Besluit tot vervanging van Omgevingsplan Drechterland pilot Hoogkarspel

Wijzigartikel I

De tekst van het Omgevingsplan Drechterland pilot Hoogkarspel wordt vervangen zoals gegeven in Bijlage A van dit Besluit.

Artikel II

Plangebied

De voorgenomen wijziging van het ‘Omgevingsplan gemeente Drechterland’ betreft een wijziging voor een gebied in Hoogkarspel. Het plangebied omvat het centrum van Hoogkarspel en woongebieden.

Doel van de wijziging

Het doel van de eerste wijziging van het omgevingsplan Drechterland:

  • het omzetten van bestaande regels in omgevingsplansystematiek. Een beleidsneutrale wijziging is beoogd, en veranderingen in de tekst zijn van tekstuele aard.

  • de regels uit de verordeningen te verwerken in het omgevingsplan voor het aangewezen gebied in Hoogkarspel. Dit betreft regels uit de bouwverordening en verschillende artikelen uit de Algemene plaatselijke Verordening.

Inhoud wijzigingen

  • Hoofdstuk 1 bevat algemene bepalingen zoals begripsbepalingen en meet- en rekenregels.

  • Hoofdstuk 2 bevat de doelen van het omgevingsplan.

  • Hoofdstuk 4 bevat de gebiedstypen en specifiek beschermde gebieden.

  • Hoofdstuk 5 bevat onder andere algemene regels, regels voor het benutten van de fysieke leefomgeving, regels voor bouwen en milieubelastende activiteiten. In dit hoofdstuk zijn de regels uit bestemmingsplannen, verordeningen en instructieregels verwerkt.

  • Hoofdstuk 11 bevat regels over overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik.

  • Hoofdstuk 3, 6, 7, 8, 9 en 10 zijn gereserveerd voor respectievelijk de onderwerpen die daarin benoemd zijn.

Artikel III

Dit omgevingsplan ligt ter inzage vanaf 18‑07‑2024

Bijlage A Integrale tekstvervanging Omgevingsplan Drechterland pilot Hoogkarspel

Omgevingsplan gemeente Drechterland

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Afdeling 1.1 begripsbepalingen

Artikel 1.1 begripsbepalingen
  • 1.

    Bijlage I bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen voor de toepassing hoofdstuk 2 tot en met 22 van dit omgevingsplan.

  • 2.

    Begripsbepalingen die, op de dag van de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit omgevingsplan, tenzij in bijlage I daarvan is afgeweken.

Afdeling 1.2 Meet- en rekenregels

Artikel 1.2 Meet- en rekenregels
  • 1.

    Maten worden gemeten op de volgende manier:

    de dakhelling

    langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

    de goothoogte van een bouwwerk

    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte gevelelementen;

    de inhoud van een bouwwerk

    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken, erkers en dakkapellen;

    de bouwhoogte van een bouwwerk

    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, ondergeschikte dakopbouwen ten behoeve van technische installaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

    de oppervlakte van een bouwwerk

    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

    de afstand tot de (bouw)perceelgrens

    tussen de grens van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;

    de doorvaarthoogte

    tussen het bouwwerk en het hoogste toegestane waterpeil, waar deze afstand het kleinst is

    de doorvaartbreedte

    tussen het bouwwerk en enig ander onderdeel daarvan, dan wel het talud of enig ander werk, en tussen het maximaal respectievelijk minimaal toegestane waterpeil, waar deze afstand het kleinst is;

    lessenaarsdak

    de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald door de hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak, de bouwhoogte wordt bepaald door de hoge zijde van het dak.

    de hoogte van een windturbine

    vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Afdeling 1.3 Algemene regels

Artikel 1.3 Voorrangsbepaling

De regels in afdeling 22.2 en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in hoofdstukken 2 t/m 21 van dit omgevingsplan.

Hoofdstuk 2 Doelen

Afdeling 2.1 Doel omgevingsplan

Artikel 2.1 Gemeentelijke omgevingsdoelen
  • 1.

    Dit omgevingsplan is, met het oog op de doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet, gericht op:

    • a.

      een evenwichtige toedeling van functies aan locaties;

    • b.

      het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;

    • c.

      het beperken van overlast en hinder;

    • d.

      het waarborgen van de veiligheid;

    • e.

      het beschermen van de gezondheid;

    • f.

      het beschermen van het milieu;

    • g.

      het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden;

    • h.

      het behoud van cultureel erfgoed;

    • i.

      de natuurbescherming;

    • j.

      de kwaliteit van bouwwerken;

    • k.

      de staat en werking van infrastructuur behoeden voor nadelige gevolgen van activiteiten;

    • l.

      het beheer van infrastructuur;

    • m.

      het beheer van watersystemen;

    • n.

      het beheer van natuurgebieden; en

    • o.

      het gebruik van bouwwerken.

Afdeling 2.2 Verplichte omgevingswaarden [gereserveerd]

[Gereserveerd]

Afdeling 2.3 Facultatieve omgevingswaarden [gereserveerd]

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 3 Programma’s [gereserveerd]

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 4 Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving

Afdeling 4.1 Gebiedstypen

Paragraaf 4.1.1 Woongebied Hoogkarspel
Artikel 4.1 Toepassingsbereik

Er is een gebiedstype ‘Woongebied Hoogkarspel’.

Artikel 4.2 Oogmerken

De regels die gelden in het gebiedstype Woongebied Hoogkarspel zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    Het continueren van de regelgeving.

  • b.

    Een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, passend bij en woongebied.

Afdeling 4.2 Specifiek beschermde gebieden

Paragraaf 4.2.1 Algemeen
Artikel 4.3 Toepassingsbereik

Indien de belangen van de specifiek beschermde gebieden zoals opgenomen in Afdeling 4.2 in strijd zijn met elkaar, geldt de volgende prioriteitsvolgorde:

  • a.

    Leidingzones

  • b.

    Archeologische waarden

Paragraaf 4.2.2 Leidingszones
Artikel 4.4 Toepassingsbereik Leidingzones
Artikel 4.5 Oogmerken Leidingzones
  • 1.

    De regels die gelden in het specifiek beschermde gebied ‘Leiding - Gas’ zijn gesteld met het oog op:

    • a.

      het beheer en de bescherming van een aardgastransportleiding en de daarbij behorende bouwwerken; en

    • b.

      het beschermen van een goed woon- en leefklimaat.

  • 2.

    De regels die gelden in het specifiek beschermde gebied ‘Leiding - Riool’ zijn gesteld met het oog op:

    • a.

      het beheer van en de bescherming van (een) ondergrondse rioolleiding(en) en de daarbij behorende bouwwerken; en

    • b.

      het beschermen van een goed woon- en leefklimaat.

Paragraaf 4.2.3 Archeologische waarden
Artikel 4.6 Toepassingsbereik Archeologische waarden
Artikel 4.7 Oogmerken Archeologische waarden
  • 1.

    De regels die gelden in het specifiek beschermde gebied ‘Waarde - Archeologie 2’ zijn gesteld met het oog op behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.  

  • 2.

    De regels die gelden in het specifiek beschermde gebied Waarde - Archeologie 3 zijn gesteld met het oog op behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. 

  • 3.

    De regels die gelden in het specifiek beschermde gebied Waarde - Archeologie 4 zijn gesteld met het oog op behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. 

Afdeling 4.3 Specifieke beperkingen gebieden [gereserveerd]

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 5 Activiteiten

Afdeling 5.1 Inleidende bepalingen

Paragraaf 5.1.1 Algemene regels
Artikel 5.1 algemeen gebruiksverbod

De activiteiten die niet zijn genoemd in dit omgevingsplan zijn niet toegestaan.

Afdeling 5.2 Benutten van de fysieke leefomgeving

Paragraaf 5.2.1 Algemeen
SubParagraaf 5.2.1.1 algemene gebruiksregels

Artikel 5.2 Algemene regels toegestane activiteiten

Binnen het werkingsgebied Woongebied Hoogkarspel zijn de volgende activiteiten toegestaan:

  • a.

    het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door rechthebbende op een terrein.

Artikel 5.3 Algemene toegestane ondergeschikte activiteiten

De gronden en bouwwerken in Woongebied Hoogkarspel mogen worden gebruikt voor de volgende ondergeschikte activiteiten:

  • a.

    kleinschalige duurzame energiewinning;

  • b.

    het aanleggen, bouwen en gebruiken van wegen en paden;

  • c.

    water;

  • d.

    het aanleggen, bouwen en gebruiken van parkeervoorzieningen;

  • e.

    het aanleggen, bouwen en gebruiken van nutsvoorzieningen,

Artikel 5.4 Algemene toegestane bijbehorende activiteiten

De gronden en bouwwerken in Woongebied Hoogkarspel mogen worden gebruikt voor de volgende bijbehorende activiteiten:

  • a.

    Het aanleggen, bouwen en gebruiken van bouwwerken geen gebouwen en overkappingen zijnde.

Artikel 5.5 Meldingsplicht maatwerkregel gebruiksmelding brandveilig gebruik

In afwijking van artikel 6.7, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving in combinatie met de tabel bij artikel 6.6 onder 7a (logiesfunctie in een logiesgebouw) is het tevens verboden een logiesgebouw te gebruiken voor een logiesfunctie voor meer dan vier personen, zonder dit ten minste vier weken voor het begin van het gebruik van het bouwwerk te melden.

SubParagraaf 5.2.1.2 Strijdig gebruik

Artikel 5.6 Strijdig gebruik

In aanvulling op het toegestane gebruik in afdeling 5.2 wordt in elk geval uitgesloten van het toegestane gebruik:

  • a.

    het gebruik van de gronden voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van de in dit hoofdstuk toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;

  • b.

    de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van de in dit hoofdstuk toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;

  • c.

    het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van de in dit hoofdstuk toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;

  • d.

    het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

  • e.

    het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

  • f.

    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen die langer duren dan twee dagen.

SubParagraaf 5.2.1.3 evenementen

Artikel 5.7 Vergunningplicht Evenementen langer dan 2 dagen

Het is verboden om zonder vergunning een evenement langer dan 2 dagen te laten duren

Artikel 5.8 Beoordelingsregels Evenementen langer dan 2 dagen

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.7  als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    het evenementen betreft die ten minste drie dagen aaneengesloten duren;

  • b.

    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

SubParagraaf 5.2.1.4 zendmasten

Artikel 5.9 Vergunningplicht zendmasten

Het is verboden om zonder vergunning een zend-, ontvangst- en antennemasten te bouwen of wijzigen tot meer dan 40 meter bouwhoogte

Artikel 5.10 Beoordelingsregels zendmasten

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.9  als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    er per dorp niet meer dan 1 mast wordt geplaatst;

  • b.

    bij de plaatsing zoveel mogelijk wordt aangesloten bij bestaande hoge elementen, zoals gebouwen, torens, torensilo's of masten, met uitzondering van cultuurhistorische waardevolle bouwwerken waaronder monumenten, en de plaatsing niet binnen de directe omgeving van woonhuizen plaatsvindt;

  • c.

    bij de plaatsing rekening wordt gehouden met een goede bereikbaarheid en landschappelijke inpasbaarheid;

  • d.

    de noodzaak van de plaatsing wordt aangetoond, waarbij het principe geldt dat er voorkeur bestaat voor de plaatsing voor 1 grote antenne boven meerdere kleine antennes (benutten van elkaars opstelpunten) alsmede de voorkeur voor plaatsing in stedelijk gebied;

  • e.

    de zendmasten een open constructie hebben;

  • f.

    aangetoond is dat er geen onevenredige schade wordt gedaan aan de veiligheid en de gezondheid;

  • g.

    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

SubParagraaf 5.2.1.5 standplaatsen

Artikel 5.11 Toepassingsbereik standplaatsen

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het innemen of hebben van een standplaats.

  • 2.

    In deze paragraaf wordt onder standplaats niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van de APV.

Artikel 5.12 Vergunningplicht standplaatsen

Het is verboden zonder vergunning een standplaats in te nemen of te hebben binnen ‘Vergunningplicht standplaatsen’.

Artikel 5.13 Beoordelingsregels standplaatsen

Een vergunning als bedoeld in Artikel 5.12 wordt niet verleend als:

  • a.

    de standplaats hetzij op zichzelf het zij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • b.

    een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

  • c.

    de weigeringsgrond als bedoeld onder a is niet van toepassing op bouwwerken.

Artikel 5.14 Maatwerkvoorschriften standplaatsen

Met maatwerkvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders nadere regels stellen voor vergunningen als bedoeld in Artikel 5.12

Paragraaf 5.2.2 Bedrijfsactiviteiten
Artikel 5.15 Algemene regels toegestane activiteiten Bedrijf
  • 1.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Bedrijfsactiviteiten’ mogen worden gebruikt voor:

  • 2.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘‘Verkooppunt motorbrandstoffen’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder LPG.

  • 3.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Openbare nutsvoorzieningen’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      openbare nutsvoorzieningen.

  • 4.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Watertoren’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      een watertoren.

  • 5.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘‘Bedrijfsactiviteiten tuin’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      bedrijfsactiviteiten.

  • 6.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Bedrijfsactiviteiten wonen‘ mogen worden gebruikt voor:

  • 7.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Bijbehorende bedrijfsactiviteiten’ mogen worden gebruikt voor de volgende bijbehorende activiteiten:

    • a.

      het aanleggen, bouwen en gebruiken van tuinen, erven en terreinen.

  • 8.

    In uitzondering op lid 1 t/m 7 is het verboden om de gronden en bouwwerken te gebruiken voor:

    • a.

      het opslaan en/of stallen van producten, materiaal, en naar de aard daarmee gelijk te stellen goederen buiten de bedrijfsgebouwen, anders dan ten behoeve van het op hetzelfde perceel gevestigde bedrijf en de op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijfsactiviteiten;

    • b.

      horeca-activiteiten;

    • c.

      verblijfsrecreatieve acitiviteien;

    • d.

      het bouwen, aanleggen van een paardrijdbak, tennisbaan of een zwembad met de daarbij behorende bouwwerken.

Artikel 5.16 Vergunningplicht andere categorie bedrijvigheid

Het is verboden om zonder vergunning een bedrijf, zoals bepaald in Artikel 5.15 onder lid 1, te gebruiken voor een andere categorie dan 1 of 2 zoals genoemd in Bijlage IV.

Artikel 5.17 Beoordelingsregels andere categorie bedrijvigheid

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.16 als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    het bedrijf is naar de aard en de invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de toegestane bedrijven

  • b.

    het geen detailhandelsbedrijven, geluidzoneringsplichtige bedrijven, risicovolle activiteiten en/of vuurwerkbedrijven betreft;

  • c.

    zwaar verkeer of veel verkeer aantrekkende bedrijvigheid uitsluitend aan wegen, die daarop zijn berekend, gevestigd wordt;

  • d.

    de aanwezige woonfunctie bij het bedrijf wordt gehandhaafd;

  • e.

    de bedrijfsvestiging plaatsvindt binnen de bestaande oppervlakte aan gebouwen;

  • f.

    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Paragraaf 5.2.3 Cultuur en ontspanningsactiviteiten
Artikel 5.18 Algemene regels toegestane activiteiten Cultuur en ontspanning
  • 1.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Cultuur en ontspanning’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      het exploiteren van een kinderboerderij;

    • b.

      sport- en speelvoorzieningen;

    • c.

      groenvoorzieningen.

  • 2.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Culturele activiteiten, begane grond’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      Culturele activiteiten, uitsluitend op de begane grond.

  • 3.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Voetbalkooi’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      een voetbalkooi.

  • 4.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Cultuur en ontspanning’ mogen worden gebruikt voor de volgende ondergeschikte activiteiten:

    • a.

      Het aanleggen, bouwen en gebruiken van parkeervoorzieningen.

  • 5.

    In uitzondering op lid 1, 3 en 4 is het verboden om de gronden en bouwwerken te gebruiken voor:

Paragraaf 5.2.4 Detailhandelsactiviteiten
Artikel 5.19 Algemene regels toegestane activiteiten Detailhandel
Paragraaf 5.2.5 Dienstverleningsactiviteiten
Artikel 5.20 Algemene regels toegestane activiteiten Dienstverlening
  • 1.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Dienstverlenende activiteiten’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      dienstverlenende activiteiten;

    • b.

      detailhandelsactiviteiten uitsluitend in de vorm van kleinschalige verkoop van eigen producten vanuit een verplaatsbaar/verrijdbaar stalletje van niet meer dan 6,00 m², waarbij een reclamebord van 0,50 m bij 1,00 m is toegestaan.

  • 2.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘‘Dienstverlenende activiteiten, begane grond’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      dienstverlenende activiteiten uitsluitend op de begane grond;

  • 3.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Horeca en detailhandelsactiviteiten’ mogen worden gebruikt voor de volgende ondergeschikte activiteiten:

  • 4.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Bijbehorende dienstverleningsactiviteiten’ mogen worden gebruikt voor de volgende bijbehorende activiteiten:

    • a.

      het aanleggen, bouwen en gebruiken van tuinen, erven en terreinen;

    • b.

      het aanleggen, bouwen en gebruiken van overkappingen.

  • 5.

    In uitzondering op lid 1 t/m 4 is het verboden om de gronden en bouwwerken te gebruiken voor:

Paragraaf 5.2.6 Groenactiviteiten
Artikel 5.21 Algemene regels toegestane activiteiten Groen
  • 1.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Groenvoorzieningen’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      groenstroken, wijkvelden, parken en plantsoenen, bermen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen groenvoorzieningen;

    • b.

      activiteiten ten behoeve van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de ruimtelijke waarden van de groengebieden.

  • 2.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Sport en speelvoorzieningen’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      sport en speelvoorzieningen.

  • 3.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Volière’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      een volière.

Paragraaf 5.2.7 Horeca activiteiten
Artikel 5.22 Algemene regels toegestane activiteiten Horeca
  • 1.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘‘Horeca activiteiten’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      Horeca activiteiten, met uitsluiting van discotheek, bar/dancing, een speelautomatenhal of een naar de aard daarmee gelijk te stellen zware vorm van horecabedrijf;

    • b.

      detailhandelsactiviteiten uitsluitend in de vorm van kleinschalige verkoop van eigen producten vanuit een verplaatsbaar/verrijdbaar stalletje van niet meer dan 6,00 m², waarbij een reclamebord van 0,50 m bij 1,00 m is toegestaan.

  • 2.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Kleinschalige horeca praktijken’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      kleinschalige Horeca activiteiten, waarvan het gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 500m2 ,uitsluitend op de begane grond.

  • 3.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘‘Kleinschalige horeca praktijken max 250 m2’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      kleinschalige Horeca activiteiten, waarvan het gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 250m2.

  • 4.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Bijbehorende horeca activiteiten’ mogen worden gebruikt voor de volgende bijbehorende activiteiten:

    • a.

      activiteiten ten behoeve van tuinen, ervan en terreinen.

  • 5.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Bijbehorene horeca activiteiten overkappingen’ mogen worden gebruikt voor de volgende bijbehorende activiteiten:

  • 6.

    In uitzondering op lid 1 t/m 5 is het verboden om de gronden en bouwwerken te gebruiken voor:

    • a.

      verblijfsrecreatieve activiteiten;

    • b.

      het bouwen, aanleggen van een paardrijdbak, tennisbaan of een zwembad met de daarbij behorende bouwwerken, met uitzondering van de vergunde paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden.

Paragraaf 5.2.8 Infrastructurele activiteiten
Artikel 5.23 Algemene regels toegestane activiteiten Infrastructuur
  • 1.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘‘Infrastructurele activiteiten’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      het aanleggen en gebruiken van infrastructurele voorzieningen;

    • b.

      het aanleggen en gebruiken van wegen en paden;

    • c.

      het aanleggen en gebruiken van bruggen, dammen en/of duikers en naar de aard daarmee gelijk te stellen kunstwerken;

    • d.

      het aanleggen en gebruiken van bermen en beplantingen;

    • e.

      het aanleggen en gebruiken van nutsvoorzieningen;

    • f.

      standplaatsen, tot een maximale oppervlakte van 20,00 m²;

    • g.

      parkeervoorzieningen;

    • h.

      watervoorzieningen.

