Gemeenteblad van Venlo
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Venlo | Gemeenteblad 2023, 126673 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Venlo | Gemeenteblad 2023, 126673 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning 2023
Burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo;
Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2023
Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2023
Burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo;
gelezen het voorstel van 28 februari 2023;
gelet op de artikelen 4, zesde lid, 5 achtste lid, 6 vijfde lid, negende lid, 7 vierde lid 9, achtste lid, 9, veertiende lid, 10 tweede lid, derde lid, 11, eerste lid, 12, vijfde lid 13, vijfde lid, 15, tweede lid, 16, 17, 18, zevende lid en 21 van de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2022;
Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet (in het bijzonder artikel 1.1), de Wmo 2015 (in het bijzonder artikel 1.1.1), het Uitvoeringsbesluit (in het bijzonder artikel 1.1) en de Verordening (in het bijzonder artikel 1).
Hoofdstuk 2 – Procedurebepalingen
Na een verwijzing naar jeugdhulp door de huisarts, medisch specialist, jeugdarts, kinderrechter, gecertificeerde instelling of de directeur van een justitiële inrichting, zoals bedoeld in artikel 5 van de verordening, dient de aanbieder waarnaar is verwezen binnen tien werkdagen na het ontvangen van de verwijzing hiervan een melding te doen aan het college.
Het keukentafelgesprek maakt deel uit van het onderzoek en vindt plaats binnen twee weken na de datum van ontvangst van de ondersteuningsvraag, tenzij er sprake is van spoedeisende gevallen, of tenzij hier in overleg met de cliënt of zijn vertegenwoordiger van wordt afgeweken. Het wijkteamlid is bevoegd te besluiten dat een derde zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, van de Verordening, niet mag deelnemen aan het keukentafelgesprek.
Tijdens het keukentafelgesprek worden alle voor het onderzoek van belang zijnde aspecten over onder andere de mogelijkheden, de persoonlijke situatie en leefomgeving van de cliënt, zijn gezin en/of mantelzorger besproken, zoals bedoeld n artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015, om te komen tot een afweging voor de noodzaak, type en duur van de ondersteuning.
Indien blijkt dat nader (medisch) advies nodig is, wordt er een adviseur ingeschakeld, nadat de cliënt tijdens of zo spoedig mogelijk na het keukentafelgesprek door het sociaal wijkteam is geïnformeerd welk advies er aan welke deskundige moet worden opgevraagd om tot een beoordeling van de ondersteuningsvraag te komen.
Artikel 2.4 Aanvraag voor maatschappelijke ondersteuning
Indien een aanvraag later dan vier weken nadat het leefzorgplan bekend is gemaakt, zoals bedoeld in artikel 2.3 lid 3 tot en met 6 van dit besluit, ondertekend wordt geretourneerd aan het college, dan is aan het college het recht voorbehouden om, indien het aannemelijk is dat er sprake is of kan zijn van nieuwe feiten en/of gewijzigde omstandigheden, een nieuw onderzoek te laten starten.
Gelet op artikel 2.6, lid 1 onder g Jeugdwet, geeft het college een beschikking af nadat het sociaal wijkteam en de aanbieder van jeugdhulp waar naar is verwezen, gezamenlijke afspraken hebben gemaakt over de in te zetten maatwerkvoorziening, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 4, tenzij er sprake is van een uitspraak door de kinderrechter, of een verwijzing door een gecertificeerde instelling of de directeur van een justitiële inrichting.
Hoofdstuk 3 – Algemene bepalingen over voorzieningen
Artikel 3.1 Criteria voor maatwerkvoorzieningen
Na overlijden van de cliënt of verhuizing naar een instelling voor langdurig verblijf;
kan de toekenning aansluitend op deze vier weken worden verlengd indien de achtergebleven huisgenoot voor dezelfde maatwerkvoorziening in aanmerking komt, binnen de in sub a genoemde vier weken door of namens de achtergebleven huisgenoot een eigen ondersteuningsvraag is ingediend, tot het moment dat er een besluit is genomen op deze ondersteuningsvraag.
Indien een cliënt of zijn vertegenwoordiger, die een toekenning voor een maatwerkvoorziening heeft, een (voornemen tot) verhuizing naar een andere gemeente mededeelt aan het sociaal wijkteam, zoals bedoeld in artikel 7.1 van dit besluit, dan neemt het sociaal wijkteam na overleg met de cliënt of zijn vertegenwoordiger contact op met de gemeente van nieuwe vestiging om een goede overdracht te organiseren
Indien een cliënt of zijn vertegenwoordiger, die in een andere gemeente een toekenning voor een maatwerkvoorziening heeft ontvangen, een (voornemen tot) verhuizing naar de gemeente Venlo mededeelt aan het sociaal wijkteam, dan neemt het sociaal wijkteam na overleg met de cliënt of zijn vertegenwoordiger contact op met de gemeente van herkomst om een goede overdracht te organiseren.
Indien de cliënt, die een toekenning voor een maatwerkvoorziening voor jeugdhulp heeft, 18 jaar wordt en vanaf die leeftijd onder een andere regeling komt te vallen buiten de bevoegdheid van het college, dan neemt het sociaal wijkteam na overleg met de cliënt of zijn vertegenwoordiger contact op met de instantie die verantwoordelijk wordt voor de cliënt, om een goede overdracht te organiseren.
