Gemeenteblad van Zaanstad
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zaanstad | Gemeenteblad 2022, 97002 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zaanstad | Gemeenteblad 2022, 97002 | beleidsregel |
Deze nota is vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Zaanstad op 19-12-2013 en kan worden aangehaald onder de naam ‘Welstandsnota Zaanstad 2013’.
Deze nota vervangt de Welstandsnota Zaanstad 2008.
Op een aanvraag om vergunning, ontheffing of toestemming anderszins en op verzoek om handhaving, die is ingediend vóór het tijdstip waarop deze beleidsregels van kracht worden en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de Welstandsnota Zaanstad 2008 (in werking getreden op 13 maart 2008) van toepassing, zoals deze luidden vóór de vaststelling van de onderhavige beleidsregels, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft dat de onderhavige regels worden toegepast.
Eerste wijziging welstandsnota Zaanstad 2013
De gemeenteraad heeft de eerste wijziging van de Welstandsnota Zaanstad 2013 in de vergadering van 4 september 2014 vastgesteld, inhoudende:
Deze wijziging geldt vanaf 27 september 2014 (de dag na die van bekendmaking)
Tweede wijziging welstandsnota Zaanstad 2013
De gemeenteraad heeft de tweede wijziging van de Welstandsnota 2013 in de vergadering van 3 februari 2022 vastgesteld, inhoudende:
Voorwoord De identiteit van Zaanstad
De Gemeente Zaanstad werkt alweer ruim tien jaar met een welstands-nota. Vanaf de invoering van de eerste welstandsnota in 2002 zijn er landelijk stappen gezet om welstandstoezicht meer transparant, voorspelbaar en democratisch te maken. Alleen zo kan het draagvlak vergroot worden voor een onderwerp dat vaak als ingewikkeld wordt ervaren. Toch wordt het nut van ‘het instrument’ welstand breed erkend: zowel vergunningaanvragers als omwonenden zijn het er mee eens dat welstandstoezicht op bouwinitiatieven een belangrijke bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en daarmee aan de leefbaarheid in de stad. De ervaring leert echter ook dat de praktische werking van welstandstoezicht regelmatig als lastig wordt ervaren: onduidelijkheid over de regels en het late moment waarop de welstandsbeoordeling plaatsvindt.
In 2012 is een discussie gevoerd in de gemeenteraad over de te volgen welstandskoers. Het uitgangspunt daarbij was dereguleren en vereenvoudigen, maar met behoud van ruimtelijke kwaliteit in de stad. Het college heeft vooraf geen standpunt ingenomen over de te volgen koers, om de discussie zo breed en open mogelijk te voeren in de raad. Er zijn verschillende opties overwogen, variërend van grote delen van de gemeente welstandsvrij verklaren tot het vasthouden aan sterke welstandssturing in de hele gemeente. Deze opties zijn ook voorafgaand aan de raadsdiscussie met verschillende maatschappelijke partijen besproken. Het resultaat van de discussie in de raad is het uitgangspunt voor de Welstandsnota Zaanstad 2013: een gedifferentieerde aanpak met minder en eenvoudiger regels waar het kan en nauwkeurige welstandssturing waar het moet.
Inmiddels is de markt veranderd als gevolg van de economische crisis en ook de rol van de overheid is aan het veranderen. De gemeente moet haar inzet meer gericht inzetten en soms de keuze maken om minder beleid te voeren. In deze welstandsnota wordt daarom een proef met welstandsvrije gebieden ingevoerd. Dit zorgt voor vermindering van de regeldruk en vormt een bijdrage aan de gemeentelijke hervormingsagenda. Door behalve de welstandsnota te actualiseren ook een proef met welstandsvrije gebieden in te voeren, kunnen zowel gemeente als maatschappij ervaring opdoen met de veranderende rol van de overheid. De welstandsvrije proef betreft delen van een aantal bedrijventerreinen en naoorlogse woonwijken waar geen grootschalige herstructurering of ontwikkeling loopt vanuit de gemeente (zie de kaart met welstandsniveau’s), Monumenten zijn hiervan uitgezonderd.
Welstandsvrij betekent ook echt welstandsvrij: achteraf wordt niet meer op excessen getoetst. De gebieden zijn welstandsvrij voor een periode van vier jaar. Na deze periode zal de proef uitgebreid geëvalueerd worden. In overige woonwijken, die vaak een gelijksoortige, seriematige opbouw hebben en waar vooral veel kleine uitbreidingen worden aangevraagd, zijn de regels vereenvoudigd en teruggebracht in aantal. In deze gebieden ligt de nadruk op beheer en is het uitgangspunt ‘sturen op basiskwaliteit’, vooral door middel van een welstandstoets.
In gebieden die typisch Zaans zijn of door andere kwaliteiten vragen om meer sturing op ruimtelijke kwaliteit geldt een gewogen beleid. Ruimtelijke kwaliteit, niet als doel op zich, maar ten dienste van het behouden en versterken van de Zaanse identiteit. De Zaanse identiteit is een sterk merk, een economische factor van betekenis. Dit kan de positie van Zaanstad in de metropoolregio versterken.
Belangrijke identiteitsdragers voor Zaanstad zijn naast de Zaanse iconen als de Zaanse Schans, het Centrum Inverdan en het Hembrugterrein, ook de historische linten en dorpen, de Zaan met zijn oevers, het cultuur-historische erfgoed en het veenweidegebied.
In deze gebieden wordt uitvoeriger op welstand gestuurd. Dit betekent echter niet dat er niets kan. Integendeel, u wordt uitgenodigd met mooie, vernieuwende bouwinitiatieven te komen die een impuls geven aan de omgeving.
Het betekent wel dat er aan de bestaande eigenschappen van het gebied grote waarde wordt toegekend en dat de bewijslast om met een nieuw plan hiervan af te wijken groter is. De criteria geven aan dat in die gevallen extra zorgvuldigheid en ontwerpdeskundigheid vereist zijn.
Gelijk met de herziening van het welstandsbeleid wordt de werkwijze aangepast. Zo worden de welstandscommissie en de monumentencommissie geïntegreerd. Dit zorgt voor meer samenhang bij de beoordeling van bouwaanvragen met betrekking tot monumenten en erfgoed. Daarnaast is het nieuwe beleid dynamischer, zodat we kunnen inspelen op de veranderende markt en de ontwikkelingen die daaruit voort komen.
De nieuwe welstandsnota en de integratie van adviescommissies zijn eerste stappen richting omgevingsbeleid waarmee de Gemeente Zaanstad zich voorbereidt op de komst van de Omgevingswet. We streven naar een optimale interactie tussen ontwikkelingsmogelijkheden en waardecreatie enerzijds en kwaliteitsbewustzijn anderzijds.
Zaanstad is aantrekkelijk om te wonen, werken, winkelen en verblijven. De stad heeft een afwisselend karakter en is op veel punten het aanzien meer dan waard. Welstand is één van de manieren om dit aanzien in goede banen te leiden. De gemeente werkt zoals aangegeven in de Woningwet sinds 2002 met een welstandsnota, waarin criteria zijn opgenomen voor de beoordeling van plannen. Deze nota is aan herziening toe. Met voorliggende nota wil de gemeente het welstandsbeleid niet alleen actualiseren, maar ook meer onderscheid maken en zich met name richten op gebieden die het aanzien van de stad bepalen.
Uitgangspunt bij het opstellen van deze nota is te komen tot een kort en krachtig beleid met aandacht voor de versterking van het Zaans karakter. De gemeente gaat in het welstandsbeleid uit van het algemeen belang en gaat er vanuit, dat plannen moeten voldoen aan redelijke eisen van welstand. Wat die redelijke eisen zijn, is afhankelijk van de omgeving. Zaanstad wil daarbij de aandacht met name richten op het bewaken en versterken van de kwaliteit langs de Zaan, de dorpslinten, het open buitengebied en het beheer van cultuurhistorisch erfgoed. Tegen deze achtergrond is het beleid opgesteld. Waar mogelijk biedt de nota ruimte, waar nodig stelt de gemeente eisen.
Deze eisen betreffen het bouwwerk op zichzelf en in zijn omgeving, waarbij de nadruk ligt op de beleving van de bebouwing vanuit de openbare ruimte en omgeving. Bouwdelen in het zicht zijn belangrijker voor het algemeen belang dan bouwdelen die aan het oog onttrokken zijn. In de beschrijvingen en uitgangspunten wordt daarom de invloed van een plan op het straatbeeld en het aanzien van de stad als geheel gewogen. Naarmate een plan meer invloed heeft op de identiteit van de stad zullen er meer aspecten worden betrokken bij de beoordeling en zal er zo nodig zorgvuldiger worden gewogen.
Eenvoud in gebruik en een behoorlijke mate van vrijheid staan voorop. Met deze nieuwe nota is gekozen voor een ruimhartige benadering van welstand.
In een groot deel van de stad stelt de gemeente zich wat welstand betreft terughoudend op en laat meer dan voorheen ruimte voor particulier initiatief. In een deel van de stad wordt beperkt getoetst. Er wordt ook een proef met welstandsvrije gebieden ingevoerd, ingegeven door de veranderende rol van de markt en de overheid als gevolg van de economische crisis.
De proef betreft delen van een aantal bedrijventerreinen en naoorlogse woonwijken waar geen grootschalige herstructurering of ontwikkeling loopt vanuit de gemeente (zie de kaart met welstandsniveaus). Monumenten in de betreffende gebieden zijn uitgezonderd van de proef en worden wel getoetst aan redelijke eisen van welstand.
Welstandsvrij betekent ook echt welstandsvrij: achteraf wordt niet meer op excessen getoetst. De gebieden zijn welstandsvrij voor een periode van vier jaar. Na deze periode zal de proef uitgebreid geëvalueerd worden.
Langs de Zaan, de hoofdroutes, het centrum en de dorpslinten wordt het als redelijk gezien om welstand juist een zwaardere rol te geven.
De welstandsnota is niet bedoeld als leesboek, maar opgesteld als een naslagwerk. De nota bevat verschillende beoordelingskaders. De hoofdstukken bevatten de criteria, die de gemeente hanteert bij de beoordeling van bouwplannen. Wie wil weten welke criteria op een aanvraag van toepassing zijn, doorloopt het op de vorige bladzijden afgebeelde stroomschema. In de bijlage is een straatnamenregister opgenomen met een verwijzing naar de gebiedsindeling. Indien gewenst kunnen bij de gemeente, via het algemene telefoonnummer (zie website), inlichtingen worden ingewonnen over de interpretatie van de welstandsnota in het licht van het beoogde plan.
In hoofdstuk 2 worden de grondslag van welstand en toetsingsbeginselen toegelicht, waarbij ook de relatie met ander gemeentelijk beleid wordt gelegd. Ook komen hier de algemene criteria, excessen en grote ontwikkelingen aan bod.
Hoofdstuk 3 bevat criteria voor veel voorkomende kleine plannen zoals dakkapellen, aan- en bijgebouwen.
Hoofdstuk 4 bevat beschrijvingen en criteria voor objecten.
Hoofdstuk 5 bevat beschrijvingen en criteria voor gebieden.
Hoofdstuk 6 bevat algemene uitgangspunten voor de behandeling van bouwplannen voor cultureel erfgoed.
In de bijlage is een begrippenlijst, een uitwerking van de algemene criteria, een register van straatnamen met een verwijzing naar de betreffende gebiedsbeschrijving(en) opgenomen, een overzicht van het aanvullende beleid en een overzicht van het aanvullende beleid, Waarderingskaarten Sociale Woningbouwwijken 1900-1945 en de omschrijving van de op deze kaarten gebruikte waarden.
De gemeente Zaanstad wil met een nieuwe welstandsnota het beleid en de uitvoering vereenvoudigen. In dit hoofdstuk wordt een korte uitleg gegeven van deze nieuwe aanpak.
De basis voor welstand ligt in redelijke eisen aan het uiterlijk van het bouwwerk op zichzelf en in zijn omgeving. Bijzonder aan het ruimtelijk karakter van de Zaanstreek is een grote diversiteit in functie, afmeting en vormgeving binnen ruimtelijke eenheden zoals de verschillende linten of ensembles als de Zaanse Schans en het Hembrugterrein. Het doel van het welstandsbeleid is deze eigenschap te behouden en zo mogelijk te versterken.
Bij de beoordeling wordt onderscheid gemaakt in kleine plannen, objecten en gebieden.
Voor plannen zoals bijgebouwen bij en dakkapellen op een woning zijn specifieke criteria opgenomen. Het gaat hierbij om bescheiden objecten, die zich lenen voor vereenvoudigde toetsing. Voor dit soort plannen zijn zo eenduidig en meetbaar mogelijke criteria opgenomen, die de planindiener vooraf een grote mate van duidelijkheid geven over de uitkomst van de toetsing. Daarnaast is het voor deze categorie plannen mogelijk gemaakt om aan te sluiten op reeds eerder gerealiseerde bouwwerken. Het gaat daarbij om plannen, die naar het oordeel van de commissie het navolgen waard zijn (de zogeheten trendsetters). Aansluiten op dit soort voorbeeldplannen past bij het uitgangspunt om in beginsel aan te sluiten op de omgeving.
