.
Een apparaat dat zonlicht omzet in elektriciteit.
Een woning die gekoppeld is aan een zorgfunctie ten behoeve van de bewoner(s) met een geïndiceerde zorgbehoefte.
De voorschriften van dit hoofdstuk zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Algemene bepalingen Hoofdstuk 1 '.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij de Omgevingswet, en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Omgevingsbesluit en de Omgevingsregeling zijn ook van toepassing op dit omgevingsplan.
Voor zover er sprake is van strijd met de begripsbepalingen in dit omgevingsplan en de in het eerste lid van dit artikel genoemde begripsbepalingen, gelden de bepalingen van dit omgevingsplan.
Bij toepassing van de regels van dit omgevingsplan wordt gemeten conform het bepaalde in deze afdeling.
Als bovenkant spoorstaaf geldt: de hoogte van de bovenkant van de laagst gesitueerde spoorstaaf;
Als breedte van een bouwwerk geldt: van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingslijn, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte;
Voor de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk geldt: tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;
Als afstand tot de zijdelingse perceelsgrens geldt: de kortste afstand tussen de zijdelingse bouwperceelgrenzen en enig punt van de op dat bouwperceel voorkomende bouwwerken;
Voor het bepalen van de (bouw)hoogte van een bouwwerk geldt:
voor een bouwwerk, waarvan een gevel direct aan de (openbare) weg(en) grenst: vanaf de hoogte van de kruin van de weg(en) ter plaatse van de aan de weg(en) grenzende gevel tot aan het hoogste punt van een gebouw(en) of van een bouwwerk, geen gebouw(en) zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, waaronder schijnkappen met een maximum van 2 meter;
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg(en) grenst: vanaf het aansluitend afgewerkt terrein tot aan het hoogste punt van een gebouw(en) of van een bouwwerk, geen gebouw(en) zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, waaronder schijnkappen met een maximum van 2 meter;
Als de dakhelling geldt: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
Als goothoogte van een bouwwerk geldt: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
Als (bouw)hoogte van een windturbine geldt: vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
Als inhoud van een bouwwerk geldt: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Ontbreekt aan een zijde een gevel en/of scheidingsmuur, dan geldt voor die zijde de dakrand, loodrecht naar beneden geprojecteerd als gevel.
Als oppervlakte van een bouwwerk geldt: tussen de buitenwerkse gevels en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Ontbreekt aan een zijde een gevel en/of scheidingsmuur, dan geldt voor die zijde de dakrand, loodrecht naar beneden geprojecteerd als gevel.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouw(en) worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking niet meer dan 0,5 m bedraagt. Indien een bouwdeel meer dan 0,5 meter afwijkt, is het bouwdeel niet ondergeschikt en wordt deze in zijn geheel meegerekend bij oppervlakte, hoogte, breedte, etc.
Voor de toepassing van dit omgevingsplan worden de waarden die daarin in m of m2 zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:
afstanden loodrecht;
hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven; en
maten buitenwerks.
Voor de toepassing van het eerste, lid aanhef en onder b, wordt een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.
B
Hoofdstuk 2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De voorschriften van dit hoofdstuk zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Doelen en omgevingswaarden '.
een evenwichtige toedeling van functies aan locaties;
het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;
het waarborgen van de veiligheid;
het beschermen van de gezondheid;
het beschermen van het milieu;
het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening;
het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;
het behoud van cultureel erfgoed en evenementen
het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed;
de bescherming van natuur;
de instandhouding van het bosareaal binnen de gemeente;
het tegengaan van klimaatverandering;
het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;
het waarborgen van een goede kwaliteit van bouwwerken;
het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;
het beheren van infrastructuur;het beheren van watersystemen;
het beheren van geobiologische en geothermische systemen en ecosystemen;
het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
het beheren van natuurlijke hulpbronnen;
het beheren van natuurgebieden;het gebruiken van bouwwerken;
het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen;
het realiseren van een gemeentelijk natuurnetwerk;
het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;
het bevorderen van een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van gebieden;
het waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
het bieden van voldoende fysieke en milieuruimte voor milieubelastende bedrijven en andere activiteiten, anders dan wonen;
het bevorderen van een duurzame ontwikkeling;
het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie;
het kunnen produceren binnen gesloten kringlopen;
het kunnen benutten van de openbare ruimte voor verkeer, parkeren en afvalinzameling;
het bieden van voldoende woonruimte;
het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;
het doelmatig beheren van afvalstoffen;
het beschermen van grondgebonden veehouderij als drager van het landschap;het bevorderen van kringlooplandbouw en duurzame veehouderij;
het verlagen of voorkomen van emissies van geur van agrarische activiteiten;
het bevorderen van een grotere variatie in de bedrijfsvoering van grondgebonden veehouderijbedrijven;
het voorkomen van leegstand van voormalige agrarische bebouwing;
het bevorderen van extensief recreatief medegebruik;
het beschermen en waar mogelijk vergroten van de openheid van het landschap;het tegengaan van verrommeling van erven en terreinen en behoud van beeldkwaliteit van bebouwing;
het voorkomen en beschermen van mensen tegen infecties door het houden van landbouwhuisdieren;
het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;
het behouden en waar mogelijk versterken van het natuurdoeltype overstromingsgrasland;
het vergroten van de natuurbeleving en recreatieve waarde, zonder afbreuk te doen aan natuurwaarden;
het behouden van een klimaatbestendig watersysteem;
het realiseren van een suburbaan woonmilieu in een groen-blauwe setting;
het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van het openbaar gebied en van bebouwing;
het realiseren van een fietsvriendelijk woongebied;
het realiseren van een woongebied dat goed ontsloten is met openbaar vervoer;
het realiseren van een akoestisch aanvaardbaar woongebied;
het realiseren van een woongebied met een aanvaardbaar geurniveau;
het realiseren van een veilig woongebied;
het realiseren van een energieneutraal woongebied;
het realiseren van een klimaatbestendig woongebied;
het realiseren van een speel- en beweegvriendelijk woongebied.
C
Hoofdstuk 3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
D
Hoofdstuk 4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
E
Hoofdstuk 5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
F
Hoofdstuk 6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
G
Hoofdstuk 7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
H
Hoofdstuk 8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
I
Hoofdstuk 9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
J
Hoofdstuk 10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
K
Hoofdstuk 11 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
L
Hoofdstuk 12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
M
Hoofdstuk 13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
N
Na hoofdstuk 2 worden elf hoofdstukken ingevoegd, luidende:
De voorschriften in dit hoofdstuk zijn, tenzij anders aangegeven, van toepassing in het werkingsgebied ' Gebiedsaanwijzingen algemeen '.
De bebouwde kommen zoals aangegeven in het werkingsgebied ‘ Bebouwde kom ‘ .
Het gebied buiten de bebouwde kommen zoals aangegeven in het werkingsgebied ‘ Buiten de bebouwde kom ‘.
Ter plaatse van het werkingsgebied " Bebouwingscontour geur ", ligt de bebouwingscontour geur als bedoeld in dit omgevingsplan.
Ter plaatse van het werkingsgebied " Bebouwingscontour jacht", ligt de bebouwingscontour jacht als bedoeld in dit omgevingsplan.
Ter plaatse van het werkingsgebied " Bebouwingscontour houtkap ", ligt de Bebouwingscontour houtkap als bedoeld in dit omgevingsplan.
Locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Attentiegebied bijzondere bomen ‘ zijn bedoeld voor bescherming en behoud van bijzondere bomen.
Locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Groeilocatie voor bomen ‘ zijn bedoeld als groeilocatie voor 1 of meer bomen.
Locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Attentiegebied gemeentelijke monumenten ‘ zijn bedoeld voor bescherming en behoud van gemeentelijke monumenten.
Locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Attentiegebied rijksmonumenten ‘ zijn bedoeld voor bescherming en behoud van rijksmonumenten.
Ter plaatse van het werkingsgebied " Bodemfunctieklasse landbouw/natuur " liggen gronden met de bodemfunctieklasse landbouw/natuur.
De voorschriften in deze afdeling zijn, tenzij anders aangegeven, van toepassing in de het werkingsgebied ' Algemene voorschriften activiteiten '.
Het college van burgemeester en wethouders kan voor de volgende onderwerpen maatwerkvoorschriften stellen en/of voorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning:
Energiebesparing bij milieubelastende activiteiten.
Geluid bij milieubelastende activiteiten.
Trillingen bij milieubelastende activiteiten.
Geur bij milieubelastende activiteiten.
Afval- en hemelwaterbeheer bij milieubelastende activiteiten.
Bodembescherming bij milieubelastende activiteiten.
Lichthinder bij milieubelastende activiteiten.
Externe veiligheid bij opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen.
Activiteiten met betrekking tot bouwwerken, open erven en terreinen.
Activiteiten die betrekking hebben op gemeentelijke monumenten.
Bouwactiviteiten op een bodemgevoelige locatie.
Stofhinder bij milieubelastende activiteiten.
Bij maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van het bepaalde in de hoofdstukken 5, 6, 7, 8, 9 en 10 van dit omgevingsplan.
Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing voor zover de Omgevingswet en de daarop gebaseerde rijks- en provinciale regels het stellen van vergunning- en/of maatwerkvoorschriften door het college uitsluiten.
De voorschriften in deze afdeling zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Voorschriften m.b.t. diverse onderwerpen ' .
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg(en) aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg(en) te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg(en) .
De vergunning. eerste kan worden geweigerd:
Het verbod in eerste geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.
Het verbod in artikel eerste geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Gelderse Wegenverordening, de Waterschap keur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene verordening ondergrondse infrastruturen.
Het is verboden zonder of in afwijking van het door het college verleende omgevingsvergunning en zonder afstemming van voorgenomen werkzaamheden met overige netbeheerder, kabels en/of leidingen in of op openbare gronden aan te leggen, in stand te houden, te wijzigen, te verplaatsen of op te ruimen. De vergunningplicht van dit artikel geldt niet voor zover deze op grond van de Telecommunicatiewet niet noodzakelijk is.
In het geval van spoedeisende werkzaamheden, volstaat een melding bij voorkeur voorafgaand aan de start van de werkzaamheden. Deze melding moet uiterlijk binnen één werkdag na de uitvoering gemotiveerd worden gedaan aan het college.
De netbeheerder is verplicht op verzoek van het college (aanwijzing) over te gaan tot het nemen van maatregelen voor kabels en leidingen ten dienste van zijn netwerk, waaronder het verplaatsen, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de oprichting van gebouw(en) of de uitvoering van werken door of vanwege de gemeente of een derde.
Voor het nemen van maatregelen wat betreft kabels en/of leidingen die ten dienste staan van een netwerk ten behoeve van nutsvoorzieningen in of op openbare gronden en niet vallend onder de Telecommunicatiewet, waaronder het verplaatsen op verzoek van de gemeente of het anderszins nemen van maatregelen over in of op openbare rond aanwezige kabels en/of leidingen, kan het college nadere regels vaststellen.
Na een verzoek tot het nemen van maatregelen gaat de netbeheerder zo snel mogelijk over tot de uitvoering, maar niet later dan twaalf (12) weken na de datum van ontvangst van het verzoek.
Een aanwijzingsbesluit op verzoek van een derde geschiedt niet voordat deze derde zich jegens de gemeente akkoord tot het betalen van de uit het aanwijzingsbesluit voortvloeiende compensatie op basis van dit artikel.
Voor zover de aanwijzing geschiedt op verzoek van een derde, is deze derde verplicht de kosten van de door de gemeente betaalde nadeelcompensatie aan de gemeente te vergoeden.
De derde is in een situatie als bedoeld in vijfde belanghebbende bij een besluit tot toekenning van nadeelcompensatie.
Indien er sprake is van extreme weersomstandigheden is het college bevoegd een breekverbod in te stellen. Of er sprake is van extreme weersomstandigheden is naar oordeel van het college.
Tijdens het breekverbod is het verboden breek- en graafwerkzaamheden uit te voeren.
Het breekverbod is niet van toepassing in geval van spoedeisende werkzaamheden ten gevolge van een ernstige belemmering of storing en waarvan uitstel niet mogelijk is.
Het college zal de betrokken grondroerder tijdig of in ieder geval één dag voor de beëindiging van het breekverbod over de beëindiging van het verbod informeren.
De betrokken grondroerder worden schriftelijk over de beëindiging van het breekverbod geïnformeerd.
Bij werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van niet-openbare kabels en leidingen in openbare wegen of wateren is het bepaalde in dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Het opnemen van het bepaalde in eerste houdt geen gedoogplicht in voor de gemeente Oost Gelre met betrekking tot niet-openbare kabels en leidingen.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg(en) of verandering te brengen in een bestaand(e) uitweg naar de weg(en) .
De vergunning, eerste kan worden geweigerd:
ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg(en) ;
indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;
indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
in het belang van het doelmatig beheer van de weg(en) ;
Het verbod in eerste is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Gelderse wegenverordening.
Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg(en) zichtbaar is.
Het verbod, zoals genoemd in eerste ,geldt niet voor onverlichte:
opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg(en) ;
opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;
opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:i. een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;ii. het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;
opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer.
Het verbod in eerste geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits:
van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college;
het college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;
deze opschriften of aankondigingen betrekking hebben op evenementen en niet langer dan 31 dagen worden geplaatst.
Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in tweede en derde de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.
Een vergunning als bedoeld in eerste kan worden geweigerd:
indien de handelsreclame , hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
in het belang van de verkeersveiligheid;
in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
Burgemeester en wethouders kunnen categorieën van handelsreclame aanwijzen waarvoor het verbod uit eerste niet van toepassing is.
Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een terrein waar op grond van dit omgevingsplan het plaatsen van kampeermiddelen is toegestaan.
Het verbod, zoals bedoeld in eerste ,geldt niet voor het tijdelijk plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een erf behorende bij een woning.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod zoals bedoeld in eerste lid.
Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van eerste lid niet geldt. Het college kan daarbij nadere regels stellen.
Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats(en) in te nemen of te hebben.
Het college weigert de vergunning, eerste, als de locatie op grond van dit omgevingsplan niet gebruikt mag worden voor het innemen van standplaats(en) .
De vergunning, in eerste, kan voorts worden geweigerd:
indien de standplaats(en) hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats(en) voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
In het belang van de openbare orde;
In het belang van de openbare veiligheid;
In het belang van de volksgezondheid;
In het belang van de bescherming van het milieu
Afval(water) dat vrijkomt bij de exploitatie van een standplaats dient door de standplaatshouder ingezameld en meegenomen te worden. Tenzij dit in de vergunning expliciet is opgenomen, is het verboden om afvalwater van een standplaats te lozen in een straatkolk.
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college een standplaats wordt of is ingenomen.
Het is verboden op enig terrein, geen weg(en) zijnde, met een motorvoertuig(en) of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig(en) of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Het verbod van eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:
in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;
in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig(en), een bromfiets, een fiets of een paard.
Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuig(en) , bromfiets , fietsen en paarden:
ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;
die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in eerste bedoeld;
die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;
dan de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in eerste bedoeld;
voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.
Het in eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:
Het college kan ontheffing verlenen van het in eerste lid gestelde verbod.
Het is verboden in de open lucht afvalstoffen te verbranden of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod uit eerste niet van toepassing op:
Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.
De ontheffing, in het derde lid kan worden geweigerd:
a. In het belang van de openbare orde;
b. In het belang van de openbare veiligheid;
c. In het belang van de volksgezondheid;
d. In het belang van de bescherming van het milieu
Het college kan perioden aanwijzen waarin de uitzonderingen van het tweede lid niet van toepassing zijn en de reeds verleende ontheffingen van het derde lid niet van kracht zijn.
De voorschriften in deze afdeling zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Boom of beplanting onderhouden of weghalen '
Deze afdeling gaat over de werkzaamheid ' Boom of beplanting onderhouden of weghalen ' en de activiteit ' Boom kappen of houtopstand vellen '.
De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:
a. Het beschermen van de gezonde en vitale leefomgeving.
b. Het beschermen van landschappelijke en cultuurhistorische elementen.
c. Het beschermen van de biodiversiteit.
d. Het beschermen van bijzondere bomen.
Ter plaatse van het werkingsgebied " Bebouwingscontour houtkap ", ligt de Bebouwingscontour houtkap als bedoeld in dit omgevingsplan.
Locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Attentiegebied bijzondere bomen ‘ zijn bedoeld voor bescherming en behoud van bijzondere bomen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Erven en tuinen ‘ liggen de erven en tuinen buiten de ‘ Bebouwingscontour houtkap ‘ als bedoeld in dit omgevingsplan.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ 20 meter contour houtkap ‘ ligt de 20 meter contour die van belang is voor de beoordeling of voor het vellen van een houtopstand rondom een woning in het buitengebied een vergunning nodig is.
Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders een houtopstand te vellen of te doen vellen.
Houtopstanden die vallen in het ' Attentiegebied Bijzondere bomen ' zijn houtopstanden die behouden dienen te blijven vanwege één of meer van de in 4.26 genoemde waarden.
Vergunningen voor het vellen of doen vellen van aangewezen houtopstanden worden enkel verleend wanneer er, naar het oordeel van het college, sprake is van omstandigheden die maken dat het behoud van de houtopstand redelijkerwijs niet opweegt tegen het belang dat gemoeid is met de velling van de houtopstand.
Het bepaalde in deze afdeling is niet van toepassing op een houtopstand welke onderdeel uitmaakt van een houtopstand die een grotere oppervlakte grond beslaan dan 10 are of bestaan uit een rijbeplanting die 21 of meer bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.
Het verbod van artikel 4.22 geldt niet voor:
a. houtstanden en activiteiten als bedoeld in artikel 11.111 lid 2 sub c. tot en met i van het Besluit activiteiten leefomgeving.
b. een houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantgezondheidswet;
c. solitaire bomen met een dwarsdoorsnede kleiner dan 20 centimeter, op 1.30 meter hoogte.
De vergunning, zoals bedoeld in artikel 4.22, moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beslissen.
De vergunning, zoals bedoeld in 4.22 kan worden geweigerd op grond van:
de natuurwaarde van de houtopstand;
de landschappelijke waarde van de houtopstand;
de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden her plant.
Wordt een voorschrift als bedoeld in eerste gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.
Een vergunning wordt verleend onder de standaardvoorwaarde van feitelijk niet-gebruik tot het moment dat de bezwaartermijn is verstreken.
Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere situaties bepalen dat derde lid niet van toepassing is.
Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld dan wel op andere wijze tenietgegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door zijn te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.
Wordt een verplichting als bedoeld in eerste opgelegd, dan kan daarbij worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.
Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste tot en met derdel id van 4.28 is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.
Het verbod van 4.22 geldt binnen de ‘ Bebouwingscontour houtkap ‘, enkel voor houtopstanden die op grond van 4.23 zijn aangewezen als bijzondere houtopstand. De houtopstanden bevinden zich op locaties met het werkingsgebied ‘ Attentiegebied Bijzondere bomen ‘.
Het verbod van 4.22 geldt buiten de ‘ Bebouwingscontour houtkap ‘ niet voor houtopstanden die zijn gelegen op een ‘ erf of tuin ’ én binnen de ‘ 20 meter contour houtkap ‘ én voor zover de houtopstand op grond van 4.23 niet is aangewezen als ‘ bijzondere houtopstand ‘.
Artikel 5:42 van het Burgerlijk wetboek bepaalt dat bomen op 2 meter van de grenslijn moeten worden geplaatst en heesters en heggen op een halve meter. Hiervan kan bij verordening worden afgeweken. Op grond van dit omgevingsplan geldt een minimale afstand voor bomen van 0,5 meter te rekenen vanaf het midden van de voet van de boom tot aan de grenslijn en voor heesters en heggen 0 meter. Deze uitzondering is slechts van toepassing op bomen, heesters en heggen die zijn geplaatst op gronden die in eigendom zijn van de gemeente danwel gronden die in eigendom waren van de gemeente op het moment dat de bomen, heester en heggen werden geplaatst.
De voorschriften in deze afdeling zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Gebruiksvoorschriften algemeen '.
In hoofdstuk 5 zijn diverse specifiek omschreven functies opgenomen. Als een functie meerdere toegestane gebruiksactiviteiten impliceert, terwijl er voor die impliciete gebruiksactiviteiten een specifiek omschreven functie is opgenomen in dit omgevingsplan, dan is die specifiek omschreven functie enkel toegestaan als die ook van toepassing is verklaard op het werkingsgebied waarop de gebruiksactiviteiten impliciet zijn toegestaan.
Het gebruik van gronden voor de volgende functies is, behoudens in de situatie dat dit voor een bepaalde locatie expliciet is toegestaan op grond van het bepaalde in 5 van dit omgevingsplan, in ieder geval niet toegestaan:
staan- of ligplaats voor onderkomens;
opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
al dan niet tijdelijke buitenopslag voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen daarvan, indien deze opslag hoger is dan 3 meter of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
stortplaats voor puin, mest- of afvalstoffen;
seksinrichting of ten behoeve van prostitutie doeleinden;
opslag van vuurwerk.
Het gebruik van gronden voor de functie wonen is enkel toegestaan in woningen en op locaties waaraan op grond van hoofdstuk 5 van dit omgevingsplan een woonfunctie is gegeven.
Tenzij dit op grond van de bepalingen van hoofdstuk 5 is uitgesloten voor een bepaalde locatie, is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep in woningen en bedrijfswoning(en) en bijbehorend(e) bouwwerk(en) toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de (bedrijfs)woning en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorend(e) bouwwerk(en) mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
Bij functies welke genoemd zijn in Hoofdstuk 5 op een bepaalde locatie, zijn in ieder geval de volgende bij die functies behorende voorzieningen toegestaan:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een woning(en) en bijbehorend(e) bouwwerk(en) bij de woning(en) (mede) te gebruiken voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf.
De in eerste genoemde vergunning kan worden verleend als:
het medegebruik van ondergeschikte betekenis is en maximaal 30% beslaat van de totale nettovloeroppervlakte (nvo) van de woning en bijbehorend(e) bouwwerk(en) tot een maximum van 50 m²;
slechts bedrijf/bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot de categorie 1 van de als bijlage bijgevoegde ' Lijst van aan huis gebonden beroepen en bedrijven';
geen detailhandel plaatsvindt, behoudens een beperkte verkoop -als ondergeschikte nevenactiviteit(en)- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis verbonden bedrijf;
het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling, danwel niet onevenredig veel extra verkeer aantrekt;
het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de leefomgeving;
ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
Het is verboden een pre-mantelzorgwoning(en) in gebruik te nemen zonder omgevingsvergunning. De vergunning is persoonsgebonden en tijdelijk.
De omgevingsvergunning kan alleen verleend worden als aanvragers in voldoende mate aantonen dat ze bereid en in staat zijn, wanneer nodig, mantelzorg te verlenen.
Op locaties met het werkingsgebied ' Agrarisch - bedrijfsperceel ', zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:
de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
agrarische voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf;
het houden van dieren en telen van gewassen;
het gebruik van gronden voor natuur-, water- en landschapselementen;
opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
paardenbak met een maximale grootte van 800 m²;
verkoop van ter plaatse vervaardigde/geproduceerde goederen zoals vlees, eieren, graan bij een agrarisch bedrijf tot een maximum van 50 m2 van de bestaande bedrijfsgebouwen.
Tot een strijdig gebruik binnen het werkingsgebied ‘ Agrarisch - bedrijfsperceel ‘ wordt in ieder geval gerekend:
het gebruik van meer dan één bouwlaag van een bouwwerk voor het houden van dieren.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Agrarisch - landbouwgrond ' zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:
het gebruik van gronden voor het telen van gewassen;
het gebruik van gronden voor het weiden van vee;
het gebruik van gronden voor natuur-, water- en landschapselementen;
wegen en paden ten behoeve van de agrarische functie en ten behoeve van extensieve dagrecreatie;
paardenbak met een maximale grootte van 800 m²;
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Agrarisch - bedrijfsperceel ‘ is intensieve veehouderij toegestaan op locaties met het werkingsgebied ' Intensieve veehouderij ' met dien verstande dat niet meer dan 1 hectare van het bouwvlak(ken) gebruikt mag worden ten behoeve van de intensieve veehouderij. Indien de bestaand(e) oppervlakte meer bedraagt, is deze bestaand(e) oppervlakte toegestaan.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Intensieve veehouderij ‘ mag in afwijking van het bepaalde in artikel 5.11 de oppervlakte van intensieve veehouderij ter plaatse van het werkingsgebied ' Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied ' niet meer bedragen dan de bestaand(e) oppervlakte.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Agrarisch - bedrijfsperceel ‘ is een gebruiksgerichte paardenhouderij toegestaan op locaties met het werkingsgebied ‘ Paardenhouderij ’.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Agrarisch - bedrijfsperceel ‘ is een broederij toegestaan op locaties met het werkingsgebied ‘ Broederij ’,
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Agrarisch - bedrijfsperceel ‘ is glastuinbouw toegestaan op locaties met het werkingsgebied ‘ Glastuinbouw ’,
Op locaties met het werkingsgebied ' Paardenbak groter dan 800 m2 ' zijn paardenbakken toegestaan die groter zijn dan 800 m².
De locaties ter plaatse van het werkingsgebied ' Waarde - archeologisch waardevol gebied 1 ' hebben tot doel het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
De locaties ter plaatse van het werkingsgebied ' Waarde - archeologisch waardevol gebied 2 ' hebben tot doel het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
De locaties ter plaatse van het werkingsgebied ' Waarde - archeologisch verwachtingsgebied 1 ' hebben tot doel het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
De locaties ter plaatse van het werkingsgebied ' Waarde - archeologisch verwachtingsgebied 2 ' hebben tot doel het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
De locaties ter plaatse van het werkingsgebied' Waarde - archeologisch verwachtingsgebied 3 ' hebben, tot doel het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
De locaties ter plaatse van het werkingsgebied ' Waarde - archeologisch verwachtingsgebied 4 ' hebben, tot doel het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
Artikel 5.23 Locaties met het werkingsgebied Bedrijf
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Bedrijf ‘, zijn bedrijf/bedrijven met uitsluitend de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:
wanneer bedrijfsactiviteiten zijn gekoppeld aan een werkingsgebied met een ‘ Bedrijf met een categorie ‘, zijn de in de desbetreffende categorie(ën) genoemde bedrijven toegestaan;
wanneer bedrijfsactiviteiten zijn gekoppeld aan een werkingsgebied inhoudende een ‘ Specifieke vorm van bedrijf ‘, zijn enkel de bij die specifieke vorm van bedrijf opgenomen bedrijven toegestaan. Als er meerdere werkingsgebieden met meerdere (categorieën van) bedrijven zijn toegestaan op die locatie, dan zijn ook die bedrijven en/of bedrijfscategorieën toegestaan;
voor zover er geen werkingsgebied ‘ Categorie van bedrijfsactiviteiten ’ of een ‘ Specifieke vorm van bedrijf ’ aan een locatie is gekoppeld, zijn uitsluitend bedrijf/bedrijven behorend tot de categorie 1 en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan.
Het bevoegd gezag kan, in afwijkking van het eerste lid onder c bij een omgevingsvergunning toestaan dat op locaties met het werkingsgebied ' Bedrijf ' bedrijfsactiviteiten van categorie 3.1 of 3.2 mogen worden uitgevoerd, mits deze activiteiten naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijfsactiviteiten van categorie 1 en 2, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige bedrijf/bedrijven . De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting ontstaat van:
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebieden ‘ Bedrijf ‘ wordt onder strijdig gebruik verstaan:
een al dan niet tijdelijk buitenopslag van goederen en materialen indien deze opslag hoger is dan 3 meter of gelegen voor de voorgevel aan de wegzijde;
het gebruik van gebouwen voor zelfstandige kantoren, met uitzondering van bestaand(e) kantoren;
bewoning van gebouwen, met uitzondering van bedrijfswoningen.
Het bepaalde in dit artikel (5.23) is ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ' niet van toepassing als hiervan in een ander artikel in deze paragraaf (5.2.3) wordt afgeweken.
De volgende bij bedrijfsactiviteiten behorende voorzieningen zijn toegestaan in het werkingsgebied ' Bedrijf ':
onzelfstandige kantoorfunctie , mits deze niet meer dan 30% van het brutovloeroppervlak bedraagt;
productiegebonden detailhandel , met uitzondering van voedings- en genotmiddelen, mits maximaal 10% van de brutovloeroppervlakte van het bedrijf/bedrijven gebruikt wordt voor productiegebonden detailhandel tot een maximum van 100 m².
Artikel 5.24 Locaties met het werkingsgebied Bedrijf van categorie 1
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ' zijn op locaties met het werkingsgebied ‘ Bedrijf van categorie 1 ' zijn bedrijf/bedrijven behorend tot categorie 1 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan.
Artikel 5.25 Locaties met het werkingsgebied Bedrijf tot en met categorie 2
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ' zijn op locaties met het werkingsgebied ‘ Bedrijf tot en met categorie 2 ’ zijn bedrijf/bedrijven behorend tot categorie 1 tot en met 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan.
Artikel 5.26 Locaties met het werkingsgebied Bedrijf tot en met categorie 3.1
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ' zijn op locaties met het werkingsgebied ‘ Bedrijf tot en met categorie 3.1 ’ zijn bedrijf/bedrijven behorend tot categorie 1 tot en met 3.1 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan.
Artikel 5.27 Locaties met het werkingsgebied Bedrijf tot en met categorie 3.2
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ' zijn op locaties met het werkingsgebied ‘ Bedrijf tot en met categorie 3.2 ’ zijn bedrijf/bedrijven behorend tot categorie 1 tot en met 3.2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan.
Artikel 5.28 Locaties met het werkingsgebied Bedrijf tot en met categorie 4.1
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ' zijn op locaties met het werkingsgebied ‘ Bedrijf tot en met categorie 4.1 ’ zijn bedrijf/bedrijven behorend tot categorie 1 tot en met 4.1 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan.
Artikel 5.29 Locaties met het werkingsgebied Bedrijf tot en met categorie 4.2
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ' zijn op locaties met het werkingsgebied ‘ Bedrijf tot en met categorie 4.2 ’ zijn bedrijf/bedrijven behorend tot categorie 1 tot en met 4.2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan.
Artikel 5.30 Locaties met het werkingsgebied Bedrijf van categorie 3.1
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ' zijn op locaties met het werkingsgebied ‘ Bedrijf van categorie 3.1 ’ zijn bedrijf/bedrijven behorend tot categorie 3.1 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan.
Artikel 5.31 Locaties met het werkingsgebied Bedrijven van categorie 3.1 tot en met 3.2
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ' zijn op locaties met het werkingsgebied ‘ Bedrijven van categorie 3.1 tot en met 3.2 ’ zijn bedrijf/bedrijven behorend tot categorie 3.1 tot en met 3.2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan.
Artikel 5.32 Locaties met het werkingsgebied Bedrijven van categorie 3.1 tot en met 4.1
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ' zijn op locaties met het werkingsgebied ‘ Bedrijven van categorie 3.1 tot en met 4.1 ’ zijn bedrijf/bedrijven behorend tot categorie 3.1 tot en met 4.1 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan.
Artikel 5.33 Locaties met het werkingsgebied Bedrijven van categorie 3.1 tot en met 4.2
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ' zijn op locaties met het werkingsgebied ‘ Bedrijven van categorie 3.1 tot en met 4.2 ’ zijn bedrijf/bedrijven behorend tot categorie 3.1 tot en met 4.2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan.
Artikel 5.34 Locaties met het werkingsgebied Den Sliem Zuid
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ' zijn bedrijf/bedrijven met een hindercontour ten aanzien van geur en stof op grond van de als bijlage bij dit plan opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten welke groter is dan 200 m, zijn ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Den Sliem Zuid ‘ niet toegestaan.
Artikel 5.35 Locaties met een werkingsgebied Specifieke vorm van bedrijf - geluidzoneringsplichtig bedrijf
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ‘ zijn geluidzoneringsplichtige bedrijven toegestaan op locaties met het werkingsgebied ‘ Specifieke vorm van bedrijf - geluidzoneringsplichtig bedrijf ’.
Artikel 5.36 Locaties met een werkingsgebied Specifieke vorm van bedrijf - afvalrecycling en -brengstation
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ' is een afvalrecycling en -brengstation toegestaan op locaties met het werkingsgebied ‘ Specifieke vorm van bedrijf - afvalrecycling en -brengstation ’.
Artikel 5.37 Locaties met een werkingsgebied Specifieke vorm van bedrijf - puinbreker
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ‘ is een puinbreker toegestaan op locaties met het werkingsgebied ‘ Specifieke vorm van bedrijf - puinbreker ’.
Artikel 5.38 Locaties met een werkingsgebied Specifieke vorm van bedrijf – betonwarenfabriek
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ‘ is een betonwarenfabriek toegestaan op locaties met het werkingsgebied ‘ Specifieke vorm van bedrijf - betonwarenfabriek ’.
Artikel 5.39 Locaties met een werkingsgebied Specifieke vorm van bedrijf – handel in en reparatie van auto’s
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ‘ is handel in en reparatie van auto’s toegestaan op locaties met het werkingsgebied ‘ Specifieke vorm van bedrijf - handel in en reparatie van auto’s '.
Artikel 5.40 Locaties met een werkingsgebied Specifieke vorm van bedrijf – aannemingsbedrijf
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ‘ is een aannemingsbedrijf toegestaan op locaties met het werkingsgebied ‘ Specifieke vorm van bedrijf - aannemingsbedrijf ’, mits de brutovloeroppervlakte van de werkplaats niet meer dan 1.000 m² bedraagt.
Artikel 5.41 Locaties met een werkingsgebied Specifieke vorm van bedrijf – metaalbewerkingsbedrijf
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ' is een metaalbewerkingsbedrijf toegestaan op locaties met het werkingsgebied ‘ Specifieke vorm van bedrijf - metaalbewerkingsbedrijf ’.
Artikel 5.42 Locaties met een werkingsgebied Specifieke vorm van bedrijf – brandweerkazernes en/of gemeentewerven
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ' zijn uitsluitend brandweerkazernes en/of gemeentewerven toegestaan op locaties met het werkingsgebied ‘ Specifieke vorm van bedrijf - brandweerkazernes en/of gemeentewerven ’.
Artikel 5.43 Locaties met een werkingsgebied Specifieke vorm van bedrijf – maatschappelijke voorzieningen
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ' zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan op locaties met het werkingsgebied ‘ Specifieke vorm van bedrijf - maatschappelijke voorzieningen ’.
Artikel 5.44 Locaties met een werkingsgebied Specifieke vorm van bedrijf – handel in zand en grind
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ‘ is handel in zand en grind behorend tot categorie 1 tot en met 3.2 van de in bijlageopgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten uitsluitend toegestaan op locaties met het werkingsgebied ‘ Specifieke vorm van bedrijf - handel in zand en grind ’.
Artikel 5.45 Locaties met een werkingsgebied Specifieke vorm van bedrijf – opslag van klein chemisch afval
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ‘ is opslag van klein chemisch afval toegestaan op locaties met het werkingsgebied ‘ Specifieke vorm van bedrijf - opslag van klein chemisch afval ’.
Artikel 5.46 Locaties met een werkingsgebied Specifieke vorm van bedrijf – handel in automaterialen en gereedschappen
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ‘ is handel in automaterialen en gereedschappen uitsluitend toegestaan op locaties met het werkingsgebied ‘ Specifieke vorm van bedrijf - handel in automaterialen en gereedschappen ’.
Artikel 5.47 Locaties met een werkingsgebied Specifieke vorm van bedrijf – verkoop van hout en bouwmaterialen
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Bedrijf ‘ is verkoop van hout en bouwmaterialen toegestaan op locaties met het werkingsgebied ‘ Specifieke vorm van bedrijf - verkoop van hout en bouwmaterialen ’.
Artikel 5.48 Locaties met het werkingsgebied Specifieke vorm van bedrijf - bestaand
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Bedrijf ‘ met het werkingsgebied ‘ Specifieke vorm van bedrijf - bestaand ’ zijn uitsluitende bestaande bedrijven toegestaan.
Artikel 5.49 Locaties met het werkingsgebied Specifieke vorm van bedrijf - buitenterrein
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ' zijn op locaties met het werkingsgebied ‘ Specifieke vorm van bedrijf - buitenterrein ‘ is een buitenterrein ten behoeve van opslag en parkeren voor het aanwezige bedrijf/bedrijven toegestaan. Met dien verstande dat de buitenopslag van goederen en materialen niet hoger mag zijn dan 3 meter.
Artikel 5.50 Locaties met een werkingsgebied Specifieke vorm van bedrijf - leerverwerking
Op locaties met het werkingsgebied ‘ Bedrijf ‘ is ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Specifieke vorm van bedrijf - leerverwerking ’ uitsluitend een Leerbewerking- en leerverwerkingsbedrijven toegestaan. Een leerbewerking- en leerverwerkingsbedrijf is enkel toegestaan op deze locatie.
Artikel 5.51 Locaties met een werkingsgebied Specifieke vorm van bedrijf - risicovolle activiteiten
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Bedrijf ‘ zijn risicovolle activiteiten als bedoeld in Bijlage VII van het Bkl uitsluitend toegestaan op locaties met het werkingsgebied ‘ Specifieke vorm van bedrijf - risicovolle activiteiten ’.
Artikel 5.52 Locaties met het werkingsgebied Specifieke vorm van bedrijf - opslag
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ' is buitenopslag van puin, zand, grond en hout uitsluitend toegestaan op locaties met het werkingsgebied ‘ Specifieke vorm van bedrijf - opslag ’, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
de hoogte van buitenopslag mag niet meer dan 10 meter bedragen;
niet meer dan 80% van de zone mag gebruikt worden voor buitenopslag.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ' met het werkingsgebied ‘ Specifieke vorm van bedrijf - opslag ‘ mag in aanvulling op het bepaalde in het eerste lid de maximale hellingshoek van buiten opslag niet meer bedragen dan 30 graden.
Artikel 5.53 Locaties met het werkingsgebied Specifieke vorm van bedrijf - opslag - 1
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ' is op locaties met het werkingsgebied ‘ Specifieke vorm van bedrijf - opslag - 1 ‘ is buitenopslag ten behoeve van het ter plaatse aanwezige bedrijf/bedrijven toegestaan dat afwijkt van artikel 5.23 derde lid .
Artikel 5.54 Locaties met een werkingsgebied Specifieke vorm van bedrijf - opslag - emballage kleding
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Bedrijf‘ is emballage van kleding in combinatie met een aan deze functies gelieerd multifunctioneel gebruik van de gebouw(en) uitsluitend toegestaan op locaties met het werkingsgebied ‘ Specifieke vorm van bedrijf - opslag - emballage kleding ’.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijf ' is op locaties met het werkingsgebied ‘ Specifieke vorm van bedrijf - opslag - emballage kleding ‘ bedraagt het in eerste genoemde multifunctionele gebruik van de gebouwen maximaal 3000 m².
Artikel 5.55 Locaties met het werkingsgebied Specifieke vorm van bedrijf - recycling afval en schroot
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Bedrijf ' is recycling en handel in afval en schroot uitsluitend toegestaan op locaties met het werkingsgebied ‘ Specifieke vorm van bedrijf - recycling afval en schroot '.
Artikel 5.56 Locaties met het werkingsgebied Specifieke vorm van bedrijf - nevenactiviteit
Op locaties met het werkingsgebied ' Specifieke vorm van bedrijf - nevenactiviteit ' zijn nevenactiviteit(en) toegestaan welke zijn genoemd in de bijlage Indicatieve bedrijvenlijst nevenactiviteiten, met dien verstande dat:
de oppervlakte van de nevenactiviteit(en) , inclusief de oppervlakte voor aan huis verbonden beroep en ondersteunende horeca , niet meer mag bedragen dan 350 m2 van de gebouwen welke feitelijk aanwezig waren op 27 april 2006;
buitenopslag en -uitstalling niet is toegestaan.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Gemaal ‘ zijn gronden, naast de in andere werkingsgebieden toegestane gebruiksfuncties, bedoeld voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de nabijheid van een rioolgemaal.
Ongeacht het bepaalde in andere werkingsgebieden zijn ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Gemaal ‘ geen nieuwe beperkt kwetsbare gebouw(en) en locaties, kwetsbare gebouw(en) en locaties en zeer kwetsbare gebouw(en) toegestaan.
In afwijking van het bepaald in tweede lid kunnen ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Gemaal ‘ (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan middels een omgevingsvergunning, mits, gelet op de hinder die afkomstig is van het gemaal, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.
Een rioolgemaal is toegestaan ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Gemaal ’.
Locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Leiding - brandstof ‘ zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van brandstofleidingen, met de daarbij behorende:
Locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Leiding - gas ‘ zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van aardgasleidingen. De aardgasleiding heeft een maximale uitwendige diameter van 914 mm en een maximale werkdruk van 66,2 bar.
Locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Leiding - hoogspanningsverbindingen ’ zijn bestemd voor:
de aanleg en instandhouding van hoogspanningsleidingen;
het tegengaan van een te hoge magneetveldbelasting op magneetveldgevoelige en magneetveldbeoordelingsplichtig object.
Locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Leiding - hoogspanningsverbindingen - 1 ’ zijn bestemd voor:
de aanleg en instandhouding van hoogspanningsleidingen;
het tegengaan van een te hoge magneetveldbelasting op magneetveldgevoelige en magneetveldbeoordelingsplichtig object.
Onder een strijdig gebruik van het werkingsgebied ‘ Leiding - hoogspanningsverbindingen ‘ en het werkingsgebied ‘ Leiding - hoogspanningsverbindingen - 1 ’ wordt in ieder geval verstaan:
het gebruik van bouwwerken als drager van reclame-uitingen;
het gebruik van gronden en bouwwerken binnen de magneetveldzone van een hoogspanningsleiding als magneetveld gevoelig object dan wel magneetveldbeoordelingsplichtig object, met uitzondering van bestaand(e) gebruik.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Leiding - hoogspanningsverbindingen ‘ en het werkingsgebied ‘ Leiding - hoogspanningsverbindingen - 1 ’ kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in eerste lid voor het gebruik van magneetveldbeoordelingsplichtig object in de magneetveldzone, mits:
het aannemelijk is dat in of op het magneetveldbeoordelingsplichtig object binnen de magneetzone niet vaker dan 14 uur per dag kinderen tot 16 jaar verblijven; dan wel
het een magneetveldbeoordelingsplichtig object betreft in de vorm van een erf bij een (bedrijfs)woning dat zodanig groot is en gelegen is op een zodanige locatie dat, gelet op de overblijvende speelmogelijkheden op het erf buiten de magneetveldzone, de magneetveldzone over het erf geen onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van het perceel met zich meebrengt;
in geen geval mag ter plaatse van het magneetveldbeoordelingsplichtig object het jaargemiddelde magneetveld hoger zijn dan 100 microtesla.
Locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Leiding - ondergrondse hoogspanningsverbindingen ’ zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoogspanningsleidingen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Leidingstrook ‘ zijn kabels en leidingen toegestaan.
Locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Leiding - riool ‘ zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van hoofdrioolleidingen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied ‘ zijn gronden, naast de in andere werkgebieden toegestane gebruiksfuncties, bedoeld voor de bescherming van de grondkwaliteit, met de daarbij behorende voorzieningen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Veiligheidszone ‘ zijn gronden, naast de in andere werkingsgebieden toegestane gebruiksfuncties, bedoeld voor de bescherming van het woon en leefklimaat in verband met de externe veiligheidsrisico’s van een activiteit als bedoeld in artikel 5.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Veiligheidszone - cng ‘ zijn gronden, naast de in andere werkingsgebieden toegestane gebruiksfuncties, bedoeld voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de nabijheid van een CNG-installatie.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Veiligheidszone - lpg ‘ zijn gronden, naast de in andere werkingsgebieden toegestane gebruiksfuncties, bedoeld voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de nabijheid van een LPG-installatie.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Veiligheidszone - waterstof ‘ zijn gronden, naast de in andere werkingsgebieden toegestane gebruiksfuncties, bedoeld voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de nabijheid van een waterstof-installatie.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Vrijwaringszone - radar ‘ zijn de gronden, mede bedoeld voor de bescherming van een radarzone.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Vrijwaringszone - molenbiotoop ' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van een molenbiotoop.
Artikel 5.73 Locaties met het werkingsgebied Cultuur - tentoonstelling
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Cultuur - tentoonstelling ' zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:
Artikel 5.74 Locaties met het werkingsgebied Cultuur - theater
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Cultuur - theater ' zijn theaters toegestaan:
Artikel 5.75 Locaties met het werkingsgebied Cultuur - bioscoop
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Cultuur - bioscoop ' zijn bioscopen toegestaan:
Op locaties met het werkingsgebied ' Detailhandel ' is detailhandel toegestaan.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Detailhandel ‘ is grootschalige detailhandel uitsluitend toegestaan op locaties met het werkingsgebied ‘ Detailhandel - grootschalig ’.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Detailhandel ‘ is detailhandel in in de vorm van een supermarkt uitsluitend toegestaan op locaties met het werkingsgebied ‘ Detailhandel - supermarkt ‘.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Detailhandel ‘ is een tuincentrum uitsluitend toegestaan op locaties met het werkingsgebied ‘ Detailhandel - tuincentrum ‘.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Detailhandel ' is volumineuze detailhandel uitsluitend toegestaan op locaties met het werkingsgebied ' Detailhandel - volumineus '.
Op locaties met het werkingsgebied ' Ondergeschikte detailhandel ' is ondergeschikte detailhandel toegestaan. Onder ondergeschikte detailhandel valt in ieder geval niet:
de situatie dat meer dan 10% van de aanwezig gebouw(en)op een bouwperceel voor ondergeschikte detailhandel wordt gebruikt; of
de situatie dat meer dan 50 m² voor ondergeschikte detailhandel wordt gebruikt.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Kringloopwinkel ‘ zijn kringloopwinkels toegestaan.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Slijterij ' is een slijterij toegestaan.
Op locaties met het werkingsgebied ' Dienstverlening ', is het gebruik van gronden ten behoeve van dienstverlening toegestaan.
Op locaties met het werkingsgebied ‘ Dienstverlening - bestaand ‘ is uitsluitend de bestaand(e) dienstverlening toegestaan.
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ' Evenementen ' zijn gebruiksactiviteiten in de vorm van evenementen toegestaan.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Evenementen maximaal 10 dagen ' mag het gebruik van de gronden voor evenementen inclusief het opbouwen en afbreken maximaal 10 dagen bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Evenementen maximaal 15 dagen ' mag het gebruik van de gronden voor evenementen inclusief het opbouwen en afbreken maximaal 15 dagen bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Evenementen maximaal 20 dagen ' mag het gebruik van de gronden voor evenementen inclusief het opbouwen en afbreken maximaal 20 dagen bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Evenementen maximaal 30 dagen ' mag het gebruik van de gronden voor evenementen inclusief het opbouwen en afbreken maximaal 30 dagen bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Evenementen maximaal 45 dagen ' mag het gebruik van de gronden voor evenementen inclusief het opbouwen en afbreken maximaal 45 dagen bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Maximaal aantal bezoekers evenement 1.000 ' geldt dat het maximale aantal bezoekers van een evenement per dag 1.000 bedraagt.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Maximaal aantal bezoekers evenement 5.000 ' geldt dat het maximale aantal bezoekers van een evenement per dag 5.000 bedraagt.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Maximaal aantal bezoekers evenement 15.000 ' geldt dat het maximale aantal bezoekers van een evenement per dag 15.000 bedraagt.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Maximaal aantal bezoekers evenement 80.000 ' geldt dat het maximale aantal bezoekers van een evenement per dag 80.000 bedraagt.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Maximaal aantal evenementen 3 ' geldt dat het maximale aantal evenementen per jaar 3 bedraagt.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Maximaal aantal evenementen 5 ' geldt dat het maximale aantal evenementen per jaar 5 bedraagt.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Maximaal aantal evenementen 6 ' geldt dat het maximale aantal evenementen per jaar 6 bedraagt.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Maximaal aantal evenementen 8 ' geldt dat het maximale aantal evenementen per jaar 8 bedraagt.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Maximaal aantal evenementen 12 ' geldt dat het maximale aantal evenementen per jaar 12 bedraagt.
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Groen ' zijn uitsluitend de volgende gebruiksactiviteiten en voorzieningen toegestaan:
groenvoorzieningen;
bruggen en straatmeubilair;
voet- en fietspaden;
waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;
bijenstallen;
(dag)recreatieve mogelijkheden in de openlucht en speelvoorzieningen;
geluidswallen en geluidschermen;
kunstobjecten;
toegangswegen.
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Groen - dierenverblijf ‘ zijn voorzieningen in de vorm van dierenverblijven toegestaan.
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Groen - kleinschalig agrarisch gebruik ' zijn kleinschalige agrarische activiteiten toegestaan
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Groen - volkstuinen ' zijn volkstuinen toegestaan.
Op locaties met het werkingsgebied ‘ Horeca - 1 ’ zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan met de daarbij behorende terrassen:
Op locaties met het werkingsgebied ‘ Horeca - 2 ’ zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan met de daarbij behorende terrassen:
Op locaties met het werkingsgebied ‘ Horeca - 3 ’ zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan met de daarbij behorende terrassen:
Op locaties met het werkingsgebied ' Ondersteunende horeca ' is ondersteunende horeca toegestaan enkel ten behoeve van de andere functies die op die locatie zijn toegestaan op grond van dit omgevingsplan.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Ondersteunende horeca - 40 m2 ' is ondersteunende horeca toegestaan met een maximum oppervlakte van 40 m².
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Ondersteunende horeca - 100 m2 ' is ondersteunende horeca toegestaan met een maximum oppervlakte van 100 m².
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Ondersteunende horeca - 150 m2 ' is ondersteunende horeca toegestaan met een maximum oppervlakte van 150 m².
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Ondersteunende horeca - 250 m2 ' is ondersteunende horeca toegestaan met een maximum oppervlakte van 250 m².
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Ondersteunende horeca - 350 m2 ' is ondersteunende horeca toegestaan met een maximum oppervlakte van 350 m².
Op locaties met het werkingsgebied ' Daghoreca ' is daghoreca toegestaan.
Op locaties met het werkingsgebied ' Kantoor ', zijn kanto(o)r(en) toegestaan.
Ter plaatse van her werkingsgebied ‘ Gelders natuurnetwerk ‘ zijn de gronden bedoeld voor bescherming, behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van ecologische waarden en kenmerken, alsmede het voorkomen van significante effecten op kernkwaliteiten en omgevingscondities die aan realisering van het GNN in de weg staan.
Onder strijdig gebruik van het werkingsgebied ‘ Gelders natuurnetwerk ‘ wordt in ieder geval gerekend:
Ter plaatse van de locaties met het werkingsgebied ' Openheid ' zijn de gronden bedoeld voor het behoud en herstel van “openheid” in het landschap.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Openheid‘ zijn de volgende gebruiksactiviteiten verboden:
Gronden ter plaatse van de locaties met het werkingsgebied ‘ Waterstaat - waterberging ‘ hebben als functie waterberging.
Ter plaatse van de locaties met het werkingsgebied ‘ Groene ontwikkelingszone ‘ zijn de gronden bedoeld voor de bescherming, behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van:
Onder een strijdig gebruik van het werkingsgebied ‘ Groene ontwikkelingszone ‘ wordt in ieder geval verstaan:
Ter plaatse van de locaties met het werkingsgebied ‘ Natte natuur ‘ zijn de gronden bedoeld voor de bescherming, behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kernmerken van waterafhankelijke natuurgebieden
Onder strijdig gebruik van het werkingsgebied ‘ Natte natuur ‘ wordt in ieder geval gerekend:
Gronden ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Landschapswaarden - 1 ‘ zijn bestemd voor de instandhouding van landschappelijke en natuurwaarden. Hieronder wordt begrepen de instandhouding van de landschappelijke- en natuurwaarden behorend tot de volgende landschapstyperingen:
landbouwgronden met cultuurhistorisch bepaalde kleinschalige akkercomplexen, waaronder begrepen de Vragender es en Lievelder es, het natte en oude heide- en broekontginningenlandschap rond het Vragender Veld, Lievelder Veld en het Zwolsche Veld en het kampenlandschap rond Zwolle en rond Harreveld;
landbouwgronden met een oorspronkelijke kavelstructuur (strokenverkaveling), ontsloten via kronkelende weg(en) en gescheiden van andere kavels door middel van wallen of singels met opgaande eiken en hakhout van berk, els en eik en rijbeplanting in los plantverband van zomereik, soms beuk, berk of andere soorten als wilg of populier;
landbouwgronden grenzend aan waterafhankelijke natuurgebieden, waarbij het agrarisch gebruik van de gronden niet mag leiden tot veranderingen in de grondwatersituatie, oppervlaktewaterpeilen en waterkwaliteit;
(kleinschalige) hoogteverschillen, zoals steilranden (oude essen) en het terras en terrasrand Aalten–Eibergen;
de grotere open ruimtes, ter plaatse van het werkingsgebied ' Openheid ';
kleinschalige besloten ruimtes;
rustige omstandigheden en onverharde weg(en);
beplantingselementen zoals houtwallen, houtsingels, hagen, bosjes, boomgroepen, solitaire monumentale en waardevolle bomen, weg(en)- en erfbeplanting;
de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied ‘Korenburgerveen’ alsmede bouwwerken ten behoeve van onderhoud en beheer en het behouden en versterken van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk.
Gronden ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Landschapswaarden - 2 ‘ zijn bestemd voor de instandhouding van landschappelijke en natuurwaarden die aanwezig zijn in het desbetreffende gebied.
Gronden ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Landschapswaarden - 3 ‘ zijn bestemd voor de instandhouding van landschappelijke en natuurwaarden die aanwezig zijn in het desbetreffende gebied.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Maatschappelijk - begraafplaats ‘ is een begraafplaats toegestaan.
Op locaties met het werkingsgebied ‘ Maatschappelijk - bestaand ‘ zijn de bestaand(e)maatschappelijke voorzieningen toegestaan.
Op locaties met het werkingsgebied ‘ Maatschappelijk - bibliotheek ‘ is een bibliotheek toegestaan.
Op locaties met het werkingsgebied ‘ Maatschappelijk - dagbesteding ‘ is dagbesteding toegestaan.
Op locaties met het werkingsgebied ‘ Maatschappelijk - expositieruimte ’ is een expositieruimte toegestaan.
Op locaties met het werkingsgebied ‘ Maatschappelijk - gezondheidszorg ’ zijn (para) medische diensten toegestaan waaronder mede worden begrepen:
Op locaties met het werkingsgebied ‘ Maatschappelijk - wonen - gezondheidszorg ’ zijn woningen of wooneenheden toegestaan bestemd voor individueel beschut wonen voor mensen met een (intensieve) ondersteuningsvraag, die niet via de reguliere woningdistributie beschikbaar komt, maar waarvan minimaal een van de bewoners van de wooneenheid vanwege de beperkte zelfredzaamheid vanaf aanvang van bewoning - op basis van een ter zake van overheidswege gehanteerd systeem - is geïndiceerd voor zorg, waarbij die zorg beschikbaar is in de directe nabijheid van de woning en welke zorg door minimaal een van de bewoners van de wooneenheid ook daadwerkelijk wordt afgenomen. Daarbij zijn ook de volgende ondersteunende voorzieningen toegestaan:
Op locaties met het werkingsgebied ‘ Maatschappelijk - wonen - asielopvang ’ zijn woningen of wooneenheden toegestaan bestemd voor asielzoekers, waarbij 24 uurs begeleiding en toezicht aanwezig is. Daarbij zijn ook de volgende ondersteunende voorzieningen toegestaan:
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Maatschappelijk - kinderopvang ‘ is een kinderopvang toegestaan.
Op locaties met het werkingsgebied ' Maatschappelijk - onderwijs ' is een onderwijsfunctie en/of kinderopvang toegestaan.
Op locaties met het werkingsgebied ' Maatschappelijk - religie ' zijn religieuze functies toegestaan.
Op locaties met het werkingsgebied ‘ Maatschappelijk - scouting ‘ zijn scoutingactiviteiten toegestaan.
Op locaties met het werkingsgebied ' Maatschappelijk - wagenbouwlocatie ' zijn activiteiten toegestaan in de vorm van het bouwen en afbreken van praalwagens voor bloemencorso, carnaval en andere optochten.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Natuur ‘ zijn uitsluitend de volgende gebruiksfuncties toegestaan:
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Nutsvoorzieningen ' zijn voorzieningen van openbaar nut toegestaan.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Antennemast ‘ zijn antennemasten en daarbij behorende voorzieningen toegestaan.
Artikel 5.124 Locaties met het werkingsgebied Dagrecreatie - attractiepark
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ' Dagrecreatie - attractiepark ' zijn gebruiksactiviteiten in de vorm van speelvoorzieningen en attracties toegestaan.
Artikel 5.125 Locaties met het werkingsgebied Dagrecreatie - escaperoom
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ' Dagrecreatie - escaperoom ' zijn gebruiksactiviteiten in de vorm van een escaperoom toegestaan.
Artikel 5.126 Locaties met het werkingsgebied Dagrecreatie - kinderspeelparadijs
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ' Dagrecreatie - kinderspeelparadijs ' zijn gebruiksactiviteiten in de vorm van speelvoorzieningen en attracties voor kinderen toegestaan.
Artikel 5.127 Locaties met het werkingsgebied Dagrecreatie - visvijver
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Dagrecreatie - visvijver ’ zijn dagrecreatieve activiteiten toegestaan in de vorm van vissen in en bij een visvijver.
Artikel 5.128 Locaties met het werkingsgebied Verblijfsrecreatie - recreatiewoningen.
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ' Verblijfsrecreatie - recreatiewoningen ' zijn de gebruiksactiviteiten in de vorm van bedrijfsmatige exploitatie van recreatiewoningen toegestaan.
Artikel 5.129 Locaties met het werkingsgebied Verblijfsrecreatie - chalets
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ' Verblijfsrecreatie - chalets ' zijn gebruiksactiviteiten in de vorm van bedrijfsmatige exploitatie van chalet(s) toegestaan
Artikel 5.130 Locaties met het werkingsgebied Verblijfsrecreatie - Bed & breakfast
Op locaties met het werkingsgebied ‘ Verblijfsrecreatie - bed & breakfast ' is een Bed & Breakfast toegestaan.
Artikel 5.131 Locaties met het werkingsgebied Verblijfsrecreatie - ondersteunende voorzieningen
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ' Verblijfsrecreatie - ondersteunende voorzieningen ' zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:
Artikel 5.132 Locaties met het werkingsgebied Kamperen - 1
Op locaties met het werkingsgebied ' Kamperen - 1 ' is verblijfsrecreatie in de vorm van kamperen toegestaan onder de voorwaarde dat het kampeerterrein bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd.
Artikel 5.133 Locaties met het werkingsgebied Kamperen - 2
Op locaties met het werkingsgebied ‘ Kamperen - 2 ’ is verblijfsrecreatie in de vorm van kamperen toegestaan, met dien verstande dat er aan maximaal 30 kampeermiddelen in de periode 15 maart tot en met 31 oktober plaats wordt geboden.
Artikel 5.134 Locaties met het werkingsgebied Kamperen - 3
Op locaties met het werkingsgebied ‘ Kamperen - 3 ’ is verblijfsrecreatie in de vorm van kamperen toegestaan, met dien verstande dat er aan maximaal 15 kampeermiddelen en maximaal 90 kampeerders in de periode 15 maart tot en met 31 oktober plaats wordt geboden.
Artikel 5.135 Locaties met het werkingsgebied Kamperen - 4
Op locaties met het werkingsgebied ‘ Kamperen - 4 ‘, mogen tijdelijk maximaal 10 kampeermiddelen worden geplaatst en mogen er maximaal 60 kampeerders aanwezig zijn gedurende maximaal 10 dagen per jaar en verdeeld over maximaal 10 perioden, gekoppeld aan een meerdaags evenement.
Artikel 5.136 Locaties met het werkingsgebied Kamperen - ondersteunende voorzieningen
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ' Kamperen - ondersteunde voorzieningen ' zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:
Artikel 5.137 Locaties met het werkingsgebied Seksbedrijf
Op locaties met het werkingsgebied ' Seksbedrijf ' is het toegestaan een seksinrichting te exploiteren.
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Sport ' zijn uitsluitend de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:
Tot een strijdig gebruik van het werkingsgebied ‘ Sport ‘ wordt in ieder geval gerekend:
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Sport ‘ zijn gebouw(en) uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak(ken). Bouwwerken geen gebouw zijnde, zijn toegestaan in het hele werkingsgebied.
Indien de aanwezige bebouwing op locaties met het werkingsgebied ‘ Sport ‘ afwijkt van derde , geldt de bestaand(e) maatvoering van de aanwezige bebouwing als maximum.
Op locaties ter plaatste van het werkingsgebied ‘ Sport ‘ bedraagt de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw(en) zijnde 2 meter.
Uitsluitend op locaties met het werkingsgebied ‘ Sport ’ ter plaatse van het werkingsgebied ' Sport - manege ' zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:
met de daarbij behorende voorzieningen behorende bij een manegebedrijf , zoals een stapmolen, longeercirkel, één of meer binnenrijbanen en één of meer buitenrijbanen, weg(en) en paden.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Sport - sporthal ‘ zijn sportactiviteiten en activiteiten ten behoeve van openbare dienstverlening toegestaan
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Tuin ' is het gebruik van gronden als tuin ten behoeve van wonen toegestaan.
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Verkeer ’ zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:
verharde en onverharde weg(en), straten, pleinen, paden voor verkeer en verblijf;
fiets- en voetpaden;
parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
groenvoorzieningen,
bermen en sloten;
ondergrondse afvalcontainers;
wateren en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
speelvoorzieningen;
geluidswerende voorzieningen;
evenement(en), markten en incidentele standplaats(en);
bruggen.
Op de locaties met het werkingsgebied ‘ Parkeerterrein ’ zijn uitsluitend erfverhardingen en parkeervoorzieningen toegestaan.
Vaste standplaats(en) voor de verkoop van goederen met verkoopwagens zijn binnen het werkingsgebied ‘ Verkeer ‘ uitsluitend toegestaan op locaties met het werkingsgebied ‘ Specifieke vorm van verkeer - standplaats ’
Op locaties met het werkingsgebied ‘ Verkeer ‘ geldt het bepaalde in eerste lid niet voor evenementen en markten.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Verkeer - railverkeer ‘ is het gebruik van gronden ten behoeve van railverkeer toegestaan.
Een verkooppunt van motorbrandstoffen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Verkooppunt motorbrandstoffen ’.
Onder een strijdig gebruik van het werkingsgebied ‘ Verkooppunt motorbrandstoffen ‘ wordt in ieder geval verstaan:
een verkooppunt van motorbrandstoffen met lpg;
een verkooppunt van motorbrandstoffen met cng;
een verkooppunt van motorbrandstoffen met waterstof.
Het voorgaande geldt niet voor locaties die expliciet daarvoor zijn aangewezen op grond van dit omgevingsplan.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Verkooppunt motorbrandstoffen ‘ is een verkooppunt van motorbrandstoffen met cng toegestaan op locaties met het werkingsgebied ‘ Verkooppunt motorbrandstoffen - cng '.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Verkooppunt motorbrandstoffen ‘ is een verkooppunt van motorbrandstoffen met lpg toegestaan op locatie met het werkingsgebied ‘ Verkooppunt motorbrandstoffen - lpg ’.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Verkooppunt motorbrandstoffen ‘ is een verkooppunt van motorbrandstoffen met waterstof toegestaan op locaties met het werkingsgebied ‘ Verkooppunt motorbrandstoffen - waterstof '.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Verkooppunt motorbrandstoffen ‘ is een cng-vulpunt toegestaan op de locaties met het werkingsgebied ‘ Vulpunt - cng ‘.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Verkooppunt motorbrandstoffen ‘ is een waterstof-vulpunt toegestaan op de locaties met het werkingsgebied ‘ Vulpunt - waterstof ‘.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Water ‘ zijn uitsluitend de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Beduikerde watergang ‘ dient de perceeleigenaar de aanwezigheid van een (beduikerde) watergang te gedogen.
Op locaties met het werkingsgebied ' Windturbine ' zijn windturbines met bijbehorende voorzieningen toegestaan.
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ' Wonen - binnen de bebouwde kom ’ zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan: wonen.
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ' Wonen - buiten de bebouwde kom ' zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:
wonen, mede in de vorm van inwoning;
paardenbak tot een oppervlakte van 800 m²;
bedrijfswoning(en) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van het werkingsgebied ' Bedrijfswoning '.
Voormalige bedrijfswoning(en) zijn enkel toegestaan ter plaatse van de werkingsgebieden ‘ Bedrijfswoning - voormalig ’.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Sociale huurwoningen ’ zijn uitsluitend sociale huurwoning(en) toegestaan.
Ter plaats van het werkingsgebied ' Sociale huur minimaal 25 jaar ' geldt dat het gebruik van woningen als bedoeld in het eerste lid voor sociale huurwoning(en), tenminste gedurende 25 jaar na de eerste ingebruikname in stand dient te blijven.
Ter plaats van het werkingsgebied ' Sociale huur minimaal 30 jaar ' geldt dat het gebruik van woningen als bedoeld in het eerste lid voor sociale huurwoning(en), tenminste gedurende 30 jaar na de eerste ingebruikname in stand dient te blijven.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Sociale koopwoningen ’ zijn uitsluitend sociale koopwoningen toegestaan.
Ter plaats van het werkingsgebied ' Sociale koop minimaal 1 jaar ' geldt dat het gebruik van woningen als bedoeld in het eerste lid voor Sociale koopwoning(en), tenminste gedurende 1 jaar na de eerste ingebruikname in stand dient te blijven.
Ter plaats van het werkingsgebied ' Sociale koop minimaal 10 jaar ' geldt dat het gebruik van woningen als bedoeld in het eerste lid voor Sociale koopwoning(en), tenminste gedurende 10 jaar na de eerste ingebruikname in stand dient te blijven.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Geliberaliseerde woningen voor middenhuur ’ zijn uitsluitend geliberaliseerde woningen voor middenhuur toegestaan.
Ter plaats van het werkingsgebied ' Geliberaliseerde woningen voor middenhuur minimaal 10 jaar ' geldt dat het gebruik van woningen als bedoeld in het eerste lid voor geliberaliseerde woning(en) voor middenhuur, tenminste gedurende 10 jaar na de eerste ingebruikname in stand dient te blijven.
Ter plaats van het werkingsgebied ' Geliberaliseerde woningen voor middenhuur minimaal 20 jaar ' geldt dat het gebruik van woningen als bedoeld in het eerste lid voor geliberaliseerde woning(en) voor middenhuur, tenminste gedurende 20 jaar na de eerste ingebruikname in stand dient te blijven.
Ter plaats van het werkingsgebied ' Geliberaliseerde woningen voor middenhuur minimaal 25 jaar ' geldt dat het gebruik van woningen als bedoeld in het eerste lid voor geliberaliseerde woning(en) voor middenhuur, tenminste gedurende 25 jaar na de eerste ingebruikname in stand dient te blijven.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Woningen voor particulier opdrachtgeverschap ’ zijn uitsluitend woningen voor particulier opdrachtgeverschap toegestaan.
Bouwactiviteiten die plaatsen vinden op locaties met het werkingsgebied ' Woningen voor particulier opdrachtgeverschap ' als bedoeld in het eerste lid dienen te worden verricht door een burger en/of een groep van burgers, georganiseerd als rechtspersoon zonder winstoogmerk of krachtens een overeenkomst die:
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Wonen - op verdieping ‘ zijn uitsluitend woningen op de verdieping(en) toegestaan.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Wonen - in de kap uitgesloten ‘ zijn woningen in de kap niet toegestaan.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Pre-mantelzorgwoning ', zijn pre-mantelzorgwoning(en) toegestaan.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Wonen - bestaand ' zijn de bestaande woning(en) toegestaan.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Wonen - kamerbewoning ' is kamerbewoning toegestaan.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Wonen - kamerbewoning - bestaand ' is enkel de bestaand(e) kamerbewoning toegestaan.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Wonen - kamerbewoning - op verdieping ' is kamerbewoning enkel op de verdieping(en) toegestaan.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Zonnepark - tijdelijk ‘ zijn de volgende gebruiksfuncties toegestaan:
het opwekken van energie door middel van het omzetten van zonlicht in elektriciteit met gebruik van zonnepaneel/zonnepanelen met de daarbij behorende voorzieningen;
agrarisch medegebruik;
Onder een strijdig gebruik van het werkingsgebied ‘ Zonnepark - tijdelijk ‘ wordt in ieder geval gerekend: het in gebruik hebben van het zonnepark 25 jaar na de ingebruikname van het zonnepark voor het opwekken van energie, zoals bedoeld in eerste lid onder a.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Zonnepark - permanent ‘ zijn de volgende gebruiksfuncties toegestaan:
het opwekken van energie door middel van het omzetten van zonlicht in elektriciteit met gebruik van zonnepaneel/zonnepanelen met de daarbij behorende voorzieningen;
agrarisch medegebruik;
De voorschriften in deze paragraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Algemene bepalingen bouwactiviteiten '.
Afdeling 6.1 bevat bepalingen voor de omgevingsplanactiviteit bouwen en het gebruik van bouwwerken en terreinen.
Bouwwerken die in overeenstemming zijn met de voorschriften van Afdeling 6.1 zijn, als voor een locatie geen afwijkende voorschriften gelden op grond de afdelingen 6.2 en 6.3 van dit omgevingsplan, van rechtswege in overeenstemming met dit omgevingsplan.
De regels in Afdeling 6.1 zijn gesteld met het oog op:
a. het beschermen van het uiterlijk aanzien van bouwwerken, terreinen en de omgeving hiervan;
b. het beschermen van de veiligheid en gezondheid van gebruikers van gebouwen, terreinen en de omgeving hiervan;
c. het beschermen van een goed woon- een leefklimaat van gebruikers van gebouwen, terreinen en de omgeving hiervan.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Algemene bouwvoorschriften '.
Artikel 6.5 Algemene bouwvoorschriften bouwwerken
Bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd als het beoogde gebruik in overeenstemming is met de functies die op grond van dit omgevingsplan aan de desbetreffende locatie zijn toegekend met de werkingsgebieden in Hoofdstuk 5.
Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op locaties waar het omgevingsplan van rechtswege nog van toepassing is, in de zin dat het beoogde gebruik in overeenstemming dient te zijn met de functies die op grond van het omgevingsplan van rechtswege zoals dat geldt per 1‑1‑2024 aan een locatie zijn toegekend.
Tenzij uit de overige bepalingen van Hoofdstuk 6 iets anders volgt, dan geldt een maximum bebouwingspercentage voor het bouwperceel van 50% en van het bouwvlak(ken) van 100%.
Bij het bouwen van de volgende bouwwerken mogen bouwgrenzen worden overschreden:
a. toegangsbruggen en funderingen, waarbij de grens van de weg niet mag worden overschreden;
b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen, gevelisolatie en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, niet meer dan 12 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, entreepartijen, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met niet meer dan 50 cm overschrijden en niet lager zijn aangebracht dan:
- 4,20 m boven een rijbaan of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijbaan;
- 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de genoemde strook;
d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
e. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met meer dan 1 m overschrijden en voor zover zij de grens van de weg niet overschrijden en niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan.
Tenzij uit de overige bepalingen van Hoofdstuk 6 van dit omgevingsplan iets anders volgt, dan geldt dat het aantal woning(en)en kamers voor kamerbewoning dat per locatie is toegestaan, niet meer mag bedragen dan het bestaand(e) aantal.
bestaand(e) bouwwerken die aanwezig zijn in afwijking van dit omgevingsplan, zijn toegestaan in de bestaand(e) vorm en omvang en mogen ook binnen de contouren van die bestaand(e) vorm en omvang worden gewijzigd en vervangen.
Artikel 6.6 Algemene bouwvoorschriften Hoofdgebouwen
Hoofdgebouwen dienen te voldoen aan de volgende regels:
De hoofdgebouw(en) dienen binnen het werkingsgebied “ Bouwvlak ” te worden gebouwd.
woning(en), niet zijnde bedrijfswoning(en), dienen met de voorgevel in of maximaal 1 meter achter de bouwgrens aan de zijde van de weg(en) te worden gebouwd.
De minimale voorgevelbreedte van woning(en) bedraagt 4,5 meter.
