Gemeenteblad van Gooise Meren
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gooise Meren | Gemeenteblad 2023, 564829 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gooise Meren | Gemeenteblad 2023, 564829 | beleidsregel |
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van de gemeente Gooise Meren,
gehouden op 29 november 2023.
De griffier
Mevrouw drs. M.G. Knibbe
De voorzitter
drs. H.M.W. ter Heegde
Bijlage 1: Begrippenlijst en toelichting onder de Omgevingswet
Aandachtstoffen zijn opkomende verontreinigende stoffen waarvan in de gehele Europese Unie nog onvoldoende monitoringgegevens beschikbaar zijn voor een risicobeoordeling. Aandachtstoffen worden ook wel watchlist-stoffen genoemd.
Aangrenzend perceel en verspreiden baggerspecie
Het begrip ‘aangrenzend perceel’ wordt bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet gewijzigd.
Voor onderhoudsbaggerspecie (óók stedelijke baggerspecie) waarvan de kwaliteit voldoet aan de kwaliteitseisen uit tabel 3b van bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit 2022 én aan de interventiewaarden droge bodem geldt de ontvangstplicht. Om zorgen over de risico’s van het verspreiden van de baggerspecie weg te nemen, is bij de nieuwe normen nog beter rekening gehouden met ecologische risico’s en voedselveiligheid. Er worden dusdanige eisen aan de baggerkwaliteit gesteld, dat de bodemfuncties ten aanzien van duurzaam landbouwkundig gebruik en ecologie voldoende zijn gewaarborgd.
Voor de herkenbaarheid voor de omgeving (omwonenden; duidelijk waar bagger vandaan komt) wordt vanaf de exacte locatie van baggeren een afstandscriterium van 10 kilometer gehanteerd. De zorgplicht blijft te allen tijde van kracht.
In het kader van bodemverontreiniging het van nature in de bodem aanwezige gehalte aan verontreinigende stoffen. Voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet kwam de aanduiding 'Achtergrondwaarde bodem' voor in het Besluit bodemkwaliteit. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet is deze aanduiding in het Besluit bodemkwaliteit vervangen door de kwaliteitseis Landbouw/Natuur (voor grond) en algemeen toepasbaar (voor baggerspecie).
De Omgevingswet regelt activiteiten, maar een juridische definitie voor het woord activiteit is er niet. De Omgevingswet onderscheidt verschillende soorten activiteiten. In het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bouwwerken leefomgeving staan rijksregels voor activiteiten, zoals:
Decentrale overheden kunnen ook regels stellen aan activiteiten:
Begeleidend document bij een partij grond of baggerspecie dat bij de afgifte van een milieuverklaring bodemkwaliteit is verstrekt als dit volgens Regeling bodemkwaliteit 2022 verplicht is. Het doel van de afleverbon is om de relatie tussen de partij en de milieuverklaring bodemkwaliteit te leggen.
Materiaal dat is vrijgekomen uit de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam en dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature worden aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter. Dit staat in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit.
Besluit en Regeling bodemkwaliteit 2022
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) en de Regeling bodemkwaliteit 2022 (Rbk 2022) stellen regels aan kwaliteitsborging bij bodembeheer, de milieuverklaringen bodemkwaliteit en regels voor het verhandelen van bouwstoffen. De regels hebben te maken met de milieubelastende activiteiten toepassen van bouwstoffen en toepassen van grond of baggerspecie uit het Besluit activiteiten leefomgeving. Lees meer over het Besluit en de regeling bodemkwaliteit 2022.
In de meeste situaties is bij het hergebruik/toepassen van grond op of in de landbodem, de activiteit bouwen en de activiteit ruimtelijke planvorming de gemeente voor haar eigen grondgebied het bevoegd gezag.
Op een saneringslocatie is de gemeente bevoegd gezag. Onder de (voormalige) Wet bodembescherming is dat de provincie Noord-Holland. Uitzondering hierop vormen de locaties die vallen onder het overgangsrecht van de (toekomstige) Omgevingswet waaronder (beschikte spoedlocaties, locaties met ingediende (deel)saneringsplannen en locaties met een maximaal 12 maanden oude ingediende BUS-melding). Voor deze locatie blijft de provincie Noord-Holland bevoegd gezag.
Voor historische grondwaterverontreinigingen zijn het rijk, de provincies, waterschappen én gemeenten bevoegd gezag. De provincies hebben voor haar grondgebied hier een coördinerende en regisserende rol.
Bij een nieuwe verontreiniging (veroorzaakt op of na 1 januari 1987) door een omgevingsvergunningplichtige milieubelastende activiteit, toetst de vergunningsverlener van de desbetreffende milieubelastende activiteit of zijzelf dan wel de provincie als het bevoegd gezag optreedt.
Voor de activiteit bouwen en de activiteit ruimtelijke planvorming binnen de (toekomstige) Omgevingswet, de (voormalige) Wet ruimtelijke ordening en de (voormalige) Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is de gemeente voor haar eigen grondgebied het bevoegd gezag.
Voor milieubelastende activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) is de gemeente bevoegd gezag. Er zijn hierop enkele uitzonderingen:
Als een provincie of minister een omgevingsvergunning voor een bepaalde activiteit heeft verleend, dan is deze ook bevoegd gezag voor handhaving van de Bal-voorschriften voor die activiteit. Zie artikel 2.9 Bal en artikel 18.2 lid 1 Omgevingswet. Zo is de provincie bevoegd gezag voor de Bal-voorschriften voor complexe bedrijven. Een aandachtspunt bij complexe bedrijven is dat ook activiteiten onder de vergunning kunnen vallen die normaliter niet zelfstandig vergunningplichtig zijn. Dit is bijvoorbeeld vaak het geval bij functioneel ondersteunende activiteiten. Ook als het complexe bedrijf een IPPC-installatie is, vallen veel extra activiteiten onder de vergunning.
In de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet is het begrip bodem als volgt gedefinieerd:
“Vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen.”
Tot de bodem behoort ten eerste het buitenste vaste deel van de aarde. Daarbij moet zo diep worden gegaan als de beïnvloeding van menselijke activiteiten in die bodem. Dit omvat zowel de organische als de minerale bestanddelen.
Ten tweede behoren ook de vloeibare delen tot de bodem. De vloeibare delen van de bodem zijn het water en de zich daarin bevindende stoffen.
In de zone waarin bodem door water is verzadigd, wordt gesproken van grondwater. Grondwater maakt dus ook onderdeel uit van de bodem.
Tot slot bestaat de bodem uit gasvormige bestanddelen. Deze gasvormige bestanddelen bestaan uit verschillende bodemgassen, zoals zuurstof, stikstof en methaan.
Gebied dat is aangewezen bij ministeriële regeling in het omgevingsplan of in de waterschapsverordening op grond van artikel 5.89o of 6.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. De aanwijzing van een bodembeheergebied is nodig als de gemeente of de waterkwaliteitsbeheerder via maatwerk soepelere kwaliteitseisen wil opnemen in het omgevingsplan of de waterschapsverordening. Zie: aanwijzing bodembeheergebied (instructieregel omgevingsplan).
Kaart waarop de verschillende bodemfuncties zijn aangegeven, waarbij het bodemgebruik is ingedeeld in de klassen ‘Industrie’, ‘Wonen’ en ‘Landbouw/natuur’ (artikel 5.89p van het Besluit bodemkwaliteit leefomgeving (artikel 1 Besluit bodemkwaliteit)). Zie: Indeling van de landbodem in de bodemfunctieklassenkaart. Onder het (voormalige) Besluit bodemkwaliteit is de functieklasse ‘Landbouw/natuur’ soms aangegeven als ‘Overig’.
De bodemfunctie bepaalt samen met de bodemkwaliteitsklasse van de ontvangende landbodem de kwaliteitseis voor het toepassen van grond of baggerspecie op de landbodem. Zie: Kwaliteitseisen toepassen grond of baggerspecie op de landbodem.
De bodemfunctieklasse bepaalt ook de terugsaneerwaarde bij de saneringsaanpak verwijderen van een verontreiniging bij saneren van de bodem (artikel 4.1242 van het Besluit activiteiten leefomgeving).
Een gebouw, of een gedeelte daarvan, een woonschip of een woonwagen als bedoeld in artikel 5.89g van het Besluit kwaliteit leefomgeving waar personen meer dan twee uur per dag aaneengesloten aanwezig zijn. Een uitbreiding of wijziging van een bestaand gebouw of een bijbehorend bouwwerk tot 50 m2 valt niet onder het begrip bodemgevoelig gebouw.
Een locatie als bedoeld in artikel 5.89h van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Een bodemgevoelige locatie is in ieder geval een locatie waarop een bodemgevoelig gebouw is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Tot een bodemgevoelige locatie hoort ook een (aaneengesloten) tuin of terrein grenzend aan een bodemgevoelig gebouw. De gemeente kan de definitie die in de instructieregel (zie par. 5.1.4.5.1 Bkl) is opgenomen niet wijzigen. De gemeente kan in het omgevingsplan andere locaties aanwijzen als bodemgevoelige locatie, zoals kinderspeelplaatsen of moestuinen en stadslandbouw.
Kaart als bedoeld in artikel 25c, derde lid van het Besluit bodemkwaliteit (artikel 1). De bodemkwaliteitskaart vormt de basis voor het vastleggen van de kwaliteitseisen die gelden op een locatie. In sommige gevallen kan de bodemkwaliteitskaart ook gebruikt worden als milieuverklaring bodemkwaliteit. Zie: Milieuverklaring op grond van een (water)bodemkwaliteitskaart.
Onder de (toekomstige) Omgevingswet is geen sprake (meer) van boven – en ondergrond zoals gebruikt is onder de (voormalige) Wet bodembescherming en het (voormalige) Besluit bodemkwaliteit. Onder de (toekomstige) Omgevingswet wordt gesproken over bodemlagen; bijvoorbeeld:
Materiaal dat is bestemd om te worden toegepast, waarin de totaalgehalten aan silicium, calcium en aluminium tezamen meer dan 10 gewichtsprocent van dat materiaal bedragen, met uitzondering van vlakglas, metallisch aluminium, grond of baggerspecie. Dit staat in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit. Zie: Inhoudelijke regels toepassen bouwstoffen en Handelingen met bouwstoffen.
