Gemeenteblad van Olst-Wijhe
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Olst-Wijhe | Gemeenteblad 2024, 133957 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Olst-Wijhe | Gemeenteblad 2024, 133957 | beleidsregel |
Beleidsregels sociaal domein Olst-Wijhe Januari 2024
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Olst-Wijhe, vastgesteld bij besluit van burgemeester en wethouders d.d 19 maart 2024
Gelet op het bepaalde in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.,
de Beleidsregels sociaal domein Olst-Wijhe Januari 2024
met terugwerkende kracht vast te stellen per 1 januari 2024.
De gemeente Olst-Wijhe vindt het belangrijk dat inwoners mee kunnen doen in de samenleving. Mogelijk met ondersteuning van een ander of hulpmiddelen. Het is de taak van de gemeente om haar inwoners daarbij te ondersteunen. Op basis van de landelijke regels en de Verordening sociaal domein heeft de gemeente aanvullende beleidsregels opgesteld
Deze beleidsregels geeft gemeentelijke regels over de volgende onderwerpen:
In Nederland vinden we het belangrijk dat:
Het is de taak van de gemeente om haar inwoners daarbij te helpen. De wetgever heeft wetten gemaakt om dit te bereiken. Het gaat om de:
De gemeente maakte regels om te kunnen beoordelen welke hulp ze kan geven. Het zijn regels op hoofdlijnen. Per situatie onderzoekt de gemeente wat de beste oplossing is voor het probleem van de inwoner. Belangrijk is dat de oplossing past bij de doelen van de gemeente. Soms levert het volgen van de regels geen goed resultaat op. De regels lossen het probleem van de inwoner niet op terwijl dat wel hard nodig is. De gemeente kan dan van de regels afwijken en bijstand geven als de persoonlijke situatie belangrijk genoeg is en er geen andere oplossing voor het probleem is.
Deze beleidsregels zijn een aanvulling op deze wetten en de Verordening sociaal domein Olst-Wijhe januari 2024. Alleen waar dit nodig is zijn bijzondere bepalingen opgenomen in deze beleidsregels.
Als in deze verordening het woord ‘inwoner’ staat, dan vallen daar ook ouders, jongeren, studenten en werknemers onder. Waar “hij” staat kan ook “zij of die “gelezen worden.
Alleen waar dit nodig is zijn bijzondere bepalingen opgenomen in deze beleidsregels. In de bijlage financieel besluit worden de geldende bedragen genoemd. Deze kunnen jaarlijks door de gemeente worden aangepast.
Deze beleidsregels zijn gebaseerd op de wetten die bij 1.1.1 zijn genoemd. Die wetten vormen de wettelijke basis voor de artikelen in deze beleidsregels. Maar niet voor alle artikelen geldt dat in iedere wet daarover iets is terug te vinden. Dat verschilt per artikel. Daarom is per artikel aangegeven op welke wet dat artikel is gebaseerd. Soms is een paragraaf of hoofdstuk helemaal gebaseerd op één of meer wetten. Dan is dat aangegeven bij het begin van die paragraaf of dat hoofdstuk. Soms wordt in deze beleidsregels ‘Gemeentewet’ als grondslag genoemd. Dan wordt de algemene regelingsbevoegdheid van de gemeenteraad bedoeld (art. 121 Gemeentewet). Bij een aantal artikelen wordt ook de ‘Awb’ (Algemene wet bestuursrecht) genoemd. Die verwijzing staat er als er in de Awb specifieke bepalingen staan die op dat artikel van toepassing zijn.
De begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt, worden toegelicht in hoofdstuk 11.
2.1 Waar kunnen inwoners terecht voor hulp?
Inwoners kunnen met vragen over werk, geld en geldproblemen terecht bij het team Werk inkomen en zorg. Er zijn spreekuren in het gemeentehuis en in het Holstohus, maar er staat ook veel informatie op www.ondersteuning.olst-wijhe.nl. Een inwoner die hulp nodig heeft, meldt zich eerst bij de gemeente. Als het nodig is, bespreekt een medewerker van de gemeente met de inwoner welk effect hij met zijn hulpvraag wil bereiken. Wat is er nodig? Hoe is de situatie van de inwoner? Wat kan de inwoner zelf doen om zijn (financiële) situatie te verbeteren? Welke (andere) voorzieningen zijn er mogelijk? In het gesprek beoordeelt de medewerker of de inwoner in aanmerking komt voor ondersteuning en kan een aanvraag in behandeling worden genomen.
2.1.1 Voorkomen is beter dan genezen
Het is beter om financiële problemen te voorkomen, dan ze op te lossen. Om problemen te voorkomen, is het belangrijk dat inwoners met een laag inkomen goed weten welke hulp de gemeente kan geven. Dit kan financiële steun zijn, maar ook andere vormen van hulp. Zo kan de inwoner bijvoorbeeld hulp vragen bij Financiën de baas. Het doel van Financiën de baas is om inwoners van Olst-Wijhe te helpen bij hun thuisadministratie en daarmee hun zelfredzaamheid op te vergroten.
Als een inwoner al schulden heeft die hij moeilijk kan aflossen, kan hij schulddienstverlening krijgen. Deze wordt uitgevoerd door het Budget Adviesbureau Deventer (BAD). Naast budgetadvies (hoe omgaan met geld) en budgetbeheer kan het BAD ook kijken naar de mogelijkheid van een schuldregeling. Het BAD maakt dan afspraken met schuldeisers over gehele of gedeeltelijke afbetaling van de schulden.
Deze maatregelen zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat inwoners zelf hun huishoudboekje op orde kunnen houden.
2.2 Voorzieningen die voorgaan
Soms kan een inwoner gebruik maken van ondersteuning uit andere wetten of voorzieningen. Dit zijn voorzieningen die voorgaan. Is er aanspraak mogelijk op een voorziening die voorgaat dan wordt in principe geen ondersteuning gegeven. Dit geldt onder andere voor:
Hulp uit een andere wet is voorliggend wanneer dit een passende oplossing biedt voor de vraag van de inwoner. In elke situatie wordt beoordeeld of er sprake is van een voorliggende voorziening en of die voorliggende voorziening een passende oplossing biedt. Alleen wanneer dit niet zo is, kan de inwoner ondersteuning vanuit de gemeente krijgen. Voor de verschillende regelingen gelden soms ook andere aanvraagprocedures, deze staan dan per regeling beschreven.
2.3 Inwoners die vermoedelijk recht hebben op een voorziening die voorgaan
Als uit het onderzoek blijkt dat een inwoner in de ogen van de gemeente voor een voorziening die voorgaat in aanmerking lijkt te komen, zal allereerst gevraagd worden deze voorziening aan te vragen. Als een inwoner hierover niet dezelfde mening heeft als de gemeente dan zal zo nodig een onafhankelijk deskundig advies opgevraagd worden. Deze deskundige zal gevraagd worden of de inwoner naar zijn mening in aanmerking komt voor een voorziening die voorgaat.
Blijkt uit het deskundig advies dat de inwoner niet in aanmerking komt voor een voorziening die voorgaat dan wordt de aanvraag om ondersteuning vanuit de gemeente voortgezet. Blijkt uit het deskundig advies dat iemand voor een voorziening die voorgaat wel in aanmerking kan komen dan wordt geen voorziening verstrekt. Als dit in het geval een, tijdelijke, uitkering op grond van de Participatiewet nodig is dan wordt deze verhaalbaar verstrekt.
De persoonlijke situatie van de inwoner bepaalt welke voorzieningen zinvol zijn richting werk of in het kader van bijzondere bijstand. Het is daarom nodig om een goed beeld te krijgen van eventuele medische (arbeids)beperkingen. Daarom zal de gemeente soms een medisch advies moeten aanvragen. Zo’n advies kan op dit moment (2024) aangevraagd worden bij JPH-arbodienst.
Voor de gemeente of voor inwoners is het niet mogelijk om van de huisarts of een behandelend specialist een medisch advies te krijgen. Dat bepalen de richtlijnen van de KNMG (beroepsvereniging van artsen). Wel kan een medisch adviseur in opdracht van de gemeente een arts vragen zo’n verklaring te geven of medische informatie te delen. Voorwaarde is wel dat de inwoner daar mee instemt. Op grond van de informatie van de adviseur kan de gemeente bepalen welke voorzieningen goed passen en of de inwoner vrijgesteld moet worden van de arbeidsverplichtingen.
Werk is een belangrijk middel om in het eigen levensonderhoud te voorzien, maar het brengt mensen ook in contact met anderen, helpt mensen zich te ontplooien en geeft invulling aan de dag, De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners met een gemeentelijke uitkering aan het werk gaan als zij dat kunnen, de gemeente wil deze inwoners ondersteunen bij het vinden van passend werk. De gemeente ondersteunt inwoners met een bijstandsuitkering om aan het werk te gaan (re-integratie). De gemeente kan die ondersteuning op allerlei manieren geven. Concrete ondersteuning noemen we een voorziening. Als werk nog niet mogelijk is, stimuleert de gemeente de inwoner om te werken aan belemmeringen op weg naar werk. Inwoners die niet (meer) kunnen werken, kan de gemeente helpen bij het invullen van de dag en bij het krijgen van gespecialiseerde zorg, als dat nodig is.