  • 2.

    Wegen of paden in het werkingsgebied ‘Rijstroken verkeer’ mogen niet uit meer dan twee rijstroken bestaan.

  • 3.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Containers en/of huisvuilverzamelplaats’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      het aanleggen en gebruiken van huisvuilverzamelplaatsen en/of containers.

  • 4.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘‘Spoor en stationsgebouw’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      het aanleggen en gebruiken van spoorwegen;

    • b.

      het aanleggen en gebruiken van stationsgebouw.

  • 5.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Bergingen en garageboxen’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      het aanleggen en gebruiken van bergingen en garageboxen.

  • 6.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Fietsenstalling’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      het aanleggen en gebruiken van fietsenstallingen.

  • 7.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Parkeervoorzieningen’  mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      Het aanleggen en gebruiken van parkeervoorzieningen.

  • 8.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Parkeervoorzieningen minstens 44’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      het aanleggen en gebruiken van parkeervoorzieningen waarbij niet minder dan 44 parkeerplaatsen mogen worden gerealiseerd.

  • 9.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Parkeervoorzieningen minstens 165’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      het aanleggen en gebruiken van parkeervoorzieningen waarbij niet minder dan 165 parkeerplaatsen mogen worden gerealiseerd.

  • 10.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Parkeervoorzieningen minstens 36’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      het aanleggen en gebruiken van parkeervoorzieningen waarbij niet minder dan 36 parkeerplaatsen mogen worden gerealiseerd.

  • 11.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Parkeervoorzieningen minstens 15’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      het aanleggen en gebruiken van parkeervoorzieningen, waarbij niet minder dan 15 parkeerplaatsen mogen worden gerealiseerd,

  • 12.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘(ondergrondse) parkeervoorzieningen minstens 56’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      het aanleggen en gebruiken van (ondergrondse) parkeervoorzieningen, waarbij niet minder dan 56 parkeerplaatsen mogen worden gerealiseerd.

  • 13.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Ondergeschikte parkeervoorzieningen’ mogen worden gebruikt voor de volgende ondergeschikte activiteiten:

    • a.

      het aanleggen en gebruiken van parkeervoorzieningen.

  • 14.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Geluidscherm’ mogen worden gebruikt voor de volgende ondergeschikte activiteiten:

    • a.

      het aanleggen en gebruiken van geluidschermen.

  • 15.

    Het is verboden de gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Verbod wijzigen wegen’ te wijzigen, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, die niet in een wijziging van het aantal rijstroken voorziet, behoudens het realiseren van in- en uitvoegstroken en kruispuntverbeteringen.

  • 16.

    In uitzondering op lid 1 t/m 14 is het verboden om de gronden en bouwwerken te gebruiken voor:

    • a.

      een verkooppunt van motorbrandstoffen;

    • b.

      detailhandelsactiviteiten in garageboxen;

    • c.

      opslag in garageboxen ten behoeve van handelsactiviteiten en/of bedrijfsactiviteiten;

  • 17.

    De gronden in het werkingsgebied ‘Leiding - Gas’ zijn mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een belemmeringenstrook aan weerszijden van de hartlijn.

  • 18.

    De gronden in het werkingsgebied  ‘Leiding - Riool’ zijn mede bestemd voor  (een) ondergrondse rioolleiding(en) en de daarbij behorende bouwwerken.

Artikel 5.24 Vergunningplicht aanpassen wegen

Het is verboden om binnen het werkingsgebied Vergunningplicht aanpassen wegen zonder vergunning dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling aan te passen.

Artikel 5.25 Beoordelingsregels aanpassen wegen 1

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.24  in het werkingsgebied Beoordelingsregels aanpassen wegen 1 als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft tot aanpassing;

  • b.

    de aanpassing gering is.

Artikel 5.26 Beoordelingsregels aanpassen wegen 2

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.24 in het werkingsgebied Beoordelingsregels aanpassen wegen 2 als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    hierdoor geen wezenlijke verandering in de geluidssituatie optreedt;

  • b.

    de verkeersveiligheid hierdoor niet onevenredig wordt aangetast;

  • c.

    tevens getoetst wordt aan de gevolgen voor de afwikkelingen van het openbaar vervoer.

Paragraaf 5.2.9 Kantooractiviteiten
Artikel 5.27 Algemene regels toegestane activiteiten Kantoor
  • 1.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Kantooractiviteiten’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      kantooractiviteiten;

    • b.

      detailhandelsactiviteiten uitsluitend in de vorm van kleinschalige verkoop van eigen producten vanuit een verplaatsbaar/verrijdbaar stalletje van niet meer dan 6,00 m², waarbij een reclamebord van 0,50 m bij 1,00 m is toegestaan.

  • 2.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Bestaande kantoren’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      activiteiten ten behoeve van bestaande kantoren.

  • 3.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Activiteiten kantines en kantoren van winkel’ mogen worden gebruikt voor de volgende ondergeschikte activiteiten:

    • a.

      activiteiten ten behoeve van kantines en kantoren, op de eerste verdieping ten behoeve van de op de begane grond gevestigde winkel tot een gezamenlijke oppervlakte van 150 m2.

  • 4.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Overkappingen en erven’ mogen worden gebruikt voor de volgende bijbehorende activiteiten:

    • a.

      het aanleggen, bouwen en gebruiken van overkappingen

    • b.

      activiteiten ten behoeve van tuinen, erven en terreinen

  • 5.

    In uitzondering op lid 1 t/m 4 is het verboden om de gronden en bouwwerken te gebruiken voor:

Paragraaf 5.2.10 Maatschappelijke activiteiten
Artikel 5.28 Algemene regels toegestane activiteiten Maatschappelijk
  • 1.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Maatschappelijke activiteiten’ mogen worden gebruikt voor:

  • 2.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Maatschappelijk, begane grond’ mogen worden gebruikt voor:

  • 3.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Trouwkapel’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      een trouwkapel.

  • 4.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Begraafplaats’ mogen worden gebruikt voor

    • a.

      een begraafplaats;

    • b.

      groenvoorzieningen;

    • c.

      verhardingen;

    • d.

      water.

  • 5.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Woonzorgvooziening’ mogen worden gebruikt voor

  • 6.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Activiteiten woonzorgvoorzieningen’ mogen worden gebruikt voor

    • a.

      activiteiten ten behoeve van zorgvoorzieningen.

  • 7.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Kinderopvang’ mogen worden gebruikt voor

    • a.

      een kinderopvang.

  • 8.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Bijbehorende activiteiten woonzorg’ mogen worden gebruikt voor de volgende bijbehorende activiteiten:

    • a.

      activiteiten ten behoeve van een kantoor.

  • 9.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Bijbehorende maatschappelijke activiteiten’ mogen worden gebruikt voor de volgende bijbehorende activiteiten:

    • a.

      het aanleggen, bouwen en gebruiken van tuinen, erven en terreinen;

    • b.

      het aanleggen, bouwen en gebruiken van overkappingen.

  • 10.

    In uitzondering op lid 1 en 3 t/m 9 is het verboden om de gronden en bouwwerken te gebruiken voor:

Paragraaf 5.2.11 Sportactiviteiten
Artikel 5.29 Algemene regels toegestane activiteiten Sport
  • 1.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Sportvoorzieningen’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      sportvoorzieningen;

    • b.

      sporthallen.

  • 2.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Jeugdcentrum’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      Een jeugdcentrum.

  • 3.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Sportvoorzieningen’ mogen worden gebruikt voor de volgende ondergeschikte activiteiten:

    • a.

      sportkantines;

  • 4.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Sportvoorzieningen’ mogen worden gebruikt voor de volgende bijbehorende activiteiten:

    • a.

      het aanleggen, bouwen en gebruiken van terreinen;

    • b.

      het aanleggen, bouwen en gebruiken van gebouwen en overkappingen;

  • 5.

    In uitzondering op lid 1 t/m 4  is het verboden om de gronden en bouwwerken te gebruiken voor:

Paragraaf 5.2.12 Tuinactiviteiten
Artikel 5.30 Algemene regels toegestane activiteiten Tuin
  • 1.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Tuin behorend aan aangrenzende woonhuizen’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woonhuizen.

  • 2.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Uitbouwvariaties’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      het bouwen en gebruiken van erkers en serres;

    • b.

      het bouwen en gebruiken van luifels en balkons.

  • 3.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Bijgebouwen’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      het bouwen en gebruiken van bijgebouwen.

  • 4.

    In uitzondering op lid 1 t/m 3 is het verboden om de gronden en bouwwerken te gebruiken voor:

    • a.

      het bouwen, aanleggen van een paardrijdbak, tennisbaan of een zwembad met de daarbij behorende bouwwerken, met uitzondering van de vergunde paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden.

Paragraaf 5.2.13 Wateractiviteiten
Artikel 5.31 Algemene regels toegestane activiteiten Water
  • 1.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Wateractiviteiten’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      het aanleggen, bouwen en gebruiken van vaarten;

    • b.

      het aanleggen, bouwen en gebruiken van  waterbergingen;

    • c.

      activiteiten ten behoeve van het behoud van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden;

    • d.

      activiteiten ten behoeve van de recreatievaart.

  • 2.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Brug’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      het aanleggen, bouwen en gebruiken van bruggen.

  • 3.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Activiteiten water dagrecreatief medegebruik’ mogen worden gebruikt voor de volgende ondergeschikte activiteiten:

    • a.

      het aanleggen, bouwen en gebruiken van sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen waterlopen en -partijen ten behoeve van de water aanvoer en -afvoer;

    • b.

      extensief dagrecreatief medegebruik.

  • 4.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Bijbehorende activiteiten water’ mogen worden gebruikt voor de volgende bijbehorende activiteiten:

    • a.

      het aanleggen, bouwen en gebruiken van kaden en dijken

    • b.

      het aanleggen, bouwen en gebruiken van oeverstroken;

    • c.

      het aanleggen, bouwen en gebruiken van dammen en duikers;

    • d.

      het aanleggen, bouwen en gebruiken van steigers

  • 5.

    In uitzondering op lid 1 t/m 4  is het verboden om de gronden en bouwwerken te gebruiken voor:

    • a.

      ligplaatsen voor woonschepen, woonarken of casco's (caissons), die tot woonschip of woonark kunnen worden omgebouwd.

Paragraaf 5.2.14 Woonactiviteiten
Artikel 5.32 Algemene regels toegestane activiteiten Wonen
  • 1.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Woonactiviteiten’ mogen worden gebruikt voor:

  • 2.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Stolpwonen’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      activiteiten ten behoeve van woonhuizen in stolpvorm, al dan niet in combinatie met ruimte voor aan-huis-verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven zoals bedoeld in bijlage 1, tot een maximale vloeroppervlakte van 40m2;

    • b.

      het aanleggen, bouwen en gebruiken van bijgebouwen;

    • c.

      activiteiten ten behoeve van het behoud en herstel van de bestaande hoofdvormen van de stolpen.

  • 3.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Activiteiten Woongebouwen’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      activiteiten ten behoeve van woongebouwen.

  • 4.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Woongebouw beroep aan huis’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      aan-huis-verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven zoals bedoeld in Bijlage III,  tot een maximale vloeroppervlakte van 40m2.

  • 5.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Kleinschalige verkoop 2m2’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      detailhandelsactiviteiten uitsluitend in de vorm van kleinschalige verkoop van eigen producten op het eigen perceel vanuit een verplaatsbaar/verrijdbaar stalletje van niet meer dan 2,00 m², waarbij een reclamebord van 0,50 m bij 1,00 m is toegestaan.

  • 6.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Kleinschalige verkoop 6m2’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      detailhandelsactiviteiten uitsluitend in de vorm van kleinschalige verkoop van eigen producten op het eigen perceel vanuit een verplaatsbaar/verrijdbaar stalletje van niet meer dan 6,00 m², waarbij een reclamebord van 0,50 m bij 1,00 m is toegestaan.

  • 7.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Bovenwoningen + arbeidsmigranten’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      het bouwen, aanleggen en gebruiken van bovenwoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor aan-huis-verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven zoals bedoeld in Bijlage III, tot een maximale vloeroppervlakte van 40m2;

    • b.

      huisvesten van arbeidsmigranten, voor zover bestaand.

  • 8.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Bovenwoningen’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      het bouwen, aanleggen en gebruiken van bovenwoningen, , al dan niet in combinatie met ruimte voor aan-huis-verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven zoals genoemd in Bijlage III, tot een maximale vloeroppervlakte van 40m2.

  • 9.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Bedrijfswoningen’ mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      het aanleggen, bouwen en gebruiken bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals bedoeld in Bijlage III,

  • 10.

    De gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Ondergeschikte woonactiviteiten’ mogen worden gebruikt voor de volgende ondergeschikte activiteiten:

    • a.

      het aanleggen, bouwen en gebruiken van tuinen, erven en terreinen.

  • 11.

    Het is verboden op de gronden en bouwwerken in het werkingsgebied ‘Verbod onderdoorgang verwijderen’:

    • a.

      de bestaande onderdoorgang te verwijderen.

  • 12.

    Binnen het gebied ‘Bijbehorende woonactiviteiten’ zijn de volgende bijbehorende  activiteiten toegestaan:

    • a.

      activiteiten ten behoeve van bouwwerken, geen gebouw zijnde.

  • 13.

    Binnen het gebied ‘Bijbehorende activiteiten woongebouw’ zijn de volgende bijbehorende  activiteiten toegestaan:

    • a.

      woonstraten;

    • b.

      parkeervoorzieningen;

    • c.

      sloten en naar de aard daarmee gelijk te stellen waterlopen.

  • 14.

    In uitzondering op lid 1 t/m 12 is het verboden om de gronden en bouwwerken te gebruiken voor:

    • a.

      bewoning van vrijstaande bijgebouwen bij een hoofdgebouw;

    • b.

      verblijfsrecreatieve activiteiten;

    • c.

      het bouwen, aanleggen van een paardrijdbak, tennisbaan of een zwembad met de daarbij behorende bouwwerken, met uitzondering van de vergunde paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden.

Artikel 5.33 Vergunningplicht meerdere huishoudens

Het is verboden om zonder vergunning een woning, binnen het werkingsgebied ‘Meerdere huishoudens’, te gebruiken voor de huisvesting van meer dan één huishouden.

Artikel 5.34 Beoordelingsregels meerdere huishoudens

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.33,  als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de bewoning uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van zorg;

  • b.

    de hulpbehoevendheid wordt aangetoond middels een doktersverklaring of een zorgindicatie. Deze indicatie of verklaring is niet nodig in geval van een familierelatie in de rechte lijn;

  • c.

    er sprake blijft van één hoofdentree, één huisnummer en één meterkast, zodat de beide woonruimtes op de begane grond intern met elkaar verbonden zijn;

  • d.

    er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;

  • e.

    na beëindiging van de zorg moet de woning opnieuw ten behoeve van één huishouden in gebruik worden genomen.

Artikel 5.35 Vergunningplicht meerdere woningen

Het is verboden om zonder vergunning een woning, binnen het werkingsgebied Vergunningplicht meerdere woningen, te gebruiken voor meer dan één woning.

Artikel 5.36 Beoordelingsregels meerdere woningen

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.35,  als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede (huishouden van een) persoon;

  • b.

    de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er niet meer dan twee woningen worden gevestigd;

  • c.

    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

  • d.

    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5.37 Vergunningplicht arbeidsmigranten

Het is verboden om zonder vergunning binnen het werkingsgebied ‘Vergunningplicht arbeidsmigranten’, ruimte te bieden voor de huisvesting van arbeidsmigranten anders dan in gezinsverband. 

Artikel 5.38 Beoordelingsregels arbeidsmigranten1

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.37 in het werkingsgebied ‘Beoordelingsregels arbeidsmigranten 1’, als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    er niet meer arbeidsmigranten mogen worden gehuisvest dan het aantal slaapkamers in de woning tot in totaal 4 werknemers, die gezamenlijk één huishouden vormen. De slaapkamer moet bereikbaar zijn via een vaste trap. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven kunnen burgemeester en wethouders besluiten dat minder personen mogen worden gehuisvest;

  • b.

    de eigenaar/huurder/uitzendbureau verantwoordelijk is voor het toezicht op de gehuisveste werknemers en het onderhoud van de tuin;

  • c.

    er sprake blijft van een goede gebruiksdifferentiatie in de wijk (geen concentratie van deze vorm van wonen);

  • d.

    het aanbod van goedkope koopwoningen in een wijk voor de starters niet onevenredig wordt aangetast;

  • e.

    de toegang van een woonhuis tot op 40,00 m over een daarvoor geschikte route te naderen dient te zijn voor een brandweervoertuig;

  • f.

    er een nachtregister aanwezig is met de gegevens van de personen die in de woning verblijven.

Artikel 5.39 Beoordelingsregels arbeidsmigranten 2

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.37 in het werkingsgebied ‘Beoordelingsregels arbeidsmigranten 2’, als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    er maximaal 2 arbeidsmigranten per slaapkamer worden gehuisvest tot in totaal 8 werknemers, die in het woonhuis een eigen slaapkamer hebben, voor het bereiden van maaltijden gebruik maken van een gezamenlijke keuken en voor het nuttigen van de maaltijden en het hebben van ontspanning gebruik maken van een gezamenlijke woonkamer. De slaapkamer moet bereikbaar zijn via een vaste trap. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven kunnen burgemeester en wethouders besluiten dat minder personen mogen worden gehuisvest;

  • b.

    de eigenaar/huurder/uitzendbureau verantwoordelijk is voor het toezicht op de gehuisveste werknemers en het onderhoud van de tuin;

  • c.

    er sprake blijft van een goede gebruiksdifferentiatie in de linten (geen ongewenste concentratie van deze vorm van wonen);

  • d.

    er op het perceel voldoende ruimte voor parkeergelegenheid is, waarbij dient te worden uitgegaan van 0,5 parkeerplaats per bed;

  • e.

    de toegang van een woonhuis tot op 40,00 m over een daarvoor geschikte route te naderen dient te zijn voor een brandweervoertuig;

  • f.

    er een nachtregister aanwezig is met de gegevens van de personen die in de woning verblijven.

Artikel 5.40 Vergunningplicht bed and breakfast

Het is verboden om zonder vergunning in het werkingsgebied ‘Vergunningplicht bed and breakfast’ de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen, zoals bepaald onder artikel Artikel 5.32, te gebruiken voor een bed and breakfast.

Artikel 5.41 Beoordelingsregels bed and breakfast

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.40 in het werkingsgebied ‘Beoordelingsregels bed and breakfast’ als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de bed and breakfast gerealiseerd wordt binnen de bestaandewoning (hoofgebouw en bijgebouwen);

  • b.

    maximaal 40% van de gebruiksoppervlakte van de woning (zonder bijgebouwen) ten behoeve van de bed and breakfast wordt gebruik, met een maximale oppervlakte van 110 m²;

  • c.

    het aantal kamers per bed and breakfast maximaal 7 is;

  • d.

    er minimaal 1 parkeerplaats per kamer is, tenzij in de directe omgeving aantoonbaar voldoende openbare parkeervoorzieningen aanwezig zijn;

  • e.

    de bed and breakfast wordt gerund door de eigenaar/eigenaren c.q. hoofdbewoner(s) van de betreffende woning;

  • f.

    op het perceel maximaal 1 reclameaanduiding in de vorm van een bord met opschrift voor de bed and breakfast wordt aangebracht aan de gevel. Borden met verlichting of bewegende borden zijn niet toegestaan;

  • g.