De term ‘bruidsschat’ wordt gebruikt voor de regels die het Rijk als onderdeel van het Invoeringsbesluit Omgevingswet automatisch toevoegt aan elk omgevingsplan en aan elke waterschapsverordening.
In de bruidsschat staan onderwerpen waarvoor het Rijk geen direct werkende regels heeft gemaakt. Het is een bijzondere vorm van overgangsrecht. De bruidsschat is onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan.
De regels over activiteiten die gevolgen (kunnen) hebben voor de fysieke leefomgeving, kunnen in verschillende besluiten staan. Namelijk in het omgevingsplan, de waterschapsverordening, de omgevingsverordening en in algemene maatregelen van bestuur van het Rijk. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om regels over aanlegactiviteiten, bouwactiviteiten of sloopactiviteiten. Of regels over het uitvoeren van bedrijfsmatige of beheersmatige activiteiten.
Het initiatief voor deze activiteiten ligt meestal bij burgers en bedrijven, maar soms ook bij overheden zelf. Bijvoorbeeld een weg aanleggen, een zuiveringtechnisch werk bouwen of een gemeentelijke jachthaven realiseren.
Ook bij het stellen van regels over activiteiten is decentrale beleidsruimte het uitgangspunt. Het wel of niet stellen van regels is in beginsel een keuze van decentrale overheden. Zo kiezen veel gemeenten ervoor om regels te stellen ter bescherming van bomen en houtopstanden. Ook stellen ze bijvoorbeeld vaak regels aan het maken van een inrit of uitweg of het aanbrengen van handelsreclame op of aan een onroerende zaak. Waterschappen stellen bijvoorbeeld regels over het lozen en onttrekken van water.
Een bron van verontreiniging die niet op één bepaalde plek zijn oorsprong heeft, maar over een groter gebied plaatsvindt, zoals verontreinigingen afkomstig uit de landbouw en het verkeer die via neerslag het grond- en oppervlaktewater bereiken.
Werkzaamheden die te maken hebben met bodem(beheer) en waarvoor het Besluit bodemkwaliteit voorschrijft dat deze verplicht onder erkenning moeten plaatsvinden.
Zie: Overzicht werkzaamheden bodemkwaliteit met verplichte erkenning.
Beschikking op grond van artikel 9, lid 1, van het Besluit bodemkwaliteit waarbij is vastgesteld dat een persoon of instelling voor een bodemwerkzaamheid voldoet aan de bij of krachtens dat besluit geldende voorwaarden voor het verkrijgen van een erkenning (artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit).
Dit betekent dat de persoon of instelling deze werkzaamheid mag uitvoeren. De verplichting om onder erkenning bepaalde werkzaamheden uit te voeren, staat ook wel bekend als de erkenningsregeling kwalibo.
Toepassen van grond of baggerspecie is alleen toegestaan in een functionele toepassing. Dit kunnen zowel functionele toepassingen zijn in een werk1 of functionele toepassingen die geen werk zijn. Deze functionele toepassingen staan respectievelijk in het tweede en derde lid van artikel 4.1269 van het Bal. Het is een limitatieve opsomming. Het toepassen van grond of baggerspecie betreft niet alleen de aanleg van de functionele toepassing maar ook de instandhouding, het herstel, de verandering en de uitbreiding daarvan.
Functionele toepassingen in een werk
Functionele toepassingen zijn het aanleggen, in stand houden, herstellen, veranderen of uitbreiden van de volgende werken:
Functionele toepassingen die geen werk zijn
De volgende toepassingen zijn ook functioneel, maar zijn geen werk:
Verspreiding van baggerspecie, met inbegrip van verspreiding in een weilanddepot, uit een oppervlaktewaterlichaam dat behoort tot de regionale wateren. De baggerspecie is hier terechtgekomen door afspoeling en afkalving van materiaal van gronden die liggen aan of in het oppervlaktewaterlichaam en past men toe:
Verspreiding van baggerspecie binnen uiterwaarden, gorzen, slikken, stranden of platen. De baggerspecie is dan afkomstig uit een watergang die ligt in tot een oppervlaktewaterlichaam behorende uiterwaarden, gorzen, slikken, stranden of platen. De baggerspecie past men toe voor het herstellen of verbeteren van de bodemgesteldheid van die gronden.
Een initiatiefnemer moet grondstoffen zuinig gebruiken. En afvalstoffen moet een initiatiefnemer doelmatig beheren. Daarom mag hij of zij grond of baggerspecie alleen in hoeveelheden toepassen die noodzakelijk zijn voor het voltooien van de functionele toepassing. En noodzakelijk betekent dan in de zin van gangbare civieltechnische, bouwtechnische, milieuhygiënische, ecologische of esthetische maatstaven. Meer toepassen dan nodig is, is niet toegestaan.
De term gebouw is in het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Besluit bouwwerken leefomgeving gedefinieerd als: bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Grondverzet zonder saneringsdoelstelling.
Wie gaat graven in de bodem, heeft onder de (toekomstige) Omgevingswet te maken met een melding- of informatieplicht. De verplichten verschillen per type activiteit. In een stroomschema graven is voor zowel de initiatiefnemer als de toezichthouder en bevoegd gezag overzichtelijke gemaakt welke regels er gelden. Het stroomschema moet van boven naar beneden worden doorlopen.
Vast materiaal dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 mm. Het organische stof moet in een verhouding en met een structuur zijn zoals deze in de bodem van nature wordt aangetroffen. Dit geldt ook voor van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 mm, met uitzondering van baggerspecie (artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit).
In de Omgevingswet is voor de definitie van grondwater aangesloten bij de definitie uit de Europese waterrichtlijnen:
“Water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met de bodem of ondergrond staat.”
De definitie van grondwater sluit beter aan bij de manier waarop de (toekomstige) Omgevingswet het begrip gebruikt, en hoe de Omgevingswet de waterbeheertaken beschrijft.
Alleen het water dat zich in de verzadigde zone bevindt is grondwater. Daarop richten zich dan ook de grondwaterdoelstellingen van de Kaderrichtlijn Water en de Grondwaterrichtlijn. Ten opzichte van de Waterwet is dit een wijziging. In de Waterwet valt 'al het in de bodem aanwezige water’ onder het begrip grondwater. Terwijl in de Kaderrichtlijn Water het ‘aan de grond hangende bodemvocht in de onverzadigde zone’ nadrukkelijk buiten het begrip grondwater is gelaten.
Grootschalige toepassing grond en baggerspecie
Het toepassen van grote hoeveelheden grond en baggerspecie (meer dan 5000 kuub). Voorbeelden van grootschalige toepassingen zijn het toepassen van grond en baggerspecie in bouw- en wegconstructies, in terpen of in diepe plassen (zandwinputten). Zie: Kwaliteitseisen grootschalige toepassing grond en baggerspecie.
Een instructieregel is een algemene regel waarmee een bestuursorgaan aan een ander bestuursorgaan aangeeft hoe dat orgaan een taak of bevoegdheid moet uitoefenen. Instructieregels gaan over de inhoud, toelichting of motivering van een instrument dat een bestuursorgaan op grond van de Omgevingswet kan inzetten. Lees meer over instructieregels.
Interventiewaarde bodemkwaliteit
Waarde die aangeeft dat bij overschrijding sprake is van significante risico's voor mens, plant of dier (bijlage I van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)). De interventiewaarden bodemkwaliteit staan in bijlage IIA van het Bal. Deze waarden bepalen onder andere het onderscheid tussen de activiteiten graven in de bodem met een kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarden bodemkwaliteit en graven in de bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarden bodemkwaliteit.
Kwalibo; kwaliteit van de uitvoering van een werkzaamheid
Kwalibo staat voor kwaliteitsborging in het bodembeheer. Hiermee stelt het Besluit bodemkwaliteit kwaliteits- en integriteitseisen aan werkzaamheden in het bodembeheer, waaronder een erkenningsplicht voor bepaalde werkzaamheden. Kwalibo vergroot de kwaliteit en de betrouwbaarheid van het werk van intermediairs (certificerende instellingen, certificaathouders, producten en diensten.).
Bepaalde werkzaamheden mogen alleen uitgevoerd worden door gecertificeerde en/of geaccrediteerde personen en bedrijven, die ook erkend moeten zijn. Daarnaast mag het bevoegd gezag alleen aanvragen voor een vergunning of een melding in behandeling nemen wanneer de bodemgegevens afkomstig zijn van erkende bedrijven. En als ze zijn uitgevoerd volgens de daarvoor geldende documenten.
In normdocumenten staan de werkzaamheden waarop kwalibo van toepassing is. Normdocumenten zijn protocollen en beoordelingsrichtlijnen. Gecertificeerde en/of geaccrediteerde bedrijven moeten een kwaliteitssysteem hebben. Controle vindt plaats door certificerende instellingen en/of een accreditatie-instantie. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is bevoegd gezag. Zij kan handhavend optreden tegen organisaties die zonder erkenning werkzaamheden verrichten of niet volgens normdocumenten werken.
Het onderdeel Kwalibo van het Besluit bodemkwaliteit valt niet onder de Omgevingswet, maar onder de Wet milieubeheer. Hetzelfde geldt voor de normdocumenten in bijlage C van de Regeling bodemkwaliteit 2022. Het principe van gelijkwaardigheid van de Omgevingswet werkt dus niet door in het Besluit bodemkwaliteit. Het is daarom niet mogelijk om, onder het principe van gelijkwaardigheid van de Omgevingswet, de aangewezen werkzaamheden toch zonder erkenning uit te voeren.
Klasse waarin grond, baggerspecie, landbodem of waterbodem op grond van artikel 25d van het Besluit bodemkwaliteit ingedeeld kan worden op basis van milieuhygiënische kwaliteitseisen. De kwaliteitsklassen komen bij diverse milieubelastende activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving voor, waaronder bij het toepassen van grond of baggerspecie.
De kwaliteitseisen die de bovengrens vormen voor een kwaliteitsklasse staan in bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit 2022. Zie: Kwaliteits- en bodemfunctieklassen bij activiteiten op of in de bodem.
