Gemeenteblad van Haarlemmermeer
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Haarlemmermeer | Gemeenteblad 2024, 210811 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Haarlemmermeer | Gemeenteblad 2024, 210811 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Algemene subsidieverordening Haarlemmermeer 2024
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen.
Wanneer subsidiebedragen worden geïndexeerd, gebeurt dit op basis van de nationale consumentenprijsindex (cpi) van het Centraal Planbureau, waarbij wordt uitgegaan van de voorspelling voor het komende jaar in het Centraal economisch plan (CEP) en de nacalculatie van de twee jaren daaraan voorafgaand.
HOOFDSTUK 2. SUBSIDIEVERLENING
Artikel 13. De subsidieverlening
Wanneer van de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, wordt in de verleningsbeschikking aangegeven op welk bedrag de subsidieaanvrager voor elk jaar of gedurende de subsidieperiode aanspraak kan maken. Wanneer geen bedrag kan worden genoemd, wordt in de verleningsbeschikking de wijze waarop het bedrag wordt bepaald, aangegeven.
Artikel 16. Meldingsplicht subsidieontvanger
Een subsidieontvanger informeert het college onverwijld schriftelijk:
over relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden, waaronder het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening en het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidieontvanger zich verbindt tot zekerheidsstelling met inbegrip van zekerheidsstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;
De subsidieontvanger van een boekjaarsubsidie heeft toestemming nodig voor:
het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie.
Artikel 18. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Bij een subsidie hoger dan € 50.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Deze verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.
Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan het college een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis voordoet als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.
HOOFDSTUK 4. VASTSTELLING EN VERANTWOORDING
Artikel 24. Beslistermijn vaststelling subsidies van meer dan € 20.000
Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de artikelen 21, 22 en 23 van deze verordening, is ingediend, kan het college de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Als de aanvraag niet binnen deze nieuwe termijn wordt ingediend, kan het college overgaan tot ambtshalve vaststelling.
HOOFDSTUK 5: BIJZONDERE BEPALINGEN
Artikel 26. Bijzondere afwijkingsbevoegdheid
Het college kan naast de in de voorgaande artikelen van deze verordening genoemde mogelijkheden ook afwijken van de bepalingen gesteld bij of krachtens deze verordening:
Het college kan de bepalingen gesteld bij of krachtens deze verordening of krachtens nadere regels als bedoeld in artikel 3, tweede lid, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van een doelgerichte of evenwichtige subsidieverstrekking, naar hun oordeel leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 25 april 2024
de voorzitter,
Marianne Schuurmans-Wijdeven
de griffier,
John van der Rhee, B.HA
De Algemene subsidieverordening Haarlemmermeer 2024 (hierna: Asv) geeft de algemene regels die gelden bij het subsidieproces van de gemeente Haarlemmermeer. Dit is de basis voor de behandeling van subsidieaanvragen en de verstrekking van subsidies door de gemeente. De Asv geeft verder aan welke bevoegdheid het college heeft bij de uitvoering van de Asv, inclusief de mogelijkheden om van de algemene regels af te wijken of die verder uit te werken.
Deze Asv vervangt de Algemene subsidieverordening Haarlemmermeer 2017. De belangrijkste redenen om de bepalingen uit die verordening aan te passen zijn:
Deze Asv is gebaseerd op de model subsidieverordening van de Vereniging Nederlandse Gemeentes. Waar nodig, is deze toegespitst op de situatie in de gemeente Haarlemmermeer. Door het grote aantal wijzigingen die dit met zich mee zou brengen is besloten de huidige Algemene subsidieverordening Haarlemmermeer 2017 niet te wijzigen, maar een geheel nieuwe subsidieverordening vast te stellen.
De belangrijkste wijzigingen zijn:
Er zullen ten aanzien van het subsidieproces na vaststelling van deze Asv nog andere wijzigingen volgen die van belang zijn voor de inwoners en organisaties van de gemeente Haarlemmermeer. Hiertoe zijn voor zover nodig de grondslagen in deze Asv opgenomen.
In dit artikel is een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren subsidieregelingen en andere nadere regels.
De meeste definities zijn niet veranderd. De belangrijkste nieuwe definities zijn voor projectsubsidie en boekjaarsubsidie onder sub c en sub h. Deze vervangen het oude, uitgebreidere stelsel van subsidietypes wat in de praktijk tot onduidelijkheid kon leiden.