Als de gemeente iemand ondersteund, is die persoon verplicht die ondersteuning te accepteren. Werkt een inwoner onvoldoende mee aan de re-integratie dan kan de gemeente de uitkering verlagen. Zie ook hoofdstuk 9.
Uitgangspunt van de Participatiewet is dat iedereen die aan het werk kan gaan, ook aan het werk moet gaan. De route naar werk moet in principe zo kort mogelijk zijn. Inwoners met een bijstandsuitkering die 18 jaar of ouder zijn, moeten elke vorm van werk die bij hen past accepteren, tot aan de AOW-leeftijd.
Elke vorm van werk is in feite passend. We spreken van algemeen geaccepteerde arbeid (artikel 9 lid 1a Participatiewet). Hiermee wordt werk bedoeld dat in de samenleving als betaald werk is aanvaard. Hieronder vallen bijvoorbeeld parttime werk, tijdelijke contracten, uitzendwerk, en gesubsidieerd werk op basis van loonwaarde.
Inwoners met een bijstandsuitkering zijn verplicht zich in te spannen om de Nederlandse taal voldoende te beheersen, zie ook 3.7 Wet Taaleis.
De participatiewet bepaalt voor welke inwoners de gemeente een verantwoordelijkheid heeft, We noemen dit de doelgroep van het gemeentelijk re-integratiebeleid.
Omdat de financiële middelen beperkt zijn heeft de gemeente keuzes gemaakt bij het besteden van het budget en kunnen niet alle voorzieningen ingezet worden voor de hele doelgroep. In deze beleidsregels zijn de keuzes van de gemeente vastgelegd.
De gemeente helpt inwoners die vallen onder één van de volgende doelgroepen (artikel 7 van de Participatiewet). Het gaat hierbij in ieder geval om inwoners van 18 jaar of ouder die nog niet de pensioenleeftijd hebben:
De wet maakt het ook mogelijk dat bepaalde voorzieningen door de gemeente worden ingezet die buiten de wettelijke doelgroep vallen. Het gaat hier met name om:
3.2.1 Nuggers (niet-uitkeringsgerechtigden)
Een nugger is iemand die niet werkt of minder dan 12 uur per week werkt en die minimaal 12 uur per week zou willen werken. Dit is de definitie die het UWV gebruikt voor het meten van werkloosheid. De Participatiewet geeft gemeente de opdracht Nuggers te ondersteunen. Veelal gaat het om huishoudens waarbij één partner werkt. Concreet kunnen we denken aan herintredende vrouwen, ZZP’ers die gestopt zijn, afgestudeerden die werkloos thuis zitten en gezinsmigranten.
Mensen die om welke redenen dan ook een beroep op ondersteuning doen, hebben allereerst een eigen verantwoordelijkheid om terug te keren op de arbeidsmarkt of om de arbeidsmarkt voor het eerste te betreden. Dit geldt met name voor inwoners die een zodanig verdienvermogen hebben dat ze zelfstandig mee kunnen doen op de arbeidsmarkt. Deze groep wordt niet actief benadert. De hulp wordt beperkt tot een groep die een (gezamenlijk) netto-inkomen heeft dat lager is dan 120% van de bijstandsnorm. Bovendien moet de nugger minimaal 24 uur per week beschikbaar zijn voor werk en gaat het om inwoners die kans hebben op betaald werk. Het accent van de ondersteuning ligt op matching op vacatures en hulp bij solliciteren.
3.2.2 Jongeren van 18 tot 27 jaar
In dit artikel maken we een uitzondering voor kwetsbare jongeren van 18 tot 27 jaar. Schoolverlaters van het Voortgezet Speciaal onderwijs (VSO) en het Praktijkonderwijs (Pro) werden tot 1 januari 2015 al op 18-jarige leeftijd toegelaten tot de Wajong. Vanaf 1 januari 2015 doet deze groep een beroep op de Participatiewet. Deze jongeren hebben niet altijd recht op een uitkering. Om onze sluitende aanpak voor deze kwetsbare groep jongeren te borgen kan deze groep wel gebruik maken van al onze voorzieningen. Denk hierbij aan bijvoorbeeld de loonwaardemeting, loonkostensubsidie, persoonlijke ondersteuning etc. Per situatie beoordeelt de gemeente welke hulp nodig is,
De persoonlijke situatie van de inwoner bepaalt welke voorzieningen zinvol zijn richting werk. Het is daarom nodig om een goed beeld te krijgen van de positie op de arbeidsmarkt, zijn sterke punten en belemmeringen die van belang zijn voor werk. Hiervoor gebruiken we de zogenoemde ABC-meting van L&d support.
Als een inwoner recht heeft op een uitkering, wordt samen met de inwoner een trajectplan opgesteld. In het plan worden concrete doelen en activiteiten opgenomen, gericht op werk of maatschappelijke activiteiten. In het trajectplan wordt ook de ondersteuning vanuit de gemeente concreet gemaakt.
Inwoners met een bijstandsuitkering, IOAW- of IOAZ-uitkering zijn verplicht actief mee te werken aan de re-integratie. Als de gemeente voorzieningen aanbiedt die de inwoner helpen in de richting van werk, dan moet de inwoner actief meewerken. Bovendien is de inwoner verplicht om te solliciteren en werk te accepteren. Voor sommige groepen geldt een uitzondering op deze regel.
Uitzondering 1: alleenstaande ouders
Een alleenstaande ouder die de zorg heeft voor één of meer ten laste komende kinderen tot 5 jaar, stelt de gemeente op verzoek vrij van de verplichting om werk te zoeken en te aanvaarden. Het gaat om ouders die alleen wonen, voor het kind kinderbijslag ontvangen en voor het kind zorgen. De vrijstelling duurt totdat het jongste kind 5 jaar is geworden. De alleenstaande ouder kan in totaal maximaal 5 jaar vrijgesteld worden van de arbeidsverplichting. De gemeente kan de alleenstaande ouder die vrijgesteld is wel voorzieningen aanbieden die de alleenstaande ouder naar werk helpen. De alleenstaande ouder is verplicht van die voorzieningen gebruik te maken. Doet de alleenstaande dat niet, dan kan de gemeente de vrijstelling van de arbeidsverplichting weigeren of intrekken. Gaat het om een alleenstaande ouder die nog geen startkwalificatie heeft, dan biedt de gemeente scholing aan waardoor de arbeidskansen stijgen.
Uitzondering 2: dringende redenen
De inwoner met een bijstandsuitkering kan vrijgesteld worden van de arbeidsverplichting en van de verplichting om mee te werken aan hulp die de gemeente de inwoner aanbiedt. Die vrijstelling kan alleen worden ingezet als er sprake is van dringende redenen. Dat is het geval als het niet redelijk is om van de inwoner te verwachten dat hij actief bezig is met re-integratie. Voorbeelden van dringende redenen zijn:
3.4 Voorzieningen instrumenten
In de Verordening sociaal domein zijn de belangrijkste hulpmiddelen (voorzieningen) vastgelegd. De gemeente kan ook andere voorzieningen aanbieden als dat zinvol is om iemand te ondersteunen richting werk. De voorzieningen zijn hier, alleen voor zover nadere regels nodig zijn, verder uitgewerkt.
3.4.1 Voorziening werkervaring
Een voorziening werkaanvaarding is een vorm van werken met behoud van uitkering. Het is in de eerste plaats bedoelt om op een werkplek werkervaring op te doen of te leren functioneren in een werkomgeving. Denk aan omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s. Aangesloten wordt bij de behoefte van de inwoner
De voorziening werkervaring is bedoeld voor inwoners met een afstand tot de arbeidsmarkt. Het gaat daarbij in de eerste plaats om inwoners die nooit of lang geleden hebben gewerkt, maar ook om inwoners voor wie een voorziening werkervaring om andere reden zinvol is, bijvoorbeeld om werknemersvaardigheden aan te leren. De invulling van dit traject is op basis van maatwerk, wat is er nodig om de arbeidskansen te vergroten.
Voor inwoners met een bijstandsuitkering voor wie de kans op inschakeling op de arbeidsmarkt gering is en die als gevolg daarvan nog niet bemiddelbaar zijn kan een participatieplaats worden ingezet. Het gaat hierbij om onbeloonde additionele werkzaamheden. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken of het (opnieuw) wennen aan werken is het doel van de inzet van een participatieplaats.
3.4.3 Wettelijke loonkostensubsidie
Loonkostensubsidie is een maandelijkse tegemoetkoming in de loonkosten. De werkgever ontvangt de wettelijke loonkostensubsidie voor een werknemer die minder productief is door een arbeidsbeperking. Hoe lager de productiviteit, hoe hoger de loonkostensubsidie. De werknemer ontvangt het normale cao-loon of het wettelijk minimumloon als er geen cao is.
