Besluit tot eerste wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Someren 2020

De raad van de gemeente Someren;

 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 december 2023;

 

gelet op artikel 2.1.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

 

overwegende dat:

 

  • de indexering van het abonnementstarief per 1 januari 2024 noodzaakt tot aanpassing van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2020;

  • recente rechtspraak aanleiding geeft tot wijziging van de pgb-tarieven waarmee hulp via het sociale netwerk kan worden ingekocht;

  • er behoefte is aan actualisering van een aantal bepalingen van de verordening;

 

b e s l u i t :

 

de verordening maatschappelijke ondersteuning 2020 als volgt te wijzigen:

 

 

 

Algemene toelichting

Een aantal landelijke ontwikkelingen in regelgeving en rechtspraak noodzaken tot het aanpassen van de verordening, te weten de indexering van het abonnementstarief en de recente rechtspraak over het zogenoemde informele pgb-tarief. Deze wijzigingsronde wordt echter ook aangegrepen om een aantal artikelen te actualiseren of te verduidelijken.

 

Artikel I Beschermd wonen

Artikel 1.1, aanhef en onder e komt als volgt te luiden:

  • e.

    Beschermd thuis: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een inwoner afgestemd geheel van diensten en activiteiten in het kader van intensieve ambulante individuele (woon-) begeleiding. Bedoeld voor personen met langdurige psychiatrische, psychische of psychosociale problemen, of een combinatie daarvan met een verstandelijke beperking of gedragsstoornissen, die niet volledig in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving c.q. niet geheel zelfstandig kunnen wonen. Deze intensieve ambulante individuele begeleiding is gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen. De individuele begeleiding kan, indien nodig, aangevuld worden met een vorm van dagbesteding (begeleiding groep). Beschermd thuis kan in die zin zowel begeleiding groep als begeleiding individueel omvatten waarbij begeleiding groep altijd aanvullend is op begeleiding individueel en niet los van begeleiding individueel kan worden ingezet. De maatwerkvoorziening Beschermd thuis wordt ingezet bij de afschaling van beschermd wonen naar zelfstandig (begeleid) wonen of ter voorkoming van opname in een beschermd wonen voorziening (opschaling). Daartoe behoort eveneens, in geval van individuele begeleiding, het bieden van 24-uurs bereikbaarheid van de begeleiding en deels planbare en deels onplanbare begeleiding;

 

In de volgende artikelen wordt ‘begeleiding plus’ vervangen door ‘beschermd thuis’:

Artikel 1.1 onder e

Artikel 4.2 lid 5

Artikel 5.8

 

Na artikel 4.2 wordt een nieuw artikel 4.2a in gevoegd:

 

Artikel 4.2a

Het college verstrekt de voorzieningen opvang en beschermd wonen en beschermd thuis volgens het daartoe vastgesteld beleid van gemeente Helmond, de geldende verordening maatschappelijke ondersteuning en de daarop gebaseerde nadere regels en/of beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van deze gemeente.

 

Artikel 5.8 komt als volgt te luiden:

 

Artikel 5.8 Hoogte pgb voor beschermd wonen en beschermd thuis

Het pgb voor beschermd wonen en/of beschermd thuis wordt vastgesteld volgens het daartoe vastgesteld beleid van gemeente Helmond, de geldende verordening maatschappelijke ondersteuning en de daarop gebaseerde nadere regels en/of beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van deze gemeente.

 

Ter voorbereiding van de verdere decentralisatie van beschermd wonen (een landelijke ontwikkeling, waarbij de verantwoordelijkheid voor het bieden van beschermd wonen verschuift van de centrumgemeenten naar alle gemeenten) is er per 1 januari 2022 een dienstverleningsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen centrumgemeente Helmond en Peelgemeenten gesloten. Hierin zijn de afspraken vastgelegd ten aanzien van de uitvoering van de taken Beschermd wonen en Beschermd thuis. In de DVO is ook gedefinieerd wat wordt verstaan onder beschermd wonen en beschermd thuis (voorheen begeleiding plus). En deze begrippen en de bijbehorende definities worden ook gehanteerd bij de lopende voorbereiding van de inkoop van beschermd wonen en beschermd thuis. Het is van belang dat de terminologie in de verordening aansluit op deze ontwikkelingen.