Tenzij uit de overige bepalingen van Hoofdstuk 6 van dit omgevingsplan iets anders volgt, dan geldt als maximale bouwhoogte voor hoofdgebouw(en) een bouwhoogte van 10 meter en een maximale goothoogte van 6,5 meter. Bij een plat dak geldt een maximale bouwhoogte van 6,5 meter.
Vrijstaande hoofdgebouw(en)dienen op minimaal 1 meter afstand van de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd.
Kelders dienen te voldoen aan de volgende regels
Kelders zijn toegestaan onder hoofdgebouwen en bijbehorend(e) bouwwerk(en) tot maximaal 3 meter onder het peil van woning(en) of bijbehorend(e) bouwwerk(en).
Tenzij uit de overige bepalingen van Hoofdstuk 6 van dit omgevingsplan iets anders volgt, dan geldt dat kelders maximaal 1 meter uit de gevel(s) mogen worden gebouwd,
Artikel 6.7 Algemene bouwvoorschriften bijbehorende bouwwerken
Tenzij uit de overige bepalingen van Hoofdstuk 6 van dit omgevingsplan iets anders volgt, dan geldt moeten bijbehorende bouwwerken voldoen aan de volgende regels:
bijbehorend(e) bouwwerk(en)mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak(ken) worden gebouwd, mits de bijbehorend(e) bouwwerk(en) worden gebouwd in een vlak waar op grond van Hoofdstuk 5 dezelfde gebruiksactiviteiten zijn toegestaan als op de locatie van het bijbehorende bouwvlak(ken);
bijbehorend(e) bouwwerk(en) mogen uitsluitend op minimaal 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw(en) worden gebouwd;
in afwijking van het bepaalde onder b van dit lid, mogen carports en overkapping(en) op 0,3 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het voorgevel worden gebouwd, mits het boeibord niet hoger is dan 30 cm;
als maximale bouwhoogte voor bijbehorend(e) bouwwerk(en) geldt een bouwhoogte van 6 meter en een maximale goothoogte van 3 meter. Bij een plat dak wordt uitgegaan van enkel de maximale goothoogte. Een bijbehorend(e) bouwwerk(en) mag niet hoger zijn dan het hoofdgebouw(en);
in afwijking van het bepaalde in onder d van dit lid, geldt er een maximale goothoogte voor aangebouwd(e) bijbehorend(e) bouwwerk(en) van 3 meter dan wel de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw(en) vermeerderd met 0,25 meter;
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorend(e) bouwwerk(en) buiten het werkingsgebied ‘ Bouwvlak ’ mag maximaal 100 m² bedragen, waarbij het bebouwingspercentage van het bebouwingsgebied niet meer dan 50% mag bedragen;
indien het bebouwingsgebied groter is dan 400 m², is de maximale oppervlakte van bijbehorend(e) bouwwerk(en) buiten het werkingsgebied ' Bouwvlak ', 100 m² vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied groter dan 400 m², tot een maximum van totaal 150 m²;
de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens voor aangebouwd(e) bijbehorend(e) bouwwerk(en) bij vrijstaande hoofdgebouw(en) bedraagt 1 meter. Voor aangebouwd(e) bijbehorend(e) bouwwerk(en) bij een vrijstaand hoofdgebouw(en) geldt dat als deze op minimaal 3 meter achter de voorgevel is gebouwd, deze tot op de perceelgrens gebouwd mag worden;
bijbehorend(e) bouwwerk(en) moeten in het achtererfgebied worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde in het tweede lid;
de breedte van aangebouwd(e) bijbehorend(e) bouwwerk(en) aan de zijgevel van een hoofdgebouw(en)mag maximaal 80% zijn van de breedte van het oorspronkelijke hoofdgebouw(en).
Tenzij uit de overige bepalingen van Hoofdstuk 6 van dit omgevingsplan iets anders volgt, dan geldt dat het uitbreiden van een woning aan de voorzijde met een uitbouw door middel van een overschrijding van de voorgevel is toegestaan onder voorwaarden dat:
de bouwhoogte van de uitbouw maximaal 3 meter bedraagt, maar niet hoger dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw(en);
de breedte van de uitbouw maximaal 50% mag bedragen van de breedte van de oorspronkelijke voorgevel van de woning;
de diepte van de uitbouw maximaal 50% mag bedragen van de diepte van de aanwezige ruimte tussen de voorgevel en de aan de weg(en) gelegen bouwperceelgrens, met een maximum van 1,5 meter.
bijbehorend(e) bouwwerk(en) als bedoeld in dit artikel moeten zijn gelegen bij een hoofdgebouw welke niet is;
een woonwagen(s);
een small House;
een tiny house;
een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf door één huishouden;
een hoofdgebouw(en) waarvoor een tijdelijke vergunning is verleend, waarna de vergunninghouder verplicht is de toestand in bestaand(e) situatie te herstellen.
bijbehorend(e) bouwwerk(en) welke zijn gelegen bij hoofdgebouwen als bedoeld in het derde lid van dit artikel, zijn enkel toegestaan voor zover voor die locatie in afdeling 6.2 of afdeling 6.3 bouwmogelijkheden zijn opgenomen voor bijbehorend(e) bouwwerk(en).
Artikel 6.8 Algemene voorschriften bouwwerken geen gebouw zijnde
Tenzij uit de overige bepalingen van Hoofdstuk 6 van dit omgevingsplan iets anders volgt, dan gelden voor bouwwerken geen gebouw zijnde de volgende regels:
de maximale bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouw(en)zijnde bedraagt 2 meter;
de maximale bouwhoogte voor erfafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel bedraagt 1 meter;
bij woning(en) mogen antennes, verlichtingsmasten, vlaggenmasten en vergelijkbare andere bouwwerken maximaal 5 meter hoog zijn;
bij woning(en) mag het aantal vlaggenmasten per bouwperceel niet meer dan 1 bedragen;
bij andere gebruiksfuncties dan wonen mogen trappen, antennes, verlichtingsmasten, vlaggenmasten en vergelijkbare andere bouwwerken maximaal 10 meter hoog zijn;
bij andere gebruiksfuncties dan wonen mag het aantal vlaggenmasten per bouwperceel niet meer dan 3 bedragen;
bij andere gebruiksfuncties dan wonen mogen ballenvangers maximaal 6 meter hoog zijn;
informatiepanelen voor fietsers en wandelaars zijn toegestaan tot maximaal 2,5 meter hoog.
Airco-units, warmtepompen of soortgelijke installaties zijn toegestaan aan gevels, op daken en op het bouwperceel.
Installaties op het dak mogen niet hoger zijn 2 meter (gemeten vanaf onderkant installatie) waarbij de minimale afstand tot de dakrand in acht wordt genomen. De afstand van de installatie tot de dakrand moet minimaal de hoogte van de installatie bedragen.
Bouwwerken geen gebouw zijnde in een bouwvlak(ken) die bedoeld zijn om een hoofdgebouw uit te breiden, mogen dezelfde hoogte hebben als het hoofdgebouw(en) heeft.
Artikel 6.9 Maatwerkvoorschriften bouw
Het college van burgemeester en wethouders kan voor de volgende onderwerpen maatwerkvoorschriften stellen en/of voorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning:
dakvormen, dakhellingen en nokrichting van de bebouwing;
de goot- en bouwhoogte van de gebouw(en);
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw(en) zijnde;
de breedte van de gebouw(en);
de breedte van bouwwerken, geen gebouw(en) zijnde;
de oriëntering van de gebouw(en);
de oriëntering van bouwwerken, geen gebouw(en) zijnde;
de wijze van afdekking van de gebouw(en);
de wijze van afdekking van bouwwerken, geen gebouw(en) zijnde;
het aantal en de situering van de parkeerplaatsen op het terrein.
De maatwerkvoorschriften mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Vergunningsplicht bouwactiviteiten '.
Artikel 6.11 Binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken.
Artikel 6.12 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als:
de activiteit niet in strijd is met de in dit omgevingsplan gestelde regels over het bouwen, instand houden en gebruiken van bouwwerken, met uitzondering van het bepaalde in 6.1.3.4,;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid,van de Woningwet, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of de op grond van artikel 4.19 van de Omgevingswet vastgestelde beleidsregels;
de activiteit betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie en: 1°. de toelaatbare kwaliteit van de bodem niet wordt overschreden; of 2°. bij overschrijding van de toelaatbare kwaliteit van de bodem: als aannemelijk is dat een sanerende of andere beschermende maatregelen wordt getroffen. Een sanerende of andere beschermende maatregel is in ieder geval een sanering overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing als:
het gaat om een in het tijdelijke deel van een omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, of in dit omgevingsplan aangewezen gebied of bouwwerk waarvoor geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn; of
het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, toch moet worden verleend.
Het eerste lid aanhef en onder a is, voor wat betreft de regels in dit omgevingsplan over het gebruik van bouwwerken, niet van toepassing, indien een vergunning is verleend voor een omgevingsplanactiviteit voor het gebruiken van gronden en/of bouwwerken en het beoogde gebruik van het aangevraagde bouwwerk daarmee in overeenstemming is.
Artikel 6.13 Beoordelingsregels parkeervoorzieningen bij het bouwen van gebouwen
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouw(en) wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw(en) in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van voertuigen (waaronder fietsen) in, op of onder het gebouw(en), dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw(en) behoort;
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het eerste lid:
Afwijken van het bepaalde in het eerste lid is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
Burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die zijn opgenomen in de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Uitzonderingen vergunningsplicht bouwactiviteiten '.
Artikel 6.15 Algemene bepalingen vergunningsvrije bouwwerken
Bouwwerken die in afwijking van artikel 6.11 op grond van het bepaalde in deze paragraaf zonder vergunning gebouwd kunnen worden, dienen te allen tijde eveneens te voldoen aan subparagraaf 6.1.2.1 .
De uitzonderingen op de vergunningplicht van artikel 6.11 zijn niet van toepassing op een activiteit die wordt verricht in, aan, op of bij een bouwwerk dat is gebouwd of in stand wordt gehouden of wordt gebruikt zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning.
Bij de toepassing van artikel 6.16 blijft het aantal woningen gelijk, tenzij het bij een bijbehorend(e) bouwwerk(en) of een uitbreiding daarvan als bedoeld in artikel 6.16 gaat om huisvesting in verband met mantelzorg.
Artikel 6.16 Vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken
Een bijbehorend(e) bouwwerk(en) bij een hoofdgebouw is zonder vergunning als bedoeld in artikel 6.11 toegestaan indien het bijbehorende bouwwerk voldoet aan het bepaalde in subparagraaf 6.1.2.1 en aan het bepaalde in dit artikel. Een bijbehorend(e) bouwwerk(en) die aan het bepaalde in de eerste volzin van dit lid voldoet, is van rechtswege in overeenstemming met het omgevingsplan.
Een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in deze paragraaf moet zijn gelegen bij een hoofdgebouw(en)welke niet is;
een woonwagen(s) ;
een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf door één huishouden;
een hoofdgebouw(en) waarvoor een tijdelijke vergunning is verleend, waarna de vergunninghouder verplicht is de toestand in bestaand(e) situatie te herstellen.
Aangebouwde bijbehorend(e) bouwwerk(en) achter het hoofdgebouw(en) binnen het bouwvlak(ken) die voldoen aan de voorschriften voor de desbetreffende locatie zijn zonder vergunning als bedoeld in artikel 6.11 van dit omgevingsplan toegestaan. Het voorgaande geldt enkel voor aangebouwde bijbehorend(e) bouwwerk(en) die de breedte van het hoofdgebouw(en) niet overschrijden.
Voor het bouwen van vergunningvrije bijbehorend(e) bouwwerk(en) gelden naast de overige bepalingen in dit artikel de volgende regels:
Voor het bouwen, in stand houden en gebruiken van een bijbehorend(e) bouwwerk(en) of een uitbreiding daarvan, wordt voldaan aan de volgende eisen: 1°. op de grond staand; 2°. gelegen in achtererfgebied, met uitzondering van carports en overkapping(en); 3°. op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied;
Een bijbehorend(e) bouwwerk(en) mag zowel binnen als buiten het bouwvlak(ken) worden gebouwd;
Carports en overkapping(en) mogen op 0,3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw(en) worden gebouwd, mits het boeibord niet hoger is dan 30 cm.
Een verblijfsgebied is uitsluitend toegestaan op de eerste bouwlaag;
Voor zover voorzien van een buitenruimte: de buitenruimte op de grond is gelegen;
Voor het bouwen van vergunningvrije bijbehorend(e) bouwwerk(en) gelden naast de overige bepalingen in dit artikel de volgende regels:
de afstand van aangebouwde bijbehorend(e) bouwwerk(en) tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt minimaal 1 meter bij vrijstaande woningen.
aangebouwde overkapping(en) bij vrijstaande woning(en)mogen tot op de perceelgrens gebouwd worden als de afstand tot het verlengde van de overkapping(en) van het hoofdgebouw(en) minimaal 3 meter is.
Bij vrijstaande woning(en)mogen vrijstaande bijbehorend(e) bouwwerk(en) tot op de perceelgrens gebouwd worden mits deze functioneel ondergeschikt zijn.
Bij overige typen woning(en) mogen bijbehorend(e) bouwwerk(en) tot op de perceelgrens gebouwd worden.
Voor het bouwen van vergunningvrije bijbehorend(e) bouwwerk(en) gelden naast de overige bepalingen in dit artikel de volgende regels:
Indien het een niet-aangebouwd bijbehorend(e) bouwwerk(en) betreft mag de goothoogte niet meer bedragen dan 3 meter
Indien het een aangebouwd(e) bijbehorend(e) bouwwerk(en) betreft mag de goothoogte niet meer dan 3 meter bedragen dan wel de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw(en) vermeerderd met 0,25 m,
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m en niet hoger zijn de bouwhoogte van het hoofdgebouw(en) .
De bouwhoogte van een aangebouwd(e) bijbehorend(e) bouwwerk(en) op een afstand van meer dan 4 meter van het oorspronkelijke hoofdgebouw(en) mag niet meer zijn dan 3 meter.
Voor het bouwen van vergunningvrije bijbehorend(e) bouwwerk(en) gelden naast de overige bepalingen in dit artikel de volgende regels:
De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorend(e) bouwwerk(en) buiten het bouwvlak(ken) mag maximaal 100 m² bedragen, waarbij het bebouwingspercentage van het bebouwingsgebied niet meer dan 50% mag bedragen;
Indien het bebouwingsgebied groter is dan 400m2, 100m2 vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied groter dan 400m2, tot een maximum van totaal 150m2.
De breedte van (aangebouwde) bijbehorend(e) bouwwerk(en) aan de zijgevel, gemeten in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw(en) , mag niet meer bedragen dan 4 meter .
Het gebruiken van een bestaande bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg
Artikel 6.17 Vergunningsvrij gebouw voor recreatief nachtverblijf
Een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf is zonder vergunning als bedoeld in artikel 6.11 toegestaan indien het bouwwerk voldoet aan het bepaalde in deze paragraaf en als wordt voldaan aan de volgende eisen:
1°. op de grond staand;
2°. niet hoger dan 5 m; en
3°. de oppervlakte niet meer dan 70 m2;
Artikel 6.18 Mantelzorg vergunningsvrij
Voor de huisvesting in verband met mantelzorg is geen vergunning vereist als bedoeld in artikel 6.11 , mits wordt voldaan aan het bepaalde in dit artikel en de overige bepalingen van 6.1.2. Het gebruik van) bijbehorend(e) bouwwerk(en) die aan het bepaalde in de eerste volzin van dit lid voldoen, (is) zijn van rechtswege in overeenstemming met het omgevingsplan.
Huisvesting in verband met mantelzorg is uitsluitend toegestaan indien:
Er sprake is en blijft van afhankelijke woonruimte .
mantelzorg plaatsvindt in de woning of in de bijbehorend(e) bouwwerk(en) die op grond van dit omgevingsplan zijn toegestaan.
Indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen, de situatie in en om de woning wordt teruggebracht in oude staat en in overeenstemming met het omgevingsplan (waaronder het maximaal aantal wooneenheden).
In aanvulling op het bepaalde in 6.16 mogen ten behoeve van mantelzorg tevens bijbehorend(e) bouwwerk(en) worden opgericht die voldoen aan de volgende eisen::
in zijn geheel of in delen verplaatsbaar;
de oppervlakte niet meer dan 100 m2; en
buiten de bebouwde kom ;
waarbij als eis geldt dat indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen, de situatie in en om de woning wordt teruggebracht in oude staat en in overeenstemming met het omgevingsplan (waaronder het maximaal aantal wooneenheden).
Artikel 6.19 Vergunningsvrije dakkapellen
De vergunningplicht van 6.11 geldt niet voor een dakkapel in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, als wordt voldaan aan 6.1.2 en de volgende eisen:
1°. gelegen ter plaatse van het werkingsgebied 'Specifieke vorm van wonen - welstandsvrij ' waarvoor geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;
2°. voorzien van een plat dak;
3°. gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;
4°. onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet;
5°. bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok; en
6°. zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak;
Artikel 6.20 Binnenplanse vergunningsvrije activiteiten voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Een bouwwerk geen gebouw(en) , zijnde is als bedoeld in artikel 6.11 toegestaan indien het bouwwerk voldoet aan het bepaalde in 6.1.2 en het bepaalde in dit artikel.
Een erf- of perceelafscheiding niet hoger dan 1 meter;
In afwijking van het bepaalde in tweede van dit artikel zijn erf- of perceelsafscheidingen met een maximale bouwhoogte van 2 meter ook vergunningsvrij als ze voldoen aan de volgende bepalingen:
Op een erf of perceel waarop al een gebouw(en) staat waarmee de erf - of perceelafscheiding in functionele relatie staat, en achter de voorgevelrooilijn,
en op meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;
Toegestaan zonder vergunning zijn:
Antennes, verlichtingsmasten, vlaggenmasten en vergelijkbare andere bouwwerken bij woningen van maximaal 5 meter hoog. Het aantal vlaggenmasten per bouwperceel mag niet meer dan 1 bedragen.
Antennes, verlichtingsmasten, vlaggenmasten en vergelijkbare andere bouwwerken bij andere gebruiksfuncties van maximaal 10 meter hoog. Het aantal vlaggenmasten per bouwperceel mag niet meer dan 3 bedragen.
Airco-units, warmtepompen of soortgelijke installaties, mits niet geplaatst aan of voor de voorgevel of een (zij)gevel of erf gericht naar openbaar toegankelijk gebied.
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, in achtererfgebied voor agrarische bedrijfsvoering, voor zover het gaat om:
1°. een silo; of
2°. een ander bouwwerk niet hoger dan 2 m
Een buisleiding anders dan een buisleiding waarop artikel 2.29, onder p, aanhef en onder 4°, van het Besluit bouwwerken leefomgeving van toepassing is;
Een te veranderen bouwwerk, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
1°. geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte;
2°. geen uitbreiding van het bouwvolume; en
3°. geen bouwwerk als bedoeld in artikel 2.29, onder b tot en met r, van het Besluit bouwwerken leefomgeving dat niet voldoet aan de voor dat bouwwerk in die onderdelen gestelde eisen.
Een sport- of speeltoestel anders dan voor alleen particulier gebruik, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
1°. niet hoger dan 4 m; en
2°. alleen functionerend met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens;
Een zwembad, bubbelbad of soortgelijke voorziening of een vijver op het gebouwerf bij een woning of woongebouw, als deze niet van een overkapping is voorzien;
Artikel 6.21 Inperkingen vanwege cultureel erfgoed
Op een activiteit die wordt verricht in, aan of op een gemeentelijk monument, voorbeschermd gemeentelijk monument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, rijksmonument of voorbeschermd rijksmonument zijn de uitzonderingen op de vergunningplicht van in artikel 6.15 niet van toepassing.
Op een activiteit die wordt verricht bij een gemeentelijk monument, voorbeschermd gemeentelijk monument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, rijksmonument of voorbeschermd rijksmonument zijn alleen de uitzonderingen van artikel 6.20 van toepassing.
Op een activiteit die wordt verricht op een locatie waaraan in dit omgevingsplan de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven, is de uitzondering op de vergunningplicht in artikel 6.15 alleen van toepassing voor zover het gaat om:
a. inpandige wijzigingen;
b. een wijziging van een achtergevel of achterdakvlak, als die gevel of dat dakvlak niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd;
c. een bouwwerk op een gebouwerf aan de achterkant van een hoofdgebouw, als dat gebouwerf niet ook deel uitmaakt van het gebouwerf aan de zijkant van dat gebouw en niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd; of
d. een bouwwerk op een locatie die onderdeel is van openbaar toegankelijk gebied.
De uitzondering op de vergunningplicht als bedoeld in artikel 6.15 is voor wat betreft de bouwwerken uit artikel 6.16 en artikel 6.17 ook niet van toepassing als in dit omgevingsplan voor de locatie waarop de bouwactiviteit wordt verricht, regels zijn gesteld over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit, tenzij:
a. het bouwwerk waarop de activiteit betrekking heeft een oppervlakte heeft van minder dan 50 m2; of
b. dit omgevingsplan, of het tijdelijk deel van het omgevingsplan, een verbod bevat om grondwerkzaamheden, die nodig zijn voor het verrichten van de bouwactiviteit zonder omgevingsvergunning, te verrichten waarop regels over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid, van toepassing zijn.
Artikel 6.22 Inperking vanwege externe veiligheid
Artikel 6.16 en artikel 6.18 is niet van toepassing op een activiteit die wordt verricht:
op een locatie opgenomen in veiligheidszone, getypeerd als A-zone of B-zone, rondom een munitieopslag of een locatie voor activiteiten met ontplofbare stoffen;
op een locatie waarop de activiteit niet is toegestaan vanwege het overschrijden van het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar als gevolg van de aanwezigheid van een locatie voor een vergunningplichtige milieubelastende activiteit, transportroute of buisleiding of vanwege de ligging in een belemmeringenstrook voor het onderhoud van een buisleiding;.
Artikel 6.16 en artikel 6.18 is niet van toepassing op een activiteit die wordt verricht op een locatie binnen een afstand als bedoeld in:
1°. artikel 4.421, eerste lid, onder b, of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, van dat artikel van toepassing is;
2°. artikel 4.472c, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
3°. artikel 4.484, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
4°. artikel 4.524, eerste of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het derde lid van dat artikel van toepassing is;
5°. artikel 4.532, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
6°. artikel 4.542, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
7°. artikel 4.866, eerste of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het derde lid van dat artikel van toepassing is;
8°. artikel 4.899, eerste lid, onder b, of derde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
9°. artikel 4.905, eerste lid, onder b, of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het derde lid van dat artikel van toepassing is;
10°. artikel 4.914, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
11°. artikel 4.962, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
12°. artikel 4.1008, eerste lid, onder b, of tweede lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, het tweede lid, aanhef en onder b, of het derde lid van dat artikel van toepassing is; of
13°. artikel 4.1101, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Uitzonderingen vergunningplicht bijbehorende bouwwerken bij woningen buiten de bebouwde kom'.
Artikel 6.24 Vergunningsvrije activiteiten op locaties met het werkingsgebied Wonen buiten de bebouwde kom
Een bijbehorend bouwwerk bij een woning op het bouwperceel behorende bij een woning in het werkingsgebied ‘ Wonen - buiten de bebouwde kom ‘, is op grond van dit omgevingsplan toegestaan indien het bijbehorende bouwwerk voldoet aan het bepaalde in deze sub paragraaf. De binnenplanse vergunningplicht van 6.11 geldt niet voor bouwwerken die in overeenstemming zijn met regels in dit artikel.
Een bijbehorende bouwwerk binnen het werkingsgebied ' Wonen - buiten de bebouwde kom ' mag alleen gebouwd worden:
Op een afstand van meer dan 1 meter vanaf openbaar toegankelijk gebied.zover voorzien van een buitenruimte:
als de buitenruimte op de grond is gelegen;
als de uitbreiding van of gelegen aan of bij een hoofdgebouw, niet betreft; I. een woonwagen; II. een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf voor één huishouden; III. een hoofdgebouw waarvoor een tijdelijke vergunning is verleend.
bijbehorend(e) bouwwerk(en) binnen het werkingsgebied ' Wonen - buiten de bebouwde kom ' mogen uitsluitend op minimaal 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw(en) worden gebouwd gezien vanaf de openbare weg(en) .
De bouw- en goothoogte van bijbehorende bouwwerken op locaties met het werkingsgebied ' Wonen - buiten de bebouwde kom ' mag niet meer bedragen dan:
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Wonen - buiten de bebouwde kom ‘ mag de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorend(e) bouwwerk(en) maximaal 150 m² bedragen, waarbij het bebouwingspercentage van het bebouwingsgebied niet meer dan 50% mag bedragen;
De beperkingen van artikel 6.21 en 6.22 van dit omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op dit artikel.
De voorschriften in deze paragraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Activiteiten met betrekking tot bouwwerken, open erven en terreinen '.
Artikel 6.26 Uitzetten rooilijnen, bebouwingsgrenzen en straatpeil
Met het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of een omgevingsplanactiviteit is verleend wordt, onverminderd de aan de vergunning verbonden voorschriften, niet begonnen voordat voor zover nodig:
de rooilijnen of bebouwingsgrenzen op het bouwterrein zijn uitgezet; en
het straatpeil is uitgezet.
Het is verboden op de weg te bouwen zonder vergunning. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
gebouw(en) ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen , het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer;
bouwwerken, geen gebouw(en) zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, alsmede straatmeubilair ;
vrijstaande winkel- of reclamevitrines;
reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;
andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die naar hun aard en functie op de weg(en) toelaatbaar zijn.
Artikel 6.28 Repressief welstand
Het uiterlijk van de volgende bouwwerken mag niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota:
een bestaand(e) bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is; en
een te bouwen bouwwerk waarvoor geen omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist.
Artikel 6.29 Aansluiting op distributienet voor elekktriciteit
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid is een voorziening voor het afnemen en gebruiken van elektriciteit in een bouwwerk aangesloten op het distributienet voor elektriciteit als de aansluitafstand niet groter is dan 100 m of groter is dan 100 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 100 m.
Het eerste lid is niet van toepassing op het bouwen van een woonfunctie voor particulier eigendom of een drijvend bouwwerk.
Artikel 6.30 Aansluiting op distributienet voor gas
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid is een voorziening voor het afnemen en gebruiken van gas in een bouwwerk aangesloten op het distributienet voor gas als:
artikel 10, zesde lid, onder a of b, van de Gaswet op de aansluiting van toepassing is; en
de aansluitafstand niet groter is dan 40 m of groter is dan 40 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 40 m.
Het eerste lid is niet van toepassing op het bouwen van een woonfunctie voor particulier eigendom of een drijvend bouwwerk.
Artikel 6.31 Aansluiting op distributienet voor warmte
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid en de energiezuinigheid en de bescherming van het milieu is een te bouwen bouwwerk met een of meer verblijfsgebieden aangesloten op het in het warmteplan bedoelde distributienet voor warmte als:
het in het warmteplan geplande aantal aansluitingen op het distributienet op het moment van de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk nog niet is bereikt; en
de aansluitafstand niet groter is dan 40 m of groter is dan 40 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 40 m.
Een gelijkwaardige maatregel voor een aansluiting op het distributienet voor warmte heeft ten minste dezelfde mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu als wordt bereikt met de in het warmteplan voor die aansluiting opgenomen mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu.
Onverminderd vierde, zijn eerste en tweede niet van toepassing op het bouwen van een woonfunctie voor particulier eigendom of een drijvend bouwwerk.
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van artikel 9.2, tiende lid, van het Bouwbesluit 2012 voor een gebied een aansluitplicht op het distributienet voor warmte geldt, blijft die aansluitplicht voor dat gebied van toepassing.
Artikel 6.32 Aansluiten op distributienet voor drinkwater
Met het oog op het beschermen van de gezondheid is een voorziening voor het afnemen en gebruiken van drinkwater in een bouwwerk aangesloten op het distributienet voor drinkwater als de aansluitafstand niet groter is dan 40 m of groter is dan 40 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 40 m.
Artikel 6.33 Aansluiten van afvoer huishoudelijk afvalwater en hemelwater
Met het oog op het beschermen van de gezondheid ligt een ondergrondse doorvoer van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater door een uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk zoveel mogelijk haaks op de scheidingsconstructie.
De gebouwaansluiting van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater op de op het eigen erf of terrein gelegen riolering of een andere voorziening voor afvoer van afvalwater is
zodanig dat bij zetting de dichtheid van de aansluiting en de afvoer gehandhaafd blijft.
Een terreinleiding waardoor huishoudelijk afvalwater wordt geleid:
Bij maatwerkvoorschrift kan in ieder geval worden bepaald:
als voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater een openbaar vuilwaterriool of een ander passend systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet aanwezig is waarop kan worden aangesloten: op welke plaats, op welke hoogte en met welke inwendige middellijn de voor aansluiting van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater op dat riool of systeem noodzakelijke perceelaansluitleiding bij de gevel van het bouwwerk of de grens van het erf of terrein wordt aangelegd;
als voor de afvoer van hemelwater een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool aanwezig is waarop kan worden aangesloten, en hemelwater op dat stelsel of riool mag worden gebracht: op welke plaats, op welke hoogte en met welke inwendige middellijn de voor aansluiting van een voorziening voor de afvoer van hemelwater op dat stelsel of riool noodzakelijke perceelaansluitleiding bij de gevel van het bouwwerk of de grens van het erf of terrein wordt aangelegd; en
of, en zo ja welke voorzieningen in de afvoervoorziening of de op het erf of terrein gelegen riolering moeten worden aangebracht om het functioneren van de afvoervoorzieningen, naburige aansluitingen en de openbare voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater te waarborgen.
Artikel 6.34 Bluswatervoorziening
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid heeft een bouwwerk een toereikende bluswatervoorziening, tenzij de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk dat niet vereist.
De afstand tussen de bluswatervoorziening en een brandweeringang als bedoeld in artikel 3.129 of 4.226 van het Besluit bouwwerken leefomgeving of, als deze niet aanwezig is, een toegang van het bouwwerk is ten hoogste 40 m.
De bluswatervoorziening is onbeperkt toegankelijk voor bluswerkzaamheden.
Artikel 6.35 Bereikbaarheid bouwwerk voor hulpverleningsdiensten
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid ligt tussen de openbare weg(en) en ten minste een toegang van een gebouw(en) of ander bouwwerk voor het verblijven van personen een verbindingsweg die geschikt is voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.
Het eerste id is niet van toepassing:
op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;
op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2;
op een lichte industriefunctie alleen voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;
als de toegang van het bouwwerk op ten hoogste 10 m van een openbare weg(en) ligt; of
als de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk geen verbindingsweg vereist.
Tenzij elders in dit omgevingsplan anders bepaald, heeft een verbindingsweg:
een breedte van ten minste 4,5 m;
een verharding over een breedte van ten minste 3,25 m die geschikt is voor motorvoertuig(en) met een massa van ten minste 14.600 kilogram;
een vrijgehouden hoogte boven de kruin van de weg(en) van ten minste 4,2 m; en
een doeltreffende afwatering.
Een verbindingsweg is over de voorgeschreven hoogte en breedte, bedoeld in het derde, lid vrijgehouden voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.
Hekwerken die een verbindingsweg afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met het bevoegd gezag is bepaald.
Artikel 6.36 Opstelplaatsen voor brandweervoertuigen
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid zijn bij een bouwwerk voor het verblijven van personen zodanige opstelplaatsen voor brandweervoertuigen dat een doeltreffende verbinding tussen die voertuigen en de bluswatervoorziening kan worden gelegd.
Het eerste lid is niet van toepassing:
op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;
op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2;
op een lichte industriefunctie alleen voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090; of
als de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk geen opstelplaatsen vereist.
De afstand tussen een opstelplaats en een brandweeringang als bedoeld in artikel 3.129 of 4.226 van het Besluit bouwwerken leefomgeving of, als deze niet aanwezig is, een toegang van het bouwwerk is ten hoogste 40 m.
Een opstelplaats voor brandweervoertuigen is over de hoogte en breedte, bedoeld in derde, vrijgehouden voor brandweervoertuigen.
Hekwerken die een opstelplaats afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met het bevoegd gezag is bepaald.
Artikel 6.37 Overbewoning woonruimte
Met het oog op het beschermen van de gezondheid van de bewoners:
wordt een woning niet bewoond door meer dan een persoon per 12 m2 gebruiksoppervlakte; en
wordt een woonwagen(s) niet bewoond door meer dan een persoon per 6 m2 gebruiksoppervlakte.
Het eerste lid is niet van toepassing op woonruimte waarin door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers opvang aan asielzoekers wordt geboden.
Artikel 6.38 bouwvalligheid nabijgelegen bouwwerk
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid wordt een bouwwerk niet gebruikt als door of namens het bevoegd gezag is medegedeeld dat het gebruik in verband met bouwvalligheid van een in de nabijheid gelegen bouwwerk gevaarlijk is.
Artikel 6.39 Specifieke zorgplicht gebruik bouwwerk
In aanvulling op art. 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, ten aanzien van de specifieke zorgplicht voor bestaand(e) bouwwerken is degene die een bouwwerk gebruikt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan leiden, verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.
Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten in, op of aan een bouwwerk overlast of hinder veroorzaakt of kan veroorzaken voor de omgeving, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die overlast of hinder te voorkomen of niet te laten voortduren. Het gaat daarbij in elk geval om overlast of hinder door:
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik van bouwwerken, bedoeld in afdeling 6.2 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Artikel 6.40 Aanwezigheid brandgevaarlijke stoffen nabij bouwwerken
Op een open erf of terrein nabij een bouwwerk is geen brandgevaarlijke stof als bedoeld in tabel 22.2.1 aanwezig.
Het eerste lid is niet van toepassing als:
de in 6.40 aangegeven toegestane hoeveelheid per stof niet wordt overschreden, waarbij de totale toegestane hoeveelheid stoffen 100 kilogram of liter is;
de stof deugdelijk is verpakt, waarbij:1°. de verpakking tegen normale behandeling bestand is;2°. de verpakking is voorzien van een adequate gevaarsaanduiding; en3°. geen inhoud onvoorzien uit de verpakking kan ontsnappen; en
de stof wordt gebruikt met inachtneming van de op de verpakking aangegeven gevaarsaanduidingen.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
brandstof in het reservoir van een verbrandingsmotor;
brandstof in een verlichtings-, verwarmings- of ander warmteontwikkelend toestel;
voor consumptie bestemde alcoholhoudende dranken;
gasflessen tot een totale waterinhoud van 115 liter;
dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen de 61 °C en 100 °C tot een totale hoeveelheid van 1.000 liter; en
brandgevaarlijke stoffen voor zover de aanwezigheid daarvan op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving of een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is toegestaan.
Bij het berekenen van de toegestane hoeveelheid, bedoeld in het tweede lid, onder a, wordt een aangebroken verpakking als een volle meegerekend.
In afwijking van het derde lid, aanhef en onder e, is de aanwezigheid van meer dan 1.000 liter van een oliesoort als bedoeld in dat onderdeel toegestaan als die oliesoort op zodanige wijze wordt opgeslagen en gebruikt dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie en de ontwikkeling van brand voldoende worden voorkomen.
Artikel 6.41 Specifieke zorgplicht staat en gebruik open erven en terreinen
De eigenaar of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan het open erf of terrein en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de staat van het open erf of terrein tot gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.
Degene die een open erf of terrein gebruikt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik tot gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.
Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten op een open erf of terrein overlast of hinder veroorzaakt of kan veroorzaken voor de omgeving, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die overlast of hinder te voorkomen of niet te laten voortduren. Het gaat daarbij in elk geval om overlast of hinder door:
het op hinderlijke wijze verspreiden van rook, roet, walm, stof, stank, vocht of irriterend materiaal;
het veroorzaken van overlast door geluid, trilling, dieren of verontreiniging; en
het nalaten van het normale onderhoud waardoor het open erf of terrein zich niet in een zindelijke staat bevindt.
Artikel 6.42 Bouwvalligheid nabijgelegen bouwwerken
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid wordt een open erf of terrein niet gebruikt als door of namens het bevoegd gezag is medegedeeld dat dit in verband met bouwvalligheid van een in de nabijheid gelegen bouwwerk gevaarlijk is.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Bouwvlak ‘, liggen de bouwvlak(ken) zoals bedoeld in dit omgevingsplan.
Artikel 6.44 Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 2 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 2 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen 2 meter bedraagt.
Artikel 6.45 Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 3 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 3 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen 3 meter bedraagt
Artikel 6.46 Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 3.5 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 3,5 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen 3,5 meter bedraagt.
Artikel 6.47 Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 4 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 4 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen 4 meter bedraagt.
Artikel 6.48 Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 4.5 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 4,5 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen 4,5 meter bedraagt
Artikel 6.49 Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 5 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 5 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen 5 meter bedraagt.
Artikel 6.50 Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 6 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 6 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen 6 meter bedraagt
Artikel 6.51 Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 6.5 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 6,5 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen 6,5 meter bedraagt.
Artikel 6.52 Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 7 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 7 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen 7, meter bedraagt.
Artikel 6.53 Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 7.5 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 7,5 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen 7,5 meter bedraagt.
Artikel 6.54 Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 8 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 8 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen 8 meter bedraagt
Artikel 6.55 Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 8.5 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 8,5 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen 8,5 meter bedraagt
Artikel 6.56 Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 9 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 9 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen 9 meter bedraagt.
Artikel 6.57 Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 9.6 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 9,6 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen 9,6 meter bedraagt.
Artikel 6.58 Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 10 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 10 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen 10 meter bedraagt.
Artikel 6.59 Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 12 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 12 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen 12 meter bedraagt.
Artikel 6.60 Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 13 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 13 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen 13 meter bedraagt.
Artikel 6.61 Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 15 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 15 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen 15 meter bedraagt.
Artikel 6.62 Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 17 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 17 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen 17meter bedraagt.
Artikel 6.63 Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 20 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 20 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen 20 meter bedraagt.
Artikel 6.64 Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 22 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 22 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen 22 meter bedraagt.
Artikel 6.65 Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 25 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 25 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen 25 meter bedraagt.
Artikel 6.66 Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 40 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen 40 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen 40 meter bedraagt.
Artikel 6.67 Maximale bouwhoogte bijbehorende bouwwerken 3 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte bijbehorende bouwwerken 3 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor bijbehorend(e) bouwwerk(en) 3 meter bedraagt.
Artikel 6.68 Maximale bouwhoogte bijbehorende bouwwerken 3,5 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte bijbehorende bouwwerken 3,5 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor bijbehorend(e) bouwwerk(en) 3,5 meter bedraagt.
Artikel 6.69 Maximale bouwhoogte bijbehorende bouwwerken 4 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte bijbehorende bouwwerken 4 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor bijbehorend(e) bouwwerk(en) 4 meter bedraagt.
Artikel 6.70 Maximale bouwhoogte bijbehorende bouwwerken 5 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte bijbehorende bouwwerken 5 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor bijbehorend(e) bouwwerk(en) 5 meter bedraagt.
Artikel 6.71 Maximale bouwhoogte bijbehorende bouwwerken 6 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte bijbehorende bouwwerken 6 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor bijbehorend(e) bouwwerk(en) 6 meter bedraagt.
Artikel 6.72 Maximale bouwhoogte bijbehorende bouwwerken 7 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte bijbehorende bouwwerken 7 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor bijbehorend(e) bouwwerk(en) 7 meter bedraagt.
Artikel 6.73 Maximale bouwhoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde 2 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde 2 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouw(en) zijnde 2 meter bedraagt.
Artikel 6.74 Maximale bouwhoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde 2,5 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde 2,5 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouw(en) zijnde 2,5 meter bedraagt.
Artikel 6.75 Maximale bouwhoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde 3 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde 3 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouw(en) zijnde 3 meter bedraagt.
Artikel 6.76 Maximale bouwhoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde 6 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde 6 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouw(en) zijnde 6 meter bedraagt.
Artikel 6.77 Maximale bouwhoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde 9 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde 9 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouw(en) zijnde 9 meter bedraagt.
Artikel 6.78 Maximale bouwhoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde 12 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde 12 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouw(en) zijnde 12 meter bedraagt.
Artikel 6.79 Maximale bouwhoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde 15 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde 15 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouw(en) zijnde 15 meter bedraagt.
Artikel 6.80 Maximale bouwhoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde 25 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde 25 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouw(en) zijnde 25 meter bedraagt.
Artikel 6.81 Maximale bouwhoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde 30 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde 30 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouw(en) zijnde 30 meter bedraagt.
Artikel 6.82 Maximale bouwhoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde 40 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde 40 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouw(en) zijnde 40 meter bedraagt.
Artikel 6.83 Maximale goothoogte hoofdgebouwen 2 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale goothoogte hoofdgebouwen 2 meter ” geldt dat de maximale toegestane hoogte voor hoofdgebouw(en) 2 meter bedraagt.
Artikel 6.84 Maximale goothoogte hoofdgebouwen 3 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale goothoogte hoofdgebouwen 3 meter ” geldt dat de maximale toegestane goothoogte voor hoofdgebouw(en) 3 meter bedraagt.
Artikel 6.85 Maximale goothoogte hoofdgebouwen 3.5 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale goothoogte hoofdgebouwen 3,5 meter ” geldt dat de maximale toegestane goothoogte voor hoofdgebouw(en) 3,5 meter bedraagt.
Artikel 6.86 Maximale goothoogte hoofdgebouwen 4 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale goothoogte hoofdgebouwen 4 meter ” geldt dat de maximale toegestane goothoogte voor hoofdgebouw(en) 4 meter bedraagt.
Artikel 6.87 Maximale goothoogte hoofdgebouwen 4.5 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale goothoogte hoofdgebouwen 4,5 meter ” geldt dat de maximale toegestane goothoogte voor gebouwen 4,5 meter bedraagt.
Artikel 6.88 Maximale goothoogte hoofdgebouwen 5 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale goothoogte hoofdgebouwen 5 meter ” geldt dat de maximale toegestane goothoogte voor hoofdgebouw(en) 5 meter bedraagt.
Artikel 6.89 Maximale goothoogte hoofdgebouwen 5.5 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale goothoogte hoofdgebouwen 5,5 meter ” geldt dat de maximale toegestane goothoogte voor hoofdgebouw(en) 5,5 meter bedraagt.
Artikel 6.90 Maximale goothoogte hoofdgebouwen 6 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale goothoogte hoofdgebouwen 6 meter ” geldt dat de maximale toegestane goothoogte voor hoofdgebouw(en) 6 meter bedraagt.
Artikel 6.91 Maximale goothoogte hoofdgebouwen 6.5 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale goothoogte hoofdgebouwen 6,5 meter ” geldt dat de maximale toegestane goothoogte voor hoofdgebouw(en) 6,5 meter bedraagt.
Artikel 6.92 Maximale goothoogte hoofdgebouwen 7 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale goothoogte hoofdgebouwen 7 meter ” geldt dat de maximale toegestane goothoogte voor gebouw(en) 7 meter bedraagt.
Artikel 6.93 Maximale goothoogte hoofdgebouwen 8 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale goothoogte hoofdgebouwen 8 meter ” geldt dat de maximale toegestane goothoogte voor hoofdgebouw(en) 8 meter bedraagt.
Artikel 6.94 Maximale goothoogte hoofdgebouwen 9,5 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale goothoogte hoofdgebouwen 9,5 meter ” geldt dat de maximale toegestane goothoogte voor hoofdgebouw(en) 9,5 meter bedraagt
Artikel 6.95 Maximale goothoogte hoofdgebouwen 11 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale goothoogte hoofdgebouwen 11 meter ” geldt dat de maximale toegestane goothoogte voor hoofdgebouw(en) 11 meter bedraagt.
Artikel 6.96 Maximale goothoogte hoofdgebouwen 18 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale goothoogte hoofdgebouwen 18 meter ” geldt dat de maximale toegestane goothoogte voor hoofdgebouw(en) 18 meter bedraagt
Artikel 6.97 Maximale goothoogte bijbehorende bouwwerken 3 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale goothoogte bijbehorende bouwwerken 3 meter ” geldt een maximale goothoogte van 3 meter voor bijbehorend(e) bouwwerk(en) .
Artikel 6.98 Maximale goothoogte bijbehorende bouwwerken 4 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale goothoogte bijbehorende bouwwerken 4 meter ” geldt een maximale goothoogte van 4 meter voor bijbehorend(e) bouwwerk(en) .
Artikel 6.99 Maximale goothoogte bijbehorende bouwwerken 5 meter
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale goothoogte bijbehorende bouwwerken 5 meter ” geldt een maximale goothoogte van 5 meter voor bijbehorend(e) bouwwerk(en) .
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximaal bebouwingspercentage 10 ” geldt dat het maximale bebouwingspercentage 10% bedraagt van het bouwvlak(ken) .
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximaal bebouwingspercentage 20 ” geldt dat het maximale bebouwingspercentage 20% bedraagt van het bouwvlak(ken) .
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximaal bebouwingspercentage 25” geldt dat het maximale bebouwingspercentage 25% bedraagt van het bouwvlak(ken) .
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximaal bebouwingspercentage 30 ” geldt dat het maximale bebouwingspercentage 30% bedraagt van het bouwvlak(ken) .
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximaal bebouwingspercentage 40 ” geldt dat het maximale bebouwingspercentage 40% bedraagt van het bouwvlak(ken) .
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximaal bebouwingspercentage 50 ” geldt dat het maximale bebouwingspercentage 50% bedraagt van het bouwvlak(ken) .
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximaal bebouwingspercentage 60 ” geldt dat het maximale bebouwingspercentage 60% bedraagt van het bouwvlak(ken) .
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximaal bebouwingspercentage 65” geldt dat het maximale bebouwingspercentage 65% bedraagt van het bouwvlak(ken) .
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximaal bebouwingspercentage 70 ” geldt dat het maximale bebouwingspercentage 70% bedraagt van het bouwvlak(ken) .
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximaal bebouwingspercentage 80 ” geldt dat het maximale bebouwingspercentage 80% bedraagt van het bouwvlak(ken) .
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximaal bebouwingspercentage 90 ” geldt dat het maximale bebouwingspercentage 90% bedraagt van het bouwvlak(ken) .
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximaal bebouwingspercentage 100 ” geldt dat het maximale bebouwingspercentage 100% bedraagt van het bouwvlak(ken) .
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Maximale dakhelling 10 ‘ geldt dat de dakhelling maximaal 10 graden mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Maximale dakhelling 20 ‘ geldt dat de dakhelling maximaal 20 graden mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Maximale dakhelling 30 ‘ geldt dat de dakhelling maximaal 30 graden mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Maximale dakhelling 40 ‘ geldt dat de dakhelling maximaal 40 graden mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Maximale dakhelling 50 ‘ geldt dat de dakhelling maximaal 50 graden mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Maximale dakhelling 60 ‘ geldt dat de dakhelling maximaal 60 graden mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Maximale dakhelling 70 ‘ geldt dat de dakhelling maximaal 70 graden mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Maximale dakhelling 80 ‘ geldt dat de dakhelling maximaal 80 graden mag bedragen.
Artikel 6.120 Maximale oppervlakte hoofdgebouwen 30 m2
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale oppervlakte hoofdgebouwen 30 m2 ” geldt een maximale oppervlakte van 30 m2 voor hoofdgebouwen.
Artikel 6.121 Maximale oppervlakte hoofdgebouwen 100 m2
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale oppervlakte hoofdgebouwen 100 m2 ” geldt een maximale oppervlakte van 100 m2 voor hoofdgebouwen.
Artikel 6.122 Maximale oppervlakte bijbehorende bouwwerken 10 m2
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale oppervlakte bijbehorende bouwwerken 10 m2 ” geldt dat maximaal 10 m2 aan bijbehorende bouwwerken per woning is toegestaan.
Artikel 6.123 Maximale oppervlakte bijbehorende bouwwerken 50 m2
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale oppervlakte bijbehorende bouwwerken 50 m2 ” geldt dat maximaal 50 m2 aan bijbehorende bouwwerken per woning is toegestaan.
Artikel 6.124 Maximale oppervlakte bijbehorende bouwwerken 70 m2
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale oppervlakte bijbehorende bouwwerken 70 m2 ” geldt dat maximaal 70 m2 aan bijbehorende bouwwerken per woning is toegestaan.
Artikel 6.125 Maximale oppervlakte bijbehorende bouwwerken 150 m2
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale oppervlakte bijbehorende bouwwerken 150 m2 ” geldt dat maximaal 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken per woning is toegestaan.
Artikel 6.126 Maximale oppervlakte bijbehorende bouwwerken 250 m2
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale oppervlakte bijbehorende bouwwerken 250 m2 ” geldt dat maximaal 250 m2 aan bijbehorende bouwwerken per woning is toegestaan.
Artikel 6.127 Maximale oppervlakte bouwperceel 2500 m2
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Maximale oppervlakte bouwperceel 2500 m2 ' bedraagt de maximale oppervlakte van het bouwperceel 2500 m2.
Artikel 6.128 Maximale oppervlakte bouwperceel 5000 m2
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Maximale oppervlakte bouwperceel 5000 m2 ' bedraagt de maximale oppervlakte van het bouwperceel 5000 m2.
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale inhoud woning 750 m3 ” geldt dat een maximale inhoud van 750 m3 per woning is toegestaan.
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale inhoud woning 850 m3 ” geldt dat een maximale inhoud van 850 m3 per woning is toegestaan.
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale inhoud woning 1000 m3 ” geldt dat een maximale inhoud van 1000 m3 per woning is toegestaan.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘’ Maximaal aantal wooneenheden 1 ‘’ geldt dat het aantal wooneenheden per zone niet meer dan 1 mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘’ Maximaal aantal wooneenheden 2 ‘’ geldt dat het aantal wooneenheden per zone niet meer dan 2 mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘’ Maximaal aantal wooneenheden 3 ‘’ geldt dat het aantal wooneenheden per zone niet meer dan 3 mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘’ Maximaal aantal wooneenheden 4 ‘’ geldt dat het aantal wooneenheden per zone niet meer dan 4 mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘’ Maximaal aantal wooneenheden 5 ‘’ geldt dat het aantal wooneenheden per zone niet meer dan 5 mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘’ Maximaal aantal wooneenheden 6 ‘’ geldt dat het aantal wooneenheden per zone niet meer dan 6 mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘’ Maximaal aantal wooneenheden 7 ‘’ geldt dat het aantal wooneenheden per zone niet meer dan 7 mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘’ Maximaal aantal wooneenheden 8 ‘’ geldt dat het aantal wooneenheden per zone niet meer dan 8 mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘’ Maximaal aantal wooneenheden 9 ‘’ geldt dat het aantal wooneenheden per zone niet meer dan 9 mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘’ Maximaal aantal wooneenheden 10 ‘’ geldt dat het aantal wooneenheden per zone niet meer dan 10 mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘’ Maximaal aantal wooneenheden 11 ‘’ geldt dat het aantal wooneenheden per zone niet meer dan 11 mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘’ Maximaal aantal wooneenheden 12 ‘’ geldt dat het aantal wooneenheden per zone niet meer dan 12 mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘’ Maximaal aantal wooneenheden 13 ‘’ geldt dat het aantal wooneenheden per zone niet meer dan 13 mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘’ Maximaal aantal wooneenheden 14 ‘’ geldt dat het aantal wooneenheden per zone niet meer dan 14 mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘’ Maximaal aantal wooneenheden 15 ‘’ geldt dat het aantal wooneenheden per zone niet meer dan 15 mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘’ Maximaal aantal wooneenheden 22 ‘’ geldt dat het aantal wooneenheden per zone niet meer dan 22 mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘’ Maximaal aantal wooneenheden 28 ‘’ geldt dat het aantal wooneenheden per zone niet meer dan 28 mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied " Maximale afstand bijbehorende bouwwerken 25 meter " geldt dat de maximale afstand van bijbehorend(e) bouwwerk(en) tot hoofdgebouw(en) 25 meter bedraagt.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Maximale afstand kelders 1 meter ’ mogen kelders uitsluitend onder een hoofdgebouw(en) en maximaal 1 meter uit de gevels daarvan worden gebouwd.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Maximale afstand kelders 2 meter ’ mogen kelders uitsluitend onder een hoofdgebouw(en) en maximaal 2 meter uit de gevels daarvan worden gebouwd.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Maximale afstand kelders 3 meter ’ mogen kelders uitsluitend onder een hoofdgebouw(en) en maximaal 3 meter uit de gevels daarvan worden gebouwd.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Maximale afstand kelders 4 meter ’ mogen kelders uitsluitend onder een hoofdgebouw(en) en maximaal 4 meter uit de gevels daarvan worden gebouwd.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Maximale afstand kelders 5 meter ’ mogen kelders uitsluitend onder een hoofdgebouw(en) en maximaal 5 meter uit de gevels daarvan worden gebouwd.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Maximaal aantal bouwlagen 1 ‘ geldt dat het aantal bouwlaag niet meer dan 1 mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Maximaal aantal bouwlagen 2 ‘ geldt dat het aantal bouwlaag niet meer dan 2 mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Maximaal aantal bouwlagen 3 ‘ geldt dat het aantal bouwlaag niet meer dan 3 mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Maximaal aantal bouwlagen 4 ‘ geldt dat het aantal bouwlaag niet meer dan 4 mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Maximaal aantal bouwlagen 5 ‘ geldt dat het aantal bouwlaag niet meer dan 5 mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Maximaal aantal bouwlagen 6 ‘ geldt dat het aantal bouwlaag niet meer dan 6 mag bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Minimale bouwhoogte 4 meter ' geldt een minimale bouwhoogte van 4 meter.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Minimale bouwhoogte 6 meter ' geldt een minimale bouwhoogte van 6 meter.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Aaneengebouwd ’ zijn aaneengebouwde woning toegestaan.
De minimale afstand voor hoofdgebouw(en) tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Aaneengebouwd ‘ aan de zijde van de eindwoningen minimaal 2 meter. Voor de tussengelegen woning(en) geldt geen minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Gestapeld ’ zijn gestapelde woning toegestaan
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Gestapeld ’ geldt geen minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.
Ter plaatse van het werkingsgebied ’ Twee-aaneen ’ zijn twee-aaneen gebouwde woning toegestaan.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Twee-aaneen ' bedraagt de minimale afstand voor hoofdgebouw(en) tot de zijdelingse perceelsgrens per woning aan één zijde minimaal 2 meter.
Op locaties met het werkingsgebied ' Wonen - tiny houses ' zijn tiny houses toegestaan.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Vrijstaand’ zijn vrijstaande woningen toegestaan;
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ' Wonen - garageboxen ’ zijn uitsluitend garageboxen voor het stallen van voertuigen of huisraad toegestaan.
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Wonen - garageboxen ‘ geldt een maximale bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouw(en) zijnde van 1 meter.
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Levensloopbestendige woningen ‘ zijn uitsluitend levensloopbestendige woning(en) toegestaan.
Op locaties met het werkingsgebied ' Wonen - small houses '' zijn small houses toegestaan.
Het wonen in woonwagen(s) is uitsluitend toegestaan op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ' Wonen - woonwagenstandplaats '.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Nokrichting evenwijdig ‘ moet de nok evenwijdig liggen aan de naastgelegen openbare weg(en).
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Nokrichting haaks ‘ moet de nok haaks liggen op de naastgelegen openbare weg(en).
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Bestaande bebouwing ‘ is uitsluitend de bestaand(e) bebouwing toegestaan.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Bestaande goot- en bouwhoogte ‘ geldt de bestaand(e) goot- en bouwhoogte als maximale goot- en bouwhoogte.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Bijbehorende bouwwerken toegestaan ' zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Bijbehorende bouwwerken uitgesloten ‘ zijn geen bijbehorend(e) bouwwerk(en) toegestaan.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Geen schuttingen ’ is het bouwen en in stand houden van gebouwde erfscheidingen niet toegestaan.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Geen uitbouw aan de voorgevel ‘ is het bouwen en in stand houden van een uitbouw aan de voorgevel niet toegestaan.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Geen verlichting ‘ is het toepassen en in standhouden van (straat) verlichting niet toegestaan.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Serre ‘ is het plaatsen van een serre toegestaan.
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Bijbehorend bouwwerk in het bouwvlak ‘ zijn bijbehorend(e) bouwwerk(en) uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak(ken) .
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Stadscentrum Groenlo ‘ dient de goothoogte van een hoofdgebouw(en) tenminste 0,5 meter te verschillen van de goothoogte van het aangrenzende hoofdgebouw(en), in welk kader de toegestane maximale goothoogte met 0,5 meter mag worden overschreden.
De beoordelingsregels voor een aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning, op grond van artikel 6.11 eerste lid onderdeel b, zijn ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Welstandsvrij ‘ niet van toepassing.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Welstandsvrij ‘ geldt er voor bebouwing binnen het bouwvlak(ken) een minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van 2,5 meter.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Welstandsvrij ‘ geldt er voor hoofdgebouw(en) geen maximale afstand tot de voorste bouwgrens.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Hoofdgebouw in de voorgevelrooilijn ' dient de voorgevel van een hoofdgebouw(en) in de voorste naar de weg(en)gekeerde bouwgrens te worden gebouwd.
De voorschriften in deze paragraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Omgevingsnormen voor bouwen '.
Artikel 6.187 Omgevingsnorm maximale bouwhoogte hoofdgebouwen
De bouwhoogte van hoofdgebouw(en) bedraagt niet meer dan aangegeven met de omgevingsnorm " Maximale bouwhoogte hoofdgebouwen ".
Artikel 6.188 Omgevingsnorm maximale bouwhoogte bijbehorende bouwwerken
De bouwhoogte van bijbehorend(e) bouwwerk(en) bedraagt niet meer dan aangegeven met de omgevingsnorm " Maximale bouwhoogte bijbehorende bouwwerken ".
Artikel 6.189 Omgevingsnorm maximale bouwhoogte bouwwerken geen gebouw zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde bedraagt niet meer dan aangegeven met de omgevingsnorm " Maximale bouwhoogte bouwwerken geen gebouw zijnde ".
Artikel 6.190 Omgevingsnorm maximale goothoogte hoofdgebouwen
De goothoogte van hoofdgebouw(en) bedraagt niet meer dan aangegeven met de omgevingsnorm " Maximale goothoogte hoofdgebouwen ".
Artikel 6.191 Omgevingsnorm maximale goothoogte bijbehorende bouwwerken
De goothoogte van bijbehorend(e) bouwwerk(en) bedraagt niet meer dan aangegeven met de omgevingsnorm " Maximale goothoogte bijbehorende bouwwerken ".
Artikel 6.192 Maximale bebouwingspercentages
Het maximale bebouwingspercentage van het bouwvlak(ken) bedraagt niet meer dan aangegeven met de omgevingsnorm " Maximaal bebouwingspercentage ".
Artikel 6.193 Maximale dakhelling
De maximale dakhelling van een gebouw(en)bedraagt niet meer dan aangegeven met de omgevingsnorm " Maximale dakhelling ".
Artikel 6.194 Maximale oppervlakte hoofdgebouwen
De maximale oppervlakte van hoofdgebouw(en)bedraagt niet meer dan aangegeven met de omgevingsnorm " Maximale oppervlakte hoofdgebouwen ".
Artikel 6.195 Maximale oppervlakte bijbehorende bouwwerken
De maximale oppervlakte van bijbehorend(e) bouwwerk(en) bedraagt niet meer dan aangegeven met de omgevingsnorm " Maximale oppervlakte bijbehorende bouwwerken ".
Artikel 6.196 Maximale inhoud woningen
De maximale inhoud van woning(en) bedraagt niet meer dan aangegeven met de omgevingsnorm " Maximale inhoud woningen ".
Artikel 6.197 Maximaal aantal wooneenheden
Het maximale aantal wooneenheden bedraagt per zone niet meer dan aangegeven met de omgevingsnorm " Maximaal aantal wooneenheden ".
Artikel 6.198 Maximaal aantal bouwlagen
Het maximale aantal bouwlagen bedraagt niet meer dan aangegeven met de omgevingsnorm " Maximaal aantal bouwlagen ".
Artikel 6.199 Maximale afstand kelders van hoofdgebouwen
De maximale afstand van kelders uit de gevel van hoofdgebouw(en) bedraagt niet meer dan aangegeven met de omgevingsnorm " Maximale afstand kelders van hoofdgebouwen ".
Artikel 6.200 Toegestane woningtypes
De met de omgevingsnorm " Woningtype " aangegeven types woning(en) zijn toegestaan op de locaties waar de omgevingsnorm van toepassing is.
Artikel 6.201 Maximale bouwhoogte ballenvangers
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte ballenvangers 10 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor ballenvangers 10 meter bedraagt.
Artikel 6.202 Maximale bouwhoogte bruggen
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte bruggen 6 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor bruggen 6 meter bedraagt.
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte bruggen 7 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor bruggen 7 meter bedraagt.
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte bruggen 10 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor bruggen 10 meter bedraagt.
Artikel 6.203 Maximale bouwhoogte geluidsschermen en grondwallen
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Maximale bouwhoogte geluidsschermen en grondwallen 6 meter ' geldt dat de maximale bouwhoogte van geluidsschermen en grondwallen 6 meter bedraagt.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Maximale bouwhoogte geluidsschermen en grondwallen 8 meter ' geldt dat de maximale bouwhoogte van geluidsschermen en grondwallen 8 meter bedraagt.
Artikel 6.204 Maximale bouwhoogte speeltoestellen
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte speeltoestellen 5 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor speeltoestellen 5 meter bedraagt.
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte speeltoestellen 10 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor speeltoestellen 10 meter bedraagt.
Artikel 6.205 Maximale maten steigers en vlonders
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Steigers en vlonders - 1 ' zijn steigers en vlonders toegestaan met een maximale bouwhoogte van 1 meter met een maximale oppervlakte per steiger/vlonder van 16 m2;
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Steigers en vlonders - 2 ' zijn steigers en vlonders toegestaan met een maximale bouwhoogte van 1 meter met een maximale oppervlakte per steiger/vlonder van 20 m2;
Artikel 6.206 Maximale bouwhoogte verlichtingsmasten
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte verlichtingsmasten 10 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor verlichtingsmasten 10 meter bedraagt.
Ter plaatse van het werkingsgebied “ Maximale bouwhoogte verlichtingsmasten 15 meter ” geldt dat de maximale toegestane bouwhoogte voor verlichtingsmasten 15 meter bedraagt.
Artikel 6.207 Maximale bouwhoogte Windturbines
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Maximale bouwhoogte windturbines 5 meter ' geldt dat de maximale bouwhoogte van windturbines 5 meter bedraagt.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Maximale bouwhoogte windturbines 15 meter ' geldt dat de maximale bouwhoogte van windturbines 15 meter bedraagt.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Maximale bouwhoogte windturbines 25 meter ' geldt dat de maximale bouwhoogte van windturbines 25 meter bedraagt.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Maximale bouwhoogte windturbines 80 meter ' geldt dat de maximale bouwhoogte van windturbines 80 meter bedraagt.
Artikel 6.208 Bouwwerken in het werkingsgebied Agrarisch - bedrijfsperceel
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Agrarisch - bedrijfsperceel ' gelden voor de bouwwerken geen gebouw zijnde die in dit artikel zijn genoemd, de in dit artikel genoemde maximale afmetingen.
teelt ondersteunende voorzieningen zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 meter.
Sleufsilo's en mestplaten met een maximum hoogte van 3 meter zijn toegestaan.
Mestsilo's zijn toegestaan met en maximale hoogte van 7 meter.
Hooibergen en voedersilo's zijn toegestaan met een maximum hoogte van 15 meter.
Windturbines zijn toegestaan met een maximum hoogte van 15 meter.
Erf - en terreinafscheidingen zijn toegestaan met een maximum hoogte van 2 meter.
Artikel 6.209 Bouwwerken in het werkingsgebied Agrarisch - landbouwgrond
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Agrarisch - landbouwgrond ' zijn uitsluitend de bouwwerken toegestaan die in dit artikel zijn genoemd.
De bestaand(e) bebouwing.
Schuilgelegenheden voor fietsers en wandelaars zijn toegestaan met een maximum oppervlakte van 30 m2 per schuilgelegenheid en een maximum hoogte van 2,5 meter;
teelt ondersteunende voorzieningen zijn toegestaan met een maximum hoogte van 3 meter mits direct aansluitend aan het bouwvlak, waarbij de teelt ondersteunende voorzieningen aan één zijde van het bouwvlak over een afstand van minimaal 25 m moeten aansluiten en de oppervlakte buiten een bouwvlak niet meer mag bedragen dan 1000 m2.. teelt ondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan in de werkingsgebieden ' Gelders natuurnetwerk ' en ' Groene ontwikkelingszone '.
Artikel 6.210 Bouwwerken in het werkingsgebied Natuur
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Natuur ‘ zijn uitsluitend de volgende gebouw(en) toegestaan:
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Natuur ‘ zijn uitsluitend de volgende bouwwerken geen gebouw(en) zijnde toegestaan:
Informatiepanelen met een maximale bouwhoogte van 2,5 meter;
Palen en masten met een maximale bouwhoogte van 8 meter,
Overige bouwwerken, geen gebouw(en) zijnde met een maximale bouwhoogte van 3 meter een maximale oppervlakte van 20 m².
Het aantal bouwwerken per zone is ter plaatse van het werkingsgebied ' Natuur ' niet beperkt.
Artikel 6.211 Bouwwerken in het werkingsgebied Tuin
Op locaties met het werkingsgebied ‘ Tuin ‘ zijn enkel aangebouwde bijbehorende bouwwerken, overkappingen en bouwwerken geen gebouw(en) zijnde toegestaan.
Op locaties ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Tuin ‘ is de maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw(en) zijnde 1 meter.
overkapping(en) ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Tuin ' dienen te voldoen aan volgende voorschriften:
De overkapping(en) tenminste 0,3 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning ligt;
De oppervlakte van een overkapping(en) niet meer dan 20 m² bedraagt, mits de maximale oppervlakte van bijbehorend(e) bouwwerk(en) bij de woning niet meer bedraagt dan volgt uit de bouwvoorschriften van hoofdstuk 4 van dit omgevingsplan;
De bouwhoogte van de overkapping(en) maximaal 3 meter bedraagt, maar mag niet hoger zijn dan de eerste bouwlaag ;
Het werkingsgebied ‘ Tuin ‘ niet meer dan 50% wordt bebouwd per bouwperceel ;
De belangen van de eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
Het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 6.212 Bouwwerken in het werkingsgebied Verkeer, Nutsvoorzieningen en Groen
Op locaties ter plaatste van het werkingsgebied ‘ Verkeer ‘, ' Nutsvoorzieningen ' en ' Groen ' zijn gebouwen toegestaan die voldoen aan de volgende eisen:
een maximale bouwhoogte van 3 meter en
de maximale oppervlakte van gebouw(en) bedraagt 30m² per gebouw.
Het aantal bouwwerken per zone in de werkingsgebieden Verkeer ‘, ' Nutsvoorzieningen ' en ' Groen is niet beperkt.
Bouwwerken mogen ter plaatse van het werkingsgebied ' Verkeer ' en ' Groen ' ook buiten een bouwvlak gebouwd worden.
Artikel 6.213 Bouwwerken in het werkingsgebied Verkeer - railverkeer
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Verkeer - railverkeer ’ zijn maximaal 4 gebouw(en) toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 meter en een oppervlakte die niet meer dan 75m² per gebouw(en) bedraagt.
Artikel 6.214 Bouwwerken in het werkingsgebied Groen - volkstuinen
Op locaties met het werkingsgebied ' Groen - volkstuinen ' zijn de volgende bouwwerken toegestaan:
gebouw(en) ten behoeve van het gebruik als volkstuin met een maximale bouwhoogte van 2 meter en een maximum oppervlakte van 5 m2 per gebouw(en).
Bouwwerken geen gebouw(en) zijnde ten behoeve van het telen van goederen en erfafscheidingen met een maximale hoogte van 1 meter.
Artikel 6.215 Bouwwerken in het werkingsgebied bedrijf
Op locaties met het werkingsgebied ' Bedrijf ' dienen bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak(ken) te worden gebouwd.
Op locaties met het werkingsgebied ' Bedrijf ' dient de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter te bedragen ;
Artikel 6.216 Bouwvoorschriften voor bedrijfsverzamelgebouwen
De bebouwde oppervlakte van een bedrijf/bedrijven in een bedrijfsverzamelgebouw moet ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Bedrijfsverzamelgebouw minimaal 100 m2 ‘ minimaal 100m² per bedrijf/bedrijven te bedragen.
De bebouwde oppervlakte van een bedrijf/bedrijven in een bedrijfsverzamelgebouw moet ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Bedrijfsverzamelgebouw minimaal 150 m2 ‘ minimaal 150m² per bedrijf/bedrijven te bedragen.
De bebouwde oppervlakte van een bedrijf/bedrijven in een bedrijfsverzamelgebouw moet ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Bedrijfsverzamelgebouw minimaal 250 m2 ‘ minimaal 250m² per bedrijf/bedrijven te bedragen.
Artikel 6.217 Bouwwerken in het werkingsgebied Leiding - gas
Op locaties met het werkingsgebied ‘ Leiding - gas ’ zijn enkel gebouw(en) en werken toegestaan bedoeld voor de instandhouding van leidingen, met dien verstande dat:
Mits daardoor ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Leiding - gas ’ geen onevenredige afbreuk ontstaat aan de belangen van de betreffende leiding, kan er middels een omgevingsvergunning ten behoeve van een onderliggende functie worden afgeweken van het bepaalde in eerste lid. Dit moet blijken uit het advies dat vooraf is ingewonnen bij de leidingbeheerder.
Artikel 6.218 Bouwwerken ter plaatse het werkingsgebied Leiding - hoogspanningsverbindingen
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Leiding - hoogspanningsverbindingen ‘ mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw(en) zijnde, ten behoeve van de aanleg en instandhouding van leidingen worden opgericht, met dien verstande dat:
De bouwhoogte van masten en overige bouwwerken, geen gebouw(en) zijnde mag niet meer bedragen dan 40 meter;
De bouwhoogte van magneetveldgevoelige bouwwerken, geen gebouw(en) zijnde niet meer mag bedragen dan 2 meter.
Artikel 6.219 Bouwwerken ter plaatse van het werkingsgebied Leiding - hoogspanningsverbindingen - 1
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Leiding - hoogspanningsverbindingen - 1 ‘ mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw(en) zijnde, ten behoeve van de aanleg en instandhouding van leidingen worden opgericht, met dien verstande dat:
De bouwhoogte van masten niet meer mag bedragen dan 65 meter;
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw(en) zijnde mag niet meer bedragen dan 50 meter;
De bouwhoogte van magneetveldgevoelige bouwwerken, geen gebouw(en) zijnde niet meer mag bedragen dan 2 meter
Artikel 6.220 Bouwwerken ter plaatse van het werkingsgebied Leiding - ondergrondse hoogspanningsverbindingen
Op locaties met het werkingsgebied ‘Leiding - ondergrondse hoogspanningsverbindingen ‘ zijn enkel gebouw(en) , bouwwerken en werken toegestaan bedoeld voor de instandhouding van ondergrondse hoogspanningsleidingen, met dien verstande dat:
Mits daardoor ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Leiding - ondergrondse hoogspanningsverbindingen ’ geen onevenredige afbreuk ontstaat aan de belangen van de betreffende leiding, kan er met een omgevingsvergunning ten behoeve van een onderliggend werkingsgebied worden afgeweken van het bepaalde in eerste lid. Dit moet blijken uit het advies dat vooraf is ingewonnen bij de leidingbeheerder.
Artikel 6.221 Bouwwerken ter plaatse van locaties met een werkingsgebied Leidingstrook
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Leidingstrook ‘ is het bouwen van gebouwen niet toegestaan.
Artikel 6.222 Bouwwerken ter plaatse van locaties met het werkingsgebied Leiding - riool
Op locaties met het werkingsgebied ‘ Leiding - riool ’ zijn enkel gebouw(en) , bouwwerken en werken toegestaan bedoeld voor de instandhouding van hoofdrioolleidingen, met dien verstande dat:
Mits daardoor ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Leiding - riool ’ geen onevenredige afbreuk ontstaat aan de belangen van de betreffende leiding, kan er middels een omgevingsvergunning ten behoeve van een onderliggend werkingsgebied worden afgeweken van het bepaalde in het eerste lid. Dit moet blijken uit het advies dat vooraf is ingewonnen bij de leidingbeheerder.