Hoofdstuk 4 – Bijzondere bepalingen over voorzieningen
Artikel 4.1 Resultaatgericht werken
Een aantal voorzieningen worden resultaatgericht geïndiceerd. Het betreft de ondersteuning bij het invullen van de dag en/of het aanleren van dagelijkse activiteiten en de huishoudelijke hulp. Het college bepaalt welk resultaat behaald moet worden (wat) en de aanbieder in samenspraak met de cliënt, bepaalt hoe dat resultaat bereikt gaat worden (hoe). De aanbieder werkt dit uit in een plan van aanpak. Dit biedt ruimte aan de professional die maatwerk kan bieden op basis van de ondersteuningsbehoefte.
Bij de toekenning van een maatwerkvoorziening voor jeugdhulp wordt toepassing gegeven aan de criteria zoals opgenomen in de Jeugdwet.
Artikel 4.3 Ondersteuning bij het invullen van de dag en/of het aanleren van dagelijkse activiteiten
Ter ondersteuning bij het invullen van de de dag en of het aanleren van dagelijkse activiteiten kunnen maatwerkvoorzieningen ingezet worden. Dit wordt bepaald op basis van de doelgroep waar de cliënt toe behoort en de resultaten die bereikt moeten worden. Hierbij onderscheiden we de volgende trajecten:
Een combinatie van bovenstaande problematieken komt vaak voor.
samen met de inwoner zodat de inwoner de zelfregie weer kan oppakken;
Doelgroep: Volwassenen die door de aard van hun beperking of vraagstukken, langdurige minimale ‘professionele’ ondersteuning nodig hebben op één of meer levensdomeinen. Ondersteuning is gericht op het stabiel krijgen en houden van de situatie in de eigen woonomgeving. In de praktijk kan tijdelijk geen ondersteuningsbehoefte zijn, een intensievere, ondersteuningsbehoefte of juist een beperkte ondersteuningsbehoefte (waakvlamcontact). Inzet van ondersteuning is sterk onderhevig aan de behoefte van de volwassene. Aanleren is in de meeste situaties niet meer mogelijk. Vaker is sprake van het overnemen van taken.
Doelgroep: Inwoners met ouderdom gerelateerde klachten, waarvan de ondersteuning is gericht op stabilisatie van de situatie thuis. Doelstelling is deze inwoners zo lang als mogelijk verantwoord en zelfstandig thuis te laten wonen. Het gaat daarbij om psycho-geriatrische en/of somatische problematieken.
Artikel 4.4 Traject hulp bij het huishouden
Doelgroep: Dit segment richt zich op het product hulp bij het huishouden. Inwoners die door de aard van hun beperkingen hun eigen huishouden niet meer kunnen doen en ook niet meer kunnen regelen dat het huishouden gedaan wordt. Hulp bij het huishouden kan slechts worden ingezet in de woning waar de inwoner zijn hoofdverblijf heeft.
Artikel 4.5 Zelfstandig blijven wonen in de eigen leefomgeving
Er kan een maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening voor het hoofdverblijf van de cliënt worden toegekend als dit nodig is voor het zelfstandig blijven wonen in de eigen leefomgeving, zodat de cliënt zijn woning kan bereiken, naar binnen kan gaan en de basisruimtes in huis kan gebruiken.
Wanneer een eigenaar een woonvoorziening heeft gerealiseerd in de vorm van een aan-, op- of bijbouw, en het voornemen heeft om de woning te verkopen in een periode van twintig jaar na het realiseren van deze woonvoorziening, dan dient hij dit te melden aan het college zodat kan worden beoordeeld of de ontvangen woonvoorziening leidt tot waardestijging van de woning.
De eigenaar betaalt de meerwaarde van de woning als gevolg van een maatwerkvoorziening in geval van verkoop, zoals bedoeld in lid 9, op verzoek van het college terug als er sprake is van een woonvoorziening in de vorm van uitbreiding van de woning door een aan,- op- of bijbouw, al dan niet gepaard gaande met verwerving van de voor de bouw benodigde grond. De berekening van de meerwaarde vindt als volgt plaats:
Artikel 4.6 Ondersteuning bij sporten
In het geval van een sportprothese wordt verstrekking door de zorgverzekeraar voorliggend geacht. Indien de cliënt kan aantonen dat de zorgverzekeraar niet over gaat tot vergoeding wordt een sportprothese gelijk gesteld aan een sporthulpmiddel als bedoeld in lid 1 mits aan de criteria van lid 2 is voldaan.
Hoofdstuk 5 – Persoonsgebonden budget (pgb)
Artikel 5.1 Nadere voorwaarden
Indien bij een maatwerkvoorziening in de vorm van een sporthulpmiddel een sportclub, sponsor of fonds bijdraagt aan (een deel van) de kosten is dit voorliggend en wordt deze bijdrage in mindering gebracht op het pgb voor het sporthulpmiddel. De cliënt toont aan dat hij een dergelijk verzoek heeft ingediend en wat het besluit daarop is.
Hoofdstuk 7 – Tegemoetkoming vervoerskosten
Artikel 7 Tegemoetkoming vervoerskosten
Naast maatwerkvoorzieningen in natura of in de vorm van een pgb, kan op aanvraag ook een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik of de aanschaf van een aangepast vervoermiddel toegekend worden, waaronder inbegrepen een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een auto/taxi/rolstoeltaxi.
Hoofdstuk 8 – Toetsing en aanvullend onderzoek
Artikel 8.1 Aanvullende voorwaarden
Onverminderd het bepaalde in artikel 12 van de verordening doet een cliënt aan het college, op verzoek of onverwijld uit eigen beweging, mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3 en 8.1.1 Jeugdwet en artikel 2.3.5 of 2.3.6 Wmo 2015.