De loonkostensubsidie moet worden aangevraagd voordat het dienstverband wordt aangegaan, behalve als het gaat om:
mensen die door de gemeente aan passend werk zijn geholpen, maar die kort na de start in een dienstbetrekking alsnog verminderd productief blijken te zijn. Hiervoor moet de aanvraag binnen zes maanden na de start van het dienstverband worden ingediend. In dit geval is geen forfaitaire loonkostensubsidie mogelijk.
De gemeente stelt vast of het gaat om iemand die niet in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen. De loonwaarde wordt bepaald aan de hand van het inkomen dat de inwoner op de werkplek zou kunnen verdienen op basis van de cao van de werkgever, afgezet tegen de mogelijkheden van de inwoner om het werk te kunnen doen. De loonwaardemeting wordt gedaan volgens de uniforme landelijke methode. De loonwaarde wordt gemeten als percentage van het wettelijk minimumloon.
De loonkostensubsidie is maximaal 70% van het wettelijk minimumloon. De werkgever ontvangt daarnaast een vergoeding voor de werkgeverslasten zoals opgenomen in het financieel besluit. (2024: 23,5% van de loonsom waarover loonkostensubsidie wordt verstrekt). Het eventuele verschil tussen minimumloon en cao-loon komt voor rekening van de werkgever.
Het kan ook zijn dat de werknemer wordt gedetacheerd (uitgeleend). De werkgever bij wie de werknemer gaat werken, betaalt dan een inleenvergoeding aan de werkgever die de werknemer detacheert (de formele werkgever). Bij het bepalen van de hoogte van de inleenvergoeding kan rekening worden gehouden met de hoogte van de loonkostensubsidie.
3.4.4 Vaste (forfaitaire) loonkostensubsidie
Naast de loonkostensubsidie op basis van een loonwaardemeting op de werkplek, bestaat wettelijk de mogelijkheid om voor de eerste zes maanden dat iemand bij een werkgever in dienst komt een vaste loonkostensubsidie te verlenen. Hierbij wordt in eerste instantie geen loonwaarde gemeten, maar bedraagt de subsidie standaard 50% van het wettelijk minimumloon. Deze vaste loonkostensubsidie is beschikbaar als werkgevers daarom vragen en een arbeidsovereenkomst van tenminste zes maanden, geen o-urencontract, aanbieden en de intentie hebben de inwoner aansluitend een contractverlenging aan te bieden Na afloop van de vaste loonkostensubsidie, beoordeelt de gemeente of de loonkostensubsidie kan worden voortgezet op basis van een loonwaardemeting.
Het gaat om inwoners die door hun lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een hoge mate van (structurele) begeleiding of aanpassing van de werkplek nodig hebben, dat niet van een werkgever mag worden verwacht dat hij deze inwoners in dienst neemt, ook niet met extra voorzieningen van gemeente of UWV.
Na het einde van de hierboven genoemde periode wordt beschut werk aangeboden in de vorm van een dienstverband voor onbepaalde duur, tenzij uit tussentijds onderzoek is gebleken dat iemand niet langer tot de doelgroep beschut werk behoort. Zo lang als het positieve advies van UWV geldig is en het dienstverband duurt tot aan de AOW-leeftijd. In de meeste situaties zal het om een langdurige periode gaan. Maar het is mogelijk dat omstandigheden veranderen, waardoor een nieuw advies van UWV nodig is. Zowel de werknemer als de gemeente kunnen een advies aanvragen bij UWV.
Deze inwoner krijgt voorrang op inwoners met een indicatie van latere datum, tenzij het beschikbare beschut werk niet aansluit bij de arbeidsmogelijkheden van deze inwoner. In dat geval wordt het beschut werk aangeboden aan de eerstvolgende persoon bij wie het beschut werk wel aansluit op diens arbeidsmogelijkheden.
Een detacheringsbaan is betaald werk in loondienst via een organisatie die als tussenpersoon optreedt. De inwoner komt in dienst van de organisatie, die de inwoner detacheert (uitleent) op een werkplek bij een andere organisatie. Het doel is om de inwoner betaald werk aan te bieden om werkervaring op doen.
3.4.7 Scholing met behoud van uitkering
De motivatie van de inwoner voor de scholing en het belang van de scholing voor de arbeidskansen van de inwoner staan daarbij voorop. Het is mogelijk dat de gemeente dit zelf organiseert of inkoopt, het kan ook zijn dat daarvoor een vergoeding wordt verstrekt. De scholing kan een kortdurende training of cursus zijn maar ook een langer durende opleiding.
Scholing is bedoeld voor inwoners die zonder scholing de afstand tot de arbeidsmarkt moeilijk kunnen overbruggen. Dit geldt in het bijzonder voor inwoners zonder startkwalificatie. Alleenstaande ouders die een ontheffing van de arbeidsplicht hebben gekregen, krijgen van de gemeente in principe altijd een aanbod voor scholing die de arbeidskansen laat stijgen. (zie ook artikel 3.3)
De kosten van les- en boekengeld moet de student zelf betalen. Mogelijk kan er op grond van het “Levenlanglerenkrediet” onder bepaalde voorwaarden een lening worden afgesloten bij DUO. In sommige gevallen betaalt het UAF de kosten van de studie. De gemeente kan het UAF een vergoeding geven voor de trajectkosten.
De inwoner die betaald werk gaat doen heeft recht op een uitstroompremie onder de voorwaarden die zijn opgenomen in de verordening sociaal domein. De hoogte van de premie is opgenomen in het financieel besluit.
3.4.9 premie vrijwilligerswerk
De inwoner die vrijwilligerswerk gaat doen heeft recht op een premie onder de voorwaarden die zijn opgenomen in de verordening sociaal domein. De hoogte van de premie is opgenomen in het financieel besluit.
3.4.11 Andere voorzieningen en vergoedingen
De reiskostenvergoeding wordt vastgesteld op de kosten van openbaar vervoer en als dat niet mogelijk is op basis van een kilometervergoeding voor dat vervoermiddel. Het aantal kilometers wordt bepaald via de kortste route van herkomst naar bestemming De hoogte van de reiskostenvergoeding is vastgelegd in het financieel besluit.
3.5.3 Passende leerroute inburgeringsplichtigen en aanbod leerroute asielstatushouders
Bij de vaststelling van de leerroute en, voor zover het gaat om asielstatushouders, de intensiteit van de taallessen houdt De gemeente in ieder geval rekening met de arbeidsplicht uit de Participatiewet, de re-integratieplicht uit de Participatiewet en de ondersteuning bij arbeidsinschakeling uit de Participatiewet.
3.5.9 Overschakelen naar een andere leerroute
De beoordeling van de gemeente of er onvoldoende voortgang of een grotere voortgang is dan op grond van het PIP was te verwachten, gebeurt aan de hand van de voortgangsgesprekken en/of de gegevens van de cursusinstelling of de taalschakeltrajectinstelling over de voortgang van de leerroute, en de aanwezigheid, inspanningen en resultaten van de inburgeringsplichtige.
De beoordeling of niveau B1 niet (op alle onderdelen) haalbaar is, geschiedt aan de hand van de voortgangsgesprekken en/of de gegevens van de cursusinstelling en/of de taalschakeltrajectinstelling over de voortgang van de leerroute, en de aanwezigheid, inspanningen en resultaten van de inburgeringsplichtige.
3.6 Bijzondere regels om deelname aan werk van inwoners met een beperking te vergroten
3.6.1 Persoonlijke ondersteuning bij werk
In de verordening sociaal domein zijn de voorwaarden voor persoonlijke ondersteuning bij werk (jobcoaching) opgenomen.
3.6.2 Bijzondere voorwaarden toekenning vervoersvoorziening
Vervoersvoorzieningen: om naar het werk te reizen, in de vorm van aanpassing van een eigen vervoermiddel of van een vergoeding voor speciaal vervoer. De gemeente kijkt of er gebruik gemaakt kan worden van vervoer in het kader van de Wmo en andere regelingen.
3.6.3 Bijzondere voorwaarden noodzakelijke intermediaire activiteit bij visuele of motorische handicap
Intermediaire voorzieningen: voor inwoners met arbeidsvermogen die moeite hebben met zien, horen of bewegen, bijvoorbeeld een doventolk of voorleeshulp.
3.6.4 Bijzondere voorwaarden meeneembare voorzieningen
Meeneembare voorzieningen: aanpassingen of hulpmiddelen die ook op een andere werkplek gebruikt kunnen worden (en niet standaard beschikbaar zijn binnen een bedrijf), bijvoorbeeld;
3.6.5 Bijzondere regels bij persoonlijke voorzieningen bij werk of scholing
Als de werkgever een vergoeding aanvraagt, beoordeelt de gemeente of de voorziening echt nodig is. Hiervoor kunnen wij een deskundigenoordeel vragen bij een onafhankelijk arts of een arbeidsdeskundige. De gemeente gaan altijd uit van de goedkoopste adequate aanpassing. Ook bekijken we in hoeverre de aanpassing 'algemeen gebruikelijk' is, zoals internet of een aangepast toilet. De kosten voor een algemeen gebruikelijke aanpassing worden niet vergoed.