Artikel 6.223 Bouwwerken ter plaatse van locaties met het werkingsgebied Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
Ongeacht het overige bepaalde in Hoofdstuk 6 mogen er ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied ‘ geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van:
Bouwwerken, geen gebouw(en) zijnde met een maximale bouwhoogte van 2 meter;
bebouwing ten behoeve van het waterleidingsbedrijf met een maximale oppervlakte van 100m².
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het eerste lid en kunnen ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied ‘ bouwwerken worden toegestaan, mits de kwaliteit van het grondwater niet wordt aangetast en advies wordt gevraagd aan de waterleidingmaatschappij.
Artikel 6.224 Bouwwerken ter plaatse van locaties met het werkingsgebied Veiligheidszone
Ongeacht het bepaalde in andere werkingsgebieden zijn ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Veiligheidszone ‘ geen gebouw(en) en geen nieuwe beperkt kwetsbare gebouw(en) en locaties, kwetsbare gebouw(en) en locaties en zeer kwetsbare gebouw(en) toegestaan.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaald in het eerste lid en kunnen ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Veiligheidszone ‘ gebouw(en) ten behoeve van andere werkingsgebieden worden toegestaan, mits er ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.
Artikel 6.225 Bouwwerken ter plaatse van locaties met het werkingsgebied Veiligheidszone - cng
Ongeacht het bepaalde in andere werkingsgebieden zijn ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Veiligheidszone - cng ‘ geen gebouw(en) en geen nieuwe beperkt kwetsbare gebouw(en) en locaties, kwetsbare gebouw(en) en locaties en zeer kwetsbare gebouw(en) toegestaan.
Artikel 6.226 Bouwwerken ter plaatse van locaties met het werkingsgebied Veiligheidszone - lpg
Ongeacht het bepaalde in andere werkingsgebieden zijn ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Veiligheidszone - lpg ‘ geen gebouwen en geen nieuwe beperkt kwetsbare gebouwen en locaties, kwetsbare gebouwen en locaties en zeer kwetsbare gebouwen toegestaan.
In afwijking van het bepaald in het eerste lid kunnen ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Veiligheidszone - lpg ‘ gebouw(en) ten behoeve van andere werkingsgebieden middels een omgevingsvergunning worden toegestaan, mits er ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.
Artikel 6.227 Bouwwerken ter plaatse van locaties met het werkingsgebied Veiligheidszone - waterstof
Ongeacht het bepaalde in andere werkingsgebieden zijn ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Veiligheidszone - waterstof ‘ geen gebouw(en) en geen nieuwe beperkt kwetsbare gebouw(en) en locaties, kwetsbare gebouw(en) en locaties en zeer kwetsbare gebouw(en) toegestaan.
Artikel 6.228 Bouwwerken ter plaatse van locaties met het werkingsgebied Vrijwaringszone - radar
Ongeacht het bepaalde met betrekking tot andere werkingsgebieden zijn ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Vrijwaringszone - radar ‘ geen bouwwerken toegestaan die hoger zijn dan 22 meter.
Het bevoegd gezag kan ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Vrijwaringszone - radar ‘ middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het eerste lid ten aanzien van het bouwen van bouwwerken hoger dan 22 meter, mits vast komt te staan dat het bouwwerk de werking van het betrokken (hoofd)antenneveld niet verstoord.
Artikel 6.229 Bouwwerken ter plaatse van locaties met het werkingsgebied Vrijwaringszone - molenbiotoop
Ter plaatse van de locaties met het werkingsgebied ‘ Vrijwaringszone - molenbiotoop ’ is het verboden om zonder omgevingsvergunning binnen een zone van 100 meter gemeten vanaf de molen bouwwerken te bouwen of in stand te houden met een bouwhoogte van meer dan de hoogte van het onderste punt van de verticaal staande wiek van de betreffende molen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Vrijwaringszone - molenbiotoop ’ is het verboden om binnen een zone vanaf 100 meter tot een afstand van 400 meter gemeten vanaf de molen, gebouw(en) te bouwen hoger dan de onderstaande formule toe laatH= X/n + (c·z)
H = toelaatbare bouwhoogte in meters (gemeten vanaf het peil ter plaatse van de molen)X = de afstand in meters vanaf het gebouw(en) tot de wieken van de molen;n = de ruwheidscoëfficiënt volgens de ruwheidsklassentabel van Wieringa:
140 voor opengebied 75 voor een ruw gebied
c = 0.2 (constante in verband met een windreductie van 5%)z = de askophoogte van de molen.
Harreveld, Varseveldseweg 88 = 15 meterVragender, Winterswijkseweg 14 = 21,5 meter
In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid is bestaande bebouwing ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Vrijwaringszone - molenbiotoop ’ toegestaan.
Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen indien:
Artikel 6.230 Bouwwerken ter plaatse van locaties met het werkingsgebied Zonnepark - tijdelijk en Zonnepark - permanent
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Zonnepark - tijdelijk ‘ en ' Zonnepark - permanent ' geldt voor zonnepaneel/zonnepanelen en bijbehorende constructies en installaties een maximale bouwhoogte van 2 meter.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Zonnepark - tijdelijk ‘ en ' Zonnepark - permanent ' zijn uitsluitend gebouw(en) ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan. Voor deze gebouw(en) gelden de volgende regels:
Maximaal 2 gebouw(en) per zone;
De maximale hoogte is 3 meter;
De maximale oppervlakte aan gebouw(en) mag per zone niet meer dan 45m² bedragen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Zonnepark - tijdelijk ‘ en ' Zonnepark - permanent ' geldt voor overige bouwwerken de volgende maximale bouwhoogten:
erf- en terreinafscheidingen zijn maximaal 3 meter hoog;
Artikel 6.231 Bouwwerken ter plaatse van locaties met het werkingsgebied Waterstaat - waterberging
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Waterstaat - waterberging ‘ is er voor het oprichten van bebouwing een omgevingsvergunning vereist. De omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend indien:
De aanvrager een rapport overlegd, zo nodig op basis van nader onderzoek, waaruit blijkt dat het bouwplan de waterbergende functie van gronden niet (of vrijwel niet) belemmerd. Indien uit het rapport blijkt dat de waterbergende functie van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zal (of kan) worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de vergunning een verplichting verbinden tot het treffen van (tijdelijke dan wel permanente) technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) voldoende waterbergend vermogen blijft behouden, en
er schriftelijk advies is ingewonnen bij Waterschap Rijn en IJssel.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Algemene voorschriften milieubelastende activiteit geluid '.
Artikel 7.2 Algemene uitzonderingen geluid door activiteiten
De bepalingen van dit omgevingsplan voor de activiteit geluid zijn niet van toepassing op:
het geluid door de inzet van motorvoertuig(en) of helikopters voor spoedeisende medische hulpverlening, ongevallenbestrijding, brandbestrijding, gladheidbestrijding en het vrijmaken van de weg(en) na een ongeval;
onversterkt menselijk stemgeluid, tenzij het muziekgeluid is of daarmee is vermengd.
De bepalingen van de artikelen 7.3 en 7.4 zijn niet van toepassing op:
geluidsemissies vanaf een locatie met de functie wonen.
activiteiten die in de hoofdzaak in de openbare buitenruimte worden verricht.
evenementen:1⁰. die niet plaatsvinden op een locatie voor evenementen; of2⁰. die geen festiviteiten als bedoeld in artikel 5.68 van het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn;
geluid waarvoor bij maatwerkvoorschrift of maatwerkregel is bepaald dat het niet representatief is voor een activiteit
Artikel 7.3 Algemene bepalingen geluid door activiteiten
De waarden voor het geluid door een activiteit:
op een geluidgevoelig gebouw(en), anders dan een woonschip of woonwagen(s), gelden:1°. op de gevel, als het gaat om een geluidgevoelig gebouw(en);2°. op de locatie waar een gevel mag komen, als het gaat om een nieuw te bouwen geluidgevoelig gebouw(en);
op een woonschip of woonwagen(s), gelden op de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van dat woonschip of die woonwagen(s); en
in een geluidgevoelige ruimte gelden in de geluidgevoelige ruimte.
De waarden voor geluid door activiteiten zijn niet van toepassing op het geluid door die activiteit op een geluidgevoelig gebouw(en) dat een functionele binding heeft met die activiteit.
De waarden van geluid door activiteiten als bedoeld in artikel 7.4 zijn enkel van toepassing op geluidgevoelige gebouw(en) welke zijn toegelaten op grond van dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
De waarden van geluid door activiteiten als bedoeld in artikel 7.4 zijn niet van toepassing op een geluidgevoelig gebouw(en) dat op grond van dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit is toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar;
De waarden van geluid door activiteiten als bedoeld in artikel 7.4 zijn niet van toepassing op doorgaand verkeer op weg(en), vaarwegen en spoorwegen.
Artikel 7.4 Algemene normen voor milieubelastende activiteit geluid
Als standaardwaarden voor toelaatbare geluid door activiteiten op een geluidgevoelig gebouw(en) gelden de waarden uit onderstaande tabel:
Als grenswaarden voor het toelaatbare geluid door activiteiten in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouw(en), gelden de waarden uit onderstaande tabel:
Artikel 7.5 Geluid: buiten beschouwing laten van geluidbronnen
Bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in de artikelen 7.2, 7.3 en 7.4, blijft buiten beschouwing:
het geluid voor het oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of het bijwonen van godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten en lijkplechtigheden, en ook het geluid in verband met het houden van deze bijeenkomsten of plechtigheden;
het traditioneel schieten,
het ten gehore brengen van onversterkte muziek;
het geluid van het traditioneel ten gehore brengen van muziek tijdens het hijsen en strijken van de nationale vlag bij zonsopkomst en zonsondergang op militaire terreinen;
het ten gehore brengen van muziek wegens het oefenen door militaire muziekkorpsen in de buitenlucht gedurende de dagperiode met een maximum van twee uur per week op militaire terreinen;
Bij het bepalen van het maximale geluidniveau (LAmax), bedoeld in artikel 7.4 blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:
het komen en gaan van bezoekers bij een activiteit waarvan horeca-, sport- of recreatieactiviteiten de kern vormen; of
het verrichten in de open lucht van sportactiviteiten of activiteiten die hiermee in nauw verband staan.
Artikel 7.6 Uitzondering geluidnormen festiviteiten
De normen 7.4 van dit omgevingsplan voor de milieubelastende activiteit geluid gelden niet gedurende de volgende festiviteiten:
Carnaval in de woonkernen Groenlo en Lievelde voor horeca activiteiten.
Kermis in de kernen Lichtenvoorde, Groenlo, Harreveld, Zieuwent, Mariënvelde, Lievelde, Vragender en Zwolle, voor horeca activiteiten gedurende de tijdstippen dat het kermis is in de desbetreffende kern.
Het college van burgemeester en wethouders stelt jaarlijks de dagen vast waarop deze festiviteiten plaatsvinden.
De normen in 7.4 van dit omgevingsplan voor de milieubelastende activiteit geluid gelden voor horeca, sport- en recreatie activiteiten, voor zover die activiteiten op grond van dit omgevingsplan toegestaan zijn, gelden niet gedurende maximaal 12 dagen per jaar, mits de organisator van de activiteit tenminste 2 weken voor aanvang van die activiteit het college van burgemeester en wethouders daar schriftelijk van in kennis stelt.
De kennisgeving, zoals bedoeld in tweede, wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de melder een incidentele festiviteit terstond toestaat.
Burgemeester en wethouders kunnen voor de melding als bedoeld in tweede een formulier vaststellen.
Voor de in eerste en tweede genoemde festiviteiten gelden de volgende normen en voorschriften:
Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de activiteit bedraagt niet meer dan 70 dB(A), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouw(en) op een hoogte van 1,5 meter.
De geluidswaarde als bedoeld in het vijfde lid is inclusief onversterkte muziek. De bedrijfsduurcorrectie en muziekcorrectie wordt buiten beschouwing gelaten.
Op de dagen als bedoeld in eerste en tweede wordt het ten gehore brengen van extra muziek (hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in 7.4 uiterlijk om 24.00 uur (op zondag- tot en met donderdagavond) en om 01.00 uur (in de nacht van vrijdag op zaterdag en de nacht van zaterdag op zondag) beëindigd.
De geluidsnorm als bedoeld onder a. van dit lid, geldt voor festiviteiten als genoemd in tweede alleen wanneer muziekgeluid binnen het bebouwde gedeelte van de locatie waar de activiteit plaatsvindt, wordt geproduceerd en niet voor de buitenruimte. Het college kan in bijzondere omstandigheden op verzoek van de organisator van de activiteit vergunning verlenen om van deze bepaling af te wijken.
Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven bij festiviteiten als bedoeld in tweede ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
Van het bepaalde in onderdeel c van dit artikel kan het college van burgemeester en wethouders in een vergunning of bij maatwerkvoorschrift afwijken voor nieuwjaarsdag.
Artikel 7.7 Overige geluidhinder
Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders in de functies wonen en in de openbare buitenruimte toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
Artikel 7.8 Geluidhinder door dieren
Degene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.
Het is verboden handelingen te verrichten of na te laten in strijd met het bepaalde in het eerste lid.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Algemene voorschriften milieubelastende activiteit trillingen '.
Artikel 7.10 Algemene bepalingen trillingen door activiteiten
De waarden in dit omgevingsplan inzake trillingen door activiteiten zijn niet van toepassing op trillingen door die activiteit in trillinggevoelige ruimten van een trillinggevoelig gebouw(en) dat een functionele binding heeft met die activiteit.
De waarden in dit omgevingsplan inzake trillingen door activiteiten zijn niet van toepassing op:
Trillingen door activiteiten die in hoofdzaak in de openbare buitenruimte worden verricht.
Trillingen door evenementen die niet plaatsvinden op een locatie voor evenementen.
Trillingen door doorgaand verkeer op weg(en), vaarwegen en spoorwegen.
Trillingen op trillinggevoelige ruimten in een trillinggevoelig gebouw(en) dat geheel of gedeeltelijk is gelegen op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld.
De waarden van 7.11 zijn niet van toepassing op trillingen veroorzaakt door de activiteit wonen.
De waarden uit deze afdeling gelden enkel voor activiteiten die trillingen veroorzaken in de frequentie 1 tot 80 Hz.
De waarden uit deze afdeling gelden enkel op trillinggevoelige gebouw(en) en in trillinggevoelige ruimten die zijn toegelaten op grond van dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsactiviteit.
Artikel 7.11 Algemene waarden milieubelastende activiteit trillingen
Als standaardwaarden voor toelaatbare continue trillingen door activiteiten in trillinggevoelige ruimten, gelden de waarden uit onderstaande tabel:
Continue trillingen voldoen aan waarden voor die trillingen zoals opgenomen in eerste onder A1.
Als niet wordt voldaan aan een waarde als bedoeld onder A1 van eerste, voldoen continue trillingen aan de waarden in eerste onder A2 en A3.
Als standaardwaarden voor toelaatbare herhaald voorkomende trillingen door activiteiten in trillinggevoelige ruimten, gelden de waarden uit onderstaande tabel:
Herhaald voorkomende trillingen voldoen aan waarden voor die trillingen zoals opgenomen in vierde onder A1.
Als niet wordt voldaan aan een waarde als bedoeld in vierde onder A1, voldoen herhaald voorkomende trillingen aan de waarden in vierde onder A2 en A3.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Algemene voorschriften milieubelastende activiteit geur '.
Artikel 7.13 Algemene bepalingen geur door activiteiten
De waarden voor de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw gelden:
op de gevel, als het gaat om een geurgevoelig gebouw;
op de locatie waar een gevel mag komen, als het gaat om een nieuw te bouwen geurgevoelig gebouw; en
in afwijking van onder a en b, als het gaat om een woonschip of woonwagen(s), op de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van dat woonschip of die woonwagen(s).
Waarden of afstanden over geur door een activiteit in dit omgevingsplan zijn niet van toepassing op de geur door die activiteit op een geurgevoelig gebouw(en) dat een functionele binding heeft met die activiteit.
De waarden voor geur in deze afdeling gelden niet voor geur veroorzaakt door de activiteit wonen.
Artikel 7.14 Algemene waarden geur door een zuiveringstechnisch werk
Geur veroorzaakt door het exploiteren van een zuiveringstechnisch werk op een geurgevoelig gebouw(en), voldoet aan de in de onderstaande tabel opgenomen grenswaarden:
In afwijking van het eerste lid, is de geur op een geurgevoelig gebouw(en) door het exploiteren van een zuiveringtechnisch werk dat is opgericht voor 1 februari 1996, en waarvoor op 1 februari 1996 een vergunning op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer in werking en onherroepelijk was, niet hoger dan de waarde als genoemd in onderstaande tabel:
Artikel 7.15 Hobbymatig houden landbouwhuisdieren
Het bepaalde in deze sub-sub-pragraaf is niet van toepassing op het houden van minder dan 10 schapen, 5 paarden en pony’s, 10 geiten, 25 stuks pluimvee, 25 konijnen en 10 overige landbouwhuisdieren.
Artikel 7.16 Geur landbouwhuisdieren met geuremissiefactor
Als standaardwaarde voor de toelaatbare geur voor het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor, op locaties waar dit omgevingsplan die activiteit toestaat, op geurgevoelige gebouw(en), gelden de waarden uit onderstaande tabel:
Als op de datum van wijziging van dit omgevingsplan de geur op een locatie rechtmatig hoger is dan de in eerste opgenomen waarden, dan geldt in afwijking van eerste die hogere waarde, mits het aantal landbouwhuisdieren met geuremissiefactor per diercategorie niet toeneemt en de geur door het houden van landbouwhuisdieren met geuremissie op die locatie niet toenemen.
Het bepaalde in tweede geldt ook in het geval dat voor een locatie een rechtmatige waarde geldt die hoger is dan de waarde die gold onmiddellijk voorafgaand aan de wijziging van het omgevingsplan, en de geur op die locatie op dat tijdstip rechtmatig meer bedraagt dan die hogere waarde.
In situaties als bedoeld in tweede en derde is uitbreiding van een dierenverblijf met landbouwhuisdieren met geuremissiefactor of van het aantal landbouwhuisdieren met geuremissiefactor alleen toegestaan als:
Artikel 7.17 Uitzonderingen standaardwaarden
De standaardwaarden in 7.16 zijn, ten opzichte van de in dit lid genoemde gebouw(en), niet van toepassing als voor een locatie ten minste de afstand, bedoeld in onderstaande tabel in acht wordt genomen tot de volgende geurgevoelige gebouw(en):
een geurgevoelig gebouw(en) dat een functionele binding heeft met een dierenverblijf in de directe omgeving daarvan; of
een geurgevoelig gebouw(en) dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden een functionele binding te hebben met een dierenverblijf in de directe omgeving daarvan.
De standaardwaarden van 7.16 zijn, ten opzichte van de in dit lid genoemde gebouw(en), niet van toepassing als voor een locatie ten minste de afstand, bedoeld in onderstaande tabel in acht wordt genomen tot de volgende geurgevoelige gebouw(en):
een geurgevoelig gebouw(en) met een woonfunctie dat op of na 19 maart 2000 is gebouwd:1°. op een locatie die op dat tijdstip werd gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren in dierenverblijven;2°. in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de dierenverblijven; en3°. in samenhang met de sloop van dierenverblijven of bedrijfsgebouwen voor functioneel ondersteunende activiteiten; en
een geurgevoelig gebouw(en) dat voor 19 maart 2000 al aanwezig was op een locatie waar een geurgevoelig gebouw(en) als bedoeld onder a is gebouwd.
Artikel 7.18 Geur landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor of paarden en pony's voor het berijden
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder is bij het houden van landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor of paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden, de afstand tot een geurgevoelig object, niet kleiner dan de afstand, bedoeld in onderstaande tabel:
Artikel 7.19 Minimale afstand landbouwhuisdieren
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder is bij het houden van landbouwhuisdieren met en zonder geuremissiefactor of paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden, de afstand tot een geurgevoelig object, nooit kleiner dan de afstand, bedoeld in onderstaande tabel:
Het bepaalde in eerste is niet van toepassing op dierenverblijven die op het moment van vaststelling van dit omgevingsplan legaal aanwezig zijn.
Artikel 7.20 Geur opslaan van vaste mest, champost en dikke fractie
Het is verboden vaste mest met een totaal volume van ten hoogste 600 m3, champost of dikke fractie, bedoeld in artikel 4.835 van het Besluit activiteiten leefomgeving, bij de volgende activiteiten op te slaan:
het exploiteren van een veehouderij, bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
het telen van gewassen in de openlucht, bedoeld in artikel 3.208 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
het telen van gewassen in een gebouw(en), bedoeld in artikel 3.211 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
het opslaan van stoffen en het onderhouden, repareren en schoonmaken van voertuigen of werktuigen voor agrarisch loonwerk, bedoeld in artikel 3.215 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en
het behandelen van dierlijke meststoffen en het vergisten van plantaardig materiaal, bedoeld in artikel 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
het houden van paarden en pony’s voor het berijden;
als vanaf de opslagplaats niet tenminste de afstand in onderstaande tabel in acht wordt genomen:
Artikel 7.21 Geur opslaan van gebruikt substraatmateriaal van plantaardige oorsprong
Het is verboden gebruikt substraatmateriaal als bedoeld in artikel 4.848 van het Besluit activiteiten leefomgeving bij de volgende activiteiten op te slaan:
het telen van gewassen in kassen, bedoeld in artikel 3.205 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
het telen van gewassen in de openlucht, bedoeld in artikel 3.208 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
het telen van gewassen in een gebouw(en), bedoeld in artikel 3.211 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en
het opslaan van stoffen en het onderhouden, repareren en schoonmaken van voertuigen of werktuigen voor agrarisch loonwerk, bedoeld in artikel 3.215 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
als vanaf de opslagplaats niet tenminste de afstand in onderstaande tabel in acht wordt genomen:
Artikel 7.22 Geur opslaan kuilvoer en vaste bijvoedermiddelen
Het is verboden kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen als bedoeld in artikel 4.841 van het Besluit activiteiten leefomgeving op te slaan bij de volgende activiteiten:
het exploiteren van een veehouderij, bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en
het opslaan van stoffen en het onderhouden, repareren en schoonmaken van voertuigen of werktuigen voor agrarisch loonwerk, bedoeld in artikel 3.215 van het Besluit activiteiten leefomgeving en
het exploiteren van een manege, paardenhouderij of paardenpension/stalling;
als vanaf de opslagplaats niet tenminste de afstand in onderstaande tabel in acht wordt genomen:
Artikel 7.23 Geur opslaan drijfmest, digestaat en dunne fractie
Het is verboden drijfmest, digestaat of dunne fractie in een mestbassin, bedoeld in artikel 4.855 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 750 m2 of een gezamenlijk volume van ten hoogste 2.500 m3 op te slaan bij de volgende activiteiten:
het exploiteren van een veehouderij, bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
het opslaan van stoffen en het onderhouden, repareren en schoonmaken van voertuigen of werktuigen voor agrarisch loonwerk, bedoeld in artikel 3.215 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en
het behandelen van dierlijke meststoffen en het vergisten van plantaardig materiaal, bedoeld in artikel 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
als vanaf het mestbassin niet tenminste de afstand in onderstaande tabel in acht wordt genomen:
Artikel 7.24 Geur voorziening biologisch behandelen dierlijke meststoffen voor of na vergisten
Het is verboden een voorziening voor het biologisch behandelen van dierlijke meststoffen voor of na het vergisten, bedoeld in artikel 4.864 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met een capaciteit van ten hoogste 25.000 m3 per jaar aan dierlijke meststoffen te hebben bij de volgende activiteit:
het behandelen van dierlijke meststoffen en het vergisten van plantaardig materiaal, bedoeld in artikel 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving,
als vanaf de voorziening niet tenminste de afstand in onderstaande tabel in acht wordt genomen:
Artikel 7.25 Geur composteren of opslaan van groenafval
Het is verboden groenafval te composteren of op te slaan als bedoeld in artikel 4.879 van het Besluit activiteiten leefomgeving bij de volgende activiteiten:
het exploiteren van een veehouderij, bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
het telen van gewassen in kassen, bedoeld in artikel 3.205 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
het telen van gewassen in de openlucht, bedoeld in artikel 3.208 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
het telen van gewassen in een gebouw(en), bedoeld in artikel 3.211 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
het opslaan van stoffen en het onderhouden, repareren en schoonmaken van voertuigen of werktuigen voor agrarisch loonwerk, bedoeld in artikel 3.215 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en
het voor onderhoud van de openbare ruimte opslaan van stoffen en onderhouden, repareren en schoonmaken van of werktuigen, bedoeld in artikel 3.250 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
als vanaf de composteringshoop of de opslagplaats voor groenafval niet de afstanden in onderstaande tabel in acht worden genomen:
Artikel 7.26 Eerbiedigende werking
Indien bij het opslaan van vaste mest of champost, het opslaan van substraatmateriaal, het opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen en het composteren van groenafval als bedoeld in deze sub-sub-paragraaf:
de afstand tussen een activiteit als bedoeld in dit lid en een geurgevoelig gebouw(en) op 1 januari 2013 rechtmatig kleiner was dan de afstand dan de afstand die op grond van de artikelen van deze sub-sub-paragraaf dient te worden aangehouden;
het opslaan of composteren al voor 1 januari 2013 plaatsvond; en
verplaatsing van de opslagplaats of composteringshoop redelijkerwijs niet kan worden gevergd;
dient de bestaand(e) afstand worden aangehouden. Degene die de activiteit uitvoert dient maatregelen of voorzieningen te treffen die ertoe leiden dat de geurhinder aanvaardbaar is. Het bevoegd gezag kan in dit kader maatwerkvoorschriften stellen.
Indien bij het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie in een mestbassin, bedoeld in 7.23:
de afstand tussen een activiteit als bedoeld in het eerste lid en een geurgevoelig gebouw(en) op 1 januari 2013 rechtmatig kleiner was dan de afstand, bedoeld in 7.23;
het mestbassin voor 1 januari 2013 is opgericht; en
verplaatsing van het mestbassin redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
dient de bestaand(e) afstand worden aangehouden. Degene die de activiteit uitvoert dient maatregelen of voorzieningen te treffen die ertoe leiden dat er aanvaardbaar is. Het bevoegd gezag kan in dit kader maatwerkvoorschriften stellen.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Algemene voorschriften bouwactiviteiten op een bodemgevoelige locatie '.
Artikel 7.28 Voorschriften kwaliteit Bodem
De omgevingsplanactiviteit bouwen van bodemgevoelige gebouw(en) op een bodemgevoelige locatie is enkel toegestaan op gronden waar de aanwezigheid van anorganische stoffen de grenswaarden van Bijlage IIA van het Besluit activiteiten leefomgeving niet overschrijdt.
Het bouwen van een bodemgevoelig gebouw(en) op een bodemgevoelige locatie bij overschrijding van een waarde als bedoeld in eerste is, uitsluitend toegelaten nadat sanerende of andere beschermende maatregelen zijn getroffen overeenkomst het bepaalde in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving
Het is verboden om een bodemgevoelig gebouw(en) te bouwen op een locatie waar de waarden uit eerste worden overschreden zonder dit tenminste vier weken voor het begin van de bouw te melden aan burgemeester en wethouders.
Een melding, zoals bedoeld in het derde lid, wordt ondertekend en bevat ten minste:
de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
naam en adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht;
de dagtekening en;
bij overschrijding van een waarde als bedoeld in artikel eerste lid: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen.
Het vierde lid onder a, is niet van toepassing op locaties die zijn aangewezen in dit omgevingsplan en waar een overschrijding van de waarden als bedoeld in eerste redelijkerwijs uit te sluiten is.
Bij overschrijding van een waarde als bedoeld in eerste , mag een bodemgevoelig gebouw(en) of een gedeelte daarvan op een bodemgevoelige locatie alleen in gebruik wordt genomen nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, bedoeld in tweede, zijn uitgevoerd.
Het zesde lid is van overeenkomstige toepassing op een woonschip of woonwagen(s), met dien verstande dat dat lid alleen geldt voor de tuin of het terrein aangrenzend aan het woonschip of de woonwagen(s).
Het is verboden een op grond van dit omgevingsplan vergunningplichtig bodemgevoelig gebouw(en) te bouwen zonder onderzoek te doen naar de bodemgesteldheid.
Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid bestaat uit:
de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1.
Indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707.
Het bevoegd gezag kan een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, indien bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, indien uit het in NEN 5725, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740 niet rechtvaardigen.
Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.
Artikel 7.30 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;
voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en1. dat de grond raakt, of2. waarvan het bestaand(e), niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.
Artikel 7.31 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in 7.30, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, in het geval zij op grond van bij hen bekende onderzoeksresultaten van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Algemene voorschriften voor externe veiligheid '.
Artikel 7.33 Verbod risicovolle activiteiten
Het is verboden activiteiten als bedoeld in Bijlage VII van het Bkl uit te voeren, buiten locaties die daarvoor specifiek zijn aangewezen in dit omgevingsplan.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Algemene voorschriften natuurbescherming '.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Algemene voorschriften voor gezondheid '.
Artikel 7.36 Spuitvrije zones nabij woningen en verblijfslocaties
Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij de teelt van gewassen is niet toegestaan binnen een afstand van 50 meter vanaf een locatie waaraan op grond van dit omgevingsplan een woonfunctie is toegekend en/of functies waar op grond van dit omgevingsplan personen permanent mogen verblijven.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op gewasbeschermingsmiddelen die op een zodanige manier worden toegepast dat de verstuiving en neerslag van de middelen op minder dan 50 meter van het toepassen plaats vindt. In die situatie geldt dat de middelen zodanig moeten worden toegepast dat geen neerslag plaatsvindt op de in lid 1 genoemde functies.
De gebruiker van de gewasbeschermingsmiddelen dient op verzoek van het bevoegd gezag aan te tonen dat wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede lid.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Algemeen '.
Artikel 7.38 Algemeen toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op een milieubelastende activiteit als bedoeld in de bijlage bij de Omgevingswet.
Deze paragraaf is niet van toepassing op:
de activiteit wonen;
het feitelijk verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden aan bouwwerken of het feitelijk verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan een bouwwerk of van een terrein;
een milieubelastende activiteit die in hoofdzaak in de openbare buitenruimte wordt verricht;
doorgaand verkeer op weg(en), vaarwegen en spoorwegen;
een evenement:1°. dat ergens anders plaatsvindt dan op een locatie voor evenementen;2°. dat geen festiviteit als bedoeld in artikel 5.68 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is; of3°. waarover geluidregels zijn gesteld bij of krachtens een gemeentelijke verordening; en
het verrichten van werkzaamheden met een mobiele installatie op een weiland, akker of bos die geen verplaatsbaar mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 4.1116 van het Besluit activiteiten leefomgeving is.
bruggen, viaducten, verkeerstunnels en andere ondergronds gelegen bouwwerken voor het vervoer van personen of goederen en beweegbare waterkeringen.
Artikel 7.38 tweede lid geldt niet voor milieubelastende activiteiten die bestaan uit het lozen op of in de bodem of op de riolering, voor zover het gaat om de gevolgen van het lozen voor de bodem, voor de voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater of voor het zuiveringtechnisch werk.
Het tweede lid geldt niet voor de activiteiten, bedoeld in paragraaf 7.1.2.21.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
het waarborgen van de veiligheid;
het beschermen van de gezondheid; en
het beschermen van het milieu, waaronder:1°. het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;2°. het doelmatig gebruik van energie en grondstoffen; en3°. een doelmatig beheer van afvalstoffen.
Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Artikel 7.41 Specifieke zorgplicht
Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in 7.39, is verplicht:
alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
Deze plicht houdt in ieder geval in dat:
alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;
alle passende preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid worden getroffen;
de beste beschikbare technieken worden toegepast;
geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;
alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;
afvalwater dat wordt geloosd en gekanaliseerde emissies van stoffen in de lucht doelmatig kunnen worden bemonsterd;
metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund;
meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt, en gepresenteerd;
voor zover verontreiniging van de bodem ontstaat, herstel van de bodem redelijkerwijs mogelijk blijft; en
afvalstoffen worden afgevoerd na beëindiging van een activiteit.
De plicht, bedoeld in eerste, houdt in ieder geval ook in dat:
eerste, voor zover het ziet op tweede en tweede, zijn niet van toepassing op een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Energiebesparing '.
Artikel 7.43 Toepassingsbereik
Deze sub-paragraaf is niet van toepassing op een milieubelastende activiteit die is aangewezen in de afdelingen 3.3 tot en met 3.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 7.44 Energie: maatregelen
Alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van ten hoogste vijf jaar worden getroffen.
Het eerste lid is niet van toepassing:
als het energieverbruik van de activiteit en andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die de activiteit functioneel ondersteunen, in het voorafgaande jaar kleiner is dan 50.000kWh aan elektriciteit en 25.000 m3 aardgasequivalenten aan brandstoffen;
als artikel 15.51 of 16.5 van de Wet milieubeheer van toepassing is; of
op energiebesparende maatregelen aan een gebouw(en) of gedeelte daarvan als bedoeld in artikel 3.84 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Aan eerste wordt in ieder geval voldaan door het treffen van de maatregelen die zijn opgenomen in bijlage VII, onderdeel 16, bij de Omgevingsregeling.
Dit artikel is van toepassing tot 1 december 2023.
Artikel 7.45 Energie: overgangsrecht maatregelen en informatieplicht
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van artikel 2.15, tweede, tiende of elfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gegevens en bescheiden zijn verstrekt of hadden moeten worden verstrekt, blijven de uit artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, volgende verplichtingen en de verplichtingen volgend uit de regels die bij of krachtens dat artikel in samenhang met artikel 1.7, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn gesteld, tot 1 december 2023 van toepassing.
Op een activiteit waarop het eerste lid van toepassing is, is gedurende de periode, bedoeld in dat lid, 7.44 niet van toepassing.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Zwerfafval en opslag afvalstoffen '.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen worden binnen een straal van 25 m rond de begrenzing van de locatie waarop de milieubelastende activiteit wordt verricht, zo vaak als nodig etenswaren, verpakkingen, sport- of spelmaterialen, of andere materialen verwijderd die van de activiteit afkomstig zijn door degene die de activiteit verricht.
Artikel 7.48 Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging
Het is verboden buiten een daarvoor door het college bestemde plaats en buiten een perceel waar op grond van dit omgevingsplan bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan een afvalstof, stof of voorwerp op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins te plaatsen op een wijze die aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu.
Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.
Het verbod, zoals bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op:
het overeenkomstig een door de gemeenteraad vastgestelde verordening ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen;
het thuiscomposteren van groente-, fruit- en tuinafval;
voor zover de (afval)stoffen tijdelijk op de weg(en) geraken of worden gebracht als onvermijdelijk gevolg van het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen dan wel het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg(en).
Artikel 7.49 Afvalbakken bij locaties voor het verbruiken van eet- en drinkwaren
Degene die een activiteit verricht waar eet- of drinkwaren worden verkocht die ter plaatse kunnen worden genuttigd, is verplicht:
een afvalbak, -mand of soortgelijk voorwerp in of nabij de activiteit op een duidelijk zichtbare plaats aanwezig te hebben, waarin het publiek afval kan achterlaten;
zorg te dragen dat deze afvalbak, -mand of soortgelijk voorwerp van een zodanige constructie is dat het afval daarin deugdelijk geborgen blijft en dat die afvalbak, -mand of voorwerp steeds tijdig wordt geledigd;
zorg te dragen dat dagelijks, uiterlijk een uur na beëindiging van de activiteit, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met de toezicht op de naleving van dit artikel, in de nabijheid van de activiteit achtergebleven afval, voorzover kennelijk uit of van die activiteit afkomstig, wordt opgeruimd.
Artikel 7.50 Verbod opslag van afvalstoffen
Het is verboden afvalstoffen op voor het publiek zichtbare plaats in de open lucht buiten een perceel waar op grond van dit omgevingsplan bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, op te slaan of opgeslagen te hebben.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
Het verbod is niet van toepassing op het overdragen of ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst, andere inzamelaars of aan houders van een inzamelvergunning.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Geluid '.
Artikel 7.52 Geluid: onderzoek
In de volgende gevallen wordt er een geluidonderzoek verricht:
als tussen 19.00 en 7.00 uur per dag gemiddeld meer dan vier transportbewegingen plaatsvinden met motorvoertuig(en) waarvan de massa van het ledig voertuig vermeerderd met het laadvermogen meer is dan 3.500 kg en binnen een afstand van 50 m van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht geluidgevoelige gebouw(en) aanwezig zijn, tenzij het gaat om het bieden van gelegenheid voor het tanken van motorvoertuig(en) van derden of een activiteit waarvan horeca-activiteiten de kern vormen;
bij het opwekken van elektriciteit met een windturbine met een rotordiameter van meer dan 2 m, bedoeld in artikel 3.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
als in de buitenlucht metalen in bulk worden overgeslagen of in de buitenlucht metalen mechanisch worden bewerkt;
bij het reinigen van afvalwater door waterstraal- of oppervlaktebeluchters met een capaciteit van 120.000 of meer vervuilingseenheden;
bij het neutraliseren van airbags of gordelspanners door deze te ontsteken;
bij het vervaardigen van betonmortel of betonwaren;
bij een binnenschietbaan als de afstand van de binnenschietbaan tot het dichtstbijzijnde geluidgevoelige gebouw(en) kleiner is dan 50 m;
bij een buitenschietbaan als bedoeld in artikel 22.79; en
als het op basis van de aard van de activiteit aannemelijk is dat: 1°. in enige ruimte op de locatie waarop de activiteit wordt verricht, het equivalente geluidniveau (LAeq) veroorzaakt door de ten gehore gebrachte muziek in de representatieve bedrijfssituatie, meer bedraagt dan: i. 70 dB(A), als die ruimte in- of aanpandig is gelegen met geluidgevoelige gebouw(en); of ii. 80 dB(A), in andere gevallen dan bedoeld onder 1i of 2°. in de buitenlucht of op een open terrein muziek ten gehore zal worden gebracht.
Het gemiddelde aantal transportbewegingen is een gemiddelde gemeten over de periode van een jaar.
Voor een activiteit waarvan agrarische activiteiten de kern vormen, geldt in afwijking van eerste, onder a, het aantal transportbewegingen tussen 19.00 en 6.00 uur.
Uit het rapport van een geluidonderzoek, bedoeld in het eerste lid, blijkt op grond van verrichte geluidsmetingen of geluidsberekeningen of wordt voldaan aan:
de waarden, bedoeld in de subparagraaf 7.1.1.1; of
de van toepassing zijnde geluidswaarden van de omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift. In het rapport wordt aangegeven welke voorzieningen worden getroffen om te voorkomen dat de waarden, bedoeld onder a en b, worden overschreden.
Artikel 7.53 Gegevens en bescheiden: rapport geluidonderzoek
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit wordt het rapport van het geluidonderzoek, bedoeld in artikel 7.52 , verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Ten minste vier weken voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan op grond van de gegevens in het rapport van het geluidonderzoek, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Afvalwaterbeheer '.
Artikel 7.55 Toepassingsbereik
Deze sub-sub-paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van:
Artikel 7.56 Gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in 7.55, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering, als:
In afwijking van het eerste en tweede lid worden de gegevens en bescheiden ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering verstrekt, als het lozen langer duurt dan 48 uur maar niet langer dan 8 weken.
Artikel 7.57 Lozen van grondwater bij saneringen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering, worden geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool.
Voor het lozen van dat grondwater op of in de bodem zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in bijlage XIX bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, gemeten in een steekmonster.
Voor het lozen van dat grondwater in een schoonwaterriool zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.3.26, gemeten in een steekmonster.
Dat grondwater wordt niet geloosd in een vuilwaterriool.
Artikel 7.58 Lozen van grondwater bij ontwatering
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater bij ontwatering, dat niet afkomstig is van een bodemsanering, een grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering en dat geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is, worden geloosd op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.
Voor het lozen van dat grondwater in een schoonwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l en voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.
Voor het lozen van dat grondwater in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 300 mg/l.
Het lozen van dat grondwater in een vuilwaterriool duurt niet langer dan 8 weken en de geloosde hoeveelheid is ten hoogste 5 m3/u.
Het tweede, derde en vierde lid zijn niet van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering bij wonen.
Artikel 7.59 Meet- en rekenbepalingen
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:
voor BTEX: NEN-EN-ISO 15680;
voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;
voor tetrachlooretheen, trichlooretheen, 1,2-dichlooretheen, 1,1,1- richloorethaan, vinylchloride, de som van de vijf hiervoor genoemde stoffen, monochloorbenzeen, dichloorbenzeen, trichloorbenzenen: NEN-EN-ISO 10301 of NEN-EN-ISO 15680, waarbij voor vinylchloride enkel NEN-EN-ISO 15680 gebruikt kan worden;
voor minerale olie: NEN-EN-ISO 9377-2;
voor cadmium, koper, nikkel, lood, zink en chroom: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;
voor kwik: NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 12846 of NEN-EN-ISO 17852, waarbij kwik wordt ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;
voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;
voor chloride: NEN-EN-ISO 15682;
voor cyaniden totaal: NEN-EN-ISO 14403-1:2012 en NEN-EN-ISO 14403-2:2012;
voor ammonium, nitraat, totaal-fosfaat en sulfaat: NEN-EN-ISO 15923-1;
voor endosulfan, á-HCH, y-HCH (lindaan), DDT (incl. DDD en DDE), aldrin, dieldrin, endrin, hexachloorbutadieen en hexachloorbenzeen: NEN-EN 16693;
voor dichloorpropeen: NEN-EN-ISO 15680;
voor mecoprop: NEN-EN-ISO 15913;
voor trichloorfenolen, tetrachloorfenol, dichloorfenolen en pentachloorfenol: NEN-EN 12673;
voor minerale olie: NEN-EN-ISO 9377-2;
voor anthraceen, fenanthreen, chryseen, fluorantheen, benzo(a)anthraceen, benzo(k)fluorantheen, benzo(a)pyreen, benzo(ghi)peryleen en indeno(l23cd)pyreen: NEN-EN-ISO 17993;
voor trihalomethanen (THM): ISO 11423-1;
voor adsorbeerbare organische halogeenverbindingen (AOX): NEN-EN-ISO 9562; en
voor de zuurgraad (pH): NEN-EN-ISO 10523.
voor ijzerverbindingen: NEN-EN-ISO 17294-2
Subsubparagraaf 7.1.2.5.3 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening
Artikel 7.60 Toepassingsbereik
Deze sub-sub-paragraaf is van toepassing op het lozen van afvloeiend hemelwater dat:
niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening;
geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en
geen afvalwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van dat besluit is.
Artikel 7.61 Gegevens en bescheiden
Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale weg(en) en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste zes maanden voor het veranderen van het lozen door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die weg(en) of daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 7.62 Lozen van afvloeiend hemelwater
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvloeiend hemelwater worden geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool.
Afvloeiend hemelwater wordt alleen in een vuilwaterriool geloosd als het lozen op of in de bodem, in een schoonwaterriool of op een oppervlaktewaterlichaam redelijkerwijs niet mogelijk is.
Het tweede ilid s niet van toepassing op het lozen van afvloeiend hemelwater dat:
In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale weg(en), alleen in een schoonwaterriool geloosd als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is.
Bij het lozen vanuit een pompkelder van een tunnel of een verdiept weggedeelte is, als dat redelijkerwijs mogelijk is, een voorziening aanwezig om, in afwijking van het vierde lid, het meest vervuilde hemelwater in een vuilwaterriool te lozen.
Artikel 7.63 Toepassingsbereik
Deze sub-sub-paragraaf is van toepassing op het lozen van huishoudelijk afvalwater.
Artikel 7.64 Gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 7.66, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater:
Artikel 7.65 Geen voedselvermaling
Huishoudelijk afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen in een huishouden en daarmee samenhangende activiteiten, dat afvalstoffen bevat die door versnijdende of vermalende apparatuur zijn versneden of vermalen, wordt niet geloosd.
Artikel 7.66 Lozen van huishoudelijk afvalwater
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem wordt huishoudelijk afvalwater alleen op of in de bodem geloosd als het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:
40 m bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;
100 m bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;
600 m bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten;
1.500 m bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; en
3.000 m bij 100 of meer inwonerequivalenten.
De afstand, bedoeld in het eerste lid wordt berekend:
In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater op of in de bodem dat voor 1 juli 1990 al plaatsvond, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw(en) dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.
In afwijking van het eerste lid kan huishoudelijk afvalwater in de bodem worden geloosd:
Artikel 7.67 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem wordt huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op of in de bodem, geleid via een zuiveringsvoorziening.
Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 22.3.27.
Als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat kan het, in afwijking van tweede, voor vermenging met ander afvalwater worden geleid door een septictank:
met een nominale inhoud van 6 m3 of meer, volgens NEN-EN 12566-1, en met een hydraulisch rendement van niet meer dan 10 g, volgens annex B van NEN-EN 12566-1; of
die is geplaatst voor 1 januari 2009 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.
Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater:
Artikel 7.68 Meet- en rekenbepalingen
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:
voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1:/NEN-EN-ISO 5815-2: ; en
voor chemisch zuurstofverbruik: NEN 6633 of NEN-ISO 15705.
Artikel 7.69 Toepassingsbereik
Deze sub-sub-paragraaf is van toepassing op het lozen van koelwater dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 7.70 Gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in 7.69, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan koelwater worden geloosd in schoonwaterriool.
Koelwater wordt alleen in een vuilwaterriool geloosd als het lozen in een schoonwaterriool of op een oppervlaktewaterlichaam redelijkerwijs niet mogelijk is.
Aan het te lozen koelwater worden geen chemicaliën toegevoegd.
Artikel 7.72 Toepassingsbereik
Deze sub-sub paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van reinigingswerkzaamheden, conserveringswerkzaamheden of andere onderhoudswerkzaamheden aan bouwwerken.
Artikel 7.73 Periodiek reinigen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt afvalwater afkomstig van reinigingswerkzaamheden, conserveringswerkzaamheden of andere onderhoudswerkzaamheden aan bouwwerken niet in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater of op of in de bodem geloosd, tenzij het gaat om afvalwater afkomstig van reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.
Afvalwater afkomstig van reinigingswerkzaamheden bij wonen kan worden geloosd op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.
Artikel 7.74 Toepassingsbereik
Deze sub-sub-paragraaf s van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan en overslaan van goederen.
Voor de toepassing van deze sub-sub-paragraaf worden in ieder geval de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:
bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
A-hout en ongeshredderd B-hout;
snoeihout;
banden van voertuigen;
autowrakken bij een autodemontagebedrijf waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt en wrakken van tweewielige motorvoertuig(en) bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuig(en) waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt;
tuinmeubilair;
aluminium, ijzer en roestvrij staal;
kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;
kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;
papier en karton;
textiel en tapijt; en
vlakglas.
Artikel 7.76 Gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in 7.74, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Dit artikel is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van wonen.
Artikel 7.77 Lozen bij opslaan van inerte goederen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan te lozen afvalwater dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, worden geloosd op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.
Dat afvalwater wordt alleen in een vuilwaterriool geloosd, als het lozen op of in de bodem, op een oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.
Voor het lozen van dat afvalwater in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 300 mg/l, gemeten in een steekmonster.
Als de opgeslagen inerte goederen worden bevochtigd, wordt afvalwater dat met opgeslagen goederen in contact is geweest, zoveel mogelijk voor dit bevochtigen gebruikt.
Het tweede, derde en vierde lid zijn niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van wonen.
Artikel 7.78 Meet- en rekenbepalingen
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
Op het analyseren van onopgeloste stoffen is NEN-EN 872 van toepassing.
Artikel 7.79 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute bij opslaan van lekkende, uitlogende en vermestende goederen
Als in de waterschapsverordening een andere lozingsroute is toegestaan, wordt, in afwijking van artikel 4.1057, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, het te lozen afvalwater, bedoeld in dat artikel, geloosd in een vuilwaterriool of via die andere route.
Subsubparagraaf 7.1.2.5.8 Lozen vanuit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater
Artikel 7.80 Toepassingsbereik
Deze sub-sub-paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig uit:
Artikel 7.81 Lozen vanuit openbaar hemelwaterstelsel en openbaar ontwateringsstelsel
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan het afvalwater afkomstig uit een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar ontwateringsstelsel worden geloosd op of in de bodem, als dat stelsel voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1° en 2°, van de Omgevingswet, en dat stelsel volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.
Artikel 7.82 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, worden geloosd op of in de bodem, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.
Artikel 7.83 Toepassingsbereik
Deze sub-sub-paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van het schoonmaken en in gebruik nemen van middelen voor het opslaan, transporteren en distribueren van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit.
Artikel 7.84 Schoonmaken drinkwaterleidingen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater, worden geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool.
Dat afvalwater wordt alleen in een vuilwaterriool geloosd als het lozen op of in de bodem, op een oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.
Bij het lozen op of in de bodem ontstaat geen wateroverlast.
Aan het water dat wordt gebruikt voor het schoonmaken en dat wordt geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool worden geen chemicaliën toegevoegd.
Artikel 7.85 Toepassingsbereik
Deze sub-sub-paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening.
Het eerste lid geldt niet voor het lozen van afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken, bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 7.86 Gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 7.85 , worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
a. de aard en omvang van de activiteit;
b. de plaats van de lozingspunten, en
c. de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 7.87 Lozen bij calamiteitenoefeningen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening worden geloosd op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.
Artikel 7.88 Toepassingsbereik
Deze sub-sub-paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van het telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen, als een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving de activiteit omvat.
Artikel 7.89 Gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van het lozen, bedoeld in de artikelen 7.92 en 7.93, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 7.90 Recirculatie bij grondgebonden teelt in een kas
In afwijking van artikel 4.791c van het Besluit activiteiten leefomgeving hoeft bij het lozen van drainagewater afkomstig van het telen van gewassen in een kas die op materiaal groeien dat in verbinding staat met de ondergrond geen recirculatiesysteem aanwezig en in gebruik te zijn, als hergebruik van drainagewater niet doelmatig is en het lozen is aangevangen voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Artikel 7.91 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen
In afwijking van artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt te lozen afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen, gelijkmatig verspreid over landbouwgronden of geloosd in een vuilwaterriool.
Voor het lozen van dat afvalwater in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 300 mg/l, gemeten in een steekmonster.
Als in de waterschapsverordening een andere lozingsroute is toegestaan, wordt het te lozen afvalwater, bedoeld in het eerste lid, gelijkmatig verspreid over landbouwgronden, geloosd in een vuilwaterriool of geloosd via die andere route.
Artikel 7.92 Lozen bij sorteren van biologisch geteeld fruit
In afwijking van artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt te lozen afvalwater afkomstig van het sorteren van biologisch geteeld fruit, gelijkmatig verspreid over landbouwgronden of geloosd in een vuilwaterriool.
Voor het lozen van dat afvalwater in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 300 mg/l, gemeten in een steekmonster.
Als in de waterschapsverordening een andere lozingsroute is toegestaan, wordt het te lozen afvalwater, bedoeld in het eerste lid, gelijkmatig verspreid over landbouwgronden, geloosd in een vuilwaterriool of geloosd via die andere lozingsroute.
Artikel 7.93 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute afvalwater uit een gebouw
Als in de waterschapsverordening een andere lozingsroute is toegestaan, wordt, in afwijking van artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, het te lozen afvalwater, bedoeld in dat artikel, gelijkmatig verspreid over landbouwgronden of geloosd in een vuilwaterriool of via die andere route.
Artikel 7.94 Meet- en rekenbepalingen
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
Op het analyseren van onopgeloste stoffen is NEN-EN 872 van toepassing.
Artikel 7.95 Toepassingsbereik
Deze sub-sub-paragraaf is van toepassing op het uitwassen van beton, als een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving de activiteit omvat.
Artikel 7.96 Gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in 7.95 worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
In aanvulling op artikel 4.140, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan te lozen afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel en het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd, ook worden geloosd in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.
Voor het lozen van dat afvalwater in een schoonwaterriool zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 22.3.28, gemeten in een steekmonster.
Voor het lozen van dat afvalwater in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 300 mg/l, gemeten in een steekmonster.
Artikel 7.98 Meet- en rekenbepalingen
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:
a. voor chemisch zuurstofverbruik: NEN 6633 of NEN-ISO 15705; en
b. voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872.
Artikel 7.99 Toepassingsbereik
Deze sub-sub-paragraaf is van toepassing op het uitwassen van beton, als een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving de activiteit omvat.
Artikel 7.100 Gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.181 worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
a. de aard en omvang van de activiteit;
b. plaats van de lozingspunten, en
c. de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
In aanvulling op artikel 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan te lozen afvalwater afkomstig van het uitwassen van beton ook worden geloosd in een vuilwaterriool.
Voor het lozen van dat afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 300 mg/l, gemeten in een steekmonster.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Recreatieve visvijvers '.
Artikel 7.104 Toepassingsbereik
Deze sub-paragraaf is van toepassing op het exploiteren van een recreatieve visvijver.
Artikel 7.105 Gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in 7.104 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:1°. de grenzen van het terrein; en2°. de plaats van de lozingspunten;
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 7.106 Water: lozingsroute
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan spuiwater uit recreatieve visvijvers worden geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool. Het spuiwater wordt niet geloosd in een vuilwaterriool.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Ontwikkelen of afdrukken van fotografisch materiaal '.
Artikel 7.109 Gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in 7.108 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:1°. de grenzen van het terrein;2°. de ligging en de indeling van de gebouw(en);3°. het gebruik van de te onderscheiden ruimten;4°. de ligging van de bedrijfsriolering; en5°. de plaats van de lozingspunten;
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het ontwikkelen of afdrukken van fotografisch materiaal worden geloosd in een vuilwaterriool. Het afvalwater wordt niet geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool.
Er worden in goede staat verkerende afkwetsrollen gebruikt en er wordt een doelmatige zilverterugwininstallatie toegepast.
In afwijking van tweede hoeft geen zilverterugwininstallatie teworden toegepast als per jaar minder dan 700 liter aan gebruiksklare fixeer wordt gebruikt en er gedragsvoorschriften zijn opgesteld en worden nageleefd gericht op het beperken van de emissie van zilver.
Voor het afvalwater is de emissiegrenswaarde voor zilver 4 milligram per liter, gemeten in een steekmonster.
Artikel 7.111 Meet- en rekenbepalingen
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
Op het analyseren van zilver is NEN 6966, NEN-EN-ISO 17294-2, NEN-EN-ISO 11885 of NEN 6965 van toepassing, waarbij onopgeloste stoffen worden meegenomen in de analyse en elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Wassen van motorvoertuigen '.
Artikel 7.113 Toepassingsbereik
Deze sub-paragraaf is van toepassing op het uitwendig wassen van motorvoertuig(en).
Deze sub-paragraaf is niet van toepassing:
als een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving de activiteit omvat; en
op wassen van motorvoertuig(en) bij wonen.
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met oliën, vetten en koelvloeistof wordt gewassen boven een vloeistofdichte bodemvoorziening.
motorvoertuig(en) kunnen ook worden gewassen op een mobiele wasinstallatie die zodanig is uitgevoerd dat vloeistoffen niet in de bodem kunnen geraken, als die mobiele wasinstallatie niet langer dan zes maanden aaneengesloten op eenzelfde locatie is geplaatst.
Het eerste lid is niet van toepassing, als per week ten hoogste één motorvoertuig waarmee geen gewasbeschermingsmiddelen zijn toegepast, uitwendig wordt gewassen.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het wassen van motorvoertuigen worden geloosd in een vuilwaterriool. Het afvalwater wordt niet geloosd in een schoonwaterriool.
Het lozen op of in de bodem is toegestaan, als per week ten hoogste één motorvoertuig waarmee geen gewasbeschermingsmiddelen zijn toegepast, uitwendig wordt gewassen.
Voor het afvalwater dat wordt geloosd in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor olie 20 mg/l, gemeten in een steekmonster, of dat afvalwater wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door een slibvangput en olieafscheider:
volgens NEN-EN 858-1 of NEN-EN 858-1/A1 en NEN-EN 858-2; of
die zijn geplaatst voor 2 november 2010 en zijn afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.
Artikel 7.116 Meet- en rekenbepalingen
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is voor olie NEN-EN-ISO 9377-2 van toepassing.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Niet industriële voedselbereiding '.
Artikel 7.118 Toepassingsbereik
Deze sub-paragraaf is van toepassing op het bereiden van voedingsmiddelen met:
Deze sub-paragraaf is niet van toepassing als een activiteit als bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving de activiteit omvat, met uitzondering van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.
Artikel 7.119 Gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in 7.118 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:1°. de grenzen van het terrein;2°. de ligging en de indeling van de gebouw(en);3°. het gebruik van de te onderscheiden ruimten;4°. de ligging van de bedrijfsriolering; en5°. de plaats van de lozingspunten;
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die wonen of werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen worden geloosd in een vuilwaterriool. Het afvalwater wordt niet geloosd in een schoonwaterriool.
Als niet in een vuilwaterriool kan worden geloosd, kan het afvalwater op de bodem worden geloosd, als het afvalwater gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater wordt geloosd en de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen.
Afvalwater dat afvalstoffen bevat, die door versnijdende of vermalende apparatuur zijn versneden of vermalen, wordt niet geloosd.
Vethoudend afvalwater dat wordt geloosd, wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door:
een vetafscheider en slibvangput volgens NEN-EN 1825-1 en NEN-EN 1825-2; of
een vetafscheider en slibvangput die zijn geplaatst voor 14 september 2004 en zijn afgestemd op de hoeveelheid afvalwater die wordt geloosd.
In afwijking van NEN-EN 1825-1 en NEN-EN 1825-2 kan met een lagere frequentie van het legen en reinigen dan daar vermeld worden volstaan als dit geen nadelige gevolgen heeft voor het doelmatig functioneren van de afscheider.
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder worden afgezogen dampen en gassen die naar de buitenlucht worden geëmitteerd:
ten minste 2 m boven de hoogste daklijn van de binnen 25 m van de uitmonding gelegen bebouwing afgevoerd; of
geleid door een ontgeuringsinstallatie.
Dampen die vrijkomen bij het bereiden van voedingsmiddelen met grootkeukenapparatuur door frituren, bakken in olie of vet of grillen, anders dan met houtskool, worden afgezogen en geleid door een vetvangend filter.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing:
op het bereiden van voedingsmiddelen met keukenapparatuur; en
als het mogelijke effect van de geuremissie van de uittredende lucht van een afzuiginstallatie beperkt blijft tot een gezoneerd industrieterrein, op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld of een Activiteitenbesluit-bedrijventerrein met minder dan één geurgevoelig gebouw(en) per hectare.
Voor zover er geen verandering van de activiteit plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op een geurgevoelig gebouw(en), is het eerste lid niet van toepassing als voor 1 januari 2008 voor die activiteit:
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Voedingsmiddelenindustrie '.
Artikel 7.123 Toepassingsbereik
Deze sub-paragraaf is van toepassing op een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Deze sub-paragraaf is niet van toepassing op een milieubelastende activiteit die als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.129, eerste lid, 3.130 of 3.131 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 7.124 Geur: beginnen of uitbreiden activiteit
Het beginnen of uitbreiden in capaciteit van een activiteit als bedoeld in 7.123 is alleen toegestaan als nieuwe geurhinder op een geurgevoelig gebouw(en) wordt voorkomen.
Het eerste lid is ook van toepassing op het wijzigen van de activiteit, als die wijziging leidt tot een grotere of andere geurbelasting ter plaatse van een geurgevoelig gebouw(en).
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Slachten van dieren en bewerken van dierlijke bijproducten of uitsnijden van vlees, vis of organen. '.
Artikel 7.127 Gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in 7.126 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:1°. de grenzen van het terrein;2°. de ligging en de indeling van de gebouw(en);3°. het gebruik van de te onderscheiden ruimten;4°. de ligging van de bedrijfsriolering;5°. de plaats van de lozingspunten; en6°. de plaats waar bodembedreigende stoffen worden gebruikt, geproduceerd of uitgestoten;
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 7.128 Water: lozingsroute en zuivering
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater vindt het slachten van dieren en het broeien, koken of pekelen van daarbij vrijkomende dierlijke bijproducten inpandig plaats.
Te lozen afvalwater kan worden geloosd op een vuilwaterriool, als dat afvalwater afkomstig is van:
het bewerken van dierlijke bijproducten; of
het reinigen en desinfecteren van ruimtes waar een activiteit als bedoeld in 7.126 is uitgevoerd.
Het afvalwater wordt niet geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool.
Vethoudend afvalwater dat wordt geloosd, wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door:
een vetafscheider en slibvangput volgens NEN-EN 1825-1 en NEN-EN 1825-2;
een vetafscheider en slibvangput die zijn geplaatst voor 14 september 2004 en zijn afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd; of
een flocculatieafscheider die is geplaatst voor 1 januari 2013 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.
In afwijking van NEN-EN 1825-1 en NEN-EN 1825-2 kan met een lagere frequentie van het legen en reinigen dan in die normen vermeld worden volstaan als dit geen nadelige gevolgen heeft voor het doelmatig functioneren van de afscheider.
Het afvalwater wordt niet door een biologische zuivering geleid.
Dit artikel is niet van toepassing op afvalwater afkomstig van wonen.
Artikel 7.129 Geur: voorkomen of beperken geurhinder
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder:
wordt bij het slachten van dieren ten minste de vaste dierlijke mest die vrijkomt bij het slachten in afgesloten, lekvrije tonnen of bakken opgeslagen; en
worden dampen en gassen van het broeien of koken van dierlijke bijproducten afgezogen, als deze op de buitenlucht worden geëmitteerd:1°. ten minste 2 m boven de hoogste daklijn van de binnen 25 m van de uitmonding gelegen gebouw(en) afgevoerd; of2°. geleid door een doelmatige ontgeuringsinstallatie.
Voor zover er geen verandering van de activiteit plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op een geurgevoelig gebouw(en), is eerste, onder b, niet van toepassing als voor 1 januari 2008 voor die activiteit:
Artikel 7.130 Bodem: bodembeschermende voorziening
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem vindt het pekelen van dierlijke bijproducten en organen plaats boven een aaneengesloten bodemvoorziening.
Artikel 7.131 Bodem: logboek bodembeschermende voorziening
Er wordt een logboek bijgehouden waarin voor bodembeschermende voorzieningen gegevens worden vastgelegd over controles, beoordelingen, onderhoud en reparaties.
Artikel 7.132 Bodem: eindonderzoek bodem
Bij het beëindigen van het pekelen van dierlijke bijproducten of organen wordt een eindonderzoek bodem verricht om de kwaliteit van de bodem vast te stellen.
Het bodemonderzoek gaat over de bodembedreigende stoffen die zijn gebruikt, geproduceerd of uitgestoten op het gedeelte van de locatie waar het pekelen van dierlijke bijproducten of organen is verricht.
Het bodemonderzoek voldoet aan NEN 5725 en NEN 5740 en het veldwerk wordt verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 2000 of een certificatie-instantie of inspectie-instantie met een erkenning bodemkwaliteit voor AS SIKB 2000.
Artikel 7.133 Bodem: rapport van het eindonderzoek bodem
Het rapport van het eindonderzoek bodem bevat:
de naam en het adres van degene die het onderzoek heeft verricht;
de wijze waarop het onderzoek is verricht;
de aard en de mate van de aangetroffen verontreinigde stoffen en de herkomst daarvan;
informatie over het huidige en eerdere gebruik van het terrein;
bestaand(e) informatie over bodemmetingen en grondwatermetingen die de toestand van de bodem en het grondwater weergeven op het tijdstip van opstelling van het rapport, of anders nieuwe bodemmetingen en grondwatermetingen voor het constateren van eventuele verontreiniging van de bodem door de bodemverontreinigende stoffen die bij de activiteit zijn gebruikt, zijn geproduceerd of zijn vrijgekomen; en
als de kwaliteit van de bodem wordt hersteld: de wijze waarop en de mate waarin dit gebeurt.
Artikel 7.134 Gegevens en bescheiden: beëindigen activiteit
Ten hoogste zes maanden na het beëindigen van het pekelen van dierlijke bijproducten of organen wordt een rapport van het eindonderzoek bodem verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 7.135 Bodem: herstel van de bodemkwaliteit
Als de bodem is verontreinigd, wordt uiterlijk zes maanden na het toezenden van het rapport van het eindonderzoek bodem de bodemkwaliteit hersteld tot:
de bodemkwaliteit en grondwaterkwaliteit, die is vastgesteld in een rapport volgens NEN 5740 dat is opgesteld voor het begin van de het pekelen van dierlijke bijproducten of organen;
de bodemkwaliteit van de locatie waarop de activiteit is verricht, zoals die is vastgelegd op een bodemkwaliteitskaart als bedoeld in artikel 47, onder a, of 57, tweede lid, van het Besluit bodemkwaliteit; of
de achtergrondwaarden, vastgesteld op grond van artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit.
Het herstel wordt verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 7000.
Artikel 7.137 Water: opruimen gemorste en gelekte stoffen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater worden bij het pekelen van dierlijke bijproducten en organen de gemorste of gelekte stoffen zoveel mogelijk zonder verder toevoegen van water opgeruimd en afgevoerd als afvalstof en wordt zoveel mogelijk voorkomen dat deze stoffen in het afvalwater terecht kunnen komen.
Dit artikel is niet van toepassing op afvalwater afkomstig van wonen.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Opwekken van elektriciteit met een windturbine '.
Artikel 7.139 Toepassingsbereik
Deze sub-paragraaf is van toepassing op het opwekken van elektriciteit met een windturbine, bedoeld in artikel 3.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving als:
die slagschaduw veroorzaakt in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw(en) dat op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit; of
die lichtschittering veroorzaakt.
Deze sub-paragraaf is niet van toepassing op slagschaduw door een windturbine, in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw(en) dat op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor een duur van niet meer dan tien jaar.
Deze paragraaf is ook niet van toepassing voor zover het gaat om een windpark met 3 of meer windturbines.
Artikel 7.140 Toepassingsbereik: eerbiedigende werking
In afwijking van tweede, is deze sub-paragraaf ook van toepassing op slagschaduw door een windturbine in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw(en), dat is toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar:
In afwijking van eerste, is deze sub-paragraaf niet van toepassing op slagschaduw door een windturbine in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw(en) dat nog niet aanwezig is maar mag worden gebouwd op grond van:
Artikel 7.141 Slagschaduw: stilstandvoorziening
Met het oog op het voorkomen of beperken van slagschaduw is de windturbine voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt als gemiddeld meer dan zeventien dagen per jaar gedurende meer dan twintig minuten per dag slagschaduw kan optreden in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw(en) en voor zover de afstand tussen de windturbine en een slagschaduwgevoelig gebouw(en) minder dan twaalf maal de rotordiameter bedraagt.
De afstand wordt gemeten van een punt op ashoogte van de windturbine:
tot de gevel van een slagschaduwgevoelig gebouw(en); en
tot de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van een woonschip of woonwagen(s).
Artikel 7.142 Slagschaduw: functionele binding
7.141 is niet van toepassing op slagschaduw door een windturbine in een slagschaduwgevoelig gebouw(en) dat een functionele binding heeft met de windturbine.
Artikel 7.143 Slagschaduw: voormalige functionele binding
Bij een agrarische activiteit is 7.141 niet van toepassing op slagschaduw door een windturbine in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw(en) dat:
op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet of een voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet aangevraagde omgevingsvergunning behoort of heeft behoord tot die agrarische activiteit en door een derde bewoond mag worden; of
eerder functioneel verbonden was met die agrarische activiteit en waarvoor op grond van artikel 5.62 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is bepaald dat regels voor slagschaduw niet van toepassing zijn.
Artikel 7.144 Lichtschittering: beperken van reflectie
Lichtschittering wordt bij het opwekken van elektriciteit met een windturbine voorkomen of zoveel mogelijk beperkt door toepassing van niet reflecterende materialen of coatinglagen op de betrokken onderdelen.
Artikel 7.145 Lichtschittering: meten reflectiewaarden
Op het uitvoeren van een meting van reflectiewaarden is NEN-EN-ISO 2813 van toepassing.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' In werking hebben van een acculader. '.
Artikel 7.147 Toepassingsbereik
Deze sub-paragraaf is van toepassing op het met een acculader laden van een natte accu die vloeibare bodembedreigende stoffen bevat.
Artikel 7.148 Bodem: bodembeschermende voorziening
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem vindt het laden van een accu plaats boven een aaneengesloten bodemvoorziening.
Artikel 7.149 Bodem: logboek bodembeschermende voorziening
Er wordt een logboek bijgehouden waarin voor bodembeschermende voorzieningen gegevens worden vastgelegd over controles, beoordelingen, onderhoud en reparaties.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Bieden van parkeergelegenheid in een parkeergarage. '.
Artikel 7.151 Toepassingsbereik
Deze sub-paragraaf is van toepassing op het bieden van parkeergelegenheid in een parkeergarage met meer dan 20 parkeerplaatsen die voorzien is van mechanische ventilatie.
Artikel 7.152 Gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van het bieden van parkeergelegenheid in een parkeergarage met meer dan 30 parkeerplaatsen worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:1°. de grenzen van het terrein;2°. de ligging en de indeling van de gebouw(en);3°. het gebruik van de te onderscheiden ruimten; en4°. de ligging van de bedrijfsriolering.
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 7.153 Lucht en geur: afvoeren emissies
Met het oog op het beschermen van de kwaliteit van de lucht en het voorkomen of beperken van geurhinder:
worden de aanzuigopeningen voor de ventilatie van de parkeergarage in een verkeersluwe omgeving, of, als dat niet mogelijk is, op ten minste 5 m boven het straatniveau en buiten de beïnvloeding van de uitblaasopeningen aangebracht;
wordt de uit de parkeergarage afgezogen lucht verticaal uitgeblazen op ten minste 5 m boven het straatniveau of, als binnen 25 m van de uitblaasopening een gebouw(en) is gelegen met een hoogste daklijn die meer dan vijf meter boven het straatniveau is gelegen, ten minste één meter boven de hoogste daklijn van dat gebouw(en); en
bedraagt de snelheid van de uitgeblazen lucht, gemeten bij de rand van de uitblaasopening, ten minste tien meter per seconde.
Voor zover er geen verandering van de activiteit plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op een geurgevoelig gebouw(en), is eerste niet van toepassing als voor 1 januari 2008 voor die activiteit:
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Traditioneel schieten. '.
Artikel 7.155 Toepassingsbereik
Deze sub-paragraaf is van toepassing op het traditioneel schieten door schutterijen of schuttersgilden met buksen of geweren vanaf een vaste standplaats op een stilstaand doel in de buitenlucht.
Artikel 7.156 Gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in 7.155worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:1°. de grenzen van het terrein;2°. de ligging en de indeling van de gebouw(en); en3°. de plaats waar bodembedreigende stoffen worden gebruikt.
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 7.157 Bodem en externe veiligheid
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid en het beperken van verontreiniging van de bodem vindt het schieten op zodanige wijze plaats dat alle afgeschoten kogels worden opgevangen in een voorziening.
Artikel 7.158 Bodem: bodembeschermende voorziening
Met het oog op het beperken van verontreiniging van de bodem, vindt traditioneel schieten plaats boven een bodembeschermende voorziening, als bij het schieten hulzen van verschoten munitie vrijkomen.
De voorziening voor het opvangen van afgeschoten kogels, bedoeld in 7.157, is opgesteld boven een bodembeschermende voorziening.
Artikel 7.159 Bodem: logboek bodembeschermende voorziening
Er wordt een logboek bijgehouden waarin voor bodembeschermende voorzieningen gegevens worden vastgelegd over controles, beoordelingen, onderhoud en reparaties.
Artikel 7.160 Bodem: eindonderzoek bodem
Bij het beëindigen van het traditioneel schieten wordt een eindonderzoek bodem verricht om de kwaliteit van de bodem vast te stellen.
Het eindonderzoek bodem gaat over de bodembedreigende stoffen die zijn gebruikt op het gedeelte van de locatie waar het traditioneel schieten heeft plaatsgevonden.