Kwaliteitsklassen voor landbodem en grond
De normen van de kwaliteitseisen staan in tabel 1 van bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit 2022. Deze kwaliteitseisen bepalen in welke kwaliteitsklasse de landbodem of de grond valt. Voor sommige stoffen zijn de kwaliteitseisen soms getalsmatig hetzelfde. Bijvoorbeeld voor de meeste metalen is de kwaliteitseis 'Industrie' gelijk aan de Interventiewaarde bodemkwaliteit. Dan is er geen kwaliteitsklasse ‘matig verontreinigd’ mogelijk op basis van deze metalen. Hetzelfde geldt voor minerale olie, waarbij de kwaliteitseis 'Landbouw/natuur' en de kwaliteitseis 'Wonen' hetzelfde zijn. Er is dan geen kwaliteitsklasse 'Wonen' op basis van minerale olie mogelijk.
Er bestaat geen duidelijke begrenzing van de leefomgeving. De Omgevingswet noemt fysieke leefomgeving (artikel 1.2, lid 1). Deze bestaat in ieder geval uit:
Aanpassen van de kwaliteitseisen kan via maatwerk (maatwerkregels of maatwerkvoorschriften). Daarvoor gelden wel een aantal voorwaarden. Welke voorwaarden en mogelijkheden gelden, hangt af van de milieubelastende activiteit. Voor het afleiden en onderbouwen van andere kwaliteitseisen via maatwerkregels, kan het bevoegd gezag de RisicotoolboxBodem van het RIVM gebruiken. In de volgende figuren staan de verschillende mogelijkheden voor maatwerk.
Het is niet mogelijk om met een maatwerkregel de interventiewaarde bodemkwaliteit aan te passen bij de milieubelastende activiteiten graven in de bodem. Deze waarde bepaalt het toepassingsbereik van de activiteit, of welke milieubelastende activiteit van toepassing is. Namelijk: graven met een kwaliteit boven Interventiewaarde bodemkwaliteit? Of met een kwaliteit gelijk of kleiner dan interventiewaarde bodemkwaliteit?
Het opslaan van matig of sterk verontreinigde grond is vergunningplichtig. Dit is onderdeel van het toepassingsbereik. Daarop is geen maatwerk mogelijk.
Het opslaan van sterk verontreinigde baggerspecie is vergunningplichtig. Dit is onderdeel van het toepassingsbereik. Daarop is geen maatwerk mogelijk.
Voor het toepassen van grond, bagger, mijnsteen of vermengde mijnsteen zijn de mogelijkheden voor maatwerk groter. Het is namelijk ook mogelijk om sterk verontreinigde grond, bagger of mijnsteen toe te passen. Hier gelden wel aanvullende voorwaarden voor. Deze staan in artikel 4.1273 en 4.1289 van het Bal. Voor de kwaliteitseisen bij de standaard saneringsaanpak 'afdekken' bij het saneren van de bodem geldt dezelfde ruimte voor maatwerk als voor toepassen.
Een maatwerkregel is een algemene regel van een gemeente, waterschap of provincie die afwijkend of aanvullend is op een algemene regel van het Rijk of een provincie (artikel 4.6 Omgevingswet). Lees meer over de maatwerkregel.
Onder de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit werd dit aangeduid als ‘bodembedreigende activiteiten’.
Een milieubelastende activiteit is een activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken. Een wateronttrekkingsactiviteit en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of zuiveringtechnisch werk zijn geen milieubelastende activiteiten in de zin van de Omgevingswet.
Lees meer over het begrip milieubelastende activiteit.
Milieuverklaring bodemkwaliteit en afleverbon
Schriftelijke verklaring over de milieuhygiënische kwaliteit van een partij bouwstof, grond, baggerspecie, mijnsteen of vermengde mijnsteen of de (water)bodem, die is afgegeven op grond van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk). De verklaring is bedoeld om als wettig bewijsmiddel te dienen dat aan de kwaliteitseisen is voldaan, behalve als sprake is van bewijs van onjuistheid of onvolledigheid. In het Bbk staan in hoofdstuk 2A regels voor de afgifte van milieuverklaringen bodemkwaliteit.
De uitwerking van deze regels staat in de Regeling bodemkwaliteit 2022. Zie: Milieuverklaring bodemkwaliteit.
Een niet-vormgegeven bouwstof is een bouwstof waarvan de kleinste eenheid een volume heeft van minder dan 50 cm3 of bouwstoffen die onder normale omstandigheden niet duurzaam vormvast zijn. Voorbeelden zijn assen en granulaten. Zie: Inhoudelijke regels toepassen bouwstoffen en Handelingen met bouwstoffen.
Het omgevingsplan vervangt de huidige bestemmingsplannen en bevat alle regels over de fysieke leefomgeving die de gemeente stelt binnen haar grondgebied. Per gemeente is er 1 omgevingsplan. Lees meer over het omgevingsplan.
Het nieuwe deel van het omgevingsplan is het deel dat na inwerkingtreding van de Omgevingswet is vastgesteld 'met het oog op de doelen van de wet' (artikel 2.1 lid 1 Omgevingswet). Dit deel van het omgevingsplan voldoet aan de instructieregels en digitale standaarden. Lees meer over de overgangsfase van het omgevingsplan.
Het tijdelijk deel van het omgevingsplan is het omgevingsplan dat bij inwerkingtreding van de Omgevingswet aanwezig is op grond van het overgangsrecht. Het betreft hier de bestaande planologische regels, zoals bijvoorbeeld bestemmingsplannen en gemeentelijke verordeningen. Daarnaast gaat het om de regels uit de bruidsschat. Lees meer over het tijdelijk deel omgevingsplan.
Een ongewoon voorval is een gebeurtenis die voldoet aan de volgende criteria:
Lees meer over een Ongewoon voorval onder de Omgevingswet.
Een hoeveelheid bouwstoffen met een vergelijkbare aard en samenstelling en die dezelfde herkomst of producent hebben en als eenheid worden verhandeld of toegepast (artikel 1, Besluit bodemkwaliteit). Zie: Inhoudelijke regels toepassen bouwstoffen en Handelingen met bouwstoffen.
Een hoeveelheid grond, baggerspecie, mijnsteen of vermengde mijnsteen is een partij als dat materiaal een vergelijkbare aard en samenstelling heeft en een eenheid vormt, die is ontstaan door:
De definitie van partij staat in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit. Lees meer op pagina Definitie van een partij grond of baggerspecie.
Het beheren, beperken of ongedaan maken van een verontreiniging in de grond, de waterbodem of het grondwater.
De saneringsplicht is onder de (toekomstige) Omgevingswet afhankelijk van de locatieontwikkeling.
Onder de Wet bodembescherming beschikte locaties en saneringen in uitvoering vallen onder het overgangsrecht Omgevingswet.
Tarragrond is aanhangende grond die vrijkomt bij het behandelen van gewassen na de oogst. Dit staat in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit. Tarragrond heet ook wel spoelgrond of zeefgrond, en kent zowel droge als natte verschijningsvormen. Er gelden specifieke bepalingen voor het toepassen van tarragrond op of in de bodem.
Het uitnemen van grond uit de bodem, waarna die grond weer wordt teruggebracht op of in de bodem, onder dezelfde omstandigheden en zonder te zijn bewerkt (bijlage I van het Bal). Lees meer op pagina Tijdelijk uitnemen van grond of baggerspecie.
Een locatie waar na inwerkingtreding van de Omgevingswet een historische bodemverontreiniging (ontstaan vóór 1 januari 1987) wordt vastgesteld en de veroorzaker niet bekend is (afdeling 19.2a Omgevingswet). Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente waarin een dergelijke bodemverontreiniging wordt aangetroffen kan tijdelijke beschermingsmaatregelen - met inbegrip van onderzoek naar de toestand van de bodem - verplichten aan de eigenaar van het stuk grond. De tijdelijke beschermingsmaatregelen hebben betrekking op onaanvaardbare risico's voor de gezondheid als gevolg van de blootstelling. Het kan in de praktijk gaan om bijvoorbeeld het plaatsen van hekken zodat spelende kinderen of passanten een terrein niet betreden. De toevalsvondst-regeling houdt geen saneringsplicht in en ook het toetsingskader is aanzienlijk beperkter dan de Wet bodembescherming. Nadelige gevolgen voor mens (anders dan onaanvaardbare risico's), de ecologie en de mogelijke verspreidingsrisico's naar het grondwater zijn in het kader van de toevalsvondst namelijk geen beoordelingscriteria.
In de Omgevingsvisie (de beleidsuitgangspunten) en in het omgevingsplan of het Omgevingsprogramma (het regulerend instrumentarium) moet worden aangeven welke eisen worden gesteld aan de bodemkwaliteit binnen de grenzen van het beheergebied. Het omgevingsplan zal dan ook bepalend zijn voor de wijze waarop met dergelijke historische verontreinigingen moet worden omgegaan en of er een saneringsplicht geldt.
Vrijgekomen baggerspecie toepassen. De baggerspecie die op ongewenste plaatsen is gesedimenteerd, elders weer terugbrengen in het watersysteem of op aangrenzende gronden van de landbodem. De sedimentbalans wordt zo hersteld.
De zorgplicht in de Omgevingswet geldt voor overheden, bedrijven en burgers. De wet kent een algemene zorgplicht, een algemeen verbod en een specifieke zorgplicht.
De algemene zorgplicht houdt in dat zowel overheden, bedrijven als burgers verantwoordelijk zijn voor een veilige en gezonde fysieke leefomgeving.
Het algemeen verbod houdt in dat het verboden is een activiteit te verrichten of na te laten als daardoor aanzienlijke nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving (dreigen te) ontstaan.
Een specifieke zorgplicht is toegespitst op specifieke activiteiten voor concreet genoemde belangen. Zoals het regelmatig legen van een lekbak.
Lees meer over het begrip zorgplicht in de Omgevingswet.
