Besluit tot het wijzigen van de Nadere regels en beleidsregels fysieke leefomgeving Amersfoort inzake beleid voor bodemenergiesystemen

Burgemeester en wethouders van gemeente Amersfoort; gelezen het voorstel d.d. 22 augustus 2023, met kenmerk 1658887,

 

overwegende dat het gewenst is de Nadere regels en beleidsregels fysieke leefomgeving Amersfoort te wijzigen;

 

besluit vast te stellen:

 

Besluit tot het wijzigen van de Nadere regels en beleidsregels fysieke leefomgeving Amersfoort inzake beleid voor bodemenergiesystemen

Artikel 1 Wijzigingen

De Nadere regels en beleidsregels fysieke leefomgeving Amersfoort worden als volgt gewijzigd:

 

A

 

In Hoofdstuk I artikel 1.1. worden het kopje Bodemenergiesystemen en de begripsbepalingen onder het kopje Bodemenergiesystemen toegevoegd:

 

Bodemenergiesystemen

  • a.

    Gesloten bodemenergiesysteem: installatie waarmee, zonder grondwater te onttrekken en na gebruik in de bodem terug te brengen, gebruik wordt gemaakt van de bodem voor de levering van warmte of koude ten behoeve van de verwarming of koeling van ruimten in bouwwerken, door middel van een gesloten circuit van leidingen, met inbegrip van een bijbehorende warmtepomp circulatiepomp en regeneratievoorziening, voor zover aanwezig.

  • b.

    Open bodemenergiesysteem: installatie waarmee van de bodem gebruik wordt gemaakt voor de levering van warmte of koude ten behoeve van de verwarming of koeling van ruimten in bouwwerken, door grondwater te onttrekken en na gebruik in de bodem terug te brengen, met inbegrip van bijbehorende bronpompen en warmtewisselaar en, voor zover aanwezig, warmtepomp en regeneratievoorziening;

  • c.

    Interferentiegebied: een of meerdere gebieden binnen de gemeente Amersfoort waarin ordening van bodemenergiesystemen wenselijk is met het oog op het voorkomen van negatieve onderlinge beïnvloeding van meerdere bodemenergiesystemen of anderszins ter bevordering van het doelmatig gebruik van bodemenergie

  • d.

    De interferentiegebieden zijn aangewezen in de “Verordening fysieke leefomgeving Amersfoort”.

B

 

Hoofdstuk IX wordt toegevoegd en luidt als volgt:

 

Hoofdstuk IX Bodemenergiesystemen

 

Artikel 9.1 De rechtsgronden

Deze beleidsregels zijn gebaseerd en een aanvulling op het Besluit omgevingsrecht, artikel 2.2b en het Besluit lozen buiten inrichtingen.

 

Artikel 9.2 Aanleg gesloten bodemenergiesystemen binnen een interferentiegebied

Gelet op artikel 5.13b lid 9 van het Besluit omgevingsrecht weigert het college van burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning indien het bodemenergiesysteem zodanige interferentie kan veroorzaken met een ander bodemenergiesysteem, dat het doelmatig functioneren van een van de desbetreffende systemen kan worden geschaad dan wel anderszins sprake is van een ondoelmatig gebruik van bodemenergie. Daarvan is sprake indien niet wordt voldaan aan de regels uit het bodemenergieplan die verbonden zijn aan het desbetreffende interferentiegebied.

 

Aan de interferentiegebieden zijn de volgende bodemenergieplannen verbonden:

  • 1.

    Interferentiegebied De Laakse Tuinen, Velden 1F en Waterdorp:

    Bodemenergieplan Gesloten systemen in De Laakse Tuinen, Velden 1F en Waterdorp (Vathorst Amersfoort), referentie 68104/HeM/20220516, 16 mei 2022 (Bijlage 9.1).

  • 2.

    Interferentiegebied Laak 3:

    Bodemenergieplan Gesloten systemen in de Laak 3 (Vathorst Amersfoort) referentie 8313/HeM/20190529, 29 mei 2019 (Bijlage 9.2)

  • 3.

    Interferentiegebied De Hoef West:

    Bodemenergieplan De Hoef West in Amersfoort, referentie 71245/BR, 8 april 2022 (Bijlage 9.3).

Artikel 9.3 De aanvrager van een vergunning

De genoemde vergunning in artikel 9.2 dient te worden aangevraagd door de eigenaar of erfpachter van de grond, waarop een of meerdere gebouwen of bouwwerken zijn of worden opgericht die worden aangesloten op het betreffende gesloten bodemenergiesysteem, danwel door degene die namens de eigenaar of erfpachter het betreffende gesloten bodemenergiesysteem gaat aanleggen en/of exploiteren, indien deze daartoe door de eigenaar of erfpachter is gemachtigd.

 

Artikel 9.4 De plaatsing van een gesloten bodemenergiesysteem

  • a.

    Een gesloten bodemenergiesysteem dient, zowel binnen als buiten een interferentiegebied, in beginsel te worden aangelegd op eigen dan wel in erfpacht verkregen grond.

  • b.

    Indien de aanleg mede plaatsvindt op grond van een derde, dient de schriftelijke toestemming van deze derde bij de vergunningaanvraag te worden overgelegd.

  • c.

    Uiterlijk 4 weken na plaatsing wordt de exacte positie van de bodemlus(sen) middels een revisietekening (zowel digitaal als op papier) bij de gemeente bekendgemaakt.

C

Het onderdeel Toelichting wordt aangevuld met:

 

Hoofdstuk 9 Bodemenergiesystemen

Artikel 9.1

Geen toelichting.

 

Artikel 9.2 Aanleg gesloten bodemenergiesystemen binnen een interferentiegebied

In aanvulling op de algemene weigeringsgronden die in het Besluit omgevingsrecht zijn opgenomen, zijn in deze beleidsregels specifieke weigeringsgronden opgenomen om te komen tot een juiste ordening van bodemenergiesystemen in de ondergrond en een goede uitvoering van het besluit.

 

De gemeente beoogt daarmee te bewerkstelligen dat binnen het interferentiegebied “Vathorst De Laak 2B, de Velden 1F en Waterdorp”, “Laak 3”, “De Hoef West” en omgeving een scheiding plaatsvindt in de aanleg van gesloten en open bodemenergiesystemen, zodanig dat de bodemlaag die het meest geschikt is voor de aanleg van open systemen daarvoor zoveel mogelijk beschikbaar wordt gesteld (zie toelichting diepte aanleg gesloten bodemenergiesystemen). In het interferentiegebied Vathorst De Laak 2B , de Velden 1F wordt geen gasaansluiting gefaciliteerd. Om alle partijen, variërend van projectontwikkelaars tot particulieren, te kunnen voorzien van warmte en koude is het gebied geordend in zoekgebieden. Deze zijn specifiek voor de grotere open systemen en kleinere gesloten systemen, zodat de systemen elkaar zo min mogelijk negatief beïnvloeden.

 

Diepte aanleg gesloten bodemenergiesystemen Amersfoort

De bodemopbouw van Amersfoort bestaat uit een aantal watervoerende pakketten met daartussen waterremmende lagen. De ondergrond kent 3 verschillende landschapstypen. Voor de geomorfologie wordt de bodemopbouw in 2 delen verdeeld:

 

Amersfoort Noord

Aan de noordzijde van Amersfoort zijn drie watervoerende pakketten aanwezig. Het eerste watervoerende pakket bestaat overwegend uit fijn tot matig grof zand. Qua bodemstructuur en doorlaatvermogen is dit pakket dan wel geschikt voor de toepassing van open systemen, maar vanwege de ondiepe ligging en de geringe dikte (maximaal 10 m) niet.

 

Het tweede watervoerende pakket bestaat uit matig grof tot zeer grof zand dat deels grindhoudend is. Het pakket heeft een hoog doorlaatvermogen. In het pakket komen enkele lokale kleilagen voor. In het zuidwestelijk deel van het gebied bevinden zich mogelijk enkele gestuwde afzettingen. De bodemstructuur en dikte van het tweede watervoerende pakket (circa 130 m) bieden goede mogelijkheden voor de toepassing van open en gesloten systemen.

 

Het derde watervoerende pakket bestaat uit afwisselend fijn zand en zandige klei met veel schelpmateriaal. Het doorlaatvermogen van dit pakket is minder goed dan het tweede watervoerende pakket. Vanwege de grote dikte (circa 100 meter) biedt dit pakket echter wel

 

mogelijkheden voor de toepassing van open systemen. Maar door de grote diepte van dit pakket is de toepassing van bodemenergiesystemen in dit pakket financieel mogelijk minder interessant.

 

Figuur 1. geohydrologische doorsnede Amersfoort Noord

 

Amersfoort Zuid

De bodemopbouw in het zuiden komt grotendeels overeen met de bodemopbouw in het noorden van Amersfoort. Een verschil is dat in het zuiden de eerste scheidende laag (Eemklei) ontbreekt. Hierdoor vormen het eerste en tweede watervoerende pakket een gecombineerd pakket. De bodemstructuur en dikte van dit gecombineerde pakket bieden goede mogelijkheden voor de toepassing van open en gesloten systemen.

 

Figuur 2: geohydrologische doorsnede zuid

 

Daar waar de eerste scheidende laag aan de zuidzijde wel aanwezig is, is hetzelfde van toepassing als in het noorden. Het eerste watervoerende pakket is vanwege de geringe dikte en ondiepe ligging niet geschikt en het tweede watervoerende pakket is wel geschikt voor de toepassing van open systemen. En groot verschil met regio noord is dat de tweede scheidende laag en het derde watervoerende pakket dunner zijn dan aan de noordzijde van de gemeente. Het derde watervoerende pakket kan aan de zuidzijde slechts beperkt capaciteit leveren voor de toepassing van open systemen in tegenstelling tot regio noord.

 

Toetsing interferentie

Bij het verlenen van een vergunning voor de aanleg van een gesloten bodemenergiesysteem (OBM), toetst de gemeente of sprake is van overlap (interferentie) van het thermische invloedsgebied van het nieuwe systeem met bestaande bodemenergiesysteem. Door interferentie vermindert het energierendement van de betrokken systemen, zowel bestaand als nieuw, wat een reden kan zijn om de vergunning voor het nieuwe systeem te weigeren. Om te bepalen of tussen systemen sprake is van negatieve interferentie wordt getoetst op de beleidsregels en onderliggende gebruiksregels uit de bodemenergieplannen. Ook wordt indien nodig gebruik gemaakt van de methodiek die is opgenomen in Bijlage 2 van de Handhavingsuitvoeringsmethode Bodemenergiesystemen voor gemeentelijke taken (*HUM BE deel 2), vastgesteld door het Centraal College van Deskundigen Bodembeheer op 26 maart 2020, Versie 2.4 of een opvolger hiervan. De HUM is te verkrijgen via www.sikb.nl.

 

Artikel 9.3: De aanvrager van een vergunning

Om te voorkomen dat een vergunning als concessie met commerciële waarde wordt gebruikt, wordt alleen aan direct belanghebbenden toegestaan een vergunning voor een gesloten WKO-systeem aan te vragen. Onder belanghebbenden wordt verstaan:

  • de eigenaar of erfpachter van een grondgebied,

  • degene die namens een eigenaar of erfpachter een gebouw in beheer en/of exploitatie heeft, of

  • degene die het gesloten bodemenergiesysteem gaat aanleggen, mits hierover aantoonbaar overeenstemming is bereikt met de eigenaar of erfpachter van het grondgebied.

Indien de vergunning niet door 1 van de bovenstaande belanghebbenden wordt aangevraagd, zal de vergunning worden geweigerd.

 

Artikel 9.4: De plaatsing van een gesloten bodemenergiesysteem

Voor de aanleg van een gesloten bodemenergiesysteem worden leidingen en lussen in de bodem aangebracht. Een kwestie die daarbij nadrukkelijk een rol speelt, maar die niet in het Besluit bodemenergiesystemen wordt geregeld, is het eigendom van de energiesystemen. Daarom wordt teruggevallen op het reguliere goederenrecht (artikel 5:20 leden 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek). Daarnaast is het zo, dat de aanleg van een gesloten bodemenergiesysteem buiten de eigendomsgrenzen van de initiatiefnemer, gevolgen kan hebben voor plaatsing van bodemenergiesystemen op aangrenzende terreinen. Verder dient rekening gehouden te worden met aanwezige boven- en ondergrondse infrastructuur en kabels en leidingen. Daarom is in deze beleidsregel bepaald, dat plaatsing van een gesloten bodemenergiesysteem in beginsel alleen is toegestaan op het eigen terrein. Indien dat niet mogelijk is en voorzieningen moeten worden aangebracht op terreinen van derden, is schriftelijke toestemming van die betrokken derde vereist. Daarmee wordt beoogd dat beperkingen voor het bestaande en/of het toekomstige gebruik van de bodem van de nabijgelegen grondgebieden voor de aanleg van bodemenergiesystemen zoveel mogelijk worden beperkt.

 

Voor zover het gesloten bodemenergiesysteem wordt aangebracht in of mede in gemeentegrond, wordt met schriftelijke toestemming bedoeld: de vergunning met betrekking tot het leggen van kabels en leidingen in het kader van de ondergrondse nutsvoorzieningen, die voor de plaatsing van een gesloten bodemenergiesysteem dient te worden aangevraagd (zie ook de Regeling Inrichting Openbare Ruimte). De vergunning wordt mede gezien als schriftelijke toestemming van de gemeente, indien het gesloten bodemenergiesysteem mede op of in gemeentegrond wordt aangelegd. De aangelegde kabels en leidingen in gemeentegrond dienen overeenkomstig de Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION) te worden aangemeld bij het kadaster.

 

Voor aanleg mede op of in terreinen van derden, niet zijnde de gemeente, is schriftelijke toestemming van die betrokken derde noodzakelijk. Uitgangspunt daarbij is dat, indien een gesloten bodemenergiesysteem niet uitsluitend op het eigen terrein kan worden aangelegd, het ruimtebeslag op het terrein van derden zo wordt gekozen, dat dit geen of een minimaal effect heeft op de mogelijkheden om op het aangrenzende terrein ook een bodemenergiesysteem te plaatsen.

 

Indien een bodemenergiesysteem niet (uitsluitend) op eigen terrein wordt geplaatst, en de in dit artikel vereiste toestemming van de betrokken eigenaar of erfpachter, op wiens terrein een (deel van het) systeem wordt aangelegd, ontbreekt, wordt de vergunning geweigerd.

 

D

 

Bijlage 9 wordt toegevoegd:

 

Bijlage 9.1: Bodemenergieplan Gesloten systemen in De Laakse Tuinen, Velden 1F en Waterdorp (Vathorst Amersfoort), referentie 68104/HeM/20220516, 16 mei 2022.

 

Bijlage 9.2: Bodemenergieplan Gesloten systemen in de Laak 3 (Vathorst Amersfoort) referentie 8313/HeM/20190529, 29 mei 2019.

 

Bijlage 9.3: Bodemenergieplan De Hoef West in Amersfoort, referentie 71245/BR, 8 april 2022.

 

E

  • 1.

    De Hoofdstukaanduiding ‘Hoofdstuk IX Slotbepalingen’ komt te luiden; ‘Hoofdstuk X Slotbepalingen.

  • 2.

    De artikelen 9.1 tot en met 9.4 worden vernummerd naar 10.1 tot en met 10.4.

Artikel 2 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit tot het wijzigen van de Nadere regels en beleidsregels fysieke leefomgeving Amersfoort inzake beleid voor bodemenergiesystemen.

Artikel 3 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 22 augustus 2023,

de burgemeester,

de gemeentesecretaris,

Bijlage 9.1: Bodemenergieplan Gesloten systemen in De Laakse Tuinen, Velden 1F en Waterdorp (Vathorst Amersfoort), referentie 68104/HeM/20220516, 16 mei 2022

 

1 Inleiding

1.1 REVISIE BODEMENERGIEPLAN

Dit "Bodemenergieplan gesloten systemen in De Laakse Tuinen, Velden 1F en Waterdorp (Vathorst Amersfoort)" met versienummer 4.0, d.d. 16 mei 2022 vervangt in zijn geheel het "Bodemenergieplan gesloten systemen in De Laakse Tuinen, Velden 1F en Waterdorp (Vathorst Amersfoort)" met versienummer 3.0, d.d. 25 augustus 2020.

 

De wijzigingen in dit bodemenergieplan ten opzichte van versie 3.0 zijn:

  • Op basis van de meest actuele verkaveling (voorjaar 2022) zijn herberekeningen uitgevoerd en zijn de maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking per meter bodemdiepte en de temperatuurcorrectie door interferentie opnieuw berekend, zie Bijlage 2. Ook de thermische contouren in Figuur 3.1 en in Bijlage 1 zijn op de meest actuele verkaveling gebaseerd.

  • Tekstuele wijzigingen bij voorbeeldberekeningen in hoofdstuk 5 en toevoegen nieuwe rekensheet (versie: 16 mei 2022).

1.2 DE LAAKSE TUINEN, VELDEN 1F EN WATERDORP

Verwarming van de nieuw te bouwen woningen in wijken De Laakse Tuinen en Velden 1F vindt gasloos plaats. Het moet nu en in de toekomst mogelijk zijn om alle woningen te verwarmen met behulp van individuele elektrisch aangedreven combiwarmtepompen in combinatie met gesloten bodemenergiesystemen. Daarnaast zijn ook een aantal kavels in Waterdorp onderdeel van dit bodemenergieplan. Ook deze woningen worden naar verwachting nu of in de toekomst voorzien van warmtepompen in combinatie met gesloten bodemenergiesystemen.

 

Figuur 1.1 | Woonwijken De Laakse Tuinen (Laak 2B), Velden 1F en Waterdorp in Amersfoort

 

1.3 WERKINGSPRINCIPE

Met een elektrisch aangedreven combiwarmtepomp worden de ruimten van de woning en het tapwater verwarmd. De bronwarmte van de warmtepomp wordt onttrokken aan de bodem met behulp van een gesloten bodemenergiesysteem.

 

Een gesloten bodemenergiesysteem bestaat uit één of meerdere verticaal in de bodem aangebrachte kunststof slangen (bodemlussen) die middels een boring in de bodem tot grotere diepte worden aangebracht. In het gesloten bodemenergiesysteem stroomt een circulatievloeistof bestaande uit een mengsel van water met antivries of alleen water.

 

Door de warmteonttrekking daalt de temperatuur van de bodem rondom het gesloten bodemenergiesysteem. Hiervan kan in de zomer weer gebruik worden gemaakt om de woning van (beperkte) koeling te voorzien. De temperatuur van de bodem rondom het gesloten bodemenergiesysteem zal hierdoor weer toenemen. Omdat de jaarlijkse warmteonttrekking aan de bodem groter is dan de jaarlijkse warmtetoevoer in de zomer (koeling), daalt de temperatuur van de bodem.

 

Figuur 1.2 | Principeschema gesloten bodemenergiesysteem

 

1.4 INTERFERENTIE

De woningen in De Laakse Tuinen, Velden 1F en Waterdorp onttrekken netto warmte aan de bodem. Deze grootschalige warmteonttrekking resulteert in een temperatuurdaling van de bodem. Dit houdt in dat voor een gesloten systeem op elke kavel rekening moet worden gehouden met de temperatuurdaling van de bodem ten gevolge van alle gesloten bodemenergiesystemen in de omgeving.

 

Om de temperatuurdaling van de bodem ten gevolge van grootschalige warmteonttrekking aan de bodem te beperken, is in dit bodemenergieplan per kavel een maximale jaarlijkse netto warmte- onttrekking per meter bodemdiepte vastgesteld. Bij het ontwerp van elk gesloten bodemenergie- systeem dient rekening te worden gehouden met deze maximale warmteonttrekking en met de lagere temperatuur van de bodem. Hiermee worden thermisch gezien robuuste systemen verkregen en wordt doelmatig gebruik gemaakt van de ondergrond.

 

Opgemerkt wordt dat in nieuw te realiseren woonwijken waar nog geen gesloten bodemenergiesystemen aanwezig zijn en waar in de toekomst op grote schaal gesloten bodemenergiesystemen in de bodem worden aangebracht, de temperatuursinvloed tussen de nieuw te realiseren systemen onderling vaak groter is dan 1,5°C. Deze temperatuursinvloed kan en mag groter zijn, als met het ontwerp van elk gesloten bodemenergiesysteem rekening wordt gehouden met deze lagere temperatuur van de bodem.

 

1.5 VERORDENING GESLOTEN BODEMENERGIESYSTEMEN

De gemeente Amersfoort heeft de woonwijken De Laakse Tuinen, Velden 1F en Waterdorp bij ver- ordening (Verordening gesloten bodemenergiesystemen gemeente Amersfoort 2019) aangewezen als een interferentiegebied. Dit houdt in dat voor een gesloten bodemenergiesysteem de Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (Obm) bij het bevoegd gezag moet worden aangevraagd.

 

1.6 REGELS EN BODEMENERGIEPLAN

De regels voor het installeren en het in werking hebben van een gesloten bodemenergiesysteem zijn voor De Laakse Tuinen, Velden 1F en Waterdorp verwoord in dit bodemenergieplan.