Artikel 8.3 Verantwoording PGB
Indien blijkt dat het pgb geheel of gedeeltelijk onterecht is uitbetaald vanwege een foutieve declaratie dan kan dit, naast wat is bepaald bij artikel 2.4.1 Wmo 2015, indien mogelijk worden verrekend met het beschikbaar gestelde budget, of teruggevorderd bij de cliënt die de declaratie heeft ingediend.
Hoofdstuk 9 – Toezicht en handhaving
Artikel 9.2 Nadere regels betreffende de bevoegdheden van toezichthouders Wmo en rechtmatigheid Jeugdwet en Wmo
De toezichthouder kwaliteit Wmo en de toezichthouder rechtmatigheid Jeugdwet en Wmo zijn bevoegd om met gebruikmaking van de aan hen toegekende bevoegdheden ingevolge de artikelen 5:15 t/m 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 6.1 van de Wmo, onafhankelijk onderzoek te doen naar de kwaliteit en de rechtmatigheid van de ondersteuning. Zij kunnen onderzoek doen op basis van signalen, meldingen of klachten, danwel proactief, op basis van een steekproefsgewijze aanpak.
Indien het onderzoek als bedoeld in lid 1. betrekking heeft op een aanbieder die namens de gemeente door de Modulaire gemeenschappelijke regeling sociaal domein Limburg-Noord, hierna te noemen MGR, is gecontracteerd voor de levering van voorzieningen in het kader van de Wmo of de Jeugdwet, adviseert de toezichthouder ook aan de MGR.
Het besluit geeft uitvoering aan de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), het beleidsplan Fier op Venlo ‘en de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2022 (hierna: verordening). In dit besluit zijn de bevoegdheden ingevuld die via wetgeving en vooral verordening bij het college van burgemeester en wethouders zijn neergelegd.
In de lijn van de verordening staat ook in dit besluit een integrale aanpak van de Jeugdwet en de Wmo 2015 centraal. Op die manier is er zoveel mogelijk duidelijkheid en uniformiteit in regelgeving voor de inwoners van de gemeente Venlo als nodig wordt geacht. Het besluit bevat meer details dan de verordening maar behoudt ruimte voor de professionals in het sociaal wijkteam om vanuit hun professionaliteit zelf een afweging te maken samen met de cliënt over het in te zetten arrangement. Die ruimte is nodig om verder te ontwikkelen en daadwerkelijk te komen tot maatwerkoplossingen.
Deze nadere regels geven, zijn aanvullend op de regels uit de verordening. Dit besluit biedt samen met de Jeugdwet, de Wet Maatschappelijke ondersteuning en de verordening de juridische basis waarmee de professionals in het sociaal wijkteam aan de slag kunnen. Als het nodig is, kan er van de nadere regels gemotiveerd worden afgeweken, wanneer dit leidt tot onredelijke of onbillijke situaties.
In deze toelichting zal kort worden ingegaan op de uitgangspunten van deze nadere regels en op de onderwerpen die hierin aan bod komen.
In dit besluit zijn enkele hoofdlijnen verder uitgewerkt zonder dat de handelingsvrijheid voor de professionals van het sociaal wijkteam wordt aangetast. De kern van dit besluit is de zorgvuldige toegangsprocedure die wordt doorlopen om de ondersteuningsvraag van inwoners, hun behoeften en gewenste resultaten helder te krijgen. Daarnaast zijn er in dit besluit op hoofdlijnen enkele criteria voor maatwerkvoorzieningen uitgewerkt, maar is het aan de professional om de afweging te maken welke ondersteuning er in welk geval moet komen. Op die manier kan er ook daadwerkelijk maatwerk worden geleverd. Om hen op weg te helpen zijn samen met dit besluit beleidsregels opgesteld waarin nadere richtlijnen staan voor de beoordeling van de ondersteuningsbehoefte. Hiermee is de balans gevonden om het sociaal wijkteam handvaten te bieden om op terug te kunnen vallen, duidelijkheid te bieden aan de inwoners hoe tot een besluit wordt gekomen en gronden te hebben om op terug te kunnen vallen vanuit juridisch oogpunt.
De uitvoering van dit besluit zal in de praktijk meestal namens het college worden gedaan in mandaat door ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb en met inachtneming van de beperkingen in de Jeugdwet en Wmo 2015. Wat betreft de toegang en onderzoek zal dit worden uitgevoerd door leden van het sociaal wijkteam en wat betreft de besluitvorming zal dit ambtelijk worden uitgevoerd.
Voor een algemene toelichting op het proces in Venlo wordt hier volstaan met een verwijzing naar de toelichting op de verordening.
Wanneer de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt, of dat deze maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de doelen zoals omschreven in de Jeugdwet, de Wmo 2015 en de lokale regelgeving, is er vanzelfsprekend rechtsbescherming op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De begripsbepalingen sluiten aan op artikel 1.1 van de Jeugdwet, artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 en artikel 1 van de verordening.
Een collectieve voorziening is bijvoorbeeld een deuropener in een algemene ruimte die in eigendom aan de verhuurder (of VvE) wordt verstrekt. De term collectieve voorziening wordt gebruikt voor alle voorzieningen die voor meerdere mensen te gebruiken zijn (maar niet voor iedereen). Ook een scootmobielpool is een voorbeeld van een collectieve voorziening.