Het bodemonderzoek voldoet aan NEN 5725 en NEN 5740 en het veldwerk wordt verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 2000 of een certificatie-instantie of inspectie-instantie met een erkenning bodemkwaliteit voor AS SIKB 2000.
Artikel 7.161 Bodem: rapport van het eindonderzoek bodem
Het rapport van het eindonderzoek bodem bevat:
de naam en het adres van degene die het onderzoek heeft verricht;
de wijze waarop het onderzoek is verricht;
de aard en de mate van de aangetroffen verontreinigde stoffen en de herkomst daarvan;
informatie over het huidige en eerdere gebruik van het terrein;
bestaand(e) informatie over bodemmetingen en grondwatermetingen die de toestand van de bodem en het grondwater weergeven op het tijdstip van opstelling van het rapport, of anders nieuwe bodemmetingen en grondwatermetingen voor het constateren van eventuele verontreiniging van de bodem door de bodemverontreinigende stoffen die bij de activiteit zijn gebruikt, zijn geproduceerd of zijn vrijgekomen; en
als de kwaliteit van de bodem wordt hersteld, de wijze waarop en de mate waarin dit gebeurt.
Artikel 7.162 Gegevens en bescheiden: beëindigen activiteit
Ten hoogste zes maanden na het beëindigen van het traditioneel schieten wordt een rapport van het eindonderzoek bodem verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 7.163 Bodem: herstel van de bodemkwaliteit
Als de bodem is verontreinigd, wordt uiterlijk zes maanden na het toezenden van het rapport van het eindonderzoek bodem, de bodemkwaliteit hersteld tot:
de bodemkwaliteit en grondwaterkwaliteit, die is vastgesteld in een rapport volgens NEN 5740 dat is opgesteld voor het begin van de activiteit;
de bodemkwaliteit van de locatie waarop de activiteit is verricht, zoals die is vastgelegd op een bodemkwaliteitskaart als bedoeld in artikel 47, onder a, of artikel 57, tweede lid, van het Besluit bodemkwaliteit; of
de achtergrondwaarden, vastgesteld op grond van artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit.
Het herstel wordt verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 7000.
Artikel 7.164 Informeren: herstelwerkzaamheden
Het college van burgemeester en wethouders wordt ten minste vijf dagen voor het begin van de herstelwerkzaamheden, bedoeld in 7.163 geïnformeerd over de begindatum.
Het college van burgemeester en wethouders wordt ten hoogste vijf dagen na beëindiging van de herstelwerkzaamheden, bedoeld in 7.163 geïnformeerd over de einddatum.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Bieden van gelegenheid voor het beoefenen van sport in de buitenlucht. '.
Artikel 7.166 Toepassingsbereik
Deze sub-paragraaf is van toepassing op het bieden van gelegenheid voor het beoefenen van sport in de buitenlucht waarbij terreinverlichting wordt toegepast.
Artikel 7.167 Gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in 7.166 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:1°. de grenzen van het terrein;2°. de ligging en de indeling van de gebouw(en);
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Met het oog op het beperken van lichthinder is de verlichting die hoort bij een gelegenheid voor het beoefenen van sport in de buitenlucht uitgeschakeld:
Het eerste lid is niet van toepassing op dagen of dagdelen in verband met:
de viering van festiviteiten die bij of krachtens een gemeentelijke verordening zijn aangewezen in de gebieden in de gemeente waarvoor de verordening geldt;
de viering van andere festiviteiten die plaatsvinden op de locatie waarop de activiteit wordt verricht waarbij het aantal bij of krachtens een gemeentelijke verordening aan te wijzen dagen of dagdelen niet meer mag bedragen dan twaalf per kalenderjaar; of
door het college van burgemeester en wethouders aangewezen activiteiten, anders dan festiviteiten als bedoeld onder b, waarbij het aantal aan te wijzen dagen of dagdelen gebaseerd op dit artikel samen niet meer bedraagt dan twaalf dagen per kalenderjaar.
Een festiviteit of activiteit als bedoeld in tweede die ten hoogste een etmaal duurt, maar die zowel voor als na 00.00 uur plaatsvindt, wordt hierbij beschouwd als plaatshebbende op één dag.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Opslaan van vaste mest. '.
Artikel 7.171 Gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in 7.170 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:1°. de grenzen van het terrein;2°. de ligging en de indeling van de gebouw(en);3°. het gebruik van de te onderscheiden ruimten;4° de ligging van de bedrijfsriolering;5°. op welke punten welk afvalwater wordt geloosd;6°. of de punten waarop afvalwater wordt geloosd, zijn aangesloten op het eigen vuilwaterriool of een schoonwaterriool; en7°. op welke lozingsroutes het eigen vuilwaterriool en een schoonwaterriool uitkomen;
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem wordt vaste mest, met uitzondering van gedroogde pluimveemest, opgeslagen:
Gedroogde pluimveemest wordt opgeslagen:
in een gebouw(en) met een aaneengesloten bodemvoorziening waar de pluimveemest wordt beschermd tegen weersinvloeden en waar voldoende ventilatie is om condensvorming te voorkomen;
in een afgedekte container als de pluimveemest ten minste elke twee weken wordt afgevoerd; of
op een voldoende dikke absorberende laag als de opslag niet meer dan zes maanden duurt en tegen inregenen is beschermd.
Artikel 7.173 Bodem: logboek bodembeschermende voorziening
Er wordt een logboek bijgehouden waarin voor bodembeschermende voorzieningen gegevens worden vastgelegd over controles, beoordelingen, onderhoud en reparaties.
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder wordt vaste mest opgeslagen:
Het eerste lid is niet van toepassing op het opslaan van vaste mest afkomstig van landbouwhuisdieren of van paarden en pony’s die worden gehouden voor het berijden.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen '.
Artikel 7.178 Gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in 7.177 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:1°. de grenzen van het terrein;2°. de ligging en de indeling van de gebouw(en);3°. het gebruik van de te onderscheiden ruimten;4° de ligging van de bedrijfsriolering;5°. op welke punten welk afvalwater wordt geloosd;6°. of de punten waarop afvalwater wordt geloosd, zijn aangesloten op het eigen vuilwaterriool of een schoonwaterriool; en7°. op welke lozingsroutes het eigen vuilwaterriool en een schoonwaterriool uitkomen;
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl;
gegevens over de lozingsroutes; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 7.179 Bodem: bodembeschermende voorziening
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem worden kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen opgeslagen op een elementenbodemvoorziening, waarbij de vloeistoffen die vrijkomen worden opgevangen.
eerste is niet van toepassing als kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen als veevoederbalen in plastic folie zijn verpakt.
Artikel 7.180 Bodem: logboek bodembeschermende voorziening
Er wordt een logboek bijgehouden waarin voor bodembeschermende voorzieningen gegevens worden vastgelegd over controles, beoordelingen, onderhoud en reparaties.
Artikel 7.181 Water: lozingsroute vrijkomende vloeistoffen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kunnen vrijkomende vloeistoffen afkomstig van de opslag van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen gelijkmatig worden verspreid over onverharde bodem.
De vrijkomende vloeistoffen worden niet geloosd in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.
Dit artikel is niet van toepassing op afvalwater afkomstig van wonen.
Artikel 7.182 Water: lozingsroutes afvalwater bodembeschermende voorziening
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van de bodembeschermende voorziening voor opslag van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen worden geloosd op of in de bodem als:
Het afvalwater wordt niet geloosd in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.
Dit artikel is niet van toepassing op afvalwater afkomstig van wonen.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Het fokken, houden of trainen van landbouwhuisdieren, andere zoogdieren of vogels '.
Artikel 7.185 Gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in 7.184 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:1°. de grenzen van het terrein;2°. de ligging en de indeling van de gebouw(en);3°. het gebruik van de te onderscheiden ruimten;4°. de ligging van de bedrijfsriolering; en5°. de plaats van de lozingspunten;
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl;
per dierenverblijf voor het houden van landbouwhuisdieren:1°. gegevens over het aantal landbouwhuisdieren per diercategorie dat ten hoogste zal worden gehouden;2°. een beschrijving van het huisvestingssysteem en van de aanvullende techniek; en3°. een beschrijving van het ventilatiesysteem;
per dierenverblijf waar landbouwhuisdieren met geuremissiefactor worden gehouden,1°. een plattegrondtekening op schaal met de ligging van de dierenverblijven, de emissiepunten en een overzicht van ventilatoren met diameter; en2°. een doorsnedetekening per dierenverblijf met de goothoogte, de nokhoogte en de hoogte van het emissiepunt; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 7.186 Bodem: bodembeschermende voorziening
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem vindt het fokken, houden of trainen van vogels of zoogdieren plaats boven een aaneengesloten bodemvoorziening.
eerste is niet van toepassing op het fokken, houden of trainen van vogels of zoogdieren in de buitenlucht als uitwerpselen en voedselresten regelmatig worden verwijderd.
Er wordt een logboek bijgehouden waarin voor bodembeschermende voorzieningen gegevens worden vastgelegd over controles, beoordelingen, onderhoud en reparaties.
Artikel 7.188 Water: lozingsroute en emissiegrenswaarde
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het reinigen en ontsmetten van een dierenverblijf waarin landbouwhuisdieren of paarden of pony’s voor het berijden worden gehouden, worden geloosd in een vuilwaterriool als meer dan 10 schapen, 5 paarden of pony’s, 10 geiten, 25 stuks pluimvee, 25 konijnen of 10 overige landbouwhuisdieren worden gehouden. Het afvalwater wordt niet geloosd in een schoonwaterriool of op of in de bodem.
Het te lozen afvalwater bevat niet meer dan 300 milligram onopgeloste stoffen per liter.
Dit artikel is niet van toepassing op afvalwater afkomstig van wonen.
Artikel 7.189 Meet- en rekenbepalingen
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
Op het analyseren van onopgeloste stoffen is NEN-EN 872 van toepassing.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Vergunningplichten, aanvraagvereisten en beoordelingsregels aanvraag omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten '.
Artikel 7.191 Toepassingsbereik
Deze sub-paragraaf is niet van toepassing op een milieubelastende activiteit die als vergunningplichtig is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 7.192 Omgevingsvergunning verwerken polyesterhars
Het is verboden zonder omgevingsvergunning het verwerken van polyesterhars waarbij 1 kg of meer organische peroxiden van ADR klasse 5.2 aanwezig is, te beginnen of te veranderen.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt een beschrijving verstrekt van de maatregelen die worden getroffen om de emissie van styreen te beperken.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als geurhinder wordt voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt.
Artikel 7.193 Omgevingsvergunning installeren gesloten bodemenergiesysteem
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een gesloten bodemenergiesysteem aan te leggen of te gebruiken:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een plattegrondtekening en situatietekening met daarop de ligging van de lussen van het gesloten bodemenergiesysteem, het middelpunt van het systeem en de einddiepte waarop het systeem zal worden aangelegd;
de coördinaten van het middelpunt van het gesloten bodemenergiesysteem en de einddiepte van het systeem in meters onder het maaiveld;
gegevens waaruit blijkt dat het gebruiken van het gesloten bodemenergiesysteem niet leidt tot negatieve interferentie met bodemenergiesystemen in de omgeving waarvoor een melding is gedaan of een omgevingsvergunning is verleend;
een verklaring van degene die het gesloten bodemenergiesysteem installeert over het energierendement, uitgedrukt als de SPF, dat het systeem zal behalen;
informatie over het bodemzijdig vermogen van het gesloten bodemenergiesysteem en de omvang van de behoefte aan warmte en koude waarin het systeem zal voorzien; en
de naam en het adres van degene die het gesloten bodemenergiesysteem zal ontwerpen, installeren en van degene die de boringen zal verrichten.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
Artikel 7.194 Omgevingsvergunning kweken maden van vliegende insecten
Artikel 7.195 Omgevingsvergunning opslaan propaan of propeen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning propaan of propeen op te slaan in meer dan twee opslagtanks met een inhoud van meer dan 150 l.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
het aantal opslagtanks, met voor iedere opslagtank:1°. de hoeveelheid die ten hoogste wordt opgeslagen in kubieke meters;2°. de grootte in kubieke meters; en3°. een aanduiding of het gaat om een bovengrondse of ondergrondse opslagtank;
als het gaat om het opslaan van ten hoogste 50 m3 propaan of propeen met een jaarlijkse doorzet van ten hoogste 600 m3:1°. de jaarlijkse doorzet in kubieke meters;2°. als het gaat om een bovengrondse opslagtank: de coördinaten van het vulpunt en de opslagtank;3°. als het gaat om een ondergrondse opslagtank: de coördinaten van het vulpunt, de bovengrondse vloeistofvoerende leiding en de aansluitpunt van die leiding en pomp; en4°. een beschrijving van de ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet, die zich kunnen voordoen en de passende maatregelen die worden getroffen voor het voorkomen daarvan; en
als het gaat om het opslaan van ten hoogste 50 m3 propaan of propeen met een jaarlijkse doorzet van meer dan 600 m3 of meer dan 50 m3 propaan of propeen: 1°. de gegevens en bescheiden, genoemd onder b; 2°. de berekende afstand in meters tot waar het plaatsgebonden risico ten hoogste 1 op de 1.000.000, 1 op de 10.000.000 en 1 op de 100.000.000 per jaar is en de aan de berekening ten grondslag liggende rekenbestanden; en 3°. de berekende afstand in meters voor de aandachtsgebieden, bedoeld in artikel 5.12 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, en de aan de berekening ten grondslag liggende rekenbestanden.
Artikel 7.196 Omgevingsvergunning tanken met LPG
Het is verboden zonder omgevingsvergunning voertuigen of werktuigen te tanken met LPG.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
het aantal opslagtanks dat aanwezig is;
de coördinaten van:1°. het vulpunt;2°. de bovengrondse vloeistofvoerende leiding;3°. de aansluitpunt van die leiding en pomp;4°. de bovengrondse opslagtank; en5°. de tankzuil;
het brandaandachtsgebied en explosieaandachtsgebied, bedoeld in artikel 5.12 van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
de hoeveelheid LPG die ten hoogste wordt opgeslagen; en
een inschatting van de doorzet van LPG in m3 per jaar.
Artikel 7.197 Omgevingsvergunning antihagelkanonnen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een installatie in werking te hebben waarin gassen worden gemengd en tot ontbranding worden gebracht met als doel het opwekken van een schokgolf.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een installatie waarin gassen worden gemengd en totontbranding gebracht, worden de volgende gegevens verstrekt:
Artikel 7.198 Omgevingsvergunning biologische agens
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een praktijkruimte of laboratorium in werking te hebben waar gericht wordt gewerkt met biologische agens, met uitzondering van biologische agens die ingedeeld zijn of worden in groep 1 of groep 2 als gevolg van de indeling van risicogroepen van de richtlijn 2000/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan biologische agentia op het werk (zevende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 83/391/EEG) (PbEG 2000, L 262).
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de groep waarin het biologisch agens is of wordt ingedeeld als gevolg van de indeling in risicogroepen van de richtlijn biologische agentia;
informatie over de op grond van artikel 2.22, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen ziekteverwekkers; en
c.een aanduiding van de ligging van de ruimten waar gewerkt wordt met het biologisch agens.
Artikel 7.199 Omgevingsvergunning genetisch gemodificeerde organismen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning ingeperkt gebruik als bedoeld in het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013 te verrichten.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde organismen als bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013; of
ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde organismen die door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat op grond van artikel 2.2 of 2.8 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013 zijn ingeschaald in de categorie van fysische inperking S-I.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
per type werkruimte als bedoeld in bijlage 4 bij het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013 het maximale aantal werkruimten:1°. waarop inperkingsniveau I of II van toepassing is;2°. waarop inperkingsniveau III van toepassing is; en
een plattegrond van de locatie waarop het ggo-gebied is aangegeven.
Artikel 7.200 Omgevingsvergunning opslaan dierlijke meststoffen
Artikel 7.201 Vangnetvergunning lozen in de bodem
Het is verboden zonder omgevingsvergunning afvalwater op of in de bodem te lozen, tenzij het lozen op grond van deze afdeling is toegestaan.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
wonen;
een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; of
het lozen op of in de bodem waaraan in een omgevingsvergunning voor een wateronttrekkingsactiviteit op grond van artikel 16.4 van het Besluit activiteiten leefomgeving of een omgevingsvergunning voor een wateronttrekkingsactiviteit op grond van de waterschapsverordening voorschriften zijn gesteld.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater op of in de bodem worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Artikel 7.202 Vangnetvergunning lozen in schoonwaterriool
Het is verboden zonder omgevingsvergunning afvalwater of andere afvalstoffen te lozen in een schoonwaterriool, tenzij het lozen op grond van deze afdeling is toegestaan.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater in die voorziening worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Artikel 7.203 Beoordelingsregels omgevingsvergunning milieubelastende activiteiten
Op het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteiten, bedoeld in de 7.194 tot en met 7.202, zijn de beoordelingsregels, bedoeld in de artikelen 8.9 tot en met 8.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, van overeenkomstige toepassing.
De voorschriften in deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Bodembeheer '.
Artikel 7.205 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van nazorg als saneren van de bodem heeft plaatsgevonden op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving, dit omgevingsplan, een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift.
Artikel 7.206 Nazorg na afloop van saneren van de bodem
De eigenaar, erfpachter of gebruiker van een locatie treft de noodzakelijke maatregelen gericht op het voor onbepaalde tijd in stand houden en onderhouden of vervangen van een afdeklaag.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor tijdelijke beschermingsmaatregelen die de bron van verontreiniging niet wegnemen maar blootstelling aan de verontreiniging voorkomen in verband met een toevalsvondst als bedoeld in artikel 19.9a van de Omgevingswet.
Artikel 7.207 Toepassingsbereik
Deze sub-sub-paragraaf is van toepassing op het graven in de bodem waarbij het bodemvolume waarin wordt gegraven kleiner dan of gelijk is aan 25 m3 en sprake is van:
locaties waarvoor voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet een beschikking is verleend als bedoeld in artikel 29 in samenhang met artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waarin is vastgesteld dat bij het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging geen sprake is van zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is; of
locaties of gebieden waar de bodem diffuus is verontreinigd tot boven de interventiewaarde bodemkwaliteit zoals dat blijkt uit:1°. een bodemkwaliteitskaart als bedoeld in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder b, van de Omgevingswet; of2°. een bodemkwaliteitskaart vastgesteld op grond van artikel 25c, derde lid van het Besluit bodemkwaliteit.
Graven in de bodem als bedoeld in het eerste lid omvat ook:
Het eerste lid is niet van toepassing op het graven in de waterbodem.
Artikel 7.208 Gegevens en bescheiden: voor het begin van de activiteit
Ten minste een week voor het begin van de activiteit, bedoeld in 7.207, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Onverwijld na het wijzigen van de begrenzing of de verwachte datum van het begin van de activiteit worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Het eerste lidis niet van toepassing:
Artikel 7.209 Bodem en afval: tijdelijke opslag van vrijkomende grond
Met het oog op het beschermen van de gezondheid, het beschermen van de kwaliteit van de bodem en het doelmatig beheer van afvalstoffen wordt grond die bij het graven is vrijgekomen niet langer dan acht weken na beëindiging van het graven in de directe nabijheid van de ontgravingslocatie opgeslagen.
Artikel 7.210 Bodem en afval: milieukundige begeleiding bij kleinschalig graven
Met het oog op het beschermen van de gezondheid, het beschermen van de kwaliteit van de bodem en het doelmatig beheer van afvalstoffen, wordt de activiteit milieukundig begeleid volgens BRL SIKB 6000 als het graven plaatsvindt op een locatie waar een afdeklaag is aangebracht als saneringsaanpak en de ontgraving dieper reikt dan deze afdeklaag.
Subsubparagraaf 7.1.2.21.4 Activiteiten op een locatie met historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico
Artikel 7.211 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op een activiteit op een locatie waarvoor voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet een beschikking is vastgesteld krachtens artikel 29 in samenhang met artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waarin is vastgesteld dat bij het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging geen sprake is van zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is.
Artikel 7.212 Bodem: mitgerende maatregelen
Degene die een activiteit als bedoeld in artikel 7.211, verricht, neemt in het belang van bescherming van de bodem maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om verdere verontreiniging van de bodem te voorkomen of te beperken of, als dat redelijkerwijs mogelijk is in samenhang met de activiteit die wordt verricht, ongedaan te maken.
De voorschriften voor activiteiten zoals bepaald in de paragraaf 7.1.1.1, 7.1.1.2, 7.1.1.3 en 7.1.1.7 van hoofdstuk 7 van dit omgevingsplan zijn, ten opzichte van de locatie van het werkingsgebied ‘ Bedrijfswoning - voormalig ’ , niet van toepassing op milieubelastende activiteiten op en vanaf de locatie van het bedrijf/bedrijven waar de voormalige bedrijfswoning(en) onderdeel van uitmaakte.
De voorschriften voor activiteiten zoals bepaald in de paragraaf 7.1.1.1, 7.1.1.2, 7.1.1.3 en 7.1.1.7 van hoofdstuk 7 van dit omgevingsplan zijn, ten opzichte van de locatie van het werkingsgebied ‘ Bedrijfswoning ’ , niet van toepassing op milieubelastende activiteiten op en vanaf de locatie van het bedrijf/bedrijven waar de bedrijfswoning(en) onderdeel van uitmaakt.
Het is verboden ter plaatse van het werkingsgebied ' Waarde - archeologisch waardevol gebied 1 ' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende activiteiten uit te voeren of te laten uitvoeren:
het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven (al dan niet ten behoeve van het oprichten of slopen van een bouwwerk), verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en de bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaand(e) funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
het verlagen van het waterpeil;
het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
waarbij geldt dat de vergunningplicht voor sub b tot en met g geldt voor werkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld.
Het is verboden ter plaatse van het werkingsgebied ' Waarde - archeologisch waardevol gebied 2 ' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende activiteiten uit te voeren of te laten uitvoeren:
het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven (al dan niet ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk), verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en de bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaand(e) funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
het verlagen van het waterpeil;
het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
waarbij geldt dat de vergunningplicht voor sub b tot en met g geldt voor werkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte van meer dan 50 m2.
Het is verboden ter plaatse van het werkingsgebied ' Waarde - archeologisch verwachtingsgebied 1 ' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende activiteiten uit te voeren of te laten uitvoeren:
het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven (al dan niet ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk), verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en de bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaand(e) funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
het verlagen van het waterpeil;
het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
waarbij geldt dat de vergunningplicht voor sub b tot en met g geldt voor werkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte van meer dan 250 m2.
Het is verboden ter plaatse van het werkingsgebied ' Waarde - archeologisch verwachtingsgebied 2 ' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende activiteiten uit te voeren of te laten uitvoeren:
het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven (al dan niet ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk), verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en de bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaand(e) funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
het verlagen van het waterpeil;
het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
waarbij geldt dat de vergunningplicht voor sub b tot en met g geldt voor werkzaamheden dieper dan 40 cm onder het maaiveld én een oppervlakte van meer dan 250 m2.
Het is verboden ter plaatse van het werkingsgebied ' Waarde - archeologisch verwachtingsgebied 3 ' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende activiteiten uit te voeren of te laten uitvoeren:
het ophogen van de bodem met meer dan 1 m
;grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven (al dan niet ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk), verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en de bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaand(e) funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
het verlagen van het waterpeil;
het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
waarbij geldt dat de vergunningplicht voor sub b tot en met g geldt voor werkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte van meer dan 1000 m2.
Het is verboden ter plaatse van het werkingsgebied ' Waarde - archeologisch verwachtingsgebied 4 ' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende activiteiten uit te voeren of te laten uitvoeren:
het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven (al dan niet ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk), verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en de bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaand(e) funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
het verlagen van het waterpeil;
het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
waarbij geldt dat de vergunningplicht voor sub b tot en met g geldt voor werkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte van meer dan 5.000 m2.
De bepalingen van deze subparagraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Algemene bepalingen archeologie '.
Artikel 8.8 Algemene bepalingen archeologie
Ten aanzien van de locaties met archeologische waarden en/of locaties met archeologische verwachtingswaarden als bedoeld in de 5.17, 5.18, 5.19, 5.20, 5.21 en 5.22 van dit omgevingsplan zijn de volgende voorschriften van toepassing:
Bij een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in 8.1 , 8.2 , 8.3 , 8.4 , 8.5 en 8.6 dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van nader onderzoek, waarin de archeologische waarde van de locaties waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.
Indien uit het in sub a van dit artikel genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de locaties door de activiteiten zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de vergunning:I. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; ofII. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; ofIII. de verplichting de activiteiten die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/ofIV . de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
Het overleggen van een rapport als bedoeld in sub a van dit artikel is niet nodig indien de archeologische waarde van de locaties in andere beschikbare informatie, afdoende is vastgesteld. Het bepaalde in sub b van dit artikel is van overeenkomstige toepassing in die situatie.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van locaties, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
De in de artikelen in 8.1 , 8.2 , 8.3 , 8.4 , 8.5 en 8.6 opgenomen verboden gelden niet: I. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaand(e) bestratingen en beplantingen en van kabels en leidingen binnen bestaand(e) tracés van kabels en leidingen; II. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het inwerkingtreden van dit omgevingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend; III. Ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn. IV. op basis van nader onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; V. de activiteiten betrekking hebben op vervanging van bestaand(e) bouwwerken, waarbij de bestaand(e) fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders
De omgevingsvergunning als bedoeld in 8.1 , 8.2 , 8.3 , 8.4 , 8.5 en 8.6 kan slechts worden verleend voor zover het belang van het behoud van de archeologische waarden in de grond niet opweegt tegen het belang van de realisatie van het project waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd;
Voor zover het belang van de archeologische waarden als bedoeld in 5.17 , 5.18 , 5.19 , 5.20 , 5.21 en 5.22 zwaarder weegt dan het belang van realisatie van het project, kan de omgevingsvergunning slechts onder voorwaarden worden verleend.
Artikel 8.9 Vergunningplicht aanlegactiviteiten Landschapswaarden - 1 (agrarisch met waarden)
Het is verboden op de locaties ter plaatse van het werkingsgebied “Landschapswaarden - 1” zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaand(e) drainage;
het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
Voor zover groter dan 100m²: het aanleggen, verbreden, halfverharden (door middel van granulaat) en verharden van weg(en) , paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
het verwijderen van onverharde weg(en) of paden;
het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Landschapswaarden - 1 ‘ is het bepaalde in eerste lid niet van toepassing:
op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het omgevingsplan voor die locatie een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
indien de gronden zijn gelegen binnen het bouwvlak(ken).
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Landschapswaarden - 1 ‘ kan een omgevingsvergunning als bedoeld in eerste lid alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
Artikel 8.10 Vergunningplicht aanlegactiviteiten Landschapswaarden - 2 (agrarisch)
Het is verboden op de locaties ter plaatse van het werkingsgebied “ Landschapswaarden - 2 ” zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
Voor zover groter dan 100m²: het aanleggen, verbreden en verharden van weg(en), paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
het verwijderen van onverharde weg(en) of paden.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Landschapswaarden - 2 ‘ is het bepaalde in eerste lid niet van toepassing:
op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het omgevingsplan voor die locatie een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
indien de gronden zijn gelegen binnen het bouwvlak(ken).
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Landschapswaarden - 2 ‘ kan een omgevingsvergunning als bedoeld in eerste lid alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
Artikel 8.11 Vergunningplicht aanlegactiviteiten Landschapswaarden - 3 (wonen in het buitengebied)
Het is verboden op de locaties ter plaatse van het werkingsgebied “ Landschapswaarden - 3 ” zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
voor zover groter dan 100m²: het aanleggen, verbreden, halfverharden (door middel van granulaat) en verharden van weg(en), paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Landschapswaarden - 3 ‘ is het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing:
op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het omgevingsplan voor die locatie een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
indien de gronden zijn gelegen binnen het bouwvlak(ken).
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Landschapswaarden - 3 ‘ kan een omgevingsvergunning als bedoeld in eerste lid alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
Artikel 8.12 Aanlegvergunningplicht ter plaatse van het werkingsgebied Natuur en Gelders natuurnetwerk
Het is verboden om ter plaatse van de werkingsgebieden ‘ Natuur ’ en ‘ Gelders natuurnetwerk ‘ zonder vergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden uit te voeren
Het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem.
Het diepploegen, diepwoelen en het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 meter onder het maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd
De aanleg van drainage ongeacht de diepte.
Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen watergangen greppels kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren;
Het verlagen van de waterstand
Het vellen of rooien van bos,
Het verwijderen van landschapselementen;
Voor zover groter dan 100m²: het aanleggen, verbreden en verharden van weg(en), paden en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
Het verwijderen van onverharde weg(en) of paden
Het aanbrengen van onder – en bovengrondse leidingen, constructies installaties en apparatuur.
De verbodsbepaling zoals in eerste lid van dit artikel geldt ter plaatse van de werkingsgebieden ‘ Natuur ’ en ‘ Gelders natuurnetwerk ‘ niet voor:
Het vervangen van bestaand(e) drainage;
Werken of werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning is verleend.
Werken of werkzaamheden welke betreffen het normale onderhoud en beheer van leidingen.
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in eerste lid kan ter plaatse van het werkingsgebied ' Natuur ' en ‘ Gelders natuurnetwerk ’ slechts verleend worden indien er door de te verwachten (in)direct gevolgen geen onevenredige aantasting en/of blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
Artikel 8.13 Aanlegvergunningplicht ter plaatse van het werkingsgebied Groene ontwikkelingszone
Het is verboden om ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Groene ontwikkelingszone ‘ zonder vergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden uit te voeren:
Het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem
Het diepploegen, diepwoelen en het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 meter onder het maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd
De aanleg van drainage ongeacht de diepte.
Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen watergangen greppels kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren;
Het verlagen van de waterstand
Het vellen of rooien van bos,Het verwijderen van landschapselementen;
Voor zover groter dan 100m²: het aanleggen, verbreden en verharden van weg(en), paden en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
Het verwijderen van onverharde weg(en) of paden
Het aanbrengen van onder – en bovengrondse leidingen, constructies installaties en apparatuur.
De verbodsbepaling zoals in eerste lid geldt ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Groene ontwikkelingszone ‘ niet voor
:Het vervangen van bestaand(e) drainage;
Werken of werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning is verleend.
Werken of werkzaamheden welke betreffen het normale onderhoud en beheer van leidingen.
Op gronden welke gelegen binnen de bouwvlak(ken) van de werkingsgebieden ‘ Agrarisch ’ en ‘ Agrarisch binnen de bebouwde kom ‘.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in eerste lid mag ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Groene ontwikkelingszone ‘ uitsluitend worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
Artikel 8.14 Aanlegvergunningplicht ter plaatse van het werkingsgebied Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
Het is verboden om ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied ‘ zonder vergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden uit te voeren:
Het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verleggen, verruimen en dempen van bestaand(e) waterlopen, sloten, greppels, kolken, oppervlaktewateren en overs;
Het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installatie en apparatuur;
Het scheuren van grasland.
Een vergunning als bedoeld in eerste lid mag ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied ‘ uitsluitend worden verleend indien de bescherming van de drinkwaterkwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.
De verbodsbepaling zoals bedoeld in eerste lid geldt ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied ‘ niet voor:
Werken of werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning is verleend.
Werken of werkzaamheden welke betreffen het normale onderhoud en beheer van leidingen.
Werken of werkzaamheden die plaatsvinden binnen een bouwvlak(ken).
Artikel 8.15 Aanlegvergunningplicht ter plaatse van het werkingsgebied Natte natuur
Het is verboden om ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Natte natuur ‘ zonder vergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden uit te voeren:
Het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem
Diepploegen, diepwoelen of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 meter onder het maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig word omgeploegd;
De aanleg van drainage
Het vellen of rooien van bos;
Het verwijderen van landschapselementen
Voor zover groter dan 100m²: het aanleggen, verbreden en verharden van weg(en), paden en parkeerterreien, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
Het verwijderen van onverharde weg(en) of paden
Het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructie, installaties en apparatuur;
De verbodsbepaling zoals bedoeld in eerste lid geldt ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Natte natuur ‘ niet voor:
Werken of werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning is verleend.
Werken of werkzaamheden welke betreffen het normale onderhoud en beheer van leidingen.
Werken of werkzaamheden die plaatsvinden op gronden welke gelegen binnen het bouwvlak(ken) van de werkingsgebieden ‘ Agrarisch ’ en ‘ Agrarisch - binnen de bebouwde kom ‘.
Het is verboden om ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Groeilocatie voor bomen ‘ zonder vergunning de volgende activiteiten uit te voeren:
De vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden verleend als door de activiteiten geen onevenredige aantasting plaats vindt van de gezondheid van de boom/bomen binnen het werkingsgebied ' Groeilocatie voor bomen '. De vergunning kan ook worden verleend als het belang van de aangevraagde activiteiten zwaarder weegt dan het belang van de boom/bomen.
Aan de vergunning als bedoeld in het eerste lid met betrekking tot het werkingsgebied ' Groeilocatie voor bomen ' kunnen voorschriften worden verbonden waaronder de verplichting om 1 of meer bomen te herplanten.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren ter plaatse van het werkingsgebied ' Leiding - brandstof ':
het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm;
het in de grond drijven van voorwerpen dieper dan 30 cm;
diepploegen dieper dan 30 cm;
het aanleggen van gesloten oppervlakteverhardingen;
het planten van hoogopgaande bomen en/of houtopstanden die dieper (kunnen) wortelen dan 30 cm;
het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
het verrichten van grondroeractiviteiten, zoals het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen
Het in eerste lid genoemde verbod is ter plaatse van het werkingsgebied " Leiding - brandstof " niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:
Het is verboden om ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Leiding - gas ‘ zonder vergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
Het vellen of rooien van houtopstand;
Voor zover groter dan 100m²: het aanleggen, verbreden en verharden van weg(en), paden en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverharding
Het verwijderen van onverharde weg(en) of paden;
Het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen constructie, installaties en apparatuur.
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in eerste lid kan ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Leiding - gas ’ slechts verleend worden indien er geen onevenredige aantasting van de belangen van de leidingen en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
De verbodsbepaling zoals in eerste lid geldt ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Leiding - gas ‘ niet voor:
Het is verboden om ter plaatse van de werkingsgebieden ‘ Leiding - hoogspanningsverbindingen ‘ en ‘ Leiding - hoogspanningsverbindingen - 1 ‘ zonder vergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren
Het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstand
Het kweken en telen van bomen, struiken en heesters in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt.
Het aanleggen van landschapselementen
Het verwijderen van landschapselementen
Het vellen of rooien van bos
Het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructie, installaties en apparatuur.
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in eerste lid kan ter plaatse van de werkingsgebieden ‘ Leiding - hoogspanningsverbindingen ‘ en ‘ Leiding - hoogspanningsverbindingen - 1 ‘ slechts verleend worden indien er geen onevenredige aantasting van de belangen van de leidingen en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
De verbodsbepaling zoals in eerste lid geldt ter plaatse van de werkingsgebieden ‘ Leiding - hoogspanningsverbindingen ‘ en ‘ Leiding - hoogspanningsverbindingen - 1 ‘ niet voor:
a. Werken of werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning is verleend.
b. Werken of werkzaamheden welke betreffen het normale onderhoud en beheer van leidingen.
Het is verboden om ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Leiding - ondergrondse hoogspanningsverbindingen ' zonder vergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het aanbrengen en/of rooien van diepwortelende beplanting en bomen;;
het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging of andere graafwerkzaamheden;
het indrijven van voorwerpen in de bodem;
het aanleggen en/of verwijderen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur, anders dan ten dienste van de ondergrondse hoogspanningsleiding;
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en aanleggen van drainage;
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van (reeds bestaande) watergangen, alsmede het verhogen of verlagen van het waterpeil;
het opslaan van goederen, (brandbare)stoffen en/of materialen;
het aanleggen van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere niet opneembare oppervlakteverharding;
het aanbrengen en/of slopen van ondergrondse constructies, straatmeubilair, installaties of apparatuur anders dan ten dienste van de ondergrondse hoogspanningsleiding;
het aanleggen van zonnepanelen.
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in eerste lid ter plaatse van het werkingsgebied ' Leiding - ondergrondse hoogspanningsverbindingen ' kan slechts worden verleend nadat een schriftelijk advies van de netbeheerder is verkregen en is gebleken dat door de werkzaamheden de veiligheid en leveringszekerheid niet blijvend onevenredig worden geschaad. Het bevoegd gezag kan voorwaarden verbinden aan de vergunning ter bescherming van de hoogspanningsverbindingen.
De verbodsbepaling zoals in eerste lid geldt ter plaatse van het werkingsgebied ' Leiding - ondergrondse hoogspanningsverbindingen 'niet voor een werk, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden:
die reeds in uitvoering zijn bij het van kracht worden van dit plan voor die locatie of waarvoor op dat moment reeds een omgevingsvergunning was verleend;
die verband houden met de aanleg, aanpassing of onderhoud van de betreffende hoogspanningsverbindingen en die daarbij behorende voorzieningen;
die vallen onder de Wet informatie-uitwisseling Boven- en Ondergrondse Netten;
Het is verboden om ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Leiding - riool ’ zonder vergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem.
Het diepploegen, diepwoelen en het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 meter onder het maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd
De aanleg van drainage ongeacht de diepte.
Het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstand,
Het kweken en telen van bomen, struiken en heesters in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt.
De aanleg van landschapselementen;
Het verwijderen van landschapselementen;
Het vellen of rooien van bos,
Voor zover groter dan 100m²: het aanleggen, verbreden en verharden van weg(en), paden en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen
Het verwijderen van onverharde weg(en) of paden
Het aanbrengen van onder – en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in eerste lid kan ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Leiding - riool ’ slechts verleend worden indien er geen onevenredige aantasting van de belangen van de leidingen en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
De verbodsbepaling zoals in eerste lid geldt ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Leiding - riool niet voor:
Het vervangen van bestaand(e) drainage;
Werken of werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning is verleend.
Werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer van leidingen betreffen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Vrijwaringszone - molenbiotoop ’ is het verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Bebossen of anderszins beplanten met houtopstand ;
Het kweken en telen van bomen struiken en heesters;
Het ophogen van gronden.
De vergunning kan enkel verleend worden als door de te verwachten (in)directe gevolgen van de werken en werkzaamheden geen onevenredige aantasting van de windvang van de molen en/of waarde van de molen als landschapsbepalend element ontstaat of kan ontstaan.
In afwijking van het bepaalde in eerste lid zijn ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Vrijwaringszone - molenbiotoop ’ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, zonder vergunning toegestaan:
Werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
Werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van dit omgevingsplan.
Werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreden van het plan.
Het is verboden op de locaties ter plaatse van het werkingsgebied “ Waterstaat - waterberging ” zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
Voor zover groter dan 100m²: het aanleggen, verbreden e/of verharden van weg(en), paden, banen en/of parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverharding
Het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
Het uitvoeren van overige grondbewerking, zoal woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en het aanleggen van drainage.
Het vlagen of verhogen van het waterpeil
Het aanleggen van watergangen of vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaand(e) watergangen.
De verbodsbepaling in het eerste lid geldt ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Waterstaat - waterberging ‘ niet voor:
Het is verboden bouwwerken ter plaatse van de locaties met werkingsgebied “ Karakteristiek ” te wijzigen zonder vergunning.
Ter plaatse van het werkingsgebied ' Karakteristiek ' kan de in het eerste lid genoemde vergunning worden verleend als de wijzigingen de karakteristieke kenmerken van het gebouw(en) niet onevenredig aantasten.
De voorschriften in deze paragraaf zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Vergunningplicht maaiveld ophogen ten behoeve van gebouwen '.
Het is verboden zonder vergunning het maaiveld ten behoeve van het bouwen van een gebouw(en) met een oppervlakte groter dan 50 m2, op te hogen met meer dan 0,3 meter.
De vergunning als bedoeld in eerste lid kan worden verleend indien:
a. De ophoging geen onevenredige nadelige gevolgen heeft voor de gronden welke liggen rondom het op te hogen terrein.
b. De ophoging geen afbreuk doet aan de landschappelijke en stedenbouwkundige waarden van het terrein en de omgeving van het terrein
Aan de vergunning als genoemd in eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Openheid ’ is het verboden om zonder vergunning de volgende activiteiten uit te voeren:
Het gebruik van gronden ten behoeve van paardenbak ;
Het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstand ;
Het aanleggen van landschapselementen.
De verbodsbepaling zoals in eerste lid geldt ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Openheid ‘ niet voor
:Werken of werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
Werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen;
Gronden die zijn gelegen binnen het bouwvlak(ken) .
Het is verboden om ter plaatse van het werkingsgebied ' Beduikerde watergang ' zonder vergunning handelingen te verrichten die het gebruik van de watergang belemmeren.
De voorschriften van dit hoofdstuk zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Voorschriften voor gemeentelijke monumenten '.
Een zaak of terrein ter plaatse van het werkingsgebied ' Attentiegebied gemeentelijke monumenten ' is een gemeentelijk monument in de zin van dit omgevingsplan.
Burgemeester en wethouders kunnen een kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing van een gemeentelijk monument doen uitgaan naar de zakelijk gerechtigde van het monument.
Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat een monument is opgenomen in het ' Attentiegebied Gemeentelijke monumenten ', dan wel dat het bevoegd gezag besluit dat het monument niet wordt opgenomen in het ' Attentiegebied Gemeentelijke monumenten ', is artikel 9.3 van overeenkomstige toepassing.
Het is verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument
De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.
Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd en/of voorschriften ten aanzien van behoud van monumentale waarden.
De vergunning kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken indien:
blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;
blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften bedoeld in 9.3 niet naleeft;
de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen dan in instandhouding van de vergunning.
Burgemeester en wethouders kunnen met betrekking tot gemeentelijke monumenten maatwerkvoorschriften vaststellen. De vergunningplicht van 9.3 geldt niet voor zover de werkzaamheden plaatsvinden in overeenstemming met daartoe door burgemeester en wethouders opgestelde maatwerkvoorschriften.
De voorschriften in deze Afdeling zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Voorschriften voor rioolaansluitingen '.
Het is verboden zonder een daartoe verleende aansluitvergunning een aansluiting van een particulier riool op het openbaar riool tot stand te brengen of te wijzigen. Burgemeester en wethouders verlenen een aansluitvergunning alleen voor het tot stand brengen en in stand houden van een aansluiting tussen het particulier riool en de perceelaansluiting:
a. voor de afvoer van afvalwater inclusief hemelwater indien ter plaatse een gemengd stelsel aanwezig is;
b. voor de afvoer van afvalwater zonder hemelwater naar het daarvoor bedoelde buizenstelsel, indien ter plaatse een gescheiden stelsel aanwezig is;
c. voor de afvoer van hemelwater naar het daarvoor bedoelde buizenstelsel, indien ter plaatse een gescheiden stelsel aanwezig is;
d. voor de afvoer van afvalwater zonder hemelwater indien ter plaatse riolering onder over- en/of onderdruk aanwezig is.
Indien meer dan één aansluiting van een particulier riool op het openbaar riool tot stand dient te worden gebracht, alsmede wanneer meer dan één dient te worden gewijzigd, is het eerste lid voor iedere aansluiting of wijziging afzonderlijk van toepassing. In de vergunning kunnen in ieder geval voorschriften worden opgenomen met betrekking tot:
a. het tot stand brengen van de aansluiting;
b. het onderhoud, de renovatie en de vervanging van de perceelaansluitleiding;
c. sloopwerkzaamheden op het perceel van de rechthebbende;
d. de periode waarvoor de vergunning wordt verleend indien de aansluiting is bedoeld voor de afvoer van bronneringswater.
e. maatregelen die de aanvrager op eigen terrein dient te verrichten, bijvoorbeeld voor de opvang en infiltratie van hemelwater en (opgepompt) grondwater, voordat het water kan worden afgevloeid naar het gemeenteriool.
Indien de rechthebbende binnen een jaar na verlening van de aansluitvergunning geen verzoek heeft gedaan de aansluiting of wijziging van de aansluiting waarop die aansluitingvergunning betrekking heeft, uit te voeren, kunnen burgemeester en wethouders de aansluitvergunning intrekken.
1. De aanvraag van een aansluitvergunning wordt schriftelijk met behulp van een daartoe bestemd formulier, bij burgemeester en wethouders ingediend door de rechthebbende van het aan te sluiten perceel. Bij de aanvraag van een aansluitvergunning dienen de volgende gegevens door de rechthebbende te worden verstrekt:
de naam en het adres van de rechthebbende;
de dagtekening;
de aanduiding dat het een verzoek om een aansluitvergunning betreft;
de ligging van het aan te sluiten perceel:1. aan de hand van straat en huisnummer of, indien nog geen huisnummer is toegekend, aan de hand van het kadastraal nummer van het betreffende perceel;2. aangegeven op een situatieschets 1:1000 of grotere schaal;
voor zover het lozing van bedrijfsafvalwater betreft, de aard en de hoeveelheid van de af te voeren vloeistoffen, waarbij dient te worden aangegeven of niet verontreinigd water, zoals regen- of koelwater, en/of verontreinigd water, zoals huishoudelijk of industrieel afvalwater, zal worden afgevoerd;
voor zover het enkel lozing van huishoudelijk afvalwater betreft, of er huishoudelijk afvalwater of hemelwater zal worden afgevoerd;
van het aan te sluiten of te wijzigen particulier riool ten minste de volgende gegevens:1. het leidingverloop en de dimensionering;2. de hoogteligging en het materiaal ter plaatse van het aansluitpunt;3. bij gescheiden afvoer van afvalwater de kleur grijs voor droogweer en de kleur bruin voor hemelwateraansluitingen aangegeven. Bij gemengde rioolaansluitleiding is uitsluitend de kleur grijs aangegeven;4. de wijze waarop de functies van de verschillende leidingen van het particulier riool ter plaatse van het aansluitpunt zullen worden gemarkeerd. Indien de gegevens bedoeld in tweede, reeds zijn vastgelegd in de voor het perceel afgegeven omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, kan bij de aanvraag van een aansluitvergunning voor dit perceel worden volstaan met het overleggen van een kopie van de gegevens uit deze vergunning.
De aanvraag van een aansluitvergunning wordt slechts in behandeling genomen nadat bij de aanvraag alle in eerste vermelde gegevens zijn verstrekt. Bij het ontbreken van gegevens wordt de rechthebbende daarover geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld deze gegevens binnen een door het bevoegd gezag gestelde termijn alsnog aan te vullen.
Een aansluitvergunning kan slechts worden geweigerd indien aansluiting van het particulier riool op het openbaar riool of wijziging van die aansluiting vanwege technische, juridische of milieuhygiënische redenen bezwaarlijk is.
Aansluiting van het particulier riool op het openbaar riool of wijziging van die aansluiting is in ieder geval bezwaarlijk indien:
de hoogteligging van het aansluitpunt (binnenonderkant buis) lager ligt dan de bovenzijde van het openbaar riool, vermeerderd met 200 mm plus de benodigde hoogte voor het afschot van de aansluitleiding;
de bovenzijde van een lozingtoestel lager is gelegen dan 150 mm boven de kruin van de straat, tenzij via een pompinstallatie voorzien van terugslagklep wordt aangesloten;
de gevraagde aansluiting een samengevoegde voorziening betreft, terwijl een gescheiden openbaar riool aanwezig is;
de gevraagde aansluiting een lozing voor afvalwater en/of bronneringswater betreft, waarvoor krachtens de geldende milieuwetgeving een vergunning benodigd is, maar niet is verleend, of niet aan de geldende algemene regels is voldaan;
het openbaar riool ter plaatse van de aansluitleiding niet over voldoende capaciteit beschikt om de hoeveelheid te lozen vloeistoffen te kunnen afvoeren;
het lozing van niet verontreinigd drainagewater betreft;
de gevraagde aansluiting een afvoerleiding voor niet verontreinigd bronneringswater betreft, die zonder bezwaar op het oppervlaktewater kan worden aangesloten of middels retourbemaling kan worden afgevoerd;
een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voor het aan te sluiten gebouw(en) op het perceel is geweigerd.
Burgemeester en wethouders houden de beslissing omtrent een aanvraag van een aansluitvergunning aan, indien er geen reden is de vergunning te weigeren terwijl voor het aan te sluiten perceel nog een aanvraag moet worden gedaan of in behandeling is voor de activiteit bouwen ten behoeve van het bouwwerk waarvoor de aansluitvergunning bedoeld is.
Burgemeester en wethouders kunnen van de bepalingen in deze afdeling voor zover de toepassing daarvan gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
De rechthebbende aan wie een aansluitvergunning is verleend kan verzoeken de aansluiting of wijziging van de aansluiting waarop die vergunning betrekking heeft uit te voeren. De rechthebbende dient een daartoe strekkend schriftelijk verzoek in te dienen bij de burgemeester en wethouders.
Bij het verzoek tot aansluiting dienen in ieder geval de volgende gegevens door de rechthebbende te worden vermeld:
naam en het woonadres van de rechthebbende;
het nummer van de aansluitvergunning;
de door rechthebbende gewenste datum van uitvoering.
Indien de kosten van de aanleg van de aansluiting reeds zijn voldaan uit hoofde van een eerder door de rechthebbende met de gemeente gesloten overeenkomst, dient de rechthebbende dit naast de in tweede bedoelde gegevens bij het verzoek tot aansluiting te vermelden.
Zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen 4 weken na de ontvangst van het verzoek stellen burgemeester en wethouders zoveel mogelijk in overleg met rechthebbende een termijn vast voor uitvoering van de aansluiting. Bij vaststelling van het tijdstip van uitvoering wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met het door de rechthebbende gewenste tijdstip.
Burgemeester en wethouders stellen de kosten van de aanleg van de aansluitleiding vast aan de hand van een offerte van de kosten op basis van de werkelijk gemaakte kosten.
De gemeente kan in ieder geval niet worden gehouden tot feitelijke uitvoering over te gaan, voordat:
de op grond van de legesverordening verschuldigde leges volledig zijn voldaan;
en de kosten van de aansluiting en de over die kosten verschuldigde omzetbelasting door de rechthebbende aan de gemeente zijn voldaan.
De uitvoering van de aanleg of wijziging van de perceelaansluitleiding, inclusief de aansluiting van het particulier riool op de perceelaansluitleiding, vindt niet plaats anders dan door de of vanwege de gemeente.
In afwijking van eerste, kunnen burgemeester en wethouders na overleg met de rechthebbende in de aansluitvergunning vastleggen dat de rechthebbende zelf de aansluiting uitvoert. De rechthebbende onttrekt het aansluitpunt na melding aan burgemeester en wethouders dat de aansluiting is uitgevoerd, gedurende drie werkdagen niet aan het zicht.
De aansluiting van het particulier riool op de perceelaansluitleiding vindt slechts plaats, als het aan te sluiten particulier riool tot aan het aansluitpunt aanwezig is en voldoet aan de daaraan op grond van dit Omgevingsplan en de wet gestelde eisen
Het onderhoud, de renovatie dan wel de vervanging van de perceelaansluitleiding wordt uitgevoerd door of namens de gemeente en voor rekening van de gemeente, tenzij het aannemelijk is dat de betreffende onderhoud- dan wel herstelwerkzaamheden dienen te worden uitgevoerd ten gevolge van een onjuist gebruik van het particulier riool, in welk geval de kosten voor rekening van de rechthebbende of veroorzaker komen.
Onder onjuist gebruik wordt in ieder geval begrepen:
het via deze aansluiting lozen van stoffen die, vanwege hun aard en samenstelling, verstoppingen in de aansluitleiding of hoofdriool veroorzaken
het via deze aansluiting lozen van stoffen die, door hun aard of concentratie, de constructie van de aansluitleiding aantasten.
De kosten voor het onderhoud van het particulier riool komen voor rekening van de rechthebbende, tenzij onomstotelijk vaststaat dat de noodzaak tot onderhoud is veroorzaakt door inspoeling vanuit het openbaar riool.
Onder renovatie wordt tevens begrepen het aanpassen van de perceelaansluitleiding ten gevolge van een wijziging van het gemeentelijk rioolstelsel.
Bij sloopwerkzaamheden of andere werkzaamheden op een op het openbaar riool aangesloten perceel, moeten door de rechthebbende zodanige voorzieningen aan het particulier riool worden getroffen dan verzanding van het openbare riool en de perceelaansluitleiding wordt voorkomen.
Indien de rechthebbende bij sloopwerkzaamheden niet voldoet aan de in eerste omschreven zorgplicht, heeft de gemeente de bevoegdheid de aansluiting op het openbaar riool af te sluiten en de hieraan verbonden kosten te verhalen op de rechthebbende.
Indien het gebruik van een aansluitleiding wordt beëindigd, wordt de op de aansluitleiding betrekking hebbende vergunning ingetrokken, waarna de aansluitleiding op kosten van de rechthebbende door de gemeente wordt verwijderd.
Indien het gebruik van een aansluitleiding definitief wordt beëindigd is de rechthebbende verplicht de gemeente hiervan in kennis te stellen.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Infiltratievoorzieningen 20 mm verplicht ‘ is het verboden om afvloeiend hemelwater of grondwater in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater te brengen als niet op het eigen perceel in ieder geval een waterinfiltratievoorziening wordt gecreëerd met een minimale capaciteit van 20 mm.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Infiltratievoorzieningen 40 mm verplicht ‘ is het verboden om afvloeiend hemelwater of grondwater in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater te brengen als niet op het eigen perceel in ieder geval een waterinfiltratievoorziening wordt gecreëerd met een minimale capaciteit van 40 mm.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Infiltratievoorzieningen 80 mm verplicht ‘ is het verboden om afvloeiend hemelwater of grondwater in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater te brengen als niet op het eigen perceel in ieder geval een waterinfiltratievoorziening wordt gecreëerd met een minimale capaciteit van 80 mm.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Bovengronds aanbieden water ‘ zijn eigenaren van percelen verplicht om afvloeiend hemelwater of grondwater bovengronds aan te bieden op een door het college aangewezen plek in de openbare ruimte.
Ter plaatse van het werkingsgebied ‘ Lozingsverbod hemelwater en grondwater ‘ is het verboden afvloeiend hemelwater of grondwater in een voorziening voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater te brengen.
Het college kan met een vergunning ter plaatse van het werkingsgebeid ' Lozingsverbod hemelwater en grondwater ' afwijken van het in het eerste lid genoemde verbod als van de eigenaar van het bouwwerk, open erf of terrein redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van het hemelwater kan worden gevergd.
De voorschriften van dit hoofdstuk zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Kostenverhaal en financiële bepalingen '.
De voorschriften van deze afdeling zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Verstrekken van gegevens '.
Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders, worden die ondertekend en voorzien van:
Voordat de naam of het adres, bedoeld in artikel 12.2, wijzigen, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Ten minste vier weken voordat de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels uit dit omgevingsplan en maatwerkvoorschriften op grond van dit omgevingsplan voor de activiteit toereikend zijn gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu.
Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.
Het college van burgemeester en wethouders wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.
Het eerste lid geldt niet voor:
Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;
informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;
andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en
informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.
Het eerste lid geldt niet voor:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk worden voor de toetsing aan dit omgevingsplan in ieder geval de volgende gegevens en
bescheiden verstrekt:
een opgave van de bouwkosten;
het beoogde en het huidige gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden waarop de aanvraag betrekking heeft;
een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2 van het deel van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;
een situatietekening van de bestaand(e) toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop:1°. de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak;2°. de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde;3°. de wijze waarop de locatie wordt ontsloten;4°. de aangrenzende locaties en de daarop voorkomende bebouwing ; en5°. het beoogd gebruik van de gronden behorende bij het voorgenomen bouwwerk;
de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen ;
de inrichting van parkeervoorzieningen op het eigen terrein;
gegevens en bescheiden die samenhangen met een uit te brengen advies van de Agrarische Adviescommissie in geval van een aanvraag voor een bouwactiviteit op een locatie waaraan een agrarische functie is toegedeeld;
voor zover dat op grond van dit omgevingsplan noodzakelijk is: een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld;
de volgende gegevens en bescheiden voor de toetsing aan de regels over redelijke eisen van welstand:1°. tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van belendende bebouwing , waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past;2°. principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk;3°. kleurenfoto’s van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing ; en4°. een opgave van de toe te passen bouwmaterialen in de uitwendige scheidingsconstructie en de kleur daarvan, waaronder in ieder geval het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten, boeidelen en de dakbedekking;
als de aanvraag betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw(en) op een bodemgevoelige locatie:1°. de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in 7.28, redelijkerwijs is uit te sluiten; en2°. als de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in 7.28, wordt overschreden: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in 7.28, redelijkerwijs is uit te sluiten; en
overige gegevens en bescheiden die samenhangen met een eventueel benodigde toetsing aan dit omgevingsplan.
De voorschriften van deze afdeling zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied ' Voorbereiding van besluiten '.
De voorschriften van dit hoofdstuk zijn, tenzij anders bepaald, van toepassing op het werkingsgebied "Overgangsrecht, verbodsbepalingen en algemene regels '.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit omgevingsplan voor een bepaalde locatie aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Omgevingsvergunningen die voor inwerkingtreding van dit omgevingsplan voor de gebruiksfunctie ' kamperen ' zijn verleend, gelden als omgevingsvergunningen in de zin van artikel 5.7 van dit omgevingsplan.
Vergunningen, ontheffingen, gebiedsaanwijzingen en andere besluiten die genomen zijn op grond van in dit artikel genoemde verordeningen en waarvan de bepalingen uit die verordeningen die ten grondslag lagen aan die besluiten zijn overgenomen in dit omgevingsplan, blijven van kracht na inwerkingtreding van dit omgevingsplan.
Vergunningen en ontheffingen als bedoeld in lid 1 worden daarbij gezien als omgevingsvergunningen op grond van dit omgevingsplan.
De verordeningen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel zijn:
a. De Algemene plaatselijke verordening
b. Verordening op de afvoer van hemelwater en grondwater 2022 gemeente Oost Gelre
c. Verordening aansluitvoorwaarden riolering gemeente Groenlo 2005
d. Erfgoedverordening 2010 Oost Gelre
e. Algemene verordening ondergrondse infrastructuur.
Het is verboden locaties waar op grond van de hoofdstuk 5 van dit omgevingsplan bepaalde gebruiksactiviteiten zijn toegestaan, te gebruiken in strijd met of in afwijking van de op die locaties toegestane gebruiksactiviteiten.
Als op grond van een vergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld artikel 5.1 lid 1 onderdeel a van de Omgevingswet een bepaalde activiteit is toegestaan op een bepaalde locatie en deze vergunning is nog niet omgezet in dit omgevingsplan, dan geldt voor de op grond van die vergunning toegestane activiteit het volgende:
voorschriften in dit omgevingsplan die gelden voor de locatie van de vergunde activiteit en die tot doel hebben de met de vergunning toegestane activiteit te beschermen tegen omliggende activiteiten, zijn ook van toepassing met betrekking tot die vergunde activiteit, als ware die vergunde activiteit reeds opgenomen in dit omgevingsplan.
voorschriften in dit omgevingsplan die gelden voor de locatie van de vergunde activiteit en die tot doel hebben de omliggende activiteiten te beschermen tegen de vergunde activiteiten, zijn ook van toepassing op de vergunde activiteit, als ware de vergunde activiteit reeds opgenomen in het omgevingsplan.
O
Het opschrift van hoofdstuk 14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
P
Het opschrift van hoofdstuk 15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Q
Het opschrift van hoofdstuk 16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
R
Het opschrift van hoofdstuk 17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
S
Het opschrift van hoofdstuk 18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
T
Het opschrift van hoofdstuk 19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
U
Het opschrift van hoofdstuk 20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
V
Hoofdstuk 21 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Red: Artikel 1.1 verplaatst van hoofdstuk 1 naar hoofdstuk 21. ]
Begripsbepalingen die, op de dag van de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan.
Bijlage III bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen voor de toepassing van hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan.
W
Artikel 22.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor de toepassing van de artikelen 22.2822.27, eerste en tweede lid, 22.3822.37, 22.28722.277, 22.28822.278, 22.29022.280 tot en met 22.29322.283 en 22.29522.285 wordt onder gemeentelijk monument respectievelijk voorbeschermd gemeentelijk monument ook verstaan een monument of archeologisch monument dat op grond van een gemeentelijke verordening is aangewezen respectievelijk waarop, voordat het is aangewezen, die verordening van overeenkomstige toepassing is.
Het eerste lid is van toepassing:
als het gaat om een aangewezen monument of archeologisch monument: zolang in dit omgevingsplan daaraan nog niet de functie-aanduidingwerkingsgebied gemeentelijk monument is gegeven; en
als het gaat om een monument of archeologisch monument waarop voordat het is aangewezen de verordening van overeenkomstige toepassing is: zolang in dit omgevingsplan daaraan nog niet de functie-aanduidinghet werkingsgebied gemeentelijk monument is gegeven of dit omgevingsplan geen voorbeschermingsregel bevat vanwege het voornemen om die functie-aanduidinghet werkingsgebied gemeentelijk monument te geven.
X
Artikel 22.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De artikelen 22.2822.27, derde lid, en 22.3822.37, aanhef en onder b, zijn van overeenkomstige toepassing op een activiteit als bedoeld in die artikelonderdelen die wordt verricht op een locatie waarvoor een op grond van artikel 4.35, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet als instructie geldende aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet van kracht is, zolang in dit omgevingsplan aan die locatie nog niet de functie-aanduidinghet werkingsgebied rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven.
Y
Artikel 22.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Z
Het opschrift van artikel 22.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AA
Het opschrift van artikel 22.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BB
Het opschrift van artikel 22.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CC
Het opschrift van artikel 22.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DD
Het opschrift van artikel 22.11 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EE
Het opschrift van artikel 22.12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FF
Het opschrift van artikel 22.13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GG
Het opschrift van artikel 22.14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HH
Artikel 22.15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid zijn bij een bouwwerk voor het verblijven van personen zodanige opstelplaatsen voor brandweervoertuigen dat een doeltreffende verbinding tussen die voertuigen en de bluswatervoorziening kan worden gelegd.
Het eerste lid is niet van toepassing:
op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;
op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2;
op een lichte industriefunctie alleen voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090; of
als de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk geen opstelplaatsen vereist.
De afstand tussen een opstelplaats en een brandweeringang als bedoeld in artikel 3.129 of 4.226 van het Besluit bouwwerken leefomgeving of, als deze niet aanwezig is, een toegang van het bouwwerk is ten hoogste 40 m.
Een opstelplaats voor brandweervoertuigen is over de hoogte en breedte, bedoeld in artikel 22.1422.13, derde lid, vrijgehouden voor brandweervoertuigen.
Hekwerken die een opstelplaats afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met het bevoegd gezag is bepaald.
II
Het opschrift van artikel 22.16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJ
Het opschrift van artikel 22.17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KK
Het opschrift van artikel 22.18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LL
Het opschrift van artikel 22.19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MM
Het opschrift van artikel 22.20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NN
Het opschrift van artikel 22.21 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OO
Het opschrift van artikel 22.22 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PP
Artikel 22.23 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De artikelen 22.2722.26 en 22.3622.35 zijn niet van toepassing op een activiteit die wordt verricht in, aan, op of bij een bouwwerk dat is gebouwd of in stand wordt gehouden of wordt gebruikt zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning.
Bij de toepassing van de artikelen 22.2722.26 en 22.3622.35 blijft het aantal woningen gelijk, tenzij het bij een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan als bedoeld in artikel 22.2722.26, onder a, of 22.3622.35, onder a, of een bestaand bouwwerk als bedoeld in artikel 22.3622.35, onder c, gaat om huisvesting in verband met mantelzorg.
Het opschrift van artikel 22.24 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RR
Het opschrift van artikel 22.25 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SS
Het opschrift van artikel 22.26 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TT
Artikel 22.27 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verbod, bedoeld in artikel 22.2622.25, geldt niet voor de activiteiten, bedoeld in dat artikel, als die betrekking hebben op een van de volgende bouwwerken:
een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
op de grond staand;
gelegen in achtererfgebied;
op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied;
niet hoger dan 5 m;
de ligging van een verblijfsgebied, bij meer dan een bouwlaag, alleen op de eerste bouwlaag; en
niet voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;
een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
een dakkapel in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
gelegen in een gebied dat of een bouwwerk dat in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is aangewezen als gebied of bouwwerk waarvoor geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;
voorzien van een plat dak;
gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;
onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet;
bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok; en
zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak;
een sport- of speeltoestel anders dan voor alleen particulier gebruik, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
een zwembad, bubbelbad of soortgelijke voorziening of een vijver op het gebouwerf bij een woning of woongebouw, als deze niet van een overkapping is voorzien;
een erf- of perceelafscheiding, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, in achtererfgebied voor agrarische bedrijfsvoering, voor zover het gaat om:
een buisleiding anders dan een buisleiding waarop artikel 2.29, onder p, aanhef en onder 4°, van het Besluit bouwwerken leefomgeving van toepassing is; of
een te veranderen bouwwerk, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
UU
Artikel 22.28 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op een activiteit die wordt verricht in, aan of op een gemeentelijk monument, voorbeschermd gemeentelijk monument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, rijksmonument of voorbeschermd rijksmonument is artikel 22.2722.26 niet van toepassing.
Op een activiteit die wordt verricht bij een gemeentelijk monument, voorbeschermd gemeentelijk monument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, rijksmonument of voorbeschermd rijksmonument is alleen artikel 22.2722.26, aanhef en onder d tot en met i, van toepassing.
Op een activiteit die wordt verricht op een locatie waaraan in dit omgevingsplan de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven, is artikel 22.2722.26 alleen van toepassing voor zover het gaat om:
inpandige wijzigingen;
een wijziging van een achtergevel of achterdakvlak, als die gevel of dat dakvlak niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd;
een bouwwerk op een gebouwerf aan de achterkant van een hoofdgebouw, als dat gebouwerf niet ook deel uitmaakt van het gebouwerf aan de zijkant van dat gebouw en niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd; of
een bouwwerk op een locatie die onderdeel is van openbaar toegankelijk gebied.
Artikel 22.2722.26, aanhef en onder a en b, is ook niet van toepassing als in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, voor de locatie waarop de bouwactiviteit wordt verricht, regels zijn gesteld als bedoeld in artikel 22.2222.21 over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit, tenzij:
het bouwwerk waarop de activiteit betrekking heeft een oppervlakte heeft van minder dan 50 m2; of
het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, een verbod bevat om grondwerkzaamheden die nodig zijn voor het verrichten van de bouwactiviteit zonder omgevingsvergunning te verrichten waarop regels als bedoeld in artikel 22.2222.21 over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid, van toepassing zijn.
VV
Het opschrift van artikel 22.29 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WW
Artikel 22.30 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De toelaatbare kwaliteit van de bodem, bedoeld in artikel 22.2922.28, eerste lid, onder c, is de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving.
Er is sprake van overschrijding van de toelaatbare kwaliteit als voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie in meer dan 25 m3 bodemvolume hoger is dan de interventiewaarde bodemkwaliteit.
Het zinsdeel «in meer dan 25 m3 bodemvolume» in het tweede lid is niet van toepassing voor zover het gaat om aanwezigheid van asbest.
XX
Artikel 22.31 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Aan een omgevingsvergunning voor een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie die is verleend met toepassing van artikel 22.2922.28, eerste lid, aanhef en onder c, onder 2, wordt in ieder geval het voorschrift verbonden dat het gebouw, of een gedeelte daarvan, alleen in gebruik wordt genomen nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop er een of meer sanerende of andere beschermende maatregelen zijn getroffen als bedoeld in artikel 22.2922.28.
YY
Artikel 22.32 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 22.2922.28, eerste lid, aanhef en onder a, kan de omgevingsvergunning voor een activiteit die in strijd is met de in dat onderdeel bedoelde regels toch worden verleend als de activiteit niet in strijd is met regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of het voldoen aan een uitwerkingsplicht in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet.
Op de beslissing of een omgevingsvergunning met toepassing van het eerste lid kan worden verleend, zijn van overeenkomstige toepassing:
artikel 8.0b, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
artikel 8.0c, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving; en
artikel 8.0d, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
ZZ
Artikel 22.33 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 22.2922.28 wordt de omgevingsvergunning geweigerd, als voor de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft van kracht is:
een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.103 of 4.104 van de Invoeringswet Omgevingswet, een als voorbereidingsbesluit geldend tracébesluit als bedoeld in artikel 4.49 van de Invoeringswet Omgevingswet of een als voorbereidingsbesluit geldend besluit krachtens de Wet luchtvaart als bedoeld in artikel 4.104a van de Invoeringswet Omgevingswet; of
een aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet waarvoor het omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht nog niet in werking is getreden.
In afwijking van het eerste lid kan de omgevingsvergunning toch worden verleend als de activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan respectievelijk het in voorbereiding zijnde omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht.
AAA
Artikel 22.34 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als dat in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is bepaald, kunnen aan een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften worden verbonden.
Artikel 22.30322.293, eerste lid, is op het verbinden van die voorschriften van overeenkomstige toepassing.
BBB
Artikel 22.35 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk worden voor de toetsing aan dit omgevingsplan in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een opgave van de bouwkosten;
het beoogde en het huidige gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden waarop de aanvraag betrekking heeft;
een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2 van het deel van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;
een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop:
de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak;
de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde;
de wijze waarop de locatie wordt ontsloten;
de aangrenzende locaties en de daarop voorkomende bebouwing; en
het beoogd gebruik van de gronden behorende bij het voorgenomen bouwwerk;
de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen;
de inrichting van parkeervoorzieningen op het eigen terrein;
gegevens en bescheiden die samenhangen met een uit te brengen advies van de Agrarische Adviescommissie in geval van een aanvraag voor een bouwactiviteit op een locatie waaraan een agrarische functie is toegedeeld;
voor zover dat in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is bepaald: een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld;
de volgende gegevens en bescheiden voor de toetsing aan de regels over redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet:
tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van belendende bebouwing, waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past;
principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk;
kleurenfoto's van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing; en
een opgave van de toe te passen bouwmaterialen in de uitwendige scheidingsconstructie en de kleur daarvan, waaronder in ieder geval het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten, boeidelen en de dakbedekking;
als de aanvraag betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie:
de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 22.3022.29, redelijkerwijs is uit te sluiten; en
als de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 22.3022.29, wordt overschreden: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 22.3022.29, redelijkerwijs is uit te sluiten; en
overige gegevens en bescheiden die samenhangen met een eventueel benodigde toetsing aan dit omgevingsplan.
CCC
Subparagraaf 22.2.7.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Onverminderd de overige bepalingen van deze afdeling en de bepalingen van afdeling 22.3 zijn in ieder geval in overeenstemming met dit omgevingsplan:
het bouwen, in stand houden en gebruiken van een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan als bedoeld in artikel 22.2722.26, onder a, als in aanvulling op de in dat onderdeel gestelde eisen ook wordt voldaan aan de volgende eisen:
voor zover op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan:
voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw:
als het bijbehorend bouwwerk of de uitbreiding daarvan hoger is dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3; en
functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het gaat om huisvesting in verband met mantelzorg;
de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied niet meer dan:
bij een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied;
bij een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2; en
bij een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2; en
uitbreiding van of gelegen aan of bij een hoofdgebouw, anders dan:
een woonwagen;
een hoofdgebouw waarvoor in de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit of de omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit is bepaald dat de vergunninghouder na het verstrijken van een bij die vergunning gestelde termijn verplicht is de voor de verlening van de vergunning bestaande toestand te hebben hersteld; of
een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf door één huishouden;
het bouwen, in stand houden en gebruiken van een erf- of perceelafscheiding als bedoeld in artikel 22.2722.26, onder f; en
het gebruiken van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg.
Als een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 22.3622.35, onder a, bestaat uit een deel dat op meer, en een deel dat op minder dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw is gelegen zonder een inwendige scheidingsconstructie tussen beide delen, is op het deel dat op minder dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw is gelegen artikel 22.3622.35, onder a, onder 2, onder ii, van overeenkomstige toepassing.