Voor plannen die niet passen binnen de criteria voor de kleine plannen en in een gebied liggen waar op welstand wordt getoetst, moet op een andere manier aansluiting worden gevonden op de stedenbouwkundige en architectonische context. Hiervoor is het hoofdstuk met gebiedsbeschrijvingen een handreiking. De gemeente is verdeeld in gebieden met een eigen identiteit zoals het centrum, linten, woonwijken en bedrijventerreinen. Van deze gebieden is het ruimtelijk en architectonisch beeld beschreven gevolgd door een waardering en een verwachting over eventuele veranderingen. Deze bepalen de uitgangspunten voor de welstandstoets.
In de gebieden is gekozen voor een globale omschrijving van de context, waarmee de welstand een aanzienlijke mate van flexibiliteit krijgt. Deze omschrijvingen zijn aangevuld met uitgangspunten voor de beoordeling, die te lezen zijn als afspraken voor alle partijen in het proces. Om gebruikers houvast te geven, zijn beoordelingscriteria opgenomen. Deze gaan in op de ligging, bouwmassa, architectonische uitwerking, kleur en materiaal. Ook worden eventuele bijzonderheden aangegeven, die een uitzondering vormen op het gangbare, zoals kerken en scholen.
Voor enkele specifieke objecten zijn aparte objectbeschrijvingen en criteria opgenomen. Enkele gebouwtypen of bouwwerken zijn zo gebiedseigen of beeldbepalend, dat daarvoor afzonderlijke criteria kunnen worden opgesteld. In Zaanstad zijn er objectcriteria voor Zaanse huizen, boerderijen, molens, sociale woningbouwwijken 1900-1945 en historische bedrijfsgebouwen als pakhuizen of houten loodsen.
Voor elk welstandsgebied is het gewenste welstandsniveau aangegeven. Het welstandsniveau sluit zoveel mogelijk aan bij het gehanteerde ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de gewenste ontwikkelingen. De welstandsniveaus zijn nader toegelicht bij kaart 1, direct na dit hoofdstuk.
De welstandsnota is geschreven voor het beheer van het aanzien van de stad. Het is beleid, waarmee bouwplannen binnen de structuur van het bestaande bebouwingsbeeld zijn te beoordelen. Herstructureringsplannen komen voor. Voor dit soort afwijkende plannen kan aanvullend beleid nodig zijn. Besluitvorming over de uitgangspunten en criteria zal plaatsvinden op een wijze vergelijkbaar aan de vaststelling van deze nota.
De ruimtelijke kwaliteit van Zaanstad
Zaanstad heeft een unieke historie en een eigen identiteit. Die vertalen zich in de bedrijvigheid langs de Zaan, een intensieve menging van wonen en werken, uitgestrekte veenweidegebieden en een breed scala aan woonmilieus. De ruimtelijke kwaliteit in de stad is een bepalende factor voor diverse beleidsvelden.
Het collegeprogramma 2013-2016, de Woonvisie ‘Zaans mozaïek’, de Economische Structuurvisie, het Beeldkwaliteitplan Buitengebied en de Erfgoedvisie ‘Erfgoed in ontwikkeling’ vormen belangrijke randvoorwaarden voor de koers van het ruimtelijk (kwaliteits)beleid op hoofdlijnen, zoals in de Ruimtelijke Structuurvisie ‘Zichtbaar Zaans’ is vastgelegd.
Ruimtelijke structuurvisie Zichtbaar Zaans
De ruimtelijke structuurvisie ‘Zichtbaar Zaans’ laat zien hoe Zaanstad met de beschikbare ruimte omgaat en aandacht heeft voor de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Naast keuzes en prioriteiten ten aanzien van ruimtelijke vraagstukken in ‘het hier en nu’ (tot 2020) anticipeert de visie waar mogelijk op ontwikkelingen in de verdere toekomst (na 2020).
De aanpak is tweeledig: de kernkwaliteiten duidelijker voor het voetlicht brengen en beter benutten en meer dan ooit over de grenzen heen kijken naar versteviging van de positie in de Metropoolregio Amsterdam. De visie omschrijft vier ruimtelijke ontwikkelopgaven:
Alle ontwikkelopgaven raken aan het welstandsbeleid, en vooral de uitwerking van de twee laatstgenoemde opgaven wordt direct gerelateerd aan de inzet van het welstandsbeleid. Met ‘herstructureren en revitaliseren’ wil Zaanstad de kwaliteit van de gebouwde omgeving en de openbare ruimte van bestaande woon- en werkgebieden verbeteren. De opgave ‘beheren en versterken’ moet leiden tot het op peil houden van het landelijke en stedelijke gebied, onder meer door aandacht te schenken aan de stedenbouwkundige structuur en de architectonische kwaliteit.
‘Zichtbaar Zaans’ kent een gebiedsgerichte aanpak met zes gebiedstyperingen en onderliggende profielen. De zes gebiedstyperingen zijn:
De gebiedsprofielen vertalen ruimtelijke opgaven en bijzondere karakteristieken in referentiebeelden en waar mogelijk, meetbare eenheden.
De gebiedsgerichte benadering is het instrument om op een hoog schaalniveau als leidraad te dienen bij ontwikkeling, vernieuwing en/of uitbreiding in specifieke gebieden. Het laagste schaalniveau wordt meer in detail beschreven in de (nieuwe) welstandsnota.
Bij de beschrijving van de gebiedsprofielen is gekeken naar de potenties van het gebied zelf, maar ook naar de betekenis van het gebied voor de stad als geheel. Naast functionele, sociale en economische aspecten besteedt de typering meer aandacht aan het begrip ‘duurzaamheid’ in brede zin. Binnen de gebiedstyperingen betekent dit dat er meer aandacht is voor kwaliteit, in de samenhang tussen gebouw, omgeving en openbare ruimte. Een kwalitatief hoogwaardige omgeving draagt in hoge mate bij aan een duurzame stad.
In de welstandsnota wordt een gebiedsindeling gehanteerd die vergelijkbaar is met de opbouw van de structuurvisie. De proef met welstandsvrije gebieden is bedoeld om de samenleving en de overheid ervaring op te laten doen met het structureel verminderen van de regeldruk en de veranderende rol van de overheid. Inhoudelijk heeft deze geen relatie met de uitgangspunten van de structuurvisie, behalve dat monumenten en de woongebieden waar een opgave ligt tot herstructureren en/of revitaliseren, zijn uitgesloten van de welstandsvrije proef.
De ruimtelijke structuurvisie ‘Zichtbaar Zaans’ beschrijft een reeks ontwikkelingen voor Zaanstad tot 2020. Daarnaast zijn er ontwikkelingen voor de langere termijn beschreven.
Ten tijde van de herziening van de welstandsnota is de markt sterk veranderd. De overheid is minder bepalend en het tempo en de omvang van ontwikkelingen is moeilijker te voorspellen. Voor een aantal gebieden binnen Zaanstad is echter voldoende aanleiding om vast te houden aan ruimtelijke kaders of om nieuwe kaders vast te stellen. Het betreft gebieden waar de geplande ontwikkeling al langer loopt of gebieden die van dusdanig belang zijn voor de stad dat ruimtelijke kaders nodig zijn om de ontwikkelingen met behoud of versterking van de bestaande kwaliteit te laten plaatsvinden.
Zaanstad is zich breed aan het oriënteren op de toekomst. De stad wil haar positie binnen de metropoolregio Amsterdam versterken.
In dat licht is het ‘Ruimteplan Zaan en IJ’ opgesteld, een stedenbouwkundige verkenning naar de ontwikkelingsmogelijkheden van de gebieden langs de Zaan en het IJ en naar de mogelijkheden om de relatie tussen Zaanstad en Amsterdam te versterken. Het historisch landschap van Zaan en IJ is daarbij de drager van het plan. Het is geen kant en klare blauwdruk, maar eerder een ruimtelijke strategie die inspeelt op onzekerheid en dynamiek.
Het ruimteplan onderscheidt zeven gebieden, op basis van de ruimtelijke kenmerken. Daarbinnen zijn diverse locaties benoemd, al dan niet in clusters, afhankelijk van de ruimtelijke context. Voor deze locaties wordt, wanneer er concrete ontwikkelplannen zijn, een kader voor welstandsbeoordeling gemaakt en vastgesteld als onderdeel van het welstandsbeleid. De mate van detail zal afhangen van de beoogde ontwikkeling. Zo lang dergelijke, aanvullende kaders niet zijn vastgesteld, geldt voor de gebieden die binnen het ‘Ruimteplan Zaan en IJ’ vallen het welstandsbeleid zoals beschreven in deze welstandsnota.
Het gebied van ‘ZaanIJ’ heeft geen eigen welstandcriteria, maar het staat als arcering op kaart 1 en de kaart in bijlage 4 om aan te geven dat hier als gevolg van toekomstige ontwikkelingen mogelijk nieuw beleid wordt vastgesteld.
Het Hembrugterrein is een van de locaties binnen de invloedssfeer van het ‘Ruimteplan Zaan en IJ’. Er wordt gewerkt aan plannen om dit voormalige terrein van defensie te herontwikkelen voor woon- en werkdoeleinden. Op het moment van vaststelling van deze welstandsnota is er een beeldkwaliteitsplan voor dit terrein van kracht. Zodra er welstandscriteria zijn vastgesteld gelden deze als aanvullend beleid.
De uitvoering van het nieuwe stadshart in Zaandam is ver gevorderd. Met Inverdan heeft Zaandam een eigenzinnig en eigentijds centrum gekregen met nieuwe winkels, woningen, horeca, theater en uitgaansgelegenheden. In spraakmakende architectuur en met een zorgvuldig opgeknapte openbare ruimte.
Ook Nieuw West en de Overtuinen krijgen een stevige impuls. Zo wordt Zaandam een stuk aantrekkelijker, voor bewoners, bezoekers en bedrijven.
Aan de basis van al deze plannen liggen een masterplan en een beeldkwaliteitsplan. Dit laatste document is vastgesteld als onderdeel van het welstandsbeleid.
Bouwplannen in dit gebied worden welstandelijk beoordeeld op basis van de welstandsnota en het beeldkwaliteitsplan Inverdan.
Op een aantal locaties zijn ontwikkelingen anders verlopen dan in het masterplan en het beeldkwaliteitsplan is vastgelegd. Bijvoorbeeld het terrein van het ROC. Dit was als schoollocatie meegenomen in de plannen. Het ROC is vertrokken en er ligt een woonbestemming op dit terrein. Zodra er voor dit soort plannen welstandscriteria zijn vastgesteld gelden deze als aanvullend beleid.
Het sluizencomplex is een onderdeel van het programma Inverdan, maar is ook meegenomen als onderdeel van het ‘Ruimteplan Zaan en IJ’. De sluis wordt vergroot en de openbare ruimte wordt opgeknapt.
Op het moment van vaststelling van deze welstandsnota is een beeldkwaliteitsplan voor dit gebied vastgesteld door het college van B&W en heeft de raad welstandscriteria vastgesteld. Deze criteria zijn onderdeel van het welstandsbeleid en zullen bij een herziening aan de nota toegevoegd worden.
Kreekrijk is de laatste, grote uitleglocatie van de Gemeente Zaanstad, die is gepland tussen Busch en Dam, Provincialeweg, Saendelft (Parkrijk) en het buitengebied. Met Kreekrijk wordt het stedelijk gebied van Zaanstad bij Krommenie en Assendelft/Saendelft afgerond.
Aan de basis van deze wijk ligt een stedenbouwkundige visie die uitgewerkt is in een beeldkwaliteitsplan. Op het moment van vaststelling van deze welstandsnota is het beeldkwaliteitsplan voor dit gebied vastgesteld door het college van B&W. Aan een vertaling naar toetsingscriteria voor welstand wordt gewerkt. Zodra deze af zijn, zullen ze worden vastgesteld als onderdeel van het welstandsbeleid.
‘De Overhoeken’ is een woningbouwontwikkeling ten zuiden van Saendelft, ten westen en oosten van de Dorpsstraat in Assendelft. De woningen worden gebouwd ter compensatie van een deel van de woningen die niet in Saendelft gebouwd konden worden. Op het moment van vaststelling van deze welstandsnota wordt er gewerkt aan de ruimtelijke kaders voor deze ontwikkeling. Zodra er
welstandscriteria af zijn, zullen ze worden vastgesteld als onderdeel van het welstandsbeleid.
Voor overige ontwikkelingsplannen, zoals Saendelft en Hoogtij, zullen tezijnertijd welstandscriteria worden vastgesteld die tezijnertijd in de welstandsnota als aanvullend beleid worden opgenomen.
Het uitgangspunt voor deze beleidsnota is om zo min mogelijk te verwijzen naar externe, aanvullende beleidsdocumenten, zoals beeld kwaliteitsplannen. Hierdoor blijft alle informatie die relevant is voor
welstand zo veel mogelijk beperkt tot de welstandsnota. Overzichtelijk voor aanvragers en omwonenden, maar ook voor de welstandscommissie zelf. Dit betekent dat welstandsaspecten uit een beeldkwaliteitsplan in de regel vertaald worden naar de welstandsnota. Aangezien de welstandsnota vooral op beheer gericht is en ontwikkelingen meer op hoofdlijnen worden gestuurd, zal in sommige gevallen een ‘vertaling’ niet volstaan, omdat het dan onvoldoende recht doet aan de kwaliteit die wordt nagestreefd, bijvoorbeeld bij (her)ontwikkeling of grootschalige renovatie.
In deze welstandsnota zijn het vooral de ‘gewogen’ welstandsgebieden en de gebieden met een ‘tijdelijk regime’ die een verwijzing naar een beeldkwaliteitsplan of ontwikkelgerichte welstandscriteria krijgen. In bijlage 4 is het beleid voor ontwikkelingsgebieden opgenomen. Dit kan zijn een eerder vastgesteld beeldkwaliteitsplan, zoals Beeldkwaliteitsplan Inverdan of welstandscriteria op basis van een beeldkwaliteitsplan, zoals voor de Zaanse Schans.