De definitie van mantelwerker is ten dele ontleend aan het rapport De praktijk van het mantelwerk (Movisie, 2009). Een kenmerk van een mantelwerker is dat hij in plaats van reguliere arbeid hulp of ondersteuning biedt aan de naaste zoals bedoeld in de definitie, waarbij het pgb feitelijk tegemoet komt aan het inkomensverlies. Mantelwerkers kunnen met een pgb gepaste emotionele afstand nemen van de zorg en voelen meer de noodzaak om zich te professionaliseren, wat weer ten goede komt aan de zorg.
Daar waar in het besluit wordt gesproken over de cliënt wordt, voor zover niet vermeld, indien van toepassing ook zijn vertegenwoordiger verstaan. Daar waar wordt gesproken over vertegenwoordiger wordt de wettelijk benoemde of aangewezen vertegenwoordiger verstaan of een persoon die door de cliënt is gemachtigd om namens hem te handelen. Bijvoorbeeld ouder(s) in geval van een jeugdige. Wanneer er wordt gesproken over een ondersteuningsvraag, wordt met inachtneming van artikel 1 van de verordening bedoeld: een melding op grond van de Wmo 2015 of een aanvraag op grond van de Jeugdwet.
Hoofdstuk 2 – Procedurebepalingen
De ondersteuningsvraag, die leidt tot een onderzoek inclusief gesprek en leefzorgplan, kan slechts plaatsvinden met medeweten en bij voorkeur met toestemming van de cliënt. Dat sluit echter niet uit dat een andere naaste, zoals buren, of een professional wel gewoon een signaal kan afgeven aan het college. Een jeugdige heeft vanaf 16 jaar het recht om zelf een ondersteuningsvraag in te dienen. In de screening die volgt op het eerste contact, wordt bepaald dit als signaal of als ondersteuningsvraag dient te worden beschouwd, en of daardoor nog contact dient te worden gezocht met de cliënt.
De coördinatie van de ondersteuningsvraag, zoals bedoeld in lid 2, vindt bij voorkeur plaats door één professional uit het sociaal wijkteam. Deze regisseur treedt zoveel mogelijk op als vaste contactpersoon.
Daar waar in dit en andere artikelen de vertegenwoordiger wordt genoemd, geldt dit in elk geval voor de wettelijk vertegenwoordiger. Zolang er geen wettelijk vertegenwoordiger is, geldt deze bepaling voor degene aan wie de cliënt een volmacht heeft gegeven om zijn belangen te behartigen.
Spoedeisende gevallen en crisissituaties, zoals bedoeld in lid 3, zijn bijvoorbeeld crisisopvang bij huiselijk geweld in geval van veiligheidsrisico’s. Dat geldt ook voor huishoudelijke ondersteuning na ziekenhuisopname waarbij zorg voor kleine kinderen nodig is en kortdurend eerstelijns verblijf zonder medische zorg die niet onder voorliggende wetgeving valt. Jeugdhulp moet altijd direct bereikbaar en beschikbaar zijn als dat nodig is. Voor hulpverleners is er een meldpunt bij crisissituaties in de vorm van Spoedeisende Hulp (SEH).
Bij jeugdigen komt de melding binnen bij de SEH of bij Veilig Thuis, waarna er direct een interventie nodig is om tijdelijk specialistische hulp of ondersteuning in te schakelen. Het kan ook gaan om een tijdelijke opname in een residentiële instelling of om detentie. Ook wanneer er door een acuut probleem een dak boven het hoofd geregeld moet worden of begeleiding ingezet moet worden om een situatie op te lossen kan er sprake zijn van spoed waardoor er tijdelijk een maatwerkvoorziening wordt ingezet. Als de aanbieder zelf de mogelijkheid heeft om een crisisplaatsing te doen dan is dat toegestaan. Een melding bij de SEH wordt volgens werkafspraken normaliter binnen 24 uur gemeld bij het college.
Het doel is om bij inzet om spoedeisende reden, en indien nodig ook in geval van een verwijzing, in het reguliere werkproces in te stromen zodat de situatie van de cliënt en zijn gezin volledig in kaart kan worden gebracht. Voor jeugdhulp is hier niet automatisch in voorzien vanuit dit besluit, in plaats daarvan is in samenwerkingsafspraken met zorgaanbieders geregeld dat crisiszorg maximaal twee maal zes weken mag duren. Binnen die termijn wordt al veel opgelost. Wel is het mogelijk om ter aanvulling op lid 4, sub b in het kader van een vervolgprocedure alsnog een (nieuw) onderzoek te starten zoals bedoeld in dit besluit.
De wettelijke verwijzing uit de Jeugdwet maakt onderscheid tussen een verwijzing door een medicus of de kinderrechter enerzijds, waarna de gemeente een beslissing neemt, en het gedwongen kader anderzijds. In lid 5 zijn deze gelijk getrokken ten aanzien van de meldingsplicht aan de gemeente, zodat de gemeente geïnformeerd is over de ingezette hulp en indien aan de orde het vervolgproces kan bepalen.
Dit artikel sluit aan op artikel 4 van de verordening. In lid 3 van dat artikel is geregeld dat de rechten en plichten op tijd worden besproken met de cliënt. Deze zijn in het bijzonder geregeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015. De cliënt heeft bijvoorbeeld het recht om gratis cliëntondersteuning in te schakelen om hem gedurende het onderzoek te begeleiden. Ook heeft de cliënt het recht om zelf een persoonlijk plan in te dienen.