    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een goede woonsituatie, het straatbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5.42 Beoordelingsregels bed and breakfast centrum

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.40  in het werkingsgebied ‘Beoordelingsregels bed and breakfast centrum’ als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de logiesverstrekking plaatsvindt binnen de bestaandebedrijfswoning;

  • b.

    er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);

  • c.

    het parkeren uit het zicht - bij voorkeur achter de bebouwing - en op eigen terrein plaatsvindt;

  • d.

    er één parkeerplaats per kamer is;

  • e.

    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

  • f.

    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5.43 Vergunningplicht paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden

Het is verboden om zonder vergunning de gronden zoals bepaald onder ‘Vergunningplicht paardenbakken, tennisbanen en zwembaden’ te gebruiken voor de aanleg en/of bouw van een paardrijdbak, een tennisbaan en/of een zwembad,

Artikel 5.44 Beoordelingsregels paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.43  als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de voorzieningen worden gerealiseerd op een afstand van ten hoogste 120,00 m gerekend vanaf de voorgevel van het woonhuis;

  • b.

    de voorzieningen alleen worden gerealiseerd en gebruikt ten behoeve van het eigen hobbymatig gebruik van de bewoners van het woonhuis;

  • c.

    de gezamenlijke oppervlakte van de voorzieningen per woonhuis niet meer bedraagt dan 2.400 m² bedraagt;

  • d.

    de afstand van de voorzieningen tot de perceelgrens niet minder bedraagt dan 5,00 m;

  • e.

    de voorzieningen, vanaf de weg gezien, achter de achtergevelrooilijn en als regel achter de bestaande eigen bebouwing worden aangelegd en/of worden gebouwd;

  • f.

    er een beplantingsplan wordt ingediend voor een strook met beplanting van ten minste 3,50 m breed tussen de voorzieningen en de perceelgrens. Het bevoegd gezag kan in een specifieke situatie in het belang van het behoud van het open landschap besluiten dat geen of slechts enkele beplanting moet worden aangelegd. De beplanting zal uit streekeigen soorten bestaan en overeenkomstig het goedgekeurde beplantingsplan worden aangelegd en in stand gehouden;

  • g.

    de bouwhoogte van de lichtmasten niet meer bedraagt dan 10,00 meter;

  • h.

    het aantal lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 mag;

  • i.

    er sprake is van objectgerichte verlichting;

  • j.

    de verlichting van de lichtmasten niet buiten de perceelgrens schijnt;

  • k.

    de verlichting van de lichtmasten vanaf 21.00 uur tot zonsopgang niet brandt en van een verzegelde tijdschakelaar is voorzien;

  • l.

    de afstand van de lichtmasten tot de nabij gelegen woningen ten minste 30,00 meter bedraagt;

  • m.

    op basis van een verlichtingsrapport van een ter zake deskundige is aangetoond dat aan de voorwaarden in sub i, j, k en l wordt voldaan.

Afdeling 5.3 Bouwactiviteiten, aanlegactiviteiten, sloopactiviteiten

Paragraaf 5.3.1 Algemeen
SubParagraaf 5.3.1.1 Inleidende bepalingen

Artikel 5.45 Toepassingsbereik bouwactiviteiten, aanlegactiviteiten, sloopactiviteiten

  • 1.

    Deze afdeling gaat over het bouwen, verbouwen en in stand houden van:

  • 2.

    Het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 5.46 Oogmerken bouwactiviteiten, aanlegactiviteiten, sloopactiviteiten

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op;

  • a.

    het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;

  • b.

    het beschermen van de architectonische kwaliteit van bouwwerken;

  • c.

    het beschermen van het woon- en leefklimaat;

  • d.

    het beschermen van de gezondheid;

  • e.

    het waarborgen van de veiligheid;

  • f.

    het voorkomen van hinder en overlast.

SubParagraaf 5.3.1.2 Parkeerregels

Artikel 5.47 Vergunningplicht parkeren

Het is verboden om zonder vergunning verandering te doen aan bestaand gebouw of functie waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht.

Artikel 5.48 Beoordelingsregels parkeren

Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 5.47 mits:

  • a.

    voor de bouw of functieverandering wordt aangetoond dat op het bouwperceel in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in dat deze in stand wordt gehouden. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien wordt voldaan aan de CROW-publicatie 381. Indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging.

  • b.

    een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort en dat deze laad- en losvoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden. Van voldoende mate van laad- en losvoorzieningen is sprake indien is voldaan aan de normen zoals opgenomen in het ASVV 2021. Indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging.

Artikel 5.49 Aanvullende beoordelingsregels parkeren

In afwijking van Artikel 5.48 kan de vergunning als bedoeld in Artikel 5.47 ook verleend worden indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de benodigde parkeervoorzieningen en/of laad-en losvoorzieningen wordt voorzien, mits:

  • a.

    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en verkeersveiligheid in de omgeving; en

  • b.

    de parkeerdruk op de omgeving niet toeneemt; en

  • c.

    geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.

SubParagraaf 5.3.1.3 Bestaande afmetingen

Artikel 5.50 Algemene regel bestaande afmetingen

Wanneer een bestaand gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde:

  • een grotere goothoogte;  

  • een grotere bouwhoogte;   

  • een grotere oppervlakte;     

  • een grotere dakhelling;  

  • een kleinere dakhelling,

heeft dan in de bouwregels in de regels van dit deze afdeling is toegestaan, dan mag:

  • a.

    de goot- en/of bouwhoogte en/of oppervlakte en/of dakhelling ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte en/of oppervlakte en of dakhelling bedragen;

  • b.

    de dakhelling ten minste de bestaande dakhelling bedragen;

  • c.

    de bestaande diepte ten minste de bestaande diepte bedragen.

SubParagraaf 5.3.1.4 Bestaande afstand bijbehorend bouwwerk

Artikel 5.51 Algemene regel bestaande afstand bijbehorend bouwwerk

Wanneer een bestaand en vergund bijbehorend bouwwerk een afstand tot openbare verharding, niet zijnde achter- of tussenpaden bij woningen, van minder dan één meter heeft, dan mag die afstand ten minste de bestaande en vergunde afstand bedragen.

SubParagraaf 5.3.1.5 Maatwerkvoorschriften algemeen

Artikel 5.52 Maatwerkvoorschriften algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden maatwerkvoorschriften stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.

SubParagraaf 5.3.1.6 Beschermde gebieden met archeologische waarde

SubSubParagraaf 5.3.1.6.1 Waarde - Archeologie 2

Artikel 5.53 Toepassingsbereik Waarde - Archeologie 2

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen en het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, in het specifiek beschermde gebied ‘Waarde - Archeologie 2’.

Artikel 5.54 Vergunningplicht bouwen archeologische waarde 2

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning bodemverstorende bouwwerkzaamheden te verrichten indien de oppervlakte van het project meer dan 100 m2 betreft en de bodemroering dieper dan 0,4 meter onder het maaiveld zal plaatsvinden.

  • 2.

    De vergunningplicht in Artikel 5.44 lid 1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op:

    • a.

      vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut. Dit dient wel van tevoren worden voorgelegd ter toetsing aan burgemeester en wethouders.

    • b.

      regulier onderhoud en beheer van een terrein.

Artikel 5.55 Vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning de volgende werken of werkzaamheden te verrichten in het specifiek beschermde gebied ‘Waarde - Archeologie 2’:

    • a.

      aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;

    • b.

      bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;

    • c.

      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

    • d.

      het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;

    • e.

      het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;

    • f.

      het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;

    • g.

      diepploegen;

    • h.

      het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;

    • i.

      het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand.

  • 2.

    De vergunningplicht als bedoeld onder Artikel 5.55lid 1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

    • a.

      een oppervlakte van minder dan 100 m² betreffen en waarvan de bodemroering minder diep is dan 0,4 meter;

    • b.

      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

    • c.

      in het kader van het normale beheer en onderhoud (incl. sleufloos draineren);

    • d.

      mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;

    • e.

      noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in Artikel 5.54 bedoeld, is verleend;

    • f.

      ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

Artikel 5.56 Beoordelingsregels bouwen archeologische waarde 2

Burgemeester en wethouders verlenende omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 5.54 mits:

  • a.

    nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar oordeel van Archeologie West-Friesland, geen archeologische waarden te verwachten zijn; of

  • b.

    andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.

Artikel 5.57 Beoordelingsregels voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Burgemeester en wethouders verlenende omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 5.55 mits:

  • a.

    de aanvrager een rapport, dan wel een quickscan van Archeologie West-Friesland, heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

    • 1.

      het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

    • 2.

      de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

    • 3.

      kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  • b.

    de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van de bevoegde overheid in voldoende mate is vastgesteld;

  • c.

    de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:

    • 1.

      het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

    • 2.

      et doen van opgravingen;

    • 3.

      begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch bedrijf.

Artikel 5.58 Maatwerkvoorschriften bouwen archeologische waarde 2

  • 1.

    Met maatwerkvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwen ten behoeve van andere activiteiten:  

    • a.

      het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

    • b.

      het doen van opgravingen;

    • c.

      begeleiding van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

  • 2.

    Met maatwerkvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

SubSubParagraaf 5.3.1.6.2 Waarde - Archeologie 3

Artikel 5.59 Toepassingsbereik Waarde - Archeologie 3

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen en het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, in het specifiek beschermde gebied ‘Waarde - Archeologie 3’.

Artikel 5.60 Vergunningplicht bouwen archeologische waarde 3

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning bodemverstorende bouwwerkzaamheden te verrichten indien de oppervlakte van het project meer dan 500 m2 betreft en de bodemroering dieper dan 0,4 meter onder het maaiveld zal plaatsvinden.

  • 2.

    De vergunningplicht in Artikel 5.60lid 1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op:

    • a.

      vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut. Dit dient wel van tevoren worden voorgelegd ter toetsing aan burgemeester en wethouders.

    • b.

      regulier onderhoud en beheer van een terrein.

Artikel 5.61 Vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning de volgende werken of werkzaamheden te verrichten in het specifiek beschermde gebied ‘Waarde - Archeologie 3’:

    • a.

      aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;

    • b.

      bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;

    • c.

      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

    • d.

      het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;

    • e.

      het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;

    • f.

      het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;

    • g.

      diepploegen;

    • h.

      het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;

    • i.

      het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand.

  • 2.

    De vergunningplicht als bedoeld onder lid 1. geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

    • a.

      een oppervlakte van minder dan 500 m² betreffen en waarvan de bodemroering minder diep is dan 0,4 meter;

    • b.

      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

    • c.

      in het kader van het normale beheer en onderhoud (incl. sleufloos draineren);

    • d.

      mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;

    • e.

      noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in artikel x [vergunningplicht bouwen archeologische waarde] bedoeld, is verleend;

    • f.

      ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

Artikel 5.62 Beoordelingsregels bouwen archeologische waarde 3

Burgemeester en wethouders verlenende omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 5.60 mits:

  • a.

    nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar oordeel van Archeologie West-Friesland, geen archeologische waarden te verwachten zijn; of

  • b.

    andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.

Artikel 5.63 Beoordelingsregels voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Burgemeester en wethouders verlenende omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 5.61 mits:

  • a.

    de aanvrager een rapport, dan wel een quickscan van Archeologie West-Friesland, heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

    • 1.

      het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

    • 2.

      de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

    • 3.

      kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  • b.

    de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van de bevoegde overheid in voldoende mate is vastgesteld;

  • c.

    de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:

    • 1.

      het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

    • 2.

      het doen van opgravingen;

    • 3.

      begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch bedrijf.

Artikel 5.64 Maatwerkvoorschriften bouwen archeologische waarde 3

  • 1.

    Met maatwerkvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwen ten behoeve van andere activiteiten: 

    • a.

      het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

    • b.

      het doen van opgravingen;

    • c.

      begeleiding van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

  • 2.

    Met maatwerkvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

SubSubParagraaf 5.3.1.6.3 Waarde - Archeologie 4

Artikel 5.65 Toepassingsbereik Waarde - Archeologie 4

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen en het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, in het specifiek beschermde gebied ‘Waarde - Archeologie 4’.

Artikel 5.66 Vergunningplicht bouwen archeologische waarde 4

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning bodemverstorende bouwwerkzaamheden te verrichten indien de oppervlakte van het project meer dan 1.000 m2 betreft en de bodemroering dieper dan 0,4 meter onder het maaiveld zal plaatsvinden.

  • 2.

    De vergunningplicht in Artikel 5.66lid 1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op:

    • a.

      vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut. Dit dient wel van tevoren worden voorgelegd ter toetsing aan burgemeester en wethouders.

    • b.

      regulier onderhoud en beheer van een terrein.

Artikel 5.67 Vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning de volgende werken of werkzaamheden te verrichten in het specifiek beschermde gebied ‘Waarde - Archeologie 4’:

    • a.

      aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;

    • b.

      bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;

    • c.

      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

    • d.

      het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;

    • e.

      het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;

    • f.

      het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;

    • g.

      diepploegen;

    • h.

      het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;

    • i.

      het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand.

  • 2.

    De vergunningplicht als bedoeld onder Artikel 5.67lid 1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

    • a.

      een oppervlakte van minder dan 1.000 m² betreffen en waarvan de bodemroering minder diep is dan 0,4 meter;

    • b.

      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

    • c.

      in het kader van het normale beheer en onderhoud (incl. sleufloos draineren);

    • d.

      mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;

    • e.

      noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in artikel x [vergunningplicht bouwen archeologische waarde] bedoeld, is verleend;

    • f.

      ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

Artikel 5.68 Beoordelingsregels bouwen archeologische waarde 4

Burgemeester en wethouders verlenende omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 5.66 mits:

  • a.

    nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar oordeel van Archeologie West-Friesland, geen archeologische waarden te verwachten zijn; of

  • b.

    andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.

Artikel 5.69 Beoordelingsregels voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Burgemeester en wethouders verlenende omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 5.67 mits:

  • a.

    de aanvrager een rapport, dan wel een quickscan van Archeologie West-Friesland, heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

    • 1.

      het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

    • 2.

      de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

    • 3.

      kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  • b.

    de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van de bevoegde overheid in voldoende mate is vastgesteld;

  • c.

    de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:

    • 1.

      het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

    • 2.

      het doen van opgravingen;

    • 3.

       begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch bedrijf.

Artikel 5.70 Maatwerkvoorschriften bouwen archeologische waarde 4

  • 1.

    Met maatwerkvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwen ten behoeve van andere activiteiten: 

    • a.

      het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

    • b.

      het doen van opgravingen;

    • c.

      begeleiding van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

  • 2.

    Met maatwerkvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

SubParagraaf 5.3.1.7 Beschermde gebieden rondom leidingen

SubSubParagraaf 5.3.1.7.1 Leiding - Gas

Artikel 5.71 Toepassingsbereik Leiding - Gas

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen en uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, in het specifiek beschermde gebied ‘Leiding - Gas’.

Artikel 5.72 Vergunningplicht bouwwerk bouwen Leiding - Gas

Het is verboden zonder vergunning een bouwwerk of gebouw te bouwen of te verbouwen in het specifiek beschermde gebied ‘Leiding - Gas’.

Artikel 5.73 Vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning de volgende activiteiten te verrichten in het specifiek beschermde gebied ‘Leiding - Gas’:

    • a.

      het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;

    • b.

      het rooien van diepwortelende beplanting;

    • c.

      het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;

    • d.

      het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels drainage en leidingen, met uitzondering van hoofdaardgastransportleidingen) anders dan normaal spit- en ploegwerk;

    • e.

      het indrijven van voorwerpen in de bodem;

    • f.

      diepploegen;

    • g.

      het aanbrengen van gesloten verhardingen;

    • h.

      het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;

    • i.

      het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;

    • j.

      het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

  • 2.

    De vergunningplicht als bedoeld onder Artikel 5.73lid 1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

    • a.

      het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;

    • b.

      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

    • c.

      mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.

Artikel 5.74 Beoordelingsregels bouwwerk bouwen Leiding - Gas

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.72 mits:

  • a.

    wordt voldaan aan de regels zoals gesteld in paragraaf 5.3.2 en 5.3.3;

  • b.

    de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad;

  • c.

    er geen kwetsbare objecten worden toegelaten; en

  • d.

    er advies is ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 5.75 Beoordelingsregels voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.73 mits uit vooraf ingewonnen advies van de betreffende leidingbeheerder is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat. 

SubSubParagraaf 5.3.1.7.2 Leiding - Riool

Artikel 5.76 Toepassingsbereik Leiding - Riool

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen en uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, in het specifiek beschermde gebied ‘Leiding - Riool’.

Artikel 5.77 Algemene regels bouwhoogte bouwwerken Leiding - Riool

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter.

Artikel 5.78 Vergunningplicht bouwwerk bouwen Leiding - Riool

Het is verboden zonder vergunning een bouwwerk of gebouw te bouwen of te verbouwen in het specifiek beschermde gebied ‘Leiding - Riool’.

Artikel 5.79 Vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden Leiding - Riool

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning de volgende activiteiten te verrichten in het specifiek beschermde gebied ‘Leiding - Riool’:

    • a.

      het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting;

    • b.

      het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;

    • c.

      het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van kabels drainage en leidingen, met uitzondering van rioolleidingen) anders dan normaal spit- en ploegwerk;

    • d.

      het indrijven van voorwerpen in de bodem;

    • e.

      diepploegen;

    • f.

      het aanbrengen van gesloten verhardingen;

    • g.

      het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.

  • 2.

    De vergunningplicht als bedoeld onder lid Artikel 5.79lid 1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

    • a.

      het normale onderhoud betreffen;

    • b.

      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

Artikel 5.80 Beoordelingsregels bouwwerk bouwen Leiding - Riool

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.78 mits het gaat om een bouwwerk ten dienste van het riool, of, voor zover wordt gebouwd ten dienste van andere daar toegestane activiteiten:

  • a.

    wordt voldaan aan de regels zoals gesteld in paragraaf 5.3.2 en 5.3.3;

  • b.

    uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerders is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat; en

  • c.

    er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van

    • 1.

      de stedenbouwkundige situatie, onder meer gevormd door het straat- en bebouwingsbeeld;

    • 2.

      de woonsituatie;

    • 3.

       de verkeersveiligheid;

    • 4.

      de sociale veiligheid;

    • 5.

      de milieusituatie; en

    • 6.

      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 5.81 Beoordelingsregels voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden Leiding - Riool

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.79 mits uit vooraf ingewonnen advies van de betreffende leidingbeheerder is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.  

SubParagraaf 5.3.1.8 Bodemkwaliteit

Artikel 5.82 Algemene regels toelaatbare kwaliteit van de bodem

  • 1.

    De waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie zijn de interventiewaarden bodemkwaliteit, bedoeld in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 2.

    Er is sprake van overschrijding van de toelaatbare kwaliteit als voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie in meer dan 25 m3 bodemvolume hoger is dan de interventiewaarde bodemkwaliteit.

  • 3.

    Het zinsdeel “in meer dan 25 m3 bodemvolume” in het Artikel 5.82lid 2 lid is niet van toepassing op asbest.

Artikel 5.83 Algemene regels maatregelen bij overschrijding waarde toelaatbare kwaliteit

Het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een locatie waar sprake is van een overschrijding van een waarde als bedoeld in Artikel 5.82 is uitsluitend toegestaan als een sanering van de bodem wordt uitgevoerd volgens paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 5.84 Meldingsplicht bouwen bodemgevoelig gebouw op bodemgevoelige locatie

  • 1.

    Het is verboden een bodemgevoelig gebouw te bouwen op een bodemgevoelige locatie zonder dit tenminste vier weken voor het begin te melden.

  • 2.