 

De regels in dit bodemenergieplan zijn zo opgesteld dat nieuw te bouwen woningen in De Laakse Tuinen, Velden 1F en een aantal nieuw te bouwen woningen in Waterdorp doelmatig gebruik kunnen maken van de ondergrond voor bodemenergie. Daarnaast zorgen de regels ervoor dat interferentie tussen de gesloten systemen en daarmee nadelige invloed op het systeemrendement wordt voorkomen. Indien uit de vergunningaanvraag blijkt dat aan de regels wordt voldaan, kan door het bevoegd gezag de vergunning worden verleend.

 

2 Geohydrologisch onderzoek

 

2.1 BODEMOPBOUW

De bodemopbouw op en in de directe omgeving van De Laakse Tuinen, Velden 1F en Waterdorp is beschreven op basis van de volgende gegevens:

  • -

    Grondwaterkaart van Nederland;

  • -

    Regionaal Geohydrologisch Informatie Systeem (REGIS);

  • -

    Boorbeschrijvingen uit het archief van TNO Bouw en Ondergrond via DINOloket;

  • -

    Boorbeschrijvingen van omliggende bodemenergiesystemen.

De verwachte bodemopbouw en de thermische eigenschappen van de bodemlagen zijn weergegeven in Tabel 2.1. In Figuur 2.1 zijn gemeten temperaturen van de bodem binnen een straal van 10 km rondom Laakse Tuinen weergegeven.

 

Tabel 2.1 | Bodemopbouw

diepte

lithologie

geohydrologie

tempe-  ratuur

warmtegelei dingscoëfficiënt

warmte capaciteit

grondwater stroming

[m- mv]*

[°C]

[W/m².K]

[MJ/m³.K]

[m/jaar]

0 - 11

fijn zand

1e watervoerend pakket A

ca. 10,5

2,4

2,5

ca. 5 m/jaar naar het NW

11 - 21

klei en veen

lokale scheidende laag

ca. 10,5

1,7

2,5

21 - 39

matig grof zand

1e watervoerend pakket B

ca. 11

2,4

2,5

5 - 10 m/jaar naar het NW

39 – 41

klei

1e scheidende laag

ca. 11

1,7

2,5

-

41 - 175

matig grof totuiterst grof zand met grind en enkele kleilagen

2e watervoerend pakket

ca. 11 - 13

2,4

2,5

10 - 15 m/jaar naar het NW

175 - 210

klei met inschakelingen van zandlagen

2e scheidende laag

ca. 13 - 13,5

1,9

2,5

-

210 - ca. 280

afwisselend fijn zand en zandige klei, veel schelpenmateriaal

3e watervoerend pakket

ca. 13,5- 15

2,2

2,5

onbekend

> ca. 280

klei

hydrologische basis

oplopend vanaf ca. 15

1,7

2,5

-

* het maaiveld bevindt zich op circa 0,7 m+NAP

 

Op basis van de verkregen gegevens en de huidige (boor)technieken wordt geconcludeerd dat de bodemopbouw op de locatie tot een diepte van circa 280 m-mv geschikt is voor het toepassen van gesloten bodemenergiesystemen. Vanaf 280 m-mv begint de hydrologische basis, bestaande uit voornamelijk klei.

 

Figuur 2.1 | Temperatuurmetingen bodem binnen 10 km van Laakse Tuinen (bron: Database bodemtemperatuurprofielmetingen TNO en IF Technology)

 

2.2 GEOHYDROLOGIE

In Tabel 2.2 zijn de relevante technische en juridische aspecten opgenomen die van invloed zijn op het installeren en het in werking hebben van een gesloten bodemenergiesysteem. In en onder de tabel zijn de aandachtspunten, risico’s of belemmeringen nader toegelicht.

 

Tabel 2.2 | Technische en juridische aspecten bodemenergiesysteem

 

1. Artesisch grondwater

Artesisch grondwater is water wat boven het maaiveld uitkomt. Op basis van de huidige maaiveld- hoogte komt de grondwaterstand mogelijk incidenteel boven het maaiveld uit. Ook komt de stijg- hoogte in het tweede en mogelijk in het derde watervoerend pakket boven maaiveld uit. De stijg- hoogte in het derde watervoerend pakket is echter bepaald aan de hand van een peilbuis op circa 4,5 km afstand. Het is onzeker of de stijghoogte ook op de projectlocatie in deze mate aanwezig is. Met het artesische grondwater moet rekening gehouden worden bij het boren door verhoogd op te stellen. Mogelijk wordt met de bouw van de wijk het maaiveld nog enigszins opgehoogd en blijkt deze maatregel niet meer of in mindere mate nodig te zijn.

 

2. Grondwatergebruikers

Open bodemenergiesystemen

Binnen een straal van 500 m vanaf de randen van het gebied is één open bodemenergiesysteem aanwezig (mei 2022). Dit open bodemenergiesysteem van Vathorst De Laak 1B ligt op circa 300 m afstand van de projectlocatie en bestaat uit een doublet met filters in het gecombineerde eerste en tweede watervoerende pakket (48 – 168 m-NAP). Het maximale debiet is 85 m³/uur met een jaarlijkse maximale grondwaterverplaatsing van 745.000 m³. Gezien de afstand van de bronnen tot de projectlocatie levert dit geen probleem op voor de toepassing van gesloten bodemenergiesystemen op de projectlocatie.

 

Het meest actuele overzicht van open bodemenergiesystemen op de locatie en in de omgeving is op te vragen bij RUD Utrecht en is tevens te vinden op www.wkotool.nl.

 

Gesloten bodemenergiesystemen

Het meest actuele overzicht van gesloten bodemenergiesystemen op de locatie en in de omgeving is op te vragen bij RUD Utrecht en is tevens te vinden op www.wkotool.nl.

 

Permanente grondwateronttrekkingen

Uit het overzicht van Waterschap Vallei en Veluwe (mei 2022) blijkt dat er binnen een straal van 500 m geen permanente grondwateronttrekkingen aanwezig zijn.

 

3. Archeologie

De archeologische beleidskaart van de gemeente Amersfoort geeft aan dat verschillende archeologische waarderingsklassen aanwezig zijn op de projectlocatie (zie Figuur 2.2). Bij een bepaalde grondverstoorde omvang moet archeologisch onderzoek uitgevoerd worden. Naar verwachting is het benodigde onderzoek al uitgevoerd voor de bouw van woningen. Indien de gesloten systemen individueel worden aangelegd wordt de onderzoeksgrens niet overschreden.

 

Figuur 2.2 | Archeologische verwachting op de projectlocatie (beleidskaart gemeente Amersfoort)

 

4. Waterkering

Op de projectlocatie De Laakse Tuinen en Waterdorp is een waterkering met bijbehorende beschermingszones gelegen (Figuur 2.3). Het westelijke gedeelte van de waterkering wordt deels verlegd met de aanbouw van de wijk De Laakse Tuinen. Dit gebied is nog in ontwikkeling.

 

Naar verwachting maken een aantal kavels deel uit van beschermingszone B. Uit de algemene regels van de Keur blijkt dat het realiseren van een gesloten bodemenergiesysteem binnen beschermingszone B valt onder een vrijstelling van de vergunningplicht. De aanwezigheid van de waterkering vormt dus geen belemmering voor het toepassen van gesloten systemen.

 

Figuur 2.3 | Waterkering met bijbehorende beschermingszones (legger Waterschap Vallei en Veluwe d.d. 16-5-2022)

 

2.3 RISICOANALYSE

In Tabel 2.3 is de risicoanalyse met kansen, gevolgen en beheersmaatregelen van de van belang zijnde aspecten samengevat conform het SIKB protocol 11001, paragraaf 8.2.

 

Tabel 2.3 | Risicoanalyse

risico

kans

gevolg

beheersmaatregel

1 bodemopbouw en thermische parameters wijken af

klein, voldoende betrouwbare informatie beschikbaar

invloed op beschikbare te onttrekken hoeveel heid warmte

accepteren

2 het doorboren van mobiele verontreiniging, opboren van verontreinigde grond tijdens realisatie

klein, o.b.v.beschikbare informatie is de ondergrond niet verontreinigd

verwerken verontreinigde grond volgens BRL 2100, Mechanisch boren

accepteren

3 invloed op rendement/functioneren nabijgelegen openbodemenergiesystemen

niet aanwezig, open bodemenergiesysteem op 300 m geenwordt niet beinvloed

-

-

4 onderling negatieve interferentie tussen de geplande gesloten systemen

aanwezig

systemen goed dimensioneren, rekeninghoudend met systemen in omgeving

berekeningen en regelsin dit bodemenergieplan volgen

5 wateroverlast aan maaiveld door artesisch watertijdens realisatie

aanwezig, o.b.v.huidige informatie komt het water tijdens realisatie boven maaiveld uit

water komtboven maaiveld uit tijdens realisatie

toepassen voorbuis en/of eventueel verhoogd opstellen

 

3 Bodemenergieplan

3.1 DOELSTELLING

Het belangrijkste doel van het bodemenergieplan is om regels te hebben voor het installeren en het in werking hebben van gesloten bodemenergiesystemen, zodat voor alle woningen doelmatig gebruik wordt gemaakt van bodemenergie en dat nadelige beïnvloeding van het systeemrendement door interferentie zo veel mogelijk wordt voorkomen.

 

De regels zijn in dit bodemenergieplan zodanig omschreven dat het voor de particuliere kavelkoper(s), de ontwikkelaar(s), de aannemer(s), Ontwikkelingsbedrijf Vathorst, de gemeente Amersfoort en de Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht duidelijk is waaraan gesloten bodemenergiesystemen bij nieuwbouwwoningen moeten voldoen, voor het verkrijgen van de Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (Obm).

 

3.2 INTERFERENTIE EN ONTWERP

Voor het installeren en het in werking hebben van gesloten bodemenergiesystemen, zijn twee aspecten van belang: interferentie en het ontwerp.

 

Interferentie door bodemenergiesystemen in omgeving

In bijlage 2 (Methode toetsen interferentie tussen kleine gesloten bodemenergiesystemen) behorend bij de BUM en de HUM BE, deel 2 wordt als uitgangspunt gehanteerd dat geen sprake is van interferentie als de totaal veroorzaakte temperatuurverlaging bij alle andere systemen in de omgeving kleiner is dan 1,5°C. Deze temperatuurdaling wordt ook gehanteerd als richtlijn in de melding Besluit lozen buiten inrichtingen.

 

In woonwijken waar op grote schaal gesloten bodemenergiesystemen worden toegepast, kan de temperatuurdaling door interferentie groter zijn dan 1,5°C als met elk individueel ontwerp van de gesloten bodemenergiesystemen hiermee rekening wordt gehouden. Het is dus van belang om vooraf, op basis van interferentieberekeningen, het temperatuureffect van grootschalige toepassing van gesloten bodemenergiesystemen te kwantificeren. Deze interferentieberekeningen zijn voor de woonwijken De Laakse Tuinen, Velden 1F en Waterdorp uitgevoerd. De resultaten zijn beschreven in paragraaf 3.4. De potentieberekeningen resulteren per kavel in twee grootheden waaraan het ontwerp van de gesloten bodemenergiesystemen voet voldoen. Deze grootheden zijn:

  • De maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking per meter bodemdiepte (in kWh/m).

  • De temperatuurdaling ten gevolge van interferentie door nabij gelegen bodemenergiesystemen (in °C).

Ontwerp

De minimaal toe te passen bodemdiepte wordt bepaald door de maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking per meter bodemdiepte. Bij het in werking hebben van een gesloten bodemenergiesysteem, dient echter te allen tijde aan de algemene regel te worden voldaan, waarbij de temperatuur van de circulatievloeistof in de retourbuis van het gesloten bodemenergiesysteem (temperatuur uit de verdamper van de warmtepomp naar de bodemlus) niet lager mag zijn dan -3°C.

 

De temperatuurdaling van de circulatievloeistof in het gesloten bodemenergiesysteem wordt enerzijds bepaald door de temperatuurdaling ten gevolge van beïnvloeding door gesloten bodemenergiesystemen in de omgeving (interferentie) en anderzijds door de warmteonttrekking van het desbetreffende bodemenergiesysteem op het kavel zelf. Bij het ontwerp van het gesloten bodemenergiesysteem dient rekening te worden gehouden met deze extra temperatuurdaling door interferentie van systemen in de omgeving. In de ontwerpberekening voor een individueel gesloten bodemenergiesysteem (bijvoorbeeld met EED) dient de temperatuurdaling door interferentie in mindering te worden gebracht op de gemiddelde (natuurlijke) temperatuur van de bodem over de ge- hele aan te boren bodemdiepte.

 

3.3 UITGANGSPUNTEN INTERFERENTIEBEREKENING

De berekeningen ter bepaling van de maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking aan de bodem, zijn uitgevoerd met het softwarepakket MLU (Multi Layer Unsteady state). Dit programma is gemaakt voor het modelleren van grondwaterstroming in watervoerende pakketten (zie voor meer informatie hierover www.microfem.com) en wordt ook gebruikt voor het berekenen van warmtetransport (door middel van geleiding) bij gesloten bodemenergiesystemen.

 

De uitgangspunten voor de berekeningen zijn als volgt:

  • -

    De meest recente verkaveling van De Laakse Tuinen, Velden 1F en Waterdorp (voorjaar 2022), zie Bijlage 1 en 3.

  • -

    De bodemopbouw en de grondwaterstroming zoals deze zijn omschreven in hoofdstuk 2.

  • -

    De maximale diepte van de gesloten bodemenergiesystemen ter bepaling van de maximale netto warmteonttrekking bedraagt 280 m-mv (top hydrologische basis).

  • -

    De periode waarvoor de thermische berekeningen zijn uitgevoerd, bedraagt 50 jaar.

Opgemerkt wordt dat de Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht (RUD Utrecht) heeft aangegeven dat de berekeningen dienen te worden uitgevoerd voor een periode van 50 jaar. RUD Utrecht wil dit om op lange termijn thermisch goed werkende gesloten bodemenergiesystemen te verkrijgen en te behouden. Deze periode van 50 jaar geldt ook voor de ontwerpberekening die met Earth Energy Designer wordt uitgevoerd.

 

3.4 RESULTATEN INTERFERENTIEBEREKENING

De resultaten van de berekeningen zijn weergegeven in Figuur 3.1 en in Bijlage 1. In dit figuur zijn de contouren van de berekende temperatuurdaling weergegeven na een periode van 50 jaar voor de situatie waarbij op alle kavels warmte aan de bodem wordt onttrokken.

 

In Bijlage 2 is per kavel opgegeven wat de maximale netto warmteonttrekking per meter bodem- diepte en de temperatuurdaling is. De nummering van elk gesloten bodemenergiesystemen per ka- vel is weergegeven in de figuren die in Bijlage 3 zijn opgenomen.

 

Figuur 3.1 | Thermische beïnvloeding tussen 0 en 280 m-mv na 50 jaar (zie ook Bijlage 1 voor groot formaat)

 

3.5 MAXIMALE JAARLIJKSE NETTO WARMTEONTTREKKING

Per kavel is de maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking tot een diepte van 280 m-mv en per meter aan te boren diepte berekend. De grootte van de maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking is gerelateerd aan de grootte van het kaveloppervlak (in m²) en een maximaal aan te boren diepte van 280 m (tot aan de hydrologische basis). De maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking per meter bodemdiepte is per kavel in de tabel in Bijlage 2 opgenomen.

 

3.6 TEMPERATUURCORRECTIE

Indien de daling in temperatuur van het eigen gesloten bodemenergiesysteem op het kavel niet wordt meegenomen, is de resulterende temperatuurdaling op het kavel uitsluitend het gevolg van de thermische invloed van de gesloten systemen in de omgeving van het desbetreffende kavel. Per kavel is in Figuur 3.1 met een gekleurde stip de berekende temperatuurdaling ten gevolge van omliggende gesloten systemen weergegeven.

 

In Bijlage 2 is de tabel opgenomen waarin per kavel de temperatuurdaling door interferentie is gekwalificeerd. Deze temperatuurdaling dient als correctie van de bodemtemperatuur bij het ontwerp van het gesloten bodemenergiesysteem te worden meegenomen.

 

4 Regels

4.1 ALGEMENE REGELS

Voor het installeren en het in werking hebben van een gesloten bodemenergiesysteem binnen de grenzen van dit bodemenergieplan, gelden de volgende algemene regels:

 

  • 1.

    Voor het gesloten bodemenergiesysteem dient de melding: "Aanleg gesloten bodemenergiesys teem buiten inrichtingen" bij het bevoegd gezag te worden ingediend. Hierbij dient aan alle indieningvereisten te worden voldaan, zoals deze in het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi) in artikel 1.10a voor gesloten systemen zijn opgenomen.

  • 2.

    Voor het gesloten bodemenergiesysteem dient de Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (Obm) bij het bevoegd gezag te worden aangevraagd.

  • 3.

    Het gesloten bodemenergiesysteem dient te allen tijde te voldoen aan de “Algemene regels ten aanzien van bodemenergiesystemen”, zoals deze zijn omschreven in Hoofdstuk 3a van het Besluit lozen buiten inrichtingen.

  • 4.

    Indien aantoonbaar aan onderstaande regels 5 tot en met 12 wordt voldaan, is onderbouwing (waaruit blijkt dat het in werking hebben van het systeem niet leidt tot zodanige interferentie met een eerder geïnstalleerde bodemenergiesystemen dat het doelmatig functioneren van de desbetreffende systemen kan worden geschaad) niet nodig. Zie artikel 1.10a.h uit het Besluit lozen buiten inrichtingen.

4.2 LOCATIE SPECIFIEKE REGELS

Voor het installeren en het in werking hebben van een gesloten bodemenergiesysteem binnen de grenzen van dit bodemenergieplan gelden de volgende locatie specifieke regels:

 

  • 5.

    Het gesloten bodemenergiesysteem dient te worden uitgevoerd als een verticaal bodemenergiesysteem, bestaande uit één of meerdere verticaal in de bodem aan te brengen boorgaten met bodemlus(sen).

  • 6.

    De maximale diepte van de boorgaten met bodemlus(sen) bedraagt 280 m-mv.

  • 7.

    De boorgaten met bodemlus(sen) dienen op eigen kavel in de bodem te worden aangebracht.

  • 8.

    De afstand tussen een boorgat en de kavelgrens direct grenzend aan een kavel van een naastgelegen woning met (een gerealiseerd of nog te realiseren) bodemenergiesysteem dient te allen tijde groter of gelijk te zijn aan 3,0 m.

    Daar waar in verband met een (te) smalle kavelbreedte bovenstaande afstand niet mogelijk is, dient de afstand tussen twee boorgaten te allen tijde groter dan of gelijk dient te zijn aan 6,0 m.

  • 9.

    De jaarlijkse netto warmteonttrekking per meter bodemdiepte (kWh/m) dient te allen tijde kleiner of gelijk te zijn aan de voor het kavel toegewezen maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking per meter bodemdiepte. Zie: "Maximale jaarlijkse netto warmtelevering per meter bodemdiepte" in Bijlage 2.

  • 10.

    Bij het ontwerp dient voor het bepalen van de minimaal benodigde diepte van de boorgaten en het aantal boorgaten rekening te worden gehouden met de temperatuurdaling die optreedt op het kavel ten gevolge van interferentie. Zie: “Temperatuurcorrectie door interferentie” in Bijlage 2.

  • 11.

    Ten behoeve van het ontwerp dient voor elk individueel gesloten bodemenergiesysteem een berekening voor een periode van minimaal 50 jaar te worden uitgevoerd. Bij deze berekening dient de temperatuurdaling door interferentie te worden meegenomen.

    Voor de berekening wordt gebruik gemaakt van het programma Earth Energy Designer (EED) (of met een gelijkwaardig gevalideerd model zoals in BRL 11001 weergegeven programma's Glhepro, DST en SBM). De resultaten van de berekening dienen als bijlage bij de vergunningaanvraag te worden toegevoegd.

  • 12.

    Bij wijzigingen in aantal of grootte van één of meerdere kavels dienen de "Maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking" en de “Temperatuurcorrectie door interferentie” opnieuw te worden bepaald. Dit vindt als volgt plaats:

    • De "Maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking" per meter bodemdiepte (in kWh/m) dient voor het gewijzigde kavel te worden berekend door het oppervlak van het kavel te vermenigvuldigen met 0,126 (kWh/m)/m².

    • Voor de “Temperatuurcorrectie door interferentie” dient de waarde van het dichtstbijzijnde kavel in Bijlage 2 te worden aangehouden.

Twee voorbeeldberekeningen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van dit Bodemenergieplan.

 

5 Voorbeeldberekeningen

5.1 INLEIDING

Om inzicht te geven hoe dit bodemenergieplan moet worden gelezen en hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd, zijn in dit hoofdstuk drie voorbeeldberekeningen uitgewerkt.

 

In onderstaande tabel is de verklaring gebruikte symbolen in dit hoofdstuk opgenomen. De voor- beelden zijn deels uitgewerkt in rekensheets die als Bijlage 4 in dit document zijn opgenomen.