Bijlage 2: Transponeringstabel grondstromenbeleid gemeente Gooise Meren onder de Omgevingswet
Omzetting (beleids)regels nota bodembeheer én tijdelijk deel gemeentelijk Omgevingsplan in definitief gemeentelijk omgevingsplan |
|||||||
Wet bodembescherming (oud) artikel 12a, lid 5. Besluit bodemkwaliteit (oud) artikel 55. |
Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) Artikel 5.89p Bkl (indeling landbodem in bodemfunctieklassen). Van rechtswege wordt dit juridische gezien ‘gelijkgesteld’ aan het tijdelijk deel van het gemeentelijke omgevingsplan ex art. 22.1, Omgevingswet (hierna: Ow). |
Via een wijzigingsprocedure opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
|||||
Hoofdstuk 2, bijlage 3 en kaartbijlage N2 t/m N4 nota bodembeheer Bodemkwaliteitskaart gemeente Gooise Meren Bestuurlijk vastgestelde bodemkwaliteitskaart zware metalen, PAK, PCB, minerale olie en PFAS-verbindingen nog geldig t/m 20 april 2027. |
Regeling bodemkwaliteit (oud) artikel 4.3.5. |
Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal) Paragraaf 4.124 (regels bij het stellen van maatwerkregels). Artikel 4.1265 Bal (toepassingsbereik). Artikel 5.89o Bkl (aanwijzing bodembeheergebieden). Artikel 6.3 Bkl (aanwijzing bodembeheergebieden). Van rechtswege wordt dit juridische gezien ‘gelijkgesteld’ aan het tijdelijk deel van het gemeentelijke omgevingsplan ex art. 22.1 Ow. |
De bodemkwaliteitskaart (ontgravingskaart) hoeft niet in het gemeentelijke omgevingsplan te komen, maar zal als losstaand beleidsdocument blijven bestaan en als milieuverklaring bodemkwaliteit worden gebruikt totdat de geldigheidstermijn van maximaal 5 jaar na bestuurlijke vaststelling is verstreken. |
||||
Besluit bodemkwaliteit (oud) artikel 57. |
Dit is een algemene regel onder de Omgevingswet en komt niet terug in het gemeentelijke omgevingsplan. |
||||||
Regeling bodemkwaliteit (oud) artikel 59. |
Artikel 4.1272 Bal (generieke beleidsuitgangspunten) in samenhang met artikel 25d Besluit bodemkwaliteit (gewijzigd). |
De toepassingskaarten hoeven niet in het gemeentelijke omgevingsplan te komen, maar kunnen als milieuverklaring bodemkwaliteit worden gebruikt totdat de geldigheidstermijn van maximaal 5 jaar na bestuurlijke vaststelling is verstreken. |
|||||
Besluit bodemkwaliteit (oud) artikel 35. |
Artikel 3.48o Bal(aanwijzing activiteiten). |
Dit is een algemene regel onder de Omgevingswet en komt niet terug in het gemeentelijke omgevingsplan. |
|||||
Paragrafen 1.1 en 4.14 nota bodembeheer Activiteit tijdelijke uitname van grond (met kwaliteit gelijk aan of onder de interventiewaarde) bij graafwerkzaamheden |
Besluit bodemkwaliteit (oud) artikel 35 en artikel 36. |
Artikel 4.1222a Bal (bodem en afval: tijdelijk uitnemen van grond). Paragraaf 3.2.21 (graven in de bodem met kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde bodemkwaliteit - meer dan 25m3 grondverzet). Artikel 3.48d Bal (aanwijzing milieubelastende activiteit). Artikel 3.48e Bal (algemene regels - aanwijzing regels voor het verrichten van de activiteit). Paragraaf 4.119 (graven in de bodem met kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde bodemkwaliteit). |
Dit is een algemene regel onder de Omgevingswet en komt niet terug in het gemeentelijke omgevingsplan. |
||||
Besluit bodemkwaliteit (oud) artikel 35. |
Dit is een algemene regel onder de Omgevingswet en komt niet terug in het gemeentelijke omgevingsplan. |
||||||
Paragrafen 1.4.2 en 4.15 nota bodembeheer Het gebruik van de bodemkwaliteitskaart bij bodemverontreinigende activiteiten (bij de interpretatie van een eindsituatie-onderzoek als geen nulsituatie-onderzoek beschikbaar is |
Paragraaf 5.2.1 Bal (eindonderzoek bodem). Artikel 5.6 Bal (herstel van bodemkwaliteit). Artikel 22 richtlijn 2010/75/EU. Voor activiteiten waarop de Europese Richtlijn industriële emissies het milieubeschermingsbeginsel van "Integrated Pollution Prevention and Control" (IPPC) van toepassing is, blijft volgens de Europese Richtlijn industriële emissies het nulsituatie-onderzoek wel verplicht. |
Dit is een algemene regel onder de Omgevingswet en komt niet terug in het gemeentelijke omgevingsplan. |
|||||
Paragraaf 4.2 nota bodembeheer Gebiedsspecifiek beleid: Aanwijzing bodembeheergebied Het betreft grondgebied van meerdere bevoegde gezagen (Besluit bodemkwaliteit (oud)). |
Besluit bodemkwaliteit (oud) artikel 44. |
Artikel 4.1273 Bal (mogelijkheid bieden voor maatwerkregels: Lokale Maximale Waarden). Artikel 4.1275 Bal (maatwerk grootschalig toepassen). Artikel 4.1277 Bal (maatwerk toepassen in een diepe plas). Artikel 4.1279 Bal (maatwerk verspreiden baggerspecie). Artikel 5.89o Bkl (aanwijzing bodembeheergebieden). Van rechtswege wordt dit juridische gezien ‘gelijkgesteld’ aan het tijdelijk deel van het gemeentelijke omgevingsplan ex art. 22.1 Ow. |
Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
||||
Paragraaf 4.2 nota bodembeheer Acceptatie bodemkwaliteitskaarten andere gemeenten als bewijsmiddel kwaliteit toe te passen grond De gemeente wil duurzaam omgaan met grondstoffen en dus ook met te hergebruiken grond door hiervoor meer en betere toepassingsmogelijkheden te creëren. Om deze reden accepteert de gemeente de onderstaande geldige bodemkwaliteitskaarten als bewijsmiddel bij het toepassen van grond:
Zie ook de beleidsregel nr. 9 “Gebiedsspecifiek beleid aanwijzing bodembeheergebied”. Deze uitbreiding valt volgens het Besluit in het gebiedsspecifieke kader. In beleidsregel nr. 26 zijn de toepassingseisen geformuleerd aan welke kwaliteit de toe te passen grond moet voldoen. |
Besluit bodemkwaliteit (oud) artikel 44. |
Paragraaf 4.124 Bal (regels bij het stellen van maatwerkregels). Artikel 4.1265 Bal (toepassingsbereik). Artikel 5.89o Bkl (aanwijzing bodembeheergebieden). Artikel 6.3 Bkl (aanwijzing bodembeheergebieden). Art. 5.32 (voorwaarden voor gebruik van de bodemkwaliteitskaart). Art. 7.13 (voorwaarden waaraan de bodemkwaliteitskaart moet voldoen). Van rechtswege wordt dit juridische gezien ‘gelijkgesteld’ aan het tijdelijk deel van het gemeentelijke omgevingsplan ex art. 22.1 Ow. |
Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
||||
Paragraaf 4.3.2 nota bodembeheer Gebiedsspecifiek beleid (Lokale Maximale Waarden) Thema: kinderspeelplaatsen en tuinen Het stellen van strengere kwaliteitseisen eisen bij het toepassen van grond op onverharde kinderspeelplaatsen en moes-/volkstuin(complex)en: de grond moet voldoen aan de kwaliteitsklasse “Landbouw/natuur” én de grond moet visueel vrij zijn van asbesthoudend en -verdacht materiaal. Grond met bijmenging van asbestverdacht materiaal moet worden onderzocht Onder kinderspeelplaatsen wordt bijvoorbeeld verstaan: openbare kinderspeelplaatsen, speelplaatsen bij scholen, speelplaatsen bij (particuliere) kinderopvanginstellingen en kinderboerderijen. |
Besluit bodemkwaliteit (oud) artikel 44. |
Paragraaf 4.124 Bal (regels bij het stellen van maatwerkregels). Artikel 4.1273 Bal (mogelijkheid bieden voor maatwerkregels: Lokale Maximale Waarden). Van rechtswege wordt dit juridische gezien ‘gelijkgesteld’ aan het tijdelijk deel van het gemeentelijke omgevingsplan ex art. 22.1 Ow. |
Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
||||
Paragraaf 4.3.2 nota bodembeheer Gemeentelijk beleid: Thema: kinderspeelplaatsen en tuinen Het verplicht stellen van een onderzoek voorafgaand aan het toepassen van grond op onverharde kinderspeelplaatsen en moes-/volkstuin(complex)en: een partijkeuring. Onder kinderspeelplaatsen wordt bijvoorbeeld verstaan: openbare kinderspeelplaatsen, speelplaatsen bij scholen, speelplaatsen bij (particuliere) kinderopvanginstellingen en kinderboerderijen. |
Artikel 4.1266 Bal (meldingsplicht). Artikel 4.1267 Bal (Verstrekken gegevens en bescheiden). Artikel 4.1268 Bal (gegevens en bescheiden: tijdens en na afloop van het aanbrengen). |
Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
|||||
Paragraaf 4.3.3 nota bodembeheer Gebiedsspecifiek beleid (Lokale Maximale Waarden) Thema: relatief schone gebieden met de bodemfunctie Industrie Ter plaatse van (relatief) schone gebieden met de bodemfunctie ‘Industrie’ is het voor de bodemlaag 0,0-2,0 m-mv toegestaan dat grond wordt toegepast met de kwaliteitsklasse ‘Industrie’. Dit beleid geldt niet voor het toepassen van grond van buiten de gemeente waarvoor de generieke toepassingseisen gelden; zie beleidsregel nr. 26. NB. Ter plaatse van bedrijfswoningen in de aangegeven gebieden mag alleen grond worden toegepast die voldoet aan de kwaliteitsklasse ‘Wonen’; zie beleidsregel nr. 14. |
Besluit bodemkwaliteit (oud) artikel 44. |
Paragraaf 4.124 Bal (regels bij het stellen van maatwerkregels). Artikel 4.1273 Bal (mogelijkheid bieden voor maatwerkregels: Lokale Maximale Waarden). Van rechtswege wordt dit juridische gezien ‘gelijkgesteld’ aan het tijdelijk deel van het gemeentelijke omgevingsplan ex art. 22.1 Ow. |
Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
||||