Als een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 22.3622.35, onder a, wordt gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg, gelden in plaats van de in artikel 22.3622.35, onder a, onder 3, gestelde eisen de volgende eisen:
Artikel 22.3622.35 is niet van toepassing op een activiteit die wordt verricht:
in, aan, op of bij een gemeentelijk monument, voorbeschermd gemeentelijk monument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, rijksmonument of voorbeschermd rijksmonument; of
op een locatie waaraan in dit omgevingsplan de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven.
Artikel 22.3622.35, aanhef en onder a en c, is niet van toepassing op een activiteit die wordt verricht:
op een locatie in een in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, opgenomen veiligheidszone, getypeerd als A-zone of B-zone, rondom een munitieopslag of een locatie voor activiteiten met ontplofbare stoffen;
op een locatie waarop de activiteit op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, niet is toegestaan vanwege het overschrijden van het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar als gevolg van de aanwezigheid van een locatie voor een vergunningplichtige milieubelastende activiteit, transportroute of buisleiding of vanwege de ligging in een belemmeringenstrook voor het onderhoud van een buisleiding; of
op een locatie binnen een afstand als bedoeld in:
artikel 4.421, eerste lid, onder b, of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.472c, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.484, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.524, eerste of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het derde lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.532, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.542, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.866, eerste of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het derde lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.899, eerste lid, onder b, of derde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.905, eerste lid, onder b, of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het derde lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.914, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.962, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.1008, eerste lid, onder b, of tweede lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, het tweede lid, aanhef en onder b, of het derde lid van dat artikel van toepassing is; of
artikel 4.1101, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is.
DDD
Het opschrift van artikel 22.40 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEE
Het opschrift van artikel 22.41 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFF
Het opschrift van artikel 22.42 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGG
Het opschrift van artikel 22.43 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHH
Artikel 22.44 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 22.4222.41, is verplicht:
alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
Deze plicht houdt in ieder geval in dat:
alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;
alle passende preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid worden getroffen;
de beste beschikbare technieken worden toegepast;
geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;
alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;
afvalwater dat wordt geloosd en gekanaliseerde emissies van stoffen in de lucht doelmatig kunnen worden bemonsterd;
metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund;
meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt, en gepresenteerd;
voor zover verontreiniging van de bodem ontstaat, herstel van de bodem redelijkerwijs mogelijk blijft; en
afvalstoffen worden afgevoerd na beëindiging van een activiteit.
De plicht, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval ook in dat:
Het eerste lid, voor zover het ziet op het tweede lid, en het tweede lid, zijn niet van toepassing op een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
III
Artikel 22.45 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 22.4422.43, 22.4922.48 en 22.5022.49 en de paragrafen 22.3.2 tot en met 22.3.26.
Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 22.4922.48 en 22.5022.49 en de paragrafen 22.3.2 tot en met 22.3.26.
Een maatwerkvoorschrift wordt gesteld met het oog op de belangen, bedoeld in artikel 22.4222.41.
Op het stellen van een maatwerkvoorschrift over een milieubelastende activiteit zijn de instructieregels in paragraaf 5.1.4 en artikel 5.165 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, van overeenkomstige toepassing.
JJJ
Het opschrift van artikel 22.46 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKK
Artikel 22.47 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voordat de naam of het adres, bedoeld in artikel 22.4622.45, wijzigen, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Ten minste vier weken voordat de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
LLL
Het opschrift van artikel 22.48 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMM
Het opschrift van artikel 22.49 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNN
Het opschrift van artikel 22.50 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOO
Het opschrift van artikel 22.51 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPP
Het opschrift van artikel 22.52 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQ
Artikel 22.52a wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van artikel 2.15, tweede, tiende of elfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gegevens en bescheiden zijn verstrekt of hadden moeten worden verstrekt, blijven de uit artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, volgende verplichtingen en de verplichtingen volgend uit de regels die bij of krachtens dat artikel in samenhang met artikel 1.7, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn gesteld, tot 1 december 2023 van toepassing.
Op een activiteit waarop het eerste lid van toepassing is, is gedurende de periode, bedoeld in dat lid, artikel 22.5222.51 niet van toepassing.
RRR
Artikel 22.56 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Onverminderd artikel 22.4122.40 worden voor de toepassing van paragraaf 22.3.4 als één activiteit beschouwd, meerdere activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die:
SSS
Artikel 22.60 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In de volgende gevallen wordt er een geluidonderzoek verricht:
als tussen 19.00 en 7.00 uur per dag gemiddeld meer dan vier transportbewegingen plaatsvinden met motorvoertuigen waarvan de massa van het ledig voertuig vermeerderd met het laadvermogen meer is dan 3.500 kg en binnen een afstand van 50 m van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht geluidgevoelige gebouwen aanwezig zijn, tenzij het gaat om het bieden van gelegenheid voor het tanken van motorvoertuigen van derden of een activiteit waarvan horeca-activiteiten de kern vormen;
bij het opwekken van elektriciteit met een windturbine met een rotordiameter van meer dan 2 m, bedoeld in artikel 3.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
als in de buitenlucht metalen in bulk worden overgeslagen of in de buitenlucht metalen mechanisch worden bewerkt;
bij het reinigen van afvalwater door waterstraal- of oppervlaktebeluchters met een capaciteit van 120.000 of meer vervuilingseenheden;
bij het neutraliseren van airbags of gordelspanners door deze te ontsteken;
bij het vervaardigen van betonmortel of betonwaren;
bij een binnenschietbaan als de afstand van de binnenschietbaan tot het dichtstbijzijnde geluidgevoelige gebouw kleiner is dan 50 m;
bij een buitenschietbaan als bedoeld in artikel 22.7922.81; en
als het op basis van de aard van de activiteit aannemelijk is dat:
Het gemiddelde aantal transportbewegingen is een gemiddelde gemeten over de periode van een jaar.
Voor een activiteit waarvan agrarische activiteiten de kern vormen, geldt in afwijking van het eerste lid, onder a, het aantal transportbewegingen tussen 19.00 en 6.00 uur.
Uit het rapport van een geluidonderzoek, bedoeld in het eerste lid, blijkt op grond van verrichte geluidsmetingen of geluidsberekeningen of wordt voldaan aan:
de waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.4.2, 22.3.4.3 en 22.3.4.4; of
de van toepassing zijnde geluidswaarden van de omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift. In het rapport wordt aangegeven welke voorzieningen worden getroffen om te voorkomen dat de waarden, bedoeld onder a en b, worden overschreden.
TTT
Het opschrift van artikel 22.61a wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUU
Het opschrift van artikel 22.62 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVV
Het opschrift van artikel 22.62a wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWW
Het opschrift van artikel 22.63 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXX
Artikel 22.64 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is, in afwijking van artikel 22.6322.65, eerste, derde en vierde lid, het geluid door het bieden van gelegenheid voor het tanken van motorvoertuigen van derden, op een geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.4.
07.00 – 21.00 uur | 21.00 – 07.00 uur | |
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten | 50 dB(A) | 40 dB(A |
Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten | 70 dB(A) | 60 dB(A) |
De in het eerste lid opgenomen maximale geluidniveaus LAmax zijn niet van toepassing op laden en lossen in de periode tussen 07.00 en 21.00 uur.
YYY
Artikel 22.65 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is, in afwijking van artikel 22.6322.65, eerste lid, het geluid door een activiteit waarvan agrarische activiteiten de kern vormen, maar dat geen glastuinbouwbedrijf is dat is gelegen in een glastuinbouwgebied, op een geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.5.
06.00 – 19.00 uur | 19.00 – 22.00 uur | 22.00 – 06.00 uur | |
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de vast opgestelde installaties en toestellen | 45 dB(A) | 40 dB(A) | 35 dB(A |
Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten | 70 dB(A) | 65 dB(A) | 60 dB(A) |
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is, in afwijking van artikel 22.6322.65, derde lid, het geluid door een activiteit waarvan agrarische activiteiten de kern vormen, maar dat geen glastuinbouwbedrijf is dat is gelegen in een glastuinbouwgebied, in geluidgevoelige ruimten binnen een in- of aanpandig geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.6.
06.00 – 19.00 uur | 19.00 – 22.00 uur | 22.00 – 06.00 uur | |
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de vast opgestelde installaties en toestellen | 35 dB(A) | 30 dB(A) | 25 dB(A) |
Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten | 55 dB(A) | 50 dB(A) | 45 dB(A) |
Bij het bepalen van het maximaal geluidniveau (LAmax), bedoeld in het eerste en tweede lid, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:
laden en lossen en het in- en uitrijden van landbouwtractoren of motorvoertuigen met beperkte snelheid, in de periode tussen 06.00 uur en 19.00 uur;
laden en lossen in de periode tussen 19.00 uur en 06.00 uur, voor zover dat ten hoogste één keer in die periode plaatsvindt; en
het wassen van kasdekken in de periode tussen 19.00 uur en 6.00 uur.
ZZZ
Artikel 22.66 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is, in afwijking van artikel 22.6322.65, eerste lid, het geluid door een glastuinbouwbedrijf dat is gelegen in een glastuinbouwgebied, op een geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.7.
06.00 – 19.00 uur | 19.00 – 22.00 uur | 22.00 – 06.00 uur | |
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten | 50 dB(A) | 45 dB(A) | 40 dB(A |
Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten | 70 dB(A) | 65 dB(A) | 60 dB(A) |
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is in afwijking van artikel 22.6322.65, derde lid, het geluid door een glastuinbouwbedrijf dat is gelegen in een glastuinbouwgebied, in geluidgevoelige ruimten binnen een in- of aanpandig geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.8.
06.00 – 19.00 uur | 19.00 – 22.00 uur | 22.00 – 06.00 uur | |
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten | 35 dB(A) | 30 dB(A) | 25 dB(A) |
Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten | 55 dB(A) | 50 dB(A) | 45 dB(A) |
Bij het bepalen van het maximaal geluidniveau (LAmax), bedoeld in het eerste en tweede lid, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:
AAAA
Artikel 22.67 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als een activiteit wordt verricht in een concentratiegebied voor horecabedrijven of in een concentratiegebied voor detailhandel en ambachtsbedrijven dat bij of krachtens een voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet vastgestelde gemeentelijke verordening als zodanig is aangewezen en waarin andere waarden zijn opgenomen dan de waarden, bedoeld in artikel 22.6322.65, gelden de waarden die zijn opgenomen in die verordening.
Als een agrarische activiteit wordt verricht in een gebied waarvoor bij of krachtens een voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet vastgestelde gemeentelijke verordening andere waarden gelden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) op geluidgevoelige gebouwen, bedoeld in de artikelen 22.6522.67, eerste lid, en 22.6622.68, eerste lid, gelden de waarden die zijn opgenomen in die verordening.
BBBB
Artikel 22.68 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor een drijvende woonfunctie is de waarde 5 dB(A) hoger dan de waarden, bedoeld in de artikelen 22.6322.65, eerste lid, 22.6422.66, eerste lid, 22.6522.67, eerste lid en 22.6622.68, eerste lid, als de locatie van de drijvende woonfunctie voor 1 juli 2012:
CCCC
Het opschrift van artikel 22.69 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDD
Artikel 22.70 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in de artikelen 22.6322.65 tot en met 22.6922.71 en 22.7122.73, blijft buiten beschouwing:
het geluid door de inzet van motorvoertuigen of helikopters voor spoedeisende medische hulpverlening, ongevallenbestrijding, brandbestrijding, gladheidbestrijding en het vrijmaken van de weg na een ongeval;
het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein;
het stemgeluid van bezoekers op het open terrein bij sport- of recreatieactiviteiten;
het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor het primair onderwijs, in de periode vanaf een uur voor aanvang van het onderwijs tot een uur na beëindiging van het onderwijs;
het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang;
het geluid voor het oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of het bijwonen van godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten en lijkplechtigheden, en ook het geluid in verband met het houden van deze bijeenkomsten of plechtigheden;
het geluid van het traditioneel ten gehore brengen van muziek tijdens het hijsen en strijken van de nationale vlag bij zonsopkomst en zonsondergang op militaire terreinen;
het ten gehore brengen van muziek wegens het oefenen door militaire muziekkorpsen in de buitenlucht gedurende de dagperiode met een maximum van twee uur per week op militaire terreinen;
het ten gehore brengen van onversterkte muziek, behalve voor zover daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld; en
het traditioneel schieten, bedoeld in paragraaf 22.3.21, behalve voor zover daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld.
Bij het bepalen van het maximale geluidniveau (LAmax), bedoeld in de artikelen 22.6322.65 tot en met 22.6722.69 en 22.6922.71, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:
De maximale geluidniveaus (LAmax), bedoeld in de artikelen 22.6322.65 tot en met 22.6922.71, zijn tussen 23.00 en 7.00 uur niet van toepassing op aandrijfgeluid van motorvoertuigen bij het laden en lossen als:
EEEE
Artikel 22.71 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als de activiteit wordt verricht op een gezoneerd industrieterrein of op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld, gelden de waarden van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT), bedoeld in de artikelen 22.6322.65, eerste lid, en 22.6422.66, eerste lid ook op een afstand van 50 m vanaf de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht.
FFFF
Artikel 22.72 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in de artikelen 22.6322.65 tot en met 22.6922.71, blijft het geluid veroorzaakt door het stomen van grond met een installatie van derden, buiten beschouwing.
Bij het stomen van grond met een installatie van derden worden maatregelen of voorzieningen getroffen die betrekking hebben op:
GGGG
Artikel 22.73 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De waarden, bedoeld in de in artikelen 22.6322.65 tot en met 22.7122.73, zijn voor zover de naleving van deze normen redelijkerwijs niet kan worden gevergd, niet van toepassing op dagen of dagdelen in verband met de viering van:
festiviteiten die bij of krachtens gemeentelijke verordening zijn aangewezen, in de gebieden in de gemeente waarvoor die verordening geldt; en
andere festiviteiten die plaatsvinden op de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het aantal bij of krachtens die verordening aan te wijzen dagen of dagdelen per gebied of categorie van bedrijfssector kan verschillen en niet meer bedraagt dan twaalf per kalenderjaar.
Een festiviteit die ten hoogste een etmaal duurt, maar die zowel voor als na 00.00 uur plaatsvindt, wordt beschouwd als plaatshebbende op één dag.
HHHH
Het opschrift van artikel 22.74 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIII
Het opschrift van artikel 22.75 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJ
Het opschrift van artikel 22.76 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKK
Het opschrift van artikel 22.77 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLL
Het opschrift van artikel 22.78 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMM
Het opschrift van artikel 22.79 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNN
Artikel 22.80 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is het geluid door een activiteit als bedoeld in artikel 22.7922.81 op een geluidgevoelig gebouw ten hoogste 50 Bs,dan.
OOOO
Het opschrift van artikel 22.81 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPP
Artikel 22.82 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op het bepalen van het geluid Bs,dan, bedoeld in artikel 22.8022.82, is artikel 6.9 van de Omgevingsregeling van toepassing.
QQQQ
Het opschrift van artikel 22.83 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRR
Artikel 22.84 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 22.8322.85, tweede lid, onder b, is deze paragraaf ook van toepassing op trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw dat is toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar:
SSSS
Artikel 22.85 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Onverminderd artikel 22.4122.40 worden voor de toepassing van deze paragraaf als één activiteit beschouwd, meerdere activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die:
TTTT
Het opschrift van artikel 22.86 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUU
Het opschrift van artikel 22.87 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVV
Het opschrift van artikel 22.88 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWW
Het opschrift van artikel 22.89 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXX
Subparagraaf 22.3.6.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig object.
In afwijking van het eerste lid zijn de waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.522.3.6.4, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.422.3.6.3 en artikel 22.24522.235, niet van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig object dat is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor een duur van niet meer dan tien jaar.
In afwijking van artikel 22.9022.92, tweede lid, zijn de waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.522.3.6.4, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.422.3.6.3 en artikel 22.24522.235, ook van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig object dat voor een duur van niet meer dan tien jaar is toegelaten:
In afwijking van artikel 22.9022.92, eerste lid, zijn de waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.522.3.6.4, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.422.3.6.3 en artikel 22.24522.235, niet van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is maar mag worden gebouwd op grond van:
De waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.522.3.6.4, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.422.3.6.3 en artikel 22.24522.235, voor de geur door een activiteit op een geurgevoelig object gelden:
als het gaat om een geurgevoelig object: op of tot de gevel;
als het gaat om een nieuw te bouwen geurgevoelig gebouw: op of tot de locatie waar een gevel mag komen; en
in afwijking van de onderdelen a en b, als het gaat om een woonschip of woonwagen: op of tot de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van het woonschip of de woonwagen.
De waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.522.3.6.4, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.422.3.6.3 en artikel 22.24522.235, zijn niet van toepassing als het geurgevoelig object een functionele binding heeft met de activiteit.
Bij een activiteit zijn de waarden, bedoeld in paragraaf 22.3.6.2, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.422.3.6.3 en artikel 22.24522.235, niet van toepassing op een geurgevoelig object dat:
op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, behoort of heeft behoord tot die activiteit en door een derde bewoond mag worden; of
eerder functioneel verbonden was met die activiteit en waarvoor op grond van artikel 5.96 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit is bepaald dat de waarden en afstanden voor geur niet van toepassing zijn.
Bij de waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.522.3.6.4, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.422.3.6.3 en artikel 22.24522.235, is geen rekening gehouden met de cumulatie van geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen.
YYYY
Het opschrift van artikel 22.96 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZ
Het opschrift van artikel 22.97 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAA
Het opschrift van artikel 22.98 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBB
Artikel 22.99 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als onmiddellijk voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet de geur op een locatie rechtmatig meer bedraagt dan de waarde, bedoeld in artikel 22.9822.100, eerste lid, mag, in afwijking van artikel 22.9822.100, bij het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor:
Voor gevallen als bedoeld in het eerste lid mag het aantal landbouwhuisdieren van een of meer diercategorieën met geuremissiefactor alleen toenemen als:
een geurbelastingreducerende maatregel wordt getroffen; en
de totale geur na het uitbreiden niet meer bedraagt dan het gemiddelde van de waarde, bedoeld in artikel 22.9622.98, en de waarde van de geur die de activiteit onmiddellijk voorafgaand aan het treffen van de maatregel rechtmatig mocht veroorzaken.
CCCCC
Artikel 22.100 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 22.9822.100, eerste lid, is niet van toepassing bij het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor, als de afstand op een locatie gelijk of groter is dan de afstand, bedoeld in tabel 22.3.11, tot de volgende geurgevoelige objecten:
een geurgevoelig object dat een functionele binding heeft met een dierenverblijf in de directe omgeving daarvan;
een geurgevoelig object dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden een functionele binding te hebben met een dierenverblijf in de directe omgeving daarvan;
een geurgevoelig object met een woonfunctie dat op of na 19 maart 2000 is gebouwd:
op een locatie die op dat tijdstip werd gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf;
in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van het dierenverblijf; en
in samenhang met de sloop van een dierenverblijf of bedrijfsgebouw dat onderdeel heeft uitgemaakt van een gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren of voor functioneel ondersteunende activiteiten; en
een geurgevoelig object dat aanwezig is op een locatie waar een geurgevoelig object met een woonfunctie als bedoeld onder c is gebouwd.
Geurgevoelig object met functionele binding of functionele binding tot 19 maart 2000 | Afstand |
Gelegen binnen de bebouwde kom | 100 m |
Gelegen buiten de bebouwde kom | 50 m |
DDDDD
Het opschrift van artikel 22.101 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEE
Artikel 22.102 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 22.10122.103 is niet van toepassing als op een locatie waarop onmiddellijk voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet rechtmatig niet wordt voldaan aan de afstand, bedoeld in dat artikel.
In een geval als bedoeld in het eerste lid mag het aantal landbouwhuisdieren per diercategorie zonder geuremissiefactor of het aantal paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden, niet toenemen en de afstand tot een geurgevoelig object niet afnemen.
FFFFF
Artikel 22.103 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Onverminderd de artikelen 22.9822.100 tot en met 22.10222.104 is bij het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor of zonder geuremissiefactor of paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden, de afstand niet kleiner dan de afstand, bedoeld in tabel 22.3.13.
In afwijking van artikel 22.9722.99 geldt de afstand, bedoeld in het eerste lid, vanaf de gevel van een dierenverblijf.
GGGGG
Artikel 22.104 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor op een locatie rechtmatig niet wordt voldaan aan de afstand, bedoeld in artikel 22.10322.105, mag, in afwijking van dat artikel, bij het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor:
HHHHH
Artikel 22.105 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor het houden van landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor of paarden of pony’s die gehouden worden voor het berijden, op een locatie rechtmatig niet wordt voldaan aan de afstand, bedoeld in artikel 22.10322.105, eerste lid, mag, in afwijking van dat artikel, bij het houden van landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor of paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden:
IIIII
Subparagraaf 22.3.6.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
JJJJJ
Het opschrift van subparagraaf 22.3.6.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKK
Het opschrift van artikel 22.114 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLL
Het opschrift van artikel 22.115 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMM
Het opschrift van artikel 22.116 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNN
Het opschrift van artikel 22.117 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOO
Het opschrift van artikel 22.118 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPP
Het opschrift van artikel 22.119 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQ
Artikel 22.120 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is van toepassing op het opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie, bedoeld in artikel 22.11422.108, het opslaan van substraatmateriaal van plantaardige oorsprong, bedoeld in artikel 22.113, het opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen, bedoeld in artikel 22.11622.110, en het composteren of opslaan van groenafval, bedoeld in artikel 22.11922.113, als:
het opslaan al voor 1 januari 2013 plaatsvond;
de afstand tussen een activiteit en een geurgevoelig object op 1 januari 2013 rechtmatig kleiner was dan de afstand, bedoeld in artikel 22.11422.108, derde lid, 22.11522.109, tweede lid, 22.11622.110, derde lid, of 22.11922.113, derde lid; en
verplaatsing van de opslagplaats of composteringshoop redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Dit artikel is ook van toepassing op het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie in een of meer mestbassins, bedoeld in artikel 22.11722.111, eerste lid, als:
de afstand tussen de activiteit, bedoeld in artikel 22.11722.111, eerste lid, en een geurgevoelig object op 1 januari 2013 rechtmatig kleiner was dan de afstand, bedoeld in artikel 22.11722.111, tweede lid;
het mestbassin voor 1 januari 2013 is opgericht; en
verplaatsing van het mestbassin redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
In een geval als bedoeld in het eerste of tweede lid is artikel 22.11422.108, derde lid, 22.11522.109, tweede lid, 22.11622.110, derde lid, 22.11722.111, tweede lid, of 22.11922.113, derde lid, niet van toepassing en neemt de afstand tot een geurgevoelig object niet af.
RRRRR
Het opschrift van subparagraaf 22.3.6.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSS
Het opschrift van artikel 22.121 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTT
Het opschrift van artikel 22.122 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUU
Artikel 22.123 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De waarden, bedoeld in artikel 22.12222.116, eerste lid, zijn niet van toepassing op de geur door het exploiteren van een zuiveringtechnisch werk waarvoor tot 1 januari 2011 een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking en onherroepelijk was, op geurgevoelige objecten die:
VVVVV
Artikel 22.124 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij het wijzigen van een zuiveringtechnisch werk als bedoeld in de artikelen 22.12222.116, tweede lid, en 22.12322.117, is de waarde van de geur op een geurgevoelig object als gevolg van dat zuiveringtechnisch werk niet hoger dan de waarde voor geur op een geurgevoelig object, voorafgaand aan de verandering, tenzij de waarden, bedoeld in artikel 22.12222.116, eerste lid, niet worden overschreden.
WWWWW
Het opschrift van artikel 22.125 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXX
Het opschrift van artikel 22.126 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYY
Het opschrift van artikel 22.127 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZ
Artikel 22.128 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste een week voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 22.12722.121, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Onverwijld na het wijzigen van de begrenzing of de verwachte datum van het begin van de activiteit worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Het eerste lid is niet van toepassing:
AAAAAA
Het opschrift van artikel 22.129 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBB
Het opschrift van artikel 22.130 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCC
Het opschrift van artikel 22.131 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDD
Artikel 22.132 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Degene die een activiteit als bedoeld in artikel 22.13122.125, verricht, neemt in het belang van bescherming van de bodem maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om verdere verontreiniging van de bodem te voorkomen of te beperken of, als dat redelijkerwijs mogelijk is in samenhang met de activiteit die wordt verricht, ongedaan te maken.
EEEEEE
Subparagraaf 22.3.7.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFF
Het opschrift van artikel 22.137 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGG
Artikel 22.138 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 22.13722.127, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering, als:
In afwijking van het eerste en tweede lid worden de gegevens en bescheiden ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering verstrekt, als het lozen langer duurt dan 48 uur maar niet langer dan 8 weken.
HHHHHH
Het opschrift van artikel 22.139 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIII
Het opschrift van artikel 22.140 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJ
Het opschrift van artikel 22.141 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKK
Het opschrift van artikel 22.142 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLL
Het opschrift van artikel 22.143 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMM
Het opschrift van artikel 22.144 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNN
Het opschrift van artikel 22.145 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOO
Artikel 22.146 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 22.14822.138, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater:
PPPPPP
Het opschrift van artikel 22.147 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQ
Het opschrift van artikel 22.148 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRR
Het opschrift van artikel 22.149 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSS
Het opschrift van artikel 22.150 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTT
Het opschrift van artikel 22.151 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUU
Artikel 22.152 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 22.15122.141, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
VVVVVV
Het opschrift van artikel 22.153 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWW
Het opschrift van artikel 22.154 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXX
Het opschrift van artikel 22.155 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYY
Het opschrift van artikel 22.156 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZ
Het opschrift van artikel 22.157 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAA
Artikel 22.158 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 22.15622.146, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Dit artikel is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van wonen.
BBBBBBB
Het opschrift van artikel 22.159 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCC
Het opschrift van artikel 22.160 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDD
Het opschrift van artikel 22.161 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEE
Het opschrift van artikel 22.162 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFF
Het opschrift van artikel 22.163 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGG
Het opschrift van artikel 22.164 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHH
Het opschrift van artikel 22.165 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIII
Het opschrift van artikel 22.166 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJ
Het opschrift van artikel 22.167 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKK
Artikel 22.168 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 22.16722.157, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
LLLLLLL
Het opschrift van artikel 22.169 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMM
Het opschrift van artikel 22.170 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNN
Artikel 22.171 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van het lozen, bedoeld in de artikelen 22.17422.164 en 22.17522.165, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
OOOOOOO
Het opschrift van artikel 22.172 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPP
Het opschrift van artikel 22.173 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQ
Het opschrift van artikel 22.174 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRR
Het opschrift van artikel 22.175 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSS
Het opschrift van artikel 22.176 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTT
Het opschrift van artikel 22.177 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUU
Artikel 22.178 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.17722.167 worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
VVVVVVV
Het opschrift van artikel 22.179 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWW
Het opschrift van artikel 22.180 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXX
Het opschrift van artikel 22.181 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYY
Artikel 22.182 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.18122.171 worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
ZZZZZZZ
Het opschrift van artikel 22.183 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAA
Het opschrift van artikel 22.184 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBB
Het opschrift van artikel 22.185 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCC
Artikel 22.186 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.18522.175 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
DDDDDDDD
Het opschrift van artikel 22.187 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEE
Het opschrift van artikel 22.188 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFF
Artikel 22.189 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.18822.178 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
GGGGGGGG
Het opschrift van artikel 22.190 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHH
Het opschrift van artikel 22.191 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIII
Het opschrift van artikel 22.192 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJ
Het opschrift van artikel 22.193 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKK
Het opschrift van artikel 22.194 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLL
Het opschrift van artikel 22.195 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMM
Het opschrift van artikel 22.196 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNN
Artikel 22.197 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.19622.186 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die wonen of werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.
OOOOOOOO
Het opschrift van artikel 22.198 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPP
Het opschrift van artikel 22.199 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQ
Het opschrift van artikel 22.200 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRR
Artikel 22.201 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het beginnen of uitbreiden in capaciteit van een activiteit als bedoeld in artikel 22.20022.190 is alleen toegestaan als nieuwe geurhinder op een geurgevoelig gebouw wordt voorkomen.
Het eerste lid is ook van toepassing op het wijzigen van de activiteit, als die wijziging leidt tot een grotere of andere geurbelasting ter plaatse van een geurgevoelig gebouw.
SSSSSSSS
Het opschrift van artikel 22.202 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTT
Artikel 22.203 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.20222.192 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
UUUUUUUU
Artikel 22.204 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater vindt het slachten van dieren en het broeien, koken of pekelen van daarbij vrijkomende dierlijke bijproducten inpandig plaats.
Te lozen afvalwater kan worden geloosd in een vuilwaterriool, als dat afvalwater afkomstig is van:
het bewerken van dierlijke bijproducten; of
het reinigen en desinfecteren van ruimtes waar een activiteit als bedoeld in artikel 22.20222.192 is uitgevoerd.
Het afvalwater wordt niet geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool.
Vethoudend afvalwater dat wordt geloosd, wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door:
een vetafscheider en slibvangput volgens NEN-EN 1825-1 en NEN-EN 1825-2;
een vetafscheider en slibvangput die zijn geplaatst voor 14 september 2004 en zijn afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd; of
een flocculatieafscheider die is geplaatst voor 1 januari 2013 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.
In afwijking van NEN-EN 1825-1 en NEN-EN 1825-2 kan met een lagere frequentie van het legen en reinigen dan in die normen vermeld worden volstaan als dit geen nadelige gevolgen heeft voor het doelmatig functioneren van de afscheider.
Het afvalwater wordt niet door een biologische zuivering geleid.
Dit artikel is niet van toepassing op afvalwater afkomstig van wonen.
VVVVVVVV
Het opschrift van artikel 22.205 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWW
Het opschrift van artikel 22.206 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXX
Het opschrift van artikel 22.207 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYY
Het opschrift van artikel 22.208 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZ
Het opschrift van artikel 22.209 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAA
Het opschrift van artikel 22.210 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBB
Het opschrift van artikel 22.211 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCC
Het opschrift van artikel 22.212 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDD
Het opschrift van artikel 22.213 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEE
Het opschrift van artikel 22.214 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFF
Artikel 22.215 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 22.21422.204, tweede lid, is deze paragraaf ook van toepassing op slagschaduw door een windturbine in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw, dat is toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar:
In afwijking van artikel 22.21422.204, eerste lid, is deze paragraaf niet van toepassing op slagschaduw door een windturbine in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is maar mag worden gebouwd op grond van:
GGGGGGGGG
Het opschrift van artikel 22.216 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHH
Artikel 22.217 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 22.21622.206 is niet van toepassing op slagschaduw door een windturbine in een slagschaduwgevoelig gebouw dat een functionele binding heeft met de windturbine.
IIIIIIIII
Artikel 22.218 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een agrarische activiteit is artikel 22.21622.206 niet van toepassing op slagschaduw door een windturbine in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw dat:
op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet of een voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet aangevraagde omgevingsvergunning behoort of heeft behoord tot die agrarische activiteit en door een derde bewoond mag worden; of
eerder functioneel verbonden was met die agrarische activiteit en waarvoor op grond van artikel 5.62 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is bepaald dat regels voor slagschaduw niet van toepassing zijn.
JJJJJJJJJ
Het opschrift van artikel 22.219 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKK
Het opschrift van artikel 22.220 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLL
Het opschrift van artikel 22.221 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMM
Het opschrift van artikel 22.222 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNN
Het opschrift van artikel 22.223 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOO
Het opschrift van artikel 22.224 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPP
Het opschrift van artikel 22.225 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQ
Het opschrift van artikel 22.226 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRR
Het opschrift van artikel 22.227 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSS
Artikel 22.228 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.22722.217 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
TTTTTTTTT
Het opschrift van artikel 22.229 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUU
Artikel 22.230 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het beperken van verontreiniging van de bodem, vindt traditioneel schieten plaats boven een bodembeschermende voorziening, als bij het schieten hulzen van verschoten munitie vrijkomen.
De voorziening voor het opvangen van afgeschoten kogels, bedoeld in artikel 22.22922.219, is opgesteld boven een bodembeschermende voorziening.
VVVVVVVVV
Het opschrift van artikel 22.231 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWW
Het opschrift van artikel 22.232 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXX
Het opschrift van artikel 22.233 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYY
Het opschrift van artikel 22.234 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZ
Het opschrift van artikel 22.235 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAA
Artikel 22.236 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het college van burgemeester en wethouders wordt ten minste vijf dagen voor het begin van de herstelwerkzaamheden, bedoeld in artikel 22.23522.225 geïnformeerd over de begindatum.
Het college van burgemeester en wethouders wordt ten hoogste vijf dagen na beëindiging van de herstelwerkzaamheden, bedoeld in artikel 22.23522.225 geïnformeerd over de einddatum.
BBBBBBBBBB
Het opschrift van artikel 22.237 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCCC
Artikel 22.238 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.23722.227 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
DDDDDDDDDD
Het opschrift van artikel 22.239 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEE
Het opschrift van artikel 22.240 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFFF
Artikel 22.241 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.24022.230 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
de grenzen van het terrein;
de ligging en de indeling van de gebouwen;
het gebruik van de te onderscheiden ruimten;
de ligging van de bedrijfsriolering;
op welke punten welk afvalwater wordt geloosd;
of de punten waarop afvalwater wordt geloosd, zijn aangesloten op het eigen vuilwaterriool of een schoonwaterriool; en
op welke lozingsroutes het eigen vuilwaterriool en een schoonwaterriool uitkomen;
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
GGGGGGGGGG
Het opschrift van artikel 22.242 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHH
Het opschrift van artikel 22.243 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIII
Het opschrift van artikel 22.244 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJ
Het opschrift van artikel 22.245 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKK
Het opschrift van artikel 22.246 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLL
Artikel 22.247 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.24622.236 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
de grenzen van het terrein;
de ligging en de indeling van de gebouwen;
het gebruik van de te onderscheiden ruimten;
de ligging van de bedrijfsriolering;
op welke punten welk afvalwater wordt geloosd;
of de punten waarop afvalwater wordt geloosd, zijn aangesloten op het eigen vuilwaterriool of een schoonwaterriool; en
op welke lozingsroutes het eigen vuilwaterriool en een schoonwaterriool uitkomen;
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl;
gegevens over de lozingsroutes; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
MMMMMMMMMM
Het opschrift van artikel 22.248 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNN
Het opschrift van artikel 22.249 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOO
Het opschrift van artikel 22.250 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPP
Het opschrift van artikel 22.251 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQ
Het opschrift van artikel 22.252 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRRR
Artikel 22.253 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.25222.242 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl;
per dierenverblijf voor het houden van landbouwhuisdieren:
per dierenverblijf waar landbouwhuisdieren met geuremissiefactor worden gehouden,:
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
SSSSSSSSSS
Het opschrift van artikel 22.254 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTT
Het opschrift van artikel 22.255 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUU
Het opschrift van artikel 22.256 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVV
Het opschrift van artikel 22.257 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWWW
Het opschrift van artikel 22.258 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXX
Het opschrift van artikel 22.259 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYY
Het opschrift van artikel 22.260 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZ
Het opschrift van artikel 22.261 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAA
Het opschrift van artikel 22.262 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBB
Het opschrift van artikel 22.263 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCCCC
Het opschrift van artikel 22.264 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDD
Het opschrift van artikel 22.265 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEE
Het opschrift van artikel 22.266 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFFFF
Het opschrift van artikel 22.267 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGGG
Het opschrift van artikel 22.268 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHH
Het opschrift van artikel 22.269 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIII
Artikel 22.270 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteiten, bedoeld in de artikelen 22.26122.251 tot en met 22.26922.259, zijn de beoordelingsregels, bedoeld in de artikelen 8.9 tot en met 8.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, van overeenkomstige toepassing.
JJJJJJJJJJJ
Het opschrift van artikel 22.271 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKK
Het opschrift van artikel 22.272 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLLL
Artikel 22.273 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het aandachtsgebied van een weg, met inbegrip van een spoorweg die is verweven of gebundeld met delen van die weg, bedoeld in artikel 22.27222.262, eerste lid, strekt zich aan weerszijden van de as van de weg uit tot de volgende afstand, gemeten vanaf de buitenste rijstrook of spoorstaaf:
Het aandachtsgebied van een spoorweg die niet is verweven of gebundeld met delen van een weg, bedoeld in artikel 22.27222.262, eerste lid, strekt zich aan weerszijden van de as van de spoorweg uit tot de volgende afstand, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf:
Als zich langs een weg of spoorweg een aandachtsgebied bevindt dat bestaat uit delen met een onderling verschillende breedte, geldt voor de aansluiting van de verschillende delen dat het breedste deel over een afstand gelijk aan een derde van de breedte van dat deel, gemeten vanaf het punt van versmalling van de breedte, nog langs de as van de weg of spoorweg doorloopt en met een loodlijn aansluit op het smalste aandachtsgebied.
Aan de uiteinden van een weg of spoorweg loopt het aandachtsgebied door over een afstand gelijk aan de breedte van dat gebied ter hoogte van dat uiteinde. Het aandachtsgebied loopt door langs een lijn die is gelegen in het verlengde van de as van de weg of spoorweg en behoudt de breedte die het had ter hoogte van het uiteinde.
MMMMMMMMMMM
Artikel 22.274 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 22.27222.262, eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een akoestisch onderzoek naar:
het geluid dat geluidgevoelige gebouwen binnen het aandachtsgebied onmiddellijk voorafgaand aan de wijziging of aanleg van de weg of spoorweg ondervinden;
het geluid dat geluidgevoelige gebouwen binnen het aandachtsgebied in de toekomst door de weg of spoorweg zouden ondervinden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsbelasting beperken;
het geluid door andere wegen of niet te wijzigen delen van de weg, als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de wijziging van een weg zal leiden tot een toename van meer dan 2 dB van het geluid op geluidgevoelige gebouwen door die wegen of delen;
de doeltreffendheid van de in aanmerking komende verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat het in de toekomst door de weg optredende geluid op de gebouwen, bedoeld onder 1, de standaardwaarde, zijnde 53 Lden voor een weg en 55 Lden voor een spoorweg, te boven zou gaan of om te voorkomen dat het geluid op geluidgevoelige gebouwen toeneemt ten opzichte van het geluid onmiddellijk voorafgaand aan de wijziging;
een beschrijving van de voorgenomen maatregelen, bedoeld onder a, onder 4; en
een beschrijving van te treffen geluidwerende maatregelen aan gevels van gebouwen waarvoor het toekomstige geluid hoger wordt dan de standaardwaarde en toeneemt ten opzichte van de situatie voor de wijziging of aanleg, voor zover nodig om te voldoen aan de grenswaarde, bedoeld in tabel 3.53 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
NNNNNNNNNNN
Artikel 22.275 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.27222.262, eerste lid, wordt alleen verleend als de activiteit er niet toe leidt dat de grenswaarde 70 Lden wordt overschreden.
OOOOOOOOOOO
Artikel 22.276 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.27222.262, eerste lid, worden voorschriften verbonden die ertoe strekken dat:
maatregelen als bedoeld in artikel 22.27422.264, onder a, onder 4, worden getroffen, als deze doelmatig zijn; en
maatregelen als bedoeld in artikel 22.27422.264, onder c, worden getroffen.
PPPPPPPPPPP
Het opschrift van artikel 22.277 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQ
Het opschrift van artikel 22.278 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRRRR
Het opschrift van artikel 22.279 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSS
Het opschrift van artikel 22.280 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTT
Artikel 22.281 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor zover de in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet gestelde regels over het voor een activiteit als bedoeld in artikel 22.28022.270 bij omgevingsvergunning afwijken van regels in dat tijdelijke deel de verplichting bevatten om als de activiteit niet in strijd is met die regels de omgevingsvergunning te verlenen, wordt deze verplichting gelezen als een bevoegdheid.
UUUUUUUUUUU
Artikel 22.282 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 22.28022.270 die in strijd is met de in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet, gestelde regels over afwijking, kan de omgevingsvergunning toch worden verleend als de activiteit niet in strijd is met regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of het voldoen aan een uitwerkingsplicht in dat tijdelijke deel.
Op de beslissing of een omgevingsvergunning met toepassing van het eerste lid kan worden verleend, zijn van overeenkomstige toepassing:
artikel 8.0b, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
artikel 8.0c, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving; en
artikel 8.0d, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
VVVVVVVVVVV
Artikel 22.283 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op het verstrekken van gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning die is vereist op grond van:
het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet;
artikel 22.28022.270 van dit omgevingsplan;
een andere gemeentelijke regeling dan dit omgevingsplan in samenhang met artikel 22.8 van de Omgevingswet; of
artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.
WWWWWWWWWWW
Het opschrift van artikel 22.284 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXX
Het opschrift van artikel 22.285 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYY
Artikel 22.286 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 22.28022.270 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
het beoogde en het huidige gebruik van de locaties en bouwwerken waarop de aanvraag betrekking heeft;
een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop:
de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak;
de situering van bouwwerken ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde;
de wijze waarop de locatie wordt ontsloten;
de aangrenzende locaties en de daarop voorkomende bebouwing; en
het beoogd gebruik van de locatie behorende bij het voorgenomen bouwwerk.
Zo nodig wordt een rapport verstrekt waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld.
ZZZZZZZZZZZ
Het opschrift van artikel 22.287 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAA
Artikel 22.288 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag als bedoeld in artikel 22.28722.277, worden, voor zover het gaat om een archeologisch monument, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een omschrijving van de aard van de activiteit, met vermelding van:
een topografische kaart voorzien van een noordpijl en minimaal twee coördinatieparen, met de exacte locatie en omvang van de activiteit;
doorsnedetekeningen met de exacte locatie, omvang en diepte van de afzonderlijke ingrepen ten opzichte van het maaiveld;
als sprake is van een opgraving, ook als deze alleen bestaat uit een proefsleuvenonderzoek of een proefputtenonderzoek: een programma van eisen voor de opgraving;
als sprake is van een booronderzoek met boren met een diameter groter dan 10 cm: een plan van aanpak voor een booronderzoek;
als sprake is van een zichtbaar archeologisch monument: overzichtsfoto’s van de bestaande situatie en plantekeningen van de nieuwe toestand; en
voor zover de activiteit bestaat uit een bouwactiviteit: funderingstekeningen.
Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een rapport waarin de archeologische waarde van dat deel van het archeologisch monument waarop de activiteit van invloed is, in voldoende mate nader is vastgesteld;
een rapport waarin de gevolgen van de activiteit op de archeologische waarden in voldoende mate inzichtelijk zijn gemaakt;
detailtekeningen met van de afzonderlijke ingrepen:
voor zover de activiteit bestaat uit aanlegwerkzaamheden of een ontgrondingsactiviteit:
als sprake is van een sloopactiviteit: bestaande funderingstekeningen; of
als sprake is van een archeologisch monument onder water: een vlakdekkende hoge resolutie sonaropname van de waterbodem en ultrahoge resolutie sonaropnamen van details.
BBBBBBBBBBBB
Artikel 22.289 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Tekeningen als bedoeld in artikel 22.28822.278 hebben een schaal die niet kleiner is dan:
CCCCCCCCCCCC
Artikel 22.290 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 22.28722.277, worden, voor zover het gaat om het slopen van een monument, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de volgende kleurenfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen sloop:
de volgende tekeningen:
een omschrijving van de sloopmethode en de aard van en bestemming voor het vrijkomend materiaal.
Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een nadere bepaling van de monumentale waarde van het monument aan de hand van cultuurhistorische rapporten, met inbegrip van rapporten over architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie of tuinhistorie;
als sprake is van verstoring van de bodem: een rapport waarin de archeologische waarde van de bodem onder het te slopen bouwwerk in voldoende mate is vastgesteld;
een beschrijving van de technische staat van het monument of het onderdeel van het monument waarop de voorgenomen activiteit betrekking heeft; of
een onderbouwing van de beschrijving van de technische staat aan de hand van technische rapporten, met inbegrip van rapporten over bouwfysische en constructieve aspecten.
DDDDDDDDDDDD
Artikel 22.291 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 22.28722.277, worden, voor zover het gaat om het gedeeltelijk of volledig verplaatsen van een monument, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een beschrijving van de technische staat van het monument of het onderdeel van het monument waarop de voorgenomen activiteit betrekking heeft;
de volgende kleurenfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen verplaatsing:
de volgende tekeningen:
een bestek of werkomschrijving van de wijze van demonteren, van het verplaatsen naar de nieuwe locatie en de herbouw; en
als de activiteit bestaat uit het verplaatsen van een molen; een rapport over de molenbiotoop van de bestaande en de nieuwe situatie.
Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een nadere bepaling van de monumentale waarde van het monument aan de hand van cultuurhistorische rapporten, met inbegrip van rapporten over architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie, tuinhistorie of over de relatie van het monument tot zijn historische omgeving;
als op de bestaande of op de nieuwe locatie sprake is van verstoring van de bodem: een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag door de activiteit zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
een onderbouwing van de beschrijving van de technische staat aan de hand van technische rapporten, met inbegrip van rapporten over bouwfysische, constructieve, materiaaltechnische of preventieve aspecten;
aanvullende tekeningen van de bestaande en nieuwe toestand, met inbegrip van detailtekeningen; of
een opgave van de bij de voorbereiding en het verrichten van de activiteit te hanteren uitvoeringsrichtlijnen.
EEEEEEEEEEEE
Artikel 22.292 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 22.28722.277, worden, voor zover het gaat om het wijzigen van een monument of het herstellen daarvan waardoor het kan worden ontsierd of in gevaar kan worden gebracht, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de volgende kleurenfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen activiteit:
de volgende tekeningen:
een situatietekening van de bestaande situatie, en als de nieuwe situatie daarvan afwijkt: een situatietekening van de nieuwe situatie;
opnametekeningen van de bestaande toestand met voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:
als er gebreken worden hersteld: gebrekentekeningen;
plantekeningen van de nieuwe toestand en van de voorgenomen werkzaamheden, met inbegrip van de te vervangen of te veranderen onderdelen en de te verhelpen gebreken, met, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:
als sprake is van verwijdering van materiaal: slooptekeningen; en
een omschrijving van de aard en omvang van de activiteit in de vorm van een bestek of werkomschrijving, met:
Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een nadere bepaling van de monumentale waarde van het monument aan de hand van cultuurhistorische rapporten, met inbegrip van rapporten over architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie of tuinhistorie;
als sprake is van verstoring van de bodem: een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld;
een beschrijving van de technische staat van het monument of het onderdeel van het monument waarop de voorgenomen activiteit betrekking heeft;
een onderbouwing van de beschrijving van de technische staat aan de hand van technische rapporten, met inbegrip van rapporten over bouwfysische, constructieve, materiaaltechnische of preventieve aspecten;
aanvullende tekeningen van de bestaande en nieuwe toestand, met inbegrip van detailtekeningen;
voor zover er algemene kwaliteitsnormen of uitvoeringsrichtlijnen voor de instandhouding van monumenten op de activiteit van toepassing zijn: een opgave of de voorgenomen activiteit hierop is afgestemd; of
als de activiteit een monument betreft dat een tuinaanleg, parkaanleg of andere groenaanleg is: een beheervisie.
FFFFFFFFFFFF
Artikel 22.293 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag als bedoeld in artikel 22.28722.277 wordt, voor zover het gaat om het gebruiken van een monument waardoor het kan worden ontsierd of in gevaar gebracht, een opgave verstrekt van de maatregelen die worden getroffen om deze nadelige gevolgen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
GGGGGGGGGGGG
Artikel 22.294 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag als bedoeld in de artikelen 22.29022.280 tot en met 22.29222.282 hebben tekeningen een schaal die niet kleiner is dan:
Een detailtekening heeft een schaal van 1:1, 1:2 of 1:5 en is voorzien van een omschrijving van de materiaaltoepassing en de maatvoering.
Uit een situatietekening die is voorzien van een noordpijl blijkt de oriëntatie van het monument op het perceel en ten opzichte van omliggende bebouwing en wegen.
Een plattegrondtekening en een doorsnedetekening bevatten de volgende historische gegevens:
balklagen:
geornamenteerde plafonds, gestippeld aangegeven in plattegronden van de ruimten waar deze zich bevinden;
houtafmeting, balklagen en kapconstructie, aangegeven in doorsneden van de bestaande en van de nieuwe toestand; en
bijzondere ruimten of bouwdelen, direct of indirect betrokken bij de activiteit, aangegeven in plattegronden en doorsneden.
HHHHHHHHHHHH
Artikel 22.295 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De artikelen 22.28722.277 tot en met 22.29422.284 zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument.
IIIIIIIIIIII
Het opschrift van artikel 22.296 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJJJ
Het opschrift van artikel 22.297 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKK
Het opschrift van artikel 22.298 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLLLL
Het opschrift van artikel 22.299 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMM
Het opschrift van artikel 22.300 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNN
Het opschrift van artikel 22.301 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOO
Het opschrift van artikel 22.302 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPP
Artikel 22.303 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of een werkzaamheid als bedoeld in artikel 22.28422.274, eerste lid, die van invloed is op een archeologisch monument kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften worden verbonden, die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet.
Aan een omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit op of in een archeologisch monument in een beschermd stads- of dorpsgezicht kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften over de wijze van slopen worden verbonden.
QQQQQQQQQQQQ
Het opschrift van artikel 23.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRRRRR
Na het lichaam wordt een bijlage ingevoegd, luidende:
/join/id/regdata/gm1586/2024/6b41e85e311d4378bd997d0acfe20add/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/23145eb1553e4288ac02a3f3ebd216af/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/956155a0547d42af9717bab268545649/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/fb77f56032ea4796b29d8ff8926def3e/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/7355c243bdeb4a55bc1cf2dbfa2af774/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/6f9b755a7bf844f186843bf2ee7f3f70/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/197c8e2d598d4d74b1b33cb18ad2357b/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/3ab833eb953648f6a610d532211da92b/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/586f95866118418084b1785114b3631d/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/248c1fdc05f04f969609be589bf4cb45/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/711dfb555d6c40f1a93e001f498fde06/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/f5973384f94f459ba0f8455af4dcbdce/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/4597b238717147c3a64579ac8a54d694/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/fb48fab892204ad99f1aaf173d45f360/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/947061e37d7940cdb80b26f8170c6afb/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/7616d71b2f6c4ed7a0f18fec1244a6b4/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/d10db38f49f24a78bf1770dbc994a1a0/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/26466d89afe748a4a07e3c906a3fc7e5/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/6559708944584cb18733166334ab2143/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/831f416f985642fc84c40e149e3e8765/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/3e2b05fabf76447bb1010ae3b3d7be68/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/7db3f2a1353a4d30b992b092be4068ed/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/e5a180c0b74c4255812767e8a3b24cfc/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/69fac49473094361853200d584481c17/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/8bde321a1cfb479d99f36663804b7adf/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/870c2e8569fe4ffb8a19e34817139437/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/39dda70a388e43ba9ad839568915f510/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/76c436692feb4c35aeaa555911c6146b/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/ad44126fe4c949e6a6832c066a835667/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/e2b56142d06b47d3b2d10d4287e6bdf9/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/39c0151bb0a0449da30ea864c65075ea/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/a458ab05fc2448c3a6be14c90a802c5b/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/b9e4c848520549ccb9bccfc5a4702ab3/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/95037124451f4dfca38841a7bd606245/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/75591477512d48b5b82787b2b3634ec5/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/adad6176ee0448e89bb6705a70504e2a/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/de9a3640061a4d9a8a205c0f562c4155/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/d85686e0491345bd9b1006fc9f0f725f/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/44ee01af965a4c58a5d7f7a347159744/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/4b76f9faa8724a42b621d6a62fbeeb16/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/2fcf4b7b09b44401bffdd3db48afc214/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/27acfbafa054409c9826abe311e1764f/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/8dc505b6255c4e489fdebb3925af14f2/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/c8b118661d944162bb44ae5bd1d7df9a/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/6903ab4374354feb9f87b073e1c04eed/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/c1c9ce2e80c94365b3f7c6faa947a8fc/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/849b0f7e82ca44f496ea78f760d9f391/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/78c5fabbe228434f834c1b81ddeb934f/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/0bc2990f77484da28bcbea4762e7bff3/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/5477bea842e34f679257a15d79d60030/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/fc61e5efb463420e890c948fd516dff8/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/9c901bf0b74749f69271a0619055d120/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/326918a36bb04fa68561b6e357b6973e/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/7196431dd9f7461ba528c47f15495bed/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/6e2fa9b2dc174709bff2b1d1a0b446fc/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/3a29af7ba2774e57bfd385f0b9b0249c/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/be8277dd081d41cb90c129fe26a2e0a8/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/745b174c3bb54b608c5f0d9a965d2525/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/eff3c186158b4067bc3a5bebd1f06788/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/5879729ac2204956ab7e647300d71306/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/240f8e2ad1ab48e29770f4a9d164cfab/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/ff2d4a697ef542d392effa1339512f71/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/16addd7a91174595b09c0e94d17281e7/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/6d2ec56e6d2849caaf2048d7dc05886c/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/05d6013526644801bfc29c0e33e817b8/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/9b1401d988184486b91e42489a3b4347/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/ff37380de0284c67b09f012185f6e538/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/66de341284b541159cf6da596ed50bb8/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/f49594b765624d0189db0bf94f7fee4d/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/43318392f8ae45a0ae4577f8988629da/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/f32c08143b494669a96951190f2c616d/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/948d49929dfe4614ba9d79651fe6f278/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/6ec24c0a74d449edbb1b36651b7a9925/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/e6a55c10bcc9450787edfd87bcda3f2d/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/2a5d35c5f8704bebbfb361b19d9cb39e/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/2fd078818fbb4380a981dba2185193e9/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/e7f04c00fa014001977e00d3005ac05d/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/c19514c17214496085eaff8b9cdf36af/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/4133609895e2410d81be7cc282568fbe/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/6c9b7b0a5d244719aae3a26fbe732cfb/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/f3f97770486f43d097181ce4100f4d19/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/4587e81b4f5a4e5ab817304116acdc70/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/197b9d5a430044c1994031f2c8e914d8/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/7861410dc93c4d95b77fd7ff3244dfe9/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/5043c3ee03174ad8983a473d142e9815/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/4b5c481560394c66afee93b5e9d51a8c/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/fa3bd5a32d1b45bbbc38f111dbc33be2/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/6fe495cd896648f3a8e8b68c38541cdc/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/8e7c2c95d01d4475851ab554928e4ffc/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/b1097ad6261a498a84767e0ae674c2f1/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/685a9dbc07984703b01c05447891faf1/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/f9734966a4ae4f7c8ad6c62857184a0c/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/9bf62edccd41453b9a7709a02e8fa76a/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/d873e21272cd4868b5065add0d9cb72b/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/1eab4f8fcec64753ba2d75554d94ad1d/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/e0e145e260844cd2b0a65a142f6a0dde/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/59c04b1fbefa4557bd04fb0c16d4b5f1/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/00f63a8871a942a1a625a1d1019f6011/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/a234f8398ad24dc3bc9460ad17ecf893/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/cdd74cb96d2a4615984a3595d408e104/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/46f5cb1843fb4257a4fc5ab491a82273/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/597c6157373f41d5afee0ab07894d52f/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/cc43f8b55e0c4533825d955c74192187/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/40a799bc761346e59b0c2cd50ba96e13/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/833ccf6b7dfc45f2a46d10e40822661b/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/6047945198f94420b75dd98312f05891/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/7c3bb8689b8f4f8a9583759d9a98bff8/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/1923d0bac39841e4906cd5118052f8cd/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/82332613466d43cbb3e55c93c00cb726/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/6d789ecd3989422ea8ee4cf4bab21ca4/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/6c2c47bf259d400193d1d645d8ea70dc/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/d39f251d0bac4998b39ae1475321de0c/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/b31bddefd12f4dd08f2dbe17e9aabfa4/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/ac5ccc0e00a046e4882d376b61a09b67/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/7f631d48f9b94039adbb0df9482d1f58/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/b07cde2d80894f58bf672e2be1c9650a/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/55cdace4ed9e43c68abcf17260b84175/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/2f77de58b29f46c7850868a0ccc99592/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/fa0f6220e8354a38a6ec29018beedc61/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/60484dd26958464eb2fee3544b00e551/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/b4cb161dfd674a93899e2de7d0e3a528/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/8d282c655e29469fa63f2433dfc0b35b/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/86b63a1fdae54bc99eb00b95af84b2c2/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/8395293ec3d14a568dd2241572c32471/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/92527fbe39d54a80a022db6b6fb5dcae/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/c9893c763b864a8792f23d09b8eb8e26/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/6bb3a4d6cc9644de88e12678b5b390e3/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/4149055e5f054851a50d3c3c86b17c66/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/817bf47a7d4e4b11807cf14526504549/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/d5f5b14398634f07958aef2d4ace289d/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/917f220ac3f84c189c981d3e97fd90af/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/c1cf4e4f33f7496ca306a4ee379ad369/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/14decaabacb54d12be3fb96fbf598b2c/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/01808a91884b467d860cd97029b08b3b/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/0a9ef2ab00774a09b068303bd0d8f81e/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/e296829f187842f2b7ffb004c8d0fb2d/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/c5ea1f00d7de4ad49cc8ecb9d59b8088/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/bc87fb12a54841208ea6ee683e946c3c/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/8bc933d636834b51b8a85b8cc04410fd/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/ba6f2a15e3eb4bfe982c67b2583ae7bd/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/811d45fbc1144e18af7f1afc60d2fc15/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/b47e91d6e4a244179efd724e4f44bbfd/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/150f3c0dd2074bad8a282554a021a3ce/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/0b090e2050a64957ac8495cd9d608588/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/eb25efbc2b7147c692efc67445109b1d/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/2a19d630993e4d148074450a4d2121dc/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/d24f3d6e06234e9e818206c70f9bad02/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/4470451495a54a73b3668e4ce38e05cf/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/b644a3cef431455ab8683c1755372633/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/b7b11c461df7467fb30329476a883a8b/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/21b70c8e4e464496bb61df8680c306ca/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/a26246342cae4fe2a5dd83d377489cad/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/29daa6f0a4f746228d7d49af6c7f267b/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/3b727e0cfb024e32b4f4bca72d177ea6/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/3a85536365fb4f3fb3793d194fa51847/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/65a4b5aca6f14daa8c5ba6c85591201b/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/108dead582a24f3b969e775f4660403c/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/fda2d4f7e1564c21979ac3c786b84824/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/5893844ac5e84c3a81151f3492739787/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/1856cbe07c8b4f3f8c508c2380dc0c00/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/23ac6e7915f247a8886529842c9f97d5/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/de230f716b334652987e5265b1644b22/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/460eeb4ab2c1499b91182e4d20152ba2/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/9b3810b210ba44c6a826efb9e18f4029/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/3e3db17f661f44d7816b0617020cdb9c/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/ebd0698ec45643d9abf7c919b7fe3154/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/1e5b4f0c57fc43a0b63e48b8a88005fb/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/1170f788456e4fe3ba0fb5050f81420d/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/1e42528e28754987b8b5f61d8f81707c/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/f20148d8ecf445b5a19d7c4f4f4fc663/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/2125dc24b7e04cabb45aed622cd3d45a/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/7e0c0b2d26704eafaecaa54cda8aa365/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/0cfc3f2758b944cc89dc902f0c972d94/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/30c1879e6a724eff95c737283faa252c/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/a332f2f789454515b82cfa21468a15d3/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/c6655248c293456c9998aaebc9fc5663/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/30601adeb2f64ad0986a490a6e014fb5/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/caf71ee7a1f64bffa7f7d25e1942f51a/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/35953e7704214134b1251998d8505022/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/7f045613d4874da69d3a12b22f4beea5/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/4a69a6f35886461ab1876f6eba1e4939/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/bfa509886dc9418aace548e13578f088/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/e4374f6cdd394ddd97f0b1ce457479fa/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/65f4c7bd10b94de697c19946c7e51862/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/2e6e93aaf9b641db8a9449e071aeb442/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/09abafcb4c96476b9cdf73a769e3e13d/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/47b8dc81f38043c0b6c1db6293f52d56/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/96e6a195ddfe4e6d9392ad04db68c525/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/e9db0ae35cb1438c9a1d440a03c17c1e/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/135e19f24bde43499e1959efb29f42e4/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/0e9bd3a6e3874cdd9e5684e00b0b028e/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/2dafd5b6a1e64cd8a5d4edc2c8ce0dda/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/c0940179e2d145178a34c6edfd7e1a61/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/3ae4ad5f943e4cb1bef0769d09bb65bc/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/b0af36557a9447868f7725a076775a25/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/51f62ea410164ed59a4dca7b1c480d2a/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/7bd7489959cf482788bbcf6dfb3c045f/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/a62f42b1d4754741a213e40a1f364a8e/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/b1094efbaec445ee8e8ce5c7efc537d3/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/020e004c144e4b71bbe0e8119f307f58/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/3c73bd8f79634746bff5469f72c5156d/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/ec11561edf6c4b95b344f56a2f505e83/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/90ae230de4c44e439c7b24739a36412c/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/f762ee7b282c48598442c6d054cda220/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/1e63e627df0f47bbb035684dbd0e2fa5/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/312dd80a6dac45d6acfd7cd8ea0c22d2/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/daf16e9b745d4b2b93bbaa183a314a91/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/296d1a0daa8d4a0db2be1113dd1dd5f7/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/781cc67419394f1192108893fd5a85e2/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/0da6c91c61ac4bde9d182ba08c3bbf53/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/caba6daf377041379d69bd05548377f5/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/6f478400ceea4acc9319dbe49610f52b/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/92cf9d38102544578e33d8f26875ddd3/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/a6addb00b9d3433e85462731f4367e77/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/f4d95e2df46c46ebbef064ef3889b631/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/b6ffc63d0785415a99881dba23cfe919/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/0cf18451f2464e6e9215cd05d18b21cb/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/e918193d3a96439dae50123eca0c81c8/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/9032c56f829a4399a3fc6eab6487be86/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/e9f097fb11414c6ca3cc371a9d8a84e9/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/cad0eb788b5148559e497b20ac70d795/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/b1b52b6287124218899a69ff284a82c3/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/ce3cb66f522943d488e399a61afa50a7/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/4649e753bb0c4a28979076f765f1a04b/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/b0c92e4a19f64772965af6a8b5fc7a55/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/13c85760805b4548a7fddbd580ed3621/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/93a7416fefa94d7ab6ee341b7f974924/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/46243086a5524ec6a090a6558fed5357/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/826a3fe0565544a49b6c72c2980efdb1/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/12a5bd2a37944a239947f1f7ac6ddffc/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/1edd2e2b5bbf420eaa2a6fdfc9318275/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/dcd27db37d73408bbe532bad39ccf1d8/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/7ff256e087b8496f90956b1e82eb6829/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/9055d16d0c694c95b8a6b58701ef9702/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/515ceb22bfeb4f4c86ffe165de9ec1ab/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/1fffc855d4e247aebd032d336ec941e1/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/1c2663ce80844c218291f79b039eaac2/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/41da4f582075429db0b8382549da376f/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/eb84134d3eb04b3eb518b20e3e152b35/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/6a1f2498b2c3428f8be054fe86c7b377/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/3457410099c24b1a8dfda1667ebe5906/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/f97e9c3d689b4afa9491019865c386f9/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/a067c4fd3955496faef63f1c45455ee3/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/80d9793ffbce402797264b276efde095/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/6d5e9394007c43d596c06a71f4a15e50/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/d7b76aa5461c4997ac47d8f00cf8ff79/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/c12a79ab308d4cc382a8bfaf4194ed2e/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/b241dacc895d447cbc62bf64c93a47a2/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/cb3cf66d53114a47921717c816f1fc47/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/5ac9a83b416440e7839fb195dee4aaff/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/c6c496995f3f4ebba7566b7cefa68411/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/f050f959d4254102b817b9dc129d7269/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/fb770e9413b540c397d44e41f3673fa2/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/2e014deb8e734a2084a96bbf0dfa1f2b/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/f30d6bdc7e914e1980c4b407c5ba91ea/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/faa11ac850be4ee49ec0bd6c7c69157e/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/57ac88881c154eefb6a6f9fc851a84f2/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/ff27fb925d3b4e839e9a8c5d63d4f4f6/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/13d3d8b30ac449e39de2d1f8ae270357/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/b0fbe41de91847d591e3c3b4e958e20b/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/37296dc5711e482190db4d66204bd57d/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/a5b4603249694a589c2e6d1c6ab4fd74/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/873077fd1d35459ebf833080052c1e45/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/f6106a79c30b45c9a58437775ebb0478/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/7607a5e72fe946edb1ff0491e43ac06b/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/69ccc29ca3df49bc88e6c5045c415e46/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/70d8e128533c45e381d09d0114174e76/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/356e9486a93d4341956ffdea5b572988/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/48d9873c36db49c680ada011521f3008/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/5ecfd8b0e469410786975f33bcbfcb55/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/5c88b9d301264c41a3070135f60e0ccc/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/d89b1e958c6e4ba3bf63e9d92302ae86/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/28d617ee36af42daab640eb799e59bbe/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/c02dc097a7ed4b5895fc0cf8d6075870/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/f92be805c2334a17959cb4cafc9b9cf4/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/a02fbfb94b9f4081a13d7df148ddf356/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/55be5603720a453da1c9106c922cbd27/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/91fb9990b0934669bd95f9076082569b/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/5d969aaf7c064fc980072624e6af6be9/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/feb7a5c0300a41378ed959691e65de37/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/770239e3070346da980c5a6a30c3a228/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/afb348c7c8984561b38a52a89452d684/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/24f70e1b5c1148a2bfb4736509451c6b/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/86b1791b62364bb4ba41654957c947ab/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/97b7b6e80579423baa17c95b212e047b/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/b98c9663566a4a0abf2f6553fc6486f8/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/26dd7a2eb6514b7b813aaebdb7d065bd/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/9020d3f9a0c041b2b27154782532d7f3/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/d884e91117f54bb4a9d0f7fa186eef66/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/1a6d0a5bd76c4b7ab4c677938e31071e/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/977617a62294425f9107b1022c1f8186/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/881307a80e6648369b308e52bc5a8697/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/cf9bce0d0f2449ccb523a299d4b446fa/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/2c54d9f6ac0d46fbaf55bdabd39a001f/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/6255d57f073b44359f05083066b81581/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/23c3f8c631fa48218e1d5a0790e0f796/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/2fc8ac98cb9f441b9121ce37548896e6/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/d5b7d7db53d4497d83e7cfd477d7ed67/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/b35e76bc84a1414a8e857ba0601aaf60/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/284f265388404a4caef72a9906f1aea2/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/dbf00f1811a141e999416c2c7ee74894/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/2429db60627246b98441d9696d712c59/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/d7c56a82912341c281fa6c2350719d68/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/bc1a54cebe164b869c7da2fcd48e8521/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/34e717bd766f445a8f66d9147449d7f2/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/3ad60a0ec2ea4102b4e4c13383f5487b/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/72dc7725962b43b4bdd95592f01568f3/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/f5a32099d88c45beb7d268f60aa17e9e/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/7b14222d26ca406c805236f326e33549/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/48fa6c698fba4267b9da65eaa84cbe5a/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/e260ac6969504ac6a4143aa6c57f8de0/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/c73c739a746640a4b507d9d3f716c2fe/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/119c5c993b5e4135938b09186ec11d55/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/2cf15be237c5489d8716eae508fe8cdf/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/7f81e87597874776b845336b0971e7b6/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/77fb58b195e84858ac4f5e7b1a90f837/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/f564aa1f927a431abbc28c9900b2eeff/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/af3149635e8245d6b18d7660e58a4348/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/c9e4f15725774671b33956542b1d30a9/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/f3306c7bd67847cb825e9b8a9bf05f7e/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/debd2f87d2b24554900d95b5063d962c/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/61f06ec58ccf4a3e98462edfbbca16c6/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/7dc38f89589e4d699d7eaddbd6a3e72e/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/0b49b4f8729a4a308446eff2a0026956/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/dc131b1e1f0441479693ca4c6df576d3/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/8d853f2bf02c4901b51efb95d6621c9b/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/f641a7166c5c4eb084b2442bffbd9285/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/38d7a63055644ca5b0758afe5dd83d62/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/9e5dde9292ef4900a1f73d2c7dc07cc3/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/6233ade18c334077a496a85d0f15a544/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/6439c6091ee24d6a8adf72995c13b115/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/7aa35b2da6824595ac7a0a28732d0dc2/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/ff7b95e366914b97a678336c29e293bc/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/4252251e7a3a414c991ca314b430ddd8/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/cf087c78c1fb45e49d8ad95822a2e790/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/9a70547e60754d52a86d1003bab66842/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/1de6c4d93bd54318ac12eed447e15e1e/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/15e63c98b4854303aada412dfab28be7/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/964ffd5089d9429e929832cc7c2a3916/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/9dfd52474ffc4b1ca398896e3e742214/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/8f57e973b1ed4f61b8324afbdb3af378/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/b5075f1bd7ce41359d7755e1993af553/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/3dfedb21c95a4266a9e143f6a9e83013/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/b5ee0b3915454dae8043b289a63f4643/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/25def37f2aa0456e9a4c2949f9ae7da3/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/4787ca2b19ac4445a182ae59ebde2aff/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/cc13e01eb12c42d9bb0898575140d2f8/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/ddc6699b16e8472b87cdbaa428747b58/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/5921dbe4e4f7428abb510904001853e3/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/05af25d640da43be99018309cfd82d86/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/ed02b3ac9a5649099b67c09de71799ee/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/79c97a907c7c4682b3067de09607373c/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/dc70a885f134437ebbc5cc051dcaf513/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/319172ff29cf4cdaa1716a398105e9d6/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/6b742ae5e7334ccf890c8609df991c78/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/d1084ec5461944ed9a4431ed67a571f9/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/bcdc20920c81472dbb02db4851845b6b/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/ab128d8a7b2b49ff9a4548380d924441/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/0612fb0cbf0744d896eff53a2e3e016c/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/352a5148d17e4eb485a83d6ae3eef0de/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/62069990a2af4b39b7e275220ff37648/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/ed89da4662c240ed949cc21dab8366da/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/a6ee73b4d94d48819aed03466f9cf552/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/2a7592a0c7004bc0b3e4e468699945d4/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/92ad5cbd606247ffb9e08a45035d2514/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/5ac63f6889974731b0ec80571a9ab5bf/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/c74ffa7345c34eeb8f1c496e8e491226/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/afb73dffa7db4e28adad4765a122420b/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/825d086753bc49109f6d8c30ec1c9687/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/9fc1363d3fa04edaa54e3316bd818b58/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/08f786c54aaf4ca7bbecec1b0468fdb7/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/90f511b2962c40f38c538503850dd864/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/c34573d46f0248c285c603bc815d7f08/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/eb5eb6120d60496a882772dab7914f1e/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/174a27133daa4f87a9dccb73b00a34ff/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/5ee95ab91e394322aa1893aa2d93c243/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/2576fc8568224f3da76d5b346b785096/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/de1a3392920f4918a8c5320429f5198b/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/c871e04f6a2043b084fb7afe8ca1556c/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/08429c7bc8f5479fa4e0c22ce355fe5d/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/851d793d2ad54a5dadd1dcec241b6d31/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/9bd04d5f13f94ff68c0a685731aacb25/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/ef217297307147aa95892ae1e58bd3ed/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/7a42130d650c41c9a003c921b9d0b165/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/5d1ea68db21a4f5e813063eaba4698ec/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/751c4c7aa3894e36a8c0a843aa9397aa/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/d3623e75e8224ee7a1f314ca9b3e76a2/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/6851b7fe0db342fd9a9710937aaaa93d/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/1b3db59dc8254961af09b7b820d1654c/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/b64a5ae01c1f4fdaa8845caf0a52eaa6/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/177fee49059944ab8874ee2e6270f7f3/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/602f57122b394db19475905ffa304dd6/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/23c301b9a0eb45f48bf94fe1aca73fe8/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/1826d99b11ea485e9bf7bddfa5c8880e/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/03bbc5f20dd94196ad156fa8a248d92d/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/638488d452704453a0b81ee8a8319e62/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/d0446c3072654c33a5391c2999b4491d/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/6366ae38b32740dabafddf63f0f79a5c/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/f21386da97eb4fbb9dc09bc6cdba4e89/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/5a8f9a2567dd445a94fc70ff05cb2b7e/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/dd1748963a9947ffbf00f3207289c878/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/447da881edcc4b7ea4c03a6ca5653a8a/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/14d9a75fe2ef4ab4b6c448dfefaf725f/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/0a9ef290dfb54e1d81f4203bcc85caa3/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/19352793a41e490aa69028c9eb789e1f/nld@2024‑09‑17;12581378
SSSSSSSSSSSS
Het opschrift van bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTT
Na bijlage I wordt een bijlage ingevoegd, luidende:
/join/id/regdata/gm1586/2024/8d48659d7002425f9b732ee038f68b58/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/650826791a40486e9b78ca4cb3e584cb/nld@2024‑09‑17;12581378
/join/id/regdata/gm1586/2024/bd7d244814b84c38ba5c1e5cf0468a2a/nld@2024‑09‑17;12581378
UUUUUUUUUUUU
Voor sectie ' Begripsbepalingen' worden twee secties ingevoegd, luidende:
Ter toelichting een voorbeeld. De functie "sport" kent in de praktijk veel verschijningsvormen. Bijvoorbeeld een sporthal, tennisveld of een voetbalveld. Bij deze verschijningsvormen is in de praktijk vaak een kantine aanwezig. De sportfunctie impliceert daarmee in het spraakgebruik dat ondersteunende horeca in de vorm van een kantine bij recht is toegestaan. In dit omgevingsplan is er voor gekozen om functies zoveel mogelijk op te knippen. Het omgevingsplan bevat een specifieke functie "ondersteunende horeca". Dit artikel regelt dus dat, in het voorbeeld, bij een sportfunctie niet van rechtswege meer een kantine is toegestaan, maar dat de functie "ondersteunende horeca" van toepassing moet worden verklaard om een kantine toe te staan in de sportfunctie.