    Een melding wordt ondertekend en bevat ten minste:

    • a.

      de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      bij overschrijding van een waarde als bedoeld in artikel 5.89i, eerste lid, BKL: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing als voor de bouwactiviteit op grond van dit omgevingsplan een omgevingsvergunning is vereist.

Artikel 5.85 Informatieplicht ingebruikname na maatregelen op verontreinigde bodem

Bij overschrijding van een waarde van de toelaatbare kwaliteit van de bodem, bedoeld in Artikel 5.82, wordt een bodemgevoelig gebouw of een gedeelte daarvan op een bodemgevoelige locatie alleen in gebruik genomen nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanering, bedoeld in Artikel 5.83, is verricht.

Paragraaf 5.3.2 Hoofdgebouw bouwen
SubParagraaf 5.3.2.1 Algemene regels hoofdgebouw bouwen

Artikel 5.86 Toepassingsbereik hoofdgebouw bouwen

Deze subparagraaf gaat over het bouwen en verbouwen van hoofdgebouwen.

Artikel 5.87 Vergunningplicht hoofdgebouw bouwen

Het is verboden zonder vergunning een hoofdgebouw te bouwen of te verbouwen.

Artikel 5.88 Beoordelingsregels hoofdgebouw bouwen algemeen

  • 1.

    De vergunning wordt verleend als het hoofdgebouw gelegen is binnen een Bouwvlak;

  • 2.

    De vergunning wordt verleend als de goothoogte ter plaatse van de omgevingsnorm Goothoogte gebouwen en overkappingen niet hoger is dan de opgenomen goothoogte;

  • 3.

    De vergunning wordt verleend als de bouwhoogte ter plaatse van de omgevingsnorm Bouwhoogte gebouwen en overkappingen niet hoger is dan de opgenomen bouwhoogte;

  • 4.

    De vergunning wordt verleend indien het gebouw plat wordt afgedekt, dan wel met een kap, met dien verstande inden er met de omgevingsnorm Maximale dakhelling is aangegeven, de aangeven dakhelling de maximale dakhelling bedraagt.  

  • 5.

    De vergunning wordt verleend indien het gebouw plat wordt afgedekt, dan wel met een kap, met dien verstande inden er met de omgevingsnorm Minimale dakhelling is aangegeven, de aangeven dakhelling de minimale dakhelling bedraagt.  

  • 6.

    de beoogde activiteiten in het aangevraagde bouwwerk in overeenstemming zijn met de regels in afdeling 5.2 die voor het gebiedstype zijn aangewezen; en

  • 7.

    Voldaan wordt aan subparagraaf 5.3.2.2 t/m SubParagraaf 5.3.2.10.

SubParagraaf 5.3.2.2 Bouwen hoofdgebouw bedrijfsgebouw

Artikel 5.89 Beoordelingsregels bouwen bedrijfsgebouw

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.88 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.87 voor het bouwen van een hoofdgebouw binnen ‘Bouwen bedrijfsgebouw’ als aan de voorwaarden zoals opgenomen in de volgende leden wordt voldaan

  • a.

    in afwijking van Artikel 5.88lid 1 mag het hoofdgebouw deels buiten het bouwvlak gerealiseerd worden, mits:

    • 1.

      de grenzen van een bouwvlak of een aanduiding met niet meer dan 3,00 m worden overschreden;

    • 2.

      de vergroting noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de bedrijfsactiviteiten;

    • 3.

      er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 5.90 Beoordelingsregels bouwen bedrijfsgebouw nuts centrum

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.88 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.87 voor het bouwen van een hoofdgebouw binnen ‘Bouwen bedrijfsgebouw nuts centrum’ als aan de voorwaarden zoals opgenomen in de volgende leden wordt voldaan

  • a.

    in afwijking van Artikel 5.88lid 1 mag het hoofdgebouw buiten het bouwvlak gerealiseerd worden, mits het gaat om maximaal 50,00 m² aan gebouwen en overkappingen per werkingsgebiedvlak, inclusief de bestaande gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak.

SubParagraaf 5.3.2.3 Bouwen hoofdgebouw bedrijfswoning

Artikel 5.91 Beoordelingsregels bouwen bedrijfswoning 1

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.88 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.87 voor het bouwen van een bedrijfswoning binnen ‘Bouwen bedrijfswoning 1' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    het aanleggen en gebruiken  van bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor aan-huis-verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven zoals bedoeld in Bijlage III, tot een maximale vloeroppervlakte van 40m2.

Artikel 5.92 Beoordelingsregels bouwen bedrijfswoning 2

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.88 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.87 voor het bouwen van een bedrijfswoning binnen ‘Bouwen bedrijfswoning 2' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de goothoogte wordt vergroot tot niet meer dan 6,50 meter;

  • b.

    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld, en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

SubParagraaf 5.3.2.4 Bouwen hoofdgebouw centrum

Artikel 5.93 Beoordelingsregels bouwen in centrum

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.88 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.87 voor het bouwen van een hoofdgebouw binnen ‘Bouwen in centrum’  als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    in afwijking van Artikel 5.88lid 1 mag de dakrand van het hoofdgebouw deels buiten het bouwvlak gerealiseerd worden, mits de dakrand maximaal 2m buiten het bouwvlak ligt;

  • b.

    in afwijking van Artikel 5.88lid 1 mag het hoofdgebouw tevens deels buiten het bouwvlak gerealiseerd worden, mits het gaat om een overkapping dat als gevolg van een uitbreiding van het bestaande gebouw en/of overkapping deels buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:

    • 1.

      de grenzen van een bouwvlak met niet meer dan 3,00 meter worden overschreden

    • 2.

      de vergroting noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de centrumactiviteiten;

    • 3.

      geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, het bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

SubParagraaf 5.3.2.5 Bouwen hoofdgebouw cultuur en ontspanning

Artikel 5.94 Beoordelingsregels bouwen cultuur en ontspanning

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.88 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.87 voor het bouwen van een hoofdgebouw binnen ‘Bouwen cultuur en ontspanning’ als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

SubParagraaf 5.3.2.6 Bouwen hoofdgebouw detailhandel

Artikel 5.95 Beoordelingsregels bouwen detailhandel

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.88 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.87 voor het bouwen van een hoofdgebouw binnen ‘Bouwen detailhandel’ als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    als gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen, bijgebouwen en overkappingen op niet minder dan 3,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;

  • b.

    in afwijking van Artikel 5.88lid 1 mag het hoofdgebouw deels buiten het bouwvlak gerealiseerd worden, mits:

    • 1.

      de grenzen van een bouwvlak of een aanduiding met niet meer dan 3,00 m worden overschreden;

    • 2.

      de vergroting noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de detailhandelsactiviteiten;

    • 3.

      er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

SubParagraaf 5.3.2.7 Bouwen hoofdgebouw horeca

Artikel 5.96 Beoordelingsregels bouwen horeca

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.88 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.87 voor het bouwen van een hoofdgebouw binnen ‘Bouwen horeca’  als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    indien een bedrijfswoning aanwezig is dient het gebouw op een minimale afstand van 3m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning te worden gebouwd;

  • b.

    in afwijking van Artikel 5.88lid 1 mag het hoofdgebouw deels buiten het bouwvlak gerealiseerd worden, mits:

    • 1.

      de grenzen van een bouwvlak of een aanduiding met niet meer dan 3,00 m worden overschreden;

    • 2.

      de vergroting noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de horeca-activiteiten;

    • 3.

      er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden

SubParagraaf 5.3.2.8 Bouwen hoofdgebouw infrastructuur

Artikel 5.97 Beoordelingsregels bouwen infrastructuur

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.88 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.87 voor het bouwen van een hoofdgebouw binnen ‘Bouwen infrastructuur' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de gebouwoppervlakte van een gebouw niet meer bedraagt dan 8,00 m2;

  • b.

    een gebouw plat wordt afgedekt.

SubParagraaf 5.3.2.9 Bouwen hoofdgebouw maatschappelijk

Artikel 5.98 Beoordelingsregels bouwen maatschappelijk centrum

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.88 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.87 voor het bouwen van een hoofdgebouw binnen ‘Bouwen maatschappelijk centrum’  als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen, bijgebouwen en overkappingen mogen op niet minder dan 3,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;

  • b.

    in afwijking van Artikel 5.88lid 1 mag het hoofdgebouw deels buiten het bouwvlak gerealiseerd worden, mits:

    • 1.

      de grenzen van een bouwvlak of een aanduiding met niet meer dan 3,00 m worden overschreden;

    • 2.

      de vergroting noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de activiteiten van de maatschappelijke voorziening;

    • 3.

      geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 5.99 Beoordelingsregels bouwen maatschappelijk 1

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.88 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.87 voor het bouwen van een hoofdgebouw binnen ‘Bouwen maatschappelijk 1’  als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    het gebouw mag plat worden afgedekt, dan wel met een kap, met dien verstande dat de dakhelling niet meer mag bedragen dan 50o;

  • b.

    in afwijking van Artikel 5.88lid 1 mag het hoofdgebouw deels buiten het bouwvlak gerealiseerd worden, mits :

    • 1.

      de grenzen van een bouwvlak of een aanduiding met niet meer dan 3,00 m worden overschreden;

    • 2.

      de vergroting noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de activiteiten van de maatschappelijke voorziening;

    • 3.

      geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 5.100 Beoordelingsregels bouwen maatschappelijk - begraafplaats

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.88 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.87 voor hoofdgebouwen binnen het ‘Bouwen maatschappelijk - begraafplaats' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

Artikel 5.101 Beoordelingsregels bouwen maatschappelijk woonzorgvoorziening

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.88 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.87 voor hoofdgebouwen binnen het ‘Bouwen maatschappelijk woonzorgvoorziening' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    in afwijking van Artikel 5.88lid 2 mag het hoofdgebouw dat plat is afgedekt worden gebouwd tot de maximale bouwhoogte zoals aangegeven in lid 3.

SubParagraaf 5.3.2.10 Bouwen hoofdgebouw woning

Artikel 5.102 Beoordelingsregels bouwen woning

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.88 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.87 voor het bouwen van een woning binnen ‘Bouwen woning’ als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;

  • b.

    met ten minste één gevel van de woning in een naar de weg gekeerde bouwgrens wordt gebouwd;

Artikel 5.103 Beoordelingsregels bouwen woning 1

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.88 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.87 voor het bouwen van een woning binnen ‘Bouwen woning 1’ als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    een hoofdgebouw mag uitsluitend vrijstaand worden gebouwd, dan wel, voor zover bestaand, aaneen gebouwd worden gebouwd, met dien verstande dat in dat geval het aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen ten hoogste het bestaande aantal bedraagt.

Artikel 5.104 Beoordelingsregels bouwen woning 2

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.88 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.87 voor het bouwen van een woning binnen ‘Bouwen woning 2’ als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    een hoofdgebouw mag uitsluitend vrijstaand worden gebouwd, dan wel, voor zover bestaand, aaneen gebouwd worden gebouwd, met dien verstande dat in dat geval het aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen ten minste het bestaande aantal bedraagt.

Artikel 5.105 Beoordelingsregels bouwen woning maximum aantal

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.88 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.87 voor het bouwen van een woning binnen ‘Bouwen woning maximum aantal' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    binnen het ‘woningaantalnormgebied’ het aantal te bouwen woningen niet meer bedraagt dan het maximum aantal wooneenheden.

Artikel 5.106 Beoordelingsregels bouwen woning afwijken de bouwmaat

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.88 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.87 voor het bouwen van een woning binnen ‘Bouwen woning afwijken de bouwmaat' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

Artikel 5.107 Beoordelingsregels bouwen woning maatschappelijk

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.88 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.87 voor het bouwen van een woning binnen ‘Bouwen woning maatschappelijk' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    het aanleggen en gebruiken van woningen en bijgebouwen, al dan niet in combinatie met ruimte voor aan-huis-verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven zoals bedoeld in Bijlage III, tot een maximale vloeroppervlakte van 40m2.

Artikel 5.108 Beoordelingsregels bouwen bovenwoning

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.88 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.87 voor het bouwen van een woning binnen ‘Bouwen bovenwoning' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    het aanleggen en gebruiken  van een bovenwoning, al dan niet in combinatie met ruimte voor aan-huis-verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven zoals bedoeld in Bijlage III, tot een maximale vloeroppervlakte van 40m2.

Artikel 5.109 Beoordelingsregels bouwen woongebouw

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.88 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.87 voor het bouwen van een woning binnen ‘Bouwen woongebouw' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    het aantal te bouwen wooneenheden in het woongebouw niet meer bedraagt dan het bestaande aantal.

Artikel 5.110 Beoordelingsregels bouwen onderdoorgang

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.88 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.87 voor het bouwen van een woning binnen ‘Bouwen onderdoorgang' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    ter plaatse van het werkingsgebied "Bouwen onderdoorgang" tot een bouwhoogte van 3 meter geen gebouwen worden gebouwd.

Artikel 5.111 Beoordelingsregels bouwen stolp

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.88 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.87 voor het bouwen van een woning binnen ‘Bouwen stolp' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen in de bouwvorm van een stolp worden gebouwd;

  • b.

    de hoofdvorm van het gebouw, bepaald door de goothoogte en bouwhoogte, dakvorm, oppervlakte alsmede de verhouding tussen lengte- en breedtematen en gevelindeling niet gewijzigd worden;

  • c.

    een hoofdgebouw mag met niet minder dan 1 gevel in een naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd.

  • d.

    er kan worden afgeweken van lid b, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de hoofdvorm van de stolp.

Paragraaf 5.3.3 Bijbehorende bouwwerken bouwen
SubParagraaf 5.3.3.1 Algemene regels bijbehorende bouwwerken

Artikel 5.112 Toepassingsbereik bijbehorende bouwwerken

Deze paragraaf gaat over het bouwen en verbouwen van bijbehorende bouwwerken.

Artikel 5.113 Aanwijzing vergunningplicht bijbehorend bouwwerk bouwen

Het is verboden zonder vergunning een bijbehorend bouwwerk te bouwen of te verbouwen.

Artikel 5.114 Uitzonderingen op de vergunningsplicht bijbehorend bouwwerk bouwen

In afwijking van Artikel 5.113 mag een bijbehorend bouwwerk onder de volgende voorwaarden zonder omgevingsvergunning gebouwd of uitgebreid worden:

  • a.

    het aantal woningen blijft gelijk;

  • b.

    het bijbehorend bouwwerk staat op de grond;

  • c.

    het bijbehorend bouwwerk staat op het achtererfgebied;

  • d.

    het bijbehorende bouwwerk staat op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;

  • e.

    als het bijbehorende bouwwerk meer dan een bouwlaag heeft, mag alleen de eerste bouwlaag een verblijfsgebied hebben;

  • f.

    het bijbehorende bouwwerk heeft geen dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;

  • g.

    binnen 4 meter van het oorspronkelijke hoofdgebouw mag het bijbehorende bouwwerk niet hoger zijn dan:

    • 1.

      het hoofdgebouw;

    • 2.

      0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw; en

    • 3.

      5 meter.

  • h.

    voor zover een bijbehorend bouwwerk meer dan 4 meter van het oorspronkelijk hoofdgebouw staat:

    • 1.

      als het bijbehorende bouwwerk of de uitbreiding daarvan hoger is dan 3 meter: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 meter, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 meter en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [in meters] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [aantal meter] x 0,47) + 3; en

    • 2.

      het bijbehorende bouwwerk is functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, maar als een bijbehorend bouwwerk, bestaat uit een deel dat op meer, en een deel dat op minder dan 4 meter van het oorspronkelijk hoofdgebouw staat, zonder een inwendige scheidingsconstructie tussen beide delen, dan is het deel dat op minder dan 4 meter van het oorspronkelijk hoofdgebouw is gelegen functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw;

  • i.

    de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedragen niet meer dan:

    • 1.

      bij een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied;

    • 2.

      bij een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2; en

    • 3.

      bij een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2.

  • j.

    uitbreiding van of gelegen aan of bij een hoofdgebouw, anders dan:

    • 1.

      een woonwagen;

    • 2.

      een hoofdgebouw waarvoor in de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit of de omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit is bepaald dat de vergunninghouder na het verstrijken van een bij die vergunning gestelde termijn verplicht is de voor de verlening van de vergunning bestaande toestand te hebben hersteld; of

    • 3.

      één huishouden;

  • k.

    een erf- of perceelafscheiding, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1.

      hoger dan 1 m maar niet hoger dan 2 m;

    • 2.

      op een erf of perceel waarop al een hoofdgebouw staat waarmee de afscheiding in functionele relatie staat; en

    • 3.

      de lijn die loopt langs de voorkant van dat hoofdgebouw en vanaf daar evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied zonder het hoofdgebouw te doorkruisen of in het gebouwerf achter het hoofdgebouw te komen.

Artikel 5.115 Uitzonderingen op de vergunningsplicht bijbehorend bouwwerk bouwen aanvulling

In afwijking van Artikel 5.113 mag een bijbehorend bouwwerk zonder omgevingsvergunning gebouwd indien het voldoet aan de beoordelingsregels uit paragraaf 5.3.3 en het niet in, aan, op of bij een gemeentelijk monument, voorbeschermd gemeentelijk monument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, rijksmonument of voorbeschermd rijksmonument en en voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1.

      op de grond staand;

    • 2.

      gelegen in achtererfgebied;

    • 3.

      op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied;

    • 4.

      niet hoger dan 5 m;

    • 5.

      de ligging van een verblijfsgebied, bij meer dan een bouwlaag, alleen op de eerste bouwlaag; en

    • 6.

      niet voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;

  • b.

    een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1.

      op de grond staand;

    • 2.

      niet hoger dan 5 m; en

    • 3.

      de oppervlakte niet meer dan 70 m2;

  • c.

    een dakkapel in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1.

      gelegen in een gebied dat of een bouwwerk dat in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is aangewezen als gebied of bouwwerk waarvoor geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;

    • 2.

      voorzien van een plat dak;

    • 3.

      gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;

    • 4.

      onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet;

    • 5.

      bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok; en

    • 6.

      zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak;

  • d.

    een sport- of speeltoestel anders dan voor alleen particulier gebruik, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1.

      niet hoger dan 4 m; en

    • 2.

      alleen functionerend met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens;

  • e.

    een zwembad, bubbelbad of soortgelijke voorziening of een vijver op het gebouwerf bij een woning of woongebouw, als deze niet van een overkapping is voorzien;

  • f.

    een erf- of perceelafscheiding, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1.

      hoger dan 1 m maar niet hoger dan 2 m;

    • 2.

      op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de afscheiding in functionele relatie staat; en

    • 3.

      achter de lijn die langs de voorkant van dat gebouw evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied;

  • g.

    een bouwwerk, geen gebouw zijnde, in achtererfgebied voor agrarische bedrijfsvoering, voor zover het gaat om:

    • 1.

      een silo; of

    • 2.

      een ander bouwwerk niet hoger dan 2 m;

  • h.

    een buisleiding anders dan een buisleiding waarop artikel 2.29, onder p, aanhef en onder 4°, van het Besluit bouwwerken leefomgeving van toepassing is; of

  • i.

    een te veranderen bouwwerk, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1.

      geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte;

    • 2.

      geen uitbreiding van het bouwvolume; en

    • 3.

      geen bouwwerk als bedoeld in artikel 2.29, onder b tot en met r, van het Besluit bouwwerken leefomgeving dat niet voldoet aan de voor dat bouwwerk in die onderdelen gestelde eisen.