Inwoners met een bijstandsuitkering zijn verplicht om te werken aan de Nederlandse taal als zij die onvoldoende beheersen (artikel 18a Participatiewet) en in staat zijn om daarin vorderingen te maken. Als uit een taaltoets blijkt, dat de inwoner de taal onvoldoende beheerst, bepreekt de gemeente met de inwoner hoe hij daaraan gaat werken. De gemeente betrekt daarbij de persoonlijke situatie en de werksituatie van de inwoner. Uitgangspunt is dat werken aan taal er niet toe mag leiden dat de inwoner minder gaat werken. Gezocht moet worden naar een goed evenwicht.
De inwoner kan een taaltraject op maat aangeboden krijgen door de gemeente (formeel aanbod). Het taaltraject wordt uitgevoerd door de onderwijsinstelling die daarvoor gecontracteerd is in het kader van de wet educatie. De gemeente kan ook een informeel lokaal aanbod als meest passend aanmerken om de Nederlandse taal machtig te worden op het referentieniveau 1F.
3.8 Het verrichten van zelfstandige werkzaamheden op bescheiden schaal
Voor bijstand aan zelfstandigen, die voldoen aan de definitie "zelfstandige" zoals opgenomen in de Bbz 2004, gelden afzonderlijke bijstandsregels (Bbz). Voor inwoners die niet als zelfstandige worden aangemerkt en een beroep op bijstand moeten doen, geldt de Participatiewet of de IOAW. De Participatiewet en de IOAW bieden juridische mogelijkheden om naast de uitkering parttime als zelfstandig ondernemer te werken. De gemeenten mogen beleid vaststellen om zelfstandige activiteiten van beperkte omvang binnen de Participatiewet of IOAW toe te staan.
De regels waaraan de “zelfstandige op bescheiden schaal” moet voldoen om in aanmerking te (blijven) komen voor een uitkering moeten worden vastgelegd om onder andere concurrentievervalsing te voorkomen en inkomsten goed te kunnen verrekenen.
Er is sprake van “verrichten zelfstandige werkzaamheden op bescheiden schaal” als het gaat om “productieve” activiteiten van kleine omvang, die lage inkomsten opleveren en die voor eigen rekening en risico worden uitgevoerd door de inwoner.
Kenmerkend voor de activiteiten is dat deze, naar verwachting ook niet op termijn, zullen leiden tot voldoende inkomsten om zo zelfstandig in de kosten van het levensonderhoud te kunnen voorzien.
Het gaat om inwoners die voor een gedeelte van hun werkzame uren voor eigen rekening werken en hierdoor niet voldoen aan de definitie “zelfstandige”.
Gevestigde zelfstandigen, startende zelfstandigen en inwoners met een voorbereidingsperiode op grond van de Participatiewet vallen niet onder deze regeling.
Om gebruik te kunnen maken van deze regeling gelden de volgende voorwaarden.
De zelfstandige op bescheiden schaal moet voldoen aan de wettelijke eisen die verband houden met zijn activiteiten, waaronder het beschikken over:
een deugdelijke boekhouding die voldoet aan de eisen die de Belastingdienst hiervoor hanteert. Dit bestaat in ieder geval uit een kopie van de aangifte en aanslag inkomstenbelasting, EN een kopie van de jaarrekening (balans, en een winst- en verliesrekening met toelichting) OF een kasboek inclusief een btw-aangifte. Deze gegevens moeten jaarlijks na afloop van het boekjaar voor 1 mei aan de gemeente verstrekt worden.
Noodzakelijke kosten voor de uitvoering van de werkzaamheden mogen als kosten in mindering worden gebracht op de omzet wanneer de gemeente deze (vooraf) heeft goedgekeurd. Hiervan moeten bewijsstukken worden ingeleverd. Alleen zakelijke vervoerskosten worden geaccepteerd en worden vastgesteld op de noodzakelijke daadwerkelijke kosten. We gaan hierbij uit van het bedrag zoals opgenomen in het financieel besluit.
Om onverwachte vorderingen aan het eind van het jaar te voorkomen worden de inkomsten op basis van een schatting per maand op de uitkering ingehouden. De inwoner moet per kwartaal een opgave te doen van zijn inkomsten over de afgelopen drie maanden. Deze inkomsten worden door de gemeente beoordeelt, deze stelt zo nodig de maandelijkse inkomstenkorting bij.
De kostendelersnorm is van toepassing op een inwoner van 21 jaar of ouder die één of meer kostendelende medebewoners heeft. Dit is opgenomen in de artikelen 19 a en 22a van de Participatiewet. De hoogte van de bijstandsuitkering is afhankelijk van het aantal kostendelende medebewoners. Als een inwoner meer kostendelende medebewoners heeft, wordt de uitkering lager. In dit artikel worden de uitzonderingen geregeld.
7.1.1 Geen toepassing kostendelersnorm
Er is sprake van een commerciële huurprijs als de huurprijs minimaal de basishuur is. Bij een lagere huurprijs dan de basishuur wordt beoordeeld of het bedrag gebruikelijk is voor de ruimte die gehuurd wordt. Wanneer het om woonkosten gaat, waarin water- en energielasten zijn begrepen, is er sprake van een commerciële huurprijs als 60% van de totale huurprijs gelijk is aan de basishuur.
7.1.3 Ontbreken van woonlasten
De gemeente kan de bijstandsnorm lager afstellen als er sprake is van het ontbreken van woonkosten.
Als een inwoner met een bijstandsuitkering parttime aan het werk gaat kan een deel van de inkomsten tijdelijk worden vrijgelaten. Het doel van de inkomstenvrijlating is de inwoner te stimuleren om een (parttime) baan te accepteren. De vrijlating van inkomsten draagt dan bij aan de arbeidsinschakeling.
Het recht op inkomstenvrijlating wordt herzien of ingetrokken als het niet of niet volledig nakomen van de inlichtingenplicht (zoals bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet) heeft geleid tot het ten onrechte of niet op de juiste wijze toepassen van een inkomstenvrijlating waardoor ten onrechte of tot een te hoog bedrag is toegepast;
Studenten met een beperking hebben soms extra ondersteuning nodig om een opleiding te volgen. Dat is belangrijk omdat de kans op werk met een afgeronde opleiding groter is. Met een studietoeslag krijgt de student een zetje in de rug omdat het inkomen wordt aangevuld. In deze paragraaf staat voor welke studenten de studietoeslag is bedoeld, welk bedrag toegekend kan worden en hoe dat wordt uitbetaald.
7.3.1 Structurele medische beperking
Structurele medische beperking: een fysieke en/of psychische beperking die voortkomt uit een in de persoon gelegen ziekte of medisch gebrek die voldoende ernstig is dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het gebrek en het structureel niet in staat zijn van het verdienen van inkomsten door belanghebbende naast de studie.
7.4 Vrijlating giften Participatiewet en Minimabeleid Gemeente Olst-Wijhe
(Participatiewet en armoedebeleid).
Giften zijn inkomsten als die het bestedingsniveau wezenlijk verhogen. Giften, voor zover het bedrag genoemd in lid 1 van dit artikel op jaarbasis niet wordt overstegen, hoeven niet gemeld te worden. Ze vallen niet onder de inlichtingenplicht voor zover dit onder het bedrag blijft als bedoeld in lid 1.
Een gift kan zowel eenmalig als periodiek zijn en heeft een onverplicht karakter.
Deze paragraaf gaat over wat de gemeente kan doen als inwoners bepaalde kosten niet kunnen betalen. Voor inwoners die de dagelijkse kosten niet kunnen betalen, heeft de gemeente een financieel vangnet: een maandelijkse bijstandsuitkering. Om deze en andere inwoners met een laag inkomen extra te ondersteunen, kunnen zij bij de gemeente een aantal aanvullende uitkeringen en toeslagen aanvragen. In deze beleidsregels zijn de bijzondere bepalingen opgenomen.
In de Verordening sociaal domein zijn de hoofdregels genoemd. De gemeenteraad stelde deze regels vast. Wat een inwoner kan krijgen, verschilt per regeling. Hieronder staan de verschillende regelingen, waar nodig, verder uitgewerkt.
Er zijn veel soorten kosten waarvoor, in bijzondere omstandigheden, bijzondere bijstand kan worden gegeven. Daarom staan niet alle kosten in deze beleidsregels. Als er bijzondere bijstand wordt gevraagd voor kosten die niet in deze beleidsregels staan, wordt de aanvraag behandeld aan de hand van de volgende vragen:
7.5.2 Voor wie zijn de regelingen bedoeld?
De regelingen uit het armoedebeleid zijn bedoeld voor inwoners met een laag inkomen. Dit zijn de belangrijkste basisvoorwaarden:
Voor sommige minimaregelingen gelden andere voorwaarden. Deze staan dan vermeld.
Soms is het nodig dat een inwoner gebruik maakt van de minimaregelingen, ook al voldoet hij niet aan alle voorwaarden. Als het nodig is, dan kan die inwoner toch van die regeling gebruikmaken. Denk bijvoorbeeld aan ouders van kinderen die anders niet kunnen meedoen met schoolactiviteiten.
7.5.3 Hoe tellen het inkomen en vermogen mee?
Samen met de inwoner onderzoekt de medewerker de financiële situatie. De medewerker beoordeelt of de inwoner de kosten zelf kan betalen. Als dat zo is, dan is het niet nodig om bijzondere bijstand te geven.