De huidige verordening bevat nauwelijks bepalingen over de aard en omvang van de voorzieningen beschermd wonen en beschermd thuis. Dit is niet verwonderlijk, nu de toeleiding naar deze voorzieningen plaatsvindt via de toegang van gemeente Helmond. Dit gebeurt echter formeel uit naam van het college van onze eigen gemeente op basis van de verordening en het beleid van onze gemeente. Om te borgen dat deze verordening en dit beleid blijvend aansluit op het beleid van gemeente Helmond, is een verwijzingsbepaling toegevoegd voor zowel voorzieningen in natura als in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).

 

Artikel II Uitbreiding weigeringsgronden algemeen

Artikel 4.3 lid 1, onderdeel d komt als volgt te luiden:

 

  • d.

    Voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de persoon met beperkingen of problemen voorafgaand aan het moment van beschikken op de aanvraag heeft gemaakt, tenzij het college vooraf uitdrukkelijk schriftelijk toestemming heeft gegeven, of als er sprake was van een acute noodsituatie waardoor het voor de cliënt dringend noodzakelijk was de voorziening te treffen.

 

Voorwaarden en weigeringsgronden zijn vaak twee kanten van dezelfde medaille; het niet voldoen aan een voorwaarde komt in de verordening vaak terug als grond voor weigering. Er zijn echter ook specifieke weigeringsgronden die voorzien in specifieke situaties waarin het niet wenselijk wordt geacht een voorziening toe te kennen en waar de wet niet in voorziet. Het kan zijn dat de betreffende situatie maar sporadisch voorkomt, maar het ontbreken van een specifieke weigeringsgrond kan het lastig maken om de voorziening te weigeren. Bij deze actualisering is gebruik gemaakt van de modelverordening van Schulinck (een kennisorganisatie op het gebied van het sociaal domein), waarin een aantal aanvullende weigeringsgronden worden gehanteerd.

In het onderdeel d wordt geregeld in welke situatie met terugwerkende kracht een voorziening wordt toegekend. Op dit moment bepaalt de verordening nog dat het college ook een voorziening kan toekennen met terugwerkende kracht, als de noodzaak, adequaatheid en passendheid nog kan beoordelen. Nu komt het -gelukkig- vaak voor dat inwoners zelf een probleem oplossen zonder financiële) hulp van de gemeente. Het wordt niet (langer) wenselijk geacht dat een cliënt zich dan na korte of langere tijd alsnog tot de gemeente wendt, en de gemeente alsnog moet beoordelen of er noodzaak is om met terugwerkende kracht een voorziening toe te kennen. Uit de rechtspraak is de situatie bekend dat een inwoner een jaar na de verhuizing naar een adequate woning in aanmerking wilde komen voor een verhuiskostenvergoeding. Op grond van de (vergelijkbare) bepaling in de verordening was de betreffende gemeente volgens de rechtspraak verplicht om de noodzaak van de verhuizing alsnog te onderzoeken.

 

Aan artikel 4.3 lid 1 worden de volgende onderdelen toegevoegd:

 

  • j.

    als voor de problematiek die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

  • k.

    als deze niet hoofzakelijk op het individu is gericht.

 

Onderdeel j: Uit de wet blijkt niet dat andere wetten voorliggend zijn of dat de aanspraak op een andere wettelijke regeling kan leiden tot een afwijzing van de aanvraag op grond van de Wmo. Wel is in de wet geregeld dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, wordt afgestemd op andere wetten (artikel 2.3.5 lid 5 van de wet). Ook verstrekt het college alleen een maatwerkvoorziening als de cliënt niet op eigen kracht in staat is tot zelfredzaamheid en participatie of kan voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang (artikel 2.3.5. lid 3 en 4 van de wet).

Het te gelde maken van aanspraken op grond van andere wettelijke regelingen wordt bij het toepassen van deze verordening gezien als een vorm van eigen kracht. Vandaar dat in deze bepaling expliciet is geregeld dat het college geen maatwerkvoorziening toekent voor zover een andere wettelijke regeling in de ondersteuningsbehoefte kan voorzien.

Onderdeel k : De maatwerkvoorziening is gericht op een individuele cliënt. Voor het treffen van voorzieningen die gericht zijn op meerdere ingezetenen, zijn de algemene maatregelen en algemene voorzieningen geschikte instrumenten.