SubParagraaf 5.3.3.2 Bouwen bijbehorende bouwwerken bedrijf

Artikel 5.116 beoordelingsregels bijbehorend bouwwerk bedrijf

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen ‘Bedrijfsactiviteiten' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    overkappingen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;       

  • b.

    de goothoogte en bouwhoogte van overkappingen mogen niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de omgevingsnormen ‘Goothoogte gebouwen en overkappingen’ ‘Bouwhoogte gebouwen en overkappingen’;

  • c.

    overkappingen mogen plat worden afgedekt, dan wel met een kap, met dien verstande dat de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15o en niet meer mag bedragen dan 50o;

  • d.

    de vergunning voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde,  wordt verleend ten behoeve van andere bouwwerken dan paardrijbakken, tennisbanen en zwembaden;

  • e.

    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen binnen de bouwpercelen achter de voorgevel van de bedrijfsgebouw(en) niet meer mag bedragen dan 2,00 m;

  • f.

    de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10,00 m.

  • g.

    in afwijking van lid a mogen overkappingen als gevolg van een uitbreiding van de bestaande gebouwen en/of overkappingen deels buiten een bouwvlak worden gebouwd, mits:

    • 1.

      de grenzen van een bouwvlak met niet meer dan 3,00 m worden overschreden;

    • 2.

      de vergroting noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de bedrijfsactiviteiten;

    • 3.

      geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5.117 aanvullende beoordelingsregels bijbehorend bouwwerk bedrijf

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.116 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen ‘Verkooppunt motorbrandstoffen' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

Artikel 5.118 beoordelingsregels bijbehorend bouwwerk nutsvoorzieningen en watertoren

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen ‘bijbehorend bouwwerk nutsvoorzieningen en watertoren' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de vergunning voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde,  wordt verleend ten behoeve van andere bouwwerken dan paardrijbakken, tennisbanen en zwembaden;

  • b.

    de vergunning voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verleend voor lichtmasten met een maximale bouwhoogte van 8,00 meter;

  • c.

    de vergunning voor andere bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, wordt verleend indien de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2,00 meter.

Artikel 5.119 aanvullende beoordelingsregels bijbehorend bouwwerk nutsvoorzieningen

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.118 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen ‘bijbehorend bouwwerk nutsvoorzieningen’ als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  • b.

    de goot- en bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3,00 meter goothoogte en 5,00 meter bouwhoogte bedragen.

Artikel 5.120 beoordelingsregels bijbehorend bouwwerk nutsvoorzieningen centrum

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen ‘bijbehorend bouwwerk nutsvoorzieningen centrum' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50,00 m² per werkingsgebiedsvlak;

  • b.

    de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 4,00 m;

  • c.

    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 5,00 meter.

SubParagraaf 5.3.3.3 Bouwen bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning

Artikel 5.121 beoordelingsregels bijbehorend bouwwerk bouwen binnen het bouwvlak bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen het ‘bijbehorend bouwwerk bedrijfswoning' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen per hoofdgebouw niet meer bedragen dan 150m2;

  • b.

    de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen bij een bedrijfswoning mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,50 m en 6,50 m.

Artikel 5.122 beoordelingsregels erkers en serres bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen ‘erkers en serres bedrijfswoning’ als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de diepte van een erker en/of serre niet meer bedragen dan 1,50 meter vanuit de gevel van het bijbehorende bedrijfswoning, met dien verstande dat de diepte van de voortuin c.q. de zijtuin in ieder geval niet minder mag bedragen dan respectievelijk 3,00 meter en 2,00 meter, na het realiseren van de erker en/of serre;

  • b.

    de breedte van de erker en/of serre niet meer bedragen dan 70% van de gevel van het bedrijfswoning waaraan de erker of serre wordt aangebouwd;

  • c.

    de goothoogte van een erker of serre niet meer bedraagt dan 3,00 meter;

  • d.

    de bouwhoogte van een erker of serre niet meer bedraagt dan 3,25 meter.

SubParagraaf 5.3.3.4 Bouwen bijbehorende bouwwerken cultuur en ontspanning

Artikel 5.123 beoordelingsregels bijbehorend bouwwerk cultuur en ontspanning

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen ‘Cultuur en ontspanning' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  • b.

    in afwijking van lid 1 mogen overkappingen buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits het totaal aan gebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 50,00 m buiten het bouwvlak per werkingsgebied;

  • c.

    de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de omgevingsnormen ‘Goothoogte gebouwen en overkappingen’ ‘Bouwhoogte gebouwen en overkappingen’;

  • d.

    de vergunning voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde,  wordt verleend ten behoeve van andere bouwwerken dan paardrijbakken, tennisbanen en zwembaden;

  • e.

    de bouwhoogte van een voetbalkooi niet meer bedraagt dan 4,00 m;

  • f.

    de bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 8,00 m;

  • g.

    de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, niet meer bedraagt dan 2,00 m.

SubParagraaf 5.3.3.5 Bouwen bijbehorende bouwwerken groen

Artikel 5.124 beoordelingsregels bijbehorend bouwwerk groen

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen ‘Groenvoorzieningen' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    indien de bouwhoogte van (overige) bouwwerken niet meer bedragen dan 5,00 meter.

Artikel 5.125 aanvullende beoordelingsregels bijbehorend bouwwerk groen

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.124 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen ‘aanvullend bijbehorend bouwwerk groen' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de vergunning voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde,  wordt verleend ten behoeve van andere bouwwerken dan paardrijbakken, tennisbanen en zwembaden;

  • b.

    de vergunning voor een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde, wordt verleend wanneer de bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedragen dan 8,00 meter.

SubParagraaf 5.3.3.6 Bouwen bijbehorende bouwwerken maatschappelijk

Artikel 5.126 beoordelingsregels bijbehorend bouwwerk bouwen bijbehorend bouwwerk maatschappelijk

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen het ‘bijbehorend bouwwerk maatschappelijk’ als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

     overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  • b.

    de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de omgevingsnormen ‘Goothoogte gebouwen en overkappingen’ ‘Bouwhoogte gebouwen en overkappingen’;

  • c.

    overkappingen mogen plat worden afgedekt of met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet meer mag bedragen dan aangegeven ter plaatse van de omgevingsnorm ‘Maximale dakhelling’;.

  • d.

    indien gebouwen en overkappingen plat worden afgedekt, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan de bouwhoogte aangegeven ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)";

  • e.

    de gezamenlijke oppervlakte van bergingen mag niet meer bedragen dan 150,00 m²;

  • f.

    de bouwhoogte van een berging mag niet meer bedragen dan 3,50 m.

  • g.

    de vergunning voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde,  wordt verleend ten behoeve van andere bouwwerken dan paardrijbakken, tennisbanen en zwembaden;

  • h.

    de vergunning voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verleend als de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedraagt dan 1,00 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) niet meer mag bedragen dan 2,00 m;

  • i.

    de vergunning voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verleend als de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,00 m.

Artikel 5.127 beoordelingsregels bijbehorend bouwwerk bouwen bijbehorend bouwwerk begraafplaats

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen het ‘bijbehorend bouwwerk begraafplaats’ als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  • b.

    de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de omgevingsnormen ‘Goothoogte gebouwen en overkappingen’ ‘Bouwhoogte gebouwen en overkappingen’;

  • c.

    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen binnen de bouwpercelen achter de voorgevel van het (de) bedrijfsgebouw(en) niet meer mag bedragen dan 2,00 m;

  • d.

    de bouwhoogte van palen en masten niet meer bedragen dan 5,00 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van lichtmasten niet meer mag bedragen dan 8,00 m;

  • e.

    de bouwhoogte van een klokkenstoel niet meer bedragen dan 6,00 m;

  • f.

    de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,00 m.

Artikel 5.128 beoordelingsregels bijbehorend bouwwerk bouwen bijbehorend bouwwerk begraafplaats centrum

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen het ‘bijbehorend bouwwerk begraafplaats centrum’ als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    per bestemmingsvlak niet meer dan 1 gebouw of overkapping wordt/is gebouwd;

  • b.

    de oppervlakte van een gebouw of overkapping niet meer bedraagt dan 25 m2;

  • c.

    de bouwhoogte van een gebouw of overkapping niet meer dan aangegeven ter plaatse van de omgevingsnorm ‘Bouwhoogte gebouwen en overkappingen’;

  • d.

    de bouwhoogte van terreinafscheidingen niet meer bedragen dan 2,00 meter;

  • e.

    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 5,00 meter.

SubParagraaf 5.3.3.7 Bouwen bijbehorende bouwwerken sport

Artikel 5.129 beoordelingsregels bijbehorend bouwwerk sport

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen ‘bijbehorend bouwwerk sport' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  • b.

    de goothoogte en bouwhoogte van overkappingen mogen niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de omgevingsnormen ‘Goothoogte gebouwen en overkappingen’ ‘Bouwhoogte gebouwen en overkappingen’;

  • c.

    de vergunning voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, wordt verleend als de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer bedragen dan 1,00 m;

  • d.

    voor lichtmasten uitsluitend als het gaat vervanging van bestaande lichtmasten, tenzij wordt voldaan aan:

    • 1.

      de bouwhoogte van de lichtmasten niet meer bedraagt dan 15,00 m;

    • 2.

      het aantal lichtmasten niet meer bedraagt dan 14 per bestemmingsvlak en er sprake is van objectgerichte verlichting;

    • 3.

      de verlichting van de lichtmasten niet buiten de perceelgrenzen zal schijnen;

    • 4.

      de verlichting van de lichtmasten vanaf 23.00 uur tot zonsopgang niet zal branden en van een verzegelde tijdschakelaar wordt voorzien;

    • 5.

      op basis van een verlichtingsrapport van een ter zake deskundige is aangetoond dat aan de voorwaarden in sub 1 tot en met 4 is voldaan;

  • e.

    de vergunning voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, wordt verleend als de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, niet meer bedragen dan 5,00 m.

SubParagraaf 5.3.3.8 Bouwen bijbehorende bouwwerken tuin

Artikel 5.130 beoordelingsregels bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde in tuinen

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen ‘bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde in tuinen' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    geen paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden worden gebouwd, met uitzondering van de vergunde paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden;

  • b.

    bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer bedragen dan 1,0 meter;

  • c.

    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, niet meer bedragen dan 5,0 meter.

Artikel 5.131 beoordelingsregels erkers en serres in tuinen

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen ‘Erkers en serres in tuinen' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de diepte van een erker en/of serre niet meer bedragen dan 1,50 meter vanuit de gevel van het bijbehorende woonhuis, met dien verstande dat de diepte van de voortuin c.q. de zijtuin in ieder geval niet minder mag bedragen dan respectievelijk 3,00 meter en 2,00 meter, na het realiseren van de erker en/of serre;

  • b.

    de breedte van de erker en/of serre niet meer bedragen dan 70% van de gevel van het woonhuis waaraan de erker of serre wordt aangebouwd;

  • c.

    de goothoogte van een erker of serre niet meer bedraagt dan 3,00 meter;

  • d.

    de bouwhoogte van een erker of serre niet meer bedraagt dan 3,25 meter;

  • e.

    de diepte van een luifel en/of een balkon niet meer bedragen dan 1,50 m gemeten vanuit de gevel van het bijbehorende woonhuis.

Artikel 5.132 beoordelingsregels bijgebouwen of overkappingen in tuinen

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen ‘Bijgebouwen of overkappingen in tuinen' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte per bouwperceel;

  • b.

    de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen niet meer bedragen dan de bestaande goothoogte;

  • c.

    de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte.

SubParagraaf 5.3.3.9 Bouwen bijbehorende bouwwerken verkeer

Artikel 5.133 beoordelingsregels bijbehorend bouwwerk verkeer

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen ‘Bijbehorend bouwwerk verkeer' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 15,00 m;

  • b.

    de bouwhoogte van overige bijbehorende bouwwerken, geen overkappingen of gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 3,00 m.

Artikel 5.134 aanvullende beoordelingsregels bijbehorend bouwwerk verkeer

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.133 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen ‘Aanvullend bijbehorend bouwwerk verkeer' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

Artikel 5.135 beoordelingsregels bijbehorend bouwwerk verkeer - verblijfsgebied

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen ‘Bijbehorend bouwwerk verkeer - verblijfsgebied' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 5,00 m.

Artikel 5.136 aanvullende beoordelingsregels bijbehorend bouwwerk verkeer - verblijfsgebied

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.135 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen ‘Aanvullend bijbehorend bouwwerk verkeer - verblijfsgebied' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

Artikel 5.137 beoordelingsregels bijbehorend bouwwerk verkeer centrum

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen ‘Bijbehorend bouwwerk verkeer centrum' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 12,00 m.

Artikel 5.138 beoordelingsregels bijbehorend bouwwerk verkeer – railverkeer

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen ‘Bijbehorend bouwwerk verkeer – railverkeer' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 15,00 m;

  • b.

    de bouwhoogte van bovenleidingportalen niet meer bedraagt dan 6,00 m;

  • c.

    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, niet meer bedraagt dan 3,00 m.

Artikel 5.139 aanvullende beoordelingsregels bijbehorend bouwwerk verkeer – railverkeer

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen ‘Aanvullend bijbehorend bouwwerk verkeer – railverkeer' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

SubParagraaf 5.3.3.10 Bouwen bijbehorende bouwwerken water

Artikel 5.140 beoordelingsregels bijbehorend bouwwerk water 1

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen ‘Bijbehorend bouwwerk water 1' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 8,00 m;

  • b.

    de bouwhoogte van bruggen niet meer bedragen dan 2,50 m boven de hoogte van het aangrenzend maaiveld;

  • c.

    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde niet meer bedragen dan 2,00 m;

  • d.

    de doorvaarthoogte van bruggen, duikers en andere overspanningen over overkluizingen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken niet minder bedragen dan 1,20 m.

Artikel 5.141 beoordelingsregels bijbehorend bouwwerk water 2

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen ‘Bijbehorend bouwwerk water 2' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 5,00 m;

  • b.

    de doorvaarthoogte van bruggen, duikers en andere overspanningen over overkluizingen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken niet minder bedragen dan 1,20 m.

SubParagraaf 5.3.3.11 Bouwen bijbehorende bouwwerken bij een woning

Artikel 5.142 beoordelingsregels bijbehorend bouwwerk bouwen binnen het bouwvlak

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen het ‘Bijbehorend bouwwerk bouwen binnen het bouwvlak' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    het bijbehorend bouwwerk achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s)van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;

  • b.

    het gezamenlijke oppervlak van de bijbehorend bouwwerken niet meer bedraagt dan de oppervlakte van het hoofdgebouw;

  • c.

    het bijbehorende bouwwerk een maximale goothoogte heeft van 3,5 meter;

  • d.

    het bijbehorende bouwwerk een maximale nokhoogte heeft van 7 meter;

  • e.

    het bijbehorende bouwwerk een maximale dakhelling heeft van 70o;

  • f.

    de overkapping een maximale hoogte heeft van 3,5 meter.

Artikel 5.143 aanvullende beoordelingsregels luifels en balkons bouwen binnen het bouwvlak

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.142 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen het gebied ‘Luifels en balkons bouwen binnen het bouwvlak' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de diepte van een luifel en/of een balkon niet meer bedraagt dan 1,5 meter vanuit de gevel van het bijbehorende woonhuis.

Artikel 5.144 beoordelingsregels bijbehorend bouwwerk bouwen buiten het bouwvlak

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen het gebied ‘bijbehorend bouwwerk bouwen buiten het bouwvlak’ als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van de gronden behorende bij het hoofdgebouw gelegen buiten het bouwvlak;

  • b.

    de goothoogte van het bijgebouw niet meer bedraagt dan 3,50 meter;

  • c.

    de bouwhoogte van het bijgebouw niet meer bedraagt dan 4,00 meter;

  • d.

    de bouwhoogte van een overkapping niet meer bedraagt dan 3,50 meter;

  • e.

    indien het perceel grenst aan water en de afstand van bijgebouwen en overkappingen tot de bovenkant van het talud minimaal 1,00 meter bedraagt; en

  • f.

    de afstand van bijgebouwen en overkappingen tot openbare verharding, niet zijnde achter- of tussenpaden bij woonhuizen, meer bedraagt dan 1,00 meter.

  • g.

    in afwijking van lid c wordt de vergunning verleend voor het toegestane bouwhoogte voor bijbehorende bouwwerken, in die zin dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken wordt vergroot tot niet meer dan 6,00 meter als:

    • 1.

      het bijbehorende bouwwerk vrijstaand is en op niet minder dan 1,00 meter van het bouwvlak staat;

    • 2.

      geen afbreuk kan worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 5.145 aanvullende beoordelingsregels dakopbouw bouwen buiten het bouwvlak

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.144 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen het gebied ‘dakopbouw bouwen buiten het bouwvlak' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    in afwijking van het bepaalde in Artikel 5.144 lid c wordt een vergunning verleend voor het realiseren van een dakopbouw op een aangebouwd bijgebouw als:

    • 1.

      de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 7,00 meter;

    • 2.

      de oppervlakte van de dakopbouw niet meer bedraagt dan 30 m2;

    • 3.

      tenminste 30% van de dakopbouw wordt gebouwd aan de zijgevel van het hoofdgebouw.

Artikel 5.146 aanvullende beoordelingsregels bouwen buiten het bouwvlak afstand tot woonhuis bij lint en stolpwoningen

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.144 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen het gebied ‘bouwen buiten het bouwvlak bij lint en stolpwoningen' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

Artikel 5.147 aanvullende beoordelingsregels oppervlakte bijbehorend bouwwerk bouwen buiten het bouwvlak bij wonen

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.144 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen het gebied ‘oppervlakte bijbehorend bouwwerk bouwen buiten het bouwvlak bij wonen’ en als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen per hoofdgebouw niet meer bedragen dan 100m2.

Artikel 5.148 aanvullende beoordelingsregels oppervlakte bijbehorend bouwwerk bouwen buiten het bouwvlak bij lintwoningen

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.144 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen het gebied ‘oppervlakte bijbehorend bouwwerk bouwen buiten het bouwvlak bij lintwoningen’ als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen per hoofdgebouw niet meer bedragen dan 150m2.

Artikel 5.149 aanvullende beoordelingsregels bijbehorend bouwwerk bouwen buiten het bouwvlak bij stolpwoningen

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.144 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen het gebied ‘Stolpwonen buiten bouwvlak’ als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag per hoofdgebouw niet meer bedragen dan 150 m², tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan de bestaande oppervlakte, met een maximum van 350 m²;

  • b.

    de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van de gronden behorende bij het hoofdgebouw gelegen buiten het bouwvlak;

  • c.

    de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,00 meter;

  • d.

    de bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 6,00 meter;

  • e.

    de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 3,50 m.

Artikel 5.150 beoordelingsregels berging bij een woongebouw

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bergingen bij een ‘Berging bij een woongebouw’ als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de oppervlakte van een berging niet meer bedraagt dan 15,00 m2;

  • b.

    de gezamenlijke oppervlakte van de bergingen per woongebouw niet meer bedragen dan 50% van het bij het woongebouw behorende terrein, exclusief de oppervlakte van het woongebouw;

  • c.

    de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,50 meter.

Artikel 5.151 aanvullende beoordelingsregels berging bij een woongebouw

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.150 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bergingen bij een ‘Aanvullend berging bij een woongebouw’ als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    er geen berging wordt gebouwd.

Artikel 5.152 beoordelingsregels bouwwerken, geen gebouwen bij woongebouwen

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bouwwerken, geen gebouwen bij een ‘Bouwwerken, geen gebouwen bij woongebouwen’ als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    ten behoeve van bouwactiviteiten anders dan voor paardrijbakken, tennisbanen en zwembaden;

  • b.

    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer bedraagt dan 1,00 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de hoofdgebouwen niet meer mag bedragen dan 2,00 m;

  • c.

    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, niet meer bedragen dan 5,00 meter.

Artikel 5.153 aanvullende beoordelingsregels bouwwerken, geen gebouwen bij woongebouwen

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.152 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bouwwerken, geen gebouwen bij een ‘Berging bij een woongebouw’ als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    er geen bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd.