Tot het onder sub e genoemde Europees steunkader behoren onder meer: de Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 2017/1084 van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 156/1); de Landbouw vrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 193/1); en de Visserij vrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 369/37).
Het begrip ‘aanvrager’ is komen te vervallen omdat dit nauwer was ingevuld dan onder de Algemene wet bestuursrecht en geen recht deed aan de praktijk.
Het begrip ‘kernvoorziening’ is komen te vervallen omdat niet past binnen het subsidierecht. Organisaties waarvan aangetoond kan worden dat zij een unieke rol vervullen kunnen via een begrotingssubsidie gesubsidieerd worden.
Ook de definitie van het programma van eisen is komen te vervallen. Dit instrument past niet binnen het subsidierecht: als er dwingende eisen gesteld worden aan een organisatie dan kwalificeert de financiering eerder als inkoop.
Het college krijgt de bevoegdheid om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Algemene subsidieverordening (hierna: Asv) van toepassing is. Dit betreft in beginsel alle subsidies, dus ook subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb) geen wettelijke grondslag nodig is. De Asv is niet van toepassing op subsidies waarvoor door de raad een afzonderlijke verordening is vastgesteld.
Deze bevoegdheid van het college was in de vorige verordening impliciet vastgelegd.
Artikel 3. Bevoegdheden college
Met dit artikel krijgt het college de bevoegdheid om in nadere regels de te subsidiëren activiteiten te bepalen, hierna subsidieregeling genoemd. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren.
Deze bevoegdheid van het college was in de vorige verordening alleen impliciet vastgelegd.
In andere artikelen van de Asv worden bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie en de wijze van verdelen van het subsidieplafond, en worden bevoegdheden gedelegeerd ten aanzien van de wijze van subsidieverstrekking.
Voor zover het college geen gebruik maakt van de bevoegdheid om een subsidieregeling vast te stellen is subsidieverstrekking door het college ingevolge de Awb slechts in beperkte mate mogelijk:
Om subsidies waar van toepassing te laten voldoen aan een Europees steunkader kan het nodig zijn dat er in de subsidieregeling afgeweken wordt van de Asv. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd. Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.
Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (vierde lid). Net zo als bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, kunnen ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader (vijfde lid).
Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
Het college stelt de subsidieplafonds vast (eerste lid): het maximale bedrag voor het verstrekken van subsidies op grond van een bepaalde subsidieregeling in een bepaalde periode.
Bij de bekendmaking van het subsidieplafond wordt ook de wijze van verdelen vermeld (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). De wijze van verdelen kan ook worden bekendgemaakt door te verwijzen naar de subsidieregeling waarin de wijze van verdeling is vastgelegd. In dat laatste geval zal verwezen moeten worden naar een reeds geldende subsidieregeling. In andere gevallen zal geregeld (moeten) zijn dat óf de subsidieregeling en het subsidieplafond gelijktijdig in werking treden óf dat de subsidieregeling weliswaar voor het vaststellen van het subsidieplafond in werking treedt maar dat aanvragen pas ná het vaststellen van het subsidieplafond kunnen worden ingediend. Als dit niet (juist) geregeld is kan het subsidieplafond niet worden tegengeworpen aan aanvragers die hun aanvraag hebben ingediend voor bekendmaking (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb). Het college heeft ook de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen.
De raad stelt de financiële kaders vast (in de begroting). Het is binnen die kaders dat het college vervolgens de subsidieplafonds kan vaststellen. Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (tweede lid).
Artikel 6. Niet-subsidiabele kosten
Het eerste lid van dit artikel ziet erop dat alleen activiteiten worden gesubsidieerd waarvan de kosten in verhouding staan tot het beoogde effect van die activiteit en waarborgt daarmee een efficiënte inzet van subsidiegelden. Het tweede lid sluit uit dat btw zowel kan worden gecompenseerd als worden gesubsidieerd. In subsidieregelingen van het college kunnen ook andere kosten van subsidie worden uitgezonderd, indien dat voor het betreffende doel van die regeling in de rede ligt.
Artikel 7. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen
Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om voor subsidiabele kosten aan te geven hoe die kosten worden bepaald, vanuit oogpunt van eenduidigheid en/of van vereenvoudiging.
Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.