Paragraaf 4.3.4 nota bodembeheer Gebiedsspecifiek beleid (Lokale Maximale Waarden) Thema: relatief schone gebieden met de bodemfunctie Wonen Ter plaatse van (relatief) schone gebieden met de bodemfunctie ‘Wonen’ is het voor de bodemlaag 0,0-2,0 m-mv toegestaan dat grond wordt toegepast met de kwaliteitsklasse ‘Wonen’. Dit beleid geldt niet voor het toepassen van grond:
|
Besluit bodemkwaliteit (oud) artikel 44. |
Paragraaf 4.124 Bal (regels bij het stellen van maatwerkregels). Artikel 4.1273 Bal (mogelijkheid bieden voor maatwerkregels: Lokale Maximale Waarden). Van rechtswege wordt dit juridische gezien ‘gelijkgesteld’ aan het tijdelijk deel van het gemeentelijke omgevingsplan ex art. 22.1 Ow. |
Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
||||
Paragraaf 4.3.5 nota bodembeheer Gebiedsspecifiek beleid (Lokale Maximale Waarden) Het onder voorwaarden verruimen van kwaliteitseisen bij het toepassen van grond voor een betere bovenafdichting van oude stortplaatsen: Grond met de kwaliteitsklasse ‘Industrie’ mag worden toegepast. Voorwaarden hierbij zijn:
|
Besluit bodemkwaliteit (oud) artikel 44. |
Paragraaf 4.124 Bal (regels bij het stellen van maatwerkregels). Artikel 4.1273 (mogelijkheid bieden voor maatwerkregels: Lokale Maximale Waarden). Van rechtswege wordt dit juridische gezien ‘gelijkgesteld’ aan het tijdelijk deel van het gemeentelijke omgevingsplan ex art. 22.1 Ow. |
Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
||||
Paragraaf 4.3.6 nota bodembeheer Gebiedsspecifiek beleid (Lokale Maximale Waarden) Het onder voorwaarden verruimen van de kwaliteitseisen van de ontvangende bodem bij de tijdelijke opslag van grond voorafgaand aan de toepassing in gebieden met Lokale Maximale Waarden De door de gemeente gestelde afwijkende toepassingseisen gelden (zie de beleidsregels nrs. 11, 13, 14 en 15) ook voor de tijdelijke opslag van grond voorafgaand aan de toepassing. |
Besluit bodemkwaliteit (oud) artikel 44. |
Paragraaf 4.124 Bal (regels bij het stellen van maatwerkregels). Artikel 4.1273 Bal (mogelijkheid bieden voor maatwerkregels: Lokale Maximale Waarden). Van rechtswege wordt dit juridische gezien ‘gelijkgesteld’ aan het tijdelijk deel van het gemeentelijke omgevingsplan ex art. 22.1 Ow. |
Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
||||
Paragraaf 4.3.7 nota bodembeheer Gebiedsspecifiek beleid (Lokale Maximale Waarden) Het stellen van strengere kwaliteitseisen bij het toepassen van PFAS-houdende grond en baggerspecie en het verspreiden van PFAS-houdende baggerspecie Op basis van de vastgestelde PFAS-kwaliteit in de grond van de gemeente, zijn toepassingseisen gesteld aan PFAS-verbindingen in de toe te passen grond en baggerspecie en het verspreiden van PFAS-houdende baggerspecie (zie tabel 4.2 van de nota bodembeheer; zie bijlage 3 van deze oplegnotitie). |
Besluit bodemkwaliteit (oud) artikel 44. |
Paragraaf 4.124 Bal (regels bij het stellen van maatwerkregels). Artikel 4.1273 Bal (mogelijkheid bieden voor maatwerkregels: Lokale Maximale Waarden). Van rechtswege wordt dit juridische gezien ‘gelijkgesteld’ aan het tijdelijk deel van het gemeentelijke omgevingsplan ex art. 22.1 Ow. |
Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
||||
Paragraaf 4.4 nota bodembeheer Landelijk beleid: Het stellen van eisen bij het toepassen van grond met bijmenging van bodemvreemd materiaal (steenachtige materialen, onbewerkt hout) op locaties met de bodemfunctie Industrie In de toe te passen grond op locaties met de bodemfunctie Industrie mag maximaal 20 gewichtsprocent aan bijmenging van bodemvreemd materiaal (steenachtige materialen, onbewerkt hout) aanwezig zijn. NB: Als puinbijmengingen in een partij grond worden aangetoond moet men altijd alert te zijn op de aanwezigheid van asbest. |
Besluit bodemkwaliteit (oud) artikel 34. Regeling bodemkwaliteit (oud) artikel 1.1 |
Dit is een algemene regel onder de Omgevingswet en komt niet terug in het gemeentelijke omgevingsplan. |
|||||
Paragraaf 4.4 nota bodembeheer Gebiedsspecifiek beleid (Lokale Maximale Waarden) Het stellen van strengere eisen bij het toepassen van grond met bijmenging van bodemvreemd materiaal (steenachtige materialen, onbewerkt hout) op locaties met de bodemfunctie Landbouw/natuur of Wonen In de toe te passen grond op locaties met de bodemfunctie Landbouw/natuur of Wonen mag maximaal 10 gewichtsprocent aan bijmenging van bodemvreemd materiaal (steenachtige materialen, onbewerkt hout) aanwezig zijn. NB: Als puinbijmengingen in een partij grond worden aangetoond moet men altijd alert te zijn op de aanwezigheid van asbest. |
Besluit bodemkwaliteit (oud) artikel 44. |
Paragraaf 4.124 Bal (regels bij het stellen van maatwerkregels). Artikel 4.1271 Bal (milieu: bodemvreemd materiaal; strenger dan 20 gewichtsprocent voor steenachtige materialen en onbewerkt hout). Van rechtswege wordt dit juridische gezien ‘gelijkgesteld’ aan het tijdelijk deel van het gemeentelijke omgevingsplan ex art. 22.1 Ow. |
Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
||||
Paragraaf 4.4 nota bodembeheer Landelijk beleid: toepassen grond met bijmenging bodemvreemd materiaal anders dan steenachtige materialen en onbewerkt hout In de toe te passen grond mag maximaal 0,1 volumeprocent aan bijmenging van bodemvreemd materiaal (anders dan steenachtige materialen, onbewerkt hout) bevatten. |
Besluit bodemkwaliteit (oud) artikel 44. |
Paragraaf 4.124 Bal (regels bij het stellen van maatwerkregels). Artikel 4.1271 Bal (milieu: bodemvreemd materiaal; nadere invulling aan 'sporadisch' voor andere bodemvreemde materialen). |
Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
||||
Paragraaf 4.5 nota bodembeheer Gemeentelijk beleid: Het stellen van strengere regels bij het toepassen van grond met asbest(verdacht) materiaal bij bepaalde bodemgebruiken dat in opdracht van de gemeente wordt uitgevoerd Voor toepassingen van grond in opdracht van de gemeente in gebieden met de gevoelige bodemfuncties zoals landbouw, natuur, moestuinen en onverharde kinderspeelplaatsen is het niet toegestaan zintuiglijk met asbest verontreinigde grond toe te passen. Asbest mag in de grond voorkomen in een gehalte minder dan 100 mg/kg ds -gewogen- en maximaal 10 mg/kg ds (gewogen) aan respirabele vezels. Deze eis is ook opgenomen in de plannen van eisen voor locatie-ontwikkeling. Onder kinderspeelplaatsen wordt bijvoorbeeld verstaan: openbare kinderspeelplaatsen, speelplaatsen bij scholen, speelplaatsen bij (particuliere) kinderopvanginstellingen en kinderboerderijen. |
Als decentrale regel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
||||||
Paragraaf 4.6 nota bodembeheer Hergebruik grond uit diffuus verontreinigd gebied elders Voorafgaand aan het toepassen van grond uit de bodemkwaliteitszones ‘B2/T2/O2. Muiden vesting voor 1850’ en ‘B8. Onverharde wegbermen’ (zie de kaartbijlage N2) buiten deze zones, moet een partijkeuring worden uitgevoerd. |
Regeling bodemkwaliteit (oud) artikel 59. |
Artikel 4.1266 Bal (meldingsplicht). Artikel 4.1267 Bal (Verstrekken gegevens en bescheiden). Artikel 4.1268 Bal (gegevens en bescheiden: tijdens en na afloop van het aanbrengen). |
Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
||||
Paragraaf 4.7 nota bodembeheer Toepassen grond uit bodemlaag dieper dan de BKK is opgesteld Het verruimen van de regels voor het toepassen van grond uit de bodemlaag dieper dan 2 meter beneden het maaiveld De vrijkomende en zintuiglijk niet verontreinigde grond afkomstig van niet-verdachte locaties uit de bodemlaag dieper dan 2 meter beneden het maaiveld mag op dezelfde wijze beoordeeld worden als de bovenliggende bodemlaag van 1 meter diepte tot en met 2 meter diepte. |
Artikel 4.1219 Bal (toepassingsbereik). Artikel 4.1220 Bal (gegevens en bescheiden voor het begin van de activiteit). Artikel 4.1221 Bal (aanwijzing modules: voorafgaand onderzoek). Artikel 4.1222 Bal (bodem en afval: gescheiden houden grond). Artikel 4.1222a Bal (bodem en afval: tijdelijk uitnemen van grond). Artikel 4.1223 Bal (bodem: tijdelijke opslag vrijkomende grond). |
Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
|||||
Paragraaf 4.8 nota bodembeheer Gemeentelijk beleid: Het stellen van fysische eisen aan de toe te passen grond In de bodemkwaliteitszones, uitgezonderd de bodemkwaliteitszones ‘B6/T6/O6. Buitengebied op klei’, mag geen kleigrond (lutumgehalte > 10%) op zandgronden worden toegepast. Alleen in bijzondere gevallen en na toestemming van de gemeente mag kleigrond op zandgrond worden toegepast. Op percelen met de bodemfunctie Landbouw of natuur in het westelijk deel van de gemeente mag alleen veengrond worden toegepast. In veengronden kunnen van nature (sterk) verhoogde gehalten aan organische componenten (bijvoorbeeld olie of PAK) voorkomen. Bij toepassing van veengrond moet worden aangetoond dat in de veengrond geen sprake is van sterk verhoogde gehalte aan organische componenten als gevolg van menselijk handelen. |
Artikel 2.11 specifieke zorgplicht Bal Artikel. 2.2 oogmerken bezien lid 1 sub c Bal . |
Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
|||||