Het sociaal wijkteam verzamelt zoveel mogelijk informatie om te komen tot een goede afweging tijdens het gesprek met de cliënt. Dat betekent ook contact met de aanbieder als die tijdens het onderzoek bekend is. In het bijzonder is in lid 5 opgenomen dat in geval van jeugdhulp ook de resultaten worden gedeeld, die door de aanbieder na overleg met de cliënt zijn vastgelegd behandelplan of plan van aanpak. Uiteraard voor zover dit wettelijk en door de cliënt is toegestaan. Doel hiervan is dat het college, voor zover zij daarvoor zelf de toekenning moet doen, op die manier gericht andere maatwerkvoorzieningen kan inzetten.
De toestemmingsverklaring voor het uitwisselen van gegevens moet de privacy van de cliënt waarborgen. Daarom is een duidelijke uitleg hierover nodig zoals verwoord in lid 7. Deze verklaring is belangrijk omdat het sociaal wijkteam na het gesprek de ontbrekende gegevens kan verzamelen en zo snel mogelijk het leefzorgplan kan afronden. Zoals bepaald in artikel 7.3.4 Jeugdwet is een jeugdige van 12 jaar of ouder verplicht om, samen met zijn ouderlijk gezag, de stukken te tekenen die betrekking hebben op zijn ondersteuningsvraag. Daarnaast is een jeugdige van 16 jaar of ouder op grond van artikel 7.3.5 Jeugdwet bevoegd om zelfstandig, zonder zijn vertegenwoordiger(s), de stukken te tekenen die betrekking hebben op zijn ondersteuningsvraag. Vanaf 16 jaar is de ondertekening weliswaar altijd vrijwillig, maar niet vrijblijvend. Deze bepalingen zijn ook nader uitgewerkt in artikel 2.3 en 2.4 van dit besluit.
Wanneer tijdens of na het onderzoek blijkt dat cliënt en sociaal wijkteam het niet eens zijn met de (voorlopige) uitkomst van het onderzoek of dat er onduidelijkheid is, zal in eerste instantie onderling naar een oplossing worden gezocht. Indien nodig vindt er een vervolggesprek plaats tussen de cliënt en het sociaal wijkteam. Dat is een vorm van ‘second opinion’ waarin de situatie van de cliënt nogmaals kan worden besproken. Dat neemt niet weg dat met inachtneming van de wettelijke termijnen tijdig het leefzorgplan bekend moet worden gemaakt en wanneer er een aanvraag ligt ook tijdig het besluit moet worden genomen, in de vorm van een beschikking.
In dit artikel worden de leefdomeinen (oftewel thema’s) benoemd die zowel tijdens het keukentafelgesprek als in het leefzorgplan terugkeren. Wanneer er een ondersteuningsvraag wordt ingediend en er al een bestaand leefzorgplan is, zal dit leefzorgplan opnieuw worden besproken en worden aangepast voor zover de situatie is gewijzigd. Op die manier hoeft de cliënt niet bij elke nieuwe ondersteuningsvraag van voren af aan zijn verhaal te vertellen. Bij het leefzorgplan wordt de gezinssituatie in beeld gebracht, en via een beschikking worden indien van toepassing de maatwerkvoorzieningen per persoon toegekend.
Wanneer er sprake is van een door de cliënt ingediend persoonlijk plan zal dit als basis dienen voor het leefzorgplan. Als er jeugdhulp wordt ingezet, heeft de cliënt de mogelijkheid om samen met zijn vertegenwoordiger en de aanbieder een familiegroepsplan op te stellen zoals bedoeld in artikel 1.1 en 4.1.2 van de Jeugdwet. Het doel daarvan is om de hulp en ondersteuning verder vorm te geven.
Artikel 2.4 Aanvraag voor maatschappelijke ondersteuning
Indien de cliënt na afloop van het keukentafelgesprek in aanmerking wil komen voor een maatwerkvoorziening voor maatschappelijke ondersteuning, wordt hij gevraagd om behalve het leefzorgplan ook de daarbij gevoegde aanvraag te ondertekenen. Dit sluit aan op artikel 2.3.2, lid 9 Wmo 2015 waarin is opgenomen dat een aanvraag pas kan worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, uiteraard binnen de wettelijke termijn van zes weken. In geval van jeugdhulp is dit niet aan de orde omdat de aanvraag al voor aanvang van het onderzoek is ingediend.
Vanaf 12 jaar mag een jeugdige zelf de stukken behorende bij zijn ondersteuningsvraag, dus ook de aanvraag, tekenen. Dat neemt echter niet weg dat het ouderlijk gezag mee moet tekenen totdat de jeugdige 16 jaar is. Vanaf 16 jaar is dat niet meer verplicht. Wanneer de cliënt het getekende leefzorgplan niet binnen vier weken na bekendmaking terug stuurt naar het college, en er is (mogelijk) sprake van gewijzigde omstandigheden, dan behoudt het college zich via lid 6 het recht voor om een nieuw onderzoek te starten. Het doel van een maatwerkvoorziening is immers dat deze wordt ingezet zodra de cliënt deze nodig heeft. Wanneer een aanvraag te lang op zich laat wachten kan het zo zijn dat het afgesproken arrangement niet meer aansluit op de behoefte van de cliënt. Dat laat echter onverlet dat er wel een besluit moet worden genomen als er een ondertekende aanvraag is ingediend.
Dit is een aanvulling op artikel 8 van de verordening. Voordat wordt overgegaan tot intrekking van een beschikking, zoals bedoeld in lid 5, wordt dit aan de inwoner kenbaar gemaakt en wordt de inwoner in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren.