 

Artikel III Uitbreiding weigeringsgronden woonvoorziening

Na artikel 4.3 wordt een nieuw artikel ingevoegd:

 

Artikel 4.4 Weigeringsgronden woonvoorziening

 

1. Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

  • a.

    als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

  • b.

    ten behoeve van woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning. Er kan dan wel een voorziening voor verhuizing en inrichting worden verstrekt;

  • c.

    in gemeenschappelijke ruimten, met uitzondering van automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

  • d.

    als de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding was op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor de verhuizing is;

  • e.

    als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door het college;

  • f.

    als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden;

 

Onderdeel a: Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen of als de ondervonden problemen te wijten zijn aan achterstallig onderhoud of aan de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen. Een voorbeeld hiervan is een cliënt die gevoelig is voor temperatuurswisselingen die een zeer slecht geïsoleerde woning bewoont. Als de cliënt een beroep doet op een airconditioning vanuit de Wmo vanwege de hoogoplopende temperaturen in de zomer, dan zal ligt de sleutel tot oplossing niet bij de Wmo, maar in een betere isolatie van de woning.

Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als de cliënt goede pogingen heeft ondernomen om de gebreken door de verhuurder weg te laten nemen. Een uitzondering is ook mogelijk als er gelet op de gezondheidstoestand van de cliënt geen zicht is op opheffing van de gebreken binnen een redelijkerwijs aanvaardbaar tijdsbestek.

Onderdeel b: Op basis van deze bepaling hoeft het college geen woningen aan te passen aan de beperkingen van een tijdelijk verblijvende bewoner. Hierbij kan gedacht worden aan het verblijf in hotels/pensions, tweede woningen, vakantie en recreatiewoningen. Het categorisch uitsluiten van aanpassingen in woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning, is toegestaan volgens rechtbankuitspraken (ECLI:NL:RBARN:2008:BH0126 en ECLI:NL:RBROE:2010:BM6304).

Onderdeel c: Het college verstrekt geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, anders dan de in onderdeel genoemde voorzieningen. Omdat de gemeente wel verplicht is om de beperkingen van de cliënt te compenseren, kan er in de situaties waarin een voorziening in de gemeenschappelijke ruimte wordt geweigerd, wel een verhuiskostenvergoeding worden verstrekt.

Onderdeel d: Als er in de verlaten woning geen problemen bij de zelfredzaamheid werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men dus verhuisd naar een ongeschikte woning. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden. Er wordt een uitzondering gemaakt als er wel een belangrijke reden voor de verhuizing aanwezig is. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders. De beoordeling of sprake is van een belangrijke reden is afhankelijk van een weging van alle feiten en omstandigheden die van belang zijn. Er is volgens rechtspraak alleen sprake van een belangrijke reden die aanleiding vormt voor toewijzing van de voorziening als de cliënt geen in redelijkheid van hem te vragen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen. Bij de beoordeling of er sprake is van een belangrijke reden, is dus van belang of de cliënt mogelijkheden had om zelf voor een oplossing te zorgen.

Onderdeel e: Als een cliënt verhuist, moet hij zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die hier normaal gesproken aan voorafgaan, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract. Voor de toepassing van deze weigeringsgrond is het belangrijk dat de gemeente zicht heeft op de aangepaste of eenvoudig aan te passen woningvoorraad. Daarnaast moet de gemeente inwoners goed informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat sprake is van een verhuizing naar de voor de situatie van cliënt meest geschikte woning. Er is sprake van een omkering van de bewijslast indien cliënt verhuist vanuit een andere gemeente en zich niet vooraf tot het college heeft gewend om alternatieven te bespreken of om toestemming te vragen. Onder deze omstandigheden is het aan de cliënt om aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat er geen geschikte woning beschikbaar was.

Onderdeel f: Er worden geen voorzieningen verstrekt die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

 

Artikel IV Informeel pgb-tarief

De leden drie en vier van artikel 5.4 komen als volgt te luiden:

  • 3.

    De factor zoals genoemd in lid 1 is gebaseerd op het uurloon van de hoogste periodiek behorend bij de loonschaal van de functie hulp bij het huishouden in de CAO VVT, zoals deze voor de betreffende periode geldt, vermeerderd met de vakantiebijslag en tegenwaarde van de verlofuren.

  • 4.

    Minimaal eenmaal per jaar, per 1 januari, vindt aanpassing (indexatie) plaats van de factor zoals genoemd in de leden 1 en 3, uitgaande van de CAO VVT zoals die dan geldt.

 

De leden drie en vier van artikel 5.6 komen als volgt te luiden:

  • 3.