Op de kaart zijn enkele hoofdroutes aangegeven. Deze routes spelen een grote rol in de beleving van Zaanstad. Deze routes, met als belangrijk onderdeel de entrees van de stad, zijn het visitekaartje van Zaanstad voor de passant en bezoeker vormen ze de eerste indruk. De lat ligt hier hoger dan in de achterliggende gebieden. Het zijn de doorgaande lijnen van de stad. Op basis van dezelfde criteria en uitgangspunten als voor het achterliggende gebied wordt hier meer aandacht gevraagd voor de afstemming van bouwplannen op de omgeving, niet alleen op het gebied maar ook op de beleving vanaf de route.
Grote projecten en herstructurering
De welstandsnota bevat geen welstandscriteria voor grotere (her)ontwikkelingsprojecten, die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken, zoals de herstructurering van de Kleurenbuurt en Poelenburg. Dergelijke welstandscriteria kunnen veelal niet van tevoren worden opgesteld, maar maken onderdeel uit van een planningsproces. Voor ontwikkelingslocaties werkt de gemeente veelal met beeldkwaliteitsplannen, waarin welstandscriteria zijn opgenomen. Deze plannen gaan in procedure veelal gelijk op met de stedenbouwkundige plannen. In beeldkwaliteitsplannen staat de ambitie voor de gewenste kwaliteit van het te ontwikkelen gebied beschreven gevolgd door de richtlijnen van de locatie.
Beeldkwaliteitsplannen worden in de regel vertaald naar en toegevoegd aan de welstandsnota, zodat voor iedereen (aanvrager en omwonenden) eenvoudig raadpleegbaar is wat het toetsingskader voor welstand is.
In een enkel geval blijft naast de welstandsnota een apart beeldkwaliteitsplan bestaan wanneer de inhoud hier specifiek om vraagt, zoals voor Inverdan. In dat geval wordt het beeldkwaliteitsplan vastgesteld als toetsingskader voor welstand in aanvulling op de welstandsnota. In bijlage 4 wordt verwezen naar deze aanvullingen.
Op het moment van vaststellen van deze welstandsnota is het door de veranderende markt onduidelijk hoe deze opgaven uitgevoerd worden en welke ruimtelijke kaders daarvoor nodig zijn. Zo lang dergelijke kaders niet zijn vastgesteld, geldt voor deze gebieden het welstandsbeleid zoals beschreven in de welstandsnota.
De criteria voor de kleine plannen, objecten en gebieden gaan uit van de aanwezige kwaliteit en geven richtlijnen voor veranderingen, die redelijkerwijs passen in hun omgeving. Het kan voorkomen, dat een bouwwerk of een plan afwijkt van zijn omgeving. In dat geval kan er gebruik worden gemaakt van de criteria voor excessen of van de algemene criteria.
Van een exces is sprake als het uiterlijk van een bouwwerk sterk afwijkt van en afbreuk doet aan de omgeving. Ook plannen die niet preventief worden getoetst moeten passen in het beeld van de gemeente. De burger heeft vrijheid binnen de structuur en karakteristiek van het bestaande gebied. De initiatiefnemer zal redelijkerwijs moeten aansluiten op wat in de omgeving gebruikelijk is (uitgezonderd gebieden, die expliciet als welstandsvrij zijn aangewezen). Daarbij geldt, dat er eerder sprake is van strijdigheid naarmate een bouwwerk meer zichtbaar is vanuit de openbare ruimte. Een aanbouw aan de achterzijde van een woning in een bouwblok is minder van invloed op het aanzien van de gemeente dan een aanbouw aan de zijgevel van een vrijstaande woning aan een doorgaande route. Ook is er eerder sprake van een exces bij cultureel erfgoed. Volgens de wet moeten de criteria voor het beoordelen op excessen in de welstandsnota zijn opgenomen. De hier opgenomen criteria zijn niet bedoeld om de plaatsing van een bouwwerk tegen te gaan. De gemeente hanteert bij het toepassen van deze excessenregeling het criterium, dat er sprake moet zijn van een buitensporigheid in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen evident is en die afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied. Vaak heeft dit betrekking op:
Het visueel of fysiek afsluiten van een bouwwerk voor zijn omgeving
De plaatsing van een schuur of hoge schutting voor de voorgevel of het dichttimmeren van gevelopeningen kan het zicht op een bouwwerk hinderen.
Het ontkennen of vernietigen van architectonische bijzonderheden
Aanpassingen aan een bouwwerk kunnen de architectonische bijzonderheden van een pand zodanig beschadigen dat het in strijd is met redelijke eisen van welstand. Een toegevoegd wezensvreemd element dat de architectuur van een pand ontkent, kan het oorspronkelijk karakter van een bouwwerk (deels) tenietdoen, net als achterstallig onderhoud aan de buitenzijde van een bouwwerk. Van een andere orde zijn bouwwerken die door een calamiteit geheel of gedeeltelijk onherstelbaar zijn beschadigd. Het in stand laten van dit soort objecten kan een exces zijn.
Omdat materialen die niet geschikt zijn als bouwmateriaal kunnen leiden tot armoedige en ook gevaarlijke situaties, kan de gemeente op basis van welstand verlangen dat een ander materiaal wordt gebruikt.
Felle of contrasterende kleuren
Het toepassen van felle kleuren of kleuren die contrasteren met de directe omgeving, kan leiden tot een onrustig beeld en is daarom vanuit het oogpunt van welstand ongewenst.
Een veelheid aan of hinderlijk in het oog springende reclame kan een exces zijn. Of er daadwerkelijk sprake is van een exces is onder andere afhankelijk van de ligging en de omvang van het gebouw.
Een te grove inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is
Een gevel kan door een veelvoud van kleine toegevoegde elementen te veel uit de toon vallen. Daarnaast kunnen een of meerdere nieuwe gebouwen de samenhang in een gebied verstoren doordat de kenmerken hiervan teveel afwijken van wat gebruikelijk is.
Aan de hand van de gebiedsgerichte welstandscriteria kan bekeken worden wat redelijkerwijs verwacht kan worden van een nieuw gebouw. Voor de gebieden met een eenvoudig welstandsniveau worden deze criteria wat soepeler geïnterpreteerd, in de gewogen gebieden juist wat preciezer. Bij de beoordeling of een object al dan niet een exces is, wordt hiermee rekening gehouden.
De algemene welstandscriteria richten zich op het vakmanschap. In bijzondere situaties, wanneer de gebiedsgerichte en de objectgerichte welstandscriteria ontoereikend zijn, kan het nodig zijn expliciet terug te grijpen op de algemene welstandscriteria. Dit kan het geval zijn als een bouwplan past binnen de criteria voor objecten of gebieden en toch duidelijk onder de maat blijft of als het afwijkt van de omgeving maar door bijzondere schoonheid wél aan redelijke eisen van welstand voldoet. Ook daar waar (grootschalige) ontwikkelingen plaatsvinden en geen aanvullende regels gelden, zijn de algemene criteria van toepassing zoals hieronder samengevat (de volledige tekst is opgenomen in de bijlage).
Relatie tussen vorm, gebruik en constructie
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat de verschijningsvorm een relatie heeft met het gebruik ervan en de wijze waarop het gemaakt is, terwijl de vormgeving daarnaast ook zijn eigen samenhang en logica heeft.
Relatie tussen bouwwerk en omgeving
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of de omgeving groter is.
Betekenissen van vormen in sociaal-culturele context
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat verwijzingen en associaties zorgvuldig worden gebruikt en uitgewerkt, zodat er concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit.
Evenwicht tussen helderheid en complexiteit
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat er structuur is aangebracht in het beeld, zonder dat de aantrekkingskracht door simpelheid verloren gaat.
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een samenhangend stelsel van maatverhoudingen heeft dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen.
Materiaal, textuur, kleur en licht
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat materiaal, textuur, kleur en licht het karakter van het bouwwerk zelf ondersteunen en de ruimtelijke samenhang met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan duidelijk maken.
Voor de gehele gemeente is het gewenste welstandsniveau aangegeven. Het welstandsniveau sluit zoveel mogelijk aan bij het gehanteerde ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de gewenste ontwikkelingen. De niveaus zijn eenvoudig en gewogen (bijzonder en gewoon).
Een deel van de bebouwing heeft een eenvoudig welstandsniveau. In deze gebieden wordt ruimte geboden voor vernieuwing en experimenten, met behoud van sturing op primaire kwaliteiten. De lichte toetsing richt zich op voor-, zij- en achterkanten van een gebouw en heeft betrekking op zowel erf, gevel als dakvlak.
Andere gebieden hebben een gewogen welstandsniveau, waarbij er onderscheid is gemaakt in gewone en bijzondere gebieden.
In de gewone welstandsgebieden is het regime wat strenger dan in eenvoudige gebieden. Bouwplannen in gewogen gebieden doen in principe geen afbreuk aan de basiskwaliteit van de openbare ruimte. Aan achterkanten kunnen bouwplannen vanwege hun beperkte invloed op de openbare ruimte veelal soepeler beoordeeld worden.
In de bijzondere welstandsgebieden zoals het centrum, de linten en dorpskernen en de Sociale Woningbouwwijken 1900-1945, gewaardeerd met een orde 1 of 2 is extra inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst.
Op enkele locaties is een aanduiding opgenomen. Hier geldt tijdelijk een ander welstandsniveau. Zie hiervoor de kaart in Bijlage 4. Eventueel aanvullend beleid, voortkomend uit een beeldkwaliteitsplan wordt vastgesteld door de raad en opgenomen in bijlage 4 van de nota.
Ook zijn er gebieden waar een welstandsvrij regime geldt voor een proefperiode van vier jaar. Bouwplannen in deze gebieden die geen betrekking hebben op een monument worden in deze periode niet getoetst aan redelijke eisen van welstand. Ook niet achteraf op excessen. Na deze periode zal de proef geëvalueerd worden.
De gemeente streeft ernaar veel voorkomende kleine plannen snel te beoordelen om zo de burger tegemoet te komen. Het gaat daarbij om relatief eenvoudige en meetbare criteria, die de planindiener vooraf zo veel mogelijk duidelijkheid geven. Criteria zijn opgesteld voor de volgende kleine plannen: bijbehorende bouwwerken aangebouwd en vrijstaand, kozijn- en gevelwijzigingen, dakkapellen, dakramen, dakterrassen, dakopbouwen, erfafscheidingen, installaties en reclame.
Bovengenoemde bouwwerken zijn deels vergunningvrij binnen bepaalde randvoorwaarden. Dat betekent dat een deel van deze plannen niet vooraf wordt getoetst aan redelijke eisen van welstand. Indien een bouwwerk niet vergunningvrij is, is een welstandstoets nodig. Dit geldt niet voor bouwplannen in welstandsvrije gebieden (met uitzondering van monumenten).
Het bestemmingsplan en het vrijstellingenbeleid treden in eerste instantie regelend op voor wat betreft plaatsing en maximale afmetingen. Als het bestemmingsplan en vrijstellingenbeleid geen bezwaar opleveren, wordt het bouwplan getoetst aan de objectcriteria. Voldoet het bouwplan niet aan deze criteria of is er sprake van een bijzondere situatie waarbij twijfel bestaat aan de toepasbaarheid van de criteria, dan wordt bij de beoordeling van het bouwplan tevens gebruik maakt van de gebiedscriteria en algemene criteria.
Bij de criteria is er onderscheid in de voor- en de achterkant van bouwwerken. Voorkanten zijn gericht naar de openbare ruimte, terwijl achterkanten vaak niet of nauwelijks waarneembaar zijn vanuit de openbare ruimte. In bepaalde situaties, zoals in de linten, kunnen achterkanten ook zodanig prominent in beeld zijn dat ze eigenlijk als een voorkant moeten worden beschouwd.
Een trendsetter is een plan, dat is aangewezen om te herhalen. Daarnaast zijn er niet aangewezen plannen die in vergelijkbare situaties als uitgangspunt gehanteerd kunnen worden. Ook als deze enigszins afwijken van de criteria op de volgende bladzijden. Het zijn plannen die navolging verdienen, waarbij met name een gelijke uitvoering van belang is. Van belang daarbij zijn de architectonische verhoudingen, materiaal en kleur. Een trendsetter of ander te herhalen plan is van toepassing op een blok, cluster, straat of een groter gebied. Niet ieder bouwwerk komt in aanmerking om herhaald te worden. De commissie oordeelt of dit het geval is in de betreffende situatie.
Klein plan 1: Aangebouwd bijbehorend bouwwerk
Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is een grondgebonden toevoeging van één bouwlaag aan een gebouw zoals een erker, uitbouw, serre, garage of overkapping. Het bestemmingsplan treedt in eerste instantie regelend op voor wat betreft de plaatsing en maximale afmetingen.
Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand als deze gelijk is aan een trendsetter of als aan de onderstaande criteria wordt voldaan. Voldoet het plan hier niet aan of is er twijfel aan de toepasbaarheid daarvan zoals bij monumenten en ander cultureel erfgoed, dan wordt bij de beoordeling ook gebruik gemaakt van gebieds- en eventuele andere criteria.