 

Tabel 5.1 | Verklaring van symbolen

symbool

eenheid

toelichting

Qrv

MWh

De energiehoeveelheid voorruimteverwarming (bouwwerk)

Qtv

MWh

De energiehoeveelheid voortapwaterverwarming (bouwwerk)

Qk

MWh

De energiehoeveelheid voor koeling (bouwwerk)

SPF

-

Seasonal Performance Factor

T bodem natuurlijk

°C

De natuurlijke temperatuur van de bodem

T correctie

°C

De correctie van de temperatuur die is opgenomen in dit bodemenergieplan

T bodem met correctie = T input EED

°C

De temperatuur bodeminclusief correctie (is invoerwaarde EED)

T gem,circulatievloeistof

°C

De gemiddelde temperatuur van de circulatievloeistof in de bodemlus

T verdamper

°C

De temperatuur aande verdamperzijde van de warmtepomp

 

5.2 VOORBEELD 1 - GROTE WONING

 

Gegevens woning met warmtepomp en gesloten bodemenergiesysteem

Voor ruimte- en tapwaterverwarming en het koelen van een relatief grote woning met een kaveloppervlakte van circa 400 m² wordt een elektrische combiwarmtepomp met een gesloten bodemenergiesysteem toegepast. Uit de SPF-berekening van de installateur blijkt bijvoorbeeld: De warmtevraag van de woning (het bouwwerk) voor ruimte- en tapwaterverwarming bedraagt 14 respectievelijk 6 MWh per jaar. De gemiddelde SPF van de warmtepomp bedraagt 4,5 voor ruimteverwarming en 3,0 voor tapwaterverwarming. De koudevraag (van het bouwwerk) bedraagt 4 MWh per jaar met een SPF van 40 voor de circulatiepomp.

 

Voor het kavel geldt volgens Bijlage 2 in dit bodemenergieplan een maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking per meter aangeboorde bodemdiepte van 50,3 kWh/m en een temperatuurcorrectie van 4,5°C.

 

Berekening jaarlijkse netto warmteonttrekking aan bodem

Met bovenstaande gegevens kan de hoeveelheid warmte worden berekend die met het gesloten bodemenergiesysteem aan de bodem wordt onttrokken en wordt toegevoerd. Het resultaat van de berekening is de jaarlijkse netto warmteonttrekking in MWh voor het gesloten bodemenergiesysteem, zie Tabel 5.2. Zie ook de rekensheet in Bijlage 4.

 

Tabel 5.2 | Berekening jaarlijkse netto warmteonttrekking aan bodem

Bouwwerk SPF Berekening Bodemzijdig

Ruimteverwarming

14,0 MWh

4,5

Q rv x ((SPF – 1)/ SPF))

14,0 x ((4,5-1) / 4,5)

10,9 MWh

Tapwaterverwarming

6,0 MWh

3,0

Q tw x ((SPF – 1) / SPF))

6,0 x ((3,0– 1) / 3,0)

4,0 MWh

Warmteonttrekking aan bodem

14,9 MWh

Koeling

4,0 MWh

40

Qk + (Qk / SPF) 4,0 + (4,0 /40)

4,1 MWh

Warmtetoevoer aan bodem

4,1 MWh

Jaarlijkse nettowarmteonttrekking = Warmteonttrekking aan bodem – Warmtetoevoer aan bodem

10,8 MWh

 

Minimaal benodigde diepte van de boorgaten (regel 9)

Voor dit voorbeeld blijkt uit de in Bijlage 2 van dit bodemenergieplan dat voor het desbetreffende kavel een maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking per meter aangeboorde bodemdiepte geldt van 50,3 kWh/m. Op basis van deze maximale netto warmteonttrekking per meter, bedraagt de minimaal aan te boren bodemdiepte ter voorkoming van te grote interferentie naar de omgeving: 215 m-mv (10.800 kWh / 50,3 kWh/m).

 

Ontwerp gesloten bodemenergiesysteem (regels 10 en 11)

De minimale diepte van de boorgaten is niet altijd gelijk aan de totaal benodigde boorgatlengte volgens regel 9. Het in werking hebben van het gesloten bodemenergiesysteem dient te allen tijde te voldoen aan de algemeen geldende regels, zoals deze zijn omschreven in het Besluit lozen buiten inrichtingen (zie regel 3 in paragraaf 4.1). Eén van deze algemene regels is dat de minimale temperatuur van de circulatievloeistof in de retourbuis van het gesloten bodemenergiesysteem (temperatuur uit de verdamper van de warmtepomp naar de bodemlus) niet lager mag zijn dan -3°C.

 

Om aan deze regel te voldoen dient per individueel gesloten bodemenergiesysteem een ontwerp voor 50 jaar 1 te worden vervaardigd. Voor de berekening wordt gebruik gemaakt van het programma Earth Energy Designer (EED) (of een gelijkwaardig gevalideerd model zoals in BRL 11001 weergegeven programma's Glhepro, DST en SBM). Bij deze berekening dient rekening te worden ge- houden met de “Temperatuurcorrectie door interferentie”, zoals deze voor het betreffende kavel is opgenomen in de tabel in Bijlage 2 in dit bodemenergieplan. Deze temperatuurdaling dient in mindering te worden gebracht op de natuurlijke gemiddelde bodemtemperatuur.

 

De natuurlijke gemiddelde temperatuur van de bodem is afhankelijk van de aan te boren diepte en wordt als volgt berekend:

 

T bodem natuurlijk = 0,0063 * bodemdiepte + 10,5°C

 

De gemiddelde temperatuur van de bodem over de diepte van het boorgat, waarbij rekening wordt gehouden met temperatuurinvloed van naastgelegen systemen, wordt als volgt berekend:

 

T bodem met correctie = T input EED = T bodem natuurlijk - T correctie

 

De voor dit voorbeeld uitgevoerde Earth Energy Designer berekening laat zien met een diepte van 215 m de temperatuur van de circulatievloeistof te ver daalt onder -3,0°C. De uiteindelijke EED berekening laat zien dat met een minimale aan te boren boorgatdiepte van 265 m dient te worden volstaan. De minimale gemiddelde temperatuur van de circulatievloeistof bij één boorgat tot 265 m na 50 jaar daalt tot -0,9°C. Met een temperatuurverschil over de verdamper van de warmtepomp van 4°C, resulteert dit in een minimale temperatuur van de circulatievloeistof van -2,9°C. Deze is als volgt berekend:

 

Tgem,circulatievloeistof – (∆Tverdamper / 2) = -0,9°C – (4,0 / 2) = -2,9°C

 

De minimale temperatuur van de circulatievloeistof is hoger dan -3°C, waardoor wordt voldaan aan de algemene regel van de minimale temperatuur van de circulatievloeistof van -3°C.

 

De in EED te hanteren bodemtemperatuur (Tbodem met correctie) bedraagt 7,7°C. Deze is als volgt berekend:

 

Tbodem natuurlijk = 0,0063 * 265 + 10,5°C = 12,2°C

 

De gemiddelde temperatuur van de bodem over de diepte van het boorgat, waarbij rekening wordt gehouden met temperatuurinvloed van naastgelegen systemen, wordt als volgt berekend:

 

Tbodem met correctie = T input EED = 12,2 - 4,5 = 7,7°C

 

Conclusie

Het uiteindelijke resultaat is dat voor dit kavel een gesloten bodemenergiesysteem moet worden toegepast dat bestaat uit één boorgat met een minimale bodemdiepte van 265 m. De regel met betrekking tot het ontwerp is in deze situatie leidend boven de regel met betrekking tot interferentie. Het gevolg is dat dit systeem een kleinere temperatuurdaling bij nabijgelegen systemen veroorzaakt. Dit is een positief effect en gunstig voor het rendement van het eigen systeem en nabij gelegen systemen.

 

Opgemerkt wordt nog dat het niet is toegestaan om in deze situatie twee boorgaten tot 133 m-mv toe te passen, zie kader hierna.

 

Indien uit de ontwerpberekening met EED blijkt dat bij toepassing van één boorgattot 280 m-mv de minimale temperatuur van de circulatievloeistof lager is dan -3°C, dan zijn per kavel meerdere boorgaten nodig. De einddiepte blijft ongewijzigd omdat deze per kavel wordt bepaald op basis van de maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking. Er zijn in deze situatie dus meerdere boorgaten nodig met elk een diepte van 280 m-mv. Het is in deze si- tuatie ook mogelijk om het ontwerp van de woning aan te passen. Zie hiervoor paragraaf 5.4.

 

Het is niet toegestaan bij toepassing van bijvoorbeeld twee boorgaten op het kavel om de netto warmteonttrekking per meter boorgat te verdubbelen. De netto warmteonttrekking geldt per kavel!

 

5.3 VOORBEELD 2 - KLEINE WONING

 

Gegevens woning met warmtepomp en gesloten bodemenergiesysteem

Voor ruimte- en tapwaterverwarming en het koelen van een woning wordt een elektrische combiwarmtepomp met een gesloten bodemenergiesysteem toegepast. Uit de SPF-berekening van de installateur blijkt bijvoorbeeld: De warmtevraag van de woning (het bouwwerk) voor ruimte- en tapwaterverwarming bedraagt 4,2 respectievelijk 3,5 MWh per jaar. De gemiddelde SPF van de warmtepomp bedraagt 4,5 voor ruimteverwarming en 3,0 voor tapwaterverwarming. De koudevraag (van het bouwwerk) bedraagt 1,0 MWh per jaar met een SPF van 40 voor de circulatiepomp.

 

Voor het kavel geldt volgens Bijlage 2 in dit bodemenergieplan een maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking per meter aangeboorde bodemdiepte van 17,7 kWh/m en een temperatuurcorrectie van 5,6°C.

 

Berekening jaarlijkse netto warmteonttrekking aan bodem

Met bovenstaande gegevens kan de hoeveelheid warmte worden berekend die met het gesloten bodemenergiesysteem aan de bodem wordt onttrokken en wordt toegevoerd. Het resultaat van de berekening is de jaarlijkse netto warmteonttrekking in MWh voor het gesloten bodemenergiesysteem, Tabel 5.3. Zie ook de rekensheet in Bijlage 4.

 

Tabel 5.3 | Berekening jaarlijkse netto warmteonttrekking aan bodem

Bouwwerk SPF Berekening Bodemzijdig

Ruimteverwarming

4,2 MWh

4,5

Q rv x ((SPF – 1)/ SPF))

4,2 x ((4,5-1) / 4,5)

3,3 MWh

Tapwaterverwarming

3,5 MWh

3,0

Q tw x ((SPF– 1) / SPF))

3,5 x ((3,0– 1) / 3,0)

2,3 MWh

Warmteonttrekking aan bodem

5,6 MWh

Koeling

1,0 MWh

40

Qk + (Qk / SPF) 1,0 + (1,0 /40)

1,0 MWh

Warmtetoevoer aan bodem

1,0 MWh

Jaarlijkse nettowarmteonttrekking = Warmteonttrekking aan bodem – Warmtetoevoer aan bodem

4,6 MWh

 

Minimaal benodigde diepte van de boorgaten (regel 9)

Voor dit voorbeeld blijkt uit de in Bijlage 2 van dit bodemenergieplan dat voor het desbetreffende kavel een maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking per meter aangeboorde bodemdiepte geldt van 17,7 kWh/m. Op basis van de maximale netto warmteonttrekking per meter, bedraagt de mini- maal aan te boren bodemdiepte ter voorkoming van te grote interferentie naar de omgeving:

260 m-mv (4.600 kWh/17,7 kWh/m).

 

Ontwerp gesloten bodemenergiesysteem (regels 10 en 11)

Zoals eerder is opgemerkt, is de aangeboorde diepte niet altijd gelijk aan de totaal benodigde boorgatlengte. Het in werking hebben van het gesloten bodemenergiesysteem dient te allen tijde te voldoen aan de algemeen geldende regels, zoals deze zijn omschreven in het Besluit lozen buiten inrichtingen (zie regel 3 in paragraaf 4.1). Eén van deze algemene regels is dat de minimale temperatuur van de circulatievloeistof in de retourbuis van het gesloten bodemenergiesysteem (temperatuur uit de verdamper van de warmtepomp naar de bodemlus) niet lager mag zijn dan -3°C.

 

Om aan deze regel te voldoen dient per individueel gesloten bodemenergiesysteem een ontwerp voor 50 jaar te worden vervaardigd. Voor de berekening wordt gebruik gemaakt van het programma Earth Energy Designer (EED) (of een gelijkwaardig gevalideerd model zoals in BRL 11001 weergegeven programma's Glhepro, DST en SBM). Bij deze berekening dient rekening te worden gehouden met de “Temperatuurcorrectie door interferentie”, zoals deze voor het betreffende kavel is opgenomen in de tabel in Bijlage 2 in dit bodemenergieplan. Deze temperatuurdaling dient in mindering te worden gebracht op de natuurlijke gemiddelde bodemtemperatuur.

 

De resultaten van de berekeningen met EED laten zien dat met één boorgat tot ongeveer 160 m diepte kan worden volstaan. Echter de minimale aan te boren diepte op basis van interferentie bedraagt 260 m, waardoor deze boordiepte als ontwerpdiepte dient te worden aangehouden.

De voor dit voorbeeld uitgevoerde Earth Energy Designer berekening laat zien dat de minimale gemiddelde temperatuur van de circulatievloeistof bij één boorgat tot 260 m na 50 jaar daalt tot +2,1°C. Met een temperatuurverschil over de verdamper van de warmtepomp van 4°C, resulteert dit in een minimale temperatuur van de circulatievloeistof van +0,1°C. Deze is als volgt berekend:

 

Tgem,circulatievloeistof – (∆Tverdamper / 2) = +2,1°C – (4,0 / 2) = +0,1°C

 

De minimale temperatuur van de circulatievloeistof is hoger dan -3°C, waardoor wordt voldaan aan de algemene regel van de minimale temperatuur van de circulatievloeistof van -3°C.

 

De in EED te hanteren bodemtemperatuur (Tbodem met correctie) bedraagt 6,5°C. Deze is als volgt berekend:

 

Tbodem natuurlijk = 0,0063 * 260 + 10,5°C = 12,1°C

 

De gemiddelde temperatuur van de bodem over de diepte van het boorgat, waarbij rekening wordt gehouden met temperatuurinvloed van naastgelegen systemen, wordt als volgt berekend:

 

Tbodem met correctie = T input EED = 12,1 - 5,6 = 6,5°C

 

Conclusie

Het uiteindelijke resultaat is dat voor dit kavel een gesloten bodemenergiesysteem moet worden toegepast dat bestaat uit één boorgat met een bodemdiepte van 260 m. In deze situatie is de regel met betrekking van interferentie dus leidend ten opzichte van de ontwerp regel. Het gevolg is dat dit systeem een ongewijzigd thermisch effect heeft naar de systemen in de omgeving. De iets ho- gere temperatuur van circulatievloeistof in de winter heeft een positief effect op het rendement van het eigen systeem. Opgemerkt wordt nog dat het niet is toegestaan om in deze situatie twee boorgaten tot 130 m-mv toe te passen.

 

5.4 WARMTEVRAAG WONING GROTER DAN MAXIMALE NETTO JAARLIJKSE WARMTELEVERING BODEM

Indien een relatief grote woning wordt gerealiseerd op een relatief klein kavel, is de kans aanwezig dat de benodigde jaarlijkse netto warmteonttrekking van de woning groter is dan de maximale jaarlijkse netto warmtelevering van de bodem. In deze situatie dient het ontwerp van het gesloten bodemenergiesysteem te worden aangepast. Het is niet toegestaan bij toepassing van twee boorga- ten op het kavel om de netto warmteonttrekking per meter boorgat per kavel te verdubbelen. De netto warmteonttrekking geldt per kavel.

 

De wijzigingen die hierbij kunnen worden doorgevoerd zijn bijvoorbeeld:

  • Het verkleinen van de warmtevraag voor ruimte- en/of tapwaterverwarming door bijvoorbeeld het toepassen van betere isolatie en/of het toepassen van een zonneboiler.

  • Het vergroten van de koudevraag of extra warmte in de bodem laden, door andere instellingen van de warmtepomp (al koelen bij lagere buitentemperaturen) en/of het toepassen van zonne- collectoren die in de zomer warmte van de zon in de bodem laden.

Het verkleinen van de warmtevraag en/of het vergroten van de koudevraag/regeneratie leiden tot een kleinere jaarlijkse netto warmteonttrekking aan de bodem. De jaarlijkse netto warmteonttrekking dient dusdanig te worden verlaagd, totdat deze gelijk is aan de maximale jaarlijkse netto warmtelevering van de bodem.

 

Bijlage 1 Figuur met thermische beïnvloeding

 

Bijlage 2 Warmteonttrekking en temperaturen

 

De Laakse Tuinen - Fase 1 12 mei 2022

 

Nummer

Maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking per meter bodemdiepte

Temperatuurcorrectie door interferentie

kWh/m

°C

1

74,7

3,3

2

56,4

3,1

3

60,2

2,8

4

67,0

2,7

5

76,0

2,6

6

90,8

2,2

7

37,7

1,7

8

34,4

2,0

9

32,9

2,3

10

31,3

2,5

11

31,7

2,7

12

50,3

4,5

13

51,0

4,7

14

51,0

4,9

15

63,8

5,0

16

51,0

5,1

17

51,0

5,1

18

63,8

5,1

19

63,8

5,1

20

51,0

5,2

21

51,0

5,2

22

63,8

5,1

23

63,8

5,1

24

63,8

5,1

25

51,0

5,1

26

60,7

4,9

27

23,0

4,6

28

15,5

4,7

29

16,0

4,7

30

16,5

4,7

31

27,6

4,6

32

26,9

4,5

33

16,5

4,6

34

16,5

4,6

35

31,0

4,3

36

31,0

4,3

37

16,2

4,4

38

16,4

4,4

39

27,9

4,3

40

23,9

4,2

41

15,5

4,2

42

16,2

4,2

43

29,8

3,9

44

43,7

4,5

45

38,2

4,7

46

35,8

4,8

47

33,1

4,9

48

31,4

5,1

49

30,5

5,2

50

30,6

5,3

51

31,6

5,4

52

33,5

5,4

53

43,5

5,3

54

31,2

5,2

55

21,0

5,4

56

21,1

5,4

57

21,1

5,5

58

21,2

5,5

59

26,3

5,6

60

22,9

5,7

61

21,9

5,7

62

21,2

5,7

63

20,9

5,6

64

19,6

5,6

65

19,4

5,6

66

19,4

5,6

67

20,4

5,6

68

20,6

5,6

69

17,6

5,6

70

17,9

5,5

71

18,4

5,5

72

19,2

5,4

73

24,2

5,3

74

26,6

5,1

75

18,7

5,0

76

18,7

4,9

77

32,7

4,7

78

47,4

4,9

79

30,6

4,9

80

29,5

4,9

81

29,9

4,8

82

30,1

4,6

83

29,9

4,5

84

29,3

4,3

85

33,0

4,1

86

57,0

4,3

87

54,0

4,6

88

51,3

4,8

89

59,4

4,9

90

89,2

5,0

91

63,0

5,0

92

73,5

4,9

93

49,3

4,8

94

55,8

4,5

95

57,3

4,2

96

32,8

4,9

97

18,3

5,1

98

18,3

5,1

99

18,3

5,0

100

18,3

5,0

101

17,4

4,9

102

19,0

4,8

103

18,1

4,6

104

17,1

4,5

105

36,6

3,9

106

33,6

4,2

107

33,6

4,1

108

33,6

4,1

109

33,6

4,0

110

33,6

3,9

111

33,6

3,9

112

33,6

3,8

113

33,6

3,7

114

33,6

3,6

115

37,9

3,3

116

29,9

2,9

117

17,0

3,3

118

17,0

3,5

119

17,0

3,6

120

17,0

3,7

121

17,0

3,8

122

17,0

3,9

123

18,3

4,1

124

17,3

4,1

125

34,5

3,9

126

21,6

4,8

127

15,6

4,9

128

15,6

4,9

129

15,6

4,8

130

15,6

4,8

131

15,6

4,7

132

15,6

4,7

133

15,6

4,6

134

15,6

4,5

135

15,6

4,3

136

23,2

4,1

137

19,1

4,5

138

17,5

4,9

139

16,1

4,9

140

19,4

5,0

141

31,5

4,8

142

24,0

5,6

143

18,8

5,6

144

18,1

5,1

145

20,1

5,1

146

15,3

5,0

147

15,3

5,3

148

15,1

5,1

149

15,0

5,2

150

14,8

5,3

151

14,7

5,3

152

17,1

4,9

153

17,0

5,0

154

18,1

5,0

155

18,7

5,0

156

18,8

5,0

157

19,4

4,9

158

46,0

4,7

159

17,7

5,1

160

17,8

5,2

161

18,2

5,1

162

18,2

5,0

163

22,8

4,9

164

17,1

5,0

165

16,8

5,2

166

16,9

5,2

167

25,7

5,1

168

28,0

4,6

169

28,3

4,6

170

29,9

4,7

171

42,9

5,1

172

30,2

5,0

173

15,3

5,6

174

15,1

5,7

175

15,0

5,7

176

14,8

5,6

177

14,7

5,6

178

15,2

5,4

179

26,2

5,3

180

17,6

5,5

181

17,7

5,6

182

17,9

5,7

183

17,3

5,7

184

22,4

5,5

185

19,8

5,5

186

24,1

5,6

187

19,7

5,5

188

41,7

5,6

189

20,1

5,9

190

20,1

5,9

191

19,0

5,8

192

28,1

5,8

193

24,5

5,9

194

22,6

5,8

195

19,4

5,7

196

34,8

5,3

197

34,3

5,3

198

44,8

5,4

199

37,7

5,4

200

33,0

5,4

201

46,1

5,2

202

18,2

4,4

203

19,0

4,3

204

41,9

3,9

205

18,1

4,1

206

16,3

4,3

207

16,4

4,3

208

16,6

4,3

209

16,8

4,4

210

16,1

4,4

211

17,2

4,4

212

17,5

4,5

213

29,2

4,3

214

19,9

4,6

215

18,2

4,4

216

18,2

4,4

217

15,0

4,9

218

19,1

4,9

219

20,3

4,9

220

30,4

4,7

221

17,1

4,8

222

17,1

4,8

223

17,1

4,7

224

17,1

4,7

225

17,1

4,6

226

14,9

4,6

227

19,1

4,7

228

20,2

4,6

229

31,2

4,4

230

20,8

4,6

231

32,5

4,7

232

21,0

5,0

233

19,9

4,9

234

15,7

5,0

235

17,5

5,1

236

18,3

5,1

237

18,3

5,2

238

18,3

5,2

239

18,3

5,1

240

16,1

5,1

241

18,5

5,0

242

19,4

5,0

243

32,1

4,8

244

18,7

5,0

245

18,1

5,0

246

20,6

5,1

247

27,7

5,1

248

22,6

5,3

249

22,6

5,2

250

22,6

5,2

251

23,4

5,1

252

26,0

5,1

253

22,8

5,0

254

18,2

4,4

255

17,1

5,2

256

16,9

5,1

257

17,8

4,5

258

25,1

4,5

259

24,8

4,6

260

29,4

5,1

261

20,4

5,2

262

25,4

5,0

263

17,4

4,8

264

25,5

4,9

265

19,0

4,3

266

210,0

4,7

267

210,0

4,6

268

178,5

4,8

 