Ter toelichting een voorbeeld. Dit omgevingsplan bevat algemene regels voor afstanden die rondom een bepaalde activiteit gelden ten opzichte van bepaalde functies. Een voorbeeld is een spuitvrije zone voor gewasbeschermingsmiddelen van 50 meter rondom (onder andere) woningen. Wordt met een vergunning voor een omgevingsplanactiviteit een woning toegestaan op een agrarisch bouwperceel (onder voorwaarde van beëindiging van de agrarische activiteiten op dat bouwperceel), dan kan het enige tijd duren voordat de vergunning is omgezet naar het omgevingsplan. Dit artikel regelt dat op het moment van inwerkingtreding van de vergunning voor de omgevingsplanactiviteit wonen, van rechtswege ook de spuitvrije zone van 50 meter geldt rondom die vergunde woonfunctie.
Omgekeerd geldt dat als met een vergunning voor omgevingsplanactiviteit een functie wordt toegelaten waarvoor op grond van dit omgevingsplan een afstandsnorm geldt met betrekking tot omliggende functies, deze afstandsnorm ook van toepassing is op de omliggende functies rondom de locatie die met de vergunning voor de omgevingsplanactiviteit is toegelaten.
Dit artikel overbrugt dus de situatie dat een vergunning voor een omgevingsplanactiviteit nog niet omgezet is naar een omgevingsplanregeling.
VVVVVVVVVVVV
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het eerste lid van dit artikel zijn de begripsbepalingen van de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en de Omgevingsregeling van toepassing verklaard op hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan. Het gaat om een zogenaamde statische verwijzing. Dat betekent dat latere wijzigingen van de begrippen in de Omgevingswet of de AMvB’s geen invloed hebben op de betekenis van de begrippen in hoofdstuk 22.
Bijlage III bij dit omgevingsplan bevat de overige begripsbepalingen die voor hoofdstuk 22 nog nodig zijn in aanvulling op de begrippen van de wet, de AMvB’s en de Omgevingsregeling.
WWWWWWWWWWWW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het tweede lid bevat een voorrangbepaling voor vergunningvoorschriften in een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit, die met toepassing van het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, is verleend. Het gaat hierbij om een vergunningplichtige milieubelastende activiteit die in hoofdstuk 3 van het Bal is aangewezen en waarbij deze vergunningvoorschriften bevat voor een onderwerp dat naar het omgevingsplan is verschoven. Op grond van het overgangsrecht van artikel 4.13, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijven deze vergunningvoorschriften gelden. De vergunningvoorschriften gelden naast het omgevingsplan. De strengste regel is dan bepalend. Ten tijde van de vergunningverlening zijn juist bewust strengere of soepeler voorschriften gesteld, afgestemd op de locatie. De regels in afdeling 22.3 van dit omgevingsplan zijn niet van toepassing, voor zover zo’n vergunningvoorschrift geldt. De uitdrukking «voor zover» betekent «in de mate dat». Dat houdt in dat alleen die voorschriften van afdeling 22.3 van dit omgevingsplan buiten toepassing blijven waarvoor voorschriften in de omgevingsvergunning zijn gesteld. Als bijvoorbeeld de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit voor geluid alleen voorschriften met waarden bevat, dan blijft artikel 22.6322.65 van dit omgevingsplan met geluidwaarden voor geluidgevoelige gebouwen buiten toepassing. Maar artikel 22.60 van dit omgevingsplan, dat bepaalt wanneer een akoestisch onderzoek gedaan moet worden, is wel van toepassing.
Deze voorrangsbepaling kan relevant zijn voor de volgende onderdelen van afdeling 22.3 van dit omgevingsplan:
paragraaf 22.3.2 Energiebesparing
paragraaf 22.3.3 Zwerfafval
paragraaf 22.3.4 Geluid
paragraaf 22.3.5 Trillingen
paragraaf 22.3.10 Lozen bij maken van betonmortel
paragraaf 22.3.11 Uitwassen van beton
paragraaf 22.3.13 Ontwikkelen of afdrukken van fotografisch materiaal
paragraaf 22.3.19 In werking hebben van een acculader
Dit omgevingsplan voorziet niet in een voorrangsbepaling voor bestaande vergunningvoorschriften of maatwerkvoorschriften op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer die op grond van het algemene overgangsrecht maatwerkvoorschriften zijn geworden en die afwijken van of een nadere invulling geven aan de omgevingsplanregels in dit omgevingsplan. Uit de wetssystematiek volgt al dat een maatwerkvoorschrift voorrang heeft op een algemene bepaling.
XXXXXXXXXXXX
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bijlage I bij het Bbl bevat de begrippen «gemeentelijk monument» en «voorbeschermd gemeentelijk monument». Deze begrippen gelden op grond van artikel 1.121.1, eerste lid, van dit omgevingsplan ook voor dit plan. Deze begrippen worden gebruikt in de artikelen 22.2822.27, eerste en tweede lid, 22.3822.37, 22.28722.277, 22.28822.278, 22.29022.280 tot en met 22.29322.283 en 22.29522.285.
De begripsomschrijvingen van bovengenoemde begrippen zijn toegesneden op de wijze waarop de bescherming van monumenten en archeologische monumenten op gemeentelijk niveau via het toekennen van een beschermde status en daardoor het van toepassing worden van bepaalde regels onder het nieuwe recht van de Omgevingswet vorm krijgt. Dit gebeurt door aan het monument of archeologisch monument in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven en, als het gaat om een voorbeschermd monument of archeologisch monument, door het voor de locatie van het monument of archeologisch monument toevoegen van een voorbeschermingsregel aan dit omgevingsplan via een voorbereidingsbesluit vanwege het voornemen om aan dat monument of archeologisch monument in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven.
Daarmee zouden buiten de reikwijdte van bovengenoemde begrippen vallen monumenten en archeologische monumenten op gemeentelijk niveau die onder het voor de Omgevingswet geldende recht als gemeentelijk monument of archeologisch monument zijn aangewezen op grond van een gemeentelijke verordening of een voorbeschermde status hebben verkregen op grond van een zodanige verordening, en waaraan nog niet direct bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven of waarvoor op dat moment in het omgevingsplan nog geen voorbeschermingsregel is opgenomen. In de praktijk werden onder het voormalige recht onder de begrippen «gemeentelijk monument» en «voorbeschermd gemeentelijk monument» dergelijke monumenten en archeologische monumenten verstaan (hierna samen te noemen: gemeentelijke monumenten «oude stijl»).
Dit gevolg, dat niet is beoogd, kan zich voordoen tot het bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip waarop gemeenten over een omgevingsplan moeten beschikken dat voldoet aan alle eisen van de Omgevingswet. Uiteraard moeten de hier bedoelde gemeentelijke monumenten «oude stijl» gedurende deze overgangsfase wel adequaat worden beschermd. Dit is het geval zolang deze in dit omgevingsplan nog niet zijn voorzien van de functie-aanduiding gemeentelijk monument in het omgevingsplan of, voor zover het gaat om voorbeschermde monumenten of archeologische monumenten, ter zake een voorbeschermingsregel in dit omgevingsplan is opgenomen. Daarbij wordt er voor zover het gaat om voorbeschermde monumenten en archeologische monumenten op gewezen dat die onder de Omgevingswet niet per se eerst via een door een voorbereidingsbesluit toe te voegen voorbeschermingsregel aan het omgevingsplan hoeven te worden omgezet naar een voorbeschermd gemeentelijk monument in de zin van de begripsomschrijving uit bijlage I bij het Bbl. Afhankelijk van het tijdsverloop van de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening en van de procedure om tot vaststelling van een nieuw omgevingsplan te komen, kan er voor deze voorbeschermde monumenten en archeologische monumenten ook voor worden gekozen om deze direct, dus zonder hiervoor eerst een voorbeschermingsregel aan het omgevingsplan toe te voegen, in het nieuwe deel van het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven. Dit zal zich met name voordoen als de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening gedurende hetzelfde tijdvak gaande is als de procedure tot vaststelling van het omgevingsplan. In dat geval kan het zo zijn dat die procedure tot aanwijzing voldoende voorziet in de benodigde voorbescherming en hoeft die voorbescherming niet afzonderlijk met voorbeschermingsregels in het omgevingsplan te worden gecreëerd.
Voor zover het gaat om de continuering van de gelding van de gemeentelijke verordeningen zelf en een eventueel daarin opgenomen vergunningplicht wordt in de bescherming van de hier bedoelde gemeentelijke monumenten «oude stijl» al voorzien door de artikelen 22.4 en 22.8 van de Omgevingswet, zoals die artikelen bij de Invoeringswet Omgevingswet worden toegevoegd. Maar voor een adequate bescherming van deze gemeentelijke monumenten «oude stijl» is ook vereist dat de onderdelen van de artikelen 22.2822.27, 22.3822.37, 22.27622.266, 22.27722.267, 22.27922.269 tot en met 22.28222.272 en 22.28422.274 die betrekking hebben op gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten in overeenstemming met de daarvoor geldende begripsomschrijvingen, ook op deze gemeentelijke monumenten «oude stijl» van toepassing zijn. Artikel 22.2 van dit omgevingsplan voorziet hierin. Daarbij is het uiteraard zo dat als bij voorbeschermde monumenten en archeologische monumenten de uitkomst van de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening is dat wordt afgezien van de aanwijzing, op dat moment de voorbescherming vervalt en niet langer sprake is van een «monument of archeologisch monument waarop die verordening van overeenkomstige toepassing is» als bedoeld in artikel 22.2, eerste lid. Het van toepassing zijn van dit artikel op de hier bedoelde gemeentelijke monumenten «oude stijl» kan dus niet alleen worden beëindigd doordat gedurende de overgangsfase daaraan in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument wordt gegeven of ter zake in het omgevingsplan een voorbeschermingsregel wordt opgenomen (de situaties beschreven in artikel 22.2, tweede lid), waardoor de desbetreffende monumenten en archeologische monumenten rechtstreeks onder de begrippen gemeentelijk monument en voorbeschermd gemeentelijk monument komen te vallen, maar ook doordat de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening uiteindelijk niet tot een aanwijzing leidt.
YYYYYYYYYYYY
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat voor rijksbeschermde stads- en dorpgezichten vergelijkbaar overgangsrecht als artikel 22.2 voor gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten. Bij onder het oud recht aangewezen rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten doet zich in relatie tot de toepassing van de artikelen 22.2822.27, derde lid, en 22.3822.37, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan de situatie voor dat deze bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet buiten de bescherming vallen die deze artikelonderdelen bieden aan rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Deze artikelonderdelen koppelen de bescherming namelijk aan de in het omgevingsplan aan een locatie gegeven functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht maar deze functie-aanduiding zal er op het moment van de inwerkingtreding van de Omgevingswet veelal niet zijn. Dit omdat de systematiek van bescherming van rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten naar oud recht, anders dan onder de Omgevingswet, niet alleen via het bestemmingsplan en welstandseisen in de gemeentelijke welstandsnota verliep, maar ook via het rechtstreeks werkend sloopvergunningenstelsel in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Onder de Omgevingswet is het sloopvergunningenregime voor rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten een onderwerp dat als onderdeel van het omgevingsplan wordt geregeld. Direct bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet is in het algemeen nog niet in een adequaat sloopvergunningenregime in het omgevingsplan voorzien, omdat in bestemmingsplannen nog is uitgegaan van het bestaan van de wettelijke vergunningplicht uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Om te voorkomen dat door het wegvallen van die rechtstreeks uit de wet voortvloeiende vergunningplicht een hiaat in de bescherming van een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht ontstaat, is in artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet bepaald dat totdat het omgevingsplan voorziet in een adequaat beschermingsregime dat voldoet aan de in dat artikellid gestelde eisen, voor het slopen in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Artikel 4.35, tweede lid, van die wet verklaart op deze vergunningplicht de op de vergunningplicht uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht betrekking hebbende weigeringsgrond uit artikel 2.16 van die wet van overeenkomstige toepassing.
Voor de toepassing van de artikelen 22.2822.27, derde lid, en 22.3822.37, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan, zou het ontbreken in het omgevingsplan van de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht met zich brengen dat – zolang in dit omgevingsplan aan een locatie waarvoor een op grond van het oude recht gegeven aanwijzing als rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht geldt – die functie-aanduiding nog niet is gegeven, op die locatie zonder beperking op grond van de artikelen 22.2722.26 en 22.3622.35 van dit omgevingsplan, vergunningvrij mag worden gebouwd. Dit is uiteraard onwenselijk. Artikel 22.3 zorgt dat dit gevolg zich niet voordoet door te bepalen dat de artikelen 22.2822.27, derde lid, en 22.3822.37, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing zijn op deze locaties tot aan het moment waarop daaraan in dit omgevingsplan wel de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven.
Hoewel de achtergrond van de artikelen 22.2 en 22.3 vergelijkbaar is, heeft artikel 22.3 een iets andere opzet dan artikel 22.2. Dit komt door het feit dat voor de begrippen «gemeentelijk monument» en «voorbeschermd gemeentelijk monument» in bijlage I bij het Bbl in begripsomschrijvingen is voorzien. Maar er is binnen het stelsel van de Omgevingswet geen begripsomschrijving voor «rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht». Om die reden is er in artikel 22.3 voor gekozen om de artikelen 22.2822.27, derde lid, en 22.3822.37, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing te verklaren.
ZZZZZZZZZZZZ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel wordt de mogelijkheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften breed opengesteld voor alle artikelen in deze afdeling. Aangezien alle onderwerpen in deze afdeling van landelijke regelgeving zijn overgeheveld naar de gemeente is het onnodig om de maatwerkmogelijkheid te clausuleren. Voorheen bevatten verschillende artikelen van het Bouwbesluit 2012 een uitdrukkelijke mogelijkheid voor het bevoegd gezag om anders te besluiten dan opgenomen in de in het betrokken artikel opgenomen eis. In deze afdeling wordt die mogelijkheid niet voor afzonderlijke artikelen opgenomen, aangezien maatwerk met dit artikel breed openstaat. Het bevoegd gezag kan dus altijd bepalen of in het concrete geval met een gemotiveerd maatwerkvoorschrift kan worden gewerkt. Een uitzondering op het niet meer specifiek benoemen van afwijkmogelijkheden in het artikel zelf is artikel 22.1222.11 over de aansluiting van afvoer huishoudelijk afvalwater en hemelwater. De voorheen in het Bouwbesluit opgenomen mogelijkheid voor het bevoegd gezag om aanwijzingen te geven is voor de duidelijkheid van bevoegd gezag en de gebruiker wel in dit artikel overgenomen. Het is op basis van de brede bevoegdheid om maatwerk te stellen op grond van artikel 22.4 echter ook mogelijk dat het maatwerkvoorschrift in een concreet geval anders moet komen te luiden.
AAAAAAAAAAAAA
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De regels in deze paragraaf gaan over bouwwerken. Zij hebben een relatie met de omgeving waarin dit bouwwerk zich bevindt. De regels over aansluitingen op de diverse distributienetten en waterafvoervoorzieningen en over voorzieningen in het kader van hulpverlening kunnen gezien deze relatie met de omgeving waarin het bouwwerk zich bevindt goed in het omgevingsplan geregeld worden. Als er bijvoorbeeld geen distributienet binnen een bepaalde afstand aanwezig is, kan een bouwwerk daar niet op worden aangesloten. Ook de invulling van de manier waarop in bluswater kan worden voorzien en waar een opstelplaats voor een brandweerwagen het beste kan worden gerealiseerd, is sterk afhankelijk van lokale omstandigheden om het bouwwerk heen. Vanwege deze relatie met de omgeving, het feit dat de inhoud van de regels verder strekt dan alleen het bouwwerk zelf en om geen gat te laten vallen in de verplichtingen zoals die voorheen in het Bouwbesluit 2012 waren opgenomen, zijn deze regels voortaan opgenomen in dit omgevingsplan.
Opgemerkt wordt dat het afsluiten van gebouwen van het distributienet voor gas en aansluiten op een alternatieve warmtevoorziening één van de onderdelen is van de energietransitie in de gebouwde omgeving, en als zodanig is benoemd in het Klimaatakkoord gebouwde omgeving. Het Klimaatakkoord zal in de komende periode worden uitgewerkt, waarbij wordt bezien welke rol wet- en regelgeving kan spelen om te komen tot het afsluiten van gebouwen van het aardgas en het aansluiten op duurzame energiebronnen. Deze nieuwe regels zouden worden gesteld met als doel het fossielvrij maken van de energievoorziening in de gebouwde omgeving, en hebben daarmee dus een ander oogmerk dan de in dit omgevingsplan opgenomen aansluitplichten die met het oog op veiligheid en in gevallen gezondheid zijn gesteld. Regels over de aansluiting op aardgas met het oog op bescherming van het milieu en klimaat zullen in de toekomst mogelijk in het Bbl opgenomen gaan worden en waar nodig voorzien van gemeentelijke maatwerkmogelijkheden. Daarnaast zullen er in hetzelfde kader mogelijk regels gesteld gaan worden over de aansluiting van bestaande bouwwerken op warmtenetten, deze regels strekken verder dan de aansluitplicht voor nieuwe gebouwen zoals deze in artikel 22.1022.9 is opgenomen. Het is goed mogelijk dat gemeenten na aanpassing van deze algemene rijksregels, al dan niet met maatwerkmogelijkheden voor gemeenten, de regels in het omgevingsplan daar op moeten afstemmen of de geboden maatwerkmogelijkheden zullen gaan benutten. De regels in deze afdeling zullen dus naar verwachting de komende jaren ook lokaal ingezet kunnen gaan worden om de energietransitie op onderdelen te instrumenteren.
BBBBBBBBBBBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel heeft betrekking op het repressief welstandstoezicht en was voorheen opgenomen in artikel 12 van de Woningwet. Het uiterlijk van bestaande bouwwerken of te bouwen bouwwerken waar op grond van dit plan geen omgevingsvergunning voor nodig is, mogen niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet gold. Op grond van artikel 4.114 van de Invoeringswet Omgevingswet geldt die welstandsnota als een beleidsregel als bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet. In het voormalige artikel 13a van de Woningwet was opgenomen dat bij een overtreding van artikel 12, eerste lid, het bevoegd gezag de eigenaar kon verplichten zodanige door het bevoegd gezag aan te geven voorzieningen te treffen, dat daarmee werd voldaan aan artikel 12 van die wet. In de systematiek van de Omgevingswet is dit een maatwerkvoorschrift. Op grond van artikel 22.4 kan het bevoegd gezag zo’n maatwerkvoorschrift ook stellen voor het onderwerp welstand. Omdat de vraag of artikel 22.722.6 overtreden is, beantwoord moet worden door de criteria van de welstandsnota te beoordelen, ligt het voor de hand dat het bevoegd gezag door middel van een maatwerkvoorschrift aan de eigenaar van een gebouw duidelijk maakt op welke punten aanpassing nodig is om de ernstige strijd met redelijke eisen van welstand op te heffen.
Als de gemeente geen welstandsnota heeft vastgesteld, gelden er voor de gehele gemeente geen welstandsregels waaraan het uiterlijk van bestaande bouwwerken moet voldoen. Optreden tegen welstandsexcessen is dan niet mogelijk. Op grond van het tweede lid is welstandstoezicht evenmin aan de orde voor door de gemeenteraad aangewezen bouwwerken in daarbij aangewezen (zogenoemde welstandsvrije) gebieden. Op grond artikel 12, tweede lid, van de Woningwet, kon de gemeenteraad die welstandsvrije bouwwerken en gebieden aanwijzen. Deze besluiten zijn in artikel 4.6 van de Invoeringswet Omgevingswet, toegevoegd aan het tijdelijke deel van het omgevingsplan waar zowel voor het repressieve welstandstoezicht (in artikel 22.722.6, tweede lid) als voor de beoordeling van een nieuw te bouwen vergunningplichtig bouwwerk aan redelijke eisen van welstand (in artikel 22.2922.28, tweede lid, onderdeel a.), een uitzondering is gemaakt. Het repressieve welstandsvereiste is niet van toepassing op tijdelijke bouwwerken, met uitzondering van seizoensgebonden bouwwerken zoals strandtenten.
De vraag of het uiterlijk van nieuw te bouwen bouwwerken waarvoor wel een omgevingsvergunning op grond van het omgevingsplan nodig is aan daarop van toepassing zijnde welstandseisen voldoet, wordt tijdens het proces van vergunningverlening getoetst. Zie hiervoor artikel 22.2922.28.
CCCCCCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel stelt een eis voor nieuw te bouwen bouwwerken met een verblijfsgebied. Een dergelijk bouwwerk moet zijn aangesloten op het distributienet voor warmte als de aansluitafstand niet groter is dan 40 m of de aansluitkosten niet hoger zijn dan ze zouden zijn bij een aansluitafstand van 40 m. Die plicht is niet alleen afhankelijk van de aansluitafstand maar ook van de vraag of het in het warmteplan geplande aantal aansluitingen op het distributienet op het moment van het indienen van de aanvraag om vergunning voor het bouwen nog niet is bereikt. Bij een distributienet voor warmte kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een netwerk voor stadsverwarming. Op grond van het tweede lid zal bij een beroep op een daaraan gelijkwaardige oplossing niet alleen rekening moeten worden gehouden met veiligheid maar ook met energiezuinigheid en milieu. Met het tweede lid wordt de toepassing van het gelijkwaardigheidsbeginsel op de aansluiting op het distributienet ingekaderd. In dat tweede lid is aangegeven aan welke energiezuinigheids- en milieucriteria een andere oplossing dan een aansluiting op het warmtenet moet voldoen om in een voorkomend geval als gelijkwaardig aan die aansluiting te kunnen worden aangemerkt. Bij de beoordeling van die gelijkwaardigheid moeten de energiezuinigheids- en milieuprestaties van de aangedragen andere oplossing vergeleken worden met de prestaties bij aansluiting op het warmtenet. Referentiekader daarbij is de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu zoals deze in het warmteplan is opgenomen. De prestaties van het warmtenet moeten daarom voldoende concreet in het warmteplan, als onderdeel van het omgevingsplan, zijn opgenomen. Als, bijvoorbeeld, in het warmteplan alleen gegevens over de CO2-uitstoot van het warmtenet zijn opgenomen en niet over NOx-effecten, dan moeten de milieuprestaties van de te beoordelen andere oplossing alleen voor de CO2-uitstoot worden bepaald en mag NOx niet als factor in beschouwing worden genomen. Als een gemeente voor energiezuinigheid de wettelijk vastgestelde energieprestatiecoëfficiënt (EPC) wil realiseren, dan kan de gemeente in het warmteplan volstaan met de vermelding dat de wettelijke EPC wordt nagestreefd. Aanleg van nieuwe warmtenetten geschiedt veelal in gebieden met een grote bouwopgave (bijvoorbeeld een nieuwe woonwijk met meerdere duizenden woningen). De uitvoering van zo’n bouwopgave en – in samenhang daarmee – van de aanleg van het distributienet voor warmte geschiedt niet in één keer, maar gefaseerd. De uiteindelijke prestatie van het distributienet voor energiezuinigheid en bescherming van het milieu treedt pas op vanaf het moment dat het in het warmteplan aangegeven aantal aansluitingen is bereikt. De beoordeling van de gelijkwaardigheid van een aangedragen andere oplossing moet daarom plaatsvinden op basis van die uiteindelijke energiezuinigheids- en milieuprestaties van het warmtenet, zoals die in het warmteplan zijn aangegeven. Zie verder ook de toelichting op de omschrijvingen van de begrippen distributienet voor warmte en warmteplan.
De in dit artikel opgenomen aansluitplicht op het distributienet voor warmte geldt niet voor het bouwen van drijvende bouwwerken of voor woonfuncties die gebouwd worden in particulier opdrachtgeverschap. Dit sluit aan bij de gelijkluidende uitzonderingen uit het Bouwbesluit 2012. Wanneer er een lokale aansluitplicht gold als bedoeld in het vierde lid van dit artikel, blijft deze aansluitplicht wel van kracht.
Uiteraard staat het een initiatiefnemer daarnaast ook vrij om vrijwillig op het distributienet aan te sluiten.
Het overgangsrecht uit artikel 9.2, tiende lid, van het Bouwbesluit 2012 dat behoort bij artikel 6.10, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 is inhoudelijk ongewijzigd opgenomen in het vierde lid van dit artikel. Dit lid zet de bestaande overgangsbepaling voort, voor die gebieden waar voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 6.10, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 op basis van de gemeentelijke bouwverordening en eventuele daarop gebaseerde nadere afspraken een aansluitplicht op een distributienet voor warmte (stadsverwarming) gold. In die gebieden blijft die aansluitplicht ook met inwerkingtreding van dit omgevingsplan bestaan. Als er na de inwerkingtreding van dit omgevingsplan in een dergelijk gebied wordt bijgebouwd dan geldt de aansluitplicht ook voor deze nieuwe gebouwen. Met dit overgangsrecht wordt rekening gehouden met de bijzondere eigenschappen van een warmtenet. Alleen wanneer in een bepaald gebied de aansluitplicht op een warmtenet over een langere periode is gewaarborgd, is een dergelijk systeem uit het oogpunt van energiezuinigheid en milieu haalbaar. Met gebied wordt bedoeld het gebied waarvoor een gemeente daadwerkelijk een concessie voor de aanleg en exploitatie van een warmtenet aan een netbeheerder heeft gegund. Dit kan ook de hele gemeente zijn. Artikel 22.1022.9, eerste lid, is, als het overgangsrecht nog geldt, dus niet van toepassing. Genoemd eerste lid is wel van toepassing op nieuwe bouwwerken in gebieden waar op het moment van inwerkingtreding van dit omgevingsplan nog geen stadsverwarming is aangelegd en ook geen concessie volgens bovenstaande is verleend.
FFFFFFFFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is een voortzetting van artikel 41a van de Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet, dat een vrijstelling van de archeologische onderzoeksplicht bevatte. Dit artikel voorkomt dat er in dit omgevingsplan een lacune zou ontstaan door het wegvallen van artikel 41a. Het gaat hierbij om bodemverstoringen op huis-tuin-en-keukenniveau. Er worden geen grootschalige projecten mee vrijgesteld. Zie ook de toelichting bij artikel 5.130 van het Bkl.
Het eerste lid bepaalt dat als er in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, regels zijn gesteld over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid (ook wel: aanlegactiviteit), deze regels niet gelden als de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van minder dan 100 m2. Deze activiteiten zijn vrijgesteld van het vereiste om bij de aanvraag om een omgevingsvergunning een archeologisch rapport aan te leveren en van eventuele vergunningvoorschriften in het belang van de archeologische monumentenzorg.
In het tweede lid is bepaald dat als er in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, (voor een locatie) voor bodemverstorende activiteiten een grotere of kleinere oppervlakte dan 100 m2 is vastgesteld voor de vrijstelling van de archeologische onderzoeksplicht, die afwijkende andere oppervlakte geldt. In dat verband wordt erop gewezen dat aan een vastgestelde afwijkende andere oppervlakte, voor zover die minder dan 50 m2 bedraagt, geen praktische betekenis toekomt als het gaat om het vergunningvrij bouwen van een bijbehorend bouwwerk of een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf dat voldoet aan de in artikel 22.2722.26, onder a en b, van dit omgevingsplan gestelde eisen. De vergunningplicht voor een bouwactiviteit op grond van artikel 22.2622.25 van dit omgevingsplan geldt dan immers niet. Een archeologische onderzoeksplicht zal voor die gevallen overigens wel kunnen worden opgelegd via andere omgevingsvergunningen die op grond van dit omgevingsplan kunnen zijn vereist, bijvoorbeeld voor het uitvoeren van graafwerkzaamheden ter voorbereiding van de bouwactiviteit. Hiervoor wordt nader verwezen naar artikel 22.2822.27, vierde lid, van dit omgevingsplan en de toelichting daarop.
RRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTT
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is ongewijzigd overgenomen uit artikel 1, vierde lid, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. Voor de toepassing van de genoemde paragrafen wordt huisvesting in verband met mantelzorg altijd als functioneel verbonden met het hoofdgebouw aangemerkt.
Daarmee wordt bewerkstelligd dat een bijgebouw dat of een aan- of uitbouw die wordt gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg vanwege de expliciet bepaalde functionele verbondenheid met het hoofdgebouw, ook moet worden aangemerkt als een functioneel verbonden bouwwerk en daarmee als bijbehorend bouwwerk als bedoeld in dit omgevingsplan. Daarmee wordt het mogelijk het bijgebouw of de aan- of uitbouw op de grondslag van artikel 22.2722.26, aanhef en onder a, of 22.3622.35, aanhef en onder a, van dit omgevingsplan vergunningvrij te bouwen. In de praktijk blijkt de vraag wel eens te ontstaan of er bij de toewijzing van een eigen huisnummer aan een bij een woning aanwezige mantelzorgvoorziening, nog sprake kan zijn van een bijbehorend bouwwerk. Het al dan niet toekennen van een afzonderlijk huisnummer is echter niet van belang voor de uitleg van deze bepaling.
UUUUUUUUUUUUU
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op grond van dit artikel is het verboden zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken. Als onderdeel van de omgevingsplanregels van rijkswege wordt hiermee de vergunningplicht voortgezet, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover die betrekking heeft op artikel 2.10, eerste lid, onder c en d, van die wet. In afdeling 3.2 van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het Invoeringsbesluit Omgevingswet, is uitvoerig ingegaan op het expliciet maken dat deze vergunningplicht voor een bouwactiviteit ook betrekking heeft op het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk.
Het verbod behoudens vergunning geldt overigens niet als het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de Omgevingswet aangewezen geval. Die vergunningvrije gevallen zijn aangewezen in artikel 2.15f van het Bbl. Bij die aanwijzing gaat het om een landelijk uniforme categorie gevallen waarin geen omgevingsvergunning is vereist voor het verrichten van een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk (zoals bouwen, verbouwen, vervangen of uitbreiden). In zo’n geval is geen omgevingsvergunning vereist, ook niet als de bouw in strijd zou zijn met een in het omgevingsplan gestelde regel. Voldoet een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk niet aan de in het besluit gestelde voorwaarden, dan mag die activiteit niet zonder omgevingsvergunning worden verricht. In aanvulling op de landelijke categorie vergunningvrije gevallen kunnen in het omgevingsplan meer categorieën bouwactiviteiten worden aangewezen waarvoor geen omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit is vereist. In artikel 22.2722.26 van dit omgevingsplan is van die bevoegdheid gebruik gemaakt om bouwactiviteiten die voorheen waren opgenomen in artikel 3 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, onder gelijkwaardige voorwaarden, als vergunningvrije omgevingsplanactiviteit mogelijk te maken. In artikel 22.3622.35 is geregeld dat de onderdelen van artikel 2, bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht, die niet langer landelijk uniform vergunningvrij zijn op grond van het Bbl, op grond van het omgevingsplan onder dezelfde voorwaarden vergunningvrij zijn. Het betreft hier de bijbehorende bouwwerken, erf- en perceelafscheidingen hoger dan een meter en gebruik van bestaande bouwwerken voor mantelzorg. De artikelen 22.2822.27 en 22.3822.37 bevatten uitzonderingen op dat vergunningvrije bouwen als dat bouwen betrekking heeft op monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en archeologisch erfgoed.
VVVVVVVVVVVVV
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel zijn de bouwwerken aangewezen waarvoor de vergunningplicht, bedoeld in artikel 22.2622.25, niet van toepassing is. Met deze categorie van bouwwerken wordt artikel 3 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht, met enkele ondergeschikte aanpassingen en een aanvulling van erf- en perceelafscheiding (hoger dan een meter maar niet hoger dan twee meter), voortgezet. Zoals ook in afdeling 3.2 van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het Invoeringsbesluit Omgevingswet toegelicht, geldt voor deze bouwwerken weliswaar niet de vergunningplicht uit artikel 22.2622.25, maar de overige regels uit het omgevingsplan blijven onverminderd van kracht. Dat betekent dat een bouwwerk onverminderd aan de materiële regels over het bouwen, in stand houden en gebruiken van het bouwwerk moet voldoen. Onderdeel van die regels kan ook een bepaling zijn dat daarvan bij omgevingsvergunning van kan worden afgeweken. Deze binnenplanse vergunningplichten kunnen bijvoorbeeld op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder c, van de voormalige Wet ruimtelijke ordening, in een van het tijdelijk deel uitmakend bestemmingsplan zijn opgenomen. Ook deze binnenplanse vergunningplichten blijven onverminderd van kracht, met als gevolg dat er toch een binnenplanse vergunning nodig kan zijn voor de betrokken bouwwerken. Als zo’n binnenplanse vergunning niet kan worden verleend of als het bouwwerk of het voorgenomen gebruik daarvan, niet voldoet aan andere in het omgevingsplan gestelde materiële regels, is sprake van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. In dat geval is er voor het bouwwerk een buitenplanse vergunning nodig op grond artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet. Net als bij de werking van artikel 3 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht, zijn de betrokken bouwwerken dus alleen maar vergunningvrij als aan alle overige regels over het bouwen, in stand houden en gebruiken uit dit omgevingsplan wordt voldaan. Als op grond van die andere regels een vergunning nodig is, of als het bouwwerk of het voorgenomen gebruik in strijd is met andere regels uit dit omgevingsplan, moet toch een vergunning worden aangevraagd.
Zoals al beschreven betreft het hier een voortzetting van de bouwwerken die in artikel 3 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht waren opgenomen. Op enkele onderdelen zijn daarin wijzigingen aangebracht. Zo is de eis in onderdeel a, onder 3, dat een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan op meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied moet zijn gelegen, niet langer afhankelijk van de gelding van redelijke eisen van welstand voor het betrokken gebied of bouwwerk. Hiermee wordt de praktische toepassing van de regeling verbeterd.
Onderdeel h zondert van de binnenplanse vergunningplicht uit buisleidingen anders dan buisleidingen waarop artikel 2.29, onder p, aanhef en onder 4°, van het Bbl (bij het Invoeringsbesluit Omgevingswet oorspronkelijk genummerd als artikel 2.15f, onder p, aanhef en onder 4°) van toepassing is. Hierdoor ontstaat een vergelijkbare samenhang tussen dit artikelonderdeel van de bruidsschat en het genoemde artikelonderdeel uit het Bbl als de samenhang tussen de onderdelen in de artikelen 2 en 3 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht.
In onderdeel i zijn enkele voorwaarden geschrapt (geen verandering van de draagconstructie of (sub)brandcompartimentering), aangezien die om bouwtechnische redenen gesteld werden en geen invloed hebben op de ruimtelijke kwaliteit van het bouwen zoals die door een omgevingsplan wordt gereguleerd.
WWWWWWWWWWWWW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 22.2822.27 bevat uitzonderingen en aanvullende randvoorwaarden voor de in artikel 22.2722.26 aangewezen gevallen. Gevolg is dat, als uitzondering op de uitzondering, de vergunningplicht uit artikel 22.2622.25 toch blijft gelden voor die gevallen (als niet aan de aanvullende randvoorwaarden wordt voldaan). Deze systematiek is overgenomen uit de artikelen 4a en 5, vierde lid, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. De vergunningvrije mogelijkheden zijn in het kader van de bescherming van cultureel erfgoed beperkt in geval van (voor)beschermde monumenten en archeologische monumenten en rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Artikel 22.2822.27, vierde lid, is een voortzetting van artikel 5, vierde lid, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht, waarbij op basis van de jurisprudentie één wijziging is aangebracht. Artikel 22.2822.27, vierde lid, aanhef, verklaart als hoofdregel de op grond van artikel 22.2722.26, aanhef en onder a en b, van dit omgevingsplan bestaande mogelijkheden om een bijbehorend bouwwerk of een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf te bouwen zonder de op grond van artikel 22.2622.25 van dit omgevingsplan vereiste omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit buiten toepassing, als er op de locatie van het bouwwerk regels gelden als bedoeld in artikel 22.2222.21 van dit omgevingsplan over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. In artikel 22.2822.27, vierde lid, onder a, is de al onder het Besluit omgevingsrecht bestaande uitzondering op deze hoofdregel opgenomen dat deze niet geldt als de oppervlakte van het bouwwerk minder dan 50 m2 bedraagt. Op basis van de jurisprudentie is aan de regeling in dit omgevingsplan een subonderdeel toegevoegd (artikel 22.2822.27, vierde lid, onder b). Per saldo leidt dit nieuwe subonderdeel ertoe dat de vergunningvrije bouwmogelijkheden voor een bijbehorend bouwwerk en een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf op grond van artikel 22.2722.26, aanhef en onder a en b, van dit omgevingsplan in een groter aantal gevallen van toepassing blijven, ook al gelden er op de locatie van het bouwwerk regels als bedoeld in artikel 22.2222.21 van dit omgevingsplan over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. Het nieuwe subonderdeel regelt namelijk dat die vergunningvrije bouwmogelijkheden in dat geval ook van toepassing blijven als het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, een verbod bevat om zonder omgevingsvergunning grondwerkzaamheden te verrichten die nodig zijn voor het verrichten van de bouwactiviteit en daarop regels als bedoeld in artikel 22.2222.21 van dit omgevingsplan over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid, van toepassing zijn. Op het moment dat sprake is van een dergelijk verbod met daarop betrekking hebbende regels over het verrichten van archeologisch onderzoek, is er geen reden om de desbetreffende vergunningvrije gevallen uit artikel 22.2722.26 te beperken. In dat geval is de bescherming van de archeologische waarden op de locatie voldoende verzekerd. De uitzondering op de vergunningplicht uit artikel 22.2622.25 kan dan blijven gelden. De toevoeging van dit nieuwe subonderdeel is een uitvloeisel van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met nummer ECLI:NL:RVS:2014:2066. Bij deze uitspraak heeft de Afdeling kort samengevat geoordeeld dat het bestaan van een vergunningplicht voor een bouwactiviteit een eventuele vergunningplicht voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden die nodig zijn voor het verrichten van de bouwactiviteit onverlet laat. Om die reden is het niet langer meer nodig om de bescherming van archeologische waarden die gevolgen kunnen ondervinden van grondwerkzaamheden in het kader van een bouwactiviteit, te laten plaatsvinden via regels die betrekking hebben op die bouwactiviteit. Het zijn twee zelfstandige kaders. In de voormalige planologische regelingen die onderdeel uitmaken van het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is dit uiteraard nog niet tot uitdrukking gebracht. Om die reden gebeurt dit nu in het nieuwe subonderdeel. Het is aan gemeenten om dit bij het vaststellen van het omgevingsplan verder te regelen en de regels die met het oog op de bescherming van archeologische waarden op een locatie worden gesteld aan het bouwen en het uitvoeren van grondwerkzaamheden in onderlinge samenhang te bezien en desgewenst aan te passen.
In aanvulling op de toelichting op artikel 2.30 van het Bbl (bij het Invoeringsbesluit Omgevingswet oorspronkelijk genummerd als artikel 2.15g) wordt hieronder ingegaan op de instructieregels en instructies die in ieder geval in acht genomen moeten worden bij het in het omgevingsplan aanpassen van de artikelen 22.2622.25 en 22.2722.26 van dit omgevingsplan en de in dit artikel (22.28) opgenomen uitzonderingen daarop voor cultureel erfgoed.
Bij aanpassing van het omgevingsplan moet de gemeente de instructieregels en instructies van de provincie en het Rijk in acht nemen. Bij dit onderwerp gaat het dan in ieder geval om de instructieregels uit het Bkl over het behoud van cultureel erfgoed (artikel 5.130) en werelderfgoed (artikel 5.131), de provinciale instructieregels over werelderfgoed (op grond van artikel 7.4, derde lid, van het Bkl) en de instructies ter bescherming van rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten, bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet (in samenhang met artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet).
Voor omgevingsplanactiviteiten in, aan of op via het omgevingsplan (voor)beschermde monumenten of archeologische monumenten zal het daarbij vooral draaien om de vraag of de activiteit van invloed kan zijn op de monumentale waarden. De omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk valt hier immers één op één samen met de omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een (gemeentelijk of provinciaal) beschermd monument of archeologisch monument. Als een gemeente niet tot een vergunningvrijregime per locatie wil overgaan, ligt een vergelijkbaar regime als opgenomen in artikel 13.11 van het Bal, waarin de vergunningvrije gevallen voor de rijksmonumentenactiviteit zijn aangewezen, voor de hand. In de omgeving van – bij – (voor)beschermde monumenten is in ieder geval relevant de instructieregel in artikel 5.130, tweede lid, onder d, onder 1°, van het Bkl, dat de aantasting van de omgeving van deze monumenten moet worden voorkomen voor zover deze daardoor zouden worden ontsierd of beschadigd. De mogelijkheden om binnen een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht meer omgevingsplanactiviteiten vergunningvrij te maken, worden enerzijds specifiek begrensd door het niveau van bescherming dat ten tijde van de aanwijzing als beschermd gezicht op grond van de Monumentenwet 1988 of de instructie op grond van artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet voldoende beschermend werd geacht. Anderzijds vormt de generieke instructieregel in artikel 5.130, tweede lid, onder d, onder 2°, van het Bkl in algemene zin een ondergrens. Deze instructieregel bepaalt dat aantasting van het karakter van beschermde stads- en dorpsgezichten (ongeacht op welk overheidsniveau deze zijn beschermd) moet worden voorkomen. Hoewel in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 5.130 van het Bkl is opgemerkt dat het tweede lid, onder d, onder 2°, zich in eerste instantie richt op stads- en dorpsgezichten (en cultuurlandschappen) die op initiatief van de gemeente zelf worden beschermd, is de bepaling uitdrukkelijk ook van toepassing op rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Dit is ook nodig, omdat veel aanwijzingen als rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht inmiddels zo’n vijftig jaar oud zijn en de meeste nog op het oude stelsel zijn geënt, waarin van rechtswege een bouwvergunningplicht gold. Daardoor zijn die als instructie aangemerkte oude aanwijzingen in de praktijk niet altijd leesbaar als een actuele en gedetailleerde instructie als bedoeld in artikel 2.34 van de Omgevingswet. De instructieregel in artikel 5.130, eerste lid, van het Bkl verplicht de gemeente in zo’n geval de karakteristieken van het beschermde gezicht aanvullend te analyseren en te betrekken bij de vraag of er ruimte is voor aanvullende vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten. Het ligt niet voor de hand dat er op gemeentelijk niveau generiek veel meer vergunningvrij zal kunnen worden verklaard. Voornoemde instructieregel voor beschermde stads- en dorpsgezichten geldt overigens ook voor eventuele via het omgevingsplan beschermde cultuurlandschappen, iets wat met name in het buitengebied aan de orde zou kunnen zijn.
In het licht van het voorgaande wordt ook nog gewezen op het – ook rechtstreeks de gemeenten bindende – verdrag van Granada. Op basis van artikel 4 van dat verdrag moet het beschermingsregime zo ingericht worden dat het bevoegd gezag ter voorkoming van ontsiering, vernieling of afbraak van beschermd cultureel erfgoed in een passende controle en goedkeuringsprocedure in kennis wordt gesteld van alle plannen tot het slopen of wijzigen («afbraak of verandering») van een (voor)beschermd monument of aantasting van de omgeving van zo’n monument, of waardoor een beschermd gezicht of cultuurlandschap geheel dan wel gedeeltelijk wordt aangetast als gevolg van de sloop van bestaande gebouwen, de bouw van nieuwe gebouwen, of belangrijke veranderingen waardoor het karakter van het gezicht of cultuurlandschap zou worden aangetast. Artikel 14, eerste lid, van dit verdrag vraagt verder in de verschillende stadia van besluitvorming te zorgen voor passende structuren voor informatie, overleg en samenwerking tussen de centrale overheid, de regionale en lokale overheden, culturele instellingen en verenigingen en het publiek (participatie).
In de meeste gevallen zal een preventieve toets aan het omgevingsplan in de vorm van een vergunningplicht met het oog op bovenstaande overwegingen wenselijk blijven. De hoeveelheid activiteiten in, aan, op en bij beschermde monumenten en archeologische monumenten en in beschermde stads- en dorpsgezichten die in een gebied vergunningvrij zullen kunnen worden na aanpassing van het omgevingsplan zal naar verwachting dus ook niet veel afwijken van de mogelijkheden die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet landelijk in het voormalige Besluit omgevingsrecht waren opgenomen.
XXXXXXXXXXXXX
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel regelt wanneer een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk wordt verleend. Het artikel is een voortzetting van artikel 2.10, eerste lid, onder c en d, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Op grond van artikel 22.2922.28, eerste lid, wordt de vergunning alleen verleend als het bouwplan niet in strijd is met de regels die in dit omgevingsplan zijn gesteld over het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken (onderdeel a) en dat het uiterlijk en de plaatsing van het bouwwerk, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota (onderdeel b). In onderdeel a is paragraaf 22.2.4 expliciet uitgezonderd omdat het hier om voormalige rijksregels gaat waar op grond van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ook niet aan getoetst werd bij de vergunningverlening. Daarnaast zijn er in dit omgevingsplan (als onderdeel van de omgevingsplanregels van rijkswege) tal van regels opgenomen die niet over bouwwerken gaan, maar bijvoorbeeld over open erven en terreinen. Deze regels vallen alle buiten het beoordelingskader voor de omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op bouwwerken. Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op de eis dat het bouwwerk niet in strijd mag zijn met redelijke eisen van welstand. Ook deze uitzonderingen zijn een voortzetting van het recht zoals dat gold onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet.
De redactie van het eerste lid sluit aan bij artikel 8.0a, eerste lid, van het Bkl. Het imperatieve karakter («wordt verleend») houdt in dat de vergunning moet worden verleend als het bouwplan niet in strijd is met de daarvoor gestelde regels in het omgevingsplan. Er kunnen buiten het omgevingsplan om dus geen aanvullende redenen worden gehanteerd om een vergunning toch te weigeren. Het limitatieve karakter komt tot uiting doordat «alleen» op grondslag van de in het omgevingsplan gestelde regels het «binnenplans» verlenen van een vergunning mogelijk is. Als het bevoegd gezag op basis van de regels in het omgevingsplan tot het oordeel komt dat vergunningverlening niet mogelijk of (bij beslissingsruimte) niet wenselijk is, moet de activiteit als strijdig met het omgevingsplan worden aangemerkt. In dat geval is sprake van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit geldt dat op grond van artikel 8.0a, tweede lid, van het Bkl, de vergunning alleen wordt verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Voor een verdere toelichting hierover wordt verwezen naar de nota van toelichting bij artikel 8.0a van het Bkl.
Onderdeel c
Op grond van artikel 22.2622.25 is het verboden om zonder vergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken.
Dit onderdeel bevat de aanvullende beoordelingsregels waaraan een aanvraag om een binnenplanse omgevingsplanactiviteit wordt getoetst.
Wanneer de bodemkwaliteit de waarde voor de toelaatbare kwaliteit overschrijdt, is bouwen alleen mogelijk na het uitvoeren van sanerende of andere beschermende maatregelen, mits die technisch mogelijk zijn. De vraag is louter of het technisch mogelijk is om het geschikt te maken. Het antwoord op die vraag is niet afhankelijk van de goede wil van de initiatiefnemer maar alleen of het objectief, technisch, milieuhygiënisch mogelijk is.
Saneringsmaatregelen worden uitgevoerd in overeenstemming met de milieubelastende activiteit saneren van de bodem, zoals opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving. Hierin staan twee standaardaanpakken beschreven. Indien deze aanpakken niet voldoen, kan degene die saneert een maatwerkvoorschrift aanvragen bij het bevoegd gezag. In het omgevingsplan van de gemeenten die vallen in het zinkassengebied De Kempen staan maatwerkregels ten opzichte van de voorschriften in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
YYYYYYYYYYYYY
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het omgevingsplan wordt als lokale waarde de interventiewaarde bodemkwaliteit vastgelegd in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving. Voorheen was dit ook de waarde waaraan de bodemkwaliteit getoetst werd.
Een verbod om te bouwen op verontreinigde bodem (boven de lokale waarde) zonder omgevingsvergunning als er geen maatregelen worden getroffen, volgt uit het samenstel van de vergunningplicht voor bouwen die al elders in de bruidsschat is geregeld met de beoordelingsregel in artikel 22.2922.28, eerste lid (het toegevoegde onderdeel c), dat die vergunning alleen wordt verleend in de situatie die is gedefinieerd in de specifieke beoordelingsregel.
ZZZZZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voordat een bodemgevoelig gebouw of een gedeelte van een bodemgevoelig gebouw in gebruik genomen wordt, wordt die informatie verstrekt waaruit blijkt hoe de sanerende of andere beschermende maatregelen, bedoeld in artikel paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving, zijn uitgevoerd.
Ter bescherming van de gezondheid van de gebruikers van een bodemgevoelig gebouw is het van belang om te waarborgen dat de voorgeschreven maatregelen daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Daartoe dient het voldoen aan deze informatieplicht als voorwaarde voor ingebruikname. Het Besluit activiteiten leefomgeving kent ook een vergelijkbare informatieplicht na beëindiging van de activiteit bodemsanering. De initiatiefnemer kan in één keer aan beide informatieplichten voldoen.
De strekking is dat de initiatiefnemer na afloop van de sanering het bevoegd gezag informeert dat en hoe hij de sanering heeft uitgevoerd. Dit geeft het bevoegd gezag de gelegenheid om adequaat en tijdig toezicht te houden voordat het gebouw in gebruik wordt genomen om te beoordelen of de sanering is afgerond en inderdaad heeft opgeleverd dat het bodemgevoelige gebouw geschikt is voor gebruik.
Dit artikel is gericht op een vergunningvoorschrift met een verbod op ingebruikname als niet is voldaan aan de voorwaarde (voldoen aan de informatieplicht). Het voldoen aan deze informatieplicht heft dat verbod op. Ingeval van het verzuimen om te informeren of het ontbreken van de benodigde informatie kan het bevoegd gezag dus handhaven op overtreding van deze informatieplicht. Toezicht en handhaving op de wijze van saneren en of die in overeenstemming is met de voorschriften over saneren in het Besluit activiteiten leefomgeving vindt plaats op basis van dat besluit.
Een bodemgevoelig gebouw is omschreven als:
gebouw of gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt, voor zover aannemelijk is dat personen meer dan twee uur per dag aaneengesloten aanwezig zullen zijn; of
woonschip of woonwagen.
Deze begripsomschrijving is afkomstig uit het Besluit kwaliteit leefomgeving en geldt via een schakelbepaling in dit omgevingsplan (artikel 1.121.1).
CCCCCCCCCCCCCC
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het eerste lid van dit artikel wordt, in aanvulling op de beoordelingsregels uit artikel 22.2922.28, de mogelijkheid gegeven om een omgevingsvergunning toch te verlenen als de activiteit waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd is met de in dit omgevingsplan gestelde regels over het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken, maar niet in strijd is met de regels die zijn gesteld voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht. Dit betreft regels die in (van het tijdelijke deel van het omgevingsplan deel uitmakende) bestemmingsplannen of inpassingsplannen kunnen zijn opgenomen op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder a en b, van de voormalige Wet ruimtelijke ordening. Voor het voortzetten van de figuren van wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen is niet in overgangsrecht voorzien. Het college van burgemeester en wethouders kan na inwerkingtreding van de Omgevingswet dan ook geen toepassing meer geven aan deze bepalingen. In plaats van deze specifieke wijzigingsbevoegdheden of uitwerkingsplichten, kan toepassing worden gegeven aan de generieke delegatiemogelijkheid op grond van artikel 2.8 van de Omgevingswet. Als vergunningverlening op grond van artikel 22.2922.28, eerste lid, aanhef en onder a, niet mogelijk is, maar een bouwplan niet in strijd is met de regels die zijn gegeven voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht, kan de vergunning echter toch binnenplans worden verleend. Hierbij bestaat overigens beslissingsruimte. Onder de werking van de voormalige Wet ruimtelijke ordening moest bij de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of een uitwerkingsplicht (voor zover de bij een uitwerkingsplicht in acht te nemen regels daarvoor de ruimte laten) ook nog zelfstandig beoordeeld worden of het wijzigings- of uitwerkingsplan, los van de daarbij in acht te nemen regels, in overeenstemming was met een goede ruimtelijke ordening. Om die reden is geen imperatief karakter gegeven aan deze aanvullende mogelijkheid om een vergunning voor een bouwplan, dat niet in strijd is met die voor een wijziging- of uitwerking gegeven regels, toch te kunnen verlenen. Het gevolg hiervan is dat, ook al is een bouwplan met de regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht niet in strijd, ook nog een zelfstandige beoordeling moet plaatsvinden of het bouwplan uit een oogpunt van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties aanvaardbaar kan worden geacht.
In het tweede lid van dit artikel worden alle instructieregels en instructies waaraan moet worden getoetst bij de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit van overeenkomstige toepassing verklaard op de beslissing of een omgevingsvergunning met toepassing van het eerste lid kan worden verleend. Ook dit vindt zijn oorsprong in de voormalige Wet ruimtelijke ordening. Bij de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of een uitwerkingsplicht moesten, los van de daarbij in acht te nemen regels uit het moederplan, ook de regels uit het voormalige Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de provinciale ruimtelijke verordening in acht worden genomen. Met het tweede lid wordt verzekerd dat ook bij de in het eerste lid geïntroduceerde mogelijkheid om binnenplans een vergunning te verlenen met toepassing van de regels die zijn gesteld voor een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht, geen situatie ontstaat die niet is toegelaten op grond van een onder nieuw recht gestelde instructieregel of gegeven instructie.
DDDDDDDDDDDDDD
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ook in dit artikel zijn aanvullende beoordelingsregels gegeven. Deze aanvullende beoordelingsregels zien op twee specifieke overgangsrechtelijke situaties die verband houden met het feit dat de Omgevingswet niet langer een aanhoudingsplicht kent zoals die was geregeld in artikel 3.3 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Die aanhoudingsplicht kon gelden vanwege een voorbereidingsbesluit dat was genomen ter voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan of vanwege een aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht waarvoor nog geen tot bescherming daarvan strekkend bestemmingsplan gold.
Toepassing van deze beoordelingsregels leidt ertoe dat, ondanks dat aan de beoordelingsregels uit artikel 22.2922.28 wordt voldaan, de vergunning toch moet worden geweigerd als voor de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft op grond van de in artikel 22.3322.32, eerste lid, genoemde bepalingen van de Invoeringswet Omgevingswet een nog onder oud recht genomen voorbereidingsbesluit van kracht is, of een tracébesluit of een besluit krachtens de Wet luchtvaart dat op grond van het oude recht gold als een zodanig voorbereidingsbesluit, of een onder oud recht gedane aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht waarvoor nog geen tot bescherming daarvan strekkend omgevingsplan geldt. Op de plicht om in zo’n geval de vergunning te weigeren bestaat een uitzondering in het geval het bouwplan niet in strijd is met het omgevingsplan dat in voorbereiding is. Dit is vergelijkbaar met de situatie onder oud recht, waarin artikel 3.3, derde en zesde lid, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de mogelijkheid bood de onder oud recht toepasselijke aanhoudingsplicht te doorbreken.
In praktische zin betekent de regeling dat onder nieuw recht aangevraagde omgevingsvergunningen voor het verrichten van een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk in een gebied waar een nog onder oud recht tot stand gekomen regime van voorbereidingsbescherming van toepassing is, respectievelijk dat onder oud recht als beschermd stads- of dorpsgezicht is aangewezen maar waarop nog geen voldragen beschermingsregime van toepassing is, in beginsel moeten worden geweigerd. Zo kan de vergunning dus worden geweigerd voor activiteiten die in de toekomst niet meer wenselijk worden geacht en onmogelijk zullen worden gemaakt met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan. De vergunning kan ook worden geweigerd voor activiteiten waarvan het nog onvoldoende zeker is om te kunnen vaststellen of deze met het toekomstige omgevingsplan aanvaardbaar zullen blijven. Ten tijde van de te nemen beslissing op de aanvraag is het besluit tot wijziging van het omgevingsplan immers nog in voorbereiding en is het mogelijk nog onvoldoende vastomlijnd om te kunnen vaststellen of bepaalde activiteiten daarin uiteindelijk zullen worden toegestaan. Een andere mogelijkheid in zo’n geval kan overigens ook zijn om met instemming van de aanvrager, met toepassing van artikel 4:15, tweede lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, de beslistermijn op te schorten tot een moment waarop de voorbereiding zich in een zodanig stadium bevindt dat wel kan worden vastgesteld hoe het bouwplan zich verhoudt tot het in voorbereiding zijnde omgevingsplan. Gewezen wordt in dat verband op het tweede lid, dat de mogelijkheid biedt om de vergunning toch te verlenen als kan worden vastgesteld dat de betrokken activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan respectievelijk het in voorbereiding zijnde omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht. In het laatste geval zal een dergelijk omgevingsplan onder meer moeten voorzien in op de karakteristieken van het beschermde stads- of dorpsgezicht afgestemde beoordelingsregels voor een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Zie ook artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet. Met dit tweede lid wordt een vergelijkbare voorziening getroffen als in het al eerder genoemde artikel 3.3, derde en zesde lid, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Verschil is echter dat met het tweede lid niet de toepasselijke aanhoudingsplicht wordt doorbroken maar dat in plaats van de vergunning te moeten weigeren, de mogelijkheid is gegeven om de vergunning, onder de vergelijkbare condities dat de activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan, toch te verlenen.
Voor een meer uitgebreide toelichting op de gevolgen van het vervallen van de aanhoudingsplicht op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt verwezen naar de toelichting bij de tweede nota van wijziging van het wetsvoorstel Invoeringswet Omgevingswet (Kamerstukken II 2018/19, 34 986, nr. 9, p. 35–42).
EEEEEEEEEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is voor de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit de voortzetting van de regeling in artikel 2.22, tweede lid, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.2, eerste lid, van het voormalige Besluit omgevingsrecht. Het gaat hier om de gevallen, bedoeld in artikel 22.2622.25. Deze bepaling vloeit voort uit artikel 5.2, eerste lid, van het voormalige Besluit omgevingsrecht, waarin de mogelijkheid tot het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in het belang van de archeologische monumentenzorg afhankelijk was gesteld van een expliciete regeling in het bestemmingsplan.
Op het verbinden van deze voorschriften is artikel 22.30322.293, eerste lid, van overeenkomstige toepassing. Dat artikellid omschrijft nader welke voorschriften in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval kunnen worden verbonden aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of een werkzaamheid als bedoeld in artikel 22.28422.274, eerste lid, die van invloed is op een archeologisch monument. Gelet op deze van overeenkomstige toepassing verklaring wordt hier verder volstaan met een verwijzing naar artikel 22.30322.293 en de toelichting daarop.
FFFFFFFFFFFFFF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat de aanvraagvereisten voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk. De aanvraagvereisten zijn grotendeels ontleend aan de artikelen uit de voormalige Regeling omgevingsrecht met aanvraagvereisten vanwege planologische voorschriften en stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening en vanwege redelijke eisen van welstand, voor zover deze eisen onder de Omgevingswet nog relevant zijn voor in het omgevingsplan geregelde bouwactiviteiten. Anders dan in de Regeling omgevingsrecht zijn deze aanvraagvereisten in artikel 22.3522.34 geregeld in één artikel, omdat alle genoemde aspecten, inclusief de redelijke eisen van welstand, onder de Omgevingswet worden geregeld in het omgevingsplan. Voor de redelijke eisen van welstand wordt in dit verband verwezen naar de beoordelingsregel in artikel 22.2922.28, eerste lid, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan. Aan de aanvraagvereisten is verder toegevoegd de eis dat een opgave van de bouwkosten wordt gedaan. De bouwkosten vormen doorgaans de grondslag voor de legesberekening voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. In de voormalige Regeling omgevingsrecht was in de algemene aanvraagvereisten geregeld dat van de kosten van de werkzaamheden van de te verrichten activiteiten opgave wordt gedaan. In de Omgevingsregeling komt dit als algemeen aanvraagvereiste niet meer voor. Daarom moet dit bij een activiteit waarvoor dit van belang is, zoals de in dit artikel bedoelde omgevingsplanactiviteit, bij de specifieke aanvraagvereisten voor die activiteit worden geregeld.
Onderdeel j
Bij een aanvraag om een vergunning voor het bouwen wordt een bodemonderzoek overgelegd. Dit bodemonderzoek is noodzakelijk om te bepalen of de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem is overschreden. In dat geval zijn sanerende of andere beschermende maatregelen een voorwaarde voor het bouwen (artikel 22.2922.28, derde lid, en 22.3022.29).
Dit is een voortzetting van artikel 8 van de Woningwet in samenhang met de lokale bouwverordening.
GGGGGGGGGGGGGG
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel is geregeld dat de onderdelen van artikel 2 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht, die niet langer landelijk uniform vergunningvrij zijn op grond van het Bbl, op grond van het omgevingsplan onder dezelfde voorwaarden vergunningvrij zijn. Het betreft hier de bijbehorende bouwwerken en erf- en perceelafscheidingen hoger dan een meter maar niet hoger dan twee meter. Met dit artikel wordt geregeld dat het bouwen, in stand houden en gebruiken van deze bouwwerken, mits voldaan wordt aan de hierbij gegeven randvoorwaarden, van rechtswege in overeenstemming is met het omgevingsplan. In combinatie met artikel 22.2722.26, waarin deze bouwwerken eveneens zijn aangewezen, leidt dit ertoe dat deze bouwwerken zonder vergunning zijn toegelaten op grond van het omgevingsplan. Er is geen binnenplanse vergunning en ook geen buitenplanse vergunning voor deze bouwwerken nodig. De vergunningplicht, bedoeld in artikel 22.2622.25, is immers niet van toepassing omdat de bouwwerken zijn aangewezen in artikel 22.2722.26. Evenmin is een andere binnenplanse vergunningplicht of een buitenplanse vergunningplicht aan de orde, omdat hier wordt bepaald dat de aangewezen bouwwerken van rechtswege in overeenstemming zijn met het omgevingsplan. Dit betekent ook dat een omgevingsvergunning die is vereist op grond van een eventuele in het tijdelijke deel van het omgevingsplan opgenomen bepaling dat voor een activiteit van een bepaalde regel (zoals bijvoorbeeld een toegelaten bouwhoogte) bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken, niet nodig is.
Een uitzondering geldt voor de in de aanhef van het artikel opgenomen regels van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan. Dit betreft de omgevingsplanregels van rijkswege, afkomstig uit onder meer het Bouwbesluit 2012, de Woningwet en het Activiteitenbesluit milieubeheer. Deze regels, die ook betrekking kunnen hebben op het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken, zijn onverminderd van toepassing. Zo geldt voor deze bouwwerken bijvoorbeeld onverminderd het repressieve welstandsvereiste uit artikel 22.722.6. Als een bouwwerk in strijd zou zijn met één of meer van deze regels, is sprake van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit en dus een omgevingsvergunning vereist.
Bijzondere vermelding verdient nog het in dit artikel in onderdeel c aangewezen gebruik van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg. Omdat het hier slechts gaat om gebruik van een bestaand bouwwerk en niet om het bouwen, in stand houden en gebruiken van een te bouwen bouwwerk, is de vergunningplicht uit artikel 22.2622.25 op deze activiteit niet van toepassing en hoeft deze activiteit dus ook niet te worden aangewezen in artikel 22.2722.26. De aanwijzing in artikel 22.3622.35 leidt ertoe dat een binnenplanse noch buitenplanse vergunning nodig is voor gebruik van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg.
HHHHHHHHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIIIII
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat uitzonderingen en randvoorwaarden voor het vergunningvrij bouwen als bedoeld in artikel 22.3622.35. Deze uitzonderingen waren in artikel 4a van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht opgenomen. Het gaat om uitzonderingen voor (voor)beschermde monumenten en archeologische monumenten en rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten.
JJJJJJJJJJJJJJ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat uitzonderingen op de mogelijkheden om vergunningvrije activiteiten als bedoeld in artikel 22.3622.35 te verrichten vanwege het belang van de externe veiligheid. Deze uitzonderingen waren opgenomen in artikel 5, derde lid, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. Hieraan ligt ten grondslag de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van ten hoogste een op de miljoen per jaar voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties die op grond van artikel 5.7 van het Bkl in een omgevingsplan in acht moet worden genomen. Voor zover artikel 22.3622.35 betrekking heeft op die gebouwen – de onderdelen a en c – is het niet wenselijk dat op locaties waar door de in die onderdelen bedoelde activiteiten overschrijding van de norm voor het plaatsgebonden risico aan de orde zou kunnen zijn, vergunningvrij de in die onderdelen bedoelde activiteiten zouden kunnen worden verricht.
De locaties waar deze activiteiten niet mogelijk zijn, zijn in de eerste plaats de locaties waarvoor het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, zelf al vanwege de overschrijding van het plaatsgebonden risico bouwmogelijkheden die kunnen leiden tot kwetsbare of zeer kwetsbare gebouwen niet toelaat. Het gaat hier om artikel 22.3922.38, onder a en b, dat een omzetting is van artikel 5, derde lid, onder a en b, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. De verwijzing naar dit omgevingsplan is hier uitdrukkelijk beperkt tot het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, dat kort samengevat bestaat uit de onder het voormalige recht geldende planologische regelingen. Dit omdat die regelingen uitgaan van de in de desbetreffende onderdelen van artikel 5, derde lid, gehanteerde begrippen en systematiek, die onder de Omgevingswet anders zijn. Het is aan gemeenten om daar bij het vaststellen van het omgevingsplan toepassing aan te geven. Hierop kan niet in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder c, van de Omgevingswet worden vooruitgelopen.
Artikel 22.3922.38, onder c, zondert daarnaast ook vergunningvrije activiteiten als bedoeld in artikel 22.3622.35, onder a en c, uit, als de beoogde locatie voor die activiteiten is gelegen binnen afstanden die degene die een vergunningvrije milieubelastende activiteit verricht op grond van het Bal in verband met het plaatsgebonden risico in acht moet nemen. Het gaat dan om de afstanden tussen bepaalde installaties of opslagvoorzieningen waar met stoffen wordt gewerkt die een veiligheidsrisico voor de omgeving met zich kunnen brengen en te beschermen gebouwen en locaties. Op grond van het Bal geldt als hoofdregel dat veiligheidsafstanden zoals hier bedoeld gelden tot de begrenzing van de locatie waarop de milieubelastende activiteit wordt verricht. Hierdoor zijn er ook geen beperkingen aan de gebruiksruimte buiten die begrenzing. Maar het Bal staat in een aantal situaties afwijking van deze regel toe. Onderdeel c is alleen voor die gevallen van praktisch belang. De zinsnede «voor zover ... van toepassing is» in de verschillende subonderdelen van artikel 22.3922.38, onder c, brengt dat tot uitdrukking. Degene die een milieubelastende activiteit als hier bedoeld verricht, moet op grond van het Bal op het moment dat de veiligheidsafstanden van toepassing worden buiten de locatie waar hij zijn activiteit verricht, het bevoegd gezag daarover informeren. Het bevoegd gezag moet ervoor zorgen dat deze gegevens terecht komen in het landelijk register externe veiligheidsrisico’s en aldus voor eenieder kenbaar zijn.
Bij de opsomming van activiteiten in artikel 22.3922.38, onder c, is aangesloten bij de opsomming van activiteiten in bijlage VII, onder A, bij het Bkl. Dat onderdeel van die bijlage geeft voor de daarin genoemde vergunningvrije milieubelastende activiteiten uit het Bal vastgestelde afstanden waarbij wordt voldaan aan de norm voor het plaatsgebonden risico. De opgesomde activiteiten, zoals die in artikel 22.3922.38, onder c, onder verwijzing naar de desbetreffende artikelen uit het Bal zijn overgenomen, omvatten zes activiteiten die niet worden genoemd in artikel 5, derde lid, onder c, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. Het gaat hier om de subonderdelen 2, 5, 6, 7, 12 en 13. Voor de activiteit, bedoeld in subonderdeel 2 (het tanken van voertuigen of werktuigen met LPG), heeft dat als achtergrond dat deze activiteit onder het recht voor de Omgevingswet nog vergunningplichtig was. Door de verschuiving van vergunningplichtig naar vergunningvrij moet de activiteit nu aan de opsomming in artikel 22.3922.38, onder c, worden toegevoegd. Voor de overige toegevoegde activiteiten is gelet op het belang van de externe veiligheid evenmin aanleiding om deze voor de toepassing van artikel 22.3922.38, onder c, buiten beschouwing te laten.
KKKKKKKKKKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNNN
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De onderdelen a tot en met f van het tweede lid sluiten bepaalde milieubelastende activiteiten uit van het algemene toepassingsbereik van deze afdeling.
Op grond van artikel 22.2, eerste lid, van de Omgevingswet mogen de omgevingsplanregels van rijkswege alleen gaan over regels die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet bij of krachtens de wet waren gesteld of daaraan gelijkwaardige regels. Het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de voormalige Wet geurhinder en veehouderij waren alleen van toepassing op inrichtingen als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Wet milieubeheer. Omdat het begrip milieubelastende activiteit in de Omgevingswet breder is dan dat begrip inrichting, is in dit lid een afbakening van het toepassingsbereik opgenomen.
Bij de overgang naar een nieuwe wetsystematiek en begrippenkader is het niet te voorkomen dat er enkele verschuivingen in de uitvoering van de regelgeving optreden. Aanmerkelijke verschuivingen in het toepassingsbereik zijn niet beoogd. Desondanks zullen er op kleine schaal wel enige verschuivingen optreden, omdat de oude criteria van het begrip inrichting niet één op één zijn overgenomen. De omschrijving van het toepassingsbereik in dit artikel vraagt enige mate van interpretatie. Ook de criteria van het begrip inrichting uit de Wet milieubeheer vroegen om interpretatie, en werden door verschillende bevoegde instanties enigszins verschillend geïnterpreteerd.
Bij de interpretatie van het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, is het raadzaam om aan te sluiten bij de praktijk van de voormalige regelgeving. Als een activiteit als Wet milieubeheer-inrichting werd beschouwd, kan deze ook onder de regels voor milieubelastende activiteiten van deze afdeling vallen.
Een beperkte verschuiving is op zich niet bezwaarlijk, als dit er niet toe leidt dat:
activiteiten die eerst niet onder rijksregels vielen door de regels van deze afdeling van dit omgevingsplan worden beperkt;
activiteiten die wel onder de regels vielen en reële risico’s voor de fysieke leefomgeving inhouden ongeregeld blijven.