Artikel 5.154 aanvullende beoordelingsregels paardrijbakken, tennisbanen en zwembaden

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvulling op Artikel 5.152 de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bouwwerken, geen gebouwen bij een ‘Paardrijbakken, tennisbanen en zwembaden’ als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

Artikel 5.155 beoordelingsregels bouwwerken, geen gebouwen St Laurentius

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bouwwerken, geen gebouwen bij een ‘Bouwwerken, geen gebouwen St Laurentius’ als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de erfafscheidingen niet meer bedragen dan 1,00 meter;

  • b.

    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, niet meer bedragen dan 5,00 meter.

Artikel 5.156 beoordelingsregels overkappingen buiten bouwvlak in centrum

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bouwwerken, geen gebouwen bij een ‘Overkappingen buiten bouwvlak in centrum’ als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de grenzen van een bouwvlak met niet meer dan 3,00 m worden overschreden;

  • b.

    de vergroting noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de woonvoorzieningen;

  • c.

    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, het bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5.157 Beoordelingsregels bijbehorend bouwwerk bouwen binnen het bouwvlak maatschappelijk

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen het ‘Bijbehorend bouwwerk bouwen maatschappelijk’ als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen per hoofdgebouw niet meer bedragen dan 150m2;

  • b.

    de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen bij een bedrijfswoning mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,50 m en 4,00 m.

SubParagraaf 5.3.3.12 Bouwen bijbehorende bouwwerken overig

Artikel 5.158 beoordelingsregels bijbehorende bouwwerken overig

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen ‘Bijbehorende bouwwerken overig' als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  • b.

    de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de omgevingsnormen ‘Goothoogte gebouwen en overkappingen’ en ‘Bouwhoogte gebouwen en overkappingen’ aangegeven goot- en bouwhoogte;

  • c.

    overkappingen mogen plat worden afgedekt of met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet minder mag bedragen dan 15° en niet meer mag bedragen dan 50°.

  • d.

    de vergunning voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde,  wordt verleend ten behoeve van andere bouwwerken dan paardrijbakken, tennisbanen en zwembaden;

  • e.

    de vergunning voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verleend als de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedraagt dan 1,00 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) niet meer mag bedragen dan 2,00 m;

  • f.

    de vergunning voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verleend als de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10,00 m.

Artikel 5.159 aanvullende beoordelingsregels bijbehorende bouwwerken overig

Burgemeester en wethouders verlenen in afwijking van Artikel 5.158 lid a de vergunning als bedoeld in Artikel 5.113 voor bijbehorende bouwwerken binnen ‘Aanvullend bijbehorende bouwwerken overig’ als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    overkappingen mogen als gevolg van een uitbreiding van de bestaande gebouwen en/of overkappingen deels buiten een bouwvlak worden gebouwd, mits:

    • 1.

      de grenzen van een bouwvlak met niet meer dan 3,00 m worden overschreden;

    • 2.

      de vergroting noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de gebruiksactiviteiten;

    • 3.

      geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, het bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Paragraaf 5.3.4 Aanlegactiviteiten
SubParagraaf 5.3.4.1 wegen en uitwegen

Artikel 5.160 Algemene regels verbod aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Het verbod als bedoeld in lid 1 is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.  

Artikel 5.161 Vergunningplicht maken of veranderen van een uitweg

Het is verboden zonder vergunning een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

Artikel 5.162 Bijzondere aanvraagvereisten maken of veranderen van een uitweg

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het maken, hebben of veranderen van een uitweg of het gebruik daarvan worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    de locatie van de uitweg aan het voor-, zij- of achtererf;

  • b.

    de afmeting van de nieuwe uitweg of de te veranderen bestaande uitweg en de beoogde verandering daarvan;

  • c.

    de te gebruiken materialen; en

  • d.

    de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan voor het aanleggen of het gebruik van de uitweg, zoals bomen, lantaarnpalen en nutsvoorzieningen.

Artikel 5.163 Beoordelingsregels maken of veranderen van een uitweg

Een vergunning als bedoeld in Artikel 5.161 wordt niet verleend als:

  • a.

    dat nodig is ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

  • b.

    als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

  • c.

    als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

  • d.

    als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen; of

  • e.

    dat in het belang is van openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid of de bescherming van het milieu.

Paragraaf 5.3.5 Sloopactiviteiten
SubParagraaf 5.3.5.1 Vergunningplicht slopen stolpen

Artikel 5.164 Vergunningplicht slopen stolpen

Het is verboden om zonder vergunning een stolpwoning (gedeeltelijk) te slopen.

Artikel 5.165 Uitzondering vergunningplicht slopen stolpen

De vergunningplicht in Artikel 5.164 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a.

    het normale onderhoud betreffen;

  • b.

    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

Artikel 5.166 Beoordelingsregels slopen stolpen

De vergunning in Artikel 5.164 wordt verleend als:

  • a.

    de bouwtechnische kwaliteit dusdanig slecht is dat hergebruik in alle redelijkheid niet mogelijk is;

  • b.

    het delen van een stolp betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm van de stolp plaatsvindt.

Afdeling 5.4 Milieubelastende activiteiten

Paragraaf 5.4.1 Algemeen
Artikel 5.167 Toepassingsbereik festiviteiten
  • 1.

    Onder collectieve festiviteiten vallen de volgende festiviteiten: Koningsdag, Bevrijdingsdag, … [zie artikel 5.68 Bkl, dit moet in het omgevingsplan worden aangewezen; in delegatiebesluit opnemen dat B&W het omgevingsplan op dit punt kan wijzigen, zie ook advies VNG APV]

  • 2.

    Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kunnen burgemeester en wethouders een festiviteit terstond als collectieve festiviteit aanwijzen.

  • 3.

    Met een incidentele festiviteit wordt een festiviteit bedoeld die is gebonden aan een of meer locaties waar milieubelastende activiteiten zijn toegestaan.

Artikel 5.168 Toepassingsbereik milieubelastende activiteit
  • 1.

    Voor zover in deze afdeling wordt gesproken over een milieubelastende activiteit, wordt niet bedoeld:

    • a.

      wonen;

    • b.

      het feitelijk verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden aan bouwwerken of het feitelijk verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan een bouwwerk of van een terrein;

    • c.

      een milieubelastende activiteit die in hoofdzaak in de openbare buitenruimte wordt verricht;

    • d.

      doorgaand verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen;

    • e.

      een evenement:

      • 1.

        dat ergens anders plaatsvindt dan op een locatie voor evenementen;

      • 2.

        dat geen festiviteit als bedoeld in artikel 5.68 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is; of

      • 3.

        waarover geluidregels zijn gesteld in artikel xx [algemene regels collectieve festiviteiten geluid];

    • f.

      het verrichten van werkzaamheden met een mobiele installatie op een weiland, akker of bos die geen verplaatsbaar mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 4.1116 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en

    • g.

      bruggen, viaducten, verkeerstunnels en andere ondergronds gelegen bouwwerken voor het vervoer van personen of goederen en beweegbare waterkeringen.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor milieubelastende activiteiten die bestaan uit het lozen op of in de bodem of op de riolering, voor zover het gaat om de gevolgen van het lozen voor de bodem, voor de voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater of voor het zuiveringtechnisch werk.

  • 3.

    Het eerste lid geldt niet voor de activiteiten, bedoeld in paragraaf 22.3.7.

Paragraaf 5.4.2 Activiteiten met geluidshinder
Artikel 5.169 Algemene regels onversterkte muziek

Voor de duur van zes uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, op een locatie waar een milieubelastende activiteit is toegestaan, gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus als bedoeld in artikel 22.63, mits voldaan wordt aan de grenswaarden als bedoeld in paragraaf 5.1.4.2.2 van het Bkl.

Artikel 5.170 Algemene regels collectieve festiviteiten geluid
  • 1.

    In afwijking van de geluidswaarden als bedoeld in subparagraaf 22.3.4.2 gelden tijdens collectieve festiviteiten de volgende geluidswaarden:

    • a.

      het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr, LT veroorzaakt door de collectieve festiviteit, bedraagt:

      • 1.

            tot 01.00 uur niet meer dan 60 dB(A) en na 01.00 niet meer dan 40 dB(A), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter;

      • 2.

         tot 01.00 uur niet meer dan 45 dB(A) en na 01.00 niet meer dan 25 dB(A), gemeten binnen woningen.

    • b.

      Het maximaal geluidsniveau LA max veroorzaakt door de collectieve festiviteit, bedraagt:

      • 1.

        tot 01.00 uur niet meer dan 70 dB(C) en na 01.00 uur niet meer dan 50 dB(C), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter;

      • 2.

        tot 01.00 uur niet meer dan 55 dB(C) en na 01.00 uur niet meer dan 35 dB(C), gemeten binnen woningen.

  • 2.

    De geluidsnorm als bedoeld in lid 1 zijn inclusief onversterkte muziek en exclusief toeslag vanwege muziekcorrectie (deze wordt niet toegepast). Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 3.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 5.171 Algemene regels incidentele festiviteiten geluid
  • 1.

    In afwijking van de geluidswaarden als bedoeld in subparagraaf 22.3.4.2 gelden tijdens incidentele festiviteiten de volgende geluidswaarden:

    • a.

      Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr, LT veroorzaakt door de collectieve festiviteit, bedraagt:

      • 1.

        tot 01.00 uur niet meer dan 60 dB(A) en na 01.00 niet meer dan 40 dB(A), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter;

      • 2.

        tot 01.00 uur niet meer dan 45 dB(A) en na 01.00 niet meer dan 25 dB(A), gemeten binnen woningen.

    • b.

      Het maximaal geluidsniveau LA max veroorzaakt door de collectieve festiviteit, bedraagt:

      • 1.

        tot 01.00 uur niet meer dan 70 dB(C) en na 01.00 uur niet meer dan 50 dB(C), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter;

      • 2.

        tot 01.00 uur niet meer dan 55 dB(C) en na 01.00 uur niet meer dan 35 dB(C), gemeten binnen woningen.

  • 2.

    De geluidsnorm als bedoeld in lid 1 onder a geldt voor het bebouwde gedeelte van de locatie waar de milieubelastende activiteit is toegestaan en niet voor de buitenruimte.

  • 3.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 4.

    Lid 1 t/m 3 geldt voor een maximum van zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar in Hoogkarspel.

Artikel 5.172 Meldingsplicht incidentele festiviteit

Ten minste vier weken voor de aanvang van een incidentele festiviteit als bedoeld in Artikel 5.171 [algemene regels incidentele festiviteiten geluid] moet bij burgemeester en wethouders melding gedaan worden van de incidentele festiviteit. 

Paragraaf 5.4.3 Activiteiten met hinder door verlichting
Artikel 5.173 Algemene regels collectieve festiviteiten lichthinder

Tijdens collectieve festiviteiten gelden de regels over verlichting voor sportuitoefening als bedoeld in paragraaf 22.3.22 niet.

Artikel 5.174 Algemene regels incidentele festiviteiten lichthinder
  • 1.

    Tijdens incidentele festiviteiten gelden de regels over verlichting voor sportuitoefening als bedoeld in paragraaf 22.3.22 niet.

  • 2.

    Lid 1 geldt voor een maximum van twaalf incidentele festiviteiten per jaar per locatie waar een milieubelastende activiteit plaatsvindt.

Artikel 5.175 Meldingsplicht incidentele festiviteit

Ten minste tien werkdagen voor de aanvang van een incidentele festiviteit als bedoeld in Artikel 5.174 [algemene regels incidentele festiviteiten lichthinder] moet bij burgemeester en wethouders melding gedaan worden van de incidentele festiviteit. 

Paragraaf 5.4.4 Activiteiten met betrekking tot crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5.176 Algemene regels verboden crossterreinen en beperking verkeer in natuurgebieden
  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod onder lid 1 is niet van toepassing binnen werkingsgebied XX [aangewezen door college, dit werkingsgebied moet het college dus ook in de toekomst kunnen wijzigen wil je beleidsneutraal over]

  • 3.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing binnen werkingsgebied XX [aangewezen door college, dit werkingsgebied moet het college dus ook in de toekomst kunnen wijzigen wil je beleidsneutraal over]

  • 5.

    Het verbod onder lid 3 is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in lid 3 bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in lid 3 bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 6.

    Het in lid 3 gestelde verbod is voorts niet van toepassing op wegen die gelegen zijn binnen de in lid 3 bedoelde gebieden of terreinen.

Artikel 5.177 Maatwerkvoorschriften crossterreinen en beperking verkeer in natuurgebieden

Met maatwerkvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders nadere regels stellen voor het gebruik van terreinen als bedoeld in artikel xx lid 2 en 4 [dit artikel ook weer koppelen aan die twee werkingsgebieden uit die artikelen] in het belang van:

  • a.

    Het voorkomen of beperken van overlast;

  • b.

    De bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

  • c.

    De veiligheid van de deelnemers van de in artikel xx bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.  

Paragraaf 5.4.5 Activiteiten met hinder door geur en rook
Artikel 5.178 Algemene regels verbod stoken van vuur
  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een milieubelastende activiteit in de zin van Artikel 5.168 of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

Paragraaf 5.4.6 Activiteiten met betrekking tot bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 5.179 Toepassingsbereik gevelreiniging
  • 1.

    In deze paragraaf wordt onder gevelreiniging verstaan: het met behulp van schoonmaakapparatuur verwijderen van aanslag, verf, conserveerlagen of enig andere dergelijke stof van gevels, muren, daken, puien, bruggen, viaducten, pijlers of andere vergelijkbare oppervlakten.

  • 2.

    Alle overige werkzaamheden, anders dan gevelreiniging, die in de uitoefening van een bedrijf en met behulp van apparatuur aan de gevel plaatsvinden vallen ook onder de reikwijdte van dit artikel.

Artikel 5.180 Specifieke zorgplicht toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 5.181 Meldingsplicht gevelreiniging en -werkzaamheden

Het is verboden om zonder voorafgaande melding aan het bevoegd gezag gevels te reinigen of gevelwerkzaamheden te verrichten:

  • a.

    als daardoor de bescherming van het milieu, door stof-, nevel- of geluidsoverlast, in gevaar wordt gebracht, en

  • b.

    als niet wordt voldaan aan de hiervoor vastgestelde voorwaarden [welke voorwaarden?].

Artikel 5.182 Maatwerkvoorschriften gevelreiniging en -werkzaamheden

Met maatwerkvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders nadere regels stellen met betrekking tot de voorwaarden die aan de melding als bedoeld in Artikel 5.181 en aan de werkzaamheden worden gesteld.

Afdeling 5.5 Activiteiten op of bij wegen of bij wateren in beheer bij de gemeente

Paragraaf 5.5.1 Algemeen

[Gereserveerd]

Paragraaf 5.5.2 Activiteiten met betrekking tot veiligheid op de weg
Artikel 5.183 Specifieke zorgplicht activiteiten op of bij wegen

De specifieke zorgplicht houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    er geen beplanting of voorwerp wordt aangebracht op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of als er daardoor voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat;

  • b.

    bij het aanbrengen, plaatsen of hebben van een voorwerp of stof op, aan, over of boven de weg waarop gedachtens of gevoelens worden geopenbaard, geen:

    • 1.

      schade wordt toegebracht aan de weg door omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging;

    • 2.

      gevaar ontstaat voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik van de weg; of

    • 3.

      belemmering wordt gevormd voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • c.

    er niet met voertuigen die niet zijn voorzien van rubberbanden wordt gereden over de berm, de glooiing of de zijkant van de weg, tenzij dit door omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

Artikel 5.184 Algemene regels verbod gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
  • 1.

    Het is verboden op, aan of boven een voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde openbare plaats of een gedeelte daarvan op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de openbare plaats.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25m uit de uiterste boord van de openbare plaats, op van de openbare plaats af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

Artikel 5.185 Algemene regels verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

Artikel 5.186 Vergunningplicht voorwerpen op of aan de weg
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning de weg of een weggedeelte anders te gebruiken overeenkomst de publieke functie daarvan.  

  • 2.

    De vergunningplicht geldt niet voor:  

    • a.

      vlaggen, wimpels of vlaggenstokken indien deze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt; 

    • b.

      zonneschermen, mits ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits; 

      • 1.

        geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt; 

      • 2.

        geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt; 

      • 3.

        geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt; 

    • c.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is; 

    • d.

      voertuigen; 

    • e.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard; 

    • f.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24 van de APV; 

    • g.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:28, vijfde lid van de APV; 

    • h.

      standplaatsen als bedoeld in Artikel 5.12

Artikel 5.187 Beoordelingsregels voorwerpen op of aan de weg

Een vergunning als bedoeld in Artikel 5.186 wordt niet verleend als:

  • a.

    het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

  • b.

    voor zover het niet gaat om bouwwerken: het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • c.

    dat in het belang is van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak;

  • d.

    dat in het belang is van openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid of de bescherming van het milieu.

Paragraaf 5.5.3 Activiteiten met betrekking tot parkeerexcessen
Artikel 5.188 Algemene regels verboden met betrekking tot parkeerexcessen
  • 1.

    Het is voor degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden om drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen.

  • 2.

    Het is voor degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden om de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 3.

    Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

  • 4.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 5.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt in het werkingsgebied XX [aangewezen door college, dit werkingsgebied moet het college dus ook in de toekomst kunnen wijzigen wil je beleidsneutraal over] te parkeren, waar dit naar oordeel van burgemeester en wethouders schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 6.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt, langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 7.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 8.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 9.

    Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

  • 10.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 11.

    Het verbod in lid 10 is niet van toepassing op:

    • a.

      de weg;

    • b.

      voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

    • c.

      voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 12.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

Paragraaf 5.5.4 Activiteiten met betrekking tot openbaar water
Artikel 5.189 Algemene regels verboden met betrekking tot openbaar water
  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Het is verboden een vaartuigwrak in het openbaar water dan wel op de weg te plaatsen of te hebben, dan wel zodanig te plaatsen dat dit vanaf de openbare weg zichtbaar is dan wel hinder, gevaar of verontreiniging veroorzaakt.

  • 3.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

Artikel 5.190 Meldingsplicht belemmering openbaar water
  • 1.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 2.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

Artikel 5.191 Maatwerkvoorschriften ligplaats voertuigen
  • 1.

    Met maatwerkvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 2.

    Met maatwerkvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

Afdeling 5.6 Activiteiten met betrekking tot cultureel erfgoed en werelderfgoed

[Gereserveerd]

Afdeling 5.7 Activiteiten met betrekking tot planten en dieren

Paragraaf 5.7.1 Algemeen

[Gereserveerd]

Paragraaf 5.7.2 Bewaren en vellen van houtopstanden
Artikel 5.192 Toepassingsbereik bewaren en vellen van houtopstanden

In deze paragraaf wordt onder vellen mede verstaan: rooien, verplanten maar ook handelingen zoals het voor de eerste keer knotten of kandelaberen, snoeien van meer dan 20% van de kroon in één groeiseizoen, graven binnen de stabiliteitskluit van houtopstanden (kwetsbare zone) en andere handelingen die de dood of ernstige beschadiging of aantasting van de (natuurlijke) habitus van de boom ten gevolge kunnen hebben.

  • a.

    Het college kan, bij openbaar te maken besluit, conform de criteria zoals genoemd in het omgevingsprogramma bomen, een boom de status waardevolle boom of potentieel waardevolle boom geven.

  • b.

    Het college kan, bij openbaar te maken besluit, conform de criteria in het omgevingsprogramma, een rij of groep bomen de status structuur geven.

Artikel 5.193 Specifieke zorgplicht bewaren van houtopstanden

De specifieke zorgplicht houdt in ieder geval in dat

  • a.