Aangebouwde bijbehorende bouwwerken in eenvoudige welstandsgebieden worden beoordeeld aan de hand van onderstaande criteria:
Voor de gewogen gebieden gelden de volgende aanvullende criteria:
Klein plan 2: Vrijstaand bijbehorend bouwwerk
Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is een grondgebonden bouwwerk los van het hoofdgebouw en van in beginsel één bouwlaag, zoals een garage, schuur of overkapping. Het bestemmingsplan treedt in eerste instantie regelend op voor wat betreft rooilijnen en maximale afmetingen.
Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand als deze gelijk is aan een trendsetter of als aan de onderstaande criteria wordt voldaan. Voldoet het plan hier niet aan of is er twijfel aan de toepasbaarheid daarvan zoals bij monumenten en ander cultureel erfgoed, dan wordt bij de beoordeling ook gebruik gemaakt van gebieds- en eventuele andere criteria.
Vrijstaande bijbehorende bouwwerken in eenvoudige welstandsgebieden worden beoordeeld aan de hand van onderstaande criteria:
Voor de gewogen gebieden gelden de volgende aanvullende criteria:
Klein plan 3: Kozijn- en gevelwijzigingen
Van een kozijn- of gevelwijziging is sprake bij het veranderen of verplaatsen van een kozijn, kozijninvulling, luik of gevelpaneel. Ook het verhogen van de gevel valt onder deze categorie. De opbouw en indeling van de gevel is een belangrijk onderdeel van de architectonische vormgeving van het gebouw en het aanzicht van de straat.
Een kozijn- of gevelwijziging voldoet aan redelijke eisen van welstand als deze gelijk is aan een trendsetter of als aan de onderstaande criteria wordt voldaan. Voldoet het plan hier niet aan of is er twijfel aan de toepasbaarheid daarvan zoals bij monumenten en ander cultureel erfgoed, dan wordt bij de beoordeling ook gebruik gemaakt van gebieds- en eventuele andere criteria.
Kozijn- en gevelwijzigingen in eenvoudige welstandsgebieden worden beoordeeld aan de hand van onderstaande criteria:
Voor de gewogen gebieden gelden de volgende aanvullende criteria:
Klein plan 4: Dakkapellen en dakramen
Een dakkapel is een bescheiden uitbouw in de kap. Dakkapellen kunnen bepalend zijn voor het straatbeeld. Dakramen zijn toevoegingen aan een dakvlak, die in het straatbeeld niet snel zullen storen en die mede daarom in veel gevallen vergunningvrij zijn. Bij meerdere objecten op één doorgaand dakvlak streeft de gemeente naar herhaling van uniforme exemplaren en regelmatige rangschikking op horizontale lijn.
Een dakkapel of dakraam voldoet aan redelijke eisen van welstand als deze gelijk is aan een trendsetter of als aan de onderstaande criteria wordt voldaan. Voldoet het plan hier niet aan of is er twijfel aan de toepasbaarheid daarvan zoals bij monumenten en ander cultureel erfgoed, dan wordt bij de beoordeling ook gebruik gemaakt van gebieds- en eventuele andere criteria.
Bij panden met een bijzonder bouwvolume (zoals rond of in de vorm van een trapezium) of gebouwd onder bijzondere architectuur is het hoofdgebouw in sommige gevallen gediend met een bijzondere vorm van een dakkapel. Onder bijzondere architectuur verstaan wij in ieder geval de in de Zaanse welstandsnota genoemde objecten, zoals Zaanse huizen en boerderijen. De wijze waarop de uitbreiding bij deze objecten het best kan worden uitgevoerd is niet in algemene regels te vatten en zal per geval beoordeeld worden aan de hand van de algemene en gebiedsgerichte criteria.
Bij het Zaanse huis in het hoofdstuk objecten is een voorbeeld te zien van een typische zogenoemde Zaanse dakkapel. Dit is meestal een kleine dakkapel die in de dakvoet staat en rondom ruim dakvlak overlaat. Omdat deze dakkapel meteen vanuit de dakvoet wordt opgetrokken is het formeel een dakopbouw. Bij toepassing van de criteria is het van belang aandacht te schenken aan dit Zaanse kenmerk.
Dakkapellen en dakramen in eenvoudige welstandsgebieden worden beoordeeld aan de hand van onderstaande criteria alsmede aan de criteria in de toelichting op bijzondere kapvormen:
Hiervoor gelden dus geen aanvullende criteria.
Zadeldak met hellingshoek <35° (1)
Soms geeft een zadeldak door de flauwe helling weinig tot geen gelegenheid om een dakkapel toe te passen. Door de flauwe helling wordt de bovenzijde van de dakkapel namelijk (nagenoeg) gelijk met de nok. Hierdoor worden het dakvlak en het silhouet te sterk aangetast, daarom is het plaatsen van een dakkapel op een zadeldak met een helling kleiner dan 35° welstandshalve ongewenst. Als de vrije hoogte onder de nok tenminste 2,00 meter bedraagt, kan een oplossing worden gevonden door de nok naar achteren te verplaatsen en te verhogen. Dan spreken we van een dakopbouw. Plaatsing valt dan onder een reguliere vergunningsprocedure en zal worden getoetst aan de hand van de welstandscriteria voor dakopbouwen.
Voor dakkapellen op lessenaardaken gelden dezelfde uitgangspunten als voor zadeldaken. Afhankelijk van de hoek van het dak en de nok en goothoogte gelden verschillende regels. Wanneer de hoek kleiner is dan 35° is een dakkapel welstandshalve niet wenselijk. Bij een hoek groter dan 35° is een dakkapel aanvaardbaar wanneer de hoogte onder de nok meer dan 2,70 m meet.
Een daktoevoeging is toegestaan in het onderste deel van het dak vlak. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen een schuin afgedekte dakkapel en een dakkapel met plat dak. Bij een plat afgedekte dakkapel dient de bovenaansluiting met het dakvlak onder de knik van het dakvlak plaats te vinden. Een schuin afgedekte dakkapel aankappen op de knik in de kap, met de dakhelling gelijk aan die van het bovenste dakvlak.
Een dakkapel hoog in het dakvlak geeft bij een asymmetrisch dakvlak een onevenwichtig beeld en is welstandshalve niet gewenst. Het advies hier is omzetten naar het andere dakvlak. In het algemeen worden dakkapellen onder in het dakvlak toegepast. Door de grootte van het dakvlak ontstaat hiermede een goed en evenwichtig beeld. Door de hoogte van het dakvlak is hier een dakkapel met een inwendige hoogte tot de verdiepingsvloer voorstelbaar.
Voor de gewogen gebieden gelden de volgende aanvullende criteria:
Klein plan 5: Erfafscheidingen en hekwerken
Een erfafscheiding is bedoeld om het erf af te bakenen van een buur-erf of van de openbare weg. Erfafscheidingen aan de openbare ruimte zijn van invloed op de ruimtelijke kwaliteit. De gemeente streeft ernaar een rommelige indruk door een te grote verscheidenheid aan erfafscheidingen te voorkomen. In de linten en het buitengebied komen hekwerken voor die niet bedoeld zijn als erfafscheiding zoals de omheining van een paardenbak. Ook deze hekwerken zijn van invloed op de ruimtelijke kwaliteit.
Een erfafscheiding voldoet aan redelijke eisen van welstand als deze gelijk is aan een trendsetter of als aan de onderstaande criteria wordt voldaan. Voldoet het plan hier niet aan of is er twijfel aan de toepasbaarheid daarvan zoals bij monumenten en ander cultureel erfgoed, dan wordt bij de beoordeling ook gebruik gemaakt van gebieds- en eventuele andere criteria.
Erfafscheidingen in eenvoudige welstandsgebieden worden beoordeeld aan de hand van onderstaande criteria:
Voor de gewogen gebieden gelden de volgende aanvullende criteria:
Dakterrassen zijn buitenruimten op een plat dak met toegangen en hekwerken. In de meeste gevallen zijn ze beperkt zichtbaar vanuit de openbare ruimte, maar als ze wel zichtbaar zijn kunnen ze grote invloed hebben op het straatbeeld. Het bestemmingsplan treedt in eerste instantie regelend op voor wat betreft maximale afmetingen.
Een dakterras voldoet aan redelijke eisen van welstand als deze gelijk is aan een trendsetter of als aan de onderstaande criteria wordt voldaan. Voldoet het plan hier niet aan of is er twijfel aan de toepasbaarheid daarvan zoals bij monumenten en ander cultureel erfgoed, dan wordt bij de beoordeling ook gebruik gemaakt van gebieds- en eventuele andere criteria.
Dakterrassen worden beoordeeld aan de hand van onderstaande criteria:
Een dakopbouw is een nieuwe ruimte op een dak of een vergroting van een kaplaag. Bij meerdere opbouwen op één doorgaand dakvlak streeft de gemeente naar herhaling van gelijke exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. In alle gevallen is het bestemmingsplan maatgevend.
Een dakopbouw voldoet aan redelijke eisen van welstand als deze gelijk is aan een trendsetter of als aan de onderstaande criteria wordt voldaan. Voldoet het plan hier niet aan of is er twijfel aan de toepasbaarheid daarvan zoals bij monumenten en ander cultureel erfgoed, dan wordt bij de beoordeling ook gebruik gemaakt van gebieds- en eventuele andere criteria.
Dakopbouwen worden beoordeeld aan de hand van onderstaande criteria:
Installaties zoals spriet-, staaf- of schotelantennes en units voor airconditioning kunnen vrijstaand worden geplaatst of op of aan een bouwwerk worden aangebracht. De waarde van installaties is vooral gelegen in de functie. Een zorgvuldige plaatsbepaling kan een goed middel zijn om deze voorzieningen in te passen in de omgeving. De voorkeur gaat uit naar plaatsing aan de achterkant. Onderstaande criteria zijn vooral richtinggevend, omdat de mogelijkheden om een installatie vergunningsvrij te plaatsen zeer ruim zijn.
Een installatie voldoet aan redelijke eisen van welstand als deze gelijk is aan een trendsetter of als aan de onderstaande criteria wordt voldaan. Voldoet het plan hier niet aan of is er twijfel aan de toepasbaarheid daarvan zoals bij monumenten en ander cultureel erfgoed, dan wordt bij de beoordeling ook gebruik gemaakt van gebieds- en eventuele andere criteria.
Reclame is een publieke aanprijzing van een bedrijf, een product of een dienst. Reclames op borden, lichtreclames en spandoeken of vlaggen vormen een belangrijk en beeldbepalend element van de openbare ruimte. De invloed daarvan op het straatbeeld is groot. Reclame stelt bedrijven, detailhandel en organisaties in staat zich kenbaar te maken, wat ten goede komt aan de lokale economie en kan bijdragen aan de identiteit van het stadsbeeld.
Reclame kan bijdragen aan de levendigheid van een gebied, maar ook ten koste gaan van het straatbeeld. Dikwijls wordt een overdosis aan reclame toegepast met als doel elkaar in attentiewaarde te overtreffen. In gebieden met commerciële functies zijn reclames op zijn plaats en kunnen ze de visuele aantrekkingskracht van de omgeving verhogen, hoewel daar een kritische grens aan verbonden is. In andere gebieden zoals woonwijken is terughoudendheid op zijn plaats.
De regels voor reclame-uitingen in de gemeente Zaanstad zijn op verschillende plaatsen vastgelegd. Vanuit de APV wordt onder andere getoetst op aspecten met betrekking tot de verkeersveiligheid en sommige onderdelen zijn geregeld in bestemmingsplannen.
Het doel van de welstandscriteria voor reclame is het geven van een toetsingskader voor de beoordeling van bouwplannen voor reclames op de redelijke eisen van welstand. De uitgangspunten en criteria zijn geschreven om ontsierende reclame tegen te gaan en, minstens zo belangrijk, om passende reclame toe te laten. Daarbij maakt de gemeente onderscheid in verschillende gebiedstypen, te weten centrumgebieden, winkelcentra, bedrijventerreinen, kantoorgebieden, sportcomplexen, woongebieden en buitengebied. Hiermee probeert de gemeente het effect van reclame op de ruimtelijke kwaliteit in positieve zin te reguleren. Daarnaast geldt voor Inverdan specifiek reclamebeleid. Dit is opgenomen in het beeldkwaliteitsplan in bijlage 4. Voor reclamedragers in de openbare ruimte zoals lichtmastreclame, abri’s en dergelijke worden privaatrechtelijke overeenkomsten gesloten waarbinnen de gemeentelijke eisen worden geborgd.
Een reclame voldoet aan redelijke eisen van welstand als deze gelijk is aan een trendsetter of als aan de onderstaande criteria wordt voldaan. Voldoet het plan hier niet aan of is er twijfel aan de toepasbaarheid daarvan zoals bij monumenten en ander cultureel erfgoed, dan wordt bij de beoordeling ook gebruik gemaakt van gebieds- en eventuele andere criteria.