Bij meerjarige subsidies bestaat op het moment van verlenen nog geen zicht op de algemene stijging van kosten voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend. Dat is voor projectsubsidie normaliter met een inschatting daarvan en verrekening in de begrote kosten op te vangen. Voor boekjaarsubsidies, zoals aan organisaties waarvoor de subsidie bedoeld is voor de exploitatiekosten, is deze werkwijze minder geëigend en kan het college bij de subsidieverlening bepalen dat de hoogte van de subsidie jaarlijks meestijgt met de algemene stijging van kosten. Daarbij wordt een gelijke systematiek gevolgd als bij de gemeentebegroting voor het vaststellen van de indexatie in verband met inflatie van de Onroerendezaakbelastingen.
In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan en dat als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld, de aanvraag dan met gebruikmaking van dat formulier gedaan moet worden.
Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits de digitale weg open is gesteld.
In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag in elk geval overgelegd dienen te worden. Van de aanvrager mogen alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag. Voor wat betreft de in het tweede lid onder b genoemde inkomsten worden daaronder in ieder geval (verwachte) subsidies van anderen begrepen.
Bij subsidieregeling kan het college besluiten hiervan af te wijken (vierde lid), bijvoorbeeld door voor aanvragen om bepaalde subsidies minder, meer of andere gegevens en bescheiden te verlangen.
De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het subsidietype. Er wordt onderscheid gemaakt naar boekjaarsubsidies en projectsubsidies. Dit is een vereenvoudiging van de bestaande praktijk met meer soorten subsidietypes en bijbehorende termijnen.
Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste tot en tweede lid.
Het derde lid bepaalt dat alleen subsidie kan worden verleend voor activiteiten die op het moment van de aanvraag nog niet zijn gestart.
Het college kan hiervan in een subsidieregeling afwijken en achteraf subsidie verlenen als dat beter past.
Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college moet beslissen op een aanvraag voor subsidie. Deze zijn verkort ten opzichte van de bestaande situatie ten gunste van aanvragers. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid.
De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt opgeschort totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU en vervolgens teruggevorderd dient te worden.
Artikel 12. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden
In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.
Deze algemeen geldende weigeringsgronden zijn: overschrijding van het subsidieplafond of als gegronde reden bestaat om aan te nemen dat: a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden; b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen; c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn. De subsidieverlening kan voorts in ieder geval worden geweigerd indien de aanvrager: a.in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of b. failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.
Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening, waardoor het college kan volstaan met een lichte kennisgevingsprocedure. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele aanmelding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond in het eerste lid, onder a).
Bepaalde Europese steunkaders verbieden – als er een bevel tot terugvordering uitstaat – alleen het verlenen van staatsteun onder de betreffende verordening; niet het verlenen van subsidies in het algemeen. Door de in het eerste lid, onder b, gekozen formulering van de weigeringsgrond in combinatie met het verplichtende karakter komt het in de Asv echter neer op een – op zichzelf verdedigbare – verbreding van de weigeringsgrond tot het verlenen van subsidies in het algemeen (als er een bevel tot terugvordering uitstaat).
In het tweede lid is een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen dat overgaan tot subsidieverstrekking strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader omdat er dan subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het toepasselijke steunkader of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader. Een onderneming wordt naar oordeel van de Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren (van de Europese Commissie) voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er sprake moet zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die zij anders – zonder de steun – niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.
Ook in het derde lid zijn absolute weigeringsgronden opgenomen. Het college is verplicht in deze gevallen te weigeren.
Onderdeel e geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.
Het vierde lid bevat een weigeringsgrond waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Als het college besluit over te gaan tot melding, dan wordt in verband met de standstill-verplichting de beslistermijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (zie artikel 8, vierde lid). Als de Europese Commissie besluit de voorgenomen subsidieverstrekking niet goed te keuren, dan zal het college de aanvraag alsnog weigeren (zie het eerste lid, onder a). Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.
Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Dit op grond van artikel 3 van de Wet terugvordering staatssteun. Een bepaling daarover is daarvoor niet nodig, omdat deze verplichting rechtstreeks uit de Wet terugvordering staatssteun voortvloeit.
In dit artikel zijn de weigeringsgronden dwingender geformuleerd dan in de vorige verordening ten behoeve van een eenduidige toepassing. Dat neemt niet weg dat indien nodig op grond van de hardheidsclausule in artikel 27 van de Asv kan worden afgeweken van deze weigeringsgronden, indien er sprake is van een situatie als genoemd in artikel 27 van de Asv.