De Laakse Tuinen (excl. fase 1) en Velden 1F 12 mei 2022

 

Nummer

Maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking per meter bodemdiepte

Temperatuurcorrectie door interferentie

kWh/m

°C

269

34,5

4,6

270

18,8

4,8

271

18,8

4,8

272

18,8

4,7

273

18,8

4,7

274

19,8

4,6

275

20,9

4,6

276

20,9

4,5

277

20,9

4,5

278

21,4

4,4

279

21,4

4,5

280

20,9

4,7

281

19,8

4,7

282

19,8

4,8

283

19,2

4,8

284

18,3

4,8

285

18,3

4,8

286

18,3

4,8

287

18,1

4,7

288

20,5

4,2

289

20,5

4,3

290

20,5

4,2

291

20,5

4,2

292

20,5

4,2

293

20,5

4,2

294

20,5

4,1

295

37,9

3,8

296

33,3

4,0

297

31,3

4,1

298

32,0

4,2

299

31,3

4,3

300

32,0

4,3

301

33,2

4,3

302

29,6

4,3

303

17,4

4,6

304

17,7

4,7

305

18,1

4,8

306

18,3

4,8

307

18,6

4,7

308

18,8

4,7

309

19,3

4,5

310

28,1

4,4

311

14,8

4,5

312

14,3

4,6

313

29,3

4,4

314

16,4

4,7

315

16,8

4,7

316

17,0

4,7

317

11,6

4,9

318

11,0

4,9

319

10,9

4,8

320

11,4

4,8

321

16,6

4,7

322

15,9

4,7

323

16,2

4,7

324

16,2

4,6

325

18,0

4,6

326

15,9

4,5

327

15,9

4,4

328

25,0

4,3

329

15,1

4,6

330

14,2

4,7

331

11,1

4,6

332

10,8

4,6

333

10,3

4,7

334

10,1

4,7

335

12,2

4,7

336

15,4

4,7

337

15,9

4,8

338

34,1

4,5

339

27,8

4,7

340

30,6

4,6

341

30,5

4,7

342

32,2

4,7

343

32,6

4,8

344

31,7

4,8

345

31,9

4,7

346

42,9

4,5

347

16,5

4,5

348

13,9

4,6

349

8,5

4,4

350

38,2

4,5

351

34,0

4,1

352

10,7

4,0

353

27,6

4,1

354

11,3

4,0

355

14,4

4,1

356

14,9

4,1

357

17,9

4,2

358

94,4

4,3

359

11,8

4,2

360

8,0

4,3

361

7,5

4,4

362

7,8

4,4

363

7,9

4,4

364

33,3

4,5

365

33,6

4,4

366

34,6

4,4

367

28,5

4,2

368

14,8

4,2

369

14,2

4,2

370

14,1

4,1

371

11,0

4,2

372

10,1

4,2

373

10,0

4,1

374

64,3

4,1

375

62,7

3,7

376

62,2

1,7

377

83,7

2,0

378

73,6

1,9

379

68,2

2,2

380

67,7

2,9

381

63,3

3,3

382

71,1

4,4

383

65,9

2,3

384

11,5

3,5

385

55,1

3,8

386

55,9

3,1

387

47,0

4,2

388

41,6

4,4

389

61,2

3,2

390

47,3

2,8

391

24,4

3,3

392

14,6

3,4

393

15,2

3,5

394

11,2

3,6

395

10,5

3,6

396

10,6

3,6

397

12,7

3,6

398

15,1

3,7

399

15,6

3,9

400

15,4

4,0

401

33,7

3,9

402

63,5

3,2

403

63,1

2,6

404

63,3

2,3

405

49,8

2,3

406

18,6

4,9

407

17,4

4,7

408

28,1

4,5

409

16,0

4,7

410

34,3

4,7

411

19,6

5,0

412

18,4

5,0

413

19,1

4,9

414

12,5

5,1

415

11,9

5,1

416

11,7

5,1

417

12,4

5,1

418

16,5

5,0

419

16,0

5,0

420

15,9

5,0

421

16,4

5,0

422

18,3

5,0

423

17,6

5,0

424

17,6

5,0

425

27,1

4,9

426

17,3

5,0

427

16,1

4,9

428

25,2

4,7

429

25,8

4,4

430

16,8

4,7

431

15,6

4,7

432

16,6

4,8

433

15,5

4,9

434

31,0

4,8

435

19,8

4,9

436

10,8

5,1

437

10,1

5,2

438

10,1

5,2

439

10,1

5,2

440

10,6

5,2

441

14,3

5,1

442

15,9

5,1

443

16,6

5,1

444

12,0

5,1

445

11,6

5,1

446

12,2

5,1

447

17,0

4,9

448

14,9

4,9

449

15,5

4,8

450

15,2

4,8

451

15,2

4,7

452

25,3

4,4

453

14,7

4,6

454

15,4

4,7

455

14,7

4,8

456

13,7

4,8

457

291,5

3,1

458

39,6

4,3

459

19,5

5,0

460

17,3

5,1

461

14,5

4,2

462

13,0

4,4

463

13,0

4,5

464

15,1

4,5

465

14,0

4,6

466

22,0

4,4

467

19,5

4,2

468

18,9

4,3

469

18,9

4,3

470

18,3

4,4

471

18,6

4,4

472

20,7

4,5

473

18,4

4,6

474

17,6

4,7

475

17,9

4,8

476

17,5

4,9

477

19,6

4,9

478

18,7

5,0

479

35,6

4,9

480

18,0

5,1

481

17,6

5,1

482

13,6

5,1

483

14,5

5,0

484

12,4

5,2

485

12,6

5,2

486

12,7

5,1

487

18,2

5,0

488

16,5

4,8

489

38,5

4,4

490

20,6

4,7

491

17,5

4,8

492

18,4

4,7

493

13,5

4,8

494

13,1

4,8

495

12,8

4,7

496

15,0

4,4

497

73,2

3,6

498

36,0

4,9

499

77,6

4,7

500

65,1

4,7

501

56,1

4,3

502

33,8

5,1

503

27,5

5,0

504

15,9

5,2

505

16,3

5,3

506

16,3

5,3

507

50,2

4,6

508

54,7

3,8

509

26,7

5,2

510

15,8

5,4

511

15,4

5,4

512

13,3

5,4

513

13,4

5,4

514

15,8

5,3

515

36,7

1,3

516

29,2

1,2

517

279,5

1,7

518

27,6

3,9

519

20,4

1,1

520

18,7

1,9

521

15,4

2,2

522

16,0

2,4

523

16,7

2,6

524

17,2

2,8

525

25,5

2,9

526

26,6

3,2

527

19,7

3,5

528

20,3

3,7

529

20,7

3,9

530

31,5

4,1

531

16,4

4,4

532

16,7

4,5

533

16,9

4,5

534

17,4

4,4

535

21,2

4,2

536

25,2

4,8

537

20,5

4,8

538

17,4

5,0

539

15,4

5,0

540

16,8

5,0

541

16,0

4,9

542

28,9

4,5

543

20,7

4,2

544

15,5

4,1

545

15,5

3,9

546

15,5

3,7

547

21,0

3,4

548

21,0

2,9

549

15,5

2,9

550

15,5

2,7

551

25,6

2,3

552

24,2

1,6

553

33,4

1,8

554

38,1

1,8

555

32,5

1,9

556

25,6

2,6

557

15,5

2,9

558

2,9

3,1

559

21,0

3,1

560

21,0

3,7

561

15,5

4,0

562

15,5

4,2

563

19,9

4,4

564

76,5

1,9

565

60,9

4,7

566

49,1

3,3

567

52,2

1,8

568

49,1

2,6

569

49,1

4,0

570

59,8

4,5

571

60,3

3,9

572

60,3

3,7

573

62,0

3,3

574

65,0

2,6

575

79,7

0,5

576

53,3

2,9

577

54,5

2,8

578

61,8

2,7

579

73,9

2,4

580

79,1

2,1

581

110,8

1,5

582

136,6

0,5

583

97,8

0,4

584

86,8

0,6

585

67,3

0,5

586

63,5

0,5

587

57,9

0,6

588

54,1

0,6

589

30,4

4,6

590

30,4

4,3

591

38,4

3,9

592

38,6

3,3

593

13,8

3,8

594

13,6

3,9

595

13,6

4,0

596

13,5

4,1

597

13,4

4,1

598

13,7

4,2

599

27,8

4,1

600

23,8

4,2

601

15,9

4,4

602

14,4

4,6

603

15,1

4,6

604

14,3

4,7

605

14,1

4,8

606

37,3

4,7

607

34,1

4,8

608

33,5

4,8

609

31,7

4,9

610

20,7

5,1

611

35,5

5,1

612

38,2

5,0

613

35,5

5,0

614

30,2

4,8

615

27,3

4,9

616

17,0

4,7

617

15,4

4,7

618

15,4

4,5

619

15,4

4,3

620

15,8

4,1

621

27,8

3,6

622

38,7

2,3

623

17,0

2,9

624

14,8

3,0

625

14,7

3,0

626

14,7

3,1

627

22,6

2,9

628

22,6

3,0

629

14,7

3,3

630

14,7

3,4

631

14,7

3,5

632

16,0

3,5

633

30,3

3,3

634

24,8

3,8

635

16,3

4,1

636

16,6

4,3

637

16,7

4,5

638

16,7

4,6

639

16,7

4,8

640

16,7

4,9

641

16,7

5,1

642

29,6

5,1

643

38,9

5,3

644

36,6

5,3

645

33,4

4,9

646

22,7

5,3

647

32,2

5,3

648

32,0

5,3

649

17,2

5,4

650

15,4

5,3

651

15,4

5,2

652

38,1

4,8

653

30,2

5,2

654

35,2

4,9

655

41,7

4,7

656

41,7

4,4

657

41,7

4,0

658

41,7

3,5

659

36,7

3,0

660

37,8

2,2

661

16,1

2,4

662

18,1

2,3

663

21,2

5,3

664

26,4

5,2

665

18,3

5,4

666

18,7

5,4

667

16,9

2,1

668

14,7

2,1

669

14,7

2,0

670

14,7

1,9

671

17,2

1,8

672

36,9

1,3

673

28,3

2,3

674

20,7

2,8

675

20,3

3,1

676

29,8

3,3

677

39,7

3,7

678

38,0

4,1

679

37,9

4,4

680

37,9

4,6

681

33,9

4,8

682

27,1

5,0

683

16,7

5,2

684

16,3

5,3

685

16,5

5,4

686

593,5

3,4

687

487,6

2,5

688

30,6

4,1

689

30,6

4,4

690

30,6

4,6

691

30,6

4,8

692

30,5

4,9

693

30,7

4,9

694

76,7

4,7

695

30,5

3,7

696

31,8

0,9

697

37,9

0,5

698

35,8

0,8

699

41,5

0,1

700

48,2

4,8

701

55,7

4,4

702

62,2

4,3

703

62,2

4,0

704

62,2

3,7

705

62,2

3,4

706

62,2

3,0

707

67,5

2,6

708

66,4

2,0

709

31,8

1,1

710

17,1

1,2

711

16,2

1,1

712

27,0

1,0

713

37,1

0,4

714

95,8

3,8

715

58,0

3,6

716

58,0

3,3

717

58,1

2,9

718

58,4

2,5

719

70,9

2,0

720

91,5

1,6

721

328,1

0,1

722

28,8

3,7

723

16,6

3,8

724

16,6

3,7

725

13,9

3,7

726

13,9

3,6

727

13,9

3,6

728

13,9

3,4

729

21,0

3,2

730

26,1

3,1

731

15,6

3,2

732

15,8

3,1

733

16,1

3,0

734

17,2

2,7

735

17,9

2,6

736

18,9

2,4

737

19,3

2,2

738

19,6

1,9

739

44,3

1,4

740

27,5

2,8

741

18,6

2,9

742

18,8

2,8

743

19,4

2,7

744

19,1

2,5

745

18,8

2,4

746

18,0

2,1

747

37,3

1,6

748

30,3

0,9

749

29,2

0,4

750

14,3

0,7

751

14,4

0,7

752

15,2

0,7

753

15,3

0,7

754

15,3

0,7

755

15,3

0,7

756

14,5

0,7

757

14,5

0,6

758

30,8

0,5

759

42,8

1,1

760

40,6

1,1

761

27,0

0,5

762

14,7

0,7

763

14,7

0,7

764

15,6

0,7

765

15,6

0,7

766

15,7

0,7

767

15,7

0,7

768

15,7

0,7

769

15,8

0,6

770

13,7

0,7

771

13,7

0,6

772

21,2

0,5

773

44,3

1,3

774

38,0

1,8

775

32,8

2,2

776

28,2

2,5

777

52,7

2,9

778

18,7

3,1

779

18,6

3,1

780

29,6

2,9

781

37,2

2,1

782

36,3

1,8

783

51,6

1,1

784

52,4

1,3

785

42,3

1,9

786

42,3

2,3

787

29,5

3,0

788

18,7

3,3

789

18,7

3,3

790

34,7

3,1

791

59,9

2,7

792

39,9

2,4

793

36,6

2,1

794

35,6

1,8

795

45,0

1,4

796

21,3

0,5

797

15,1

0,7

798

15,1

0,7

799

16,1

0,7

800

16,1

0,7

801

16,1

0,7

802

16,1

0,7

803

15,9

0,6

804

30,7

0,3

805

26,6

0,9

806

30,3

1,1

807

38,4

1,3

808

34,4

1,7

809

32,2

2,2

810

29,8

2,5

811

51,5

2,8

812

33,4

3,2

813

19,5

3,3

814

19,5

3,2

815

31,0

3,0

816

42,4

2,2

817

40,5

1,9

818

51,3

1,3

819

46,8

1,5

820

40,7

2,1

821

42,3

2,5

822

34,0

3,3

823

19,5

3,5

824

19,6

3,6

825

19,6

3,6

826

19,6

3,6

827

35,8

3,5

828

101,6

0,3

829

15,6

0,6

830

15,7

0,7

831

15,7

0,7

832

15,7

0,8

833

15,7

0,7

834

15,8

0,8

835

15,8

0,8

836

17,2

0,6

837

17,2

0,7

838

15,9

0,7

839

15,9

0,8

840

16,0

0,8

841

16,0

0,8

842

16,1

0,9

843

16,0

0,8

844

16,1

0,8

845

16,1

0,8

846

16,2

0,8

847

17,1

0,7

848

26,6

0,5

849

28,2

1,3

850

28,0

1,5

851

43,1

1,8

852

20,5

2,4

853

22,1

2,6

854

24,4

2,7

855

15,3

2,8

856

16,7

3,0

857

16,2

3,2

858

16,7

3,3

859

18,2

3,4

860

46,2

3,4

861

24,8

3,0

862

13,9

3,1

863

13,8

3,1

864

14,0

3,2

865

14,0

3,2

866

23,8

3,1

867

45,5

3,2

868

15,8

3,3

869

17,0

3,2

870

17,8

3,0

871

17,9

2,9

872

17,9

2,7

873

17,9

2,5

874

17,9

2,4

875

17,9

2,2

876

18,0

2,0

877

36,7

1,7

878

51,8

1,3

879

45,1

1,9

880

20,0

2,3

881

32,5

2,3

882

29,6

1,4

883

30,6

1,2

884

35,8

0,6

885

17,3

0,7

886

17,3

0,8

887

17,4

0,8

888

17,4

0,8

889

17,5

0,7

890

17,4

0,8

891

17,5

0,8

892

17,5

0,8

893

17,6

0,7

894

25,4

0,5

895

44,4

1,4

896

27,8

1,9

897

17,1

2,3

898

23,3

2,4

899

20,0

2,6

900

15,9

2,9

901

15,9

3,0

902

16,1

3,1

903

15,8

3,2

904

47,9

3,1

905

21,1

2,8

906

14,0

2,8

907

13,9

2,7

908

22,5

2,4

909

25,4

0,6

910

17,7

0,7

911

17,8

0,8

912

17,7

0,8

913

17,8

0,8

914

17,8

0,8

915

17,9

0,8

916

17,9

0,7

917

37,3

0,4

918

29,3

1,1

919

30,7

1,2

920

38,6

1,5

921

19,4

1,9

922

19,3

2,1

923

18,9

2,2

924

18,7

2,3

925

29,4

2,1

926

68,6

1,9

927

80,0

1,7

928

82,0

1,3

929

60,2

0,9

930

117,8

0,2

931

32,0

0,9

932

27,8

0,4

933

16,5

0,6

934

16,0

0,6

935

15,7

0,5

936

17,7

0,6

937

26,3

0,4

938

38,2

0,2

 

Waterdorp 12 mei 2022

 

Nummer

Maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking per meter bodemdiepte

Temperatuurcorrectie door interferentie

kWh/m

°C

968

60,9

0,9

969

67,5

1,4

970

50,9

1,8

971

49,4

2,1

972

86,1

2,1

973

165,3

2,6

974

89,3

1,7

975

67,7

1,5

976

56,6

1,4

977

46,1

1,3

978

55,8

1,1

979

47,8

1,2

980

55,8

1,0

981

63,1

1,3

982

87,2

1,4

983

88,2

1,2

984

69,3

1,4

985

26,8

1,5

986

41,5

1,2

987

72,7

0,9

988

59,6

0,4

989

42,7

0,4

990

58,5

1,5

991

39,7

1,3

992

49,4

0,8

993

62,5

0,3

994

52,4

0,6

995

46,6

0,6

996

75,7

1,1

997

108,4

1,2

998

100,0

1,1

999

94,0

0,8

1000

223,3

0,3

1001

43,8

1,3

1002

68,0

0,4

1003

83,8

0,6

1004

61,7

0,7

1005

55,1

0,6

1006

50,0

0,5

1007

46,4

0,4

1008

39,2

0,2

1009

72,1

0,0

1010

51,9

0,0

 

Bijlage 3 Nummering gesloten systemen

 

 

 

 

Bijlage 4 Voorbeeldberekeningen

 

Laakse Tuinen, Velden 1F en Waterdorp (Vathorst) Amersfoort

Rekensheet behorende bij bodemenergieplan

 

Voorbeeld 1

 

Laakse Tuinen, Velden 1F en Waterdorp (Vathorst) Amersfoort

Rekensheet behorende bij bodemenergieplan

 

 

Voorbeeld 2

Bijlage 9.2 Bodemenergieplan Laak 3

 

1 Inleiding

1.1 LAAK 3

Verwarming van de nieuw te bouwen woningen en bedrijfsgebouwen in Laak 3 vindt gasloos plaats. Het moet nu en in de toekomst mogelijk zijn om alle woningen en bedrijfsgebouwen te verwarmen met behulp van individuele elektrisch aangedreven combiwarmtepompen in combinatie met gesloten bodemenergiesystemen.