Paragraaf 4.8 nota bodembeheer Gemeentelijk beleid: Het stellen van fysische eisen aan de toe te passen grond In de bodemkwaliteitszones, uitgezonderd de bodemkwaliteitszones ‘B6/T6/O6. Buitengebied op klei’, mag geen kleigrond (lutumgehalte > 10%) op zandgronden worden toegepast. Alleen in bijzondere gevallen en na toestemming van de gemeente mag kleigrond op zandgrond worden toegepast. Voor het verkrijgen van toestemming moet de initiatiefnemer minimaal 5 werkdagen voorafgaand aan de eventuele toepassing contact te worden opgenomen met de gemeente. Op percelen met de bodemfunctie Landbouw of natuur in het westelijk deel van de gemeente mag alleen veengrond worden toegepast. In veengronden kunnen van nature (sterk) verhoogde gehalten aan organische componenten (bijvoorbeeld olie of PAK) voorkomen. Bij toepassing van veengrond moet worden aangetoond dat in de veengrond geen sprake is van sterk verhoogde gehalte aan organische componenten als gevolg van menselijk handelen. |
Artikel 4.1266 Bal (meldingsplicht). Artikel 4.1267 Bal (Verstrekken gegevens en bescheiden). Artikel 4.1268 Bal (gegevens en bescheiden: tijdens en na afloop van het aanbrengen). |
Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
|||||
Paragraaf 4.9 nota bodembeheer Landelijk beleid: kwalitatieve toepassingseisen voor grond afkomstig van gebieden buiten de gemeente Toe te passen grond afkomstig van gebieden van buiten de gemeente moeten voldoen aan de generieke toepassingseisen. |
Regeling bodemkwaliteit (oud) artikel 59. |
Artikel 4.1272 Bal (generieke beleidsuitgangspunten) in samenhang met artikel 25d Besluit bodemkwaliteit (gewijzigd). |
Dit is een algemene regel onder de Omgevingswet en komt niet terug in het gemeentelijke omgevingsplan. |
||||
Paragraaf 4.9 nota bodembeheer Gebiedsspecifiek beleid kwalitatieve toepassingseisen grond afkomstig van gebieden waar de bodemkwaliteitskaart niet is geaccepteerd De strengere Lokale Maximale Waarden dan het landelijke beleid gelden ook voor de gebieden waar de bodemkwaliteitskaart niet van is geaccepteerd (zie beleidsregel nr. 11). |
Besluit bodemkwaliteit (oud) artikel 44. |
Paragraaf 4.124 Bal (regels bij het stellen van maatwerkregels). Artikel 4.1273 (mogelijkheid bieden voor maatwerkregels: Lokale Maximale Waarden). Van rechtswege wordt dit juridische gezien ‘gelijkgesteld’ aan het tijdelijk deel van het gemeentelijke omgevingsplan ex art. 22.1 Ow. |
Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
||||
Paragraaf 4.10 nota bodembeheer Landelijk beleid: Toepassen grond in grootschalige toepassingen |
Besluit bodemkwaliteit (oud) artikel 63. |
Dit is een algemene regel onder de Omgevingswet en komt niet terug in het gemeentelijke omgevingsplan. |
|||||
Paragraaf 4.11 nota bodembeheer Landelijk beleid: grond uit een tijdelijke opslag Voorafgaand aan toepassing altijd keuren tenzij:
Samenvoegen van toepasbare partijen grond mag alleen onder erkenning van de BRL SIKB 9335 of de BRL SIKB 7500. Splitsen van een partij grond is toegestaan, ook zonder erkenning. Het splitsen moet goed worden gedocumenteerd (zie hiervoor artikel 4.3.1 Regeling bodemkwaliteit) door de initiatiefnemer. Minimaal moet de onderstaande informatie administratief worden vastgelegd:
Het beschikbare bewijsmiddel blijft geldig voor verschillende gesplitste deelpartijen. Als de grond wordt toegepast onder certificaat wordt gesplitst, moet rekening worden gehouden met het gestelde in § 6.9 van het BRL 9335 – protocol 9335-1. Als partijen herbruikbare grond illegaal zijn samengevoegd, dan moet een bedrijf dat is erkend voor het BRL 9335 – protocol 9335-1 worden ingeschakeld om de partij te legaliseren. In § 6.3.5 van het BRL 9335 – protocol 9335-1 is hiervoor een mogelijkheid beschreven. |
Splitsen en samenvoegen partijen grond Regeling bodemkwaliteit (oud) . paragraaf 4.3.1 (splitsen van partijen). paragraaf 4.3.2 (samenvoegen van partijen). paragraaf 4.3.3 (partijkeuringen). |
Artikel 4.1219 Bal (toepassingsbereik). Artikel 4.1220 Bal (gegevens en bescheiden voor het begin van de activiteit). Artikel 4.1221 Bal (aanwijzing modules: voorafgaand onderzoek). Artikel 4.1222 Bal (bodem en afval: gescheiden houden grond). Artikel 4.1222a Bal (bodem en afval: tijdelijk uitnemen van grond). Artikel 4.1223 Bal (bodem: tijdelijke opslag vrijkomende grond). Artikel 4.1255 Bal (afval, bodem en water: samenvoegen partijen). |
Dit is een algemene regel onder de Omgevingswet en komt niet terug in het gemeentelijke omgevingsplan. |
||||
Paragraaf 4.12.1 nota bodembeheer Landelijk beleid: terugsaneerwaarden Het stellen van regels bij terugsaneerwaarden op saneringslocaties |
Circulaire bodemsanering (oud) artikel 4.1.2. Regeling Uniforme Sanering (oud) artikel 3.1.6 en artikel 3.2.4. |
Artikel 4.1242 Bal (bodem: verwijderen van verontreiniging als saneringsaanpak). |
Dit is een algemene regel onder de Omgevingswet en komt niet terug in het gemeentelijke omgevingsplan. |
||||
Paragraaf 4.12.1 nota bodembeheer Gemeentelijk beleid: grondtoepassingen op saneringslocaties Het stellen van regels bij het toepassen van grond op saneringslocaties. De in deze nota bodembeheer vastgestelde Lokale Maximale Waarden zijn uitsluitend van toepassing bij het toepassen van grond, bijvoorbeeld ter aanvulling van de saneringsput en als terugsaneerwaarden. |
Besluit bodemkwaliteit (oud) artikel 44. Regeling bodemkwaliteit (oud) artikel 59. Circulaire bodemsanering (oud) artikel 4.2.1. Regeling Uniforme Saneringen (oud)artikel 3.1.6. |
Paragraaf 4.124 Bal (regels bij het stellen van maatwerkregels). Artikel 4.1272 Bal (generieke beleidsuitgangspunten) in samenhang met artikel 25d Besluit bodemkwaliteit (gewijzigd). Van rechtswege wordt dit juridische gezien ‘gelijkgesteld’ aan het tijdelijk deel van het gemeentelijke omgevingsplan ex art. 22.1 Ow. |
Gebiedsspecifieke toepassingseisen Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. Dit is een algemene regel onder de Omgevingswet en komt niet terug in het gemeentelijke omgevingsplan. |
||||
Paragraaf 4.12.2 nota bodembeheer Landelijk beleid: melden grondtoepassingen op saneringslocaties Als een saneringsplan is opgesteld conform artikel 39 Wet bodembescherming, moet het toepassen van grond óók worden gemeld bij het bevoegd gezag wet bodembescherming. |
Besluit bodemkwaliteit (oud) artikel 42. Wet bodembescherming (oud) artikel 39. |
Melden tijdelijk opslaan grond (kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde) en toepassen van grond Paragraaf 4.122 Bal (opslaan, zeven, mechanisch ontwateren en samenvoegen van zonder bewerking herbruikbare grond of baggerspecie). Artikel 4.1248 Bal (gegevens en bescheiden voor het begin van de activiteit). Artikel 4.1267 Bal (gegevens en bescheiden: voor het begin van de activiteit). |
Dit is een algemene regel onder de Omgevingswet en komt niet terug in het gemeentelijke omgevingsplan. |
||||
Paragraaf 4.12.3 nota bodembeheer Provinciaal beleid: melden klein grondverzet (10 m3) De provincie Noord-Holland heeft een beleidsregel met betrekking tot het melden van klein grondverzet. Deze regel geldt uitsluitend voor locaties waarvoor Gedeputeerde Staten bevoegd gezag zijn op basis van de Wet bodembescherming. Voor kleinschalige werkzaamheden, waarbij minder dan 10m3 grond wordt ontgraven, is het niet langer noodzakelijk om een BUS-melding in te dienen. In plaats daarvan kunnen dergelijke |
Paragraaf 4.121 Bal (saneren van de bodem). Graven in de bodem met kwaliteit boven de interventiewaarde (Bruidsschat) Paragraaf 5.2.2 Bal (voorafgaand bodemonderzoek). Artikelen 5.7a t/m 5.7e Bal (divers voorafgaand onderzoek). Invoeringsbesluit Omgevingswet (Bruidsschat): Paragraaf 22.3.7.2 (kleinschalig graven (<25m3) boven de interventiewaarde bodemkwaliteit): Artikel 22.127 (toepassingsbereik). Artikel 22.128 (gegevens en bescheiden: minstens een week voor het begin van de activiteit); geldt niet voor tijdelijke uitname van grond én bij spoedreparaties van vitale ondergrondse infrastructuur. Artikel 22.129 (bodem en afval: tijdelijk opslag van vrijkomende grond). Artikel 22.130 (bodemen afval: milieukundige begeleiding bij kleinschalig graven). |
Als instructieregel opnemen in het omgevingsplan (voor de eventuele nazorg en/of dat eventuele -tijdelijke- maatregelen in stand worden gehouden). Maatwerkregel in het omgevingsplan (voor maatwerkmaatregelen bij de uitvoering van een niet-standaard sanering, bijvoorbeeld afwijkingen bij de laagdikte van de aan te brengen afdeklaag). Graven in de bodem met kwaliteit boven de interventiewaarde (Bruidsschat) |
|||||
Paragraaf 4.13.1 nota bodembeheer Gemeentelijk beleid: Het toepassen van grond van of in gebieden die zijn uitgesloten van de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart Voor de gebieden die zijn uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart geldt het volgende:
|
In gebieden waar sprake is van de generieke toepassingseisen Artikel 4.1272 Bal (generieke beleidsuitgangspunten) in samenhang met artikel 25d Besluit bodemkwaliteit (gewijzigd). In gebieden waar sprake is van Lokale Maximale Waarden Paragraaf 4.124 Bal (regels bij het stellen van maatwerkregels). Artikel 4.1273 Bal (mogelijkheid bieden voor maatwerkregels: Lokale Maximale Waarden). Van rechtswege wordt dit juridische gezien ‘gelijkgesteld’ aan het tijdelijk deel van het gemeentelijke omgevingsplan ex art. 22.1 Ow. |