Artikel 13. De subsidieverlening
Dit artikel bevat de algemene uitgangspunten voor subsidieverlening door het college. Het eerste lid bepaalt dat een boekjaarsubsidie alleen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid mag worden verleend. Dit met het oog op de voor de (continuïteit van) uitvoering van de gesubsidieerde jaaractiviteiten benodigde organisatorische kwaliteit, zeggenschap en aansprakelijkheid.
Het tweede lid bepaalt dat ook subsidies voor langer dan één jaar kunnen worden verstrekt, maar dat dit is begrensd tot een periode van vier jaar.
Het derde lid bepaalt dat aan de subsidieontvanger duidelijkheid moet worden gegeven over de te verwachten subsidie per jaar.
Het vierde lid bepaalt dat de beschikking dient te vermelden hoe de subsidie moet worden verantwoord.
Hier wordt de bevoorschotting geregeld. Subsidies tot en met € 20.000 worden geheel bevoorschot, aansluitend bij het verantwoordingsregime van deze subsidies in artikel 20 (eerste lid). Voor hogere subsidies wordt er geen onderscheid gemaakt naar het subsidietype; voor zowel een projectsubsidie als een boekjaarsubsidie kan een voorschot tot 100% worden gegeven (tweede lid).
Bij subsidieregeling kan van het voorgaande worden afgeweken, indien daartoe aanleiding is (derde lid).
Het vierde lid bepaalt dat de subsidieontvanger in de verleningsbeschikking het ritme en de hoogte van de bevoorschotting wordt medegedeeld.
Dit artikel ziet op het bewaren van bewijsmiddelen om, waar de beschikking dat vraagt, na te kunnen gaan of aan verplichtingen is of wordt voldaan en activiteiten, betalingen en ontvangsten overeenkomen met het door de subsidieontvanger gerapporteerde.
Artikel 16. Meldingsplicht subsidieontvanger
De verschillende leden van dit artikel geven aan in welke gevallen het college moet worden geïnformeerd, omdat dit van invloed kan zijn op de subsidie, de hoogte daarvan of de voorwaarden. Indien daartoe aanleiding is kan het college op basis van deze informatie besluiten de subsidie te wijzigen of in te trekken.
Dit artikel gaat verder dan het voorgaande artikel en geeft aan in welke gevallen toestemming van het college nodig is met het oog op het risico van onjuiste besteding van de subsidie en/of het terugontvangen van reeds verleende voorschotten. Indien het college binnen de in lid 2 en 3 gestelde termijnen geen beslissing heeft genomen, is de toestemming van rechtswege verleend (vierde lid). Dit moet worden bekendgemaakt
Artikel 18. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Dit artikel bevat een bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van de Awb (artikel 4:37).
Wat betreft het tweede lid wordt het creëren van deze mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden geboden door artikel 4:38 van de Awb. Het tweede lid ziet op de verplichtingen die verband houden met de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren.
In artikel 4:41 van de Awb is bepaald dat in bepaalde gevallen de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende gevallen:
Deze vergoedingsplicht echter geldt alleen als hierin is voorzien in de verordening of subsidieregeling, of – als deze ontbreken – in de subsidiebeschikking. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de vergoeding wordt berekend (dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen). Met het vierde lid krijgt het college de bevoegdheid om hier uitvoering en invulling aan te geven. In de praktijk zal dit alleen aan de orde zijn bij rechtspersonen die jaarlijks subsidie ontvangen, maar het is ook mogelijk in andere gevallen.
Artikel 19. Reserves en voorzieningen
Voor subsidieontvangers van boekjaarsubsidies kunnen financiële reserveringen voor toekomstige uitgaven of het opvangen van tegenvallers aan de orde zijn. Het kan in het belang van de subsidieverstrekker zijn dat dergelijke voorzieningen worden getroffen, maar ook kan het in het belang van de subsidieverstrekker zijn dat de omvang daarvan wordt begrensd of het toevoegen of onttrekken van subsidie daaraan. Het college wordt met dit artikel de mogelijkheid geboden om regels van algemene strekking vast te stellen.
Artikel 20. Vaststelling subsidies tot en met € 20.000
Bij subsidies tot en met € 20.000 wordt niet standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 16). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger.