 

Figuur 1.1 | Locatie Laak 3 in Amersfoort

 

1.2 PODIUM

Dit bodemenergieplan geldt voor de gesloten bodemenergiesystemen in Laak 3. Direct ten zuiden van Laak 3 ligt het plangebied Podium. Het bodemenergieplan van Laak 3 is zo opgesteld dat rekening wordt gehouden met eventuele toekomstige ontwikkelingen in Podium (gebaseerd op basis van schetsontwerpen) en de interferentie van de gesloten systemen in Podium op de systemen in Laak 3. Tevens zijn in Podium reeds twee open bodemenergiesystemen gerealiseerd.

 

1.3 WERKINGSPRINCIPE

Met een elektrisch aangedreven combiwarmtepomp worden de ruimten en het tapwater verwarmd. De bronwarmte van de warmtepomp wordt onttrokken aan de bodem met behulp van een gesloten bodemenergiesysteem.

 

Een gesloten bodemenergiesysteem bestaat uit één of meerdere verticaal in de bodem aangebrachte kunststof slangen (bodemlussen) die middels een boring in de bodem tot grotere diepte worden aangebracht. In het gesloten bodemenergiesysteem stroomt een circulatievloeistof bestaande uit een mengsel van water met antivries of alleen water.

 

Door de warmteonttrekking daalt de temperatuur van de bodem rondom het gesloten bodemenergiesysteem. Hiervan kan in de zomer weer gebruik worden gemaakt om de woning/bedrijfsgebouw van (beperkte) koeling te voorzien. De temperatuur van de bodem rondom het gesloten bodemenergiesysteem zal hierdoor weer toenemen. Omdat de jaarlijkse warmteonttrekking aan de bodem naar verwachting groter is dan de jaarlijkse warmtetoevoer in de zomer (koeling), daalt de temperatuur van de bodem.

 

Figuur 1.2 | Principeschema gesloten bodemenergiesysteem

 

1.4 INTERFERENTIE

De woningen en bedrijfsgebouwen in Laak 3 onttrekken netto warmte aan de bodem. Deze grootschalige warmteonttrekking resulteert in een temperatuurdaling van de bodem. Dit houdt in dat voor een gesloten systeem op elke kavel rekening moet worden gehouden met de temperatuurdaling van de bodem ten gevolge van alle gesloten bodemenergiesystemen in de omgeving.

 

Om de temperatuurdaling van de bodem ten gevolge van grootschalige warmteonttrekking aan de bodem te beperken, is in dit bodemenergieplan per kavel een maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking per meter bodemdiepte vastgesteld. Bij het ontwerp van elk gesloten bodemenergiesysteem dient rekening te worden gehouden met deze maximale warmteonttrekking en met de lagere temperatuur van de bodem. Hiermee worden thermisch gezien robuuste systemen verkregen en wordt doelmatig gebruik gemaakt van de ondergrond.

 

Opgemerkt wordt dat in nieuw te realiseren woonwijken waar nog geen gesloten bodemenergiesystemen aanwezig zijn en waar in de toekomst op grote schaal gesloten bodemenergiesystemen in de bodem worden aangebracht, de temperatuursinvloed tussen de nieuw te realiseren systemen onderling vaak groter is dan 1,5°C. Deze temperatuursinvloed kan en mag groter zijn, als met het ontwerp van elk gesloten bodemenergiesysteem rekening wordt gehouden met deze lagere temperatuur van de bodem.

 

1.5 VERORDENING INTERFERENTIEGEBIED

De gemeente Amersfoort heeft Laak 3 aangewezen als een interferentiegebied. Dit houdt in dat voor een gesloten bodemenergiesysteem de Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (Obm) bij het bevoegd gezag moet worden aangevraagd.

 

1.6 REGELS EN BODEMENERGIEPLAN

De regels voor waaraan de realisatie en het in werking hebben van gesloten bodemenergiesystemen in Laak 3 moeten voldoen zijn verwoord in dit bodemenergieplan. Deze regels zijn zo opgesteld dat nieuw te bouwen woningen/bedrijfsgebouwen doelmatig gebruik kunnen maken van de ondergrond voor bodemenergie. Daarnaast zorgen de regels ervoor dat interferentie tussen de gesloten systemen en daarmee nadelige invloed op het systeemrendement wordt voorkomen. Indien uit de vergunningaanvraag blijkt dat aan de regels wordt voldaan, kan door het bevoegd gezag de vergunning worden verleend.

 

2 Geohydrologisch onderzoek

2.1 BODEMOPBOUW

De bodemopbouw op de locatie van Laak 3 en in de directe omgeving van de locatie (waaronder Podium) is beschreven op basis van de volgende gegevens:

  • Grondwaterkaart van Nederland;

  • Regionaal Geohydrologisch Informatie Systeem (REGIS);

  • Boorbeschrijvingen uit het archief van TNO Bouw en Ondergrond via DINOloket;

  • Boorbeschrijvingen van omliggende bodemenergiesystemen.

De verwachte bodemopbouw op de locatie is weergegeven in Tabel 2.1. In Figuur 2.1 zijn gemeten temperaturen van de bodem binnen een straal van 10 km rondom Laak 3 weergegeven.

 

Tabel 2.1 | Bodemopbouw

* het maaiveld bevindt zich op circa 2,5 m+NAP

 

Op basis van de verkregen gegevens en de huidige (boor)technieken wordt geconcludeerd dat de bodemopbouw op de locatie tot een diepte van circa 280 m-mv geschikt is voor het toepassen van gesloten bodemenergiesystemen. Vanaf 280 m mv begint de hydrologische basis, bestaande uit voornamelijk klei.

 

Figuur 2.1 | Temperatuurmetingen bodem binnen 10 km van Laak 3 (bron: Database bodemtemperatuurprofielmetingen TNO en IF Technology)

 

2.2 GEOHYDROLOGIE

In Tabel 2.2 zijn de relevante technische en juridische aspecten opgenomen die van invloed zijn op de werking van een gesloten bodemenergiesysteem. In en onder de tabel zijn de aandachtspunten / risico’s of belemmeringen nader toegelicht.

 

Tabel 2.2 | Technische en juridische aspecten bodemenergiesysteem

 

1. Artesisch grondwater

Artesisch grondwater is water wat boven maaiveld uitkomt. De stijghoogte in het derde watervoerend pakket is bepaald op basis van een peilbuis op circa 3 km afstand. Uit deze peilbuis blijkt dat het de stijghoogte in het derde watervoerend pakket boven maaiveld uit komt. Hier moet rekening mee worden gehouden bij het boren van de boorgaten (voorbuizen/verhoogd opstellen).

 

2. Grondwatergebruikers

Open bodemenergiesystemen

Bij RUD Utrecht is een overzicht opgevraagd van open bodemenergiesystemen in de omgeving van de projectlocatie. Uit het overzicht van (ontvangen op 14 augustus 2018) blijkt dat er binnen een straal van 500 m drie open bodemenergiesystemen aanwezig zijn. Deze systemen zijn in Tabel 2.3 en Figuur 2.2 weergegeven. De thermisch invloedsgebieden van de open systemen, zijn weergegeven in Figuur 3.1.

 

Tabel 2.3 | Open bodemenergiesystemen binnen een straal van 500 m van Laak 3

bedrijfsnaam

afstand en richting t.o.v. project

debiet  [m³/uur]

vergunde waterhoeveelheid  [m³/jaar]

watervoerend  pakket

CCNL (monobron)

op locatie

50

150.000

2

Het Podium (3 doubletten)

op locatie

325

1.485.000

2

ICO Vathorst / Lovink (doublet)

125 m ten westen

69

83.000

2

 

Figuur 2.2 | Omringende open bodemenergiesystemen en grondwateronttrekkingen

 

In Figuur 3.1 zijn de thermische invloedsgebieden weergegeven van de drie open bodemenergiesystemen in de omgeving en het thermisch invloedsgebied na 50 jaar van de gesloten bodemenergie- systemen.

 

Gezien de noordwestelijke grondwaterstroming worden het open bodemenergiesysteem van CCNL en de gerealiseerde bronnen van het open bodemenergiesysteem van Het Podium niet beïnvloedt door de beoogde gesloten bodemenergiesystemen. De nog niet gerealiseerde warme bronnen van het open bodemenergiesysteem van Het Podium worden naar verwachting niet tot zeer beperkt thermisch beïnvloed door de gesloten bodemenergiesystemen. Eventuele thermische interferentie van de gesloten bodemenergiesystemen op de nog niet gerealiseerde bronnen van het open bodemenergiesysteem van Het Podium zal niet leiden tot ontoelaatbaar rendementsverlies.

 

Het open bodemenergiesysteem van ICO Vathorst ligt stroomafwaarts van de beoogde gesloten bodemenergiesystemen. Zowel de warme als de koude bron van dit systeem komen te liggen in een omgeving die circa 0,5°C lager is dan zonder de gesloten bodemenergiesystemen. Een lagere temperatuur van het grondwater in de omgeving van de koude bron heeft een positief effect. Als wordt aangenomen dat door een lagere warme (en koude) brontemperatuur ook de verdampertemperatuur van de warmtepompinstallatie bij ICO Vathorst circa 0,5°C lager is, zal het rendement van de warmtepompinstallatie afnemen met ten hoogste 2%. Dit is gebaseerd op het toelaatbaar temperatuureffect bij gesloten bodemenergiesystemen (5% bij temperatuurdaling van 1,5°C, zie paragraaf 1.3 in bijlage 2 behorende bij BUM/HUM BE deel 2). De thermische interferentie van de gesloten bodemenergiesystemen op het open bodemenergiesysteem van ICO Vathorst zal dus niet leiden tot ontoelaatbaar rendementsverlies.

 

Gesloten bodemenergiesystemen

Uit het overzicht van RUD Utrecht (ontvangen op 13 augustus 2018) blijkt dat er binnen een straal van 500 m geen gesloten bodemenergiesystemen aanwezig zijn.

 

Permanente grondwateronttrekkingen

Uit het overzicht van Waterschap Vallei en Veluwe (ontvangen op 13 augustus 2018) blijkt dat er rondom de projectlocatie enkele grondwateronttrekkingen aanwezig zijn (zie Figuur 2.2). Het is van deze systemen niet bekend waarvoor water onttrokken wordt, op welke diepte en met welk debiet.

 

3. Archeologie

Uit de archeologische beleidskaart van de gemeente Amersfoort blijkt dat er verschillende archeologische waarderingsklassen aanwezig zijn op de locatie van Laak 3 (zie Figuur 2.3). Bij een bepaalde grondverstoorde omvang moet archeologisch onderzoek uitgevoerd worden. Naar verwachting is het benodigde onderzoek al uitgevoerd voor de bouw van de woningen. Indien de gesloten bodemenergiesystemen individueel worden aangelegd, wordt de onderzoekgrens niet overschreden.

 

Figuur 2.3 | Archeologische verwachting op de projectlocatie (beleidskaart gemeente Amersfoort)

 

4. Verontreinigingen

Uit de beschikbare gegevens op bodemloket komt niet naar voren of de ondergrond verontreinigd is. De locatie is niet aangemerkt als verdachte locatie. Op basis van historisch activiteit (landbouw) worden niet direct verontreinigingen verwacht. Voor Laak 3 zijn in 2015 door Ontwikkelingsbedrijf Vathorst bodemonderzoeken uitgevoerd.

 

2.3 RISICOANALYSE

In Tabel 2.4 is de risicoanalyse met kansen, gevolgen en beheersmaatregelen van de van belang zijnde aspecten samengevat conform het SIKB protocol 11001, paragraaf 8.2.

 

Tabel 2.4 | Risicoanalyse

 

risico

kans

gevolg

beheersmaatregel

1 bodemopbouw en thermische parameters wijken af

klein, voldoende betrouwbare informatie beschikbaar

invloed op beschikbare te onttrekken energiehoeveelheid

accepteren

2 hetdoorboren van mobiele verontreiniging, opborenvan verontreinigde grondtijdens realisatie

klein, informatie overmogelijke verontreinigingen is onbekend

verwerken verontreinigde grond volgens BRL2100, Mechanisch boren

accepteren

3 invloed op rendement/functioneren nabijgelegen open bodemenergiesystemen

aanwezig

rendementsverlies open bodemenergiesystemen <0,5°C (geen ontoelaatbaar rendementsverlies)

gesloten systemen dimensioneren met in achtneming regels uit dit bodemenergieplan

4 negatieve interferentie tussen individuele gesloten systemen onderling

aanwezig

systemen goed dimensioneren, rekening houdend met systemen in omgeving

gesloten systemen dimensioneren met in achtneming regels uit dit bodemenergieplan

5 wateroverlast aan maaiveld door artesisch watertijdens realisatie

aanwezig, stijghoogte in het derde watervoerend pakket komt boven maaiveld uit

water komt bovenmaaiveld uit tijdens realisatie

toepassen voorbuis en/of eventueel verhoogd opstellen

 

3 Bodemenergieplan

 

3.1 DOELSTELLING

Het belangrijkste doel van dit bodemenergieplan is om regels te hebben voor het installeren en het in werking hebben van gesloten bodemenergiesystemen, zodat voor alle woningen en bedrijfsgebouwen in Laak 3 doelmatig gebruik wordt gemaakt van bodemenergie en dat nadelige beïnvloeding van het systeemrendement door interferentie zo veel mogelijk wordt voorkomen.

 

De regels zijn in dit bodemenergieplan zodanig omschreven dat het voor de particuliere kavelkoper(s), de ontwikkelaar(s), de aannemer(s), Ontwikkelingsbedrijf Vathorst, de gemeente Amersfoort en de Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht duidelijk is waaraan gesloten bodemenergiesystemen moeten voldoen, voor het verkrijgen van de Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (Obm).

 

3.2 INTERFERENTIE EN ONTWERP

Voor het installeren en het in werking hebben van gesloten bodemenergiesystemen, zijn twee aspecten van belang: interferentie en het ontwerp.

 

Interferentie door bodemenergiesystemen in omgeving

In bijlage 2 (Methode toetsen interferentie tussen kleine gesloten bodemenergiesystemen) behorend bij de BUM en de HUM BE, deel 2 wordt als uitgangspunt gehanteerd dat geen sprake is van interferentie als de totaal veroorzaakte temperatuurverlaging bij alle andere systemen in de omgeving kleiner is dan 1,5°C. Deze temperatuurdaling wordt ook gehanteerd als richtlijn in de melding Besluit lozen buiten inrichtingen.

 

In woonwijken waar op grote schaal gesloten bodemenergiesystemen worden toegepast, kan de temperatuurdaling door interferentie groter zijn dan 1,5°C als met elk individueel ontwerp van de gesloten bodemenergiesystemen hiermee rekening wordt gehouden. Het is dus van belang om vooraf, op basis van interferentieberekeningen, het temperatuureffect van grootschalige toepassing van gesloten bodemenergiesystemen te kwantificeren. Deze interferentieberekeningen zijn voor Laak 3 uitgevoerd. Omdat ook de mogelijke gesloten bodemenergiesystemen van Podium invloed hebben op de systemen in Laak 3, zijn deze meegenomen in de berekeningen.

 

De potentieberekeningen resulteren per kavel in twee grootheden waaraan het ontwerp van de gesloten bodemenergiesystemen moet voldoen. Deze grootheden zijn:

  • De maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking per meter bodemdiepte (in kWh/m).

  • De temperatuurdaling ten gevolge van interferentie door nabij gelegen bodemenergiesystemen (in °C).

Ontwerp

De minimaal toe te passen bodemdiepte wordt bepaald door de maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking per meter bodemdiepte. Bij het in werking hebben van een gesloten bodemenergiesysteem, dient echter te allen tijde aan de algemene regel te worden voldaan, waarbij de tempera- tuur van de circulatievloeistof in de retourbuis van het gesloten bodemenergiesysteem (temperatuur uit de verdamper van de warmtepomp naar de bodemlus) niet lager mag zijn dan -3°C.

 

De temperatuurdaling van de circulatievloeistof in het gesloten bodemenergiesysteem wordt enerzijds bepaald door de temperatuurdaling ten gevolge van beïnvloeding door gesloten bodemenergiesystemen in de omgeving (interferentie) en anderzijds door de warmteonttrekking van het desbetreffende bodemenergiesysteem op het kavel zelf. Bij het ontwerp van het gesloten bodemenergiesysteem dient rekening te worden gehouden met deze extra temperatuurdaling door interferentie van systemen in de omgeving. In de ontwerpberekening voor een individueel gesloten bodemenergiesysteem dient de temperatuurdaling door interferentie in mindering te worden gebracht op de gemiddelde (natuurlijke) temperatuur van de bodem over de gehele aan te boren bodemdiepte.

 

3.3 UITGANGSPUNTEN INTERFERENTIEBEREKENING

De berekeningen ter bepaling van de maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking aan de bodem, zijn uitgevoerd met het softwarepakket MLU (Multi Layer Unsteady state). Dit programma is gemaakt voor het modelleren van grondwaterstroming in watervoerende pakketten (zie voor meer informatie hierover www.microfem.com) en wordt ook gebruikt voor het berekenen van warmte- transport (door middel van geleiding) bij gesloten bodemenergiesystemen.

 

De uitgangspunten voor de berekeningen zijn als volgt:

  • -

    De verkaveling van Laak 3.

  • -

    Mogelijke planontwikkeling Podium, op basis van schetsontwerpen.

  • -

    De bodemopbouw en de grondwaterstroming zoals deze zijn omschreven in hoofdstuk 2.

  • -

    De maximale diepte van de gesloten bodemenergiesystemen ter bepaling van de maximale netto warmteonttrekking bedraagt 280 m-mv (top hydrologische basis).

  • -

    De periode waarvoor de thermische berekeningen zijn uitgevoerd, bedraagt 50 jaar.

Opgemerkt wordt dat de Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht (RUD Utrecht) heeft aangegeven dat de berekeningen dienen te worden uitgevoerd voor een periode van 50 jaar. RUD Utrecht wil dit om op lange termijn thermisch goed werkende gesloten bodemenergiesystemen te verkrijgen en te behouden. Deze periode van 50 jaar geldt ook voor de ontwerpberekening die met Earth Energy Designer (EED) wordt uitgevoerd.

 

3.4 RESULTATEN INTERFERENTIEBEREKENING

De resultaten van de berekeningen zijn weergegeven in Figuur 3.1 en in Bijlage 1. In dit figuur zijn de contouren van de berekende temperatuurdaling weergegeven na een periode van 50 jaar voor de situatie waarbij op alle kavels warmte aan de bodem wordt onttrokken.

 

In Bijlage 2 is per kavel opgegeven wat de maximale netto warmteonttrekking per meter bodemdiepte en de temperatuurdaling is. De nummering van elk gesloten bodemenergiesystemen per ka- vel is weergegeven in de figuren die in Bijlage 3 zijn opgenomen.

 

Figuur 3.1 | Thermische beïnvloeding tussen 0 en 280 m-mv na 50 jaar (zie ook Bijlage 1 voor groot formaat)

 

3.5 MAXIMALE JAARLIJKSE NETTO WARMTEONTTREKKING

Per kavel is de maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking tot een diepte van 280 m-mv en per meter aan te boren diepte berekend. De grootte van de maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking is gerelateerd aan de grootte van het kaveloppervlak (in m²) en een maximaal aan te boren diepte van 280 m (tot aan de hydrologische basis). De maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking per meter bodemdiepte is per kavel in de tabel in Bijlage 2 opgenomen.

 

3.6 TEMPERATUURCORRECTIE

Indien de daling in temperatuur van het eigen gesloten bodemenergiesysteem op het kavel niet wordt meegenomen, is de resulterende temperatuurdaling op het kavel uitsluitend het gevolg van de thermische invloed van de gesloten systemen in de omgeving van het desbetreffende kavel. Per kavel is in Figuur 3.1 met een gekleurde stip de berekende temperatuurdaling ten gevolge van om- liggende gesloten systemen weergegeven.

 

In Bijlage 2 is de tabel opgenomen waarin per kavel de temperatuurdaling door interferentie is gekwalificeerd. Deze temperatuurdaling dient als correctie van de bodemtemperatuur bij het ont- werp van het gesloten bodemenergiesysteem te worden meegenomen.

 

4 Regels

4.1 ALGEMENE REGELS

Voor het installeren en het in werking hebben van een gesloten bodemenergiesysteem binnen de grenzen van dit bodemenergieplan, gelden de volgende algemene regels:

 

  • 1.

    Voor het gesloten bodemenergiesysteem dient de melding: "Aanleg gesloten bodemenergiesysteem buiten inrichtingen" bij het bevoegd gezag te worden ingediend. Hierbij dient aan alle indieningvereisten te worden voldaan, zoals deze zijn opgenomen in artikel 1.13.3 in het Best- luit lozen buiten inrichtingen (Blbi).

  • 2.

    Voor het gesloten bodemenergiesysteem dient de Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (Obm) bij het bevoegd gezag te worden aangevraagd.

  • 3.

    Het gesloten bodemenergiesysteem dient te allen tijde te voldoen aan de “Algemene regels ten aanzien van bodemenergiesystemen”, zoals deze zijn omschreven in Hoofdstuk 3a van het Besluit lozen buiten inrichtingen.

  • 4.

    Indien aantoonbaar aan onderstaande regels 5 tot en met 12 wordt voldaan, is onderbouwing (waaruit blijkt dat het in werking hebben van het systeem niet leidt tot zodanige interferentie met een eerder geïnstalleerde bodemenergiesystemen dat het doelmatig functioneren van de desbetreffende systemen kan worden geschaad) niet nodig. Zie artikel 1.10a.h uit het Besluit lozen buiten inrichtingen.