Gemeentelijke toepassingseis is leidend: Algemene regels komen niet terug in het gemeentelijke omgevingsplan (generiek beleid Besluit bodemkwaliteit (oud)) Maatwerkregels in het gemeentelijke omgevingsplan, zie beleidsregels nrs. 11, 13, 14, 15 en 17. |
|||||
Paragraaf 4.13.1 nota bodembeheer Gemeentelijk beleid: Het toepassen van grond uit een oud categorie-1 werk Grond uit een oud categorie-1 werk (volgens het voormalige Bouwstoffenbesluit) die elders nuttig wordt toegepast moet altijd worden gekeurd. |
Artikel 4.1266 Bal (meldingsplicht). Artikel 4.1267 Bal (Verstrekken gegevens en bescheiden). Artikel 4.1268 Bal (gegevens en bescheiden: tijdens en na afloop van het aanbrengen). |
Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
|||||
Paragraaf 4.13.2.1 nota bodembeheer Gemeentelijk beleid: Het stellen van regels voor de geldigheidsduur van een uitgevoerd onderzoek De toe te passen grond en/of de ontvangende bodem kan al eerder zijn onderzocht. Bij alle eerder uitgevoerde onderzoeken geldt, dat de initiatiefnemer aan de OFGV (Toezicht en Handhaving van de gemeente) aannemelijk maakt dat de onderzoeksgegevens hun actualiteitswaarde hebben behouden. Hierbij moet ten minste in ogenschouw zijn genomen:
|
Artikel 16.5, lid 1 en 2 Ow (houdbaarheid onderzoeksgegevens). |
Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
|||||
Paragrafen 4.13.2.1 en 4.13.2.4 nota bodembeheer Gemeentelijk beleid: Het gebruik van de ontgravingskaart als al een kwaliteitsonderzoek is uitgevoerd Een partijkeuring is leidend boven de ontgravingskaarten (kaartbijlagen N3 van de nota bodembeheer, zie bijlage 3 van deze oplegnotitie).Voorwaarden hierbij zijn de uitgevoerde partijkeuring:
De ontgravingskaarten (kaartbijlagen 4A en 4B van de nota bodembeheer) kunnen in combinatie met een al uitgevoerd bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden gebruikt.
|
Als decentrale regel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
||||||
Paragraaf 4.13.2.3 nota bodembeheer Gemeentelijk beleid: Het gebruik van de toepassingskaart als al een kwaliteitsonderzoek is uitgevoerd Uit een uitgevoerd onderzoek volgens de NEN 5740 of een partijkeuring (SIKB-protocol-1001) kan blijken dat de kwaliteit van de ontvangende bodem van een toepassingslocatie, in combinatie met de bodemfunctie, resulteert in een afwijkende toepassingseis dan is weergegeven op de toepassingskaarten. In die situatie is de kwaliteitseis die is weergegeven op de toepassingskaarten leidend, ongeacht de vastgestelde bodemkwaliteitsklasse en mogelijk gevolgen voor de toepassingseis. |
In gebieden waar sprake is van de generieke toepassingseisen Artikel 4.1272 Bal (generieke beleidsuitgangspunten) in samenhang met artikel 25d Besluit bodemkwaliteit (gewijzigd). In gebieden waar sprake is van Lokale Maximale Waarden Paragraaf 4.124 Bal (regels bij het stellen van maatwerkregels). Artikel 4.1273 Bal (mogelijkheid bieden voor maatwerkregels: Lokale Maximale Waarden). Van rechtswege wordt dit juridische gezien ‘gelijkgesteld’ aan het tijdelijk deel van het gemeentelijke omgevingsplan ex art. 22.1 Ow. |
Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
|||||
Paragraaf 4.13.3.1 nota bodembeheer Provinciaal beleid beschermde gebieden Het stellen van regels ter plaatse van provinciale beschermingsgebieden (bijvoorbeeld NNN-gebieden, archeologisch/cultuurhistorisch waardevolle gebieden (rijk-provincie-gemeente), natura2000, aardkundig waardevolle gebieden). |
Provinciale regelgeving, bijvoorbeeld een omgevingsverordening. |
Provinciale omgevingsvisie / instructieregels. Artikel 5.130 Bkl (behoud cultureel erfgoed). Artikel 7.11 (stiltegebieden en grondwaterbeschermingsgebieden) |
|||||
Paragraaf 4.13.3.2 nota bodembeheer Gemeentelijk beleid beschermde gebieden Het stellen van regels ter plaatse van gemeentelijk archeologisch/cultuurhistorisch beschermingsgebieden. |
Beleidsnota Cultuurhistorie Bussum, herziene versie juni 2014. Nota Cultuurhistorie en Landschap Gemeente Muiden, 10 januari 2012. |
||||||
Paragraaf 4.14 nota bodembeheer Gemeentelijk beleid: tijdelijke uitname van grond (met kwaliteit gelijk aan of onder de interventiewaarde). Het verruimen van de regels bij de tijdelijke uitname van grond (met kwaliteit gelijk aan of onder de interventiewaarde.) bij graafwerkzaamheden bij ondergrondse infrastructuur en groenvoorzieningen Bij graafwerkzaamheden voor ondergrondse infrastructuur of voor groenvoorzieningen op voor bodemverontreiniging niet-verdachte locaties, hoeft de bovengrond (bodemlaag vanaf het maaiveld tot 0,5 meter diepte), de tussenlaag (bodemlaag tussen 0,5-1,0 meter diepte) en de ondergrond (bodemlaag dieper dan 0,5 meter) niet gescheiden te worden ontgraven. De grond mag worden geroerd en hoeft niet in dezelfde bodemlagen te worden teruggeplaatst. De voorwaarden hierbij zijn dat:
Het tussentijds civieltechnisch zeven (cosmetisch zeven) wordt niet als tussentijdse bewerking beschouwd. |
Artikel 4.1219 Bal (toepassingsbereik). Artikel 4.1220 Bal (gegevens en bescheiden voor het begin van de activiteit). Artikel 4.1221 Bal (aanwijzing modules: voorafgaand onderzoek). Artikel 4.1222 Bal (bodem en afval: gescheiden houden grond). Artikel 4.1222a Bal (bodem en afval: tijdelijk uitnemen van grond). Artikel 4.1223 Bal (bodem: tijdelijke opslag vrijkomende grond). |
Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
|||||
Paragraaf 4.16 nota bodembeheer Gemeentelijk beleid; verruimen regels toepassen kleine partijen grond (<50 m3) Het verruimen van de regels bij grondstromen met kleine partijen grond betreffende onderzoek en melden (zie tabel 4.3 in de nota bodembeheer in bijlage 3 van deze oplegnotitie). |
Besluit bodemkwaliteit (oud) artikel 42. Regeling bodemkwaliteit (oud) artikel 4.3.3. |
Paragraaf 5.2.2 Bal (voorafgaand onderzoek). Paragraaf 4.119 (graven in de bodem met kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde bodemkwaliteit). Artikel 4.1220 Bal (gegevens en bescheiden voor het begin van de activiteit). Artikel 4.1221 Bal (aanwijzing modules: voorafgaand onderzoek). |
Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. (deels). |
||||
Paragraaf 4.17 nota bodembeheer Landelijk beleid: veilig werken met grond en gebruik bodemkwaliteitskaart Het stellen van regels bij het werken met (licht verontreinigde) grond. De bodemkwaliteitskaart mag gebruikt worden bij het (indicatief) vaststellen van de veiligheidsklasse waaronder gewerkt moet worden bij grondverzet op iet verdachte locaties (alleen een historisch onderzoek in plaats van een volledig bodemonderzoek). |
Als decentrale regel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
||||||
Paragrafen 4.7.3 en 4.18.2 nota bodembeheer Landelijk beleid: Verspreiden van baggerspecie op aangrenzende percelen Voor het verspreiden van PFAS-houdende onderhoudsbaggerspecie buiten de bebouwde kom geldt en aparte beleidsregel (zie beleidsregel nr. 17) |
Keur van waterschappen en de Waterwet. Besluit bodemkwaliteit (oud) artikel 60. |
Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
|||||
Paragraaf 4.19 nota bodembeheer Landelijk beleid: Nieuw onderkende verontreinigingsbronnen Door de jaren heen worden er nieuwe verontreinigingsbronnen en bijbehorende stoffen “ontdekt”. De beleidsontwikkelingen hierover worden gevolgd en zo nodig leiden die tot bijstelling van het geformuleerde grondstromenbeleid. |
Algemene zorgplicht in het kader van de Wet milieubeheer (artikelen 1.1.a, 10.1, artikel 10.2). Zorgplicht uit de Wet bodembescherming (artikel 13). Zorgplicht voor handelingen inzake afvalstoffen. Zorgplicht uit het Besluit bodemkwaliteit (oud) (artikel 7). |
Artikel 2.11 en hoofdstuk 19 Omgevingswet: specifieke zorgplicht. Hoofdstuk 19 Omgevingswet: ongewoon voorval. Eventuele zorgplicht in het omgevingsplan. Artikel 1.6 en 1.7 Omgevingswet: algemene zorgplichten. Artikel 1.7a Omgevingswet en artikel 1.3 Omgevingsbesluit: vangnetbepaling en uitwerking. |
Dit is een algemene regel onder de Omgevingswet en komt niet terug in het gemeentelijke omgevingsplan. |
||||
Paragraaf 4.20 nota bodembeheer Het voorkomen van verspreiding van invasieve exoten door grondverzet (flora, zoals bijvoorbeeld de Aziatische duizendknoop en de Reuzenberenklauw) Voorafgaand aan graafwerkzaamheden aandacht besteden aan het voorkomen van invasieve exoten. Bij aantreffen hiervan is het niet toegestaan de grond te hergebruiken/toe te passen. De grond moet op een gepaste wijze, waardoor geen verwaaiing van de grond kan plaatsvinden, worden getransporteerd naar een erkende verwerker van invasieve exoten. Ook het voorkomen van de invasieve exoot worden gemeld bij de provincie. |
Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten. Besluit natuurbescherming publicatie Staatsblad nr. 384, 28 oktober 2016. Aziatische duizendknoop betreft wijziging publicatie Staatsblad nr. 381, 28 juli 2021. |
Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten. Besluit natuurbescherming publicatie Staatsblad nr. 384, 28 oktober 2016. Aziatische duizendknoop betreft wijziging publicatie Staatsblad nr. 381, 28 juli 2021. |
Als decentrale regel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
||||
Paragraaf 4.21 nota bodembeheer Gemeentelijk beleid: Hardheidsclausule In gevallen waarin een strikte toepassing van het in deze nota bodembeheer gestelde gebiedsspecifieke beleid (zie § 4.2, § 4.3 en § 4.4 van de nota bodembeheer; zie bijlage 3 van deze oplegnotitie) leidt tot een ongewenste beperking van hergebruiksmogelijkheden van vrijkomende grond en bagger, kan de gemeenteraad afwijken van het gebiedsspecifieke beleid mits wordt voldaan aan de eisen uit het Besluit. Het gaat om hergebruik van binnen de gemeentegrenzen én binnen de projectgrenzen vrijkomende grond of bagger en er bovendien binnen de projectgrenzen, bij toepassing van deze grond of bagger, geen verslechtering van de gemiddelde bodemkwaliteit optreedt. |
Als decentrale regel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
||||||
Paragraaf 6.2.1 nota bodembeheer Gemeentelijk beleid: Het stellen van regels voor de onderzoeksinspanning voorafgaand aan het grondverzet Partijen grond die al eerder conform het Besluit zijn gekeurd, maar nog niet zijn onderzocht op PFAS-verbindingen, moeten alsnog worden onderzocht op deze stofgroep. De gemeenten in de regio West-Friesland bieden in die situatie de initiatiefnemer de mogelijkheid om dit onderzoek met een verminderde onderzoeksinspanning uit te voeren: de partijkeuring mag bestaan uit een bemonsteringsinspanning van 2x6 grepen (a-select) en 2x grondanalyses op PFAS-verbindingen (Advieslijst Bodem+; GenX hoeft niet te worden onderzocht tenzij hier aanleiding voor is). Het onderzoek moet zijn uitgevoerd door een voor de BRL protocol 1001 gecertificeerd bedrijf/persoon met een ministeriële erkenning. |
paragraaf 4.3.1 (splitsen van partijen). paragraaf 4.3.2 (samenvoegen van partijen). paragraaf 4.3.3 (partijkeuringen). |
Paragraaf 5.2.2 Bal (voorafgaand onderzoek). Artikel 5.7a Bal (vooronderzoek bodem). Artikel 5.7b Bal (verkennend bodemonderzoek). Artikel 5.7c Bal (verkennend bodemonderzoek asbest). Artikel 5.7d Bal (nader bodemonderzoek). Artikel 5.7e Bal (nader bodemonderzoek asbest). Artikel 5.7f Bal (water: lozing bij voorafgaand bodemonderzoek). |
Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
||||
Paragraaf 7.2.3 nota bodembeheer Gemeentelijk beleid: Het verruimen van regels (melding) bij de tijdelijke opslag van grond voorafgaand aan de definitieve toepassing Als bekend is waar de grond, die tijdelijk is opgeslagen, wordt toegepast, hoeft voorafgaand aan de tijdelijke opslag alleen de melding voor de toepassing van deze grond te worden gedaan. Bij de melding moet wel de locatie en duur van de tijdelijke opslag worden vermeld. |
Besluit bodemkwaliteit (oud) artikel 42. |
Melden tijdelijk opslaan grond (kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde) en toepassen van grond Paragraaf 4.122 Bal (opslaan, zeven, mechanisch ontwateren en samenvoegen van zonder bewerking herbruikbare grond of baggerspecie). Artikel 4.1248 Bal (gegevens en bescheiden voor het begin van de activiteit). Artikel 4.1267 Bal (gegevens en bescheiden: voor het begin van de activiteit). |
Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
||||
Paragraaf 7.6 nota bodembeheer Gemeentelijk beleid: Het verruimen van de regels bij repeterende vrachten en omvangrijke grondtoepassingen Binnen grootschalige werken, zoals het aanleggen van een woonwijk, bedrijventerrein of het ontwikkelen van een natuurgebied, is het vaak niet praktisch om voor elke afzonderlijk toepassing van een partij grond een melding te doen. In verband hiermee bestaat de mogelijkheid om hiervoor een grondstromenplan op te stellen dat vooraf moet worden goedgekeurd door de OFGV (namens de gemeente). Afwijkingen van het grondstromenplan moeten direct worden gemeld aan de OFGV. |
Besluit bodemkwaliteit (oud) artikel 42. |
Melden tijdelijk opslaan grond (kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde) en toepassen van grond Paragraaf 4.122 Bal (opslaan, zeven, mechanisch ontwateren en samenvoegen van zonder bewerking herbruikbare grond of baggerspecie). Artikel 4.1248 Bal (gegevens en bescheiden voor het begin van de activiteit). Artikel 4.1267 Bal (gegevens en bescheiden: voor het begin van de activiteit). |
Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
||||
Paragraaf 7.7 nota bodembeheer Gemeentelijk beleid: Het verruimen van de regels bij grondtransport met de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel Bij het transport van grond naar een nuttige toepassing moet een kwaliteitsverklaring op de vrachtwagen (rapport, bodemkwaliteitskaart in combinatie met een historisch onderzoek) beschikbaar zijn. Alternatief is dat op het (elektronische) transportgeleidebiljet het meldnummer is vermeld dat is afgegeven door het centrale meldpunt bodemkwaliteit van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. |
Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke stoffen (Staatscourant nr. 207, 2004). |
Als decentrale regel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
|||||
Gemeentelijk beleid: Het verruimen van regels bij omgevingsvergunningsaanvragen activiteit bouwen en activiteit ruimtelijke planvorming (vrijstellingsregeling bodemonderzoek) De gemeente biedt de mogelijkheid dat bij aanvragen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen en activiteit ruimtelijke planvorming) onder bepaalde voorwaarden een verkennend bodemonderzoek (conform de NEN 5740) ter plaatse van de locatie achterwege kan worden gelaten. De bodemkwaliteitskaarten mogen dan worden gebruikt als bewijsmiddel voor de chemische bodemkwaliteit op betreffende locatie. De voorwaarden hiervoor zijn:
Wanneer een locatie (mogelijk) verdacht is maar aangetoond of gevalideerd kan worden dat deze verdenking niet leidt tot (het vermoeden van) een ernstig geval van bodemverontreiniging of tot beperkingen van de uitvoerbaarheid van het plan, dan is vervolgonderzoek niet |
Paragraaf 5.1.4.5.1 Bkl (toelaten van een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie) Artikel 5.89g Bkl (toepassingsbereik). Artikel 5.89h Bkl (definitie bodemgevoelige locatie). Artikel 5.89i Bkl (waarde toelaatbare kwaliteit bodem) - lid 1: gemeente moet een waarde voor de toelaatbare kwaliteit voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw in het omgevingsplan opnemen voor de in bijlage XIIIa genoemde stoffen. Artikel 5.89j Bkl (waarde toelaatbare kwaliteit bodem: blootstelling). Artikel 5.89k Bkl (maatregelen bij overschrijding waarde toelaatbare kwaliteit bodem) -gemeente moet in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. bepalen dat het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie bij overschrijding van de waarde toelaatbare kwaliteit bodem uitsluitend is toegelaten nadat de in het omgevingsplan voorgeschreven sanerende of andere beschermende maatregelen zijn getroffen. Artikel 5.89ka Bkl (omgevingsvergunning voor een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie) - eerste lid: gemeente moet in het omgevingsplan bepalen dat de omgevingsvergunning alleen wordt verleend als aannemelijk is dat bij overschrijding van de toelaatbare kwaliteit bodem (artikel 5.89i Bkl) aannemelijk wordt gemaakt dat de in het omgevingsplan voorgeschreven sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen. - lid 2: gemeente moet in het omgevingsplan bepalen dat bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen van een bodemgevoelig gebouw een bodemonderzoek wordt verstrekt als bedoeld in paragraaf 5.2.2 Bal (voorafgaand bodemonderzoek) tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in het omgevingsplan waar een overschrijding van een waarde als bedoeld in artikel 5.89i, eerste lid, redelijkerwijs is uit te sluiten. Bij overschrijding van de toelaatbare waarde moeten gegevens worden overgelegd, die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen. Paragraaf 5.2.2 Bal (voorafgaand onderzoek) Bij overschrijding van de toelaatbare waarde moeten gegevens worden overgelegd, die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen. |
Als maatwerkregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
|||||
Delegeren van enkele bevoegdheden met een uitvoerend karakter van gemeenteraad naar college van burgemeester en wethouders. Ter vermindering van de werkdruk van de gemeenteraad zijn enkele bevoegdheden met een uitvoerend karakter naar het college van burgemeester en wethouders gedelegeerd:
Het opnieuw bestuurlijk vaststellen van een gewijzigde bodemfunctieklassenkaart en/of bodemkwaliteitskaart onder voorwaarde dat de wijzigingen geen invloed hebben op het in deze nota geformuleerde gemeentelijke gebiedsspecifieke grondstromenbeleid. |
Als beleidsregel opnemen in het definitieve gemeentelijke omgevingsplan. |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-564829.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.