Als de subsidieontvanger al (positief) bekend is zal de subsidie bij een dergelijk klein bedrag meestal direct vastgesteld en uitbetaald kunnen worden. In andere gevallen kan er eerst verleend worden, gevolgd door een ambtshalve vaststelling (eerste lid). In zo’n geval wordt een eventueel voorschot in één termijn betaald en hoeft de subsidieontvanger geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden beperkt.
Verder wordt in het geval van verlening gevolgd door ambtshalve vaststelling, in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht.
Deze bepaling vormt een verlichting van de administratieve lasten ten opzichte van de bestaande situatie, waarbij voor kleine subsidies relatief hoge kosten voor de verantwoording dienden te worden gemaakt dan wel een grote inspanning qua tijd. De balans is gezocht door aanvragers wel te verplichten een administratie bij te houden, zodat controle mogelijk is.
Artikel 21. Vaststelling subsidies tussen € 20.000 en € 50.000
In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie tussen € 20.000 en € 50.000 aan het college dienen te verantwoorden; er dient een aanvraag tot vaststelling ingediend te worden (eerste lid), deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan (tweede lid). Ingevolge artikel 13, vierde lid wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt.
Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening worden aangegeven op welke manieren kan worden aangetoond dat activiteiten zijn verricht en aan verplichtingen is voldaan. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring, andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie) et cetera. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Voorts kan het college, overeenkomstig het derde lid, in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag.
In lid vier krijgt het college de mogelijkheid in bijzondere gevallen ook een financieel verslag te verlangen voor de vaststelling van de subsidie.
Artikel 22. Vaststelling subsidies tussen € 50.000 en € 250.000
Dit artikel is vergelijkbaar met het voorgaande artikel, maar naast een inhoudelijk verslag wordt ook een financieel verslag gevraagd, om inzicht te verkrijgen in welke kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
Overeenkomstig het derde lid kan het college in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag of een andere wijze van verantwoording van kosten en inkomsten.
Artikel 23. Vaststelling subsidies van meer dan € 250.000
Bij subsidies vanaf € 250.000 wordt uitgegaan van de afrekening van subsidies op basis van werkelijk uitgevoerde activiteiten en werkelijk vastgestelde kosten en baten. Wat dat laatste betreft geeft een accountantsverklaring hierover zekerheid. Zo nodig kunnen hiervoor specifieke aanwijzingen worden gegeven met een protocol (derde lid).
Het vierde lid biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere, waaronder meer of minder, gegevens gevraagd worden. Van de aanvrager worden alleen die gegevens verlangd die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording.
Voor deze subsidies geldt het zwaarste regime van verantwoording. Dat past ook bij de hoogte van de subsidie die wordt verleend. Dit betekent ook dat er niet afgeweken kan worden van de verplichting een accountantsverklaring te overleggen, ook al brengt dit voor een aanvrager tijd en kosten met zich mee brengt.
Artikel 24. Beslistermijn vaststelling subsidies van meer dan € 20.000
Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden; wel bestaat de mogelijkheid tot verlengen (tweede lid). Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn – voor de duur van ten hoogste de in het tweede lid nader bepaalde termijn – biedt dan uitkomst. Een besluit tot verlenging op grond van het tweede lid is appellabel. Dit verandert de rechtspositie van een aanvrager niet ten opzichte van de bestaande situatie. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording..
Met dit artikel worden aanvullende bevoegdheden geregeld om steekproefsgewijs te controleren of de rapportages van subsidieontvangers over uitgevoerde activiteiten, verplichtingen en kosten en inkomsten correct zijn en dat hiertoe door het college regels kunnen worden gesteld.
Ook wordt hiermee geregeld dat het college regels kan stellen met betrekking tot de financiële en organisatorische gezondheid van organisaties die boekjaarsubsidie krijgen met het oog op continuïteit en kwaliteit van deze organisaties.
Artikel 26. Bijzondere afwijkingsbevoegdheid
Ten behoeve van het in samenwerking met andere overheden kunnen verstrekken van subsidie kan het nodig zijn de uitvoeringspraktijk te uniformeren en daarbij van bepalingen in deze verordening af te wijken. Een vergelijkbare noodzaak kan ook bestaan als op door het Rijk of de EU aan de gemeente verstrekte gelden specifieke regels of verplichtingen van toepassing zijn.
De hardheidsclausule is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen vasthouden aan een bepaling van de Asv of daarop gebaseerde nadere regels of een subsidieregeling wegens bijzondere omstandigheden onevenredig kan zijn tot de daarmee te dienen belangen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-210811.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.