Met lid 5 wordt het initiatief bij de cliënt gelegd om, wanneer een toekenning voor een maatwerkvoorziening afloopt, tijdig een nieuwe ondersteuningsvraag in te dienen wanneer dat aan de orde is. Hiermee wordt bedoeld minimaal acht weken voor het einde van de toekenning, gelet op de termijn voor het doorlopen van het onderzoek naar een nieuwe ondersteuningsvraag. Dat neemt niet weg dat het sociaal wijkteam in overleg met de cliënt altijd andere afspraken kan maken om te komen tot een nieuwe beoordeling van het leefzorgplan. Het sociaal wijkteam kan zelf initiatief nemen als de situatie daarom vraagt. Bijvoorbeeld als er sprake is van een kortdurende toekenning of van complexe problematiek. In dat geval kunnen er afspraken worden gemaakt dat het sociaal wijkteam zelf contact opneemt met de cliënt om de situatie opnieuw te beoordelen.
Hoofdstuk 3 – Algemene bepalingen over voorzieningen
Artikel 3.1 Criteria voor maatwerkvoorzieningen
In lid 3 staan bijzondere criteria om maatwerkvoorzieningen toe te kennen. Hoewel niet expliciet in verordening en besluit genoemd, kan het aanleren van vaardigheden onder professionele begeleiding vallen. Dat is een vorm van preventieve inzet zoals bedoeld in lid 3. In de lijn van de Wmo 2015 kan een voorziening voor participatie in allerlei, niet nader benoemde vormen, worden toegekend indien dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de maatwerkoplossing in het arrangement. Een voorbeeld daarvan is een voorziening zonder welke de cliënt niet in staat is om een sport te beoefenen die belangrijk is voor zijn participatie.
Er is in lid 6 en 7 geregeld dat in geval van overlijden of verhuizing van de cliënt, op wiens naam de maatwerkvoorziening is toegekend, een tijdelijke oplossing mogelijk is wanneer er sprake is van (een) achtergebleven huisgeno(o)t(en). Hoewel het leefzorgplan uit gaat van ‘1 gezin, 1 plan’, kan een beschikking namelijk alleen op naam van één persoon worden gezet. Voor zover daar behoefte aan is bij het sociaal wijkteam en de cliënt, creëren deze bepalingen de ruimte om een tijdelijke oplossing te organiseren in afwachting van een beoordeling van de ondersteuningsvraag van de achtergebleven huisgen(o)t(en). Wanneer in het verleden in het leefzorgplan de gezinssituatie al goed in kaart is gebracht door het sociaal wijkteam, kan dat ook relatief eenvoudig zonder uitgebreid onderzoek. De oorspronkelijke toekenning wordt in alle gevallen via een intrekkingsbesluit beëindigd, als er geen ondersteuningsvraag van de huisgenoot is of maar ook als uit het onderzoek blijkt dat de huisgenoot niets nodig heeft.
Bij een verhuizing van een cliënt naar of vanuit de gemeente Venlo, wordt via lid 9 en 10 aan het sociaal wijkteam gevraagd om een warme overdracht met de gemeente van herkomst of van vestiging te waarborgen. In geval van vestiging zal aan de cliënt wel worden gevraagd om een nieuwe ondersteuningsvraag in te dienen. De situatie zal, voor zover mogelijk met reeds beschikbare informatie, namelijk wel opnieuw in een keukentafelgesprek besproken moeten worden aan de hand van het beleid van de gemeente Venlo. Dat geldt in lid 11 ook voor jeugdigen die vanaf de 18 jaar onder een andere wettelijke bevoegdheid komen te vallen.
Artikel 3.2 Gebruikelijke hulp
Dit is een uitwerking van artikel 6, lid 2 onder d van de verordening. In de beleidsregels wordt hier verder op in gegaan.
Artikel 3.3 Vergroten van draagkracht van mantelzorgers
In lijn met het beleid is er speciale aandacht voor mantelzorgers. Om overbelasting te voorkomen of te verhelpen kunnen maatwerkvoorzieningen worden ingezet om de draagkracht van mantelzorgers te vergroten. De norm van maximaal 104 etmalen per jaar voor logeren, zoals bedoeld in lid 3, is in lijn met de inkoopafspraken met aanbieders.
Met respijtzorg, zoals vermeld in lid 3, wordt de inzet van professionele hulp of ondersteuning bedoeld via een maatwerkvoorziening, om mantelzorgers gedurende een korte periode te ontlasten voor de gebruikelijke hulp die zij verlenen. Een reden daarvoor kan bijvoorbeeld overbelasting zijn. De respijtzorg heeft tot doel om de mantelzorger op adem te laten komen zodat hij daarna de hulp weer op zich kan nemen.
Hoofdstuk 4 – Bijzondere bepalingen over voorzieningen
Artikel 4.1 Resultaatgericht werken
De ondersteuning bij het invullen van de dag en/of het aanleren van dagelijkse activiteiten en de huishoudelijke hulp worden resultaatgericht geïndiceerd. De aanbieder en de cliënt maken samen afspraken over de wijze waarop deze resultaten bereikt worden.
Artikel 4.3 Ondersteuning bij het invullen van de dag en/of het aanleren van dagelijkse activiteiten
Dit artikel benoemt de doelgroepen waarvoor de voorzieningen ingezet worden. De voorzieningen worden ingezet in de vorm van trajecten en zijn gericht op het behalen van de resulten die in het artikel omschreven worden.