    Het verboden is om bomen, die openbaar eigendom zijn te beschadigen, te bekladden of te beplakken of daaraan snoeiwerk te verrichten behoudens door ambtenaren en of externe boomverzorgers ter uitoefening van de hun opgedragen boomverzorgende taak.

  • b.

    Het verboden is om een of meer voorwerpen in of aan een openbare bomen aan te brengen of anderszins te bevestigen.

Artikel 5.194 Algemene regels bewaren van houtopstanden
  • 1.

    Indien een boom waarop het verbod tot vellen als bedoeld in Artikel 5.193 van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 2.

    De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 m voor bomen en nihil voor heggen en heesters.

  • 3.

    Als op een erf of terrein één of meer bomen aanwezig zijn die volgens het college gevaar opleveren voor het verspreiden van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende die daarvoor door het college is aangeschreven verplicht binnen de daarvoor gegeven termijn:

    • a.

      Volgens richtlijnen van de gemeente de gevelde houtopstand direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen;

    • b.

      de houtopstand ter plaatse te vellen.

  • 4.

    In het geval van iepziekte moeten de iepen ter plaatse ontschorst worden en de schors vernietigd, of moeten de niet ontschorste iepen of delen daarvan zodanig vernietigd of behandeld worden dat de verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen, door:

    • a.

      De iepen te vellen als deze in de grond staan;

    • b.

      De iepen ter plaatse te ontschorsen en de schors te vernietigen, of;

    • c.

      De niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of te behandelen zodat de verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 5.

    Het is niet toegestaan gevelde bomen of delen daarvan te hebben of te vervoeren, als het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.

  • 6.

    In uitzondering op lid 5 is het wel toegestaan geheel ontschorst iepenhout en iepenhout met een doorsnede van minder dan 4 centimeter te hebben of te vervoeren.

  • 7.

    Als in de nabijheid van (potentieel) waardevolle en/of gemeentelijke houtopstanden werkzaamheden gaan plaatsvinden die mogelijk een negatief effect hebben op de houtopstand, is de uitvoerder verplicht een Boom Effect Analyse op te laten stellen, door een boomtechnisch deskundige, van en voorafgaand aan de werkzaamheden. Het is verplicht de daaruit voortvloeiende maatregelen met betrekking tot bescherming van de houtopstand op te volgen.

  • 8.

    Bij de uitvoer van de werkzaamheden gelden de richtlijnen van de actuele versie van het Handboek Bomen van het Norminstituut Bomen.

  • 9.

    Bij aangerichte schade ten gevolge van de aanleg, instandhouding en opruiming van werkzaamheden in de nabijheid van bomen, laat de gemeente het herstel laten verrichten door een door de gemeente geselecteerde aannemer. De marktconforme kosten worden aan de uitvoerder doorberekend. De uitvoerder wordt hiervan vooraf (schriftelijk of per mail) op de hoogte gebracht door de gemeente;

  • 10.

    De schade aan bomen wordt achteraf vastgesteld op basis van de Richtlijnen NVTB (Nederlandse vereniging van taxateurs van bomen). De aansprakelijkheidsstelling voor de schade vindt plaats volgens het civiele aansprakelijkheidsrecht. Het totale schadebedrag wordt opgebouwd uit de getaxeerde schade inclusief taxatiekosten, beredderingskosten en overige bijkomende kosten zoals voor verhalen van schade.

Artikel 5.195 Vergunningplicht vellen boom
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning een boom te vellen of te doen vellen die:

    • a.

      deel uitmaakt van de door het college vastgestelde (potentieel) waardevolle bomenlijst [bijlage of aanwijzen als werkingsgebied];

    • b.

      deel uitmaakt van de bomenstructuren zoals deze zijn aangeven in het omgevingsprogramma bomen 2021 [bijlage of aanwijzen als werkingsgebied].

  • 2.

    De vergunningplicht als bedoeld in lid 1 onder b geldt niet voor particulieren bomen binnen structuren, kleiner dan 40cm diameter.

  • 3.

    De vergunningplicht als bedoeld in lid 1 onder b geldt niet voor het verwijderen van boomvormers uit houtopstanden als uitvoering van een dunning.

Artikel 5.196 Bijzondere aanvraagvereisten vellen boom

Bij een aanvraag vergunning als bedoeld inArtikel 5.195, dient het volgende aangeleverd te worden:

  • a.

    De vergunning moet onder bijvoeging van een situatieschets en foto, worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht, of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid, gerechtigd is over de boom te beschikken.

  • b.

    Een aanvraag voor een vergunning voor het vellen van een waardevolle boom dient gepaard te gaan met een rapport van een onafhankelijke boomtechnisch deskundige waaruit de levensverwachting en/of het risico voor de omgeving blijkt. Of indien er sprake is van een zeer groot maatschappelijk belang dient de afweging van de belangen bij de aanvraag duidelijk gemotiveerd te worden.

  • c.

    Een aanvraag voor een vergunning voor het vellen van een potentieel waardevolle boom dient gepaard te gaan met een rapport van een onafhankelijke geregistreerde boomtaxateur waaruit de levensverwachting en/of het risico voor de omgeving blijkt. Of indien er sprake is van een groot maatschappelijk belang dient de afweging van de belangen bij de aanvraag duidelijk gemotiveerd te worden.

Artikel 5.197 Beoordelingsregels vellen boom
  • 1.

    De vergunning voor het vellen van een waardevolle boom als bedoeld in Artikel 5.195lid 1 onder a wordt niet verleend, tenzij:

    • a.

      er sprake is van gevaar en/of verhoogd risico of ziekte,

    • b.

      er sprake is van een zeer groot maatschappelijk belang of

    • c.

      de levensverwachting van de boom minder is dan 10 jaar en er geen reële technische mogelijkheden zijn de levensverwachting te verlengen.

  • 2.

    De vergunning voor het vellen van een potentieel waardevolle boom als bedoeld in Artikel 5.195lid 1 onder a wordt niet verleend tenzij:

    • a.

      er sprake is van gevaar en/of verhoogd risico of

    • b.

      er sprake is van een groot maatschappelijk belang of

    • c.

      de levensverwachting van de boom minder is dan 10 jaar en er geen reële technische mogelijkheden zijn de levensverwachting te verlengen. Een uitzondering hierop is voor het verplanten van herdenkingsbomen indien dit, naar beoordeling van een erkend boomdeskundige, een reële kans van slagen heeft.

  • 3.

    Voor het vellen van bomen die deel uitmaken van bomenstructuren kan een vergunning als bedoeld in Artikel 5.195lid 1 onder b worden verleend indien:

    • a.

      er sprake is van een particulier of maatschappelijk belang;

    • b.

      de bomenstructuur of het park als zodanig intact blijft en/of

    • c.

      er voldoende compenserende maatregelen worden genomen om de structuur of het park te herstellen of te behouden als de structuur of het park door de velling ernstig wordt aangetast.

    • d.

      indien de bomen, staande in grotere groenstroken of parken) geen gevaar opleveren voor de omgeving én plaats bieden aan bijzondere planten en of dieren die ecologische waarden vertegenwoordigen zal alleen bij zwaarwegende argumenten een omgevingsvergunning worden verleend.

  • 4.

    Als een vergunning als bedoeld in Artikel 5.195 definitief is, vervalt deze, indien daarvan niet volledig gebruik van is gemaakt binnen twee jaar na de datum van het definitief worden van de vergunning. 

  • 5.

    Het college kan de termijn als bedoeld in lid 4 verlengen indien het vellen van de houtopstand onderdeel uitmaakt van een bouw- of herinrichtingsplan waarvan de uitvoering over meerdere jaren gespreid is.

  • 6.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften behoort of kunnen behoren:

    • a.

      het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant. Conform het omgevingsprogramma bomen worden voorschriften gegeven voor een passende groeiplaats.

    • b.

      Wordt een voorschrift als bedoeld onder a gegeven, dan wordt daarbij tevens bepaald dat wordt herplant in een passende groeiplaatsinrichting conform de richtlijnen van Handboek Bomen, met tenminste 3 jaar nazorg. Als de jonge aanplant tussentijds uitvalt, is inboet (vervangende aanplant) verplicht. De nazorgperiode gaat dan opnieuw in.

    • c.

      aanwijzingen ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomen.

    • d.

      een voorschrift met betrekking tot het tijdstip waarop met de handeling waarvoor vergunning is verleend mag worden begonnen.

  • 7.

    Een vergunning voor het vellen van bomen staande in bomenstructuren of parken zoals genoemd in Artikel 5.195lid 1 onder b kan worden geweigerd op de enkele grond dat de voorgenomen velling voortvloeit uit een bouw- of aanlegplan waarvoor nog geen omgevingsvergunning is verleend.

Artikel 5.198 Maatwerkvoorschriften bewaren en vellen van houtopstanden

Met maatwerkvoorschriften kan het college ten gunste van de aanvrager afwijken van de regels in paragraaf 5.7.2, in gevallen waarin de toepassing van deze artikelen naar haar oordeel leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de betrokkene(n).

Paragraaf 5.7.3 Bestrijding overlastgevende en gevaarlijke planten
Artikel 5.199 Specifieke zorgplicht bestrijding overlastgevende en gevaarlijke planten

De grondeigenaar of degene die een recht op gebruik van de grond heeft, is verplicht:

  • a.

    Te voorkomen dat de plant Reuzenberenklauw (Heracleaum mantegazzianum) tot bloei komt.

  • b.

    de grond te zuiveren van de Japanse duizendknoop (Fallopia japonica).

Hoofdstuk 6 Beheer en onderhoud [gereserveerd]

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 7 Financiële bepalingen [gereserveerd]

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 8 Procesregels [gereserveerd]

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 9 Handhaving [gereserveerd]

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 10 Monitoring en informatie [gereserveerd]

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 11 Overgangsrecht

Afdeling 11.1 Overgangsrecht

Artikel 11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1.

    Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het omgevingsplan na wijziging, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

    • a.

      In stand worden gehouden, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

    • b.

      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1.

    Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip waarop een wijziging van dit omgevingsplan in werking is getreden, en dat als gevolg van die wijziging in strijd is met de regels van het omgevingsplan, mag worden voortgezet.

  • 2.

    Het is verboden het met het omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het omgevingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot.

  • 3.

    Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na inwerkingtreding van de in het eerste lid bedoelde wijziging voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende regels over gebruik in dit omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen daarvan.

Hoofdstuk 12

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 13

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 14

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 15

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 16

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 17

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 18

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 19

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 20

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 21

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 22 ACTIVITEITEN

Afdeling 22.1 ALGEMEEN

Artikel 22.1 Voorrangsbepaling
  • 1.

    De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet.

  • 2.

    De regels in afdeling 22.3 zijn niet van toepassing op een milieubelastende activiteit die als vergunningplichtig is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover voorschriften zijn verbonden aan:

    • a.

      een voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet onherroepelijke omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit;

    • b.

      een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet en na de inwerkingtreding van die wet onherroepelijk wordt.

Artikel 22.2 Overgangsrecht: gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten
  • 1.

    Voor de toepassing van de artikelen 22.28, eerste en tweede lid, 22.38, 22.287, 22.288, 22.290 tot en met 22.293 en 22.295 wordt onder gemeentelijk monument respectievelijk voorbeschermd gemeentelijk monument ook verstaan een monument of archeologisch monument dat op grond van een gemeentelijke verordening is aangewezen respectievelijk waarop, voordat het is aangewezen, die verordening van overeenkomstige toepassing is.

  • 2.

    Het eerste lid is van toepassing:

    • a.

      als het gaat om een aangewezen monument of archeologisch monument: zolang in dit omgevingsplan daaraan nog niet de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven; en

    • b.

      als het gaat om een monument of archeologisch monument waarop voordat het is aangewezen de verordening van overeenkomstige toepassing is: zolang in dit omgevingsplan daaraan nog niet de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven of dit omgevingsplan geen voorbeschermingsregel bevat vanwege het voornemen om die functie-aanduiding te geven.

Artikel 22.3 Overgangsrecht: rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten

De artikelen 22.28, derde lid, en 22.38, aanhef en onder b, zijn van overeenkomstige toepassing op een activiteit als bedoeld in die artikelonderdelen die wordt verricht op een locatie waarvoor een op grond van artikel 4.35, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet als instructie geldende aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet van kracht is, zolang in dit omgevingsplan aan die locatie nog niet de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven.

Afdeling 22.2 ACTIVITEITEN MET BETREKKING TOT BOUWWERKEN, OPEN ERVEN EN TERREINEN

Paragraaf 22.2.1 Algemene bepalingen
Artikel 22.4 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over deze afdeling, met uitzondering van bepalingen over meet- en rekenmethoden.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen in deze afdeling.

Paragraaf 22.2.2 Verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden
Artikel 22.5 Uitzetten rooilijnen, bebouwingsgrenzen en straatpeil

Met het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of een omgevingsplanactiviteit is verleend wordt, onverminderd de aan de vergunning verbonden voorschriften, niet begonnen voordat voor zover nodig:

  • a.

    de rooilijnen of bebouwingsgrenzen op het bouwterrein zijn uitgezet; en

  • b.

    het straatpeil is uitgezet.

Artikel 22.6

[Vervallen]

Paragraaf 22.2.3 Bouwen en in stand houden van bouwwerken
Artikel 22.7 Repressief welstand
  • 1.

    Het uiterlijk van de volgende bouwwerken mag niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet gold:

    • a.

      een bestaand bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is; en

    • b.

      een te bouwen bouwwerk waarvoor geen omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing als het gaat om een in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, aangewezen gebied of bouwwerk waarvoor geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.

Artikel 22.8 Aansluiting op distributienet voor elektriciteit
  • 1.

    Met het oog op het waarborgen van de veiligheid is een voorziening voor het afnemen en gebruiken van elektriciteit in een bouwwerk aangesloten op het distributienet voor elektriciteit als de aansluitafstand niet groter is dan 100 m of groter is dan 100 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 100 m.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het bouwen van een woonfunctie voor particulier eigendom of een drijvend bouwwerk.

Artikel 22.9 Aansluiting op distributienet voor gas
  • 1.

    Met het oog op het waarborgen van de veiligheid is een voorziening voor het afnemen en gebruiken van gas in een bouwwerk aangesloten op het distributienet voor gas als:

    • a.

      artikel 10, zesde lid, onder a of b, van de Gaswet op de aansluiting van toepassing is; en

    • b.

      de aansluitafstand niet groter is dan 40 m of groter is dan 40 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 40 m.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het bouwen van een woonfunctie voor particulier eigendom of een drijvend bouwwerk.

Artikel 22.10 Aansluiting op distributienet voor warmte
  • 1.

    Met het oog op het waarborgen van de veiligheid en de energiezuinigheid en de bescherming van het milieu is een te bouwen bouwwerk met een of meer verblijfsgebieden aangesloten op het in het warmteplan bedoelde distributienet voor warmte als:

    • a.

      het in het warmteplan geplande aantal aansluitingen op het distributienet op het moment van de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk nog niet is bereikt; en

    • b.

      de aansluitafstand niet groter is dan 40 m of groter is dan 40 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 40 m.

  • 2.

    Een gelijkwaardige maatregel voor een aansluiting op het distributienet voor warmte heeft ten minste dezelfde mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu als wordt bereikt met de in het warmteplan voor die aansluiting opgenomen mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu.

  • 3.

    Onverminderd het vierde lid, zijn het eerste en tweede lid niet van toepassing op het bouwen van een woonfunctie voor particulier eigendom of een drijvend bouwwerk.

  • 4.

    Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van artikel 9.2, tiende lid, van het Bouwbesluit 2012 voor een gebied een aansluitplicht op het distributienet voor warmte geldt, blijft die aansluitplicht voor dat gebied van toepassing.

Artikel 22.11 Aansluiting op distributienet voor drinkwater

Met het oog op het beschermen van de gezondheid is een voorziening voor het afnemen en gebruiken van drinkwater in een bouwwerk aangesloten op het distributienet voor drinkwater als de aansluitafstand niet groter is dan 40 m of groter is dan 40 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 40 m.

Artikel 22.12 Aansluiting van afvoer huishoudelijk afvalwater en hemelwater
  • 1.

    Met het oog op het beschermen van de gezondheid ligt een ondergrondse doorvoer van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater door een uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk zoveel mogelijk haaks op de scheidingsconstructie.

  • 2.

    De gebouwaansluiting van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater op de op het eigen erf of terrein gelegen riolering of een andere voorziening voor afvoer van afvalwater is zodanig dat bij zetting de dichtheid van de aansluiting en de afvoer gehandhaafd blijft.

  • 3.

    Een terreinleiding waardoor huishoudelijk afvalwater wordt geleid:

    • a.

      heeft geen vernauwing in de stroomrichting;

    • b.

      heeft een vloeiend beloop;

    • c.

      is waterdicht;

    • d.

      heeft een voldoende inwendige middellijn; en

    • e.

      bevat geen beer- of rottingput.

  • 4.

    Bij maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 22.4 kan in ieder geval worden bepaald:

    • a.

      als voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater een openbaar vuilwaterriool of een ander passend systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet aanwezig is waarop kan worden aangesloten: op welke plaats, op welke hoogte en met welke inwendige middellijn de voor aansluiting van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater op dat riool of systeem noodzakelijke perceelaansluitleiding bij de gevel van het bouwwerk of de grens van het erf of terrein wordt aangelegd;

    • b.

      als voor de afvoer van hemelwater een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool aanwezig is waarop kan worden aangesloten, en hemelwater op dat stelsel of riool mag worden gebracht: op welke plaats, op welke hoogte en met welke inwendige middellijn de voor aansluiting van een voorziening voor de afvoer van hemelwater op dat stelsel of riool noodzakelijke perceelaansluitleiding bij de gevel van het bouwwerk of de grens van het erf of terrein wordt aangelegd; en

    • c.

      of, en zo ja welke voorzieningen in de afvoervoorziening of de op het erf of terrein gelegen riolering moeten worden aangebracht om het functioneren van de afvoervoorzieningen, naburige aansluitingen en de openbare voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater te waarborgen.

Artikel 22.13 Bluswatervoorziening
  • 1.

    Met het oog op het waarborgen van de veiligheid heeft een bouwwerk een toereikende bluswatervoorziening, tenzij de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk dat niet vereist.

  • 2.

    De afstand tussen de bluswatervoorziening en een brandweeringang als bedoeld in artikel 3.129 of 4.226 van het Besluit bouwwerken leefomgeving of, als deze niet aanwezig is, een toegang van het bouwwerk is ten hoogste 40 m.

  • 3.

    De bluswatervoorziening is onbeperkt toegankelijk voor bluswerkzaamheden.

Artikel 22.14 Bereikbaarheid bouwwerk voor hulpverleningsdiensten
  • 1.

    Met het oog op het waarborgen van de veiligheid ligt tussen de openbare weg en ten minste een toegang van een gebouw of ander bouwwerk voor het verblijven van personen een verbindingsweg die geschikt is voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;

    • b.

      op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2;

    • c.

      op een lichte industriefunctie alleen voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;

    • d.

      als de toegang van het bouwwerk op ten hoogste 10 m van een openbare weg ligt; of

    • e.

      als de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk geen verbindingsweg vereist.

  • 3.

    Tenzij elders in dit omgevingsplan of een gemeentelijke verordening anders bepaald, heeft een verbindingsweg:

    • a.

      een breedte van ten minste 4,5 m;

    • b.

      een verharding over een breedte van ten minste 3,25 m die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kilogram;

    • c.

      een vrijgehouden hoogte boven de kruin van de weg van ten minste 4,2 m; en

    • d.

      een doeltreffende afwatering.

  • 4.

    Een verbindingsweg is over de voorgeschreven hoogte en breedte, bedoeld in het derde lid, vrijgehouden voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.

  • 5.