De criteria van het reclamebeleid zijn geschreven vanuit de wens, dat reclames het aanzien van de openbare ruimte dan wel de bebouwing niet ontsieren. De gemeente wil terecht ruimte bieden aan ondernemers, maar tegelijkertijd hinder en dissonanten voorkomen. In algemene zin gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
Aanvullende criteria Centrum Zaandam
Voor het centrum van Zaandam geldt:
Aanvullende criteria gevelreclame
Reclame en reclamedragers op of aan een bouwwerk (danwel in het interieur daarvan voor zover zichtbaar vanuit de openbare ruimte). Voorbeelden zijn borden, banieren, belettering, doeken, beschilderingen, raamfolie en stickers. Hiervoor geldt in de welstandspichtige gebieden met uitzondering van centrum Zaandam:
Aanvullende criteria vrijstaande reclame
Voor niet aan gebouwen gekoppelde reclame zoals billboards (ongeveer 8m2), lichtbakken, MUPI’s, lichtmastreclame, reclamemasten, reclamezuilen, monosigns, vlaggenmasten en abrireclame geldt:
Aanvullende criteria tijdelijke reclame
Voor makelaarsborden, projectborden, bouwborden, driehoeksborden, steigerdoekreclame en reclame ten behoeve van evenementen geldt:
In dit hoofdstuk worden de objectgerichte welstandscriteria genoemd voor de bouwwerken, die specifiek zijn voor Zaanstad. Waar de meeste grotere bouwplannen worden beoordeeld aan de hand de karakteristiek van de gebieden zoals het bebouwingspatroon en de verschijningsvorm van de gebouwen, zal bij de objecten vooral gebruik worden gemaakt van het karakter van het object.
De Zaanse huizen, boerderijen, Zaanse nijverheid en molens en de sociale woningbouwwijken uit de periode 1900-1945 zijn benoemd als bouwwerken en structuren die niet altijd met het gebiedsgerichte beleid kunnen worden beoordeeld en waarvoor een beoordelingskader met ‘eigen’ welstandscriteria op zijn plaats is.
Per objecttype en in het geval van de sociale woningbouwwijken ook de structuur van de buurt en wijk is een beschrijving opgesteld, waarin aandacht wordt besteed aan de ontstaansgeschiedenis, een typering van de bouwwerken, het materiaal- en kleurgebruik en de detaillering. Deze beschrijving wordt gevolgd door de uitgangspunten voor de welstandsbeoordeling en criteria. Deze criteria zijn onder meer gebaseerd op historische karakteristieken en architectonische eigenschappen. Dit betekent niet dat bij ingrepen aan deze bouwwerken om imitatie van historische elementen wordt gevraagd, juist een eigentijdse vormgeving kan de karakteristieken benadrukken.
Voor elk object is in de tekst het gewenste welstandsniveau aangegeven.
Zaanse huizen zijn typerend voor de historische dorpen en het buitengebied in de Zaanstreek. Ook komen ze in het stedelijk gebied voor, met name aan de oude lintstructuren. De oorsprong van het type ligt in de houtbouw met gevels voorzien van planken en soms baksteen en daken voorzien van eenvoudige plannen.
Het Zaanse huis is een historische type, waarop in de loop der tijd naar gelang de beschikbaarheid van geld en mode in de architectuur is gevariëerd van eenvoudig tot rijk.
In het (voormalig) landelijk gebied en Haaldersbroek bijvoorbeeld zijn de meeste huizen eenvoudig van uitvoering met een beperkte versiering. Lijsten, makelaars en andere ornamenten zijn ondergeschikt. Dat is heel anders bij de rijke Zaanse huizen in historische linten als Zaandijk en Westzaan. Deze panden hebben net als de eenvoudige huizen in de regel een eenvoudige hoofdvorm, maar ze zijn uitgevoerd met allerlei ornamenten. Versieringen als lijsten en borden zijn minder ondergeschikt. Soms hebben de bouwers van de rijke huizen zich laten inspireren door bijvoorbeeld klokgevels, andere keren is gebruik gemaakt van classicistische vormen zoals pilasters of zuilen. De orde van de versieringen is zo, dat de op de belangrijkste openbare ruimte gerichte voorgevel de nadruk krijgt. Daarnaast zijn soms op de hoeken van de voorgevel kapiteinsramen geplaatst, ramen onder een hoek van vijfenveertig graden die breed uitzicht bieden.
De huizen hebben in principe een logische, door constructie bepaalde basisvormgeving: een met planken betimmerde houten constructie, die aan de voorzijde ook wel eens schuilgaat achter een stenen gevel. Het dak is gedekt met pannen. Meestal hebben de gebouwen een onderbouw van één laag met een rechthoekige plattegrond en een bovenbouw bestaande uit een steil zadeldak. De scheiding tussen onder- en bovenbouw is sterk, niet alleen door de overgangen in materiaal maar ook door de nadrukkelijke aanwezigheid van de goot. Ook de scheiding tussen de overige vlakken is duidelijk aanwezig in de detaillering. Langs de opgaande randen van het dak bijvoorbeeld zijn windveren te vinden. Bij directe ontmoetingen van vlakken voert het meest belangrijke vlak de boventoon, zoals bij de hoek van een stenen voorgevel: de houten zijwand sluit achter aan en toont de dikte van de stenen muur.
Het onderscheid tussen constructieve elementen van het hoofdvolume en toevoegingen is sterk. Aanbouwen en opbouwen zijn losse elementen en blijven binnen de grenzen van het vlak waaraan ze raken. De verticale raamopeningen zijn meestal midden in het vlak geplaatst, maar kunnen ook aansluiten op de onderste lijn van de goot. Daarnaast zijn soms op de hoeken van de voorgevel kapiteinsramen geplaatst onder een hoek van vijfenveertig graden. Versieringen als lijsten en borden zijn op dezelfde manier ondergeschikt aan de vlakken van het volume. De orde van de versieringen is zo, dat de op de belangrijkste openbare ruimte gerichte voorgevel de nadruk krijgt. Soms hebben de bouwers van de rijke huizen zich laten inspireren door bijvoorbeeld klokgevels, andere keren is gebruik gemaakt van classicistische vormen zoals pilasters of zuilen.
De gebruikte materialen zoals baksteen en houten beschot worden gekenmerkt door textuur. Gladde vlakken komen niet voor. Lijsten en andere belijningen zijn uitgevoerd met profilering, maar zonder dwarsnaden. Bekende kleuren zijn donkere groentinten voor de grote houten vlakken, gebroken wit voor de details en oranjeroodgebakken dakpannen. De stenen gevels zijn rood getint. Daarnaast komen ook grijze gevelvlakken voor en andere traditionele kleuren als dofblauw (een en ander in te passen in de directe omgeving van het gebouw).
De rijkdom aan vormen en mogelijkheden van het Zaanse huis blijven aantrekkelijk. Ook tegenwoordig worden ze gebouwd. Dit zijn geen panden in de historiserende stijl, maar eigentijdse varianten waarbij gebruik wordt gemaakt van de vormen en mogelijkheden van het type. Bij het ontwerp worden deze traditionele elementen van de Zaanse bouwwijze op een moderne wijze met gebruik van eigentijdse details en heldere lijnen gecombineerd. Het zijn geen letterlijke citaten van oude gebouwen of standaardwoningen uitgevoerd met een houten topgevel en witte kozijnen, maar ontwerpen waarmee de logica van de traditionele bouwwijze een nieuwe invulling krijgt.
Zaanse huizen zijn gewogen welstandsobjecten met een bijzondere beoordeling. Ze zijn beeldbepalend voor met name de linten en de (voormalig) buitengebieden. Een deel van de panden is aangewezen als monument.
Uitgangspunt voor welstand is het karakter van het gebouw zoals dat samenhangt met de bouwwijze van de Zaanse huizen. Bij de beoordeling zal onder meer aandacht geschonken worden aan de eigen architectuur van het pand. Bij de historische huizen zal aanvullend aandacht worden geschonken aan het behoud van de hoofdvorm van het gebouw en, indien aanwezig, de afwisseling tussen materialen en de ornamentiek van de gevels. De nadruk ligt op het zicht op de bouwwerken vanuit de openbare ruimte. Bouwplannen aan achterkanten zonder invloed op het straatbeeld worden beperkt getoetst.
Bij de beoordeling van bouwplannen wordt in samenhang met de beschrijving en uitgangspunten getoetst aan de hand van de volgende criteria:
Op het grondgebied van Zaanstad zijn zowel binnen als buiten de bebouwde kom verschillende soorten boerderijen te vinden. De meeste boerderijen bestaan uit een vrijstaand woonhuis met daarachter de bijgebouwen, maar er zijn ook stolpen en incomplete stolpen te vinden met wonen en werken onder één dak. Voor woningen die zijn uitgevoerd als Zaans huis wordt verwezen naar het daarvoor opgenomen objecttype.
Een boerderij is een agrarisch bedrijf met in de regel een woning en stallen en schuren. Het woongedeelte staat gewoonlijk voor op het erf en is met de voorgevel gericht op de weg. Stallen, schuren, hooibergen en andere bijgebouwen staan achter op een ruim erf. De bijgebouwen zijn functioneel geordend en meestal gericht op de naastgelegen sloot, die de verbinding vormt met het vaarland.
De hoofdvormen zijn in het algemeen eenvoudig en praktisch met een rechthoekige plattegrond. De meeste bouwvolumes bestaan uit één laag met kap. Waar de woning als hoofdgebouw nog wel eens een bijzondere kapvorm heeft, is bij de bijgebouwen het zadeldak standaard.
Meestal zijn woon- en werkdeel vooral in de architectuur onderscheiden. De woningen hebben een zorgvuldige detaillering met verzorgde details. De gevels zijn veelal opgebouwd uit bruine baksteen en een enkele keer gepleisterd. De plint of onderbouw is meestal van een ander materiaal of andere kleur. Daken zijn merendeels gedekt met keramische pannen. De overwegend houten kozijnen zijn meestal geschilderd in een lichte kleur, evenals de meeste andere houten elementen als de windveer. Het raamhout is vaak juist in een donkere, meestal donkergroene kleur geschilderd.
De bijgebouwen zoals de stallen en schuren hebben een met het hoofdgebouw vergelijkbaar eenvoudig hoofdvolume, maar zijn in architectuur en detaillering soberder. De detaillering is in de regel direct en weinig nadrukkelijk, wat geheel in lijn is met de wens de gebouwen op een terughoudende manier te plaatsen in hun omgeving. De kleuren zijn gedekt.
In Zaanstad zijn verschillende oude stolpen te vinden. Een aantal heeft nog een agrarische functie, andere hebben deze functie verloren. De stolp dankt zijn kenmerkende vorm aan het hooihuis (het ‘vierkant’) in het midden, met vier stijlen op de hoeken die het pyramidevormige dak dragen. Om het vierkant heen liggen de stallen en de deel (de ruimte waar de wagens ingereden konden worden en het vee werd binnengevoerd). Het woonhuis is òf onder het pyramidedak gesitueerd òf als een apart volume tegen de stolp aangeschoven. De deeldeur (grote schuurdeur) is aangebracht binnen het volume waardoor een verhoging in het schuine dak ontstaat. In de gemetselde buitenwanden van de stolp zitten ter plaatse van de deel en de stallen kleine(re) vensters. Het woonhuis heeft soms een topgevel, baksteen al dan niet in combinatie met hout, die representatief en rijk bewerkt is. Ook de ingangspartij en de vensters van het woonhuis zijn vaak fraai bewerkt. Het dak is bedekt met dakpannen, al dan niet in combinatie met riet. Soms heeft het dak een ‘spiegel’, wanneer in het naar de weg gekeerde dakvlak het riet als decoratieve uitsparing is weggelaten, en is ingevuld met dakpannen.
De stolp is, althans visueel, een zeer compact boerderijtype. Alle functies zitten in principe onder een dak. Uitbouwen, ook van het woonhuis, komen echter vaak voor. Op dit punt vertoont de stolp veel variatie. Ook de ornamentiek en de vorm van de ramen en topgevels variëren sterk.
Bij (vervangende) nieuwbouw kan de vorm van de historische stolp aantrekkelijk zijn. Hierbij is het van belang voldoende aan te sluiten op het traditionele type. Met name de kenmerkende opbouw van het volume met een vierkante plattegrond, een lage goot en een hoog gesloten pyramidedak is van belang.
Een kapberg is een historische typologie, die op een aantal plekken voorkomt in de historische linten van de gemeente Zaanstad. Bij historische boerderijen die een woonfunctie hebben gekregen, is de kapberg vaak onderdeel van die woonfunctie geworden.
Het is mogelijk op een aantal plekken, waar dat ruimtelijk gezien wenselijk is, nieuwe varianten van de kapberg te realiseren. Dit moet wel zorgvuldig gebeuren. Hier moet wel een bepaalde noodzaak of ruimtelijke kwaliteitsverbetering aan ten grondslag liggen. De kwaliteitsverbetering kan bijvoorbeeld het opruimen van oude opstallen zijn, waardoor het lint opener wordt naar het achterland. Het kan ook zo zijn dat een karakteristiek pand behouden kan blijven door een uitbreiding. Het kan dan eventueel mogelijk zijn om met een kapberg de woning uit te breiden.
Goede voorbeelden van de transformatie van een kapberg naar een woninguitbreiding zijn niet of nauwelijks te vinden. Het gesloten karakter van de kapberg kan niet worden behouden bij een woonfunctie. De kapberg heeft een vrij beperkte voetprint. Deze is voor het maken van een kamer vaak net niet groot genoeg. De maat van de voetprint wordt dan aangepast waardoor een te plomp volume ontstaat. Als deze bij een kleine woning wordt gezet, dan is de relatie met de historie niet meer aanwezig. Het is daarom vaak niet wenselijk de kapberg te gebruiken als uitbreiding van een woonhuis.
Plannen op plekken waar wél eventueel een kapberg kan worden geplaatst, moeten aan stedenbouwkundige randvoorwaarden voldoen:
Boerderijen en stolpen zijn met inbegrip van bijgebouwen zoals kapbergen bijzondere welstandsobjecten. Ze zijn beeldbepalend voor de identiteit van de streek en voor een deel aangewezen als monument. De waarde wordt voor een groot deel bepaald door de inrichting van het erf, waarbij de woning op de weg en de bijgebouwen op het achterland en het water gericht zijn.