Een waakvlamcontact, zoals genoemd in artikel 4.3.2.3.1 is een laagdrempelig/preventief contact naar behoefte en inzicht van de inwoner of de aanbieder om escalatie of erger te voorkomen. De inwoner kan terugvallen op de aanbieder als het wat minder gaat (hoe vaak een waakvlamcontact gaat plaatsvinden is dus afhankelijk van de vraag van de inwoner of de noodzaak die de aanbieder ziet).
Artikel 4.5 Zelfstandig blijven wonen in de eigen leefomgeving
Het bezoekbaar maken van een in de gemeente Venlo gelegen woning van ouders, van een jeugdige die in een instelling verblijft (zoals bedoeld in lid 2 onder b), past binnen de doelstellingen van de jeugdhulp aangezien de opname in een instelling tijdelijk is gericht op normalisering op lange termijn. Het primaat van verhuizen zoals bedoeld in lid 7, geldt indien dit de goedkoopst passende voorziening is, zoals bedoeld in artikel 6, lid 7 van de verordening. Daarbij dient ook rekening te worden gehouden met onder andere de aanwezigheid van het sociaal netwerk en van voorzieningen in de nabijheid van een geschikte nieuwe woning ten opzichte van de huidige woning.
In lid 9, wordt gesproken over het terugbetalen van de meerwaarde nadat een woonvoorziening is gerealiseerd in de vorm van bijvoorbeeld een aanbouw. Het verzoek dat hier wordt bedoeld is een schriftelijk verzoek aan de cliënt met het terug te betalen bedrag, op basis van de berekening zoals opgenomen in lid 10 van dit artikel. Behalve een meldingsplicht voor de eigenaar zal ook een koppeling gelegd moeten worden met de Basisregistratie personen (BRP, voorheen gemeentelijke basisadministratie) om de verhuizingen van cliënten met een woningaanpassing te kunnen monitoren. Dit is alleen van toepassing op koopwoningen omdat het gaat over de meerwaarde bij verkoop. Voor huurwoningen zijn de prestatieafspraken met woningcorporaties van toepassing over het beschikbaar houden van aangepaste woningen voor cliënten met maatschappelijke ondersteuning. Ten aanzien van lid 10, sub d geldt dat de cliënt aan moet geven dat hij het bedrag dat aan eigen bijdrage is betaald, in mindering gebracht wil zien op het totale terug te betalen bedrag. Indien het om een relatief klein bedrag gaat, is het denkbaar dat daarover in overleg afspraken worden gemaakt. Indien de cliënt meerdere voorzieningen heeft gehad waarover een eigen bijdrage was verschuldigd, dient het aandeel van de betaalde eigen bijdrage naar rato te worden berekend op basis van de totale bedragen die door de gemeente zijn doorgegeven aan het CAK. Vanwege de stapeling, in combinatie met de berekening op basis van inkomen en vermogen, is het niet mogelijk om in dat geval een exact bedrag te achterhalen.
Artikel 4.6 Ondersteuning bij het verplaatsen in de eigen leefomgeving
De vervoersvoorzieningen in artikel 4.4 zijn bijvoorbeeld het collectief vraagafhankelijk vervoer, een rolstoel of een scootmobiel. Behalve de medische noodzaak in lid 2, sub b kan er ook sprake zijn van een sociale noodzaak, maar in dat geval dient de oplossing in voorliggende voorzieningen te worden gezocht of via de begeleiderspas voor het openbaar vervoer. In lid 2 onder c wordt gesproken van een aanpassing van een bestaand voortuig. In het bedoelde programma van eisen dient te worden opgenomen welke aanpassingen reëel zijn, in relatie tot de dagwaarde van het voertuig. Dat laatste kan worden bepaald via berekeningen van bijvoorbeeld de ANWB of de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW). Op de websites van deze organisaties zijn hiervoor rekenhulpmiddelen te vinden.
Hoofdstuk 5 – Persoonsgebonden budget (pgb)
Artikel 5.1 Nadere voorwaarden
Het door de cliënt op te stellen plan, zoals bedoeld in lid 1, dient niet te worden verward met het persoonlijk plan. Hier wordt een pgb (budget)plan genoemd als vervolg op het leefzorgplan en zoals bedoeld in artikel 3 van de verordening. Dit plan helpt de cliënt om goed na te denken over de wijze van inzetten en besteding van het pgb, maar ook om de kwaliteit van het pgb te bespreken. Wanneer er sprake is van een spoedeisende situatie kan er zoals omschreven in lid 5 om praktische redenen geen pgb worden verstrekt, omdat er direct een oplossing noodzakelijk is en het daardoor ook niet mogelijk is de kwaliteit van een te verstrekken pgb te beoordelen. Bij lid 6 wordt onder het sociaal netwerk verstaan (zoals bedoelt in de verordening JMO 2015, Artikel 1, lid m): sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt.
Bij de beoordeling van de bekwaamheid om op verantwoorde wijze een PGB te voeren (artikel 5.1, lid 1 sub d) wordt gekeken of:
Bij de beoordeling van de motivatie om een PGB te voeren (artikel 5.1, lid 1) wordt gekeken of:
Bij de beoordeling of de kwaliteit gewaarborgd is (artikel 5.1, lid 2) wordt gekeken of:
De kwaliteitseisen zoals opgenomen in bijlage 2 bij het besluit gelden als minimumeisen aan de pgb aanbieder. De aanvrager kan gemotiveerd verzoeken in voorkomend geval niet te hoeven voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen (niet zijnde vakbekwaamheidseisen). Bij het besluit op de aanvraag zal gezien ook het advies op dit vlak van het sociaal wijkteam, dit verzoek betrokken worden.