    Hekwerken die een verbindingsweg afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met het bevoegd gezag is bepaald.

Artikel 22.15 Opstelplaatsen voor brandweervoertuigen
  • 1.

    Met het oog op het waarborgen van de veiligheid zijn bij een bouwwerk voor het verblijven van personen zodanige opstelplaatsen voor brandweervoertuigen dat een doeltreffende verbinding tussen die voertuigen en de bluswatervoorziening kan worden gelegd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;

    • b.

      op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2;

    • c.

      op een lichte industriefunctie alleen voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090; of

    • d.

      als de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk geen opstelplaatsen vereist.

  • 3.

    De afstand tussen een opstelplaats en een brandweeringang als bedoeld in artikel 3.129 of 4.226 van het Besluit bouwwerken leefomgeving of, als deze niet aanwezig is, een toegang van het bouwwerk is ten hoogste 40 m.

  • 4.

    Een opstelplaats voor brandweervoertuigen is over de hoogte en breedte, bedoeld in artikel 22.14, derde lid, vrijgehouden voor brandweervoertuigen.

  • 5.

    Hekwerken die een opstelplaats afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met het bevoegd gezag is bepaald.

Paragraaf 22.2.4 Gebruik van bouwwerken
Artikel 22.16 Overbewoning woonruimte
  • 1.

    Met het oog op het beschermen van de gezondheid van de bewoners:

    • a.

      wordt een woning niet bewoond door meer dan een persoon per 12 m2 gebruiksoppervlakte; en

    • b.

      wordt een woonwagen niet bewoond door meer dan een persoon per 6 m2 gebruiksoppervlakte.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op woonruimte waarin door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers opvang aan asielzoekers wordt geboden.

Artikel 22.17 Bouwvalligheid nabijgelegen bouwwerk

Met het oog op het waarborgen van de veiligheid wordt een bouwwerk niet gebruikt als door of namens het bevoegd gezag is medegedeeld dat het gebruik in verband met bouwvalligheid van een in de nabijheid gelegen bouwwerk gevaarlijk is.

Artikel 22.18 Specifieke zorgplicht gebruik bouwwerk
  • 1.

    Degene die een bouwwerk gebruikt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.

  • 2.

    Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten in, op of aan een bouwwerk overlast of hinder veroorzaakt of kan veroorzaken voor de omgeving, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die overlast of hinder te voorkomen of niet te laten voortduren. Het gaat daarbij in elk geval om overlast of hinder door:

    • a.

      het op hinderlijke wijze verspreiden van rook, roet, walm, stof, stank, vocht of irriterend materiaal;

    • b.

      het veroorzaken van overlast door geluid, trilling, dieren of verontreiniging; en

    • c.

      het nalaten van het normale onderhoud waardoor het bouwwerk zich niet in een zindelijke staat bevindt.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik van bouwwerken, bedoeld in afdeling 6.2 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Paragraaf 22.2.5 In stand houden en gebruiken van open erven en terreinen
Artikel 22.19 Aanwezigheid brandgevaarlijke stoffen nabij bouwwerken
  • 1.

    Op een open erf of terrein nabij een bouwwerk is geen brandgevaarlijke stof als bedoeld in tabel 22.2.1 aanwezig.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing als:

    • a.

      de in tabel 22.2.1 aangegeven toegestane hoeveelheid per stof niet wordt overschreden, waarbij de totale toegestane hoeveelheid stoffen 100 kilogram of liter is;

    • b.

      de stof deugdelijk is verpakt, waarbij:

      • 1.

        de verpakking tegen normale behandeling bestand is;

      • 2.

        de verpakking is voorzien van een adequate gevaarsaanduiding; en

      • 3.

        geen inhoud onvoorzien uit de verpakking kan ontsnappen; en

    • c.

      de stof wordt gebruikt met inachtneming van de op de verpakking aangegeven gevaarsaanduidingen.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      brandstof in het reservoir van een verbrandingsmotor;

    • b.

      brandstof in een verlichtings-, verwarmings- of ander warmteontwikkelend toestel;

    • c.

      voor consumptie bestemde alcoholhoudende dranken;

    • d.

      gasflessen tot een totale waterinhoud van 115 liter;

    • e.

      dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen de 61 °C en 100 °C tot een totale hoeveelheid van 1.000 liter; en

    • f.

      brandgevaarlijke stoffen voor zover de aanwezigheid daarvan op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving of een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is toegestaan.

  • 4.

    Bij het berekenen van de toegestane hoeveelheid, bedoeld in het tweede lid, onder a, wordt een aangebroken verpakking als een volle meegerekend.

  • 5.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder e, is de aanwezigheid van meer dan 1.000 liter van een oliesoort als bedoeld in dat onderdeel toegestaan als die oliesoort op zodanige wijze wordt opgeslagen en gebruikt dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie en de ontwikkeling van brand voldoende worden voorkomen.

    Tabel 22.2.1 Brandgevaarlijke stoffen

    ADR-klasse1

    Omschrijving

    Verpakkingsgroep

    Toegestane maximum hoeveelheid

    2

    UN 1950 spuitbussen & UN 2037 houders, klein, gas

    Gassen zoals propaan, zuurstof, acetyleen, aerosolen (spuitbussen)

    n.v.t.

    50 kg

    3

    Brandbare vloeistoffen zoals bepaalde oplosmiddelen en aceton

    II

    25 liter

    3 excl. dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen 61°C en 100°C

    Brandbare vloeistoffen zoals terpentine en bepaalde inkten

    III

    50 liter

    4.1, 4.2, 4.3

    4.1: brandbare vaste stoffen, zelfontledende vaste stoffen en vaste ontplofbare stoffen in niet-explosieve toestand zoals wrijvingslucifers, zwavel en metaalpoeders

    4.2: voor zelfontbranding vatbare stoffen zoals fosfor (wit of geel) en diethylzink

    4.3: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen zoals magnesiumpoeder, natrium en calciumcarbide

    II en III

    50 kg

    5.1

    Brandbevorderende stoffen zoals waterstofperoxide

    II en III

    50 liter

    5.2

    Organische peroxiden zoals dicumyl peroxide en di-propionyl peroxide

    n.v.t.

    1 liter

    • 1

      Classificatie volgens de Europese overeenkomst van 30 september 1957 betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg (Trb. 1959, 171). Terug naar link van noot.

Artikel 22.20 Specifieke zorgplicht staat en gebruik open erven en terreinen
  • 1.

    De eigenaar of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan het open erf of terrein en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de staat van het open erf of terrein tot gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.

  • 2.

    Degene die een open erf of terrein gebruikt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik tot gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.

  • 3.

    Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten op een open erf of terrein overlast of hinder veroorzaakt of kan veroorzaken voor de omgeving, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die overlast of hinder te voorkomen of niet te laten voortduren. Het gaat daarbij in elk geval om overlast of hinder door:

    • a.

      het op hinderlijke wijze verspreiden van rook, roet, walm, stof, stank, vocht of irriterend materiaal;

    • b.

      het veroorzaken van overlast door geluid, trilling, dieren of verontreiniging; en

    • c.

      het nalaten van het normale onderhoud waardoor het open erf of terrein zich niet in een zindelijke staat bevindt.

Artikel 22.21 Bouwvalligheid nabijgelegen bouwwerk

Met het oog op het waarborgen van de veiligheid wordt een open erf of terrein niet gebruikt als door of namens het bevoegd gezag is medegedeeld dat dit in verband met bouwvalligheid van een in de nabijheid gelegen bouwwerk gevaarlijk is.

Paragraaf 22.2.6 Cultureel erfgoed
Artikel 22.22 Vrijstelling van archeologisch onderzoek
  • 1.

    Als er in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, regels worden gesteld over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid, zijn die regels niet van toepassing als die activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van minder dan 100 m2.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor zover er met betrekking tot die regels in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, een andere oppervlakte dan 100 m2 geldt. In dat geval geldt die afwijkende andere oppervlakte.

Paragraaf 22.2.7 Vergunningplichten met betrekking tot het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken
SubParagraaf 22.2.7.1 Algemene bepalingen

Artikel 22.23 Algemene afbakeningseisen

  • 1.

    De artikelen 22.27 en 22.36 zijn niet van toepassing op een activiteit die wordt verricht in, aan, op of bij een bouwwerk dat is gebouwd of in stand wordt gehouden of wordt gebruikt zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning.

  • 2.

    Bij de toepassing van de artikelen 22.27 en 22.36 blijft het aantal woningen gelijk, tenzij het bij een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan als bedoeld in artikel 22.27, onder a, of 22.36, onder a, of een bestaand bouwwerk als bedoeld in artikel 22.36, onder c, gaat om huisvesting in verband met mantelzorg.

Artikel 22.24 Meetbepalingen

  • 1.

    Voor de toepassing van de paragrafen 22.2.7.2 en 22.2.7.3 worden de waarden die daarin in m of m2 zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:

    • a.

      afstanden loodrecht;

    • b.

      hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven; en

    • c.

      maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot ten hoogste 0,5 m buiten beschouwing blijven.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder b, wordt een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.

Artikel 22.25 Mantelzorg

Voor de toepassing van de paragrafen 22.2.7.2 en 22.2.7.3 wordt huisvesting in verband met mantelzorg aangemerkt als functioneel verbonden met het hoofdgebouw.

SubParagraaf 22.2.7.2 Binnenplanse vergunningplicht voor omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Artikel 22.26 Binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken.

Artikel 22.27 Uitzonderingen op vergunningplicht artikel 22.26 – omgevingsplan onverminderd van toepassing

Het verbod, bedoeld in artikel 22.26, geldt niet voor de activiteiten, bedoeld in dat artikel, als die betrekking hebben op een van de volgende bouwwerken:

  • a.

    een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1.

      op de grond staand;

    • 2.

      gelegen in achtererfgebied;

    • 3.

      op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied;

    • 4.

      niet hoger dan 5 m;

    • 5.

      de ligging van een verblijfsgebied, bij meer dan een bouwlaag, alleen op de eerste bouwlaag; en

    • 6.

      niet voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;

  • b.

    een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1.

      op de grond staand;

    • 2.

      niet hoger dan 5 m; en

    • 3.

      de oppervlakte niet meer dan 70 m2;

  • c.

    een dakkapel in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1.

      gelegen in een gebied dat of een bouwwerk dat in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is aangewezen als gebied of bouwwerk waarvoor geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;

    • 2.

      voorzien van een plat dak;

    • 3.

      gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;

    • 4.

      onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet;

    • 5.

      bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok; en

    • 6.

      zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak;

  • d.

    een sport- of speeltoestel anders dan voor alleen particulier gebruik, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1.

      niet hoger dan 4 m; en

    • 2.

      alleen functionerend met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens;

  • e.

    een zwembad, bubbelbad of soortgelijke voorziening of een vijver op het gebouwerf bij een woning of woongebouw, als deze niet van een overkapping is voorzien;

  • f.

    een erf- of perceelafscheiding, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1.

      hoger dan 1 m maar niet hoger dan 2 m;

    • 2.

      op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de afscheiding in functionele relatie staat; en

    • 3.

      achter de lijn die langs de voorkant van dat gebouw evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied;

  • g.

    een bouwwerk, geen gebouw zijnde, in achtererfgebied voor agrarische bedrijfsvoering, voor zover het gaat om:

    • 1.

      een silo; of

    • 2.

      een ander bouwwerk niet hoger dan 2 m;

  • h.

    een buisleiding anders dan een buisleiding waarop artikel 2.29, onder p, aanhef en onder 4°, van het Besluit bouwwerken leefomgeving van toepassing is; of

  • i.

    een te veranderen bouwwerk, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1.

      geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte;

    • 2.

      geen uitbreiding van het bouwvolume; en

    • 3.

      geen bouwwerk als bedoeld in artikel 2.29, onder b tot en met r, van het Besluit bouwwerken leefomgeving dat niet voldoet aan de voor dat bouwwerk in die onderdelen gestelde eisen.

Artikel 22.28 Inperkingen artikel 22.27 vanwege cultureel erfgoed

  • 1.

    Op een activiteit die wordt verricht in, aan of op een gemeentelijk monument, voorbeschermd gemeentelijk monument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, rijksmonument of voorbeschermd rijksmonument is artikel 22.27 niet van toepassing.

  • 2.

    Op een activiteit die wordt verricht bij een gemeentelijk monument, voorbeschermd gemeentelijk monument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, rijksmonument of voorbeschermd rijksmonument is alleen artikel 22.27, aanhef en onder d tot en met i, van toepassing.

  • 3.

    Op een activiteit die wordt verricht op een locatie waaraan in dit omgevingsplan de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven, is artikel 22.27 alleen van toepassing voor zover het gaat om:

    • a.

      inpandige wijzigingen;

    • b.

      een wijziging van een achtergevel of achterdakvlak, als die gevel of dat dakvlak niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd;

    • c.

      een bouwwerk op een gebouwerf aan de achterkant van een hoofdgebouw, als dat gebouwerf niet ook deel uitmaakt van het gebouwerf aan de zijkant van dat gebouw en niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd; of

    • d.

      een bouwwerk op een locatie die onderdeel is van openbaar toegankelijk gebied.

  • 4.

    Artikel 22.27, aanhef en onder a en b, is ook niet van toepassing als in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, voor de locatie waarop de bouwactiviteit wordt verricht, regels zijn gesteld als bedoeld in artikel 22.22 over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit, tenzij:

    • a.

      het bouwwerk waarop de activiteit betrekking heeft een oppervlakte heeft van minder dan 50 m2; of

    • b.

      het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, een verbod bevat om grondwerkzaamheden die nodig zijn voor het verrichten van de bouwactiviteit zonder omgevingsvergunning te verrichten waarop regels als bedoeld in artikel 22.22 over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid, van toepassing zijn.

Artikel 22.29 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen

  • 1.

    Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als:

    • a.

      de activiteit niet in strijd is met de in dit omgevingsplan gestelde regels over het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken, met uitzondering van paragraaf 22.2.4;

    • b.

      het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet; en

    • c.

      de activiteit betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie en:

      • 1.

        de toelaatbare kwaliteit van de bodem niet wordt overschreden; of

      • 2.

        bij overschrijding van de toelaatbare kwaliteit van de bodem: als aannemelijk is dat een sanerende of andere beschermende maatregelen wordt getroffen. Een sanerende of andere beschermende maatregel is in ieder geval een sanering overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 2.

    Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing als:

    • a.

      het gaat om een in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, aangewezen gebied of bouwwerk waarvoor geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn; of

    • b.

      het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, toch moet worden verleend.

Artikel 22.30 Nadere invulling beoordelingsregel omgevingsplanactiviteit bouwwerken bodemgevoelig gebouw op bodemgevoelige locatie

  • 1.

    De toelaatbare kwaliteit van de bodem, bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder c, is de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 2.

    Er is sprake van overschrijding van de toelaatbare kwaliteit als voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie in meer dan 25 m3 bodemvolume hoger is dan de interventiewaarde bodemkwaliteit.

  • 3.

    Het zinsdeel «in meer dan 25 m3 bodemvolume» in het tweede lid is niet van toepassing voor zover het gaat om aanwezigheid van asbest.

Artikel 22.31 Voorschrift omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken bodemgevoelig gebouw op bodemgevoelige locatie: na einde activiteit

Aan een omgevingsvergunning voor een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie die is verleend met toepassing van artikel 22.29, eerste lid, aanhef en onder c, onder 2, wordt in ieder geval het voorschrift verbonden dat het gebouw, of een gedeelte daarvan, alleen in gebruik wordt genomen nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop er een of meer sanerende of andere beschermende maatregelen zijn getroffen als bedoeld in artikel 22.29.

Artikel 22.32 Specifieke beoordelingsregel aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken bij regels over een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht

  • 1.

    In afwijking van artikel 22.29, eerste lid, aanhef en onder a, kan de omgevingsvergunning voor een activiteit die in strijd is met de in dat onderdeel bedoelde regels toch worden verleend als de activiteit niet in strijd is met regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of het voldoen aan een uitwerkingsplicht in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet.

  • 2.

    Op de beslissing of een omgevingsvergunning met toepassing van het eerste lid kan worden verleend, zijn van overeenkomstige toepassing:

    • a.

      artikel 8.0b, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

    • b.

      artikel 8.0c, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

    • c.

      artikel 8.0d, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 22.33 Specifieke beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken bij voorbereidingsbesluit of aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    In afwijking van artikel 22.29 wordt de omgevingsvergunning geweigerd, als voor de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft van kracht is:

    • a.

      een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.103 of 4.104 van de Invoeringswet Omgevingswet, een als voorbereidingsbesluit geldend tracébesluit als bedoeld in artikel 4.49 van de Invoeringswet Omgevingswet of een als voorbereidingsbesluit geldend besluit krachtens de Wet luchtvaart als bedoeld in artikel 4.104a van de Invoeringswet Omgevingswet; of

    • b.

      een aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet waarvoor het omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht nog niet in werking is getreden.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de omgevingsvergunning toch worden verleend als de activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan respectievelijk het in voorbereiding zijnde omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht.

Artikel 22.34 Voorschriften over archeologische monumentenzorg binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

  • 1.

    Als dat in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is bepaald, kunnen aan een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften worden verbonden.

  • 2.

    Artikel 22.303, eerste lid, is op het verbinden van die voorschriften van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22.35 Aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk worden voor de toetsing aan dit omgevingsplan in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een opgave van de bouwkosten;

  • b.

    het beoogde en het huidige gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • c.

    een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2 van het deel van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • d.

    een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop:

    • 1.

      de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak;

    • 2.

      de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde;

    • 3.

      de wijze waarop de locatie wordt ontsloten;

    • 4.

      de aangrenzende locaties en de daarop voorkomende bebouwing; en

    • 5.

      het beoogd gebruik van de gronden behorende bij het voorgenomen bouwwerk;

  • e.

    de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen;

  • f.

    de inrichting van parkeervoorzieningen op het eigen terrein;

  • g.

    gegevens en bescheiden die samenhangen met een uit te brengen advies van de Agrarische Adviescommissie in geval van een aanvraag voor een bouwactiviteit op een locatie waaraan een agrarische functie is toegedeeld;

  • h.

    voor zover dat in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is bepaald: een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld;

  • i.

    de volgende gegevens en bescheiden voor de toetsing aan de regels over redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet:

    • 1.

      tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van belendende bebouwing, waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past;

    • 2.

      principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk;

    • 3.

      kleurenfoto's van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing; en

    • 4.

      een opgave van de toe te passen bouwmaterialen in de uitwendige scheidingsconstructie en de kleur daarvan, waaronder in ieder geval het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten, boeidelen en de dakbedekking;

  • j.

    als de aanvraag betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie:

    • 1.

      de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 22.30, redelijkerwijs is uit te sluiten; en

    • 2.

      als de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 22.30, wordt overschreden: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 22.30, redelijkerwijs is uit te sluiten; en

  • k.

    overige gegevens en bescheiden die samenhangen met een eventueel benodigde toetsing aan dit omgevingsplan.

SubParagraaf 22.2.7.3 Activiteiten met betrekking tot bouwwerken van rechtswege in overeenstemming met dit omgevingsplan

Artikel 22.36 Binnenplanse vergunningvrije activiteiten van rechtswege in overeenstemming met dit omgevingsplan

Onverminderd de overige bepalingen van deze afdeling en de bepalingen van afdeling 22.3 zijn in ieder geval in overeenstemming met dit omgevingsplan:

  • a.

    het bouwen, in stand houden en gebruiken van een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan als bedoeld in artikel 22.27, onder a, als in aanvulling op de in dat onderdeel gestelde eisen ook wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1.

      voor zover op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan:

      • i.

        5 m;

      • ii.

        0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw; en