Het vermogen wordt op dezelfde manier bepaald als voor de algemene bijstandsuitkering. Schulden worden daarvan afgetrokken. Het overblijvende vermogen telt niet mee als het onder de vermogensgrenzen uit de Participatiewet blijft. Als het vermogen daarboven ligt, dan kun de inwoner soms toch bijstand krijgen. Dat is bijvoorbeeld zoals de inwoner op korte termijn hoge kosten moet maken waardoor het vermogen onder de vermogensgrens zal dalen.
De waarde van de auto telt mee voor zover deze meer bedraagt dan de waarde genoemd in het financieel besluit. De waarde van de auto wordt vastgesteld op basis van de prijzengids van www.autotrack.nl.
Als er sprake is van een schuldenregeling wordt de draagkracht bepaald aan de hand van het besteedbare inkomen. Dit voor zolang er sprake is van een wettelijk schuldtraject. Als een inwoner in een minnelijk schuldtraject zit is wordt er maximaal drie jaar rekening gehouden met het besteedbare inkomen.
7.7.3 Aanvulling alleenstaande ouder
De kosten voor het levensonderhoud van de alleenstaande ouder worden gelijkgesteld met de norm voor een alleenstaande of alleenstaande ouder, artikel 21 onder a Participatiewet, aangevuld met de alleenstaande ouderkop die geldt als belanghebbende geen toeslagpartner heeft. De bijzondere bijstand wordt vastgesteld op het verschil tussen het inkomen van de alleenstaande ouder en de toepasselijke bijstandsnorm.
In een aantal situaties is het mogelijk bij de Belastingdienst door te geven dat er geen partner is. Het gaat dan om een echtscheiding of scheiding van tafel en bed. De inwoner komt alleen in aanmerking voor de alleenstaande ouderkop als er een echtscheiding of een scheiding van tafel en bed is aangevraagd. Ook moet er nog voor worden gezorgd dat de ex-partner niet op hetzelfde adres woont en ook niet voorkomt in de BRP (basisregistratie personen) en dus wordt uitgeschreven van het adres van de alleenstaande ouder.
7.7.4 Woonkostentoeslag bij een huurwoning
Bijzondere bijstand voor de huur is niet mogelijk, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Bijstand voor woonkosten heet woonkostentoeslag.
Als de inwoner geen huurtoeslag krijgt omdat de huur te hoog is, kan er ook een bijzondere situatie zijn. De medewerker bespreekt met de inwoner de oorzaak van de hoge woonlasten en de mogelijkheden om goedkopere woonruimte te zoeken en te verhuizen.
De woonkosten bestaan uit de ‘kale’ huur. Dat is de huur die voor de huurtoeslag meetelt. Daarnaast kunnen de servicekosten worden meegenomen. Het gaat om de servicekosten waarvoor huurtoeslag kan worden verstrekt. Zie ook: www.toeslagen.nl. De woonkostentoeslag wordt uitbetaald voor een afgebakende periode (in principe maximaal één jaar).
7.7.5 Woonkostentoeslag bij een eigen woning
Een inwoner met een eigen huis kan geen huurtoeslag krijgen. De medewerker bespreekt met de inwoner wat er nodig is. Wat nodig is, hangt af van de omstandigheden. Het kan betekenen dat de inwoner de woning te koop zet en andere woonruimte zoekt.
7.7.8 Kwijtschelding gemeentelijke belastingen
Deze regeling wordt uitgevoerd door de Regionale belastingsamenwerking in Deventer.
Of de inwoner voor kwijtschelding in aanmerking komt, hangt af van de financiële situatie. Ook de financiële situatie van mogelijke medebewoners kan een rol spelen. Het inkomen mag niet hoger zijn dan de bijstandsnorm. Wanneer de inwoner vraagt om kwijtschelding, dan worden zijn inkomensgegevens vergeleken met de wettelijke normbedragen.
Kwijtschelding kan aangevraagd via het aanvraagformulier van de gemeente.1
De inwoner krijgt geen kwijtschelding als hij voldoende inkomen heeft. Ook krijgt hij geen kwijtschelding als hij vermogen heeft. De wetgever gaat er dan vanuit dat hij de aanslag dan kan betalen. Bovendien krijgt de inwoner ook geen kwijtschelding als hij een eigen bedrijf heeft of als zelfstandige werkt.
7.7.9 Individuele Inkomenstoeslag
Als er in de laatste 12 maanden sprake is geweest van het verwijtbaar niet nakomen van arbeids- en/of re-integratieverplichtingen, waarvoor een maatregel van 20% of meer is opgelegd, bestaat er geen recht op de inkomenstoeslag. Er was uitzicht op inkomensverbetering, maar door eigen toedoen is dit teniet gedaan. Gedragingen waarvoor een maatregel is opgelegd van minder dan 20% staan de inkomenstoeslag niet in de weg.
Voor medische kosten kan vaak een beroep worden gedaan op de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg en de Wet maatschappelijke ondersteuning. Met ‘medisch’ bedoelen we ook: psychosociaal. Het is in principe niet nodig om voor medische kosten bijzondere bijstand te geven. Toch kan bijzondere bijstand soms noodzakelijk zijn omdat de genoemde regelingen de kosten niet (voldoende) vergoeden.
Om de kosten van een zorgverzekering te beperken, is er een collectieve zorgverzekering met Salland Verzekeringen (Eno) afgesproken (zie bij artikel 7.8.1). De inwoner is niet verplicht om daaraan mee te doen. Dat is een eigen keus.
Aanvullende bijstand mogelijk?
Voor overblijvende medische kosten kan de gemeente bijzondere bijstand geven zolang het gaat om kosten die noodzakelijk zijn. Kosten die in elk geval noodzakelijk zijn en waarvoor de wetgever eigen bijdragen vaststelde zijn onder andere:
De bijzondere bijstand is dan gelijk aan de wettelijke eigen bijdrage.
Voor medicijnen geldt dat eigen bijdragen voor rekening van de inwoner blijven als ook een goedkoper geneesmiddel gebruikt kan worden en er geen dringende medische noodzaak voor het duurdere middel is.
Voor medische kosten die niet in het basispakket van de Zorgverzekeringswet zijn opgenomen, gaat de gemeente ervan uit dat deze niet noodzakelijk zijn of zo algemeen gebruikelijk zijn dat ze voor rekening van de inwoner blijven. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de huisapotheek. In bijzondere situaties kan de gemeente anders besluiten op basis van een medische indicatie. Voor brillen/contactlenzen en tandartskosten is bijzondere bijstand mogelijk als de kosten noodzakelijk zijn. Per situatie beoordeelt de gemeente dit.
Voor bepaalde medische kosten is in het basispakket een maximumaantal behandelingen of een maximale vergoeding vastgesteld. Voor extra kosten geeft de gemeente in principe geen bijstand. Voor sommige kosten geldt dat de eigen bijdrage ook wordt opgelegd omdat de inwoner geld bespaart. Dat is bijvoorbeeld zo voor orthopedisch schoeisel. Dan kan geen bijstand worden verleend voor het deel dat de inwoner bespaart. De Nibud-prijzengids geeft daarvoor geschikte normen.
Er kan in geen geval bijzondere bijstand worden gegeven voor de kosten van medische handelingen en verrichtingen die vallen onder de ontwikkelingsgeneeskunde of voor medische handelingen en verrichtingen die in het buitenland plaatsvinden.
Uitgangspunt is dat alle kosten die onder de basisverzekering vallen en volledig of deels worden vergoed als medisch noodzakelijke kosten worden beschouwd.
Daarnaast wordt er bij onderstaande medisch kosten van uitgegaan dat deze kosten medisch noodzakelijk zijn, maar toch om budgettaire redenen niet of niet volledig worden vergoed. Dit staat ook in de Zorgverzekeringswet.
Voor de andere medische kosten wordt op basis van een op te vragen medisch advies bepaald of de kosten medisch noodzakelijk zijn. Als dit niet het geval is, dan worden de kosten niet vergoed vanuit de bijzondere bijstand.
7.8.1 Collectieve zorgverzekering
Inwoners die bij een andere zorgverzekeraar verzekerd zijn, moeten overstappen naar Salland verzekeringen om mee te kunnen doen. Ze moeten dan voor 1 januari van het volgende jaar een aanvraag voor de CZV indienen. Dat is alleen mogelijk in de periode van half november tot 1 januari. Deelname aan de CZV gaat dan in op 1 januari.
De inwoner meldt zich aan via de site Gezond Verzekerd (www.gezondverzekerd.nl ). De gemeente beoordeelt of de inwoner in aanmerking komt voor deelname aan de gemeentepolis.
7.8.4 Brillen en/of contactlenzen
Voor medische kosten die niet in het basispakket van de Zorgverzekeringswet zijn opgenomen, gaat de gemeente ervan uit dat deze niet noodzakelijk zijn of zo algemeen gebruikelijk zijn dat ze voor rekening van de inwoner blijven. Dit is bijvoorbeeld het geval bij brillen en contactlenzen. In bijzondere situaties kan de gemeente anders besluiten op basis van een medische indicatie.