4.2 LOCATIE SPECIFIEKE REGELS

Voor het installeren en het in werking hebben van een gesloten bodemenergiesysteem binnen de grenzen van dit bodemenergieplan gelden de volgende locatie specifieke regels:

 

  • 5.

    Het gesloten bodemenergiesysteem dient te worden uitgevoerd als een verticaal bodemenergiesysteem, bestaande uit één of meerdere verticaal in de bodem aan te brengen boorgaten met bodemlus(sen).

  • 6.

    De maximale diepte van de boorgaten met bodemlus(sen) bedraagt 280 m-mv.

  • 7.

    De boorgaten met bodemlus(sen) dienen op eigen kavel in de bodem te worden aangebracht.

  • 8.

    De afstand tussen een boorgat en de kavelgrens direct grenzend aan een kavel van een naastgelegen woning met (een gerealiseerd of nog te realiseren) bodemenergiesysteem dient te allen tijde groter of gelijk te zijn aan 3,0 m.

    Daar waar in verband met een (te) smalle kavelbreedte bovenstaande afstand niet mogelijk is, dient de afstand tussen twee boorgaten te allen tijde groter dan of gelijk dient te zijn aan 6,0 m.

  • 9.

    De jaarlijkse netto warmteonttrekking per meter bodemdiepte (kWh/m) dient te allen tijde kleiner of gelijk te zijn aan de voor het kavel toegewezen maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking per meter bodemdiepte. Zie: "Maximale jaarlijkse netto warmtelevering per meter bodemdiepte" in Bijlage 2.

  • 10.

    Bij het ontwerp dient voor het bepalen van de minimaal benodigde diepte van de boorgaten en het aantal boorgaten rekening te worden gehouden met de temperatuurdaling die optreedt op het kavel ten gevolge van interferentie. Zie: “Temperatuurcorrectie door interferentie” in Bijlage 2.

  • 11.

    Ten behoeve van het ontwerp dient voor elk individueel gesloten bodemenergiesysteem een berekening voor een periode van minimaal 50 jaar te worden uitgevoerd. Bij deze berekening dient de temperatuurdaling door interferentie te worden meegenomen.

    Voor de berekening wordt gebruik gemaakt van het programma Earth Energy Designer (EED) (of met een gelijkwaardig gevalideerd model zoals in BRL 11001 weergegeven programma's Glhepro, DST en SBM). De resultaten van de berekening dienen als bijlage bij de vergunningaanvraag te worden toegevoegd.

  • 12.

    Bij wijzigingen in aantal of grootte van één of meerdere kavels dienen de "Maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking" en de “Temperatuurcorrectie door interferentie” opnieuw te worden bepaald. Dit vindt als volgt plaats:

    • De "Maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking" per meter bodemdiepte (in kWh/m) dient voor het gewijzigde kavel te worden berekend door het oppervlak van het kavel te vermenigvuldigen met 0,15 (kWh/m)/m².

    • Voor de “Temperatuurcorrectie door interferentie” dient de waarde van het dichtstbijzijnde kavel in Bijlage 2 te worden aangehouden.

5 Voorbeeldberekening

5.1 INLEIDING

Om inzicht te geven hoe dit bodemenergieplan moet worden gelezen en hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd, is in dit hoofdstuk een voorbeeldberekening uitgewerkt.

 

In onderstaande tabel is de verklaring van de gebruikte symbolen in dit hoofdstuk opgenomen. De rekensheets en Earth Energy Designer (EED) berekeningen zijn in Bijlage 4 opgenomen.

 

Tabel 5.1 | Verklaring van symbolen

symbool

eenheid

toelichting

Qrv

MWh

De energiehoeveelheid voorruimteverwarming (bouwwerk)

Qtv

MWh

De energiehoeveelheid voortapwaterverwarming (bouwwerk)

Qk

MWh

De energiehoeveelheid voor koeling (bouwwerk)

SPF

-

Seasonal Performance Factor

T bodem natuurlijk

°C

De natuurlijke temperatuur van de bodem

T correctie

°C

De correctie vande temperatuur dieis opgenomen in dit bodemenergieplan

T bodem met correctie = T input EED

°C

De temperatuur bodeminclusief correctie (is invoerwaarde EED)

T gem,circulatievloeistof

°C

De gemiddelde temperatuur van de circulatievloeistof in de bodemlus

T verdamper

°C

De temperatuur aan de verdamperzijde van de warmtepomp

 

5.2 WONING

 

Gegevens woning met warmtepomp en gesloten bodemenergiesysteem

Voor ruimte- en tapwaterverwarming en het koelen van een woning op een kavel met een kaveloppervlak van circa 140 m² (bijvoorbeeld nummer 49) wordt een elektrische combiwarmtepomp met een gesloten bodemenergiesysteem toegepast.

 

Uit de SPF-berekening van de installateur blijkt dat de warmtevraag van de woning (het bouwwerk) voor ruimte- en tapwaterverwarming 4,2 respectievelijk 3,5 MWh per jaar bedraagt. De gemiddelde SPF van de warmtepomp bedraagt 4,5 voor ruimteverwarming en 3,0 voor tapwaterverwarming. De koudevraag (van het bouwwerk) bedraagt 1,0 MWh per jaar met een SPF van 40 voor de circulatie- pomp.

 

Voor het kavel geldt volgens Bijlage 2 in dit bodemenergieplan een maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking per meter aangeboorde bodemdiepte van 21,2 kWh/m en een temperatuurcorrectie van 0,7°C.

 

Berekening jaarlijkse netto warmteonttrekking aan bodem

Met bovenstaande gegevens kan de hoeveelheid warmte worden berekend die met het gesloten bodemenergiesysteem aan de bodem wordt onttrokken en wordt toegevoerd. Het resultaat van de berekening is de jaarlijkse netto warmteonttrekking in MWh voor het gesloten bodemenergiesysteem, zie Tabel 5.2 en de rekensheet in Bijlage 4.

 

Tabel 5.2 | Berekening jaarlijkse netto warmteonttrekking aan bodem

Bouwwerk SPF Berekening Bodemzijdig

Ruimteverwarming

4,2 MWh

4,5

Q rv x ((SPF – 1) / SPF))

4,2 x ((4,5-1) / 4,5)

3,3 MWh

Tapwaterverwarming

3,5 MWh

3,0

Q tw x ((SPF – 1) / SPF))

3,5 x ((3,0 – 1) / 3,0)

2,3 MWh

Warmteonttrekkingaan bodem

5,6 MWh

Koeling

1,0 MWh

40

Qk + (Qk / SPF) 1,0 + (1,0 / 40)

1,0 MWh

Warmtetoevoer aan bodem

1,0 MWh

Jaarlijkse netto warmteonttrekking = Warmteonttrekking aan bodem – Warmtetoevoer aan bodem

4,6 MWh

 

Minimaal benodigde diepte van de boorgaten ten aanzien van interferentie (regel 9)

Voor dit voorbeeld blijkt (uit Bijlage 2 van dit bodemenergieplan) dat voor het desbetreffende ka- vel een maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking per meter aangeboorde bodemdiepte geldt van 21,2 kWh/m. Bij de maximale boordiepte van 280 m houdt dit in dat de maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking op het desbetreffende kavel 5,9 MWh bedraagt. Deze hoeveelheid is groter dan benodigd. Op basis van de maximale netto warmteonttrekking per meter, bedraagt de minimaal aan te boren bodemdiepte ter voorkoming van te grote interferentie naar de omgeving:

216 m-mv (4.600 kWh/21,2 kWh/m).

 

Ontwerp gesloten bodemenergiesysteem (regels 10 en 11)

Zoals eerder is opgemerkt, is de aangeboorde diepte niet altijd gelijk aan de totaal benodigde boorgatlengte. Het in werking hebben van het gesloten bodemenergiesysteem dient te allen tijde te voldoen aan de algemeen geldende regels, zoals deze zijn omschreven in het Besluit lozen buiten inrichtingen (zie regel 3 in paragraaf 4.1). Eén van deze algemene regels is dat de minimale temperatuur van de circulatievloeistof in de retourbuis van het gesloten bodemenergiesysteem (temperatuur uit de verdamper van de warmtepomp naar de bodemlus) niet lager mag zijn dan -3°C.

 

Om aan deze regel te voldoen dient per individueel gesloten bodemenergiesysteem een ontwerp voor 50 jaar te worden vervaardigd. Voor de berekening wordt gebruik gemaakt van het programma Earth Energy Designer (EED) (of met een gelijkwaardig gevalideerd model zoals in BRL 11001 weergegeven programma's Glhepro, DST en SBM). Bij deze berekening dient rekening te worden gehouden met de “Temperatuurcorrectie door interferentie”, zoals deze voor het betreffende kavel is opgenomen in de tabel in Bijlage 2 in dit bodemenergieplan. Deze temperatuurdaling dient in mindering te worden gebracht op de natuurlijke gemiddelde bodemtemperatuur.

 

De resultaten van de berekeningen met Earth Energy Designer (EED) laten zien dat met één boorgat tot ongeveer 100 m diepte kan worden volstaan. Echter de minimale aan te boren diepte op basis van interferentie bedraagt 216 m, waardoor deze boordiepte als ontwerpdiepte dient te worden aangehouden.

De voor dit voorbeeld uitgevoerde Earth Energy Designer (EED) berekening laat zien dat de mini- male gemiddelde temperatuur van de circulatievloeistof bij één boorgat tot 216 m na 50 jaar daalt tot +6,4°C. Met een temperatuurverschil over de verdamper van de warmtepomp van 4°C, resulteert dit in een minimale temperatuur van de circulatievloeistof van +4,4°C. Deze is als volgt berekend:

 

Tgem,circulatievloeistof – (∆Tverdamper / 2) = +6,4°C – (4,0 / 2) = +4,4°C

 

De minimale temperatuur van de circulatievloeistof is hoger dan -3°C, waardoor wordt voldaan aan de algemene regel van de minimale temperatuur van de circulatievloeistof van -3°C.

 

De in Earth Energy Designer (EED) te hanteren bodemtemperatuur (Tbodem met correctie) bedraagt 11,2°C. Deze is als volgt berekend:

 

Tbodem natuurlijk = 0,0063 * 216 + 10,5°C = 11,9°C

 

De gemiddelde temperatuur van de bodem over de diepte van het boorgat, waarbij rekening wordt gehouden met temperatuurinvloed van naastgelegen systemen, wordt als volgt berekend:

 

Tbodem met correctie = T input EED = 11,9 - 0,7 = 11,2°C

 

Conclusie

Het uiteindelijke resultaat is dat voor dit kavel een gesloten bodemenergiesysteem moet worden toegepast dat bestaat uit één boorgat met een aan te boren bodemdiepte van 216 m. In deze situatie is de regel met betrekking van interferentie dus leidend ten opzichte van de ontwerp regel. Het gevolg is dat dit systeem een ongewijzigd thermisch effect heeft naar de systemen in de omgeving. De hogere temperatuur van circulatievloeistof in de winter heeft een positief effect op het rende- ment van het eigen systeem.

 

5.3 WARMTEVRAAG GROTER DAN MAXIMALE NETTO JAARLIJKSE WARMTELEVERING BODEM

Indien een relatief grote woning of bedrijfsgebouw wordt gerealiseerd op een klein kavel, is de kans aanwezig dat de benodigde jaarlijkse netto warmteonttrekking groter is dan de maximale jaarlijkse netto warmtelevering van de bodem. In deze situatie dient het ontwerp van het gesloten bodemenergiesysteem te worden aangepast.

 

De wijzigingen die hierbij kunnen worden doorgevoerd zijn bijvoorbeeld:

  • Het verkleinen van de warmtevraag voor ruimte- en/of tapwaterverwarming door bijvoorbeeld het toepassen van betere isolatie en/of het toepassen van een zonneboiler.

  • Het vergroten van de koudevraag of extra warmte in de bodem laden, door andere instellingen van de warmtepomp (al koelen bij lagere buitentemperaturen) en/of het toepassen van zonnecollectoren die in de zomer warmte van de zon in de bodem laden.

Het verkleinen van de warmtevraag en/of het vergroten van de koudevraag/regeneratie leiden tot een kleinere jaarlijkse netto warmteonttrekking aan de bodem. De jaarlijkse netto warmteonttrekking dient dusdanig te worden verlaagd, totdat deze kleiner is of gelijk aan de maximale jaarlijkse netto warmtelevering van de bodem is, zoals deze in de tabel in bijlage 2 is omschreven.

 

Bijlage 1 Figuur met thermische beïnvloeding

 

Bijlage 2 Warmteonttrekking en temperaturen

 

Laak 3 29 mei 2019

 

Nummer

Maximale jaarlijkse netto warmteonttrekking per meter bodemdiepte

Temperatuurcorrectie door interferentie

kWh/m

°C

1

209,6

0,2

2

116,6

1,3

3

68,9

0,6

4

51,6

0,7

5

42,3

0,7

6

42,3

0,7

7

42,2

0,6

8

117,2

0,4

9

42,2

0,6

10

42,2

0,6

11

101,4

0,2

12

108,0

0,1

13

89,6

0,0

14

18,9

1,1

15

26,9

1,2

16

20,0

1,4

17

16,7

1,6

18

16,7

1,7

19

17,1

1,7

20

16,1

1,8

21

16,7

1,8

22

17,4

1,7

23

13,2

1,6

24

14,3

1,8

25

14,3

1,9

26

14,3

2,0

27

15,3

2,0

28

34,5

2,1

29

24,3

2,4

30

19,7

2,6

31

15,6

2,7

32

15,6

2,7

33

17,7

2,7

34

17,7

2,6

35

17,7

2,6

36

17,7

2,6

37

17,7

2,6

38

19,7

2,6

39

17,7

2,7

40

19,7

2,7

41

18,5

2,6

42

109,7

1,8

43

15,2

1,8

44

16,1

2,0

45

16,8

2,0

46

16,8

1,9

47

16,8

1,9

48

17,6

1,7

49

21,2

0,7

50

12,8

1,0

51

13,2

1,1

52

14,3

1,3

53

14,7

1,4

54

15,8

1,5

55

16,2

1,5

56

18,6

0,4

57

11,9

0,7

58

12,9

0,8

59

13,4

0,9

60

14,4

1,0

61

15,0

1,0

62

15,8

0,9

63

21,5

0,9

64

20,4

1,2

65

20,6

1,4

66

19,4

1,6

67

19,7

1,6

68

110,1

1,6

69

24,0

0,8

70

23,1

1,0

71

23,4

0,9

72

23,7

1,0

73

24,2

1,1

74

24,5

1,0

75

25,8

1,0

76

26,3

1,0

77

26,6

1,0

78

26,9

1,0

79

27,5

1,0

80

25,7

0,9

81

29,4

0,9

82

28,5

1,0

83

26,4

1,0

84

25,7

1,0

85

25,1

1,0

86

23,4

1,0

87

23,0

1,0

88

27,8

0,8

89

38,3

0,7

90

28,2

0,7

91

25,2

0,9

92

22,8

0,9

93

23,6

0,9

94

22,5

1,0

95

22,2

1,1

96

22,5

1,1

97

22,2

1,1

98

23,7

1,0

99

23,6

1,0

100

22,4

1,0

101

26,1

0,9

102

47,6

1,8

103

24,4

2,1

104

19,5

2,2

105

28,4

2,3

106

27,5

2,3

107

26,7

2,2

108

26,8

2,0

 

Bijlage 3 Nummering gesloten systemen

 

Bijlage 4 Documenten voorbeeldberekening

 

Laak 3 - Vathorst Amersfoort

Berekeningsheet Bodemenergieplan

 

 

Voorbeeldberekening 1

Bijlage 9.3 Bodemenergieplan De Hoef

 

1 Inleiding

1.1 KADER

De Hoef West is nu een bedrijventerrein in Amersfoort en gaat de komende jaren transformeren naar een gemengde stadsbuurt met ruimte voor wonen, werken en voorzieningen. In verband met de duurzame ontwerpopgaves voor de ontwikkelaars in De Hoef West waar bodemenergie een belangrijke rol zal spelen is ordening van de ondergrond middels een bodemenergieplan nodig. In Figuur 1.1 is de ligging van het projectgebied weergegeven.

 

Figuur 1.1 | Projectgebied De Hoef West in Amersfoort

 

1.2 PROBLEEMSTELLING

Bij grootschalige toepassing van bodemenergie neemt de drukte in de ondergrond sterk toe. Voorkomen moet worden dat bij een toename van het aantal bodemenergiesystemen negatieve interferentie tussen bodemenergiesystemen onderling of nadelige beïnvloeding van andere ondergrondse functies optreedt (Figuur 1.2).

 

Regie is gewenst om een optimaal en duurzaam gebruik van de ondergrond te borgen, zodat zoveel mogelijk partijen die zich vestigen in De Hoef West gebruik kunnen maken van duurzame bodem- energie. Regie zorgt ervoor dat ongewenste interferentie (negatieve interactie) tussen bodemenergiesystemen onderling of met andere ondergrondse functies wordt voorkomen. Zonder regie is het

 

waarschijnlijk dat toekomstige partijen die zich gaan vestigen in De Hoef West op een gegeven mo- ment geen gebruik meer kunnen maken van bodemenergie.

 

Figuur 1.2 | Overzicht ondergrondse functies

 

 

1.3 DOEL VAN EEN BODEMENERGIEPLAN

Een bodemenergieplan geeft de gemeente de mogelijkheid om de ondergrondse inrichting van De Hoef West met betrekking tot bodemenergiesystemen te regisseren met als doel optimaal gebruik te maken van de ondergrond voor bodemenergie.

 

Uitwerking van het bodemenergieplan vindt plaats door inventarisatie van de voornaamste (in- richtingbepalende) randvoorwaarden:

  • -

    bovengrondse inrichting projectgebied (beschikbare ruimte voor bronpositionering);

  • -

    energievraag bouwontwikkelingen;

  • -

    bestaande en toekomstige overige ondergrondse functies/belangen;

  • -

    bodemopbouw en capaciteit.

Afweging van deze randvoorwaarden leidt tot een bodemenergieplan waarbij kansen voor combinatie van functies worden benut en negatieve interactie tussen verschillende gebruikers wordt geminimaliseerd.

 

2 Gebruiksregels

Onderstaande gebruiksregels stellen de voorwaarden voor toepassing van de verschillende vormen van bodemenergie binnen De Hoef West in Amersfoort. De gebruiksregels gelden binnen het gebied zoals weergegeven op de plankaart (zie bijlage 1). De gebruiksregels zijn aanvullend op de wettelijke regels die worden gesteld aan bodemenergie.

 

Ontwikkelende partijen die in het gebied een bodemenergiesysteem willen realiseren, dienen zich te allen tijde te houden aan de wettelijke kaders voor bodemenergie. In paragraaf 3.4 is een samenvatting van de algemene wettelijke kaders voor bodemenergie opgenomen. Daarnaast dienen bodemenergiesystemen binnen de hieronder beschreven gebruiksregels te worden ontworpen, gerealiseerd en geëxploiteerd. Bij de gebruiksregels wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten bodemenergiesystemen. Nadere toelichting op de onderstaande gebruikersregels staat beschreven in hoofdstuk 5.

 

 

2.1 GEBRUIKSREGELS OPEN BODEMENERGIESYSTEMEN

Voor het realiseren en het in werking hebben van een open bodemenergiesysteem binnen de grenzen van het plangebied gelden de volgende locatie specifieke regels:

 

  • 1.

    Het open bodemenergiesysteem moet worden uitgevoerd als een doublet- of monobronsysteem.

  • 2.

    Open bodemenergiesystemen uitgevoerd als recirculatiesystemen zijn niet toegestaan.

  • 3.

    De bronfilters van een open bodemenergiesysteem moeten geplaatst worden in het gecombineerde tweede en derde watervoerende pakket.

  • 4.

    De warme en koude bron(nen) van een open bodemenergiesysteem moeten respectievelijk binnen de aangegeven warme (rode) en koude (blauwe) zones worden gepositioneerd.

  • 5.

    De bronfilters van doubletsystemen moeten gerealiseerd worden tot een diepte van maxi- maal 100 m-mv.

  • 6.

    Een monobron moet op één van de volgende manieren gepositioneerd worden:

    • a.

      tussen een warme en koude strook, waarbij de monobron geen aantoonbaar negatief effect heeft op aanwezige en mogelijke toekomstige doubletten binnen de stroken.

    • b.

      in een warme of koude strook, waarbij het bovenste filter van hetzelfde type (warm of koud) moet zijn als de strook waarbinnen de monobron ligt. Het onderste bronfilter moet onderin het gecombineerde tweede en derde watervoerende pakket geplaatst worden op een diepte van minimaal 120 m-mv.

  • 7.

    Indien het redelijkerwijs niet mogelijk is om aan alle gebruiksregels te voldoen, kan afgeweken worden van de gebruiksregels. Een onderbouwing van de afwijking moet, samen met een schriftelijke goedkeuring van de gemeente, bij de vergunningaanvraag Waterwet gevoegd worden en ter goedkeuring aan de provincie worden voorgelegd.