    De hoogte van het pgb-tarief voor begeleiding is gebaseerd op het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij FWG 30 van de voor de betreffende periode geldende CAO VVT, plus vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.

  • 4.

    Minimaal eenmaal per jaar, per 1 januari, vindt aanpassing (indexatie) plaats van het pgb-tarief, uitgaande van de alsdan vigerende CAO VVT.

 

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft twee uitspraken gedaan over het pgb-tarief als een cliënt met behulp van het pgb ondersteuning wil inkopen bij een persoon uit zijn sociale netwerk (CRvB 16-8-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1394 en CRvB 16-8-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1580). De CRvB heeft specifiek aangegeven hoe het tarief moet worden berekend: Het tarief moet minimaal overeen moet komen met de hoogste periodiek in de desbetreffende CAO, vermeerderd met vakantiebijslag en tegenwaarde van verlofuren.

Voor hulp bij huishouden (artikel 5.4) is dit de specifiek hiervoor in het leven geroepen salarisschaal hulp bij huishouden, voor begeleiding (artikel 5.6) is dit FWG30 uit de CAO VVT. Uit de uitspraak CRvB 25-07-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5446 blijkt dat bij de tegenwaarde van verlofuren uitgegaan moet worden van het vastgestelde aantal verlofuren uit de CAO VVT.

Het kan voorkomen dat de loonschalen in de CAO VVT ook gedurende een kalenderjaar wijzigen. De leden 4 van artikel 5.4 en artikel 5.6 gaan ervan uit dat ook gedurende het jaar de pgb-tarieven hierop worden aangepast.

 

Artikel V Pgb kortdurend verblijf

Artikel 5.7 komt als volgt te luiden:

 

Artikel 5.7 Hoogte pgb voor kortdurend verblijf

Het pgb voor kortdurend verblijf is bij professionele dienstverlening en particuliere inzet gelijk aan de stuksprijs per etmaal waarvoor het product wordt ingekocht bij gecontracteerde aanbieders.

 

Kortdurend verblijf (logeren) bestaat feitelijk uit een deel verblijf (inclusief maaltijden) en een deel begeleiding . In de huidige verordening wordt alleen voorzien in een pgb voor de component begeleiding. Vervolgens wordt daarin onderscheid gemaakt tussen professionele- en particuliere inzet. Het is wenselijk en praktisch om één tarief te hanteren dat voorziet in zowel de component verblijf als de component begeleiding, waarmee ook aangesloten wordt bij het gecontracteerde aanbod. Het aantal cliënten dat gebruik maakt van kortdurend verblijf is -ondanks diverse inspanningen om de voorziening meer bekendheid te geven- zeer beperkt. Het is -vanuit het belang om mantelzorgers te ontlasten- van belang dat hier meer gebruik van wordt gemaakt. Om die reden wordt in de verordening bepaald dat het pgb voor zowel de professionele- als de particuliere inzet wordt afgeleid van het tarief dat geldt voor gecontracteerde zorg.

 

Artikel VI Beheer pgb met behulp van bewindvoerder

Artikel 5.10 onderdeel d komt te vervallen.

 

De verordening bepaalt nu dat de cliënt het beheren van het persoonsgeboden budget niet mag overlaten aan een bewindvoerder of een persoon die werkzaam is bij of voor deze bewindvoerder. Dit is echter expliciet in de wet voorzien (artikel 2.3.6, tweede lid, onderdeel a, Wmo 2015 geeft aan dat de cliënt zijn pgb ook kan beheren met behulp van een wettelijk vertegenwoordiger. In de wetsgeschiedenis wordt hierbij ook expliciet de bewindvoerder genoemd). Uit CRvB 20-10-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2575 volgt wel dat de aanwezigheid van een bewindvoerder niet automatisch betekent dat deze ook behulpzaam is bij het beheer van het pgb. De gemeente mag dit verifiëren.

 

Artikel VII Hoogte financiële tegemoetkomingen bevoegdheid college

Het eerste lid van artikel 5.14 komen als volgt te luiden:

 

  • 1.

    Indien het college heeft beoordeeld dat cliënt geen recht heeft op een maatwerkvoorziening voor woningaanpassing vanwege toepassing van het primaat verhuizing, kan het college een tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten verstrekken ter hoogte van de werkelijke kosten tot maximaal een door het college vast te stellen bedrag. Het college kan toestaan dat de tegemoetkoming door de cliënt wordt benut voor een woningaanpassing, als het woonprobleem hiermee duurzaam wordt verholpen.