Bij de vergoeding wordt aangesloten bij de collectieve aanvullende verzekering (Salland Plus). De hoogte van de vergoeding staat in het financieel besluit.
7.8.6 Andere kosten als gevolg van ziekte of handicap
Het gaat bijvoorbeeld om de kosten van batterijen van gehoortoestellen, kosten van extra slijtage en bewassing van beddengoed en kleding, extra stookkosten als gevolg van chronische ziekte of handicap. Om te bepalen hoeveel hoger de stookkosten zijn, gaat de gemeente uit van de vuistregel dat elke graad verhoging van de temperatuur een extra verbruik met zich meebrengt van 7%.
Als er een medische noodzaak is voor een persoonlijk alarm, dan vergoedt de basisverzekering de aanschafkosten. Is er een sociale noodzaak, dan geeft de gemeente op basis van de Wmo subsidie aan de organisatie die de alarmering verzorgd. In een aantal gevallen kan de aanvullende ziektekostenverzekering een vergoeding geven. Voor de kosten die voor eigen rekening komen, kan bijzondere bijstand worden gegeven. De gemeente gaat dan uit van de goedkoopste voorziening die nodig is.
Als men (tijdelijk) niet in staat is om warm eten voor zichzelf te maken of te laten maken, kan de inwoner gebruikmaken van een maaltijdvoorziening waarbij het eten aan huis of het restaurant in de woonvoorziening wordt bezorgd. Omdat deze service duurder is dan zelf koken, kan bijzondere bijstand worden gegeven.
Als hiervan wordt afgeweken kan voor de kosten van een consult maximaal 100% worden vergoed en voor de behandelkosten maximaal 75% tot een maximumbedrag dat is opgenomen in het financieel besluit. De vergoeding van de afgesloten (collectieve) aanvullende ziektekostenverzekering wordt hiervan afgehaald.
Voor de kosten van orthodontie is geen vergoeding mogelijk; voor personen jonger dan 18 jaar is de vergoeding opgenomen in de ziektekostenverzekering. Voor personen ouder dan 18 jaar is er bewust voor gekozen deze kosten niet in de ziektekostenverzekering op te nemen. Hiervoor kan dan ook geen bijzondere bijstand worden verstrekt.
De aanschafkosten van een kunstgebit of reparatiekosten van een kunstgebit worden vergoed door de zorgverzekeraar. Na goedkeuring worden de kosten van een kunstgebit (inclusief de techniekkosten) voor 75% vergoed uit de basisverzekering tot een bepaald maximumbedrag. De hoogte van het bedrag is ervan afhankelijk of de tandarts of een tandprotheticus de gebitsprothese verzorgt. Daarnaast wordt een vergoeding gegeven vanuit de aanvullende verzekering. De overgebleven eigen bijdrage komt voor bijzondere bijstand in aanmerking.
Voor fysiotherapie en vergelijkbare therapieën, zoals manuele therapie en oefentherapie, is de Zorgverzekeringswet een passende en toereikende voorliggende voorziening. De basisverzekering vergoedt de eerste twintig behandelingen niet (per indicatie). Hiervoor kan een aanvullende verzekering worden afgesloten.
Wanneer de inwoner geen aanvullende verzekering heeft kunnen vanuit de bijzondere bijstand maximaal zes behandelingen per jaar worden vergoed. Het moet hierbij gaan om (chronische) aandoeningen die staan op een door de minister vastgestelde lijst (Bijlage 1 van het Besluit zorgverzekering). Alleen bij zeer dringende redenen kan hiervan worden afgeweken.
7.9 Kosten van maatschappelijke aard
Soms heeft iemand een bewindvoerder, curator of mentor nodig. Een bewindvoerder kan nodig zijn als de inwoner probleemschulden heeft of niet goed in staat is zijn financiële huishouding zelf te voeren. De gemeente zet zich ervoor in dat deze inwoners goed worden ondersteund, bijvoorbeeld met budgetbeheer en/of schulddienstverlening. Dit wordt uitgevoerd door het Budget Advies Bureau Deventer (BAD).
Het bedrag dat maximaal kan worden gegeven, wordt berekend volgens de Regeling curatoren, bewindvoerders en mentoren2, tenzij de rechter in zijn beschikking iets anders aangeeft.
Het sociaal minimum is een gegarandeerd bestaansminimum door het vangnet van de bijstand. Dat betekent dat in principe iedereen kan beschikken over voldoende inkomen om de dagelijkse bestaanskosten te kunnen betalen en het maken van schulden niet nodig is. Iedereen is zelf verantwoordelijk voor het aflossen van zijn schulden. Lukt dit niet, dan kan de inwoner een lening voor het saneren van de schulden aanvragen. Wordt het verzoek om deze lening afgewezen omdat de inwoner onvoldoende mogelijkheden heeft om de lening terug te betalen, dan kan er bijzondere bijstand in de vorm van borgtocht worden gegeven om de schuldsanering alsnog door te laten gaan. De schuldsanering wordt uitgevoerd door het Budget Adviesbureau Deventer (BAD). Als de lening voor het saneren van de schulden niet mogelijk is, kan - als er sprake is van zeer dringende redenen - bijstand in de vorm van een geldlening of een bedrag ‘om niet’ worden gegeven. De aanwezigheid van deze dringende redenen wordt per situatie bekeken.
Als de inwoner een juridische procedure wil starten, dan betaalt hij daarvoor proceskosten en de kosten van de advocaat. Hij moet altijd eerst telefonisch contact opnemen met het Juridisch Loket voor advies. Het juridisch loket verwijst zo nodig door naar een mediator of advocaat en geeft bij de verwijzing een diagnosedocument mee. Hierin staan het probleem en het advies van het Juridisch Loket beschreven. Het diagnosedocument geeft een korting op de eigen bijdrage voor rechtshulp. Krijgt de inwoner een mediator of advocaat toegevoegd, dan kan voor de eigen bijdrage bijzondere bijstand worden gegeven. De eigen bijdrage (min de korting van het juridisch loket) kan volledig worden vergoed. Heeft de inwoner een advocaat die niet door de Raad voor de rechtsbijstand is toegevoegd, dan blijven de kosten in principe voor eigen rekening.
van en naar school die niet door een voorliggende voorziening worden vergoed. Dit voor zover de soort opleiding niet binnen een in onze gemeente algemeen gebruikelijke vervoersafstand (school staat in Deventer, Raalte of Zwolle) gevolgd kan worden. De enkele reisafstand bedraagt ten minste 20 kilometer
De computerregeling is voor inwoners die in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag een netto-inkomen hebben gehad tot en met 110% van de geldende bijstandsnorm en die in deze periode van drie jaar ook geen financiële buffer hebben gehad. Bij een korte onderbreking beoordeelt de gemeente of de inwoner alsnog voor deze regeling in aanmerking kan komen.
7.9.7 Begrafenis- of crematiekosten
Als de inwoner de kosten niet kan betalen, kan hij in aanmerking komen voor bijstand. Hij moet dan wel erfgenaam zijn en hebben meebetaald aan de uitvaartkosten. Vuistregel is dat de gemeente bijstand geeft tot maximaal het erfrechtelijk deel dat de erfgenaam aan kosten heeft, na aftrek van de uitkering van een uitvaartverzekering.
Als de inwoner geen erfgenaam is, maar een andere verhouding tot de overledene had, dan beoordeelt de gemeente per situatie of er bijstand kan worden verleend. Dit is afhankelijk van de relatie tot de overledene (partner, vriend, collega, etc.), de aanwezigheid en houding van erfgenamen, andere mogelijkheden om in de kosten te voorzien en eigen middelen.
7.9.8 Niemand geeft opdracht voor de uitvaart
Als niemand opdracht geeft voor de uitvaart, heeft de gemeente volgens de Wet op de lijkbezorging een zorgplicht. De gemeente geeft dan de opdracht voor de uitvaart en neemt de kosten op zich. In deze situatie is er dus geen sprake van bijstandsverlening. Achteraf bekijkt de gemeente of de kosten kunnen worden verhaald op de eventuele nalatenschap.
7.9.9 Legeskosten voor verblijfsvergunning
Voor het aanvragen van een verblijfsvergunning moet een inwoner meestal kosten maken. Het gaat dan om legeskosten voor de behandeling van de aanvraag. Alleen bij een verlenging van de vergunning kan bijstand worden gegeven voor deze kosten. De bijstand is ‘om niet’ (als gift) en wordt verlaagd met het bedrag dat een Nederlander moet betalen voor een identiteitsbewijs.
7.10 Kosten woninginrichting en verhuizing
7.10.1 Huishoudelijke goederen en apparaten
Gaat het om vervanging van een noodzakelijk apparaat, dan beoordeelt de medewerker van de gemeente eerst of reparatie mogelijk is. Als dit een passende oplossing is, gaat dat voor. Om te beoordelen of de vervanging noodzakelijk is, kan de medewerker een huisbezoek afleggen of vragen om een bon van een servicemonteur.