Voor het realiseren en het in werking hebben van een open bodemenergiesysteem binnen de grenzen van het projectgebied gelden de volgende locatie specifieke regels:

 

  • 8.

    Het bodemenergiesysteem bereikt uiterlijk vijf jaar na de datum van ingebruikname een moment waarop de hoeveelheid koude die door het systeem aan de bodem is toegevoegd ten minste 100% en ten hoogte 115% bedraagt ten opzichte van de hoeveelheid warmte, die vanaf die datum door het systeem aan de bodem is toegevoegd. Het systeem herhaalt dit telkens uiterlijk vijf jaar na het laatste moment waarop die situatie werd bereikt.

  • 9.

    De bronnen en het leidingwerk moeten gerealiseerd worden op eigen terrein, gedeeld terrein of, indien niet anders mogelijk, terrein van derden mits de betreffende grondeigenaren hiervoor schriftelijk toestemming hebben gegeven.

2.2 GEBRUIKSREGELS GESLOTEN BODEMENERGIESYSTEMEN

Voor het realiseren en het in werking hebben van een gesloten bodemenergiesysteem binnen de grenzen van het plangebied gelden de volgende locatie specifieke regels:

 

  • 1.

    Gesloten bodemenergiesystemen mogen tot een diepte van maximaal 20 m-mv gerealiseerd worden.

  • 2.

    Indien het redelijkerwijs niet mogelijk is om aan de gebruiksregel te voldoen, kan afgeweken worden van de gebruiksregel. Een onderbouwing van de afwijking moet ter goedkeuring aan de gemeente worden voorgelegd.

3 Algemene toelichting

3.1 PRINCIPE BODEMENERGIE

Bodemenergiesystemen maken gebruik van de bodem om warmte en/of koude op te slaan in het aanwezig grondwater. Deze warmte en/of koude wordt gebruikt voor de klimatisering van gebouwen of processen. Hiermee worden aanzienlijke energiebesparingen ten opzichte van conventionele verwarmings en koelinstallaties gerealiseerd. Onderstaand figuur presenteert de verschillende typen bodemenergiesystemen.

 

Figuur 3.1 | Overzicht bodemenergiesystemen

 

Hieronder worden de verschillende typen bodemenergiesystemen nader toegelicht.

 

3.1.1 Open en gesloten systemen

Open systemen, ook wel warmte-/koudeopslag (WKO) genoemd, bestaan uit bronnen die grondwater onttrekken en infiltreren. Energie in de vorm van warmte en koude wordt opgeslagen in een ondergrondse watervoerende laag. Deze energie wordt vervolgens onttrokken om te verwarmen (in combinatie met warmtepompen) of te koelen. In de zomer wordt gekoeld met winterkoude en in de winter wordt verwarmd met zomerwarmte. Open systemen worden meestal toegepast op dieptes tussen de 20 tot 250 meter beneden maaiveld. Een open systeem is met name rendabel bij de grotere ontwikkelingen vanaf circa 50 woningen, kantoren en andere utiliteitgebouwen.

 

Gesloten systemen, ook wel bodemwarmtewisselaars genoemd, bestaan uit flexibele kunststof lussen in de bodem waarmee warmte en koude aan de bodem wordt onttrokken door middel van geleiding. Er wordt geen grondwater onttrokken. Gesloten systemen worden over het algemeen gerealiseerd tot een diepte van circa 200 meter beneden maaiveld. Een systeem kan al interessant zijn voor één woning. Daarnaast worden gesloten systemen ook toegepast bij kleine utiliteitsbouw (scholen, kleine kantoren), maar in toenemende mate ook bij grotere ontwikkelingen, zoals kantoorgebouwen en appartementen complexen.

 

3.1.2 Indeling open systemen

De categorie van open systemen kan nader onderscheiden worden naar concepten met één of meer bronnen en met wél of géén opslag van de warmte of koude.

 

Doublet en monobron

Open systemen zijn onderverdeeld in doubletten en monobronnen. Bij een doubletsysteem worden twee bronnen horizontaal ten opzichte van elkaar geplaatst, zodat de warme en koude bellen zich naast elkaar vormen. Een monobron bestaat uit slechts één bron, waarbij twee filters op ongelijke diepte in de bodem gepositioneerd worden. Hierbij vormen de warme en koude bel zich onder el- kaar.

 

Opslagsystemen en recirculatiesystemen

Bij een opslagsysteem wordt de warmte en koude opgeslagen bij de bronnen. Eén bron is de zogenoemde warme bron, de andere bron de koude bron. Deze bronnen onttrekken en infiltreren afwisselend, afhankelijk van het seizoen. Een recirculatiesysteem is een alternatief systeem dat bestaat uit een onttrekkings- en een infiltratiebron. Er is geen sprake van opslag. Er wordt namelijk continu grondwater onttrokken uit de ene bron en geïnfiltreerd in de andere bron. Met het onttrokken grondwater, met een temperatuur gelijk aan de natuurlijke grondwatertemperatuur, wordt in de zomer gekoeld en in de winter verwarmd.

 

In Figuur 3.2 zijn de hierboven beschreven concepten schematisch weergegeven.

 

Figuur 3.2 | Schematische weergave verschillende varianten van bodemenergie

 

3.2 BODEMEIGENSCHAPPEN

Het technisch functioneren van een bodemenergiesysteem is afhankelijk van een aantal bodemeigenschappen. De belangrijkste voorwaarde voor open bodemenergiesystemen is dat in de bodem een geschikte watervoerende zandlaag aanwezig is die voldoende capaciteit biedt voor de opslag van koude en warmte.

 

Een ander aspect dat een rol speelt is grondwaterstroming. Voor open bodemenergiesystemen zijn de snelheid en de richting van de grondwaterstroming van belang bij het positioneren van de bronnen. Bij een hoge grondwaterstroming kan thermische interactie tussen de warme en koude bellen

 

optreden, of kan de opgeslagen energie sneller afstromen. Dit dient in verband met rendementsverlies te worden voorkomen.

 

Tenslotte is voor open bodemenergiesystemen de grondwaterkwaliteit van belang. De chemische samenstelling en de temperatuur van het grondwater zijn van belang voor het goed functioneren van een open systeem. Daarnaast mag een open systeem geen verzilting veroorzaken, dus moet ook gekeken worden naar de invloed op het zoet-/brak-/zoutgrensvlak.

 

Bovengenoemde aspecten worden verder in dit hoofdstuk behandeld. Daarbij wordt aangegeven in hoeverre ze de haalbaarheid van open bodemenergiesystemen in het projectgebied beïnvloeden. Dit geeft een globaal beeld van de haalbaarheid, gebaseerd op een geohydrologisch vooronderzoek. Elke initiatiefnemer van bodemenergie binnen het projectgebied dient zelf de benodigde onder- zoeken uit te voeren om de haalbaarheid van het beoogde bodemenergiesysteem te toetsen. Onderstaande informatie is daarom ter indicatie weergegeven. Hieraan kunnen geen rechten worden ontleend.

 

3.2.1 Bodemopbouw

De bodemopbouw in de directe omgeving van De Hoef West is beschreven op basis van de volgende gegevens:

  • -

    Grondwaterkaart van Nederland

  • -

    Regionaal Geohydrologisch Informatie Systeem (REGIS)

  • -

    Boorbeschrijvingen uit het archief van TNO Bouw en Ondergrond via DINOLoket

  • -

    Boorbeschrijvingen van omliggende bodemenergiesystemen

Op basis van deze gegevens is de bodemopbouw geschematiseerd in een aantal watervoerende pak- ketten en scheidende lagen. Tabel 3.1 geeft de globale bodemopbouw in het plangebied weer. Lo- kaal kan de bodemopbouw variëren. De lokale bodemopbouw dient bij de vergunningaanvraag voor elk individueel systeem nader te worden beschouwd.

 

Tabel 3.1 | Schematisatie van de bodem

 

diepte

[m- mv]*

lithologie

geohydrologische benaming

0 – 10

matig fijn tot matig grof zand en veen

freatisch watervoerend pakket

10 – 20

klei, fijn zand en veen

1e scheidende laag

20 - 140

matig grof tot uiterst grof zand met enkele kleilenzen

gecombineerd 2e/3e watervoerende pakket

140 - 155

klei en fijn zand

lokale scheidende laag

155 - 170

matig fijn tot zeer grof zand

gecombineerd 2e/3e watervoerendepakket

> 170

klei en fijn zand

hydrologischebasis

* m-mv = meter minus maaiveld; het maaiveld bevindt zich op circa 3 m NAP

 

3.2.2 Bodemgeschiktheid open bodemenergiesystemen

Freatisch watervoerend pakket

Het freatisch watervoerend pakket is vanwege de ondiepe ligging en beperkte dikte niet geschikt voor het toepassen van een open bodemenergiesysteem.

 

Gecombineerde tweede en derde watervoerende pakket

Het gecombineerde tweede en derde watervoerende pakket bestaat uit grof zand en is daarmee goed geschikt voor het toepassen van een open bodemenergiesysteem. De maximale broncapaciteit die kan worden onttrokken en geïnfiltreerd bedraagt circa 250 m³/uur.

 

3.2.3 Bodemgeschiktheid gesloten bodemenergiesystemen

Om onderlinge thermische interferentie tussen open en gesloten bodemenergiesystemen te voorkomen moet er een verticale scheiding aangehouden worden tussen de open en gesloten bodemenergiesystemen. Vanwege de relatief ondiepe ligging van het gecombineerde tweede en derde watervoerende pakket is het met de technieken van nu moeilijk om op een financieel haalbare manier een gesloten bodemenergiesysteem met verticale bodemwarmtewisselaars tot aan het tweede en derde watervoerende pakket te realiseren. Toch worden deze systemen binnen De Hoef West toe- gestaan tot 20 m–mv.

 

3.2.4 Overige geohydrologische eigenschappen

De overige geohydrologische eigenschappen die belangrijk zijn voor de toepassing van een open bodemenergiesysteem zijn weergegeven in Tabel 3.2.

 

Tabel 3.2 | Geohydrologische eigenschappen voor een open bodemenergiesysteem in het tweede watervoerende pakket

 

1. Zoet-/brak-/zout-overgangen

Verzilting van zoet grondwater door een open bodemenergiesysteem is niet toegestaan. Daarom is het belangrijk dat er voldoende afstand en/of weerstandsbiedende lagen aanwezig zijn tussen het bronfilter en het zoet-/brakgrensvlak. Het zoutgehalte van het grondwater wordt uitgedrukt met de chlorideconcentratie. Voor het bepalen van de diepte van de grensvlakken is gebruik gemaakt van de Grondwaterkaart van Nederland en TNO-data (beschikbaar via DINOloket).

 

Uit de Grondwaterkaart volgt dat de zoet-/brakovergang zich tussen 100 en 120 m-mv bevindt. Uit de beschikbare TNO-data volgt dat het grondwater op 175 m-mv nog zoet is (chloride gehalte < 150 mg/l). Uit waterkwaliteitsgegevens van bestaande bodemenergiesystemen blijkt ook dat het grondwater in Amersfoort op circa 150 m-mv nog erg zoet is. Geconcludeerd wordt dat het zoet-/brak grensvlak dieper dan 150 m-mv ligt en zich dus in of onder de lokale scheidende laag bevindt. Gezien de dikte en de te verwachten verticale weerstand van de scheidende laag op circa 140 – 155

m-mv, zal een open bodemenergiesysteem geen negatieve invloed hebben op de aanwezige zoetwatervoorraad op en rond de locatie. Aandachtspunt hierbij vormen monobronnen, wanneer de bronfilters dieper dan 155 m-mv gerealiseerd worden. In dat geval moet aangetoond worden dat ook het diepere grondwater zoet is en er geen sprake zal zijn van verzilting van zoet grondwater.

 

3.3 BODEMBELANGEN

In Tabel 3.3 zijn de relevante belangen opgenomen die van invloed kunnen zijn op de werking van een open bodemenergiesysteem in het projectgebied De Hoef West. Het gaat om zowel technische als juridische aspecten.

 

Tabel 3.3 | Technische en juridische aspecten bodemenergiesysteem

 

1. Archeologie

Binnen het plangebied zijn gebieden met middelhoge en hoge archeologische verwachting aanwezig. Binnen de gebieden met middelhoge verwachting geldt dat bij plangebieden groter dan 500 m² waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden dieper dan 30 cm-mv, voorafgaand archeologisch onder- zoek noodzakelijk is. Voor gebieden met een hoge verwachting geldt dit voor plangebieden groter dan 100 m². De ligging van de gebieden is weergegeven op de Archeologische beleidskaart gemeente Amersfoort (https://www.amersfoort.nl/bouwen-en-verbouwen/to/archeologischonderzoek-bij-bouwwerkzaamheden.htm).

 

Ten behoeve van de realisatie van de bronnen en het leidingwerk zijn bodemingrepen nodig. Voor een individueel open bodemenergiesysteem zal dit niet groter dan 500 m² zijn, maar mogelijk wel groter dan 100 m². In dat geval is binnen een gebied met hoge verwachting archeologisch onder- zoek nodig. Doel van het onderzoek is om aanwezige archeologische waarden te beschermen. Even- tuele archeologische waarden vormen een aandachtspunt, maar geen belemmering voor het toe- passen van open bodemenergiesystemen.

 

2. Spoor

Ten westen en ten zuiden zijn treinsporen aanwezig. Rond de sporen zijn beschermingsgebieden aangewezen door Prorail. Voor werkzaamheden nabij het spoor en binnen en nabij deze beschermingsgebieden, gelden de regels van ProRail. Binnen de beschermingszone is een spoorwegvergunning vereist. Ten behoeve van deze vergunning moet aangetoond worden dat de werkzaamheden geen negatieve invloed hebben op het spoor. Ook wanneer de bronnen buiten de beschermingszone

 

zijn beoogd, moet bij de vergunningaanvraag Waterwet aangetoond worden dat het beoogde open bodemenergiesysteem geen onacceptabele zetting ter hoogte van het spoor veroorzaakt.

 

Op basis van ervaringen bij andere projecten is de verwachting dat de aanwezigheid van de sporen geen belemmering vormt voor de vergunningaanvraag en de exploitatie van een open bodemenergiesysteem.

 

3.4 WETTELIJKE KADERS

De aanleg en bedrijfsvoering van bodemenergiesystemen raakt aan diverse belangen, zoals milieu, drinkwater, bodemkwaliteit, etc. Voor de aanleg ervan is daarom meestal een vergunning vereist. Ook gelden specifieke procedures. Hieronder volgt een beknopte beschrijving van de te volgen procedures en vergunningsplichten bij de aanleg van open en gesloten systemen. Daarna volgt ook een kort overzicht van de regels die gelden voor lozingsactiviteiten. Steeds is hierbij ook aangegeven welk orgaan het bevoegd gezag is.

 

3.4.1 Open systemen

Het onttrekken en infiltreren van grondwater bij een open bodemenergiesysteem is vergunningplicht in het kader van de Waterwet. Als bijlage bij de vergunningaanvraag dienen de effecten van het systeem in een effectenstudie te worden gekwantificeerd. De belangrijkste aspecten bij een vergunningaanvraag in het kader van de Waterwet zijn samengevat in Tabel 3.4 en daaronder nader toegelicht.

 

Tabel 3.4 | Belangrijkste aspecten vergunning open systemen

aspect

toelichting

bevoegd gezag

provincie Utrecht

vergunningplicht

alle open systemen

doorlooptijd

reguliere procedure: 8 weken tot publicatie definitieve beschikking uniforme openbare voorbereidingsprocedure: 6 maanden tot publicatie definitieve be- schikking

leges/publicatiekosten

De provincie rekent geen leges voor open bodemenergiesystemen

juridische voorwaarden

  • -

    de gemiddelde infiltratietemperatuur in de bronnen mag niet hoger zijn dan 25 °C en niet lager zijn dan 5 °C, de provincie heeft de mogelijkheid om een hogere temperatuur toe te staan;

  • -

    bodemenergiesystemen mogen geen ontoelaatbare negatieve invloed hebben op reeds aanwezige bodemenergiesystemen of andere belanghebbenden in de omgeving;

  • -

    verontreinigingen mogen niet extra verplaatst worden door het toepassen van bodem- energie;

  • -

    verzilting van het zoete grondwater dient te wordenvoorkomen;

  • -

    een koudeoverschot is in principe toegestaan en een warmteoverschot verboden, de pro- vincie heeft de mogelijkheid om het koudeoverschot te beperken.

 

Een deel van deze (en andere) voorwaarden gesteld aan het installeren en het in werking hebben van een open systeem staan in meer detail in de artikelen 6.11a tot en met 6.11i van het Waterbesluit. Het provinciaal beleid voor bodemenergie is opgenomen in het Bodem en waterprogramma provincie Utrecht 2022-2027.

 

Procedure

Voor een vergunningaanvraag Waterwet geldt de reguliere procedure van de Algemene wet bestuursrecht. Deze procedure duurt circa 8 weken. De provincie heeft de mogelijkheid om op de aanvraag te beslissen met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Afd. 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht). Deze procedure duurt circa 6 maanden. Binnen deze procedure wordt, afwijkend van de reguliere procedure, eerst een ontwerpbesluit ter inzage gelegd, voordat het definitieve besluit uitkomt.

 

Voor elke vergunningaanvraag voor een bodemenergiesysteem in het kader van de Waterwet dient een formele m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Voor systemen met een waterverplaatsing van minder dan 1.500.000 m³/jaar geldt een vormvrije m.e.r.-beoordeling en hoeft bij het indienen van de vergunningaanvraag Waterwet geen m.e.r.-beoordelingsbesluit toegevoegd te worden. De m.e.r.-beoordeling kan plaatsvinden parallel aan de procedure van de vergunningaanvraag Waterwet. Middels een korte notitie wordt het initiatief aangemeld voor de m.e.r.-beoordeling.

 

Nadat het bodemenergieplan door de provincie is verankerd in een provinciale beleidsregel, zal de provincie nieuwe vergunningaanvragen Waterwet voor open bodemenergiesystemen toetsen aan de gebruikersregels uit het bodemenergieplan.

 

3.4.2 Gesloten systemen

Gesloten systemen zijn meldings- en soms vergunningplicht Alle gesloten systemen moeten ten- minste gemeld worden (conform het Besluit lozen buiten inrichting of Activiteitenbesluit milieubeheer). Voor gesloten systemen met een bodemzijdig vermogen groter dan of gelijk aan 70 kW, alsmede alle systemen die in een interferentiegebied worden gerealiseerd, moet ook een Omgevings- vergunning Beperkte Milieutoets (OBM) worden aangevraagd bij het bevoegd gezag (gemeente Amersfoort). De belangrijkste aspecten voor de melding en vergunningverlening voor gesloten systemen zijn samengevat in Tabel 3.5 en daaronder nader toegelicht.

 

Tabel 3.5 | Belangrijkste aspecten melding en vergunning gesloten systemen

 

aspect

toelichting

bevoegd gezag

Gemeente Amersfoort

melding

alle systemen

vergunningplicht

≥ 70 kW of ligging in interferentiegebied

doorlooptijd

melding: 4 weken voor start werkzaamheden vergunning: 8 weken tot publicatie definitieve beschikking (OBM)

belangrijkste algemene regels

  • -

    de temperatuur van de circulatievloeistof mag niet hoger zijn dan 30 °C en niet lager zijn dan -3 °C, de gemeente heeft de mogelijkheid om een hogere temperatuur toe te staan;

  • -

    bij vermoedelijke lekkage: onmiddellijk buiten werking stellen en circulatievloeistof ver- wijderen (tenzij de circulatievloeistof uit alleen water bestaat);

  • -

    gesloten bodemenergiesystemen mogen geen ontoelaatbare negatieve invloed hebben op reeds aanwezige bodemenergiesystemen of andere belanghebbenden in de omgeving;

  • -

    een koudeoverschot is in principe toegestaan en een warmteoverschot verboden, de ge- meente heeft de mogelijkheid om het koudeoverschot te beperken.

 

Deze (en andere) voorschriften gesteld aan het installeren en het in werking hebben van gesloten bodemenergiesystemen zijn opgenomen in hoofdstuk 3a van het Besluit lozen buiten inrichting en paragraaf 3.2.8 uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.

 

Het plangebied van De Hoef West ligt binnen een interferentiegebied, waardoor voor alle gesloten bodemenergiesystemen een vergunningsplicht geldt. Door het vaststellen en verankeren van een gemeentelijke beleidsregel kan de gemeente voor De Hoef West vastleggen op basis van welke regel(s) een vergunningaanvraag voor een gesloten bodemenergiesysteem wordt getoetst. Deze regel(s) zijn gebaseerd op het voorkomen van interferentie tussen systemen en het bevorderen van doelmatig gebruik van de ondergrond.

 

3.4.3 Lozingen

Er zijn verschillende momenten waarop lozingen, en daarmee de wettelijke kaders voor lozingsactiviteiten, aan de orde zijn.