Uitgangspunt voor welstand is de herkenbaarheid van de oorspronkelijke architectuur en massa in samenhang met de plaats in de (landelijke) structuur. De gebouwen zijn kenmerkend voor het landschap in de Zaanstreek. De nadruk ligt op het zicht op de bouwwerken vanuit de openbare ruimte met inbegrip van het landschap, de functionele ordening van het erf en het onderscheid in architectuur tussen woning en bijgebouwen. Het ouder maken van een boerderij of stolp door het toevoegen van elementen of details die horen bij een voorbije stijlperiode is niet gewenst. Eventuele aanpassingen aan een traditioneel pand zoveel mogelijk op één plaats concentreren en daarbij het silhouet behouden.
Voor oude stolpen is verder het behoud van de structuur en de hoofdkarakteristieken van het gebouw uitgangspunt. Daaronder wordt in ieder geval verstaan de hoofdvorm, het representatieve verschil tussen het open woonhuisgedeelte en de gesloten stallen/vierkant en die elementen die verwijzen naar de agrarische geschiedenis van het bouwwerk, zoals de deeldeur en stal/deelvensters. Ook de inrichting van het erf en het behoud van de solitaire positie van de stolp is belangrijk.
Aangezien een behoorlijk deel van de boerderijen geen agrarische functie meer heeft, komen er veel aanvragen voor aanpassingen. Daarbij verschuift het karakter naar wonen. De gemeente wenst het utilitaire karakter van de agrarische bebouwing te handhaven. Inzet voor het beleid zijn het behoud van de structuur van het gebouw met de daarmee samenhangende inrichting van het erf en het bedrijfsmatig karakter.
Bij de beoordeling van bouwplannen wordt in samenhang met de beschrijving en uitgangspunten getoetst aan de hand van de volgende criteria:
Op het grondgebied van Zaanstad zijn zowel binnen als buiten de bebouwde kom verschillende soorten molens te vinden. Bij de molens staat veelal een eenvoudige schuur en soms een woonhuis.
De Zaanstreek staat bekend om zijn molens. In de afgelopen eeuwen hebben meer dan 1000 molens hun wieken laten zwaaien over het vlakke Zaanse land. De vroegst bekende molen werd in 1321 in Jisp gebouwd. Dit was een meelmolen. In de eeuwen daarna werden verscheidene meel- en watermolens in de Zaanstreek opgericht. In de tweede helft van de 16de eeuw bloeiden de scheepsbeschuitbakkerijen in Wormer en Jisp en verrezen in deze twee dorpen minstens twaalf meelmolens die voor de beschuitbakkerijen werkten. Dit zijn de eerste industriemolens in de Zaanstreek. Zij werkten niet voor de burgers, zoals de traditionele meelmolens, maar produceerden op grote schaal meel voor de toenmalige beschuitindustrie.
In 1592 vond Cornelis Cornelisz in Uitgeest de houtzaagmolen uit. Hij zag na een paar jaar geen brood meer in zijn uitvinding en verkocht de molen aan een Zaandammer. In 1596 werd ‘het Juffertje’, zoals de eerste houtzaagmolen heette, van Uitgeest naar Zaandam overgebracht en daarmee begon de definitieve opbloei van de Zaanstreek en ontwikkelde het gebied zich tot het eerste grote industriegebied ter wereld. Vijftig jaar na aankomst van ‘het Juffertje’ stonden er in de Zaanstreek al 52 houtzaagmolens en in 1731 zelfs 256. Ter vergelijking: Amsterdam had in 1653 nog geen enkele houtzaagmolen en in 1731 slechts 30.
Naast houtzaagmolens, watermolens en korenmolens werden allerlei andere soorten molens gebruikt. Het zijn voornamelijk industriemolens en dat betekent dat elke molen een eigen specifieke taak verricht. De belangrijkste waren de olie-, pel- en papiermolens. Daarnaast hebben er nog tientallen andere molens gestaan, zoals onder andere verfmolens, cacaomolens, specerijmolens, schelpzandmolens, blauwselmolens, slijpmolens, volmolens (om wollen stoffen tot vilt te stampen), mosterdmolens, snuifmolens, hennepkloppers (voor de touwslagerijen), krijtmolens, cement- of trasmolens, runmolens tot zelfs een steenzaagmolen aan toe.
De stoommachine ontwikkelde zich in de 19de eeuw tot een concurrent van de windmolen. Vooral na 1880 nam het aantal molens snel af. In 1925 werd de Vereniging De Zaansche Molen opgericht om de resterende molens voor de toekomst te behouden.
Momenteel zijn in Zaanstad zeventien molens te vinden en bijna alle zijn nog in bedrijf. Vereniging De Zaansche Molen is actief betrokken bij de herbouw van de houtzaagmolen het Jonge Schaap op de Zaanse Schans.
Molens op en nabij de Zaanse Schans:
Molens zijn samen met de bijbehorende bouwwerken bijzondere welstandsobjecten. Het zijn beeldbepalende objecten met in de regel een grote cultuurhistorische waarde. Van belang is de (historische) ruimtelijke en functionele eenheid van de molen, de inrichting van het erf en bijhorende schuren. De gemeente wenst de oospronkelijke functie van de molens zoveel mogelijk te handhaven.
Uitgangspunt voor welstand is het behoud van het eigen karakter van het gebouw in samenhang met de inrichting van het erf en de bedrijfsmatige eigenschappen.
Bij de beoordeling van bouwplannen wordt in samenhang met beschrijving en uitgangspunten getoetst aan de hand van de volgende criteria:
Zaanstad staat bekend als een gebied, waar van oudsher veel nijverheid te vinden is. Naast de bekende molens zijn loodsen, pakhuizen en fabrieken getuigen van de ondernemingsgeest in het gebied langs de Zaan. Het zijn bouwwerken, die onverbrekelijk deel uitmaken van de identiteit van de streek.
Pakhuizen en loodsen lijken in veel opzichten op eenvoudige Zaanse huizen. De meeste pakhuizen stonden langs de Zaan of in het achterland in de buurt van sluizen. Vaak is de fundering uitgevoerd in baksteen of beton. De constructie daarboven is van hout. Op een rechthoekig of trapeziumvormig grondvlak is een houten skelet met jukken geplaatst. De gevels zijn betimmerd met houten beschot. De hellende daken zijn voorzien van pannen. Een aantal van deze gebouwen heeft een gemetselde voorgevel. De afwerking van de gebouwen is eenvoudig. Ramen zijn er meestal nauwelijks. Het hout is soms geschilderd, maar in het algemeen geteerd.
Houtloodsen zijn een bijzonder type. Deze bouwwerken hebben veelal geen gevelbeschot, maar ver overstekende dakranden om de stapels hout te beschermen tegen de regen en ze toch goed door te luchten.
De pakhuizen en loodsen dienden voor de opslag en bewerking van handelsgoederen en grondstoffen zoals hout en granen uit het oostzeegebied en specerijen en rijst uit Indië. De gebouwen vervulden een belangrijke functie in het economisch verkeer. Een deel ervan wordt nog steeds gebruikt voor opslag of als werkplaats, een ander deel is verbouwd tot woning.
De houten pakhuizen en loodsen zijn praktische gebouwen, die niet alleen vroeger werden gebouwd maar ook tegenwoordig nog worden gerealiseerd of aangepast aan veranderende behoeften. In hun typologie bouwen deze nieuwe panden voort op de houten loodsen uit het verleden, waarbij soms modernere materialen met een vergelijkbare profilering worden gebruikt. Van belang voor deze gebouwen is het utilitaire karakter. Als ze op een zorgvuldige wijze worden ontwerpen als een logisch onderdeel van het landschap hebben ze een vergelijkbare waarde als de oudere loodsen.
In Zaanstad staan veel stenen fabrieken uit de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw. In deze periode onderging het industrielandschap langs de Zaan een ingrijpende wijziging. Onder invloed van nieuwe productieprocessen en organisatievormen deed schaalvergroting zijn intrede. De fabrieken zijn in het algemeen georiënteerd op de belangrijkste aan- en afvoerroute, wat in de genoemde periode meestal het water was. De objecten zijn functioneel van opzet. De plattegrond van de gebouwen is in het algemeen rechthoekig. De massa is veelal plat en uitgestrekt of smal en hoog. De daken zijn plat of licht hellend. Opvallend is de veelal in de architectuur benadrukte ritmiek, die zijn oorsprong vindt in de herhalingen van de constructieve opzet. In de loop der tijd zijn veel pakhuizen en fabrieken aangepast en uitgebreid om tegemoet te komen aan veranderende ruimtebehoefte of productieprocessen.
De pakhuizen, loodsen en fabrieken zijn bijzondere welstandsobjecten.
Ze zijn beeldbepalend voor de identiteit van de streek en voor een deel aangewezen als monument.
Uitgangspunt voor welstand is de herkenbaarheid van de oorspronkelijke architectuur en massa in samenhang met de plaats in de (stedelijke) structuur. De gebouwen zijn kenmerkend voor het industrielandschap langs de Zaan. Belangrijk punt bij aanpassingen is het voorkomen van aantasting van de ritmiek van de gebouwen. De nadruk ligt op het zicht op de bouwwerken vanuit de openbare ruimte met inbegrip van het water.
Bij de beoordeling van bouwplannen wordt in samenhang met de beschrijving en uitgangspunten getoetst aan de hand van de volgende criteria:
Object 5: Sociale Woningbouwwijken 1900-1945
In het rapport Cultuurhistorische Inventarisatie en Waardering Sociale Woningbouwwijken 1900-1945 Zaanstad wordt onder sociale woningbouw het volgende verstaan: het gaat om woningen gebouwd voor arbeiders, en ontworpen en gerealiseerd in de periode 1900-1945. Aanleiding voor deze sociale woningbouw vormde de Woningwet van 1901, waarbij initiatieven werden bevorderd voor seriematige, sociale woningbouw die de gezondheid van de bewoners als doel had. Het initiatief voor die bouw kwam meestal van een woningbouwvereniging, maar particulieren of de gemeente konden ook initiatiefnemer zijn. Het onderzoek naar de sociale woningbouwwijken leidde tot een waardering die verderop wordt toegelicht. Alleen woningen die in de periode 1900-1945 als sociale woningbouw ontwikkeld zijn, zijn gewaardeerd. Dat betekent dat panden die particulier zijn ontwikkeld én particulier in bezit zijn, maar niet als sociale woningbouw ontwikkeld zijn, niet zijn gewaardeerd.
Arbeiderswoningen werden seriematig ontworpen en gebouwd om de kosten laag te houden. Het betreft daarom altijd een serie geschakelde woningen met een zelfde ontwerp en opdrachtgever. Een buurt of wijk kan daarom als een ensemble beschouwd worden. Binnen een wijk kunnen meerdere van dit soort eenheden voor komen. De sociale woningbouwwijken uit de periode 1900-1945 zijn onlosmakelijk verbonden met de industrialisatie van de Zaanstreek aan het eind van de 19de- en het begin van de 20ste- eeuw. Ze hebben veelal de opzet van een tuindorp, maar zijn soms ook nauw verweven met de dijken, paden en lintenstructuur van een wijk. De buurten en de woningen uit die prediode maken onverbrekelijk deel uit van de identiteit van de streek.
Woningen in de Sociale Woningbouwwijken 1900-1945 zijn gelegen in het gebied dat wordt aangeduid met Vroege uitbreidingen (hoofdstuk 5, deel 4). Ze maken deel uit van samenhangende ensembles zoals de Bloemenbuurt in Oud Koog en de Indische buurt en het volkswoningbouwcomplex aan de Belgischestraat. Ook de nieuwe buurten en blokken in vergelijkbare bouwstijl, zoals Vissershop en de aan de overkant van de Zaan gelegen Havenbuurt, maken deel uit van dit gebied.
De sociale woningbouwwijken 1900-1945 in Zaanstad
De bebouwingsstructuur is gebaseerd op herhaling van de woning als basiseenheid, waarbij verbijzonderingen in de openbare ruimte vertaald worden in accenten in de massa en vormgeving van hoeken en kappen. De bebouwing bestaat uit zowel vrijstaande woningen, twee onder één kap woningen en korte rijtjes. In sommige van deze clusters zijn bijzondere functies opgenomen, zoals scholen en kerken. Deze hebben een afwijkende massa, opbouw en vorm, maar komen in detaillering, materiaal- en kleurgebruik overeen met de clusters. Deze gebieden hebben ondanks de smalle straten veelal een groen karakter door voortuinen en groenvoorzieningen als gazons en parkjes.
De woningen hebben een rechthoekige plattegrond, zijn één tot twee lagen hoog met een nadrukkelijke kap. De dakvormen variëren met zadeldak en mansardekappen als belangrijkste typen. De opbouw varieert van een eenvoudig tot gedifferentieerd met elementen als erkers, aanbouwen, topgevels en balkons. De gevels hebben een horizontale geleding met verticale accenten. De voorgevel is representatief en de overige in het zicht staande gevels ook. De overgang tussen privé en openbaar gebied is zorgvuldig vormgegeven door middel van bijvoorbeeld luifels, nissen en tuinmuurtjes. De detaillering is zorgvuldig en per cluster in samenhang. De rand van het dak is meestal benadrukt door een uitkragende dakgoot. Grote dakoverstekken zijn uitgetimmerd. Raamvlakken zijn veelal onderverdeeld met stijl en regels en soms voorzien van roeden.