 

Lid vier, aanhef en onderdeel c, van artikel 5.14 komt als volgt te luiden:

 

  • 4.

    De beoordeling of cliënt kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning vindt in ieder geval plaats indien:

  • c.

    de kosten van een door het college te verstrekken bouwkundige of woontechnische woonvoorziening van de door de cliënt bewoonde woning meer bedragen dan een door het college te bepalen bedrag, en

 

Artikel 5.15, tweede lid, komt als volgt te luiden:

 

  • 2.

    Het college verstrekt de goedkoopst adequate voorziening waarmee één verblijfsruimte en het toilet kan worden gebruikt. Het college kan voor de voorziening een maximumbedrag vaststellen.

 

Artikel 5.16, lid 2 tot en met lid 5, komt als volgt te luiden:

 

Artikel 5.16 Tegemoetkoming voor vervoerskosten

  • 2.

    De hoogte van de tegemoetkoming als bedoeld in lid 1 wordt nader vastgesteld door het college.

  • 3.

    Indien de cliënt aangewezen is op vervoer uitsluitend per rolstoeltaxi, wordt, indien sprake is van een contra-indicatie voor gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer, een tegemoetkoming verstrekt tot een door het college te bepalen maximumbedrag per jaar.

  • 4.

    Indien de cliënt voor de korte en middellange afstanden gebruik kan maken van een scootmobiel of daar waar het echtelieden betreft die beiden een tegemoetkoming ontvangen, wordt de tegemoetkoming vastgesteld op 50% van de bedragen die krachtens de leden 2 en 3 zijn vastgesteld door het college.

  • 5.

    De client woonachtig in een Wlz-instelling of in een woonvorm daarmee vergelijkbaar, kan aanspraak maken op een tegemoetkoming welke 50% bedraagt van de bedragen die krachtens de leden 2 en 3 van dit artikel zijn vastgesteld door het college.

 

Artikel 5.17, tweede lid, komt als volgt te luiden:

 

  • 2.

    Het college verstrekt de goedkoopst adequate voorziening tot een door het college vast te stellen maximumbedrag.

 

In de genoemde artikelleden worden de bedragen van de financiële tegemoetkomingen verankerd. Het is van belang om de hoogte van bedragen periodiek te indexeren of te herzien. Het opnemen van concrete bedragen in de verordening bemoeilijkt dit. Daarom wordt de bevoegdheid tot het vaststellen van de hoogte van bedragen ondergebracht bij het college, zodat het college in een financieel besluit jaarlijks de hoogte van bedragen jaarlijks kan indexeren of herzien.

Zie voor wat betreft de toevoeging van de tweede zin aan artikel 5.14, eerste lid, de toelichting op artikel VIII hierna.

 

Artikel VIII

Artikel 6.2, tweede lid, komt al volgt te luiden:

 

  • 2.

    Voor maatwerkvoorzieningen en pgb’s bedraagt de hoogte van de bijdrage voor een of meerdere voorzieningen samen het bedrag genoemd in artikel 2.1.4a lid 4 Wmo 2015, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of het volgende lid van dit artikel geen bijdrage is verschuldigd.

 

Met ingang van 1 januari 2024 wordt het abonnementstarief (dat is de eigen bijdrage voor Wmo-maatwerkvoorzieningen) voor de eerste keer geïndexeerd. Daarmee stijgt het bedrag van € 19 naar € 20,60 per maand. Omdat het concrete bedrag van € 19 in de verordening wordt genoemd is aanpassing van artikel 6.2 noodzakelijk. Om die reden wordt thans rechtstreeks verwezen naar de wet zelf: In artikel 2.1.4a lid 4 is bepaald dat de hoogte van het abonnementstarief € 19 bedraagt. Krachtens het vijfde lid van dit artikel kan deze bijdrage bij Algemene maatregel van bestuur worden aangepast, zoals nu gaat gebeuren vanwege de indexering.

 

Artikel IX Wanneer geen eigen bijdrage

Artikel 6.2, derde lid, komt als volgt te luiden:

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid is geen abonnementstarief verschuldigd voor de voorziening collectief vraagafhankelijk vervoer.

 

  • In het huidige derde lid van artikel 6.2 zijn een aantal voorzieningen waarvoor een cliënt geen eigen bijdrage betaalt ter hoogte van het abonnementstarief. Om verschillende redenen wordt hier thans voorgesteld om alleen het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) hiervan uit te zonderen:

  • De vergoeding enkel voor instandhoudingskosten, zoals onderhoud, keuring en reparatie: Uit praktisch oogpunt zijn deze kosten uitgezonderd. Hoewel deze situatie nauwelijks voorkomt, valt niet in te zien waarom -betekenende- kosten uitgezonderd zouden worden.