Situaties als bedoeld onder a zullen niet snel voorkomen. Juist aan de «onderkant» van het inrichtingenbegrip golden er naast de regels van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer ook andere regels die ervoor zorgen dat ook activiteiten die geen inrichting waren toch aan regels ter bescherming van de leefomgeving waren gebonden. Denk bijvoorbeeld aan de regels van de Algemene Plaatselijke Verordening, maar ook het restrisico-artikel van het Bouwbesluit 2012 (artikel 7.22). Deze regels van de Algemene Plaatselijke Verordening blijven op het moment van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van het algemeen overgangsrecht (artikel 22.4 van de Omgevingswet bepaalt namelijk dat artikel 122 van de Gemeentewet tijdelijk niet van toepassing is) gelden. Het restrisico-artikel van het Bouwbesluit 2012 is ook opgenomen als regel van rijkswege in het omgevingsplan. Bovendien zijn de regels van deze afdeling voor activiteiten waarop ze van toepassing zouden worden zelden feitelijk beperkend, omdat bij het op gebruikelijke wijze uitvoeren van de activiteit aan de regels wordt voldaan.
Ook voor situaties als bedoeld onder b hoeft in zijn algemeenheid niet te worden gevreesd. Veelal gold voor de activiteiten aan de onderkant van het inrichtingenbegrip naast de zorgplicht van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 2.1) alleen een beperkt aantal regels, zoals de geluidregels. Een eventuele overtreding van de zorgplicht van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer zal in veel gevallen ook als overtreding van de algemene zorgplicht van de Omgevingswet kunnen worden aangemerkt. En omdat de rijksregels niet gelden, zal ook de Algemene Plaatselijke Verordening veelal een deel van de bescherming overnemen.
Het algemene overgangsrecht in artikel 22.4 van de Omgevingswet en de mogelijkheden voor maatwerk op grond van deze afdeling zullen eventuele nadelige gevolgen van de beperkte verschuivingen voldoende ondervangen.
Bij het voorbereiden van deze afdeling zijn al verschillende mogelijke verschuivingen in het toepassingsbereik geïdentificeerd. Belangrijke aandachtspunten worden hieronder benoemd.
De onderdelen in dit tweede lid beogen de criteria «een omvang alsof zij bedrijfsmatig is», «binnen een zekere begrenzing» en «pleegt te worden verricht» binnen de omschrijving van het begrip inrichting in de Wet milieubeheer te vervangen. De categorieën uit bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht zijn niet overgenomen. Sommige ondergrenzen in die categorieën kunnen eventueel terugkomen in het toepassingsbereik van de paragrafen in deze afdeling.
Kleine winkels waar geen installaties met meer dan 1,5 kW elektromotorisch vermogen aanwezig zijn, waren bijvoorbeeld meestal geen Wet milieubeheer-inrichting, maar vallen nu wel onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling in het omgevingsplan. Alhoewel er geen specifieke voorschriften voor gelden, moeten deze activiteiten wel voldoen aan de specifieke zorgplicht.
Onderdeel a
De omgevingsplanregels van rijkswege voor de milieubelastende activiteit zijn alleen van toepassing op milieubelastende activiteiten, anders dan wonen. Hiermee wordt aangesloten op het toepassingsbereik voor de instructieregels voor geluid, trillingen en geur in het Bkl.
Als een hobby een bepaalde omvang overstijgt kan dit ertoe leiden dat het verrichten van een activiteit niet meer onder wonen valt. Denk hierbij aan het in een bepaalde omvang houden van dieren, sleutelen aan auto’s, meubels maken of bereiden van voedingsmiddelen. Waar de grens ligt, is een grijs gebied. Hetzelfde geldt voor bedrijven aan huis. De gemeente mag hier ook zelf invulling aan geven in het omgevingsplan. Overigens was bij de toetsing of er sprake was van een Wet milieubeheer-inrichting het criterium «een omvang alsof zij bedrijfsmatig is» ook altijd een grijs gebied.
Een ander bekend voorbeeld van onduidelijkheid over de vraag of een activiteit een Wet milieubeheer-inrichting was, is het opslaan van huisbrandolie of propaan in tanks bij particulieren. Onder het regime van de Omgevingswet wordt dit afgedekt door het Bal.
Onderdeel b
Het feitelijk verrichten van bouw- en sloopactiviteiten of het feitelijk verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan een bouwwerk of van een terrein, vallen niet onder deze afdeling. Ook in het Bbl zijn eisen opgenomen voor zowel geluid als trillingen bij bouw- en sloopactiviteiten. Het Bbl bevat voor het verrichten van die activiteiten ook een specifieke zorgplicht. Verder bevat de Algemene Plaatselijke Verordening vaak regels ter voorkoming van hinder door bouw- en sloopgerelateerde activiteiten. Het algemene overgangsrecht van de Omgevingswet in artikel 22.4 van de Omgevingswet zorgt ervoor dat deze regels van de Algemene Plaatselijke Verordening bij de inwerkingtreding van de wet blijven gelden. Naast deze regels bevat afdeling 22.2 van dit omgevingsplan een specifieke zorgplicht voor het gebruik van een bouwwerk (artikel 22.1822.17). Het is dus niet zo dat er, door de uitzondering in dit onderdeel, voor deze activiteiten geen regels gelden.
Onder het regime van de Wet milieubeheer gebeurde het in bijzondere gevallen wel dat bouwwerkzaamheden die langer duurden dan zes maanden, als een Wet milieubeheer-inrichting werden gezien. Deze activiteiten vallen buiten het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, maar ook daarvoor geldt dat de hiervoor genoemde regels van toepassing zijn.
Onderdeel c
Deze uitzondering beoogt de activiteiten die in de openbare buitenruimte plaatsvinden uit te sluiten. Voorbeelden zijn kermissen en andere evenementen, weekmarkten, mobiele installaties/activiteiten zoals draaiorgels, ophalen van vuilnis en gevelreiniging (met uitzondering van lozen). Het voor korte periode bezetten van een stukje openbaar toegankelijk terrein, maakt het daarmee niet ontoegankelijk. Activiteiten in een openbaar toegankelijk gebouw, zoals een publieke parkeergarage of het stadhuis, vallen wel onder het toepassingsbereik. Ook het laden en lossen op de openbare weg in de onmiddellijke nabijheid van een winkel, of het verkeer van en naar het bedrijf valt wel onder het toepassingsbereik van deze afdeling.
Voor enkele activiteiten zoals het exploiteren van een mobiele vis-, friet-, oliebollen- of marktkraam of het exploiteren van een terras, was het afhankelijk van de situatie en de interpretatie van het bevoegd gezag of ze gezien werden als een Wet milieubeheer-inrichting. Deze interpretatieverschillen kunnen zich ook nu weer voordoen. Zoals al aangegeven in de inleiding van de toelichting op dit artikel is er in principe geen verschuiving in het toepassingsbereik van deze afdeling in het omgevingsplan ten opzichte van het oude begrip Wet milieubeheer-inrichting beoogd.
Onderdeel d
Doorgaand verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen valt niet onder deze afdeling van dit omgevingsplan.
Onderdeel e
Dit onderdeel sluit evenementen, waarover geluidregels zijn gesteld in bijvoorbeeld de Algemene Plaatselijke Verordening of een evenementenverordening uit van het toepassingsbereik van deze afdeling over milieubelastende activiteiten. Deels gebeurt dit al met onderdeel c, omdat evenementen vaak plaatsvinden in de openbare buitenruimte. Maar regelmatig zijn evenementen ook besloten of vinden ze plaats in een tijdelijk leegstaand gebouw. Deze uitzondering geldt niet voor activiteiten waarvoor geen geluidregels gelden bij of krachtens een gemeentelijke verordening, maar waarvoor geluidregels waren opgenomen in een omgevingsvergunning voor een inrichting op grond van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Voorbeelden hiervan kunnen zijn permanente evenemententerreinen of evenementenhallen.
Onderdeel f
Deze uitzondering beoogt vooral het gebruik van landbouwvoertuigen op weilanden en akkers uit te sluiten van het algemene toepassingsbereik voor deze afdeling. De opslag van vaste mest op een weiland of akker valt wel onder dit algemene toepassingsbereik. Een installatie die verplaatsbaar is maar gedurende een langere periode achtereen op een weiland of akkers wordt gebruikt, wordt niet gezien als mobiele installatie en valt ook onder de regels voor de milieubelastende activiteiten in dit omgevingsplan. Bijvoorbeeld een antihagelkanon. Ook verplaatsbare mijnbouwwerken vallen onder het toepassingsbereik van deze afdeling.
Onderdeel g
Vaste objecten zoals bruggen, sluizen en tunnels kunnen door de aanwezigheid van elektromotorisch vermogen gezien worden als milieubelastende activiteiten. Bruggen, viaducten, verkeerstunnels en andere ondergronds gelegen bouwwerken voor het vervoer van personen of goederen en beweegbare waterkeringen vallen niet onder het toepassingsbereik van afdeling 22.3 van dit omgevingsplan.
Voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet bleven elektromotoren van bruggen, viaducten, verkeerstunnels en andere ondergronds gelegen bouwwerken voor vervoer van personen of goederen en beweegbare waterkeringen buiten beschouwing bij het bepalen of sprake was van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Dit was bepaald in categorie 1, 1.2, onder c, van bijlage I, onderdeel C, bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
OOOOOOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel somt op met welke oogmerken de algemene regels voor de milieubelastende activiteiten in dit (tijdelijke) omgevingsplan zijn gesteld. De wet kent een aantal maatschappelijke doelen. De algemene regels over milieubelastende activiteiten in dit omgevingsplan zijn gesteld vanwege een concretisering van deze doelen. Artikel 22.4222.41 somt deze oogmerken limitatief op. Artikel 22.4222.41 werkt ook door in de bevoegdheden van bestuursorganen tot het stellen van maatwerkvoorschriften. Meer uitleg hierover staat bij de toelichting op artikel 22.4522.44.
Het artikel sluit aan bij de oogmerken van artikel 4.22 van de Omgevingswet, voor het stellen van rijksregels. Het artikel bouwt voort op de te beschermen belangen die in artikel 1.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer zijn genoemd. Onderdeel c van dit artikel benoemt enkele milieuthema’s, maar ook andere milieuaspecten zoals geluid, trillingen en geur vallen onder de oogmerken van deze afdeling.
Bij de activiteiten in deze afdeling zullen niet steeds alle oogmerken of milieuthema’s een rol spelen, en zullen zeker niet alle milieuaspecten bij een activiteit terugkomen in meer uitgewerkte regels. Als voor een bepaald oogmerk geen nader uitgewerkte regels in dit omgevingsplan zijn opgenomen, geldt wel de specifieke zorgplicht.
RRRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTTT
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Nadelige gevolgen voor het milieu van het verkeer van en naar de activiteit betreffen hinder door bezoekersverkeer en indirecte geluidhinder.
Bezoekersverkeer is het bezoek van klanten of bezoekers aan een activiteit. De Handreiking Vervoermanagement (november 2017) geeft inzicht in de wijze waarop invulling gegeven kan worden aan dit aspect van de specifieke zorgplicht. Daarnaast legt de handreiking de relatie met de EED, the European Energy Efficiency Directive en hoe daar mee om te gaan. De verschillende doelgroepen krijgen met deze handreiking meer inzicht in de mogelijkheden voor een «integrale» aanpak van duurzame mobiliteit.
Onder indirecte geluidhinder wordt geluidhinder verstaan die niet wordt veroorzaakt door activiteiten of installaties binnen de begrenzing van de locatie waarop de activiteit plaatsvindt, maar die wel aan die activiteit zijn toe te rekenen. In de toelichting bij artikel 22.56 (geluid: meerdere activiteiten beschouwen als een activiteit) wordt nader ingegaan op het verschil tussen directe geluidhinder en indirecte geluidhinder.
Het bevoegd gezag heeft op grond van artikel 22.4522.44 de bevoegdheid maatwerkvoorschriften te stellen. Maatwerkvoorschriften kunnen ook inhouden dat de activiteiten worden beschreven en dat metingen, berekeningen of tellingen moeten worden verricht om de mate waarin nadelige gevolgen voor het milieu worden veroorzaakt, te bepalen. De resultaten van een dergelijk onderzoek kunnen aanleiding zijn aanvullende maatwerkvoorschriften te stellen ter voorkoming of beperking van nadelige gevolgen voor het milieu, zoals het voorschrijven van maatregelen en gedragsvoorschriften. Bij het stellen van maatwerkvoorschriften ter voorkoming van indirecte geluidhinder vanwege wegverkeer kan de circulaire van 29 februari 1996 van de Minister van VROM, getiteld «Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer» als hulpmiddel dienen. Dit is niet veranderd ten opzichte van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
Voor een verplaatsbaar mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 4.1116 van het Bal, stonden in artikel 21 van het voormalige Besluit algemene regels milieu mijnbouw en artikel 4 van de voormalige Regeling algemene regels milieu mijnbouw, regels over geluid door verkeersbewegingen. Deze regels hielden in dat de etmaalwaarde van de verkeersbewegingen van en naar de mobiele installatie niet hoger was dan 50 dB(A), beoordeeld volgens de hierboven genoemde circulaire van 29 februari 1996. Deze regels komen niet expliciet terug in deze afdeling, maar vallen wel onder de specifieke zorgplicht van dit omgevingsplan, bedoeld in dit derde lid.
Anders dan bij de plichten uit het tweede lid van dit artikel, geldt de zorgplicht uit dit derde lid ook voor milieubelastende activiteiten als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Bal. Niet voor alle nadelige gevolgen van milieubelastende activiteiten voor de fysieke leefomgeving zijn rijksregels gesteld in het Bal. Anders dan in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 2.1, eerste lid, in samenhang met het tweede lid, onderdeel k en q) maken de nadelige gevolgen van het verkeer van personen of goederen van en naar een activiteit en de bescherming van het donkere landschap geen onderdeel uit van de belangen die met het Bal worden behartigd. Voor de belangen die buiten het Bal vallen, kunnen voor het waarborgen van deze belangen op decentraal niveau regels worden gesteld. In dit artikel is dit gedaan, door in het derde lid het voorkomen of beperken van hinder, veroorzaakt door verkeer van en naar de activiteit en het beschermen van de duisternis en het donkere landschap op te nemen.
UUUUUUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVVV
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel is de bevoegdheid opgenomen om maatwerkvoorschriften te stellen. De beperkingen die het Activiteitenbesluit milieubeheer stelde aan de mogelijkheden voor maatwerkvoorschriften, zijn daarbij niet overgenomen. Dit sluit aan bij de systematiek van het Bal. Het is niet logisch om beperkingen op te leggen aan het stellen van maatwerkvoorschriften, omdat die beperkingen altijd omzeild kunnen worden via een buitenplanse omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Met een maatwerkvoorschrift mag niet worden afgeweken van de specifieke zorgplicht, zoals opgenomen in artikel 22.4422.43. Daarmee zou namelijk buiten de oogmerken van deze afdeling worden getreden. Wel mag er met maatwerkvoorschriften invulling gegeven worden aan de specifieke zorgplichten van deze afdeling.
Maatwerk houdt altijd rekening met de oogmerken uit artikel 22.4222.41 en mag daar niet mee in strijd zijn.
Bij het stellen van een maatwerkvoorschrift volgt het bevoegd gezag de instructieregels van het Bkl. Voorbeeld: Dit omgevingsplan bepaalt voor verschillende situaties dat onversterkt stemgeluid niet meegenomen wordt in de beoordeling van de toelaatbare geluidwaarde. Een gemeente kan niet zomaar voorschrijven dat onversterkt stemgeluid toch meegenomen wordt bij de beoordeling van de geluidwaarde. Het Bkl stelt namelijk in artikel 5.73 (uitzonderingen geluidbronnen) dat dit in de meeste gevallen niet kan.
WWWWWWWWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXXXXX
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het eerste lid van artikel 22.4722.46 regelt dat een naamswijziging of adreswijziging wordt doorgegeven aan het bevoegd gezag vóórdat de wijziging een feit is. Dat is vooral voor de initiatiefnemer zelf van belang: diegene wil immers dat correspondentie van het bevoegd gezag op het juiste adres aankomt. Het tweede lid regelt dat bij overdracht van de activiteit naar iemand anders, de daardoor gewijzigde gegevens aan het bevoegd gezag worden verstrekt. Bijvoorbeeld omdat een bedrijf onder dezelfde bedrijfsnaam en op hetzelfde adres wordt voorgezet, maar wisselt van eigenaar. Dit sluit aan op artikel 5.37 van de Omgevingswet, waar hetzelfde over vergunninghouders is geregeld.
YYYYYYYYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBBBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is niet van toepassing op activiteiten die in afdelingen 3.3 tot en met 3.11 van het Bal aangewezen zijn als milieubelastende activiteiten. Voor die activiteiten gelden de artikelen van paragraaf 5.4.1 van het Bal.
De milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in afdeling 3.2 van het Bal, de bedrijfstakoverstijgende activiteiten, vallen wel onder deze paragraaf van dit omgevingsplan. De activiteiten van afdeling 3.2 van het Bal waren onder het oude recht zelden een zelfstandige inrichting, maar meestal onderdeel van een grotere inrichting. Onder het stelsel van de Omgevingswet zijn ze meestal onderdeel van een grotere milieubelastende activiteit. Activiteiten, anders dan de activiteiten uit afdeling 3.2 van het Bal, zijn ofwel geregeld in het Bal in de afdelingen 3.3 en verder, ofwel in het omgevingsplan.
Als een richtingaanwijzer in het Bal de energiemodule aanwijst voor een bepaalde activiteit en daarbij ook een activiteit uit afdeling 3.2 van het Bal plaatsvindt, dan is de energiemodule ook van toepassing op de activiteit uit afdeling 3.2, die dan immers een functioneel ondersteunende activiteit is.
De regels van deze paragraaf gelden voor milieubelastende activiteiten waarbij het energieverbruik van alle milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die de milieubelastende activiteit functioneel ondersteunen, in het voorafgaande jaar, gezamenlijk gelijk is aan of groter dan 50.000 kWh aan elektriciteit en 25.000 m3 aardgasequivalenten aan brandstoffen. Hierbij moeten de activiteiten die in afdeling 3.2 van het Bal zijn geregeld ook worden meegenomen. Dus als bijvoorbeeld een supermarkt of horecagelegenheid een activiteit uit afdeling 3.2 van het Bal verricht, dan gelden ook daarvoor de energiebesparingsregels van dit omgevingsplan, tenzij het energieverbruik van de activiteiten op de locatie, gezamenlijk niet boven de drempel uitkomt.
Activiteiten uit afdeling 3.2 van het Bal die zelfstandig boven de drempel kunnen uitkomen, zoals de zuiveringsvoorziening uit paragraaf 3.2.17 van het Bal, waren in de regel onder het oude recht een inrichting, zodat het logisch is dat daarvoor de energiebesparingsregels uit dit omgevingsplan gelden.
Overigens is de gelding van deze paragraaf beperkt tot 1 december 2023. Dit hangt samen met het beleidsvoornemen om in het kader van de voorziene regelgeving over de actualisatie van de energiebesparingsplicht alsnog op rijksniveau ook voor bepaalde milieubelastende activiteiten die niet zijn aangewezen in de afdelingen 3.3 tot en met 3.11 van het Bal regels over energiebesparing te stellen. Met het opnemen van de datum van 1 december 2023 in artikel 22.5222.51, vierde lid, dat betrekking heeft op de verplichting energiebesparende maatregelen te treffen, is aansluiting gezocht bij de datum van het van toepassing worden van de geactualiseerde regels over energiebesparing zoals deze is opgenomen in de hiervoor genoemde voorziene regelgeving. Ook de gelding van artikel 22.52a22.52, dat betrekking heeft op het overgangsrecht voor de regels over energiebesparing zoals deze golden onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, is gekoppeld aan deze datum. Als een gemeente voor 1 december 2023 is overgegaan tot aanpassing van artikel 22.5222.51 of 22.52a22.52 van dit omgevingsplan, zal na die datum op grond van de geactualiseerde regels over energiebesparing in het Bal moeten worden bezien of deze regels in het omgevingsplan kunnen blijven voortbestaan als maatwerkregel.
De regels in deze paragraaf, die betrekking hebben op zogeheten procesgebonden energiebesparende maatregelen, laten onverlet de regels over de zogeheten gebouwgebonden energiebesparende maatregelen, zoals deze zijn gesteld in de artikelen 3.84, 3.84a en 3.84b van het Bbl.
CCCCCCCCCCCCCCC
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel vervangt artikel 2.15 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Deze paragraaf is overgenomen uit paragraaf 5.4.1 van het Bal. Zie de bij die paragraaf horende toelichting voor een uitleg van deze artikelen.
Het bevoegd gezag kan, als aannemelijk is dat niet wordt voldaan aan dit artikel, met een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 22.4522.44 van dit omgevingsplan een onderzoek verlangen waaruit blijkt of aan dit artikel wordt voldaan.
Bijlage VII, onderdeel 16, bij de Omgevingsregeling bevat energiebesparende maatregelen die kunnen worden getroffen.
DDDDDDDDDDDDDDD
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat overgangsrecht voor milieubelastende activiteiten die onder het toepassingsbereik van paragraaf 22.3.2 van dit omgevingsplan vallen en waarvoor al op grond van het recht voor de Omgevingswet – in concreto artikel 2.15, tweede, tiende of elfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer – door het betrokken bedrijf of de betrokken instelling een rapportage informatieplicht aan het bevoegd gezag is verstrekt of had moeten worden verstrekt.
Dit overgangsrecht heeft in de eerste plaats tot gevolg dat tot 1 december 2023 kan worden volstaan met het treffen van de energiebesparende maatregelen, bedoeld in artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dit is inclusief de bijbehorende regels en bijlagen uit afdeling 2.5 van de Activiteitenregeling milieubeheer, zoals de lijst met erkende energiebesparende maatregelen, de rekenmethode voor de terugverdientijd en de rekenmethode voor de hoeveelheid aardgasequivalent. In artikel 22.52a22.52, tweede lid, is in dat licht gedurende de periode, bedoeld in het eerste lid van het artikel, artikel 22.5222.51 op de betreffende milieubelastende activiteiten niet van toepassing verklaard.
Daarnaast volgt uit dit overgangsrecht dat als voor een onder het toepassingsbereik vallende milieubelastende activiteit die is gestart voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet door het betrokken bedrijf of de betrokken instelling een rapportage informatieplicht had moeten worden verstrekt, maar dat nog niet is gebeurd, tot 1 december 2023 nog steeds in overeenstemming met de daaraan in artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gestelde eisen aan de informatieplicht moet worden voldaan.
Met het opnemen van de datum van 1 december 2023 als einddatum voor het overgangsrecht is aansluiting gezocht bij de datum van het van toepassing worden van de geactualiseerde regels over energiebesparing zoals deze is opgenomen in de hiervoor in de toelichting bij artikel 22.5122.50 genoemde voorziene regelgeving.
EEEEEEEEEEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op het geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw. Alleen geluidgevoelige gebouwen die op een locatie toegelaten zijn op grond van het omgevingsplan of via een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, worden beschermd tegen het geluid veroorzaakt door een activiteit.
Dit artikel geldt in beginsel voor alle milieubelastende activiteiten die onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, bedoeld in artikel 22.4122.40 vallen. Dat algemene toepassingsbereik probeert het oude Wet milieubeheer begrip inrichting te vangen. Zie daarover meer in de artikel 22.4122.40, tweede lid. De geluidvoorschriften van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer waren alleen van toepassing op deze Wet milieubeheer-inrichtingen.
Dat betekent dat het geluid door activiteiten die buiten het algemene toepassingsbereik van deze afdeling vallen, niet hoeft te voldoen aan de bepalingen van deze geluidparagraaf. Voor die activiteiten blijven op grond van artikel 22.4 van de Omgevingswet onder meer de regels gelden over geluidhinder uit de Algemene Plaatselijke Verordening.
Ook is er in artikel 22.1 van dit omgevingsplan een algemene voorrangsbepaling opgenomen. Het eerste lid van dat artikel bevat een voorrangsregel voor geluidregels in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, op grond van artikel 22.1, onder a van de Omgevingswet, voor zover die regels afwijken van de geluidregels in deze paragraaf van dit omgevingsplan. Een voorbeeld hiervan zijn afwijkende geluidwaarden in een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op grond van de voormalige Crisis- en herstelwet.
Het tweede lid van artikel 22.1 van dit omgevingsplan bevat een voorrangbepaling voor vergunningvoorschriften in een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die op grond van het oude recht is verleend. De geluidvoorschriften uit die vergunningen krijgen voorrang op de geluidregels in dit omgevingsplan.
Onder de Omgevingswet zijn begrippen geüniformeerd. Dat betekent dat voor sommige begrippen een nieuwe definitie geldt. Meestal is daar geen beleidsmatige verandering in bedoeld, maar soms kan de nieuwe definitie wel een iets andere uitwerking hebben.
Zo wordt niet meer gesproken over een gevoelig gebouw of een gevoelig object. In plaats daarvan wordt gesproken over een geluidgevoelig gebouw.
Of een gebouw geluidgevoelig is, is afhankelijk van de gebruiksfuncties van dat gebouw. Zo wordt onder de Omgevingswet gesproken van een gebouw met een woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan, in plaats van over een woning.
In bestemmingsplannen werden specifieke ruimtes vaak niet bestemd. Het hele gebouw heeft dan dezelfde bestemming. Hierdoor kan in bestaande situaties een verandering ontstaan in de plaats waar de geluidwaarde geldt. Denk aan een aan- of inpandige garage, die wel een nevengebruiksfunctie van wonen heeft, maar geen verblijfsruimte is. De geluidwaarde geldt dan op de gevel van die garage.
Overigens is het begrip geluidgevoelige ruimte in het Bkl ook anders gedefinieerd dan in de voormalige Wet geluidhinder en het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Zo heeft de oude regelgeving het over een keuken van ten minste 11 m2. Die ondergrens van 11 m2 vervalt. Een geluidgevoelige ruimte wordt gedefinieerd als een verblijfsruimte of verblijfsgebied van de aangewezen gebruiksfuncties.
In de praktijk kunnen zodoende kleine verschillen optreden. Als dit bij toepassing van de omgevingsplanregels van rijkswege in een concreet geval een probleem oplevert, dan kan dit opgelost worden met maatwerkvoorschriften.
FFFFFFFFFFFFFFF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
onderdeel a
Voor activiteiten met verplaatsbare mijnbouwwerken als bedoeld in artikel 4.1116 van het Bal worden geluidwaarden gesteld in paragraaf 4.109 «Werkzaamheden met verplaatsbaar mijnbouwwerk» van het Bal.
onderdeel b
Geluid door spoorvoertuigen op spoorwegemplacementen valt niet onder de regels van deze paragraaf. Andere geluiden door een spoorwegemplacement, zoals geluid door het wassen van de treinwagons, vallen wel onder deze paragraaf.
Voor het geluid door wegverkeersbewegingen van en naar een spoorwegemplacement geldt de specifieke zorgplicht uit artikel 22.4422.43, derde lid, onder a, van dit omgevingsplan.
GGGGGGGGGGGGGGG
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een winkel was onder het oude recht vaak geen Wet milieubeheer-inrichting. De regels van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer golden daarom niet voor activiteiten bij detailhandel. Winkels vielen wel onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer als de volgende installaties aanwezig waren:
elektromotoren met een opgeteld vermogen groter dan 1,5 kW (bijvoorbeeld in automatische rolluiken of airco’s); of
stookinstallaties met een opgeteld thermisch vermogen van meer dan 130 kW.
Met dit artikel wordt voorkomen dat de geluidwaarden uit deze paragraaf gaan gelden voor die winkels waarvoor de geluidnormen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer niet golden.
Wel geldt voor deze winkels de specifieke zorgplicht in artikel 22.4422.43 van dit omgevingsplan.
HHHHHHHHHHHHHHH
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer golden de geluidnormen voor de gehele inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Dus voor het samenstel van activiteiten die binnen de inrichting plaatsvinden. Deze bepaling beoogt hetzelfde. Wanneer op een locatie meerdere, onderling samenhangende activiteiten worden verricht, gelden de geluidregels voor dit samenstel van activiteiten. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als de activiteiten behoren tot een bedrijf. Dit artikel geeft aan welke clustering van activiteiten als één activiteit beschouwd moet worden. Dit kunnen twee milieubelastende activiteiten zijn die elkaar functioneel ondersteunen. Uit de systematiek van het Bal volgt al dat een milieubelastende activiteit die is aangewezen in de paragrafen 3.3 tot en met 3.11, bestaat uit de kernactiviteit, inclusief functioneel ondersteunende activiteiten. Dit is ook zo als die functioneel ondersteunende activiteiten zelf ook als milieubelastende activiteit in hoofdstuk 3 aangewezen zijn. Ook twee of meer milieubelastende activiteiten op één locatie die rechtstreeks met elkaar samenhangen en met elkaar in technisch verband staan worden op grond van dit artikel beschouwd als één activiteit.
De inhoud van dit artikel wijkt af van artikel 5.58 in het Bkl. Dit is gedaan om de omgevingsplanregels van rijkswege beter aan te laten sluiten bij de situatie zoals die was onder het oude recht.
Deze bepaling beoogt niet het algemene toepassingsbereik van deze afdeling over de milieubelastende activiteit uit te breiden. Bijvoorbeeld met het geluid van een landbouwvoertuig op een akker. Deze bepaling trekt die activiteit niet alsnog «binnen» de activiteit.
Directe hinder, laden en lossen versus indirecte hinder
Ook activiteiten die niet hoofzakelijk op de locatie van het terrein van een bedrijf plaatsvinden, maar in de onmiddellijke nabijheid daarvan, kunnen onderdeel zijn van een activiteit in de zin van dit artikel. Dit wordt beschouwd als «directe hinder». Een voorbeeld hiervan zijn laad- en losactiviteiten die op de openbare weg worden uitgevoerd. Het geluid van dit laden en lossen moet dus ook voldoen aan de waarde voor geluid van een activiteit, zoals opgenomen in deze paragraaf. In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer golden de geluidnormen ook voor deze activiteiten in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting.
De geluidvoorschriften in deze paragraaf gelden dus voor het geluid dat beschouwd wordt als «directe hinder». Geluid, veroorzaakt door het verkeer van personen en goederen van en naar de activiteit (totdat het is opgenomen in het heersende verkeersbeeld) wordt beschouwd als «indirecte hinder». Voor indirecte hinder geldt alleen de specifieke zorgplicht in artikel 22.4422.43, derde lid van dit omgevingsplan. Zie ook de artikel 22.4422.43, derde lid.
Overigens was het onder het oude recht ook afhankelijk van de omstandigheden van het geval wanneer laden en lossen overgaat in het verkeer van personen en goederen van en naar de activiteit. Deze omgevingsplanregels van rijkswege brengen hier geen verandering in.
IIIIIIIIIIIIIII
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is een voortzetting van artikel 1.11 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit artikel wordt bij een aantal activiteiten bepaald dat een rapport van een geluidonderzoek moet worden ingediend. Het gaat daarbij onder meer om het onder bepaalde omstandigheden ten gehore brengen van muziekgeluid en om transportactiviteiten in de avond- en nachtperiode (tussen 19.00 en 7.00 uur). In de gevallen waarvoor bij de specifieke bepalingen een plicht is opgenomen tot het indienen van een akoestisch rapport, leert de ervaring dat doorgaans problemen te verwachten zijn bij toetsing aan de geluidwaarden.
In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer stond ook een specifieke mogelijkheid voor het bevoegd gezag om bij besluit ook voor andere activiteiten een geluidonderzoek te eisen. Deze mogelijkheid heeft het bevoegd gezag nog steeds, via de maatwerkmogelijkheid in artikel 22.4522.44 van dit omgevingsplan. Hiervoor moet het bevoegd gezag aannemelijk maken dat het geluidsniveau of het maximale geluidsniveau meer bedraagt dan de waarden die gelden voor de activiteit op grond van dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning. Het gaat om gevallen waarin gelet op de te verwachten bronvermogens en afstanden tot gevoelige gebouwen het aannemelijk is dat de normen zullen worden overschreden.
De maatwerkmogelijkheid kan ook gebruikt worden om in voorkomende gevallen van de plicht tot het verstrekken van een geluidonderzoek af te zien.
In sommige gevallen kan het voor zonebeheer noodzakelijk zijn de geluidsproductie van activiteiten gelegen op een gezoneerd industrieterrein te weten. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een activiteit aan de rand van het industrieterrein is gelegen of als een activiteit met de waarden, genoemd in dit omgevingsplan, een onevenredig groot beslag zou leggen op de nog beschikbare geluidsruimte, zonder dat die activiteit de bij deze waarden behorende geluidsruimte daadwerkelijk nodig heeft. Op grond van artikel 22.4522.44 van dit omgevingsplan kan dan een rapport van een geluidonderzoek verlangd worden.
JJJJJJJJJJJJJJJ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin of wijziging van de activiteit moet het geluidonderzoek aan het bevoegd gezag versterkt worden. Behalve het geluidonderzoek moeten ook de gegevens zoals vermeld in artikel 22.4622.45 worden verstrekt.
KKKKKKKKKKKKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel heeft als doel om gemeenten op de hoogte te stellen van nieuwe of gewijzigde activiteiten op een gezoneerd industrieterrein.
Deze informatieplicht geldt niet als de gemeente al via een aanvraag om een omgevingsvergunning, via het overleggen van een geluidonderzoek op grond van artikel 22.60 en 22.61 of via een informatieplicht ergens anders in deze afdeling van dit omgevingsplan of in het Besluit activiteiten leefomgeving, op de hoogte wordt gesteld van het begin of de wijziging van de activiteit. In artikel 16.55, vijfde lid, van de Omgevingswet is daarnaast nog bepaald dat gegevens en bescheiden niet behoeven te worden verstrekt voor zover het bevoegd gezag al over die gegevens of bescheiden beschikt.
Naar aanleiding van de ontvangen gegevens en bescheiden kan de gemeente vervolgens beoordelen of het noodzakelijk is om een geluidonderzoek te laten verrichten voor het zonebeheer. Op grond van artikel 22.4522.44 van dit omgevingsplan kan dan een rapport van een geluidonderzoek verlangd worden van de initiatiefnemer.
Deze verplichting geldt niet voor activiteiten op een gezoneerd industrieterrein waar geen activiteiten verricht worden of installaties gebruikt worden zoals bedoeld in het tweede lid. Deze activiteiten en grenzen zijn overgenomen uit de begripsbepaling inrichting Type A in artikel 1.2 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Onder het oude recht hoefde voor een inrichting Type A geen melding te worden gedaan. Voor de informatieplicht in artikel 22.61a22.62 van het omgevingsplan is alleen gekeken naar die grenzen uit het oude begrip inrichting Type A die mede gesteld waren met het oogmerk om geluidhinder te voorkomen of beperken.
LLLLLLLLLLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het vierde lid gaat in op de piekgeluiden die veroorzaakt worden door het laden en lossen in de dagperiode. Laden en lossen valt via artikel 22.4122.40 (algemeen toepassingsbereik) en artikel 22.56 (meerdere activiteiten beschouwen als één activiteit) onder de activiteit, en daarmee onder de geluidwaarden die in de tabellen zijn gesteld. Dat geldt dus ook voor laden en lossen dat op de openbare weg («in de onmiddellijke nabijheid van») plaatsvindt. Om te voorkomen dat in de periode waarin de gemeenten hun omgevingsplannen nog niet hebben aangepast aan de Omgevingswet, het overdag laden en lossen onder de norm voor het piekgeluid gaat vallen, is het vierde lid toegevoegd. Dit lid bepaalt uitdrukkelijk dat – net als onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer- voor het laden en lossen in de dagperiode geen geluidwaarden voor het piekgeluidniveau gelden. Ook het Bkl geeft geen afzonderlijke waarden voor de piekniveaus in de dagperiode, en dus ook niet voor de piekniveaus van het laden en lossen.
RRRRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUUUUUUU
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In artikel 2.17, zevende lid, juncto 2.17a, vijfde lid, en de artikelen 2.18, vijfde lid, en 2.19a, tweede lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer stond een mogelijkheid om bij of krachtens een gemeentelijke verordening hogere of lagere normen te laten gelden, dan de standaardnormen. Op grond van artikel 8.2.2 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet blijven die regels zoals opgenomen in een gemeentelijke verordening (in veel gevallen in de Algemene Plaatselijke Verordening) nog gelden. Artikel 22.6722.69 van dit omgevingsplan zorgt ervoor dat de waarden uit die verordening, voorrang hebben op de waarden zoals opgenomen in dit (tijdelijk deel) van het Omgevingsplan.
VVVVVVVVVVVVVVV
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is een voortzetting van het overgangsrecht voor ligplaatsen, zoals was opgenomen in artikel 2.17, vierde lid, onder d, vijfde lid, onder f, en het zesde lid, onder d, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
Het in de artikelen 22.6322.65, eerste lid, 22.6422.66, eerste lid, 22.6522.67, eerste lid en 22.6622.68, eerste lid opgenomen langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximaal geluidsniveau wordt verhoogd met 5 dB(A). Deze verhoging geldt voor drijvende woonschepen die als zodanig voor 1 juli 2012 in dit omgevingssplan zijn toegelaten èn voor drijvende woonfuncties die voor 1 juli 2012 waren opgenomen in een gemeentelijke verordening en nadien, maar voor 1 juli 2022, alsnog zijn opgenomen in een omgevingsplan.
WWWWWWWWWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAAAAAA
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is een voortzetting van artikel 2.18, zesde tot en met achtste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
Het geluid dat wordt veroorzaakt door het stomen van grond met een installatie van derden wordt buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. In bedrijven waar het systeem van substraatteelt niet wordt toegepast, maar waar in de grond wordt geteeld, moet op gezette tijden ontsmetting van de grond plaatsvinden. Dit geschiedt door de grond te stomen. Grondstomen vindt niet vaker dan enkele keren per jaar plaats. De frequentie hangt af van het te telen gewas. Gelet op de frequentie van het grondstomen en het feit dat het een activiteit is die door derden wordt uitgevoerd, kan deze activiteit niet worden beschouwd als een representatieve bedrijfssituatie zoals bedoeld in de «Handleiding meten en rekenen industrielawaai». Daarom blijft bij het bepalen van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus, bedoeld in artikel 22.6322.65, het door deze activiteit veroorzaakte geluid buiten beschouwing. Het grondstomen wordt in de regel uitgevoerd door gespecialiseerde bedrijven. Deze bedrijven plaatsen tijdelijk een mobiele installatie bij het tuinbouwbedrijf. Als het grondstomen met een eigen ketelinstallatie plaatsvindt, wordt het wel meegeteld bij het bepalen van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus omdat die installatie een vast onderdeel is van de activiteit, vaker kan worden gebruikt en door degene die de activiteit verricht zodanig kan worden aangepast dat het geluid gereduceerd wordt.
Omdat het grondstomen dat plaatsvindt met een installatie van derden buiten beschouwing blijft bij het bepalen van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus, moeten maatregelen of voorzieningen getroffen worden om de geluidhinder zo veel mogelijk te reduceren. De maatregelen of voorzieningen zijn in het tweede lid omschreven. Op grond van artikel 22.4522.44 kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften stellen, waarmee de maatregelen of voorzieningen meer specifiek kunnen worden ingevuld.
BBBBBBBBBBBBBBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer stonden hele concrete maatwerkmogelijkheden voor geluid van windturbines. Die mogelijkheden zijn er nu op grond van de maatwerkmogelijkheid van artikel 22.4522.44 van dit omgevingsplan. Die mogelijkheden worden begrensd door onder andere de instructieregels van het Bkl.
FFFFFFFFFFFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLLLLLLLL
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op de trillingen door een activiteit, in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw. Dit artikel geldt alleen voor activiteiten die ook onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling voor milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 22.4122.40 vallen. Dat algemene toepassingsbereik probeert het oude begrip Wet milieubeheer-inrichting grotendeels te dekken. Zie daarover meer in de toelichting bij artikel 22.41. De trillingvoorschriften van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer waren alleen van toepassing op deze Wet milieubeheer-inrichtingen. Deze paragraaf is alleen van toepassing op activiteiten die trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz veroorzaken. Dat bleek onder het Activiteitenbesluit milieubeheer impliciet door de verwijzing naar normwaarden in de Meet- en beoordelingsrichtlijn B «Hinder voor personen» van de Stichting Bouwresearch.
De trillingparagraaf uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was niet van toepassing op vergunningplichtige inrichtingen. Deze paragraaf van dit omgevingsplan is wel van toepassing op vergunningplichtige milieubelastende activiteiten. Voor vergunningplichtige milieubelastende activiteiten werden voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, soms trillingnormen of andere voorschriften ter beperking van trillinghinder opgenomen in de omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten. Deze bestaande vergunningvoorschriften blijven op grond van artikel 4.13 van de Invoeringswet Omgevingswet gelden en hebben op grond van artikel 22.1, tweede lid van dit omgevingsplan voorrang op de regels voor trillingen in deze paragraaf van dit omgevingsplan.
Onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer werd bij de bescherming tegen trillinghinder verwezen naar de begrippen «geluidgevoelige ruimten» en «verblijfsruimten», bedoeld in de voormalige Wet geluidhinder. Het Bkl bevat eigen begrippen «trillinggevoelige gebouwen» en «trillinggevoelige ruimten». Deze gelden op grond van artikel 1.121.1, eerste lid, van dit omgevingsplan.
Overigens is het begrip trillinggevoelige ruimte in het Bkl wel anders gedefinieerd dan een geluidgevoelige ruimte in de voormalige Wet geluidhinder en het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Zo heeft de oude regelgeving het over een keuken van ten minste 11 m2. Die ondergrens van 11 m2 vervalt. Een trillinggevoelige ruimte wordt gedefinieerd als een verblijfsruimte of verblijfsgebied van een aangewezen gebruiksfunctie. In de praktijk kunnen dus kleine verschillen optreden. Als dit bij toepassing van de omgevingsplanregels van rijkswege in een concreet geval een probleem oplevert, dan kan dit opgelost worden met maatwerkvoorschriften.
MMMMMMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNNNNN
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In artikel 22.8322.85, tweede lid, onder b is de uitzondering opgenomen dat deze paragraaf niet geldt voor trillingen in een trillinggevoelig gebouw dat is toegelaten voor een duur van niet meer dan 10 jaar.
Op grond van dit artikel, geldt die uitzondering alleen voor een trillinggevoelig gebouw dat na de inwerkingtreding van de Omgevingswet is toegelaten voor een duur van niet meer dan 10 jaar, waarbij getoetst is aan de kwalitatieve norm «aanvaardbaar» uit artikel 5.83, tweede lid, van het Bkl.
OOOOOOOOOOOOOOOO
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer golden de trillingnormen voor de gehele inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Dus voor het samenstel van activiteiten die binnen de inrichting plaatsvonden. Deze bepaling beoogt hetzelfde. Wanneer op een locatie meerdere, onderling samenhangende activiteiten worden verricht, gelden de waarden voor trillingen voor dit samenstel van activiteiten. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als de activiteiten behoren tot een bedrijf. Dit artikel geeft aan welke clustering van activiteiten als één activiteit beschouwd moet worden. Dit kunnen twee milieubelastende activiteiten zijn die elkaar functioneel ondersteunen. Uit de systematiek van het Bal volgt al dat een milieubelastende activiteit die is aangewezen in de paragrafen 3.3 tot en met 3.11, bestaat uit de kernactiviteit, inclusief functioneel ondersteunende activiteiten. Dit is ook zo als die functioneel ondersteunende activiteiten zelf ook als milieubelastende activiteit in hoofdstuk 3 aangewezen zijn. Ook twee of meer milieubelastende activiteiten op één locatie die rechtstreeks met elkaar samenhangen en met elkaar in technisch verband staan worden op grond van dit artikel beschouwd als één activiteit.
De inhoud van dit artikel wijkt af van artikel 5.82 in het Bkl. Dit is gedaan om de omgevingsplanregels van rijkswege beter aan te laten sluiten bij de situatie zoals die was onder het oude recht.
Deze bepaling beoogt niet het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, bedoeld in artikel 22.4122.40, uit te breiden. Deze bepaling trekt een activiteit, zoals bijvoorbeeld landbouwvoertuigen op de weg, niet alsnog «binnen» de activiteit.
PPPPPPPPPPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQQQQQ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTTTTT
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op geur door alle milieubelastende activiteiten die onder het algemeen toepassingsbereik, bedoeld in artikel 22.4122.40, van dit omgevingsplan vallen.
Deze paragraaf is van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig object.
Uit de begripsomschrijving in bijlage I bij dit omgevingsplan volgt dat een geurgevoelig object is:
een geurgevoelig object zoals bedoeld in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de voormalige Wet geurhinder en veehouderij; en
een geurgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is maar op grond van dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteiten mag worden gebouwd.
Het begrip geurgevoelig gebouw is omschreven in artikel 5.91 van het Bkl.
Het begrip geurgevoelig object is anders dan het begrip geurgevoelig gebouw in het Bkl. Meer uitleg over het verschil tussen de twee begrippen staat in de toelichting op het begrip geurgevoelig object zoals opgenomen in bijlage I bij dit omgevingsplan.
Het Bkl biedt wel de flexibiliteit om het begrip geurgevoelig gebouw uit te breiden naar gebouwen die nu ook vallen onder het begrip geurgevoelig object. Het gaat hierbij om gebouwen waar hoofdzakelijk sprake is van verblijf van mensen.
UUUUUUUUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWWWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBBBBBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Indeling paragraaf
Bij de indeling van de paragraaf is in hoofdlijnen de structuur van paragraaf 5.1.4.6.3 «Geur door het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf» van het Bkl gevolgd. Materieel zijn de artikelen uit deze paragraaf gelijkwaardig aan die van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
De paragraaf stelt regels voor:
landbouwhuisdieren met geuremissiefactor; en
landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor of paarden en pony’s voor het berijden.
Verhouding Activiteitenbesluit milieubeheer en Wet geurhinder en veehouderij in dit omgevingsplan.
Deze paragraaf is de voortzetting van de artikelen 3.115 tot en met 3.121 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de regels van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij.
Tussen bovenstaande regels van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de voormalige Wet geurhinder en veehouderij, bestonden enkele kleine inhoudelijke verschillen. Zo is de zogenaamde 50%-regeling in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer vereenvoudigd ten opzichte van die in de voormalige Wet geurhinder en veehouderij. Voor deze paragraaf van het omgevingsplan is aangesloten bij de inhoud van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Ook is artikel 3.116, derde lid, uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer in deze omgevingsplanregels van rijkswege overgenomen. Zo’n bepaling kende de voormalige Wet geurhinder en veehouderij niet.
Vergunningplichtige activiteiten
De regels van deze paragraaf gelden voor alle activiteiten die vallen onder artikel 22.4122.40 van dit omgevingsplan, waaronder milieubelastende activiteiten die vergunningplichtig zijn op grond van hoofdstuk 3 van het Bal.
Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven bestaande omgevingsvergunningen voor milieu op grond van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het houden van landbouwhuisdieren of paarden die gehouden worden voor het berijden in dierenverblijven hun gelding houden. Dat geldt ook voor de zogenoemde verleende omgevingsvergunningen beperkte milieutoets. De waarden en afstanden in deze paragraaf gelden alleen voor het beginnen met of wijzigen of uitbreiden van een dierenbedrijf. Of de situatie overbelast is, maakt niet uit zolang het bedrijf niet wordt uitgebreid of gewijzigd.
Voorrang voor geurverordening
Ook is voor deze paragraaf de voorrangsbepaling in artikel 22.1, eerste lid, van dit omgevingsplan van belang. Op grond van artikel 6 van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij hebben veel gemeenten in een zogenoemde geurverordening, concentratiegebieden aangewezen of andere waarden of afstanden opgenomen voor het houden van landbouwhuisdieren dan de waarden of afstanden in deze paragraaf van het omgevingsplan. Deze geurverordening maakt op grond van artikel 4.6, eerste lid, onder e, van de Invoeringswet Omgevingswet, deel uit van het tijdelijke omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet. Op grond van artikel 22.1, eerste lid, van dit omgevingsplan, gelden die andere waarden of afstanden uit de geurverordening in plaats van de waarden of afstanden in deze paragraaf.
CCCCCCCCCCCCCCCCC
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf gaat over beginnen, wijzigen of uitbreiden van het houden in een dierenverblijf van landbouwhuisdieren en paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden.
Paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden zijn specifiek benoemd omdat deze niet vallen onder het begrip landbouwhuisdieren in het Bal. Het begrip landbouwhuisdieren in het Bal is op grond van artikel 1.121.1 van dit omgevingsplan van toepassing op dit omgevingsplan.
Het gaat in deze paragraaf dus om:
landbouwhuisdieren zoals bedoeld in Bijlage I bij het Bal, zijnde:
zoogdieren of vogels voor de productie van vlees, eieren, melk, wol, pels of veren of paarden of pony’s voor het fokken; en
paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden.
Bovenstaande komt overeen met het begrip landbouwhuisdier uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor bijvoorbeeld kinderboerderijen, dierentuinen, hondenkennels en volières gelden deze voorschriften niet. Het gaat bij deze bedrijven namelijk niet om het houden van landbouwhuisdieren, omdat deze dieren niet voor de productie worden gehouden. Deze activiteiten vallen wel onder paragraaf 22.3.25. Het fokken, houden of trainen van landbouwhuisdieren of andere vogels of zoogdieren.
DDDDDDDDDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De afstanden zoals opgenomen in deze paragraaf worden gemeten tussen het emissiepunt van het dierenverblijf en het dichtstbijzijnde geurgevoelige object.
Het gaat om het emissiepunt als bedoeld in artikel 4.806, tweede lid, van het Bal. Op grond van dat artikel wordt onder emissiepunt verstaan:
het punt waarop een relevante hoeveelheid emissie buiten het dierenverblijf treedt of wordt gebracht; of
bij een gedeeltelijk overdekt dierenverblijf: het punt waarop een relevante hoeveelheid emissie buiten het overdekte gedeelte van het dierenverblijf treedt of wordt gebracht.
In artikel 22.10322.105 wordt hier een uitzondering op gemaakt voor de zogenaamde gevel-gevelafstanden.
FFFFFFFFFFFFFFFFF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit lid is een voorzetting van artikel 3.115, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 3 van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij. In dit artikel worden de standaardwaarden voor geurbelasting in odour units gegeven voor dierenverblijven met dieren waarvoor een emissiefactor is vastgesteld.
De waarden gelden alleen voor beginnen, wijzigen of uitbreiden. Dit staat in het toepassingsbereik van deze paragraaf. Of de situatie overbelast is, maakt niet uit zolang niet wordt uitgebreid of gewijzigd.
Op grond van bijlage I bij dit omgevingsplan wordt onder landbouwhuisdieren met geuremissiefactor verstaan: landbouwhuisdieren waarvoor een emissiefactor voor geur is vastgesteld en die vallen binnen een van de volgende diercategorieën:
Er wordt net zoals in de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer onderscheid gemaakt tussen geurgevoelige objecten binnen en buiten de bebouwde kom. Het begrip «bebouwde kom» was en is niet gedefinieerd. De grens van de bebouwde kom wordt niet alleen bepaald door de wegenverkeerswetgeving, maar ook door de aard van de omgeving. Binnen een bebouwde kom is de op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur. In het Bkl wordt de bebouwde kom vervangen door de bebouwingscontour die in het omgevingsplan moet worden opgenomen, zodat vooraf hierover altijd duidelijkheid is. Gemeenten wijzen dan bebouwingscontouren aan in het omgevingsplan.
Voor dit artikel geldt dat als in een geurverordening op grond van artikel 6 van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij een andere waarde is vastgesteld dan de waarde in dit lid, die andere waarde voorrang heeft op de waarde zoals opgenomen in dit artikel. Dit is geregeld in artikel 22.1, eerste lid, van dit omgevingsplan. Deze voorrang werkt ook door in de volgende artikelen van deze paragraaf, bijvoorbeeld voor het berekenen van de geur in het tweede lid of de eerbiedigende werking in artikel 22.9922.101.
GGGGGGGGGGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHHHHHH
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel is een regeling opgenomen voor situaties waar op de dag van inwerkingtreding van de Omgevingswet niet voldaan wordt aan de immissiewaarden die gelden op grond van artikel 22.9722.99. De standaardwaarden uit artikel 22.9822.100 gelden niet voor het op een locatie wijzigen of uitbreiden van het aantal of soort landbouwhuisdieren met geuremissiefactor in dierenverblijven, als sprake is van een rechtmatig voor geur overbelaste situatie op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Er hoeft in dat geval dus niet aan de standaardwaarden te worden voldaan, maar uitbreiden en wijzigen is alleen mogelijk in de volgende gevallen:
Zolang de geur op een geurgevoelig gebouw door het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor op een geurgevoelig object niet toeneemt en het aantal landbouwhuisdieren met geuremissiefactor per diercategorie niet toeneemt. Dit is de voortzetting van de artikelen 3, derde lid, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en 3.115, tweede lid, onder c, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
Als aan de 50%-regeling wordt voldaan.
In rechtmatig toegestane overschrijdingssituaties mag het aantal landbouwhuisdieren met geuremissiefactor per diercategorie niet toenemen, tenzij er een geurbelastingreducerende maatregel getroffen is en de toegestane overschrijding van de geur gehalveerd wordt. Bij het toepassen van de 50%-regeling moet gerekend worden met de waarden zoals opgenomen in het omgevingsplan of in de geurverordening.
Voor wat betreft de geur die rechtmatig veroorzaakt mocht worden, gaat het om de geur die onmiddellijk voorafgaand aan het toepassen van de maatregel rechtmatig mocht worden veroorzaakt.
Daarmee is voorzien in de eerbiedigende regeling voor het houden van landbouwhuisdieren in bestaande dierenverblijven waarbij sprake is van een toegestane overschrijdingssituatie.
Dit lid vormt de voortzetting van artikel 3, vierde lid, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en artikel 3.115, tweede lid, onder b en c, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor de 50%-regeling is aangesloten bij de formulering zoals die in artikel 3.115, tweede lid, onder b, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer is opgenomen in plaats van de formulering in artikel 3, vierde lid, van de voormalige Wet geurhinder veehouderij. Hierdoor hoeft niet berekend te worden wat de reductie als gevolg van de geurbelastingreducerende maatregelen zou zijn, gelet op de bestaande (oude) situatie. Dit is eenvoudiger voor de praktijk.
IIIIIIIIIIIIIIIII
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel staan de minimumafstanden tussen een dierenverblijf met landbouwhuisdieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object dat hoort of heeft gehoord bij een andere veehouderij of een ruimte-voor-ruimtewoning. Het gaat hier om woningen bij omliggende veehouderijen, woningen bij omliggende veehouderijen die na 19 maart 2000 zijn gestopt of woningen die zijn gebouwd na 19 maart 2000 tegelijk met het (deels) beëindigen van een omliggende veehouderij. De genoemde geurgevoelige objecten krijgen minder bescherming dan andere geurgevoelige objecten, maar er moet wel sprake zijn van een minimaal beschermingsniveau. Dit minimale beschermingsniveau wordt bereikt door een afstand aan te houden van 100 meter tot een object binnen de bebouwde kom en 50 meter tot een object buiten de bebouwde kom. Als niet voldaan wordt aan de minimumafstand, dan moet wel aan artikelen 22.9822.100 en 22.9922.101 voldaan worden.
JJJJJJJJJJJJJJJJJ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor landbouwhuisdieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld gelden geen waarden, maar is het uitgangspunt dat afstanden worden aangehouden. Deze afstanden zijn in dit artikel opgenomen. Het gaat hierbij om vaste afstanden: de afstand is niet gekoppeld aan het aantal landbouwdieren.
In dit omgevingsplan wordt onder landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor verstaan: landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling geen emissiefactor voor geur is vastgesteld met uitzondering van pelsdieren. Deze begripsbepaling staat opgenomen in Bijlage 1II bij dit omgevingsplan.
Dit artikel is een voortzetting van artikel 4, eerste lid, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en artikel 3.117, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
Voor dit artikel geldt dat als in een geurverordening op grond van artikel 6 van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij een andere afstand is vastgesteld dan de afstand in dit artikel, die andere afstand uit de geurverordening voorrang heeft op de afstand zoals opgenomen in dit artikel. Dit is geregeld in artikel 22.1 van dit omgevingsplan. Deze voorrang werkt ook door in de volgende artikelen van deze paragraaf over de eerbiedigende werking.
KKKKKKKKKKKKKKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel is een regeling opgenomen voor situaties waar op de dag van inwerkingtreding van de Omgevingswet niet voldaan wordt aan de vereiste afstanden die gelden op grond van artikel 22.10122.103.
In dat geval is uitbreiden toegestaan als het aantal landbouwhuisdieren per diercategorie zonder geuremissiefactor of het aantal paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden, niet toeneemt en de afstand tot een geurgevoelig object niet kleiner wordt.
Dit lid vormt de voortzetting van de artikelen 4, derde lid, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en 3.117, tweede lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
LLLLLLLLLLLLLLLLL
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat afstanden gemeten vanaf (de buitenzijde van) de gevel van het dierenverblijf tot de gevel van een geurgevoelig object, de zogenaamde gevel tot gevelafstanden.
De afstanden, bedoeld in dit artikel, gelden naast de waarden die op grond van artikel 22.9822.100 gelden en naast de afstanden die op grond van de artikelen 22.10022.102 en 22.10122.103 gelden.
Dit artikel geldt voor het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor en voor landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor en voor het houden van paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden. Door dit artikel wordt geborgd dat er altijd een zekere afstand is tussen een geurgevoelig object en een dierenverblijf. Dit onderdeel is een voortzetting van artikel 5, eerste lid, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en artikel 3.119, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
MMMMMMMMMMMMMMMMM
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel is een regeling opgenomen voor het wijzigen of uitbreiden van het in een dierenverblijf houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor, voor locaties waar de afstand tussen de gevel van een dierenverblijf voor het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor en een geurgevoelig object rechtmatig kleiner is dan de afstand, bedoeld in artikel 22.10322.105. Dat houdt in dat bij wijzigen of uitbreiden op die locatie, de gevel tot gevelafstand niet mag afnemen, het aantal landbouwhuisdieren met geuremissiefactor per diercategorie niet mag toenemen én de geur op een geurgevoelig gebouw door het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor niet mag toenemen. De eisen zoals gesteld onder a, b en c zijn cumulatief.
Dit artikel is de voortzetting van artikel 5, tweede lid, onder a, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en artikel 3.119, tweede lid, onder a en b, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
NNNNNNNNNNNNNNNNN
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel is een regeling opgenomen voor een soortgelijke situatie als in artikel 22.10422.106, maar dan voor landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor en paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden. Dat houdt in dat bij wijzigen of uitbreiden op die locatie, de gevel tot gevelafstand niet mag afnemen en het aantal het aantal landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor of het aantal paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden niet mag toenemen. De eisen gesteld onder a en b zijn cumulatief.
OOOOOOOOOOOOOOOOO
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel vormt een voortzetting van de artikelen 1.1, eerste lid, 3.45, eerste lid, en 3.46, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Die artikelen zagen op het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen. Dit artikel ziet niet op alle agrarische bedrijfsstoffen, maar enkel op een deel ervan. De regels voor de andere agrarische bedrijfsstoffen zijn elders in paragraaf 22.3.6.422.3.6.3 geregeld.
Dit artikel geldt voor alle milieubelastende activiteiten die vallen onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, bedoeld in artikel 22.4122.40, waaronder opslag van vaste mest op een weiland of akker.
PPPPPPPPPPPPPPPPP
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
onderdeel a
Dit artikel geldt niet voor de opslag van vaste mest afkomstig van andere dieren dan landbouwhuisdieren of paarden en pony’s die gehouden worden in verband met het berijden, zoals honden, dieren op de kinderboerderij of dieren in dierentuinen. Voor de geurhinder, veroorzaakt door die mestopslagen geldt artikel 22.24022.230.
QQQQQQQQQQQQQQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
onderdeel a
Bij het opslaan van minder dan 3 m3 vaste mest, champost of dikke fractie gelden geen eisen, anders dan de specifieke zorgplicht.
onderdeel b
Als vaste mest, champost of dikke fractie korter dan twee weken op één plek opgeslagen ligt, dan is dit artikel niet van toepassing. Wel geldt de specifieke zorgplicht.
onderdeel c
Een opslag van meer dan 600 m3 vaste mest valt niet onder het toepassingsbereik van dit artikel. In artikel 22.26222.252 is aanvullend op deze bovengrens een vergunningplicht opgenomen voor de opslag van meer dan 600 m3 vaste mest.
RRRRRRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSSSSS
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel vormt een voortzetting van de artikelen 1.1, eerste lid, 3.45, eerste lid, en 3.46, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Die artikelen zagen op het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen. Dit artikel ziet niet op alle agrarische bedrijfsstoffen, maar enkel op substraatmateriaal van plantaardige oorsprong. De regels voor de andere agrarische bedrijfsstoffen zijn elders in paragraaf 22.3.6.422.3.6.3 geregeld.
TTTTTTTTTTTTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVVVVVV
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel regelt het opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen. Kuilvoer is veevoer dat door inkuilen als wintervoorraad opgeslagen wordt. Kuilgras en snijmaïs kunnen onder meer als kuilvoer gebruikt worden. In bijlage I bij het Bal worden vaste bijvoedermiddelen omschreven als plantaardige restproducten uit de landbouw en tuinbouw. Ook de plantaardige restproducten afkomstig van voedselbereiding en voedselverwerking vallen onder vaste bijvoedermiddelen. Dat geldt niet voor voedselresten afkomstig van restaurants, cateringfaciliteiten en keukens.
Dit artikel vormt een voortzetting van de artikelen 1.1, eerste lid, 3.45, eerste lid, en 3.46, eerste, vijfde en negende lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Die artikelen van dat besluit zagen op het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen. Dit artikel ziet niet op alle agrarische bedrijfsstoffen, maar enkel op kuilvoer en vaste bijvoedermiddelen. De afstandseisen voor het opslaan van vaste bijvoedermiddelen en kuilvoer gelden niet als er sprake is van een totaal volume van minder dan 3 m3. Dit is in lijn met de regels uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. In de instructieregels van het Bkl en in het Bal is deze grens van 3 m3 vervallen.
Dit artikel geldt voor alle milieubelastende activiteiten die vallen onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, bedoeld in artikel 22.4122.40. Zo gelden deze regels voor het opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen bij bijvoorbeeld een veehouderij, een manege of dierentuin.
WWWWWWWWWWWWWWWWW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met dit artikellid en de begripsomschrijvingen in het Bal zijn de artikelen 3.50, derde lid, en 3.51, elfde lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer omgezet.
Het mestbassin is bovengronds gelegen en kan ook uit een mestzak of foliebassin bestaan. Voor de berekening van de gezamenlijke oppervlakte en de gezamenlijke inhoud worden de oppervlakte en inhoud van mestkelders en ondergrondse mestbassins die zijn voorzien van een afdekking die als vloer fungeert niet meegerekend. Is sprake van meerdere bassins, dan worden deze voor de oppervlakte- of inhoudsbepaling dus bij elkaar opgeteld. Een uitgebreide toelichting over het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie is te lezen in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 4.855 van het Bal.
In het Bal staat geen vergunningplicht voor het opslaan van dierlijke meststoffen die verpompbaar zijn in een of meer mestbassins met een gezamenlijke oppervlakte groter dan 750 m2 of een gezamenlijke inhoud groter dan 2.500 m3. Deze vergunningplicht komt wel terug in artikel 22.26222.252 van dit omgevingsplan.
XXXXXXXXXXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYYYYYYY
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is van toepassing op een voorziening voor het biologisch behandelen van dierlijke meststoffen voor of na het vergisten van dierlijke meststoffen.
Dit artikel geldt bij alle milieubelastende activiteiten, die vallen onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, bedoeld in artikel 22.4122.40. Zo is dit artikel niet alleen van toepassing bij een bedrijf voor mestbehandeling, als bedoeld in artikel 3.225 van het Bal, maar op alle mestvergistingsinstallaties die voldoen aan de omschrijving in het eerste lid.
ZZZZZZZZZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBBBBBBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCCCCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEEEEEEE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFFFFFFFFFFF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In beginsel geldt bij geur die veroorzaakt wordt door de activiteiten, bedoeld in de artikelen 22.11422.108 tot en met 22.11922.113, de afstanden die in die artikelen zijn genoemd. Deze afstandseisen gelden niet bij «overbelaste situaties». Dit artikel bevat een regeling met «eerbiedigende werking» voor zulke bestaande situaties. Zie voor een nadere toelichting hierover de artikelsgewijze toelichting bij artikel 5.126 van het Bkl.
Als dit artikel van toepassing is, heeft degene die de activiteit verricht op grond van de specifieke zorgplichtbepaling de plicht om maatregelen of voorzieningen te treffen die geurhinder voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau beperken. Hierbij kan gedacht worden aan maatregelen over:
de situering van de plaats van de opgeslagen bedrijfsstoffen;
het afdekken van de opgeslagen agrarische bedrijfsstoffen; of
de frequentie van de afvoer van de opgeslagen agrarische bedrijfsstoffen.
In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer stond ook dat degene die de inrichting drijft op verzoek van het bevoegd gezag aangeeft welke maatregelen of voorzieningen hij daarvoor heeft getroffen of zal treffen. Deze gegevens kan het bevoegd gezag ook vragen op grond van de toezichtsbevoegdheden van de Algemene wet bestuursrecht. Deze plicht komt dus niet expliciet terug in de omgevingsplanregels van rijkswege.
GGGGGGGGGGGGGGGGGG
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Kortheidshalve wordt voor een uitleg over het exploiteren van een zuiveringstechnisch werk verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.173 van het Bal.
De verwijzing naar artikel 3.173 van het Bal brengt met zich mee dat het exploiteren van een zuiveringtechnisch werk ook andere milieubelastende activiteiten omvat die worden verricht op dezelfde locatie die de activiteit functioneel ondersteunen. De activiteiten worden gezien als één activiteit. Er is dan dus geen sprake van cumulatie van geur door verschillende activiteiten.
Dit artikel betreft een voortzetting van artikel 3.5a van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. De regels van paragraaf 22.3.6.522.3.6.4 kent als gevolg van aansluiting bij het Bal een breder toepassingsbereik ten opzichte van artikel 3.5a van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Artikel 3.5a van het Activiteitenbesluit milieubeheer bepaalde namelijk dat de regels alleen van toepassing waren op zuiveringtechnische werken voor zover het de waterlijn betrof met inbegrip van slibindikking en mechanische slibontwatering.
Deze paragraaf stelt alleen regels voor het voorkomen of het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder. De regels die zien op andere belangen zijn opgenomen in paragraaf 4.49 van het Bal.
HHHHHHHHHHHHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIIIIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJJJJJJJJJ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij wijziging van een zuiveringtechnisch werk mag de geur niet toenemen als voor dat zuiveringtechnisch werk rechtmatig een hogere waarde geldt, dan de waarde, bedoeld in artikel 22.12022.114, eerste lid. De geur mag wel toenemen als die binnen de waarden bedoeld in artikel 22.120, eerste lid blijft.
KKKKKKKKKKKKKKKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze artikelen regelen dat de eigenaar, erfpachter of gebruiker van een locatie, waarvoor op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving, het omgevingsplan, een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift een deklaag of isolatielaag is aangebracht alle maatregelen moet nemen om deze deklaag of isolatielaag in stand te houden, te onderhouden of te vervangen. Dit is een voortzetting van artikel 39e Wet bodembescherming.
Door een bedoelde of onbedoelde handeling kan het resultaat van deze bodemsanering ongedaan gemaakt worden, waardoor bij het dagelijkse gebruik van de locatie blootstelling en contactmogelijkheden met de verontreinigde bodem kunnen ontstaan. De maatregelen kunnen bestaan uit het herstellen van de afdeklaag als deze bijvoorbeeld door werkzaamheden op de locatie beschadigd is geraakt of een te geringe dikte heeft gekregen. Daarom geldt artikel 22.12622.120 zowel voor eigenaar, erfpachter als gebruiker (zoals een huurder).
Ook onder de Omgevingswet is het gewenst dat leeflagen in stand worden gehouden of dat gebruiksbeperkingen in acht worden genomen.
Als een bodemsanering is uitgevoerd door het aanbrengen van een afdeklaag (een leeflaag van schone grond of een duurzaam aaneengesloten verhardingslaag) om blootstelling te voorkomen, dan is het voor de bescherming van de gezondheid van belang dat die afdeklaag in stand blijft. Het gaat in dit artikel om een afdeklaag, die is aangebracht als onderdeel van een sanering zoals bedoeld in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving, een omgevingsplan, een omgevingsvergunning of op basis van een maatwerkvoorschrift.
De regels voor saneren komen in verschillende instrumenten en besluiten terug. Het Besluit activiteiten leefomgeving regelt de milieubelastende activiteit saneren van de bodem waarbij saneren met een leeflaag/isolatielaag is toegestaan. Ook is het mogelijk dat gemeenten in hun omgevingsplan maatwerkregels stellen of een omgevingsvergunning verplicht stellen voor het saneren van de bodem.
LLLLLLLLLLLLLLLLLL
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze artikelen regelen dat de eigenaar, erfpachter of gebruiker van een locatie, waarvoor op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving, het omgevingsplan, een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift een deklaag of isolatielaag is aangebracht alle maatregelen moet nemen om deze deklaag of isolatielaag in stand te houden, te onderhouden of te vervangen. Dit is een voortzetting van artikel 39e Wet bodembescherming.
Door een bedoelde of onbedoelde handeling kan het resultaat van deze bodemsanering ongedaan gemaakt worden, waardoor bij het dagelijkse gebruik van de locatie blootstelling en contactmogelijkheden met de verontreinigde bodem kunnen ontstaan. De maatregelen kunnen bestaan uit het herstellen van de afdeklaag als deze bijvoorbeeld door werkzaamheden op de locatie beschadigd is geraakt of een te geringe dikte heeft gekregen. Daarom geldt artikel 22.12622.120 zowel voor eigenaar, erfpachter als gebruiker (zoals een huurder).
Ook onder de Omgevingswet is het gewenst dat leeflagen in stand worden gehouden of dat gebruiksbeperkingen in acht worden genomen.
Als een bodemsanering is uitgevoerd door het aanbrengen van een afdeklaag (een leeflaag van schone grond of een duurzaam aaneengesloten verhardingslaag) om blootstelling te voorkomen, dan is het voor de bescherming van de gezondheid van belang dat die afdeklaag in stand blijft. Het gaat in dit artikel om een afdeklaag, die is aangebracht als onderdeel van een sanering zoals bedoeld in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving, een omgevingsplan, een omgevingsvergunning of op basis van een maatwerkvoorschrift.
De regels voor saneren komen in verschillende instrumenten en besluiten terug. Het Besluit activiteiten leefomgeving regelt de milieubelastende activiteit saneren van de bodem waarbij saneren met een leeflaag/isolatielaag is toegestaan. Ook is het mogelijk dat gemeenten in hun omgevingsplan maatwerkregels stellen of een omgevingsvergunning verplicht stellen voor het saneren van de bodem.
MMMMMMMMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNNNNNNN
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf heeft betrekking op graven in de bodem in een omvang die kleiner is dan of gelijk aan 25 m3 (ook wel aangeduid als kleinschalig grondverzet) en richt zich op locaties waarbij al via besluitvorming onder de Wet bodembescherming of via het Besluit bodemkwaliteit is vastgesteld dat de bodem verontreinigd is met één of meerdere stoffen tot boven de interventiewaarde bodemkwaliteit in een omvang groter dan 25 m3. Het idee is dat de gemeente de algemene verwijzing naar locaties in het tijdelijke deel van het omgevingsplan via artikel 22.12722.121 op een gegeven moment vervangt door de regels via coördinaten aan specifieke locaties te koppelen in het nieuwe deel van het omgevingsplan. Daarbij kunnen gemeenten uiteraard de regels voor minder locaties laten gelden (de locaties die niet meer ernstig-geen spoed zijn eraf halen) of juist voor meer locaties laten gelden (wel ernstig en geen spoed, maar eerder geen beschikking afgegeven). En uiteraard kunnen gemeenten daarbij de regel die voor die locaties geldt aanpassen, voor alle locaties, of alleen voor sommige, of elke locatie een eigen op die locatie toegesneden regel.