 

Boren van de bronnen/lussen (boorspoelwater)

Voor de aanleg van de bronnen van open systemen en de lussen van gesloten systemen moet worden geboord. Tijdens het boren komt spoelwater vrij (boorspoelwater). De hoeveelheid water die hierbij vrijkomt is beperkt, maar bevat vaak boorspoeling (bentoniet en polymeren) en vrijgekomen grond (zand, klei).

 

Ontwikkelen van open bronnen (ontwikkelwater)

Direct na het boren worden de bronnen van een open systeem eenmalig schoon gepompt (ontwikkelen). Het doel hiervan is om resten van het geboorde materiaal uit de bronnen te verwijderen (zand en slibdeeltjes), zodat deze niet voor verstoppingen kunnen zorgen. Tijdens het ontwikkelen komt grondwater vrij met een debiet tot maximaal 130% van het ontwerpdebiet. Dit grondwater moet geloosd worden. Om de lozingshoeveelheid en het lozingsdebiet te verlagen kan gebruik worden gemaakt van filtertechnieken om vaste bestanddelen te verwijderen, waarbij het water grotendeels weer geïnfiltreerd wordt in de bodem. Het blijft echter noodzakelijk dat een gedeelte van het vrijkomende grondwater geloosd kan worden, om onder andere de filterunits terug te spoelen. Door deze manier van ontwikkelen kan het lozingsdebiet beperkt worden.

 

Onderhoud van open bronnen (spuiwater)

In verband met preventief onderhoud van de bronnen worden deze een aantal keer per jaar gespoeld. Bij deze actie wordt uit de bronnen enige tijd grondwater onttrokken met het maximale debiet. Dit grondwater moet geloosd worden. Middels een onderhoudsfilter in de technische ruimte kan ervoor gezorgd worden dat er geen grondwater geloosd hoeft te worden. Bij een onderhoudsfilter wordt het vuil afgevangen met een zogenaamd kaarsenfilter met zeer kleine poriën. Het grond- water wordt uit de bronfilters opgepompt en wordt via het onderhoudsfilter in de bypass van het leidingcircuit in een andere bron geïnjecteerd.

 

Regulering van lozingen en voorkeursroutes

Met de inwerkingtreding van de AMvB Bodemenergie zijn voorkeursvolgordes voor lozingen gedefinieerd. Hierbij worden twee type lozingen onderscheiden:

  • -

    lozen van boorspoelwater (open en gesloten systemen);

  • -

    lozen van ontwikkel- en beheerwater (alleen open systemen).

Door de specifieke kenmerken van deze stromen geldt er een voorkeursvolgorde voor de lozings- route. Lokale omstandigheden kunnen aanleiding zijn om af te wijken van deze volgorde. Onder- staande tabel geeft de voorkeursvolgorde weer.

 

Tabel 3.6 | Voorkeursvolgorde lozen vanuit AMvB Bodemenergie

 

type afvalwater

voorkeursvolgorde lozing (bevoegdgezag)

Boorspoelwater (open en geslotensystemen)

  • 1.

    vuilwaterriool (gemeente)

  • 2.

    op de bodem (gemeente)

  • 3.

    overige lozingsmethoden

In de bodem en op het schoonwaterriool is niet toegestaan

Ontwikkel- en beheerwater (open systemen)

  • 1.

    in de bodem(provincie)

  • 2.

    oppervlaktewater (Waterschap of Rijkswaterstaat)

  • 3.

    schoonwaterriool (gemeente)

  • 4.

    vuilwaterriool(gemeente)

  • 5.

    externe verwerker

 

Het Besluit lozen buiten inrichtingen bevat regels voor een groot aantal categorieën van lozingen die het gevolg zijn van activiteiten die plaatsvinden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer. Lozingen vanuit inrichtingen vallen onder het Activiteitenbesluit. Het besluit geldt voor alle lozingsroutes: zowel lozingen op oppervlaktewater, de bodem als de riolering.

 

De lozingen van het water voor het ontwikkelen van open bronnen geeft de grootste lozingsvolumes. Conform de voorkeursvolgorde voor lozingen heeft het terugbrengen van het grondwater de voorkeur. Dit is echter een kostbare methode en door het beperken van het ontwikkeldebiet kunnen de bronnen niet optimaal ontwikkeld worden. Daarnaast is het nog steeds nodig om een kleine waterhoeveelheid te lozen. Het lozen van het ontwikkelwater op het oppervlaktewater is daarom vaak een beter haalbare methode. Mocht dit niet mogelijk zijn, moet het grondwater geloosd worden op een vuilwaterriool of gemengd rioolstelsel. Aanbevolen wordt om in een vroeg stadium in overleg te treden met het bevoegd gezag om de mogelijkheden voor lozen te bespreken.

 

Het beleid ten aanzien van het lozen op oppervlaktewater is beschreven in het Besluit lozen buiten inrichtingen. Dit beleid wordt in het geval van Amersfoort gehanteerd en uitgevoerd door Water- schap Vallei en Veluwe. Het beleid en het indienen van een vergunning of doen van een melding staat beschreven op de website van het waterschap.

 

4 Inventarisatie vraag en aanbod

 

4.1 ONTWIKKELINGEN

De gemeente Amersfoort heeft informatie over de geplande ontwikkelingen aangeleverd. In Figuur 4.1 zijn de ontwikkelvelden ingetekend.

 

Figuur 4.1 | Ontwikkelvelden De Hoef West Amersfoort

 

4.2 WARMTE- EN KOUDEVRAAG

Op basis van de ontwikkelvelden zijn de gebouwzijdige energievraag en benodigde vermogens per blok bepaald. Op basis van deze energievraag en vermogens is met behulp van kentallen, energetische uitganspunten en de jaarlijkse verdeling van vermogens de bodemzijdige vraag bepaald. In Figuur 4.2 is de verwachte bodemzijdige warmtevraag weergegeven per ontwikkelveld. In Tabel 4.1 zijn beknopt de resultaten van de voorgaande berekeningen weergeven. De gebruikte kentallen, energetische uitganspunten en jaarlijkse verdeling van de vermogens zijn ter informatie opgenomen in bijlage 2.

 

Figuur 4.2 | Bodemzijdige warmtevraag per ontwikkelveld

 

Tabel 4.1 | Gebouw- en bodemzijdige energievraag en vermogens in De Hoef West

eenheid

gebouwzijdig

bodemzijdig

warmtevraagruimteverwarming en tapwater

MWh

22.540

17.000

koudevraagruimtekoeling

MWh

10.090

10.090

verwarmingsvermogen

kW

15.660

12.520

koelvermogen

kW

13.910

13.910

 

De bepaalde bodemzijdige warmte- en koudevraag zijn vervolgens vertaald naar de jaarlijkse grondwaterverplaatsing en benodigde grondwaterdebieten, die weergegeven zijn in Tabel 4.2.

 

Tabel 4.2 | Benodigde waterverplaatsing en debiet in De Hoef West

waterverplaatsing  warmtelevering

[m³/jaar]

waterverplaatsing koeling [m³/jaar]

debiet warmtelevering

[m³/h]

debiet koeling

[m³/h]

De Hoef West

3.063.000

3.063.000

1.850

1.910

 

4.3 MATCH VRAAG/AANBOD

Uit de inventarisatie (paragraaf 4.2) volgt voor De Hoef West een totale bodemzijdige warmte en koudevraag van respectievelijk 17.000 MWh en 10.090 MWh. Een indicatie van het bodemzijdige aanbod kan berekend worden op basis van de verwachte filterlengte en het oppervlakte van het projectgebied De Hoef West. Er kan circa 30.000 MWh aan warmte en koude geleverd worden. Hier- mee overstijgt het aanbod vanuit de bodem de vraag.

 

Opgemerkt wordt dat het werkelijke potentieel in de praktijk lager kan uitvallen vanwege fysieke obstakels ten aanzien van de inpassing van bronnen (zoals wegen, parkeerkelders, groen en dergelijke). Aangezien het bodemzijdige aanbod de vraag overstijgt wordt verwacht dat ook bij een iets lager potentieel nog steeds de vraag gedekt kan worden. Het is echter wel van belang om met de beschikbare gebieden voor de inpassing van bronnen het aanwezige potentieel optimaal te benut- ten.

 

5 Toelichting gebruiksregels

In hoofdstuk 2 zijn de gebruiksregels voor open en gesloten bodemenergiesystemen opgenomen. In dit hoofdstuk wordt per gebruiksregel een onderbouwing gegeven waarom een bepaalde gebruiksregel is opgenomen.

 

5.1 GEBRUIKSREGELS VOOR OPEN BODEMENERGIESYSTEMEN BINNEN HET PLANGEBIED

  • 1.

    Regel : Het open bodemenergiesysteem moet worden uitgevoerd als een doublet- of mo- nobronsysteem.

Onderbouwing : Gezien de beoogde omvang van de ontwikkelingen is de verwachting dat de toepassing van (collectieve) open bodemenergiesystemen veelal het beste aansluit bij de intensiteit van de warmte/koudevraag. Qua omvang sluiten doubletten bij de meeste ontwikkelingen het beste aan, maar voor enkele ontwikkelingen is de energievraag dermate laag en de beschikbare ruimte voor het plaatsen van een doublet bronnen beperkt dat het toepassen van een monobron voor de hand ligt.

 

2. Regel: Open bodemenergiesystemen uitgevoerd als recirculatiesystemen zijn niet toegestaan.

Onderbouwing : Het gebruik van recirculatiesystemen is niet toegestaan, omdat het rendement van deze systemen lager is dan bij een opslagsysteem en daarmee het beschikbare bodempotentieel niet optimaal benut wordt.

 

  • 3.

    Regel : De bronfilters van een open bodemenergiesysteem moeten geplaatst worden in het gecombineerde tweede en derde watervoerende pakket.

Onderbouwing : Voor het grootschalig toepassen van open bodemenergiesystemen wordt gekozen voor het gecombineerde tweede en derde watervoerende pakket. Dit vanwege de bodem- technische geschiktheid.

 

  • 4.

    Regel: De warme en koude bron(nen) van een open bodemenergiesysteem moeten respectievelijk binnen de aangegeven warme (rode) en koude (blauwe) zones worden gepositioneerd.

Onderbouwing: De ruimtelijke ordening van open systemen in het tweede en derde watervoerende pakket vindt plaats op basis van een oriëntatie-patroon in zones. Deze zones zijn uitgewerkt in een kaart die is opgenomen in bijlage 1. Zonering van de bronnen biedt zowel sturing alsmede een stuk flexibiliteit wat betreft inpassing. Het is sturend in de ruimtelijke ondergrondse ordening door het regisseren van het specifiek opslaan van warmte of koude in een bepaalde zone. Dit zodat de opslag van warmte en koude niet gaat interfereren en daarmee het behalen van het totale potentieel niet verhinderd wordt. Het biedt vrijheid in de praktische ruimtelijke inpassing in het terrein. Door het definiëren van een zone en geen vaste bronposities, blijft het mogelijk de ruimtelijke inpassing af te wegen met andere ordeningsbehoeftes voor gebouwen, inrichting openbare ruimte en aanwezige en toekomstige infrastructuur.

 

Er is gekozen voor een zonering, omdat hiermee het ondergrondse potentieel optimaler wordt benut dan bij alternatieve ordeningsmethodes zoals bijvoorbeeld het kruislings plaatsen van bronnen. Vanwege de relatief diepe ligging van de open bodemenergiesystemen, vormen de hydrologische effecten geen directe belemmering. De oriëntatie van de zones is gebaseerd op de ligging van de ontwikkelvelden, zodat binnen de meeste ontwikkelvelden zowel een koude als een warme zone is opgenomen. De afstanden tussen de stroken zijn bepaald op basis van de te verwachten waterverplaatsing per ontwikkelveld.

 

  • 5.

    Regel: De bronfilters van doubletsystemen moeten gerealiseerd worden tot een diepte van maximaal 100 m-mv.

Onderbouwing: Binnen het projectgebied bevinden zich ontwikkelvelden met een relatief lage energievraag, waarvoor mogelijk een monobronsysteem toegepast zou kunnen worden. Binnen het bodemenergieplan wordt daarom ook ruimte geboden om een monobronsysteem toe te passen. Vanwege de relatieve grote dikte van het opslagpakket is ervoor gekozen om een verticale scheiding tussen monobron en doubletsystemen aan te houden. Hierdoor moeten de bronfilters van de doubletsystemen gerealiseerd worden tot een maximale diepte van 100 m-mv.

Dit is voldoende om een bron met een maximale capaciteit van 250 m³/uur te kunnen realiseren.

 

  • 6.

    Regel: Een monobron moet op één van de volgende manieren gepositioneerd worden:

    • a.

      tussen een warme en koude strook, waarbij de monobron geen aantoonbaar negatief effect heeft op aanwezige en mogelijke toekomstige doubletten binnen de stroken.

    • b.

      in een warme of koude strook, waarbij het bovenste filter van hetzelfde type (warm of koud) moet zijn als de strook waarbinnen hij ligt. Het onderste bronfilter moet onderin het gecombineerde tweede en derde watervoerende pakket geplaatst worden op een diepte van minimaal 120 m-mv.

Onderbouwing: Het toepassen van monobronnen is mogelijk, indien aangetoond kan worden dat de monobron geen negatieve invloed heeft op bestaande en mogelijk toekomstige doubletsystemen. Hiervoor kan de monobron tussen de warme en koude strook geplaatst worden of kan de monobron in een strook geplaatst worden. Wanneer de monobron tussen de warme en koude strook wordt geplaatst, geldt er geen directe beperking ten aanzien van de diepte van de bronfilters. Wel moet aangetoond worden dat de gewenste situatie geen invloed heeft op aanwezige en toekomstige doubletten. Wanneer de monobron in het zoekgebied wordt ge- plaatst, geldt wel een beperking ten aanzien van de diepte van bronfilters, waarmee gezorgd wordt voor een verticale scheiding tussen andersoortige bronfilters. Hierdoor is van een negatief effect geen sprake. Het bovenste bronfilter van een monobron moet van hetzelfde type zijn als de strook waarbinnen hij ligt. Het onderste bronfilters moet op voldoende afstand van de bronfilters van bestaande en eventueel toekomstige bodemenergiesystemen geplaatst worden. Hiervoor moet het onderste bronfilter vanaf minimaal 120 m-mv geplaatst worden. In onderstaande figuren is dit schematisch weergegeven.

 

Figuur 5.1 | Schematisatie diepte bronfilters bij een monobron tussen zoekgebieden (links) en een monobron binnen een zoekgebied (rechts)

 

Onder de toekomstige systemen worden de systemen bedoeld welke redelijkerwijs door de initiatiefnemers voorzien kunnen worden. De initiatiefnemer heeft de inventarisatieplicht om hiervoor in overleg te treden met de gemeente en de meest actuele versie van het bouwprogramma te achterhalen.

 

  • 7.

    Regel: Indien het redelijkerwijs niet mogelijk is om aan alle gebruiksregels te voldoen, kan afgeweken worden van de gebruiksregels. Een onderbouwing van de afwijking moet, samen met een schriftelijke goedkeuring van de gemeente, bij de vergunningaanvraag Waterwet gevoegd worden en ter goedkeuring aan de provincie worden voorgelegd.

 

Onderbouwing: Om ruimte te bieden voor uitzonderlijke situaties, kan afgeweken worden van de gestelde regels. Dit kan echter alleen indien het redelijkerwijs niet mogelijk is om aan alle gebruiksregels te voldoen. In dat geval moet in eerste instantie in overleg met de gemeente Amersfoort bepaald worden of de afwijking is toegestaan. Pas nadat de gemeente een schriftelijke toestemming heeft gegeven kan de initiatiefnemer deze toestemming met een onderbouwing van de afwijking bij de vergunningaanvraag Waterwet toevoegen. Daarmee wordt de afwijking ter goedkeuring aan de RUD Utrecht, gemandateerd door de provincie Utrecht voor het verlenen van een vergunning Waterwet, voorgelegd.

 

5.2 GEBRUIKSREGELS VOOR OPEN BODEMENERGIESYSTEMEN BINNEN HET PROJECTGEBIED

  • 8.

    Regel: Het bodemenergiesysteem bereikt uiterlijk vijf jaar na de datum van ingebruikname een moment waarop de hoeveelheid koude die door het systeem aan de bodem is toegevoegd ten minste 100% en ten hoogte 115% bedraagt ten opzichte van de hoeveelheid warmte, die vanaf die datum door het systeem aan de bodem is toegevoegd. Het systeem herhaalt dit telkens uiterlijk vijf jaar na het laatste moment waarop die situatie werd bereikt.

Onderbouwing: Het vraagprofiel van de meeste gebouwen binnen De Hoef West tonen een grotere warmte- dan koudebehoefte. Dit impliceert dat voor de meerderheid van de systemen, vanuit het behalen van financieel voordeel, een koudeoverschot wenselijk is. Een accumulatie van systemen met een koudeoverschot staat het optimaal gebruik van de onder- grond in de weg. Om toch een financieel voordeel te behalen zonder het in de weg staan van het optimaal gebruik van de ondergrond, is opgenomen dat systemen ten minste 100% en ten hoogste 115% koude mogen toevoegen in de bodem ten opzichte van de ingebrachte warmte. Op basis van ervaring bij soortgelijke locaties blijkt dat de invloed van een beperkt koude- overschot (115%) slechts een kleine invloed heeft op de omvang van de thermische effecten. Daarom is in de gebruiksregels opgenomen dat een beperkt koudeoverschot tot maximaal 115% is toegestaan. Om het koudeoverschot te beperken moet mogelijk met aanvullende voorzieningen in de zomer extra warmte ingevangen worden.

 

  • 9.

    Regel: De bronnen en het leidingwerk moeten gerealiseerd worden op eigen terrein, gedeeld terrein of, indien niet anders mogelijk, terrein van derden mits de betreffende grondeigenaren hiervoor schriftelijk toestemming hebben gegeven.

Onderbouwing: De openbare ruimte in De Hoef West zit vol met kabels en leidingen. Het is daarom niet wenselijk om de openbare ruimte meer te belasten met bronnen en leidingwerk. Daarom moeten de bronnen en het leidingwerk in basis op eigen terrein, gedeeld terrein of terrein van derden niet zijnde de gemeente geplaatst worden. Wanneer er redelijkerwijs geen mogelijkheden zijn voor plaatsing op deze terreinen, kan in samenspraak met de gemeente (afdeling Leefomgeving) gezocht worden naar geschikte bronposities in de openbare ruimte. Deze openbare ruimte kan gezien worden als terrein van derden (zijnde de gemeente). Dit kan alleen als er voldoende openbare ruimte beschikbaar is, dit de aanleg en uitbreiding van andere kabels en leidingen en het onderhoud van bestaande voorzieningen niet belemmerd.

Voor de aanleg van de kabels en leidingen ten behoeve van een bodemenergiesysteem in gemeentelijke gronden is een vergunning aanleg ondergrondse infrastructuur (kabels en leidingen) nodig. Deze moet aangevraagd worden bij de afdeling Leefomgeving. Daarnaast gelden onder andere de volgende regels:

  • De openbare gronden waarin de bodemenergie-voorziening wordt aangelegd, blijven eigen- dom van de gemeente.

  • Voor de aankleding en inpassing van de bronnen/putten in de openbare ruimte moet worden overlegd met de afdeling Ruimtelijke ordening.

  • Op de uitvoering van de werkzaamheden zijn de beleidsregels kabels en leidingen van toe- passing.

  • Met proefsleuven moet onderzocht worden of er daadwerkelijk ruimte is.

5.3 GEBRUIKSREGELS GESLOTEN BODEMENERGIESYSTEMEN

  • 1.

    Regel: Gesloten bodemenergiesystemen mogen tot een diepte van maximaal 20 m-mv ge- realiseerd worden.

Onderbouwing: De energievraag van de gebouwen sluit het beste aan op de toepassing van open bodemenergiesystemen. Daarom wordt in het bodemenergieplan ruimte geboden voor het toepassen van open bodemenergiesystemen boven de toepassing van gesloten bodemenergie- systemen. Om thermische interferentie tussen open en gesloten bodemenergiesystemen te voorkomen is een verticale scheiding tussen deze systemen aangehouden en worden de geslo- ten bodemenergiesystemen toegestaan tot een diepte van maximaal 20 m-mv.

  • 2.

    Regel: Indien het redelijkerwijs niet mogelijk is om aan de gebruiksregel te voldoen, kan afgeweken worden van de gebruiksregel. Een onderbouwing van de afwijking moet ter goedkeuring aan de gemeente worden voorgelegd.

Onderbouwing: In een uitzonderlijke situatie kan het mogelijk zijn om af te wijken van de gestelde gebruiksregel. Dit kan echter alleen indien het redelijkerwijs niet mogelijk is om aan de gebruiksregel te voldoen en de beoogde invulling van het plangebied met open bodemenergiesystemen voor de toekomstige ontwikkelingen niet in het geding is. In dat geval moet in overleg met de gemeente Amersfoort bepaald worden of de afwijking is toegestaan. Pas nadat de gemeente een schriftelijke toestemming heeft gegeven kan de initiatiefnemer deze toe- stemming met een onderbouwing van de afwijking bij de vergunningaanvraag toevoegen.

 

Bijlage 1 – Plankaart

 

Bijlage 2 - Kentallen en uit- gangspunten

Naar boven