In de Sociale Woningbouwwijken 1900-1945 bestaat een sterke samenhang tussen stedenbouwkundige opzet, bebouwing, openbare ruimte en groen. De wijken kennen een hiërarchische stratenstructuur met brede en smallere zij- en parallelstraten. Straten met een recht verloop en knikken in het stratenverloop wisselen elkaar af. Knikken en krommingen in het stratenverloop en bajonetkruisingen zorgen voor gesloten straatbeelden. Zichtlijnen van straten kunnen afgesloten worden door een accent; toegangen zij met hoekaccenten gemarkeerd. Het profiel wisselt tussen een eenvoudig indeling van trottoirs aan weerszijden van rijweg en straten met voortuintjes en/of boombeplanting. Soms is ook een plantsoenstrook in het straatprofiel aanwezig.
Het materiaal- en kleurgebruik is traditioneel en per cluster in samenhang. Gevels zijn grotendeels van baksteen met accenten en soms gestukt in lichte tinten. Hellende daken zijn in het algemeen gedekt met keramische pannen veelal in de kleur oranje. Kozijnen zijn van hout en in een lichte tint geschilderd.
De woningen in de Sociale Woningbouwwijken 1900-1945 zijn bijzondere welstandsobjecten. Ze zijn als onderdeel van vaak planmatig ontworpen ensembles beeldbepalend voor de identiteit van de Zaanstreek. In 2021 heeft de gemeente Zaanstad waarderingskaarten vastgesteld voor de Sociale Woningbouwwijken 1900-1945. Hierin worden de buurten en woningen daarbinnen in hun samenhang en onderlinge verscheidenheid met elkaar vergeleken en gewaardeerd. De buurten en de bebouwing daarbinnen zijn gewaardeerd in drie ordes opklimmend van orde 3 (basis), via orde 2 (positief) naar orde 1 (hoog). (Voor de waarderingskaarten zie Bijlage p. 137)
Buurt of wijk waarvan de stedenbouwkundige opzet en architectuur van de bebouwing een hoge stedenbouwkundige, architectonische en/of cultuurhistorische waarde bezit.
Orde 1: Stedenbouwkundig - De stedenbouwkundige opzet is of gebaseerd op een voor de periode hoogwaardige stedenbouwkundig ontwerp, of een voor de periode zeer herkenbaar ensemble dat is ingebed in de voor de Zaanstreek kenmerkende stedenbouwkundige structuur. Daarbij is de samenhang tussen stedenbouwkundige opzet en architectuur bepalend voor de vormgeving van de stedelijke ruimte zoals dat tot uitdrukking komt in verhouding straatbreedte-bouwhoogte, straatprofiel, beplanting en afwisseling in morfologie bebouwing.
Orde 1: Architectuur - De architectuur is monumentwaardig en heeft een voor de periode bijzondere, hoogwaardige architectonische vormgeving en/of typologie. De architectuur van de bebouwing is in hoofdvorm, materialisering en detaillering nog zeer goed herkenbaar.
Orde 2: positieve waarde (oranje)
Buurt of wijk waarvan de stedenbouwkundige opzet en architectuur van de bebouwing een positieve waarde bezit.
Orde2: Stedenbouw - In de stedenbouwkundige opzet is het oorspronkelijk stedenbouwkundige plan of de oorspronkelijk relatie met de historische omgeving nog herkenbaar, ook in de sterke samenhang tussen stedenbouwkundige opzet en de vormgeving van de stedelijke ruimte zoals dat tot uitdrukking komt in verhouding straatbreedte-bouwhoogte, straatprofiel, beplanting en afwisseling in morfologie bebouwing.
Orde 2: Architectuur - De architectuur heeft een voor de periode karakteristieke architectonische vormgeving en/of typologie, die nadrukkelijke meerwaarde heeft. Het oorspronkelijk ontwerp is in hoofdvorm en materialisering van de bebouwing nog goed herkenbaar.
Buurt of wijk waarvan de stedenbouwkundige opzet en architectuur van de bebouwing een basiswaarde bezit.
Orde 3: Stedenbouw - In de stedenbouwkundige opzet is het oorspronkelijk stedenbouwkundig plan of het als ensemble aangelegde buurt en de samenhang met de vormgeving van de stedelijke ruimte nog enigszins herkenbaar of door latere ingrepen verloren gegaan.
Orde 3: Architectuur - De bebouwing bezit een voor de periode standaard architectonische vormgeving en/of typologie of waarvan de oorspronkelijke kwaliteit door ingrijpende wijzigingen verloren is gegaan.
Deze waarderingssystematiek is vertaald in objectgerichte beleidsregels voor de sociale woningbouwwijken. Uitgangspunt daarbij is de herkenbaarheid van de stedelijke (openbare ruimte) structuur die gevormd wordt door de massaopbouw en het ontwerp van de openbare ruimte (plantsoenen, stoepen, parkeren etc.) De architectonische middelen staan ten dienste aan die stedenbouwkundige ordening. De architectuur van de woningen is in vorm, schaal, materiaal en kleur bepalend voor de wijken waarvan ze deel uitmaken. Belangrijk punt bij aanpassingen is het voorkomen van aantasting van de samenhang tussen het beeld van de bestaande architectuur, hun effect op de vormgeving van de openbare ruimte als gevolg van wijzigingen door renovaties of vervangende nieuwbouw.
De sociale woningbouwwijken 1900-1945 karakteriseren zich door een samenhang tussen stedenbouw, architectuur en openbare ruimte. De ordebepaling en beschrijvingen richten zich daarop. Wanneer Orde 1 panden een monumentale status hebben of deel uitmaken van beschermd stadsgezicht, vallen wijzigingen onder de Verordening Fysieke Leefomgeving. Hiervoor is een monumentenvergunning nodig. Wijzigingen worden beoordeeld door de monumentencommissie die deel uitmaakt van de Advies Commissie Welstand en Monumenten Zaanstad. Heeft een Orde 1 deze status niet, dan kunnen zij beschouwd worden als een orde 2.
Voor welstandbeoordeling van bebouwing in Orde 1 en Orde 2 buurten geldt welstandsniveau Gewogen-Bijzonder. Hierbij ligt de nadruk op de stedenbouwkundige structuur en de openbare ruimte c.q. straatbeeld als onderdeel van de ontwerpopgave. Voor Orde 3 buurten geldt het welstandsniveau gewogen-gewoon.
De criteria voor Orde 1 voor zover geen monument en/of geen deel uitmakend van beschermd stadsgezicht, Orde 2 en Orde 3 panden en voor vervangende nieuwbouw zijn ontleend aan de criteria Hoofdstuk 5, paragraaf 4 Vroege Uitbreidingen.
Bij de beoordeling van bouwplannen wordt in samenhang met de beschrijving en uitgangspunten getoetst aan de hand van de volgende criteria:
De stedenbouwkundige samenhang van het gebied behouden:
Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte beschrijvingen en uitgangspunten worden vooral gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen, die passen in de context van het gebied.
In Zaanstad worden de volgende gebieden onderscheiden:
Op enkele locaties is een tijdelijk regime van toepassing. Zie hiervoor de kaart in Bijlage 4. Hier geldt een beeldkwaliteitplan of welstandsparagraaf. Toetsing van bouwplannen in deze gebieden vindt plaats aan de hand van de uitgangspunten en criteria die in het betreffende beeldkwaliteitplan of de welstandsparagraaf zijn opgenomen.
Ook zijn er gebieden die als proef welstandsvrij zijn voor een proefperiode van vier jaar. Zie hiervoor Kaart 2. Bouwplannen in deze gebieden die geen betrekking hebben op een monument worden in deze periode niet getoetst aan redelijke eisen van welstand. Ook niet achteraf op excessen. Na deze periode zal de proef geëvaleerd worden.
Daarnaast is voor het ZaanIJ gebied een contour ingetekend. Zie hoofdstuk 2 voor een toelichting hierop.
Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte beschrijvingen en uitgangspunten worden vooral gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen, die passen in de context van het gebied.
De gebiedsgerichte kaders zijn gebaseerd op de karakteristiek van de gebieden zoals het bebouwingspatroon en de verschijningsvorm van de gebouwen. De uitgangspunten beschrijven wat bij het maken van een ontwerp van belang is. De criteria geven aan hoe veranderingen met architectonisch vakmanschap binnen deze identiteit kunnen worden ingepast, waarbij er steeds enkele hoofdcriteria zijn gegeven met daaronder aanwijzingen hoe deze verdere invulling kunnen krijgen. De beschrijvingen, uitgangspunten en criteria geven samen dus aan hoe een bouwwerk ‘zich moet gedragen’ om zich naar de omgeving te voegen.
Per gebied of gebiedstype is een beschrijving opgesteld, waarin aandacht wordt besteed aan de ontstaansgeschiedenis, de stedenbouwkundige of landschappelijke omgeving, een typering van de bouwwerken, het materiaal- en kleurgebruik en de detaillering. Dit in combinatie met het ruimtelijke kwaliteitsbeleid en de proef welstandsvrije gebieden, zoals toegelicht in hoofdstuk 2, vormt de grondslag voor het welstandsniveau, waarbij tevens de hoofdpunten voor de beoordeling worden genoemd.
Daarna volgen per deelgebied de uitgangspunten aangevuld met hoofdkenmerken.
Voor elk welstandsgebied is het gewenste welstandsniveau aangegeven. De kaart met welstandniveaus is direct na hoofdstuk 2 te vinden.
Kaart deelgebieden plan Inverdan
Gebied 1 Centrum Zaandam - Inverdan
Het centrum van Zaandam is een historisch stadshart, dat de afgelopen jaren onder de naam Inverdan verder is ontwikkeld. Het gebied ligt rondom het station en in het verlengde van de Gedempte Gracht. Het loopt van de sluis via de oude stad tot de eigentijdse bebouwing achter het station en omvat eveneens naastgelegen straten en pleinen. Het is een bijzonder gebied met een combinatie van winkelen, werken en wonen. Oud en nieuw, groot en klein staan naast elkaar in een historische binnenstadsstructuur met daarin onder meer het oude stratenpatroon en de sluizen in de Zaan, die via het nieuwe station uitloopt in een zone met grootschaliger bebouwing. Het centrum bestaat uit meerdere deelgebieden met sterk wisselende sferen, bebouwingspatronen en gebouwtypen.
De gemeente heeft het gebied een nieuwe impuls gegeven. Een eigentijds gezicht met behoud van de Zaanse sfeer was daarbij het doel. Historie en dynamiek zijn gecombineerd in een vernieuwing, die onder de naam Inverdan heeft geleid tot een geheel eigen karakter.
De Buiging Oost is het dynamisch hart van het centrum, waarin met een moderne invalshoek onmiddellijke associatie met de Zaanstreek opvalt. Direct rond het station en het stadhuis hebben de gebouwen een onmiskenbare streekeigen architectuur, waarin elementen uit de Zaanse houtbouw zijn gebruikt en gestapeld. Bijzonder is het verhoogde maaiveld, dat vanaf het station naar de opnieuw gegraven gracht afdaalt. De bebouwing is vrijwel aaneengesloten, als een wand langs de openbare ruimte. Op beide maaiveldniveaus levert dit een levendig straatbeeld met winkels en voorzieningen. Elk van deze functies heeft eigen ingang. Het is een hoog stedelijk gebied met grote gebouwen en gesloten bouwblokken, waarbij met verloop in hoogtes aansluiting gezocht is op de achtergelegen woonbebouwing. Bijzonder is het verhoogde maaiveld, dat vanaf het station naar de opnieuw gegraven gracht afdaalt.
In de direct nabijheid van het station ligt het uitgewerkte ontwikkelingsgebied Spoorstrip Oost de Knoop, dat een voortzetting moet zijn van de kamstructuur van het gebouwencomplex van Albert Heijn en er ook in de architectuur een voortzetting van zou kunnen zijn met een gemetseld onderstuk met daarboven kantoren in een licht materiaal. De bovenzijde van de bebouwing dient een bekroning te zijn. Onderdeel van dit deelgebied vormt ook een Kiss&Ride platform, dat deel uitmaakt van het stadhuisplein en afwijkt van de kamstructuur.
Het gebied De Buiging West kenmerkt zich enerzijds door een landelijke route en anderzijds door stedelijk gebied met hoge gebouwen. De bebouwing bestaat uit woningen, maar ook uit kantoren en voorzieningen voor de wijk langs de Houtveldweg. De blokken staan los en begeleiden de Houtveldweg, waarbij ingangen en verblijfsruimten zoveel mogelijk zijn gericht op de belangrijkste openbare ruimte. Wat betreft de architectuur moeten ze deels aansluiten op bestaande bebouwing en deels zelfstandige reeksen vormen. Bij het materiaal ligt de nadruk op steen met voor de voorzieningen veel glas.
De Kenniswijk, De Bult en De Eilanden
Deze drie gebieden liggen ten westen van het stationsgebied. De Kenniswijk is een gebied, waarin een bundeling van opleidingen en wonen is voorzien. De gebouwen hier moeten een reeks gelijkwaardige volumes zijn. De Bult is een park als schakel tussen de stad en het veenweidegebied. De Eilanden is een waterwijk gebaseerd op het slagenlandschap. De maat van het individuele huis moet het ritme van de straatgevel bepalen.
Spoorstrip-West, Westerwatering-Oost en Molenpark
Deze gebieden liggen aan beide zijden van de Houtveldweg en worden gezien als uitloper van het centrum. Deze strook is gereserveerd voor een mix van wonen met werken en groenvoorzieningen.