In het Besluit activiteiten leefomgeving is voorzien in algemene regels voor de milieubelastende activiteiten graven in de bodem met een kwaliteit beneden de interventiewaarde bodemkwaliteit (paragraaf 4.119) en graven in de bodem boven de interventiewaarde bodemkwaliteit (paragraaf 4.120). In het toepassingsbereik van beide milieubelastende activiteiten is aangegeven dat deze alleen van toepassing zijn als het bodemvolume waarin wordt gegraven meer is dan 25 m3. De achtergrond hiervan is dat het Rijk geen regels wil stellen over kleinschalig grondverzet.
Onder de Wet bodembescherming voorzag artikel 28 van de Wet bodembescherming in een meldingsplicht als sprake was van voorgenomen handelingen in een geval van ernstige bodemverontreiniging. Een geval van ernstige bodemverontreiniging was onder de Wet bodembescherming gedefinieerd als geval van verontreiniging waarbij de bodem zodanig is of dreigt te worden verontreinigd, dat de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft, ernstig zijn of dreigen te worden verminderd. In de Circulaire bodemsanering is deze definitie verder uitgewerkt en aangegeven dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging als voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie van minimaal 25 m3 bodemvolume in het geval van bodemverontreiniging, of 100 m3 poriënverzadigde bodemvolume in het geval van een grondwaterverontreiniging, hoger is dan de interventiewaarde. De Wet bodembescherming kende – in tegenstelling tot de milieubelastende activiteiten voor graven in een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit – geen ondergrens voor de omvang van het grondverzet.
Deze paragraaf stelt een beperkt aantal bepalingen voor kleinschalig grondverzet (omvang bodemvolume kleiner dan 25 m3) die plaatsvindt op locaties die onder de Wet bodembescherming werden beschouwd als handelingen in een geval van ernstige bodemverontreiniging. Deze bepalingen komen dus in de plaats van de bepalingen die volgen uit artikel 28 van de Wet bodembescherming.
Deze bepalingen zien op een informatieplicht, enkele inhoudelijke regels aan tijdelijke opslag en afvoer van de grond en verplichte milieukundige begeleiding als een in het kader van een eerder uitgevoerde bodemsanering aangebrachte afdeklaag wordt doorgraven. Deze bepalingen zijn over het algemeen eenvoudig na te leven en leiden met uitzondering van de milieukundige begeleiding bij het doorgraven van een afdeklaag niet of nauwelijks tot extra kosten. Besloten is om geen onderzoeksverplichtingen op te leggen zoals opgenomen in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
OOOOOOOOOOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQQQQQQQ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWWWWWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZZZZZZZZZ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Degene die op de locatie, bedoeld in artikel 22.13122.125, een activiteit verricht, neemt in het belang van bescherming van de bodem maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om verdere verontreiniging van de bodem te voorkomen of te beperken, of – als en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is als onderdeel van een activiteit die wordt verricht – ongedaan te maken. Zie verder hierna over de mogelijkheden en beperkingen van dit artikel. Er geldt een licht beschermingsregime voor deze bekende verontreinigde locaties in afwachting van sanering, net als onder de Wet bodembescherming.
Dit artikel heeft betrekking op zogenoemde niet-spoed locaties, zoals deze waren beschikt als saneringsgeval op grond van de Wet bodembescherming. In de toelichting bij de Aanvullingswet bodem is aangegeven dat de beschikking niet-spoed als zodanig bij inwerkingtreding van de Omgevingswet vervalt. Er is overgangsrecht geregeld voor onder meer gebruiksbeperkingen op grond van artikel 37, vierde lid, van de Wet bodembescherming (artikelen 3.1 en 3.2 Aanvullingswet bodem).
Voor de spoedlocaties is overgangsrecht opgenomen in de Aanvullingswet bodem (artikel 3.1), zodat daarvoor de bestaande regels bij of krachtens de Wet bodembescherming blijven gelden. Locaties met een verontreiniging boven de interventiewaarde die onder de Wet bodembescherming waren aangemerkt als niet-spoed worden in het nieuwe stelsel, net als onder de Wet bodembescherming, gesaneerd op een natuurlijk moment, meestal bouwen. Het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Besluit activiteiten leefomgeving en dit omgevingsplan regelen dat saneren een voorwaarde is voor het bouwen en de saneringsaanpak. De milieubelastende activiteit graven regelt hoe om te gaan met graven in verontreiniging boven de interventiewaarde. Bij deze activiteiten is een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift mogelijk bijvoorbeeld als een bronaanpak aan de orde is die om een specifieke saneringsaanpak vraagt.
Artikel 22.13222.126 heeft een tweeledig doel. Ten eerste om de in het verleden beschikte locaties, die niet onder overgangsrecht vallen, kenbaar te houden onder de Omgevingswet en het instrumentarium van de Omgevingswet te kunnen toepassen. Ten tweede om een (licht) beschermingsregime van toepassing te laten zijn op deze locaties, aangezien het gaat om niet eerder gesaneerde locaties waar nog bodemverontreiniging aanwezig is.
Ten behoeve van het eerste doel (kenbaarheid) is het mogelijk om met een maatwerkvoorschrift een individuele locatie te koppelen aan deze algemene regel in dit omgevingsplan, wat het voor de huidige of toekomstige eigenaar beter inzichtelijk maakt. Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn maatwerkvoorschriften namelijk (nog) niet zichtbaar in DSO met de zogenoemde «klik op de kaart». Het inzien van de (voormalige) registratie van de niet-spoed beschikkingen in het Kadaster blijft nodig om het volledige beeld te hebben van de exacte locaties (gekoppeld aan kadastrale percelen) waar dit artikel op van toepassing is.
Voor wat betreft het tweede doel (beschermen in afwachting van sanering) geldt dat het mogelijk is om het lichte basisregime dat geldt op deze locaties te concretiseren, verder aan te vullen of toe te spitsen op de individuele locatie. Dat kan door middel van een maatwerkvoorschrift, dat voor een initiatiefnemer voldoende concreet maakt welke actie het bevoegd gezag verwacht. Bij de activiteiten bouwen, saneren of graven voorziet de Omgevingswet al in die mogelijkheid, daarom heeft dit artikel vooral betekenis als sprake is van een andere activiteit dan bouwen, saneren of graven. Ook kan dit basisregime een aangrijpingspunt bieden voor een individueel maatwerkvoorschrift om in sommige situaties van een initiatiefnemer te verlangen dat die als onderdeel van een voorgenomen activiteit van de gelegenheid gebruik maakt om aanwezige verontreiniging van de bodem te verwijderen of mitigerende maatregelen te treffen. Gelet op die inkadering is voornamelijk gedoeld op situaties waarin de extra moeite en kosten van het beperken of verwijderen van verontreiniging niet onevenredig belastend zijn voor de initiatiefnemer. Dit basisregime is zodanig ingekaderd dat er geen sprake is van een zelfstandige saneringsplicht.
Onder verontreiniging van de bodem wordt ook verstaan de verontreiniging van het grondwater, maar aangezien grondwaterkwaliteit primair tot de taken en bevoegdheden van de provincie ligt het voor de hand dat het vooral gaat om de vaste bodem en eventuele bronnen van verontreiniging die zich verspreiden naar het grondwater.
AAAAAAAAAAAAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBBBBBBBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCCCCCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEEEEEEEE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFFFFFFFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGGGGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIIIIIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJJJJJJJJJJ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zie de toelichting bij artikel 22.13822.128 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.
KKKKKKKKKKKKKKKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLLLLLLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNNNNNNNN
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze paragraaf emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage III.
Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.
OOOOOOOOOOOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQQQQQQQQ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTTTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUUUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVVVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWWWWWWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXXXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYYYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBBBBBBBBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor lozingen vanuit «overheids-IBA’s» geldt dezelfde regeling als voor de lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 22.16322.153.
CCCCCCCCCCCCCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDDDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEEEEEEEEE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFFFFFFFFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGGGGGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHHHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIIIIIIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKKKKKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLLLLLLLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNNNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPPPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTTTTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUUUUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVVVVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWWWWWWWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De te verstrekken gegevens en bescheiden dienen om een beeld te verschaffen van:
de activiteit zelf en wat daarbij hoort;
de precieze plek en indeling van de activiteit; en
wanneer deze begint of wordt gewijzigd.
Er hoeft geen inschatting van de door te activiteit veroorzaakte milieubelasting te worden verstrekt. Wel kan het college van B&W op grond van artikel 22.4822.47 verzoeken om gegevens en bescheiden die nodig zijn om te bezien of de algemene regels uit dit omgevingsplan en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn gezien ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van het milieu en de ontwikkelingen van de kwaliteit van het milieu.
Wanneer gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt, zijn ook altijd artikel 22.4622.45 (algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden) en artikel 22.4722.46 (gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat) van toepassing.
YYYYYYYYYYYYYYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zie de toelichting bij artikel 22.18622.176 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.
BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het wassen van motorvoertuigen moet in principe plaatsvinden boven een vloeistofdichte bodemvoorziening. Vanwege de aard van de activiteit, waarbij continue bodembedreigende vloeistoffen over de voorziening stromen, zijn niet-vloeistofdichte voorzieningen niet toereikend.
Op de plicht om het wassen van motorvoertuigen plaats te laten vinden boven een vloeistofdichte bodemvoorziening is een uitzondering gemaakt voor het wassen van motorvoertuigen op een mobiele wasinstallatie. Dit soort installaties worden tegenwoordig steeds meer toegepast bij initiatiefnemers die zelf niet beschikken over de vereiste voorzieningen. Mobiele installaties moeten wel voldoende bodembeschermende werking hebben. Daarom is bepaald dat er geen vloeistoffen in de bodem terecht mogen komen.
Ook geldt, in navolging van de artikelen 3.23b, tweede lid, aanhef en onder a, en 3.24, aanhef en onder a, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, een uitzondering voor het per week uitwendig wassen van ten hoogste één motorvoertuig waarmee geen gewasbeschermingsmiddelen zijn toegepast. Artikel 22.19422.184, tweede lid, van dit omgevingsplan regelt in samenhang hiermee dat het water bij het wassen in de bodem mag komen. Dit zal in beperkte mate het geval zijn, als de verharding waarop wordt gewassen niet vloeistofdicht is.
FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zie de toelichting bij artikel 22.18622.176 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.
JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een ontgeuringsinstallatie zoals voorgeschreven in dit artikel moet uiteraard doelmatig zijn. Op grond van de specifieke zorgplichten in artikel 22.4522.44 van dit omgevingsplan of artikel 2.11 van het Bal moet bijvoorbeeld de capaciteit van de ontgeuringsinstallatie groot genoeg zijn en moet de installatie voldoende vaak worden gereinigd.
LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is een voortzetting van artikel 3.140, eerste lid van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Het bevoegd gezag kan in afwijking van dit artikel bij maatwerkvoorschrift op grond van artikel 22.4522.44 van dit omgevingsplan een bepaalde mate van nieuwe geurhinder ter plaatse van geurgevoelige gebouwen toestaan.
Ook kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift bepalen dat een bepaalde geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten niet wordt overschreden, of dat technische voorzieningen worden aangebracht of gedragsregels in acht worden genomen om de geurhinder tot een aanvaardbaar niveau te beperken.
Bij het industrieel vervaardigen of bewerken van levensmiddelen of voeder is de kans op geurhinder reëel. Daarom kan het bevoegd gezag via een maatwerkvoorschrift om een geuronderzoek vragen. In dat geuronderzoek wordt onder meer aangegeven welke maatregelen worden getroffen ter voorkoming of beperking van geurhinder ter plaatse van geurgevoelige gebouwen.
QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op het slachten van meer dan 10.000 kilogram levend gewicht aan dieren per week is paragraaf 3.4.8 (Voedingsmiddelenindustrie) van het Bal van toepassing. Bij de andere drie activiteiten genoemd in artikel 22.20222.192, eerste lid, onderdelen c tot en met d, staat geen ondergrens. Paragraaf 3.4.8 van het Bal is van toepassing op alle IPPC-installaties in de voedingsmiddelenindustrie. Wanneer dus de andere drie activiteiten onderdeel zijn van een IPPC-installatie, dan is deze paragraaf niet van toepassing.
RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zie de toelichting bij artikel 22.18622.176 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.
SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een ontgeuringsinstallatie zoals voorgeschreven in het eerste lid, onder b, van dit artikel moet uiteraard doelmatig zijn. Op grond van de specifieke zorgplichten in artikel 22.4422.43 van dit omgevingsplan of artikel 2.11 van het Bal moet bijvoorbeeld de capaciteit van de ontgeuringsinstallatie groot genoeg zijn en moet de ontgeuringsinstallatie voldoende vaak worden gereinigd.
Het tweede lid bevat oud overgangsrecht van het Activiteitenbesluit milieubeheer dat is overgenomen. Bij het stellen van regels in het nieuwe deel van het omgevingsplan kan worden beoordeeld of dit overgangsrecht voor een specifieke locatie nog noodzakelijk of gewenst is.
UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De formulering van dit artikel is gelijk aan de formulering van artikel 5.20 van het Bal. Degene die een activiteit als bedoeld in artikel 22.20222.192, eerste lid verricht houdt in een logboek bij waarin voor bodembeschermende voorzieningen gegevens worden vastgelegd over controles, beoordelingen, onderhoud en reparaties. Dat een logboek beschikbaar moet zijn voor het bevoegd gezag volgt uit de Algemene wet bestuursrecht. Dit mag ook in digitale vorm zijn.
Op grond van artikel 22.5022.49, onder d, moet aan het bevoegd gezag informatie worden verstrekt over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om nadelige gevolgen van een ongewoon voorval te voorkomen.
WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als uit het rapport van het eindonderzoek bodem blijkt dat de bodem is verontreinigd dan moet op grond van het eerste lid uiterlijk binnen zes maanden na het toezenden van het rapport de bodemkwaliteit zijn hersteld.
Voor het herstellen van de bodemkwaliteit kan uit drie opties worden gekozen. Deze keuze wordt gemaakt door degene die de activiteit verricht. De bodemkwaliteit wordt hersteld tot:
De waarden van een bodemrapport volgens NEN 5740 waarin de bodem- en grondwaterkwaliteit voor aanvang van de activiteit zijn vastgelegd.
De bodemkwaliteit van de zone waarin de activiteit is verricht zoals vastgelegd op een geldende bodemkwaliteitskaart.
De achtergrondwaarden, vastgesteld op grond van artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit.
Wanneer de bodemkwaliteit voor aanvang van de activiteit niet is vastgelegd of wanneer er geen geldende bodemkwaliteitskaart voor dat gebied voor handen is, dan moet herstel plaatsvinden tot de achtergrondwaarden als vastgesteld op grond van artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit.
Dit artikel regelt dat de bodemkwaliteit hersteld moet worden na beëindiging van de activiteit. Dit doet er niks aan af dat eventuele morsingen of lekkages op een bodembeschermende voorziening direct opgeruimd moeten worden. Het opruimen van gelekte of gemorste (vloei)stoffen is onderdeel van de specifieke zorgplicht in artikel 22.4422.43 van dit omgevingsplan of artikel 2.11 van het Bal. Deze verplichtingen bestaan naast elkaar.
EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De passerende schaduw van draaiende wieken van een windturbine kan op bepaalde plaatsen en onder bepaalde omstandigheden een hinderlijk schaduweffect, dat wil zeggen wisseling van lichtsterkte, veroorzaken. Dit kan vooral hinderlijk zijn als de schaduw over ramen valt en zich bijvoorbeeld over een werkplek beweegt waar gestudeerd of gelezen wordt. De mate van hinder wordt onder meer bepaald door de frequentie van het passeren (rotortoerental), door de blootstellingsduur en door de intensiteit van de wisselingen in lichtsterkte. Passeerfrequenties tussen 2,5 en 14 Hz (aantal passeringen per seconde) veroorzaken hinder. Bij grotere turbines is het toerental lager zodat de passeerfrequenties doorgaans beneden 2,5 Hz liggen. Naast de passeerfrequentie is een aantal andere factoren ook bepalend voor eventuele hinder in de omgeving. Deze factoren zijn dermate locatie specifiek dat het ondoenlijk is een eenduidige alomvattende norm te stellen. Doorgaans is het noodzakelijk deze factoren in samenhang te analyseren en te projecteren op de specifieke situatie. Zo nodig kan hiervoor een maatwerkvoorschrift worden gesteld. Een hinderduur van maximaal 64 (en gemiddeld 17) dagen per jaar met een maximum van 20 minuten per dag is op grond van artikel 5.89f van het Bkl als aanvaardbaar te beschouwen. Bovendien zijn in veel gevallen eenvoudige voorzieningen aan te brengen aan een turbine. Dat kan bijvoorbeeld in de vorm van een stilstandregeling. De eis uit dit artikel geldt in slagschaduwgevoelige ruimten. Een blinde gevel of tuinen bij woningen worden niet beschermd tegen slagschaduw. Het bevoegd gezag kan aanvullend maatwerkvoorschriften stellen voor het voorkomen of beperken van hinder door slagschaduw als de maatregel in artikel 22.21622.206 in een specifiek geval niet toereikend is.
LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Lichthinder door lichtschittering kan voorkomen worden door het gebruik van niet-reflecterende materialen of door coating op de rotorbladen aan te brengen. Daarnaast blijkt dat door weersinvloeden de rotorbladen mat kunnen worden (glansgraad maximaal 30%) waardoor reflectiewaarden in de tijd afnemen. De methode van meten van reflectiewaarden is opgenomen in NEN-EN-ISO 2813, «Verven en vernissen – Metingen van de glans (spiegelende reflectie) van niet-metallieke verflagen onder 20°, 60° en 85°». Hoewel de voorkeur uitgaat naar de meetmethode uit dit voorschrift, kan ook van een gelijkwaardige meetmethode gebruik worden gemaakt. Gelijkwaardige meetmethoden zijn bijvoorbeeld opgenomen in DIN (Deutsche Industrie Norm) 67530 en NEN 3632.
Het bevoegd gezag kan aanvullend maatwerkvoorschriften stellen voor het voorkomen of beperken van hinder door lichtschittering als artikel 22.21922.209 of artikel 22.22022.210 in een specifiek geval niet toereikend is.
OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De formulering van dit artikel is gelijk aan de formulering van artikel 5.20 van het Bal.
Degene die de activiteit verricht houdt een logboek bij waarin voor bodembeschermende voorzieningen gegevens worden vastgelegd over controles, beoordelingen, onderhoud en reparaties. Dat een logboek beschikbaar moet zijn voor het bevoegd gezag, volgt uit de Algemene wet bestuursrecht. Dit mag ook in digitale vorm zijn.
Op grond van artikel 22.5022.49, onder d, moet aan het bevoegd gezag informatie worden verstrekt over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om nadelige gevolgen van een ongewoon voorval te voorkomen.
RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zie de toelichting bij artikel 22.18622.176 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.
Deze paragraaf treedt in werking bij een parkeergarage met meer dan 20 parkeerplaatsen. De plicht gegevens en bescheiden te verstrekken treedt in werking bij een parkeergarage met meer dan 30 parkeerplaatsen. Dit verschil is afkomstig uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, waarbij een parkeergarage pas vanaf 30 parkeerplaatsen meldingsplichtig was.
TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zie de toelichting bij artikel 22.18622.176 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.
Met de plaats waar bodembedreigende stoffen worden gebruikt, wordt bedoeld het hele gebied, van de plaats waar wordt geschoten tot de plaats waar de munitie terecht kan komen.
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De kogelvanger, bedoeld in artikel 22.22922.219, moet opgesteld worden boven een bodembeschermende voorziening. Dit om te voorkomen dat de kogels die opgevangen worden door de kogelvanger, maar onverhoopt niet in de verzamelbak terecht komen, op of in de bodem terecht kunnen komen. De exploitant van de schietbaan kan een keuze maken voor de toe te passen bodembeschermende voorzieningen (en daarbij horende maatregelen).
Doorgaans gaat het om een verharding, kleed of voldoende dik plasticfolie met voldoende oppervlakte onder de kogelvanger. De kogels die niet worden opgevangen in de verzamelbak komen op deze voorziening terecht. Deze kogels, maar ook de kogels die worden opgevangen in de verzamelbak, moeten na afloop van een schietdag worden verwijderd om uitloging naar de bodem te voorkomen.
Een andere optie is het treffen van voorzieningen waardoor verzekerd wordt dat alle kogels die worden opgevangen door de kogelvanger terecht komen in de verzamelbak. Dit kan gerealiseerd worden door de kogels, die worden opgevangen door de kogelvanger, met een gesloten buis af te voeren naar een afgesloten verzamelbak.
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De formulering van dit artikel is gelijk aan de formulering van artikel 5.20 van het Bal.
Degene die de activiteit verricht houdt een logboek bij waarin voor bodembeschermende voorzieningen gegevens worden vastgelegd over controles, beoordelingen, onderhoud en reparaties. Dat een logboek beschikbaar moet zijn voor het bevoegd gezag, volgt uit de Algemene wet bestuursrecht. Dit mag ook in digitale vorm zijn.
Op grond van artikel 22.5022.49, onder d, moet aan het bevoegd gezag informatie worden verstrekt over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om nadelige gevolgen van een ongewoon voorval te voorkomen.
BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als uit het rapport van het eindonderzoek bodem, blijkt dat de bodem is verontreinigd dan moet op grond van het eerste lid uiterlijk binnen zes maanden na het toezenden van het rapport de bodemkwaliteit zijn hersteld.
Voor het herstellen van de bodemkwaliteit kan uit drie opties worden gekozen. Deze keuze wordt gemaakt door degene die de activiteit verricht. De bodemkwaliteit wordt hersteld tot:
de waarden van een bodemrapport volgens NEN 5740 waarin de bodem- en grondwaterkwaliteit voor aanvang van de activiteit zijn vastgelegd;
de bodemkwaliteit van de zone waarin de activiteit is verricht zoals vastgelegd op een geldende bodemkwaliteitskaart; of
de achtergrondwaarden, vastgesteld op grond van het Besluit bodemkwaliteit.
Wanneer de bodemkwaliteit voor aanvang van de activiteit niet is vastgelegd of wanneer er geen geldende bodemkwaliteitskaart voor dat gebied voor handen is, dan moet herstel plaatsvinden tot de achtergrondwaarden als vastgesteld op grond van artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit.
Dit artikel regelt dat de bodemkwaliteit hersteld moet worden na beëindiging van de activiteit. Dit doet er niks aan af dat eventuele morsingen of lekkages op een bodembeschermende voorziening direct opgeruimd moeten worden. Het opruimen van gelekte of gemorste (vloei)stoffen is onderdeel van de specifieke zorgplicht in artikel 22.4422.43 van dit omgevingsplan of 2.11 van het Bal. Deze verplichtingen bestaan naast elkaar.
JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zie de toelichting bij artikel 22.18622.176 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.
NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij het opslaan van minder dan 3 m3 vaste mest gelden geen eisen, anders dan de specifieke zorgplicht. Een opslag van meer dan 600 m3 valt niet onder het toepassingsbereik van deze paragraaf. In artikel 22.26722.257 is een vergunningplicht opgenomen voor de opslag van meer dan 600 m3 vaste mest.
PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zie de toelichting bij artikel 22.18622.176 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.
RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De formulering van dit artikel is gelijk aan de formulering van artikel 5.20 van het Bal.
Degene die de activiteit verricht houdt een logboek bij waarin voor bodembeschermende voorzieningen gegevens worden vastgelegd over controles, beoordelingen, onderhoud en reparaties. Dat een logboek beschikbaar moet zijn voor het bevoegd gezag, volgt uit de Algemene wet bestuursrecht. Dit mag ook in digitale vorm zijn.
Op grond van artikel 22.5022.49, onder d, moet aan het bevoegd gezag informatie worden verstrekt over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om nadelige gevolgen van een ongewoon voorval te voorkomen.
TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is niet van toepassing op het opslaan van vaste mest, afkomstig van landbouwhuisdieren of van paarden die gehouden worden in verband met het berijden. Hiervoor geldt artikel 22.11422.108 en verder.
VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het opslaan van kuilvoer of vaste bijvoermiddelen maakt vaak deel uit van een veehouderij, die aangewezen is als milieubelastende activiteit in artikel 3.200 van het Bal of een agrarisch loonwerkbedrijf dat aangewezen is als milieubelastende activiteit in artikel 3.215 van het Bal. In dat geval gelden niet de regels uit deze paragraaf, maar de regels voor de opslag van kuilvoer of vaste bijvoermiddelen uit het Bal. De regels uit deze paragraaf gelden voor opslagen die behoren bij bijvoorbeeld veehouderijen die minder landbouwhuisdieren houden dan de ondergrenzen, opgenomen in art 3.200 van het Bal, kinderboerderijen, dierentuinen of bij maneges.
Het opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen kan ook geurhinder veroorzaken. Hiervoor geldt artikel 22.11622.110 (geur opslaan kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen: afstand).
WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zie de toelichting bij artikel 22.18622.176 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De formulering van dit artikel is gelijk aan de formulering van artikel 5.20 van het Bal. Degene die de activiteit verricht houdt een logboek bij waarin voor bodembeschermende voorzieningen gegevens worden vastgelegd over controles, beoordelingen, onderhoud en reparaties. Dat een logboek beschikbaar moet zijn voor het bevoegd gezag, volgt uit de Algemene wet bestuursrecht. Dit mag ook in digitale vorm zijn.
Op grond van artikel 22.5022.49, onder d, moet aan het bevoegd gezag informatie worden verstrekt over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om nadelige gevolgen van een ongewoon voorval te voorkomen.
ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Onder de genoemde voorwaarden is het lozen op of in de bodem niet bezwaarlijk en is daarom mogelijk gemaakt. Als aan de voorwaarden niet kan worden voldaan moet afvalwater van de bodembeschermende voorziening samen met de vrijkomende vloeistoffen worden opgevangen en kan dit over onverharde bodem worden verspreid in lijn met artikel 22.25022.240.
BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zie de toelichting bij artikel 22.18622.176 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.
DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De formulering van dit artikel is gelijk aan de formulering van artikel 5.20 van het Bal.
Degene die de activiteit verricht houdt een logboek bij waarin voor bodembeschermende voorzieningen gegevens worden vastgelegd over controles, beoordelingen, onderhoud en reparaties. Dat een logboek beschikbaar moet zijn voor het bevoegd gezag, volgt uit de Algemene wet bestuursrecht. Dit mag ook in digitale vorm zijn.
Op grond van artikel 22.5022.49, onder d, moet aan het bevoegd gezag informatie worden verstrekt over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om nadelige gevolgen van een ongewoon voorval te voorkomen.
FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze vergunningplicht betreft de voortzetting van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets voor handelingen met polyesterhars en de bijbehorende toetsingsgrond voor geurhinder. Bij het verwerken van polyesterhars worden producten van polyesterhars gemaakt in een mal of op een ondergrond die deel uitmaakt van het product. Een mal wordt elke keer weer opnieuw gebruikt. Voor het «loslaten» uit de mal wordt vaak een was gebruikt. Voor het ontvetten van de mal een organisch oplosmiddel, zoals aceton of dichloormethaan.
Op grond van artikel 22.25822.248 geldt deze vergunningplicht niet voor milieubelastende activiteiten die in hoofdstuk 3 van het Bal aangewezen zijn als vergunningplichtig. Op grond van artikel 3.135 van het Bal geldt voor deze activiteit een vergunningplicht als de activiteit onderdeel is van een ippc-installatie.
JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze vergunningplicht betreft de voortzetting van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets voor handelingen met polyesterhars en de bijbehorende toetsingsgrond voor geurhinder. Bij het verwerken van polyesterhars worden producten van polyesterhars gemaakt in een mal of op een ondergrond die deel uitmaakt van het product. Een mal wordt elke keer weer opnieuw gebruikt. Voor het «loslaten» uit de mal wordt vaak een was gebruikt. Voor het ontvetten van de mal een organisch oplosmiddel, zoals aceton of dichloormethaan.
Op grond van artikel 22.25822.248 geldt deze vergunningplicht niet voor milieubelastende activiteiten die in hoofdstuk 3 van het Bal aangewezen zijn als vergunningplichtig. Op grond van artikel 3.135 van het Bal geldt voor deze activiteit een vergunningplicht als de activiteit onderdeel is van een ippc-installatie.
LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Opslagtanks voor gassen die in elkaars onmiddellijke nabijheid staan, kunnen elkaar beïnvloeden bij incidenten. Het risico op een incident van twee opslagtanks in elkaars nabijheid is meer dan twee keer zo groot als het risico van de twee opslagtanks apart. De PGS-richtlijnen schrijven om die reden voor dat opslagtanks onderling bepaalde afstanden aan moeten houden, en ook een bepaalde afstand tot de erfgrens aan moeten houden. Bij het toelaten van een opslag van gassen op een locatie in meer dan twee opslagtanks moet de veiligheid beoordeeld worden. Dit vergt maatwerk.
Op grond van artikel 22.25822.248 geldt deze vergunningplicht niet voor milieubelastende activiteiten die in hoofdstuk 3 van het Bal aangewezen zijn als vergunningplichtig. Op grond van artikel 3.22 van het Bal geldt er een vergunningplicht voor opslagtanks met een inhoud van meer dan 13 m3.
PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De Wet geluidhinder bepaalde dat het college van burgemeester en wethouders in zijn besluit bepaalde welke maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat de geluidbelasting binnen de zone de hoogst toelaatbare waarden te boven zou gaan. Dat is te lezen als een regel over voorschriften. Omdat een binnenplans vergunningstelsel altijd een beoordelingsregel vereist, is deze regel hier uitgesplitst in een beoordelingsregel, inhoudende dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning alleen verleent als binnenplanse omgevingsvergunning als de grenswaarde niet wordt overschreden, en in een regel over voorschriften, die inhoudt dat het bevoegd gezag de maatregelen voorschrijft die nodig zijn om te voorkomen dat niet aan de standaardwaarden wordt voldaan of dat het geluid op geluidgevoelige gebouwen toeneemt ten opzichte van het geluid direct voorafgaand aan de wijziging. Als de omgevingsvergunning niet kan worden verleend als binnenplanse omgevingsplanactiviteit, kan de aanvraag worden beoordeeld als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Op die beoordeling zijn de regels van paragraaf 5.1.4.2a.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
De gehanteerde grenswaarde is niet ontleend aan de normwaarden van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder, maar aan het Besluit kwaliteit leefomgeving zoals dat is gewijzigd door het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet. In de toelichting op artikel 22.27422.264 is ingegaan op de achtergrond hiervan.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Wat in artikel 22.3322.32 van dit omgevingsplan is geregeld voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, is in artikel 22.278 op vergelijkbare wijze geregeld voor de omgevingsplanactiviteit bestaande uit het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheid (ook wel de aanlegvergunning of aanlegactiviteit genoemd). Net als voor bouwactiviteiten regelde de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in artikel 3.3 een voorbeschermingsregime in de vorm van een aanhoudingsplicht voor de beslissing op aanvragen om een omgevingsvergunning voor de hier bedoelde aanlegactiviteiten. Voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteiten bestaande uit dergelijke aanlegactiviteiten komt artikel 22.278 voor de regeling uit artikel 3.3 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in de plaats. Voor zijn verdere werking is artikel 22.27822.268 identiek aan de werking van artikel 22.33. Voor de toelichting op die werking wordt dan ook verwezen naar de toelichting op artikel 22.33.
KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In artikel 22.27922.269 is een beoordelingsregel opgenomen voor in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan opgenomen verbodsbepalingen om zonder omgevingsvergunning een sloopactiviteit te verrichten. Onder «sloopactiviteit» moet op grond van de bijlage bij de Omgevingswet «het slopen van een bouwwerk» worden verstaan. Deze begripsbepaling is op grond van artikel 1.121.1 van dit omgevingsplan ook van toepassing op hoofdstuk 22 van dit plan. De vergunningenstelsels voor de hier bedoelde sloopactiviteiten konden op grond van artikel 3.3, aanhef en onder b, van de voormalige Wet ruimtelijke ordening in onder meer bestemmingsplannen, beheersverordeningen en andere ruimtelijke regelingen zijn opgenomen. In het nieuwe stelsel zijn deze regelingen onderdeel geworden van het tijdelijke deel van het omgevingsplan. De beoordelingsregel voor deze in ruimtelijke regelingen opgenomen sloopvergunningenstelsels was opgenomen in artikel 2.16 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Ter vervanging van deze bepaling is in artikel 22.27922.269 in een gelijkluidende beoordelingsregel voorzien. In de nieuwe redactie is er echter rekening mee gehouden dat naast deze (vanuit artikel 2.16 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht overgehevelde) beoordelingsregel ook nog andere specifieke beoordelingsregels kunnen zijn gesteld in de vergunningenstelsels voor sloopactiviteiten in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. In de jurisprudentie is de mogelijkheid om in bijvoorbeeld een bestemmingsplan ook nog specifieke beoordelingsregels voor het slopen te stellen bevestigd (verwezen wordt naar ABRvS 12 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:898, TBR 2014/61). Als dergelijke beoordelingsregels zijn gesteld, blijven deze onverminderd van toepassing en werkt de beoordelingsregel in artikel 22.27922.269 hierop aanvullend.
LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 22.28022.270 heeft betrekking op regels uit het tijdelijke deel van het omgevingsplan waarin is bepaald dat bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van daarbij aangegeven regels. Dergelijke afwijkingsmogelijkheden konden op grond van artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de voormalige Wet ruimtelijke ordening worden gesteld in bestemmingsplannen, beheersverordeningen en andere ruimtelijke regelingen. Voor de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht hadden deze bepalingen de vorm van een bevoegdheid om een (binnenplanse) ontheffing te verlenen. Onder de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening werd nog gesproken van een (binnenplanse) vrijstelling. In de redactie van de ruimtelijke regelingen die onder de voormalige Wet ruimtelijke ordening en de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn vastgesteld, hebben de bepalingen, zoals al vermeld, een vorm waarin wordt bepaald dat bij omgevingsvergunning van een gestelde regel kan worden afgeweken. Uit de letterlijke redactie van dergelijke bepalingen vloeit niet een zelfstandig verbod voort om een activiteit te verrichten zonder omgevingsvergunning. Onder de werking van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht werden al deze bepalingen dan ook in juridische vorm «gevangen» onder de werking van het verbod behoudens omgevingsvergunning uit artikel 2.1, eerste lid, onder c. Deze wet is echter bij de inwerkintreding van de Omgevingswet ingetrokken, zodat de explicitering van de vergunningplicht voor deze afwijkingsmogelijkheden niet langer is geregeld. In plaats daarvan wordt deze explicitering van de vergunningplicht nu in artikel 22.28022.270 van dit omgevingsplan geregeld. Met artikel 22.28022.270 wordt daarmee buiten twijfel gesteld dat de bepalingen uit het tijdelijke deel waarin de mogelijkheid wordt geboden om bij omgevingsvergunning van regels af te wijken, gelden als binnenplans verbod om de betrokken activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten. Ook de nog voorkomende redacties in oude ruimtelijke regelingen die deel uitmaken van het tijdelijke deel van het omgevingsplan, met termen als ontheffing en vrijstelling, worden door dit binnenplanse verbod om de betrokken activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten aangestuurd.
MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 22.28122.271 moet worden gelezen in samenhang met artikel 22.28022.270 en heeft ook betrekking op de in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan opgenomen mogelijkheden om bij omgevingsvergunning van gestelde regels te kunnen afwijken. Zoals al toegelicht bij artikel 22.28022.270 vielen dergelijke afwijkingsmogelijkheden onder de juridische werking van de vergunningplicht van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1°, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, konden deze omgevingsvergunningen worden verleend. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft er in haar advies over het ontwerp Invoeringsbesluit Omgevingswet terecht op gewezen dat uit de werking van de beoordelingsregel in artikel 8.0a, eerste lid, van het Bkl een imperatieve werking voortvloeit, die ertoe leidt dat een omgevingsvergunning voor activiteiten als hier bedoeld moet worden verleend als de activiteit niet in strijd is met de regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning. Hierdoor zou de mogelijkheid uit artikel 2.12 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht om de vergunning, ook als werd voldaan aan de in de betrokken planologische regeling gestelde regels over afwijking, toch te kunnen weigeren, komen te vervallen. Voor zover de regels voor het kunnen verlenen van een omgevingsvergunning voor deze afwijkingsmogelijkheden geen zelfstandige beslissingsruimte bieden (maar een imperatieve redactie kennen die kan dwingen tot vergunningverlening), zou dit onder de werking van het nieuwe stelsel tot het probleem kunnen leiden dat het bevoegd gezag wordt gedwongen een vergunning te verlenen terwijl onder oud recht artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht nog de afwegingsruimte bood de vergunning in die omstandigheid toch te kunnen weigeren. Om een neutrale overgang naar het nieuwe stelsel te borgen, wordt met artikel 22.28122.271 beslissingsruimte toegevoegd aan de imperatief geformuleerde regels voor het verlenen van deze vergunningen. Daarmee blijft het net als onder de werking van het oude stelsel mogelijk een afweging te maken en de vergunning voor een geboden afwijkingsmogelijkheid in voorkomende omstandigheden toch te weigeren, in het geval de regels voor het verlenen van de afwijking zouden dwingen om de vergunning te verlenen. Het zal overigens in de praktijk geregeld voorkomen dat een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een dergelijke afwijking van een regel gezamenlijk wordt verleend met een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk.
NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 22.28222.272 biedt voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 22.28022.270 een aanvullende mogelijkheid de omgevingsvergunning te verlenen als de activiteit waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd is met de in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan gestelde regels over afwijking, waardoor vergunningverlening op grond van die regels niet mogelijk is, maar niet in strijd is met regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht in dat tijdelijke deel. Hiermee wordt een vergelijkbare mogelijkheid geboden zoals artikel 22.3222.31 van dit omgevingsplan biedt voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteiten bestaande uit bouwactiviteiten en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk. Omdat de werking identiek is wordt voor de toepassing van deze bepaling verder verwezen naar de toelichting bij artikel 22.3222.31.
OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waren de indieningsvereisten voor omgevingsvergunningen op rijksniveau geregeld, ook als de vergunningplicht was ingesteld in een bestemmingsplan of gemeentelijke verordening. Deze indieningsvereisten waren opgenomen in de voormalige Regeling omgevingsrecht en komen, voor zover het gaat om die laatste vergunningen, niet meer terug op rijksniveau. Daarom worden deze opgenomen in deze paragraaf. Voor zover het gaat om vergunningplichten die onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waren ingesteld in een bestemmingsplan, maken die vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet onderdeel uit van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van die wet. Voor zover het gaat om vergunningplichten die onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waren ingesteld in gemeentelijke verordeningen (artikel 2.2 van die wet) houden de aanvraagvereisten verband met artikel 22.8 van de Omgevingswet. Artikel 22.8 van de Omgevingswet brengt met zich dat zolang deze vergunningenstelsels nog niet zijn overgeheveld naar het omgevingsplan, de regeling van artikel 2.2 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht feitelijk wordt gecontinueerd. Een in een autonome verordening opgenomen vergunningplicht, die krachtens artikel 2.2 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht werd aangemerkt als een Wabo-omgevingsvergunningplicht, wordt na inwerkingtreding van de Omgevingswet aangemerkt als een omgevingsvergunningplicht op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet.
In deze afdeling zijn daarnaast nog de aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning voor twee andere activiteiten opgenomen. In de eerste plaats de activiteit die strekt tot het afwijken van regels in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, waarvoor in dat tijdelijke deel is bepaald dat daarvan bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken. De hiermee samenhangende vergunningplicht die onder de gelding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht volgde uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van die wet, is opgenomen in artikel 22.28022.270 van dit omgevingsplan. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de hiervoor gegeven toelichting op dat artikel.
De tweede activiteit waarvoor deze afdeling nog aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning bevat, is het slopen van een bouwwerk in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht waarvoor op grond van artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Ook dat artikel is een overgangsrechtelijke bepaling.
In artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht was een vergunningplicht opgenomen voor het slopen van een bouwwerk in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht. Onder de Omgevingswet is dit geen afzonderlijke, in artikel 5.1 van die wet geregelde vergunningplicht meer, maar wordt het sloopvergunningenregime voor rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten onderdeel van het omgevingsplan. Direct bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet is in het algemeen nog niet in een adequaat sloopvergunningenregime in het omgevingsplan voorzien, omdat bestemmingsplannen nog uitgingen van het bestaan van de wettelijke vergunningplicht uit artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Om te voorkomen dat door het wegvallen van die rechtstreeks uit de wet voortvloeiende vergunningplicht een hiaat in de bescherming van een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht ontstaat, is in artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet bepaald dat totdat het omgevingsplan voorziet in een adequaat beschermingsregime dat voldoet aan de in dat artikellid gestelde eisen, voor het slopen in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Artikel 4.35, tweede lid, van die wet verklaart op deze vergunningplicht de op de vergunningplicht uit artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht betrekking hebbende weigeringsgrond uit artikel 2.16 van die wet van overeenkomstige toepassing. Vanwege dit beschermingsregime zijn ook de indieningsvereisten voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zoals die waren opgenomen in artikel 6.2 van de voormalige Regeling omgevingsrecht naar deze afdeling overgeheveld.
De vier categorieën activiteiten waarop de aanvraagvereisten in deze afdeling betrekking hebben, komen terug in de nadere onderverdeling van paragraaf 22.5.2 van deze afdeling in een viertal subparagrafen.
De indieningsvereisten uit de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht komen niet allemaal in identieke bewoordingen als aanvraagvereisten terug. Dat kan alleen al niet vanwege de begrippen uit het oude recht die in die regels voorkomen. In de artikelen 22.2 en 22.14 van de Omgevingswet is bepaald dat de bruidsschat bestaat uit rijksregels of daaraan gelijkwaardige regels. Door aan te sluiten op de terminologie van het nieuwe stelsel wordt invulling gegeven aan het opstellen van gelijkwaardige regels. Dat betekent bijvoorbeeld dat het begrip locatie wordt gehanteerd en niet het begrip grond. Wat betreft de aanvraagvereisten voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een gemeentelijk monument is aangesloten bij de formulering van de aanvraagvereisten voor een rijksmonumentenactiviteit die in de Omgevingsregeling zijn opgenomen.
De artikelen 22.28722.277 tot en met 22.29522.285 voorzien in specifieke aanvraagvereisten voor omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument. Bij een gemeentelijk monument gaat het op grond van bijlage I bij het Bbl om een monument of archeologisch monument als bedoeld in de Erfgoedwet waaraan in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven. Op grond van artikel 22.29522.285 zijn deze aanvraagvereisten van overeenkomstige toepassing op eventuele voorbeschermde gemeentelijke monumenten in dit omgevingsplan. Bijlage I bij het Bbl definieert een voorbeschermd gemeentelijk monument voor zover in het kader van het omgevingsplan van belang als een monument of archeologisch monument waarvoor het omgevingsplan een voorbeschermingsregel bevat vanwege het voornemen om aan dat monument of archeologisch monument in het omgevingsplan de functie-aanduiding van gemeentelijk monument te geven. De artikelen 22.28722.277 tot en met 22.29522.285 zijn ook van toepassing op monumenten en archeologische momenten die een (voor)beschermde status hebben op grond van een gemeentelijke verordening en nog niet via een voorbeschermingsregel of functie-aanduiding in het omgevingsplan zijn overgezet. Dit volgt uit artikel 22.2 van dit omgevingsplan.
Voor de leesbaarheid wordt hierna alleen van gemeentelijk monument gesproken, maar kan steeds ook voorbeschermd gemeentelijk monument worden gelezen.
Omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument komen overeen met de activiteiten die op grond van de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet onder de «rijksmonumentenactiviteit» vallen: het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een monument of een archeologisch monument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Waar in deze begripsomschrijving gesproken wordt van «monument» wordt alleen op gebouwde en aangelegde (groene) monumenten gedoeld. Waar gesproken wordt van «archeologisch monument» wordt gedoeld op een terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen (zie de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet en artikel 1.1 van de Erfgoedwet).
Voor deze aanvraagvereisten hebben, zoals hierboven al aangegeven, de indieningsvereisten in de voormalige Regeling omgevingsrecht onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht als basis gediend, aangevuld met indieningsvereisten voor archeologische rijksmonumenten op grond van de Monumentenwet 1988. De redactie is daarbij wel aangepast aan voortschrijdend inzicht en aan de stelselkeuzes van de Omgevingswet.
In artikel 22.27622.266 zijn de algemene aanvraagvereisten voor omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument opgenomen, die bij iedere aanvraag van toepassing zijn. Voor het overige zijn de aanvraagvereisten in verschillende artikelen gespecificeerd voor de volgende activiteiten:
activiteiten die betrekking hebben op archeologische monumenten;
het slopen (= geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen) van monumenten;
het gedeeltelijk of volledig verplaatsen van monumenten;
het wijzigen van een monument (restauratie, verbouw, reconstructie of op een andere manier wijzigen) of het door herstel ontsieren of in gevaar brengen van een monument;
het gebruiken van een monument waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Ook zijn er twee artikelen opgenomen met eisen aan tekeningen, een voor monumenten en een voor archeologische monumenten.
Met deze uitsplitsing in activiteiten wordt voorkomen dat initiatiefnemers (vergunningaanvragers) worden geconfronteerd met aanvraagvereisten die niet relevant voor hen zijn. Deze insteek bestond al in de voormalige Regeling omgevingsrecht, maar is nu verder vereenvoudigd. Bij een aantal artikelen is ook een splitsing aangebracht in aanvraagvereisten die in beginsel altijd noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de voorgenomen activiteit in relatie tot het monument of archeologisch monument en zijn monumentale waarde (eerste lid), en aanvraagvereisten die niet in alle gevallen nodig zijn of die alleen voor bepaalde soorten gemeentelijke monumenten van toepassing zijn (tweede lid).
De aard en de omvang van de activiteit en het soort gemeentelijk monument bepalen welke aanvraagvereisten in een concreet geval van toepassing zijn. Zo zijn voor de beoordeling van een vergunningaanvraag voor uitvoering van een restauratie- of (ver)bouwplan meer gegevens en bescheiden noodzakelijk dan voor het beoordelen van een vergunningaanvraag voor het aanbrengen van gevelreclame. Voorafgaand aan ingrijpende restauraties is het uitvoeren van een bouwhistorisch onderzoek vaak wenselijk, terwijl dit voor kleinere herstelwerkzaamheden meestal niet aan de orde zal zijn. Ook de locatie van de activiteiten is voor de aanvraagvereisten van belang. Als er werkzaamheden in het interieur worden uitgevoerd, zijn interieurfoto’s nodig, maar deze zijn doorgaans niet relevant als de ingrepen alleen de buitenkant van het monument betreffen.
Door de grote verscheidenheid aan activiteiten die van invloed kunnen zijn op de monumentale waarde van een monument of archeologisch monument is geen volledig dekkend beeld te geven van alle mogelijke aanvraagvereisten. Het bevoegd gezag kan in specifieke gevallen, naast de genoemde aanvraagvereisten, op grond van artikel 4:2, tweede lid, in samenhang met artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht ook nog andere aanvraagvereisten formuleren. De gevraagde informatie moet uiteraard wel noodzakelijk zijn voor, en in directe relatie te staan tot, de beoordeling van de aanvraag. Het is dan ook in het algemeen bij voorgenomen omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument raadzaam voor een aanvrager om eerst in vooroverleg te treden met het bevoegd gezag en daarna pas over te gaan tot het maken van definitieve plannen. Zo krijgt hij vroegtijdig inzicht in welke aanvullende aanvraagvereisten in het concrete geval nodig worden geacht en kan rekening worden gehouden met eventuele toepasselijke kwaliteitsnormen of uitvoeringsrichtlijnen voor de instandhouding van monumenten.
Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag zal het belang van de (archeologische) monumentenzorg bij het behoud van het monument of archeologisch monument in redelijkheid moeten worden afgewogen tegen de belangen van de aanvrager (eigenaar/gebruiker) en die van derde belanghebbenden. Bij die belangenafweging staat het voorkomen van nadelige gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor het monument of archeologisch monument en de monumentale waarden ervan voorop. Ook zal er bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning rekening moeten worden gehouden met de volgende beginselen uit het verdrag van Granada (de op 3 oktober 1985 te Granada tot stand gekomen Overeenkomst inzake het behoud van het architectonische erfgoed van Europa; Trb. 1985, 163) en het verdrag van Valletta (het op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen herziene Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed; Trb. 1992, 32):
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten en archeologische monumenten,
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten,
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden, en
het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ.
Een aanvraag moet dus voldoende inzicht geven in de reden, aard en omvang van de activiteit, de impact op het monument of archeologisch monument en de monumentale waarde ervan, en het (voorgenomen) gebruik van het monument of archeologisch monument.
PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat een aanvraagvereiste voor een sloopactiviteit. In verband met de beoordelingsregel uit artikel 22.27922.269 moeten gegevens worden overgelegd waarmee aannemelijk moet worden gemaakt dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd. Met «kan» worden gebouwd wordt gedoeld op de situatie waarin het bouwen van een vervangend bouwwerk juridisch mogelijk is. Om dit aannemelijk te maken is in beginsel een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit voor het bouwen van het vervangende bouwwerk voldoende. Om aannemelijk te maken dat er, als de hiervoor bedoelde omgevingsvergunning (nog) niet is verleend, «zal» worden gebouwd, moet de intentie om het vervangende bouwwerk te bouwen op andere wijze worden onderbouwd, bijvoorbeeld door inzicht te geven in vergevorderde bouwplannen. Dat laatste geldt ook als voor het bouwen van een vervangend bouwwerk op de locatie geen omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Als het naar het oordeel van het bevoegd gezag onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er sprake zal zijn van vervangende nieuwbouw, biedt artikel 22.27922.269 de mogelijkheid om de vergunning te weigeren. Het is mogelijk dat naast artikel 22.27922.269 nog andere specifieke beoordelingsregels zijn opgenomen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan bij de daar opgenomen vergunningplicht om een bouwwerk te slopen zonder omgevingsvergunning. Op grondslag van artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het bevoegd gezag zo nodig nog aanvullende gegevens en bescheiden opvragen die gelet op die beoordelingsregels nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag.
RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat aanvraagvereisten voor een aanvraag om een omgevingsvergunning om af te wijken van regels in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan als bedoeld in artikel 22.28022.270. Voor een nadere toelichting op deze vergunningplicht wordt verwezen naar de toelichting op dat artikel. De aanvraagvereisten in artikel 22.28622.276 zijn ontleend aan artikel 3.2 van de voormalige Regeling omgevingsrecht.
Het tweede lid betreft een rapport van een archeologisch vooronderzoek, waarin de archeologische waarde van het archeologisch monument op de locatie(s) van de voorgenomen activiteit nader is vastgesteld. Het bevoegd gezag moet op basis hiervan voldoende inzicht krijgen in de exacte impact van de activiteit op de archeologische waarde van het archeologisch monument. In die gevallen dat de archeologische waarde eerder al voldoende is vastgesteld, zal dit aanvraagvereiste niet nodig zijn.
SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel staan de specifieke aanvraagvereisten voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een gemeentelijk monument die een archeologisch monument betreft. Een archeologisch monument is in de Erfgoedwet gedefinieerd als een terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen. Dit artikel is van toepassing als de aanvraag een gemeentelijk monument betreft dat een archeologisch monument is, en kan in bepaalde gevallen van toepassing zijn als deze een archeologisch monument betreft dat geen zelfstandig gemeentelijk monument is, maar zich ter plaatse van een gebouwd of aangelegd gemeentelijk monument bevindt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de resten van een voorganger van een als gemeentelijk monument beschermde kerk die zich daar nog onder bevinden, of aan het bodemarchief onder een slotgracht of kasteeltuin. Als voor die locatie nog geen afweging over de archeologische monumentenzorg heeft plaatsgevonden in het kader van besluitvorming over het toedelen van functies aan locaties, kunnen de archeologische belangen worden meegewogen bij de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor een (bodemverstorende) activiteit die een gebouwd of aangelegd gemeentelijk monument betreft. Er kunnen in dat geval aan de omgevingsvergunning in het belang van de archeologische monumentenzorg ook vergunningvoorschriften worden verbonden voor het in situ- of ex situ-behoud van het zich daaronder bevindende archeologisch monument (zie verder de toelichting bij artikel 22.30322.293).
In de meeste gevallen zal het bij een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in dit artikel gaan om het op een of meer plaatsen verstoren van de bodem, maar het kan bij zichtbare archeologische monumenten, zoals terpen/wierden, kasteelterreinen, hunebedden, grafheuvels en scheepswrakken, bijvoorbeeld ook gaan om ontsiering of beschadiging van het zichtbare deel van het archeologisch monument.
Veel voorkomende activiteiten die betrekking hebben op een archeologisch monument, zijn:
bouw-, sloop-, inrichtings- en graafwerkzaamheden,
de aanleg of het onderhoud van infrastructurele werken zoals (spoor)wegen, rioleringen, kabels en leidingen.
Ook kan het gaan om:
het aanbrengen van verhardingen in de openbare ruimte,
het aanleggen of dempen van waterlopen en het aanleggen van vaargeulen,
het aanplanten en verwijderen van (diepwortelende) bomen en struiken,
het ophogen, verlagen of egaliseren van het maaiveld,
het wijzigen van het grondwaterpeil,
het winnen van grondstoffen,
agrarische grondwerkzaamheden, en
activiteiten die tot doel hebben de fysieke staat van het archeologisch monument te consolideren of te restaureren.
UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat de eisen aan tekeningen als bedoeld in artikel 22.28822.278.
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
onderdeel a
De rapporten, bedoeld in onderdeel a, kunnen nodig zijn om de monumentale waarde van het monument of de te slopen onderdelen (nader) te bepalen. Lang niet altijd zullen de actuele monumentale waarden al in voldoende mate in beeld zijn om de gevolgen van de voorgenomen sloopwerkzaamheden voor de aanwezige monumentale waarden te kunnen beoordelen.
onderdeel b
Een rapport als bedoeld in onderdeel b kan nodig zijn als dit omgevingsplan voor de locatie van het gebouwde of aangelegde monument (nog) niet voorziet in een adequaat archeologisch regime en de activiteit leidt tot verstoring van de bodem. Zie verder de toelichting bij artikel 22.28822.278.
onderdeel c
Een beschrijving van de technische staat als bedoeld in onderdeel c is bijvoorbeeld nodig in geval van een voorgenomen sloop op grond van de technische staat van een monument of een onderdeel daarvan. Als deze beschrijving en de foto’s niet voor zich spreken, kan een nadere onderbouwing van de beschrijving in de vorm van een of meerdere technische rapporten nodig zijn (onderdeel d).
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een rapport als bedoeld in onderdeel b kan nodig zijn als dit omgevingsplan voor de locatie van het gebouwde of aangelegde monument of voor de nieuwe locatie (nog) niet voorziet in een adequaat archeologisch regime en de activiteit leidt tot verstoring van de bodem. Zie verder de toelichting bij artikel 22.28822.278.
Aanvullende tekeningen als bedoeld in onderdeel d kunnen bijvoorbeeld nodig zijn als er sprake is van bijzondere detaillering (detailtekeningen) of om een beeld te krijgen van het (functioneren van het) monument op de nieuwe plek, bijvoorbeeld met impressietekeningen of 3D-visualisaties.
Het bevoegd gezag kan bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor een rijksmonumentenactiviteit kwaliteitseisen hanteren, bijvoorbeeld door te verwijzen naar de uitvoeringsrichtlijnen die in de beroepsgroep(en) gelden. Bij de beoordeling van een aanvraag is het voor het bevoegd gezag van belang om te weten of de aanvrager het plan dat ten grondslag ligt aan de aanvraag hierop al heeft afgestemd of niet. Op grond van onderdeel e moet hij hier opgave van doen. Het gaat hier overigens niet om algemene uitvoeringsvoorschriften als bedoeld in het Bbl.
DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
onderdeel a
De foto’s in onderdeel a moeten een duidelijke indruk geven van de technische staat en de ruimtelijke context van het monument, zodat de noodzaak van de voorgenomen activiteit voldoende wordt geïllustreerd. Het mogen daarom geen onduidelijke kopieën zijn.
onderdeel b
Opnametekeningen als bedoeld in onderdeel b, onder 2, zijn tekeningen waarop de toestand van het monument voorafgaand aan de activiteit is weergeven. Welke soort tekeningen in een concreet geval nodig zijn, hangt af van de aard van de activiteit. In de regel zullen plattegronden en doorsnedetekeningen nodig zijn. Als de activiteit ook impact heeft op het exterieur of het aangezicht van het monument, zullen ook geveltekeningen en in voorkomend geval een dakaanzicht nodig zijn.
Gebrekentekeningen als bedoeld in onderdeel b, onder 3, zijn nodig als er gebreken worden hersteld. Het betreft feitelijk opnametekeningen waarop de te verhelpen gebreken adequaat zijn weergegeven.
Plantekeningen als bedoeld in onderdeel b, onder 4, zijn tekeningen waarop de nieuwe toestand van het monument (na afloop van de voorgenomen activiteit) is weergeven.
Als er in het kader van de activiteit ook materiaal wordt verwijderd, moeten er in een dergelijk geval ook enkele gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 22.29022.280 (slopen) worden overgelegd. Zoals blijkt uit de begripsbepaling van slopen in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet wordt onder slopen ook verstaan het gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen. In de praktijk van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bleek dat een aanvrager die zijn monument wil restaureren of verbouwen zich niet altijd realiseert dat het wegnemen van materialen ook onder slopen valt en noodzakelijke gegevens en bescheiden daardoor geregeld ontbraken. Daarom zijn de aanvraagvereisten uit artikel 22.29022.280 expliciet (en niet met een verwijzing) in dit artikel opgenomen. Op grond van onderdeel b, onder 5, moet de aanvrager in een dergelijk geval ook slooptekeningen overleggen, waaruit blijkt welke materialen of onderdelen verwijderd worden. De slooptekeningen moeten de exacte impact van de voorgenomen sloopwerkzaamheden op het monument inzichtelijk maken.
onderdeel c
Op grond van onderdeel c moet in het bestek of in de werkomschrijving de sloopmethode en de aard van en bestemming voor het vrijkomend materiaal worden omschreven. Aan de omgevingsvergunning kan namelijk het voorschrift worden verbonden deze onderdelen te hergebruiken of voor hergebruik te bewaren, of ze in het belang van de monumentenzorg voor hergebruik elders beschikbaar te stellen.
FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
onderdeel b
Een rapport als bedoeld in onderdeel b kan nodig zijn als dit omgevingsplan voor de locatie van het gebouwde of aangelegde monument (nog) niet voorziet in een adequaat archeologisch regime en de activiteit leidt tot verstoring van de bodem. Zie verder de toelichting bij artikel 22.28822.278.
onderdeel c en d
Een beschrijving van de technische staat als bedoeld in onderdeel c kan bijvoorbeeld nodig zijn in geval van het herstellen van technische gebreken. Als deze beschrijving en de foto’s niet voor zich spreken, kan een nadere onderbouwing van de beschrijving in de vorm van een of meerdere technische rapporten nodig zijn (onderdeel d). Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een (complexe) restauratie.
onderdeel e
Aanvullende tekeningen als bedoeld in onderdeel e kunnen bijvoorbeeld nodig zijn als er sprake is van bijzondere detaillering (detailtekeningen) of om een beeld te krijgen van het (functioneren van het) monument na verrichting van de activiteit, bijvoorbeeld met impressietekeningen of 3D-visualisaties.
onderdeel f
Het bevoegd gezag kan bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een gemeentelijk monument kwaliteitseisen hanteren, bijvoorbeeld door te verwijzen naar de uitvoeringsrichtlijnen die in de beroepsgroep(en) gelden. Bij de beoordeling van een aanvraag is het voor het bevoegd gezag van belang om te weten of de aanvrager het plan dat ten grondslag ligt aan de aanvraag hierop al heeft afgestemd of niet. Op grond van onderdeel f moet hij hier opgave van doen. Het gaat hier overigens niet om algemene uitvoeringsvoorschriften als bedoeld in het Bbl.
onderdeel g
Een beheervisie als bedoeld in onderdeel g is een visie op het beheer van een groenaanleg, gebaseerd op een analyse en een waardering op grond van (cultuur)historisch onderzoek en inventarisaties van natuurwaarden, recreatieve en belevingswaarden, waterhuishouding en bodem, en wensen van belanghebbenden (eigenaar en gebruikers). De beheervisie maakt duidelijk welke keuzes zijn gemaakt voor het beheer en is richtinggevend voor een langere periode, bijvoorbeeld 12 tot 18 jaar, of langer. De visie kan ook worden weergegeven in streefbeelden.
GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat de eisen aan tekeningen als bedoeld in de artikelen 22.29022.280, 22.29122.281 en 22.29222.282. Daar waar er meerdere schalen genoemd zijn, moet een schaal worden gekozen die het onderdeel van het monument adequaat weergeeft. Bij detailtekeningen van stucwerk of ornamenteel stuc kan bijvoorbeeld een schaal van 1:1 gevraagd worden ter verificatie van het profiel. Maar deze schaal zal lang niet altijd nodig zijn om details voldoende duidelijk weer te geven. Het is aan de aanvrager om zijn aanvraag voldoende duidelijk te maken en aan het bevoegd gezag om te beoordelen of de ingediende bescheiden volstaan voor de beoordeling.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel is bepaald dat de aanvraagvereisten die op grond van de artikelen 22.28722.277 tot en met 22.29422.284 voor gemeentelijke monumenten gelden, ook gelden voor voorbeschermde gemeentelijke monumenten (als bedoeld in bijlage I bij het Bbl). Omwille van de leesbaarheid is voor een apart artikel gekozen in plaats van het opnemen in voornoemde artikelen zelf.
JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zoals hiervoor al toegelicht bij artikel 22.28322.273 gaat het hier om het slopen van een bouwwerk in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht waarvoor op grond van artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Hiervoor gelden dezelfde aanvraagvereisten als voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 22.29622.286. Volstaan wordt daarom met een verwijzing naar de toelichting op dat artikel. Ook onder de voormalige Regeling omgevingsrecht golden voor deze activiteiten dezelfde indieningsvereisten.
MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In Bijlage I bij artikel 1.1 van dit omgevingsplan zijn in aanvulling op de begrippen van de Omgevingswet, de AMvB’s en de Omgevingsregeling de overige begripsbepalingen opgenomen die nog nodig zijn. Deze begrippen worden hieronder toegelicht.
Activiteitenbesluit-bedrijventerrein
Het begrip Activiteitenbesluit-bedrijventerrein is opgenomen omdat in artikel 22.6322.65, tweede lid, voor gevoelige objecten die op een Activiteitenbesluit-bedrijventerrein zijn gelegen, hogere geluidswaarden zijn vastgesteld. In de definitie van het begrip Activiteitenbesluit-bedrijventerrein wordt aangesloten bij geldende omgevingsplannen. Het komt vaak voor dat een omgevingsplan dat (in het tijdelijke deel) een bedrijventerrein aanduidt, meer bestemmingen omvat dan alleen bedrijfsbestemmingen. Zo kan een natuurgebied of landelijk gebied deel uitmaken van een gebied dat in een omgevingsplan is begrensd door een grens die een bedrijventerrein aanduidt. Het is niet de bedoeling dat de hogere waarden ook in die gebieden gelden. Anderzijds kan het voorkomen dat er één of enkele percelen zijn met een andere bestemming dan een bedrijfsbestemming, die omsloten zijn door percelen met bedrijfsbestemmingen. Voor die percelen, bijvoorbeeld een burgerwoning op het bedrijventerrein, zijn de hogere waarden wel van toepassing. Om die reden wordt het begrip beperkt tot een cluster percelen met overwegend bedrijfsbestemmingen. Opgemerkt wordt dat in het nieuwe stelsel de term «bedrijventerrein» zonder definitie wordt gehanteerd.
Deze regel moet worden overgezet van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan naar het nieuwe deel van dit omgevingsplan. In het nieuwe deel wordt concreet aangeduid voor welke locaties de hogere waarde geldt. Er kan dan geen gebruik meer gemaakt worden van het begrip Activiteitenbesluit-bedrijventerrein.
concentratiegebied geurhinder en veehouderij
Het begrip «concentratiegebied geurhinder en veehouderij» voor in de paragraaf over geur door het houden van landbouwhuisdieren en paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden, in dierenverblijven.
Als een gemeente in een geurverordening een concentratiegebied heeft aangewezen, dan wordt deze verordening na inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van artikel 4.6, eerste lid, onder e van de Invoeringswet Omgevingswet van rechtswege onderdeel van het tijdelijk deel van dit omgevingsplan. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben gemeenten op grond van artikel 5.108 van het Bkl de bevoegdheid om in het omgevingsplan één of meerdere concentratiegebieden aan te wijzen. Bestaande concentratiegebieden geurhinder en veehouderij moeten in de transitieperiode overgezet worden van het tijdelijke deel van het omgevingsplan naar het nieuwe deel van het omgevingsplan.
distributienet voor warmte
Dit begrip is gedefinieerd als «collectief circulatiesysteem voor het transport van warmte door een circulerend medium voor verwarming of warmtapwater». Onder dit distributienet valt dus zowel een stadsverwarmingssysteem als een «klein» wijk- of buurtverwarmingssysteem. Voor de definitie is voor zover mogelijk aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving zoals deze is opgenomen in NVN 7125 van april 2011.
geurgevoelig object
Om geen te groot gat te laten vallen op moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet, wordt er voor geur in de omgevingsplanregels van rijkswege uitgegaan van de begrippen uit de ingetrokken regelgeving.
Onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de voormalige Wet geurhinder en veehouderij was de groep objecten die beschermd werden tegen geurhinder, anders dan de groep geurgevoelige gebouwen die beschermd worden op grond van en gedefinieerd zijn in het Bkl.
Aan de ene kant is het begrip geurgevoelig object breder dan het begrip geurgevoelig gebouw: onder het begrip geurgevoelig object vallen alle locaties waarbij hoofdzakelijk sprake is van verblijf van mensen. Onder geurgevoelig gebouw op grond van artikel 5.91 van het Bkl vallen kort gezegd alleen gebouwen met een woon-, onderwijs-, of gezondheidzorg- of kinderopvangfunctie.
Onder het begrip geurgevoelig object, valt dus ook het begrip geurgevoelig gebouw.
Overigens biedt het vierde lid van artikel 5.91 van het Bkl wel de mogelijkheid om in dit omgevingsplan ook andere geurgevoelige gebouwen of gedeelten van gebouwen aan te wijzen, mits er hoofdzakelijk sprake is van verblijf van mensen.
Aan de andere kant is het begrip geurgevoelig object smaller dan het begrip geurgevoelig gebouw. Onder het begrip geurgevoelig gebouw, wordt ook verstaan: een gebouw dat nog niet aanwezig is maar op grond van een omgevingsplan of omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit mag worden gerealiseerd.
Soms is er voor bestaande of nieuwe situaties wel al bewust verwezen naar een geurgevoelig gebouw, zoals bedoeld in het Bkl.
gezoneerd industrieterrein
Onder de voormalige Wet geluidhinder gold een geluidzone rondom bepaalde industrieterreinen. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet vervalt deze systematiek van zones. In plaats daarvan worden bij omgevingsplan geluidproductieplafonds – als omgevingswaarde – vastgesteld rondom bepaalde industrieterreinen. Het begrip gezoneerd industrieterrein komt dus niet meer voor in de Omgevingswet.
Voor de omgevingsplanregels van rijkswege is het van belang dat er geen wijziging optreedt in de rechtspositie van bedrijven op het gezoneerde industrieterrein en in de bescherming ten opzichte van van de geluidgevoelige objecten daaromheen zoals woningen. Daarom is het begrip gezoneerd industrieterrein nog wel relevant.
De begripsbepaling verwijst naar de betekenis die onder de voormalige Wet geluidhinder aan een gezoneerd industrieterrein werd gegeven. Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat het begrip gezoneerd industrieterrein enkel in het omgevingsplan is opgenomen om de bestaande rechtsposities ongewijzigd te handhaven, en dat niet is bedoeld om een inhoudelijke wijziging van het begrip door te voeren.
straatpeil
Het begrip straatpeil was voorheen opgenomen in het Bouwbesluit 2012. Deze definitie is destijds ontleend aan de definitie van dat begrip zoals opgenomen in de Modelbouwverordening van de VNG.
warmteplan
Het begrip «warmteplan» is gedefinieerd als besluit van de gemeenteraad, inzake de aanleg van een distributienet voor warmte in een bepaald gebied, waarin voor die periode de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte bij aansluiting op dat distributienet is opgenomen. Waarbij moet worden uitgegaan van het voor die periode geplande aantal aansluitingen op dat distributienet. Het warmteplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld voor een periode van ten hoogste 10 jaar.
Daarna moet in ieder geval een nieuw warmteplan worden vastgesteld. Als de ontwikkelingen daar aanleiding toe geven, kan de gemeenteraad het plan wijzigen (tussentijds een nieuw plan vaststellen of het plan aanpassen). Dit zou het geval kunnen zijn wanneer over de energiezuinigheids- en/of milieuprestatie van het warmtenet actuele gegevens beschikbaar zijn gekomen, die substantieel afwijken van de aan het vastgestelde warmteplan ten grondslag liggende gegevens, of wanneer de bouwopgave in het warmteplangebied in de loop der tijd dusdanig wijzigt dat dit gevolgen heeft voor het geplande aantal aansluitingen op het warmtenet. Uit de samenhang met artikel 22.1022.9 «Aansluiting op distributienet voor warmte» volgt dat een warmteplan kan worden vastgesteld door gemeenten die tot aanleg van een nieuw distributienet willen overgaan. Wanneer een gemeente in verschillende gebieden tot aanleg van warmtenetten wil overgaan, moet het warmteplan per distributienet worden vastgesteld. Het gebied moet in het warmteplan zo nauwkeurig mogelijk worden afgebakend, bijvoorbeeld door een van het warmteplan deel uitmakende plankaart. In het warmteplan moet het geplande aantal aansluitingen op het distributienet worden aangegeven. Dat is van belang omdat de aansluitplicht op grond van artikel 22.1022.9, eerste lid, onder a, niet meer van toepassing is op in het warmteplangebied te bouwen bouwwerken wanneer het in het warmteplan geplande aantal aansluitingen daadwerkelijk is bereikt. Dit wordt beoordeeld op het moment van het indienen van de aanvraag om een vergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor het bouwen van een bouwwerk. Als aan het geplande aantal aansluitingen is voldaan, is vrijwillige aansluiting niet uitgesloten. In de fase dat het geplande aantal aansluitingen nog niet is bereikt, geldt de aansluitplicht overigens ook wanneer het definitieve distributienet nog niet gereed is en bouwwerken tijdelijk collectief van warmte worden voorzien door transport van in hulpketels opgewekte warmte totdat de definitieve infrastructuur gereed is.
In het warmteplan moet de te bereiken mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu van de aansluiting op het distributienet voor warmte, gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte, worden aangegeven. Het gaat daarbij om de mate die bereikt wordt wanneer het in het warmteplan aangegeven aantal aansluitingen op dat distributienet is bereikt. Deze mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu moet duidelijk zijn aangegeven, bijvoorbeeld aan de hand van getallen voor CO2, en NOx, zodat eenvoudig kan worden getoetst of sprake is van een aan aansluiting op het warmtenet gelijkwaardige oplossing.
De gemeenteraad is bevoegd het warmteplan vast te stellen. Hiermee is zeker gesteld dat de te maken gemeentelijke keuzen over de aanleg van warmtenetten in een gebied via een voor belanghebbenden transparant en democratisch gelegitimeerd proces tot stand komen. Voor het warmteplan gelden – als onderdeel van het omgevingsplan – geen specifieke inhoudelijke vereisten.
Als een gemeente geen warmteplan heeft vastgesteld of niet tijdig (binnen de afgesproken periode) opnieuw heeft vastgesteld, dan kan in die gemeente artikel 22.10 «Aansluiting op distributienet voor warmte» niet worden toegepast. In die gemeente kan op basis van vrijwilligheid worden aangesloten op het warmtenet. Zie ook de toelichting op het begrip distributienet voor warmte en de toelichting bij artikel 22.10 «Aansluiting op distributienet voor warmte».
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-399853.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.