Voor de volledige inrichting van een woning geldt hetzelfde als voor huishoudelijke apparaten. Er zijn enkele verschillen:
Gaat het om andere kosten, zoals verf en behang, dan kan de gemeente per huishouden een bedrag ‘om niet’ (als gift) geven. De hoogte van de bijstand wordt vastgesteld aan de hand van de prijzengids van het Nibud. De inwoner die deze bijstand krijgt, moet rekeningen inleveren, zodat deze achteraf kunnen worden gecontroleerd.
7.10.4 Aanvulling op de kosten van rente en aflossing (suppletie)
Als het inkomen onvoldoende is om de lening voor het kopen van de spullen in huis terug te betalen, kan voor een deel van deze kosten bijzondere bijstand worden gegeven. Bijvoorbeeld als iemand vanuit een asielzoekerscentrum zelfstandig gaat wonen en de woning helemaal moet worden ingericht. Deze aanvulling wordt toegekend voor zolang de lening duurt, maar is maximaal drie jaar.
Om actief deel te kunnen nemen aan de samenleving is het belangrijk dat inwoners meedoen aan maatschappelijke activiteiten. Hieraan zijn meestal kosten verbonden. Inwoners met een laag inkomen kunnen een vergoeding krijgen om te sporten en om mee te doen aan culturele, religieuze en andere maatschappelijke activiteiten. Ook abonnementen op kranten, tijdschriften, tv, internet of telefoon kunnen worden vergoed.
7.10.8 Reductieregeling voor kinderen
Kinderen vormen een belangrijke én kwetsbare groep waar de gemeente zich verantwoordelijk voor voelt. De gemeente heeft maatregelen genomen om armoede onder kinderen tegen te gaan en kinderen te helpen mee te doen aan maatschappelijke activiteiten. Deze maatregelen samen vormen de reductieregeling voor kinderen.
De gemeente kan aan een ouder een bijdrage in de kosten van kinderopvang geven als aanvulling op de kinderopvangtoeslag die wordt ontvangen van de Belastingdienst. Het totaal is niet meer dan de kosten van de kinderopvang.
De gemeente verrekent de uitgekeerde bedragen met de uiteindelijke bijdrage. Als deze hoger is dan het totale bedrag dat al is betaald, dan krijgt de inwoner nog een extra bedrag. Als de definitieve tegemoetkoming lager is dan het bedrag dat is uitbetaald, wordt het verschil van de ouder teruggevraagd.
De ondersteuning die de gemeente biedt is in principe ‘in natura’: de gemeente zorgt ervoor dat er ondersteuning wordt ingezet. Dat kan in de vorm van een dienst zijn (bijvoorbeeld jobcoaching), maar het is ook mogelijk dat er een product wordt gegeven (bijvoorbeeld een rolstoel). In bepaalde gevallen kan de ondersteuning in de vorm van geld worden gegeven (bijvoorbeeld een uitkering of inkomenstoeslag) of als een persoonsgebonden budget (pgb). In dit hoofdstuk zijn waar nodig de bijzondere voorwaarden geregeld.
Het vermogen in de eigen woning is per 1 januari 2015 in de Participatiewet (PW) geregeld in artikel 34 lid 2 sub d en artikel 50. Soortgelijke bepalingen zoals die stonden vermeld in het per 1 januari 2004 ingetrokken Besluit krediethypotheek ontbreken echter in de PW. Dit is overgelaten aan de gemeentelijke beleidsvrijheid.
Met betrekking tot het verlenen van bijstand onder verband van krediethypotheek c.q. pandrecht bezit de gemeenteraad geen regelgevende bevoegdheden. Om recht te doen aan de bedoelingen van de wetgever, is besloten tot het opnemen van deze paragraaf krediethypotheek.
De basis voor deze regels zijn artikelen 3 lid 6, 34 lid 2 onderdeel d, 37 lid 1, 48 lid 3 en artikel 50 lid 1 van de Participatiewet en de regels van de Algemene wet bestuursrecht.
Een krediethypotheek als zekerheidsstelling voor de terugbetaling van bijstand mag alleen worden verbonden aan het recht op algemene bijstand en niet bij bijzondere bijstand. Daarom zijn nadere regels opgesteld die duidelijkheid verschaffen over de situaties waarin overgegaan wordt tot zekerheidstelling, vaststellen van de waarde van de woning, samenloop met bijzondere bijstand, verkoop van de woning, rangwisseling hypotheken, hernieuwde instroom in de uitkering na eerdere bijstandsverlening met krediethypotheek e.d.
De gemeente maakt gebruik van de bevoegdheid tot het vestigen van een krediethypotheek zoals bedoeld in artikel 48, derde lid van de Participatiewet, wanneer bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt vanwege overwaarde in de eigen woning zoals bedoeld in artikel 50 van de Participatiewet.
Als de inwoner volgens de gemeente de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, maar niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.
8.1.6 Verkoop en/of vererving van de woning
Bij verkoop van de woning kan het college wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende dan wel wegens werkaanvaarding elders door belanghebbende, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek of pand voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het in het derde lid bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.
Bij verkoop van de woning tegen een prijs overeenkomstig de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering komt, voor zover de opbrengst daartoe toereikend is, aan belanghebbende in ieder geval het bedrag toe dat op grond van artikel 34 lid 2 Participatiewet bij de vaststelling van de geldlening op de waarde van de woning in mindering is gebracht.
9 Afspraken tussen inwoner en gemeente
9.1 Verplichtingen verbonden aan de wettelijke loonkostensubsidie
Naast de loonkostensubsidie kan de gemeente persoonlijke ondersteuning bij werk verstrekken voor een inwoner die zonder deze inwoner niet kan werken. Dit kan in de vorm van jobcoaching als dienst (in natura), of in de vorm van subsidie als de jobcoaching gegeven wordt door een andere werknemer of iemand van buiten de organisatie. Daarnaast kan de werkgever in aanmerking komen voor fiscale voordelen en voor de no-riskpolis van UWV (bij loonwaardemeting) en een aanpassing van de werkplek of andere voorzieningen.
9.2 Afspraken en verplichtingen over Inburgering
9.2.1 Boete niet verschijnen brede intake en meewerkplicht
Wanneer de inburgeringsplichtige na de waarschuwing niet verschijnt voor de brede intake of onvoldoende meewerkt aan de brede intake legt de gemeente hem een boete op. De gemeente stelt de inburgeringsplichtige in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen over het voornemen tot het opleggen van een boete. De gemeente volgt daarbij de procedure van artikel 5:50 Awb. In de boetebeschikking vermeldt de gemeente:
Wanneer de inburgeringsplichtige na de boete niet verschijnt voor de brede intake of onvoldoende meewerkt aan de brede intake legt de gemeente hem een boete op en voltooit de gemeente de brede intake in afwezigheid van de inburgeringsplichtige. De tweede en derde volzin van het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
9.2.3 Samenloop inburgeringsboete en maatregel Participatiewet
Als de gemeente voor dezelfde gedraging een boete op grond van de Wet inburgering 2021 kan opleggen en de bijstand op grond van artikel 18 of 18b Participatiewet kan verlagen, dan kiest de gemeente ervoor geen boete op te leggen en de bijstand te verlagen.
9.3 Beëindigen en terugvorderen voorziening
9.3.1 Herziening en terugvordering
De gemeente maakt in beginsel gebruik van de bevoegdheid het recht op uitkering te herzien of in te trekken op grond van artikel 54, derde lid tweede zin van de Participatiewet, dan wel artikel 17, derde lid tweede zin van de IOAW/IOAZ, wanneer geen sprake is van een wettelijke verplichte herziening of intrekking van het recht.
De gemeente maakt in beginsel gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering op grond van artikel 58, tweede lid, artikel 59 van de Participatiewet, artikel 60 van de Participatiewet, artikel 12 lid 2, sub c, artikel 39 en de artikelen 41 en 43 van het Bbz 2004, artikel 25, tweede en derde lid en artikel 26 van de IOAW/IOAZ.
De inwoner aan wie bijzondere bijstand is verstrekt in de vorm van een geldlening, is verplicht tot een maandelijkse aflossing, gedurende drie jaar. Als in die periode een inkomen op bijstandsniveau wordt ontvangen, is de aflossing 5% van de toepasselijke bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld. Bij een inkomen hoger dan de bijstandsnorm, bedraagt de maandelijkse aflossing maximaal het bedrag dat berekend kan worden met de rekenmodule beslagvrije voet.
9.3.4 De betalingsverplichting en de betalingsregeling
De omvang van de betalingsverplichting op basis van de aflossingsregeling, zoals bedoeld in het vorige lid wordt in beginsel vastgesteld op 5% van de toepasselijke bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld. Bij een inkomen hoger dan de bijstandsnorm, bedraagt de maandelijkse aflossing maximaal het bedrag dat berekend kan worden met de rekenmodule beslagvrije voet.
9.3.7 De betalingsverplichting en de betalingsregeling Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
De omvang van de betalingsverplichting op basis van de aflossingsregeling zoals bedoeld in het vorige lid wordt in beginsel vastgesteld op 5% van de toepasselijke bijstandsnorm. Bij een inkomen hoger dan de bijstandsnorm, bedraagt de maandelijkse aflossing maximaal het bedrag dat berekend kan worden met de rekenmodule beslagvrije voet.