  • De voorziening collectief vraagafhankelijk vervoer: het oude artikel wekt op dit punt verwarring; het CVV is wel uitgezonderd van het abonnementstarief, maar er is wel een bijdrage voor het gebruik verschuldigd. Dit wordt nu verduidelijkt.

  • De voorziening kortdurend verblijf: deze voorziening was uitgezonderd van het abonnementstarief om het belang hiervan te onderstrepen. Het belang om mantelzorgers te ontlasten via inzet van deze voorziening wordt onverminderd groot geacht. Maar niet langer valt in te zien dat cliënt hiervoor dan geen bijdrage verschuldigd zou zijn. Immers kunnen alle Wmo-voorzieningen in gelijke mate voor een cliënt van belang zijn om zelfredzaam te blijven of te kunnen participeren. Veeleer zal er voor worden gekozen om het voor zorgaanbieders (waaronder pgb-zorgaanbieders) aantrekkelijker te maken de voorziening aan te bieden, door verhoging van het tarief voor deze voorziening.

  • Een financiële tegemoetkoming: Dit is een maatwerkvoorziening, waarmee het mogelijk is om hiervoor een bijdrage te vragen ter hoogte van het abonnementstarief. Eerder is er nog niet voor gekozen. Thans valt echter niet in te zien, waarom juist voor de tegemoetkomingen geen bijdrage verschuldigd is, en voor andere Wmo maatwerkvoorzieningen wel.

Artikel X Bijdrage voor opvang

Artikel 6.2, zevende lid, komt als volgt te luiden:

  • 7.

    De bijdrage voor de maatwerkvoorziening opvang, dan wel het pgb voor deze voorziening, wordt vastgesteld en geïnd volgens het daartoe vastgesteld beleid van gemeente Helmond, de geldende verordening maatschappelijke ondersteuning en de daarop gebaseerde nadere regels en/of beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van deze gemeente.

 

Het oude artikellid bepaalt slechts dat de verschuldigde eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door de organisatie die de opvang organiseert (thans SMO). Hoewel de maatwerkvoorziening opvang als één van de centrumtaken door de gemeente Helmond wordt georganiseerd en betaald vanuit de centrumbudgetten, is het formeel het college van onze eigen gemeente die verantwoordelijk is voor de toekenning van deze maatwerkvoorziening conform de eigen verordening en het eigen beleid. Door opneming van het verwijzingsartikel wordt geborgd dat er een actueel kader is, dat wordt gevormd door de geldende verordening en het beleid van de gemeente Helmond.

 

Artikel XI Eigen bijdrage collectief vervoer

Artikel 6.2, vijfde lid, komt als volgt te luiden:

 

  • 5.

    Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van de maatwerkvoorziening collectief vervoer. Die bijdrage bestaat uit een opstaptarief per rit en een kilometertarief, afgeleid van het tarief voor regulier openbaar vervoer. Het opstaptarief en het kilometertarief kunnen ieder opvolgend kalenderjaar worden gewijzigd aan de hand van prijsindex voor het reguliere openbaar vervoer. Reist een cliënt meer dan 25 kilometer dan is cliënt vanaf 25 kilometer het commerciële kilometertarief verschuldigd.

     

    Het college kan nadere regels stellen m.b.t. de hoogte van de bijdrage.

 

De bepalingen rondom het verschuldigde tarief voor het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) zijn niet meer actueel, omdat hierin concrete bedragen worden genoemd. In het nieuwe artikel wordt dit vermeden en wordt verwezen naar de systematiek die bepalend is voor de hoogte van de eigen bijdrage voor het CVV: En dat is de OV-tariefsystematiek. De gedachte hierachter is dat Wmo-cliënten niet meer betalen voor hun regionaal vervoer, dan inwoners zonder beperkingen. Ze betalen slechts dat deel van de (veel hogere) kosten van het CVV dat als ‘algemeen gebruikelijk’ wordt gezien.

 

Artikel XII Ingangsdatum

De verordening treedt in werking de dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2024.

 

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Someren van 1 februari 2024,

de raadsgriffier,

H.M.L. van Soest

de voorzitter,

D. Blok

Naar boven