Hoofdstuk 6 – Bijdrage in de kosten
Artikel 6.1 Vaste bijdrage voor algemene voorzieningen
De vaste bijdrage wordt per algemene voorziening per wijk, of per activiteit, door het college apart vastgesteld, zoals bepaald in artikel 10 van de verordening. Voor de open inloop zoals bedoeld in dit artikel, wordt apart vastgesteld en gecommuniceerd zodat flexibiliteit in de tarieven mogelijk is. Dit met inachtneming van de voorwaarden in de verordening. Het college heeft de mogelijkheid om aanvullende regels vast te stellen indien een vaste bijdrage (alsnog) een belemmering is voor deelname aan een algemene voorziening.
Hoofdstuk 8 – Toetsing en aanvullend onderzoek
Artikel 8.1 Aanvullende voorwaarden
Via dit artikel wordt het melden van feiten en omstandigheden, die kunnen leiden tot heroverweging van een beslissing, gelijk getrokken voor jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 8.2 Onderzoek naar kwaliteit en resultaten
In dit artikel wordt verwezen naar de kwaliteit van geleverde zorg. Dat is met inachtneming van de voorwaarden die hierover zijn opgenomen in de raamcontracten met zorgaanbieders.
De gerichte controle zoals bedoeld in lid 1 kan bijvoorbeeld plaatsvinden op basis van een signaal aan het college, of omdat het college zelf in een bepaalde situatie een (tussentijdse) controle nodig acht.
Artikel 8.3 Verantwoording PGB
Er wordt in lid 4 gesproken over aanvullend onderzoek. In sommige gevallen zal niet kunnen worden vastgesteld of het pgb rechtmatig is besteed. Bijvoorbeeld als een budgethouder onvoldoende meewerkt aan gemaakte afspraken. Ook wanneer er een vermoeden is dat een budgethouder op grond van de door hem ingediende verantwoording onvoldoende wordt gecompenseerd kan er een aanvullend onderzoek worden ingesteld.
Hoofdstuk 9 – Toezicht en handhaving
In dit hoofdstuk wordt aangehaakt bij de verplichtingen en bevoegdheden zoals opgenomen in artikel 15 tot en met 18 van de verordening.
Artikel 9.1 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
Het is belangrijk dat meldingen van calamiteiten en geweld direct bij de toezichthouder worden gemeld, zodat deze kunnen worden onderzocht en problemen kunnen worden opgelost. Dat wordt in dit artikel beschreven. De toezichthouder die het onderzoek zoals bedoeld in lid 2 uitvoert wordt zo onafhankelijk mogelijk georganiseerd, om ook de onafhankelijkheid van dat onderzoek te waarborgen.
Wanneer zich een incident voordoet tussen een lid van het sociaal wijkteam of uitvoeringsteam en een cliënt, dient eerstgenoemde het agressieprotocol te volgen. Dat wil zeggen een melding aan de wijkcoördinator en de agressiecoördinator van de gemeente Venlo.
Artikel 9.2 Bevoegdheden toezichthouder
In artikel 6.1 van de Wmo 2015 is bepaald dat gemeenten een toezichthouder aan moeten stellen, die belast is met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wmo 2015. Gelet op deze bepaling zijn in dit artikel enkele bevoegdheden nader uitgewerkt. In 2015 is door de colleges van de gemeenten in Noord-Limburg besloten om dit toezicht regionaal te organiseren door samen een toezichthouder aan te stellen. Deze toezichthouder heeft zowel een (pro)actieve als reactieve taak. Onafhankelijk en deskundig onderzoek staat centraal bij de werkzaamheden van de toezichthouder.
Op de eerste plaats heeft de toezichthouder de opdracht om (pro)actief, via een steekproefsgewijze aanpak, onderzoek te doen bij aanbieders naar het naleven van kwaliteitseisen en de in dit hoofdstuk opgenomen taken. De toezichthouder kan ook meldingen in behandeling nemen over klachten door aanbieders (reactief) die niet zijn afgehandeld met inachtneming van de bij verordening vastgelegde voorschriften. Daarnaast kan de toezichthouder ook andere taken vervullen die voortvloeien uit artikel 6.1 van de Wmo 2015.
Bijlage 1: Kwaliteitseisen niet-gecontracteerd aanbod en pgb jeugdhulp en Wmo.
Kwaliteitseisen niet-gecontracteerd aanbod en pgb jeugdhulp en Wmo, als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van het besluit.
Voor het inzetten van maatwerkdiensten via niet-gecontracteerd aanbod of een persoonsgebonden budget gelden, voor zowel jeugdhulp als maatschappelijke ondersteuning (Wmo), dezelfde kwaliteitseisen als voor de regulier ingekochte maatwerkdiensten jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De kwaliteitseisen zoals gepubliceerd op de website van de Modulaire Gemeenschappelijke Regeling Sociaal Domein Limburg-Noord zijn hierop van toepassing. Deze zijn te vinden op de volgende webpagina: https://www.sociaaldomein-limburgnoord.nl/uitvoering/niet-gecontracteerd-aanbod-en-pgb
Voor de kwaliteitseisen zijn de volgende documenten van toepassing:
Bijlage 3 Tarievenoverzicht PGB 2022
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2023-126673.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.