De gemeente kan uit eigen beweging of op verzoek van belanghebbende, als er sprake is van gewijzigde omstandigheden, onderzoek doen naar de financiële omstandigheden van belanghebbende. Wanneer de omstandigheden daar aanleiding voor geven, kan als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd worden vastgesteld.
9.4 Kwijtschelding, afzien van verdere terugvordering en buiten invordering stellen
9.4.1 Kwijtschelding leenbijstand
De belanghebbende als bedoeld in artikel 9.3.3 van deze beleidsregels, komt in aanmerking voor kwijtschelding van het restant van de geldlening, als hij gedurende tenminste drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan. Dit houdt in dat hij in totaal 36 maandtermijnen heeft afgelost. Wanneer de belanghebbende geen of een onvolledige afloscapaciteit heeft (gehad), moet hij de gemiste maandtermijnen alsnog voldoen voordat de vijf-jarentermijn is verstreken.
9.4.3 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
9.4.4 Kwijtschelding bedrijfskapitaal
De gemeente kan besluiten tot kwijtschelding van bedrijfskapitaal, verleend op grond van artikel 14 Bbz 2004, in de volgende gevallen:
bij toepassing van artikel 43, tweede lid Bbz 2004 kan besloten worden de termijn van vijf jaar aflossen, voordat tot kwijtschelding overgegaan kan worden, met 5 jaar te verlengen, als er sprake is van verplichtingen aan bijvoorbeeld andere schulden. Na het voldoen aan de verplichtingen kan tot kwijtschelding worden overgegaan.
wanneer bedrijfskapitaal verstrekt is volgens de artikelen 22 of 26 Bbz 2004 en dit volgens artikel 3 Bbz 2004 niet “om niet” verstrekt kan worden, bedraagt de terugbetalingsperiode maximaal 10 jaar na beëindiging van de uitkering op grond van het Bbz 2004. De termijn kan na schriftelijk verzoek met maximaal 3 jaar worden verlengd. Na het voldoen van de afgesproken aflossingsbedragen kan het restant worden kwijtgescholden;
Wanneer in het eerste en/of tweede boekjaar volgende op het jaar van aanvraag, algemene bijstand is verstrekt op grond van het Bbz 2004, en blijkt dat het totale inkomen van belanghebbende in die jaren beneden de toepasselijke jaarnorm lag, dan kan de gemeente besluiten alsnog de verschuldigde rente of al betaalde rente (deels) kwijt te schelden of na te betalen.
Van de bevoegdheid tot verhaal kan gebruik worden gemaakt, zoals dit rechtstreeks uit paragraaf 6.5 van de Participatiewet voortvloeit. Hierbij wordt het te gelde maken van de onderhoudsplicht neergelegd bij de bijstandsgerechtigde.
9.5.1 Verplichtingen van de bijstandsgerechtigde
Wanneer de onderhoudsplichtige de door de rechtbank vastgestelde alimentatie niet, niet volledig of niet tijdig betaalt, wordt bij beschikking aan de bijstandsgerechtigde, op grond van artikel 55 Participatiewet de verplichting opgelegd, de alimentatie door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) te laten innen.
9.6 Kwijtschelding en buiten invordering stellen
De gemeente handelt voor de kwijtschelding van vorderingen overeenkomstig de artikelen 9.4.2 en 9.4.3 van deze beleidsregels.
9.7 Waarschuwing en verminderde verwijtbaarheid
In afwijking van het eerste lid wordt wel een boete opgelegd als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht gaat over het opzettelijk verstrekken van onjuiste informatie. Als er door het op tijd ontdekken geen sprake is van een benadelingsbedrag dan volgt geen waarschuwing maar legt de gemeente direct een boete op van € 150,-. Daarmee komt tot uitdrukking dat deze vorm van schending van de inlichtingenplicht zwaarder wordt aangerekend.
In dit hoofdstuk zijn de laatste bepalingen opgenomen. Hier wordt geregeld welke beleidsregels vervangen worden door deze beleidsregels en wanneer deze beleidsregels ingaan. Hier is ook opgenomen wat de officiële naam is van deze beleidsregels en dat de gemeente van deze beleidsregels kan afwijken als dit echt nodig is.
Awb: Algemene wet bestuursrecht.
Asielstatushouders: inburgeringsplichtigen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, Wet inburgering 2021.
Basishuur: het bedrag dat voor de vaststelling van het recht op huur-toeslag bij een inkomen op bijstandsniveau voor eigen rekening blijft.
BBZ: Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004.
Benadelingsbedrag: het benadelingsbedrag zoals gedefinieerd in artikel 18a, tweede lid van de WWB en artikel 20a, tweede lid van respectievelijk de IOAW en IOAZ.
Besluit taaltoets: het ‘Besluit taaltoets Participatiewet’.
Boete: de bestuurlijke boete, als genoemd in artikel 18a, eerste lid van de WWB en artikel 20a, eerste lid van respectievelijk de IOAW en IOAZ.
Bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.
BRP: Basisregistratie Personen.
COA: Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Olst-Wijhe.
Commerciële huur: het deel van de (reken)huur waarover geen huurtoeslag wordt toegekend en dat voor rekening van de huurder blijft, zoals bedoeld in artikel 16 van de Wet op de huurtoeslag
Drempelbedrag: een totaalbedrag aan giften van € 1.200, - dat in een kalenderjaar door een bijstandsgerechtigde of ontvanger van een minimaregeling wordt ontvangen.
Gezinsmigranten en overige migranten: inburgeringsplichtigen die verblijf hebben op grond van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met uitzondering van inburgeringsplichtigen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel b, Wet inburgering 2021.
Gift: een bijdrage of meerdere bijdragen met een onverplicht karakter als bedoeld in artikel 31 tweede lid, onderdeel m van de wet.
Huur: de netto huur per maand.
Inburgeringswetgeving: Wet inburgering 2021, Besluit inburgering 2021, Regeling inburgering 2021 en de op basis daarvan genomen besluiten van algemene strekking van de gemeente.
Inlichtingenplicht: de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW/IOAZ, en de verplichtingen zoals genoemd in artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur Uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, artikel 8.1.2. van de Jeugdwet, artikel 2.3.8. van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en hoofdstuk 9 van de Verordening sociaal domein Olst-Wijhe.
IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers.
IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
Kostendeler: als een inwoner met een bijstandsuitkering 21 jaar of ouder is én medebewoners heeft die in de kosten delen, is de kostendelersnorm van toepassing. Een kostendelende medebewoner is een persoon van ook 21 jaar of ouder die in dezelfde woning als de bijstandsgerechtigde woont.
Kostganger: degene tegen een financiële vergoeding op basis van een schriftelijke overeenkomst kost en inwoning heeft bij een ander. Het verschil tussen de huurder en de kostganger is dat de kostganger naast het woongenot in ieder geval ook de maaltijden op kosten van de verhuurder nuttigt;
lage woonlasten: woonlasten zoals omschreven in dit artikel, maar lager dan de basishuur;
Leerroute: de B1-route, de onderwijsroute of de Z-route.
MAP: Module Arbeidsmarkt en Participatie.
NAW: naam-, adres-, en woonplaats.
Netto huur: de overeengekomen huurprijs, na aftrek van de hierover te betalen lokale belasting en de servicekosten.
Onderhuur: situatie waarin een deel van de eigen of gehuurde zelf bewoonde woning ter bewoning aan een derde wordt verhuurd;
Participatiewet: de Participatiewet; de wet waarin de Wet werk en bijstand is opgegaan.
PIP: persoonlijk Plan Inburgering en Participatie.
Portal Inburgering: informatie Systeem Inburgering van DUO;
PVT: participatieverklaringstraject.
Referentieniveau: het fundamentele niveau (F1-niveau) taal en rekenen volgens de richtlijnen van de Rijksoverheid.
Trajectplan: een plan waarin wordt opgenomen welke voorziening, gelet op de mogelijkheden, capaciteiten en wensen van de belanghebbende het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid. Dit plan bevat tenminste een doelstelling, voorwaarden, bijdrage van belanghebbende en een tijdspad.
Tozo: Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers.
Uitkering(en): een inkomensvoorziening bedoeld voor de noodzakelijke kosten van het bestaan op grond van de Participatiewet, IOAW, IOAZ, Tozo of Bbz 2004.
Wajong: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
Wet educatie: de wet van 9 juli 2014 tot wijziging van onder meer de Wet participatiebudget en de Wet educatie en beroepsonderwijs over het invoeren van een specifieke uitkering educatie en het vervallen van de verplichte besteding van educatiemiddelen bij regionale opleidingscentra.
Wet Taaleis: de wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand om de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet (Wet Taaleis Participatiewet).
Wijziging bijstandsnorm: door een wijziging van de leefsituatie wordt ook de bijstandsnorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwden) aangepast.
Wmo 2015: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder k, van de Wet op de huurtoeslag en ook een woonwagen of woonschip als bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de PW;
WSF: Wet studiefinanciering 2000.
WTOS: Hoofdstuk 4 Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-133957.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.