Ook het centrum is uitgewerkt met als inzet een meer intieme openbare ruimte met daaromheen winkels en woningen. Plan Inverdan noemde onder meer een winkelcircuit en water in de Gedempte Gracht. In de afgelopen jaren is dit beeld gerealiseerd met over het water pleinbruggen en terrassen. De straatwand bestaat uit individuele bebouwing met verschillende kapvormen en hoogten van gemiddeld twee lagen met kap, waarvan de begane grond een eigen identiteit heeft. Voor het materiaal- en kleurgebruik van de gevels langs de Gedempte Gracht, Vinkenstraat en Rozengracht zijn kwaliteit en eenheid bevorderd. Ook voor de reclame is dit gewenst. Bij nadere uitwerking van de plannen is gestreefd naar behoud van panden uit de periode voor de tweede wereldoorlog en behoud van de historische gevelelementen.
Het marktplein Rozengracht wordt gezien als aanloopgebied met aaneengesloten, perceelsgewijze bebouwing van twee woonlagen op een winkelplint met op de koppen hogere gebouwen. Hier moet de expressie van de individuele gebouwen en functies benadrukt blijven. Voor de grotere gebouwen is in de regel steenachtig materiaal gebruikt zoals baksteen, voor kleinere is de Zaanse traditie met hout uitgangspunt geweest. Voor de Vinkenstraat zijn vergelijkbare uitgangspunten gehanteerd, waarbij het de hoofdopgave was en is van de achterkanten woonfronten te maken die refereren aan ‘het Zaanse straatje’.
De Dam, De Sluizen, Klauwershoek en De Burcht
Dit gebied is één van de polen van het centrum. In de globale uitwerking worden de authentieke Zaanse sfeer en de cultuurhistorische waarde genoemd. De oostelijke bebouwingswand van de sluis bijvoorbeeld is zijn monumentale karakter kwijt en dient te worden hersteld. Panden van voor het midden van de twintigste eeuw dienen zoveel mogelijk te worden behouden en hersteld. Bijzonder in het gebied is de Klauwershoek, een van de oudste buurten van Zaanstad. Van de oude kern van het vroegere Oostzaandam, rond de Oostzijderkerk, resteren nog slechts enkele fragmenten. Door alle verbredingen en vernieuwingen en sanering van de strook bebouwing langs de sluis is het oorspronkelijke aanzicht sterk gewijzigd. De bebouwing bestaat zowel uit houten als stenen panden. De Klauwershoek wordt gedomineerd door de Nederlands Hervormde Oostzijderkerk, een rijksmonument gebouwd in 1685.
Voor de ontwikkeling van het Sluizencomplex is separaat een welstandsparagraaf opgesteld, waarin de uitgangspunten en richtlijnen die gelden gedurende de ontwikkeling zijn opgenomen.
Het Krimp is een oud deel van Zaandam en ligt op en aan de Hogedijk, de voormalige Noorder IJ- en Zeedijk. Het is een levendige buurt, waar zowel wordt gewoond als gewerkt. In dit deel van het centrum is de historie van de stad goed ‘afleesbaar’. Het gebied is nu nog gedeeltelijk verborgen en verwaarloosd. Door deze karaktervolle buurt op te knappen en aan te sluiten op het centrum wordt het historisch netwerk zichtbaar gemaakt. Wens voor dit fijnmazige buurtje is om de cultuurhistorie te versterken. Zo is het historisch stratenpatroon nog in delen aanwezig. De schaal en maat van de historische bebouwing zijn uitgangspunt bij het behoud en versterking van de kwaliteiten. De Krimp wordt aangevuld met nieuwe structuren die het gebied verbeteren en goed laten aansluiten op de omliggende buurten. Individuele panden in een aaneengesloten rooilijn met verspringingen voeren de boventoon. Een deel met bebouwing bestaat uit dijkwoningen met voor- en achterhuizen. De buurt is van regionaal belang volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart Zaanstad 2006.
Het centrum van Zaandam is gewogen welstandsgebied met een bijzondere beoordeling. De verdere ontwikkeling van het gebied rond en in het verlengde van de Gedempte Gracht zal voor het grootste deel onder supervisie plaatsvinden. Het beeldkwaliteitsplan (zie bijlage 4) zal indien van toepassing in eerste instantie dienen als uitgangspunt voor de planbeoordeling.
Centrum Zaandam is het gezicht van de stad. Het station is een hoofdentree en de route naar de winkelstraten moet een ‘rode loper’ zijn. De gemeente geeft het gebied een nieuwe impuls. Een eigentijds gezicht met behoud van de Zaanse sfeer is het doel.
De Klauwershoek is van regionaal belang volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart Zaanstad 2006 en bijzonder welstandsgebied. Inzet voor dit intieme buurtje is behoud van het historische karakter.
Uitgangspunt voor welstand is voor het nieuwe deel een eigentijds gezicht met behoud van de Zaanse sfeer. Gestreefd wordt naar een hoge kwaliteit en een levendig straatbeeld. De nadruk ligt op het versterken van de bestaande en historische kwaliteiten, zoals het stratenpatroon en de sluizen, verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte, aandacht voor gevelwanden (bijvoorbeeld met toepassing historiserende nieuwbouw) en het zorgvuldig inpassen van ingrepen in de stedelijke structuur
Voor het Stationsgebied en de delen van Inverdan over het spoor is de wens de Zaanse sfeer te benadrukken in een combinatie tussen ambachtelijk en industrieel bouwen. Gezocht wordt naar een ambachtelijke benadering van details en uitwerking met een eigentijdse uitstraling.
Klauwershoek is een gebied waar de cultuurhistorische waarde een grote rol moet blijven spelen.
Bij de beoordeling van bouwplannen wordt in samenhang met de beschrijving en uitgangspunten getoetst aan de hand van de volgende criteria:
De linten langs de Zaan worden gekenmerkt door gevarieerde bebouwing uit diverse periodes in een gegroeide structuur met als basis het individuele pand. Het karakter wisselt van stedelijk tot dorps. Naast de gezamenlijke kenmerken, heeft iedere kern zijn eigen specifieke kenmerken.
De straten zijn stenig en hebben veelal aaneengesloten straatwanden waar individuele panden en korte rijen woningen afgewisseld worden met winkels, pakhuizen, in omvang variërende fabrieksgebouwen en andere bedrijfsbebouwing. Hierdoor is er sprake van functiemenging.
Het Zaanlint behoort tot de dragende structuurelementen van de streek. Het overgrote deel van de oude dwarspaden en gedempte sloten is oorspronkelijk en staat vermeld op de cultuurhistorische waardenkaart.
Ook het patroon van de bebouwing langs het lint is karakteristiek voor de historie van de Zaanstreek. De rooilijn van de bebouwing volgt de weg en heeft kleine verspringingen. Bij rijen is de rooilijn in samenhang. Bebouwing is bij voorkeur georiënteerd op de weg. Voortuinen komen weinig voor. Langs het lint is elk huis of bedrijf net anders van vorm en maat dan de belendingen. Alleen bij rijen komt herhaling voor.
De opbouw is eenvoudig tot gedifferentieerd en bestaat veelal uit één of twee lagen met een kap. De utilitaire bouw is meestal of laag en breed of hoog en smal. Wisselingen in maat en schaal bepalen het beeld. De nokrichting van woningen is haaks op de weg of loopt hier evenwijdig aan. Gevels hebben in het algemeen een traditionele opbouw, zoals die van het Zaanse huis. Winkels en bedrijven hebben veelal een afwijkende begane grond. Er komen veel verschillende op- en aanbouwen voor.
Het gebied heeft een grote diversiteit aan architectuurstijlen. De detaillering is zorgvuldig en varieert van sober tot rijk. Oude gevels hebben veel accenten terwijl bij nieuwere panden de detaillering vaak sober is.
Het materiaal- en kleurgebruik is divers en traditioneel. Gevels zijn van baksteen of hout en de kap is veelal gedekt met keramische pannen. Kozijnen zijn gewoonlijk uitgevoerd in geschilderd houtwerk. Bijgebouwen zijn van steen of hout. De begane grondlaag van bedrijven en winkels is vaak voorzien van panelen, afwijkende kleuren of reclame.
Het lint aan de Westzijde van de Zaan bestaat uit een dijk met in 1857 gedempte wegsloot en dwarspaden. Langs de dijk staan veel rijk gedetailleerde panden en winkels. Buitendijks liggen daartussen werkplaatsen en fabrieken.
De woonbebouwing bestaat in het algemeen uit een onderbouw van één laag met een kap op niet al te brede kavels. De rooilijnen liggen op geringe afstand van de weg en niet in elkaars verlengde, waardoor soms kleine voortuinen of plaatsjes ontstaan. Ook het materiaalgebruik wisselt.
Recent zijn op voormalige bedrijfserven in het buitendijks gebied grotere wooncomplexen gebouwd als onderdeel van het Zaanoeverproject. Deze zijn qua maat aangepast aan de schaal van de fabrieken en pakhuizen langs de rivier.
Ook de dijk aan de oostzijde is een oud lint met paden en van oudsher een belangrijke structuurdrager in de Zaanstreek. De bebouwing aan de landzijde van de dijk is, in tegenstelling tot de Zaanzijde, kleinschalig en individueel. De kavels zijn niet breed.
De huizenrij aan de landzijde is nog grotendeels oorspronkelijk en gaaf. De panden zijn veelal opgetrokken in een (donkere) baksteen en vaak afgezet met (witte) houten uitbundige elementen als windveren, kroon- en gootlijsten. In de gevels is veelvuldig decoratief metselwerk in gele, rode en witte baksteen toegepast in bijvoorbeeld sluitstenen en speklagen. Aan de voorgevel zijn er veel dakkapellen en erkers.
Aan de Zaanzijde zijn in de loop der jaren de meeste fabriekspanden ter plekke gesloopt en in het kader van het Zaanoeverproject vervangen door grootschalige woningbouwcomplexen. Hier overheerst de grote schaal van de rivier en de vroegere bedrijven.
Het oude Koog aan de Zaan bestaat uit een dijk met paden, gedempte wegsloten en een buitendijkse zone. De dijk volgt het traject van de Hoogstraat, Lagedijk, Raadhuisstraat en het Zuideinde.
Langs de dijk staan woonhuizen zij aan zij met fabrieken, pakhuizen en andere bedrijfsbebouwing. De gebouwen zijn individueel. Herhaling van vormen is langs de dijk nauwelijks te vinden.
De oostoever van de Zaan ten noorden van de Prins Bernhardweg is een gebied met gemengde bebouwing. De voor de dijken zo kenmerkende structuur met paden is in aanleg aanwezig. Binnen deze structuur is het oorspronkelijke landelijke karakter in de loop der jaren aangevuld met steeds meer bedrijvigheid. Waar elders langs de Zaanoevers het wonen een belangrijk aandeel heeft gehouden of weer heeft gekregen, bepalen bedrijven de sfeer in dit gebied.
Ook hier is de bebouwing zeer divers. Bouwmaten, kaphoogten, kavelgrootte, en dergelijke verschillen over het hele lint. Er is een grote variatie in bebouwings- en woningtypologie. Naast het kenmerkende beeld van de kleinschalige woningen en de grootschaligere bedrijfsbebouwing, is in de oudere gedeelten een aantal nieuwe panden te vinden, waaronder villa-achtige dijkwoningen.
De Lagedijk met de gedempte wegsloot in Zaandijk maakt deel uit van de lintstructuur langs de Zaan en loopt van de rand van Wormerveer tot vrijwel aan de grens van Koog, waar hij overgaat in de Hoogstraat. Het oude Zaandijk bestaat uit de dijk met de daarop aansluitende paden en een buitendijkse zone. De paden steken landinwaarts en volgen het onderliggende patroon van de veenverkaveling met sloten.
De rooilijn van de bebouwing volgt hier de slingerende straat. De verspringingen die hiervan het gevolg zijn bieden plaats aan doorkijkjes en tuinen, waardoor de straat een groen karakter heeft. De woningen langs de dijk staan in het algemeen parallel aan de paden. De rooilijnen van de bebouwing langs de paden volgen veelal het trottoir.
De wisselingen in maat en schaal zijn hier minder sterk dan in bijvoorbeeld Koog, maar blijven bepalend voor het beeld. Het grootste deel van de bebouwing, ook aan de Zaanzijde, bestaat uit individuele woningen met een onderbouw van één of twee lagen met kap. Alleen een aantal fabrieken en pakhuizen steekt hier bovenuit. Herhaling is langs de dijk nauwelijks te vinden. Net ten noorden van het beschermd gezicht staan twee rijen herhaalde woningen.
Wormerveer ligt in een bocht van de Zaan met de dijk direct langs het water, waardoor het Zuideinde, de Zaanweg, het Noordeinde en de Noorddijk een kade hebben en de huizen met de voorgevel naar het water staan. De tweezijdig bebouwde Dubbele Buurt is hierop een uitzondering als gevolg van een dijkdoorbraak. De begane grond van veel panden is in gebruik als bedrijf, winkel of café. Daarnaast staan er statige huizen van directeuren, met uitzicht op hun fabrieken en pakhuizen aan de overzijde van de rivier. Langs het Zuideinde loopt het lint geleidelijk over in een industriegebied.
De gebouwen staan in de rooilijn, de verspringingen tussen de gebouwen onderling zijn klein. De aaneengesloten wand wordt soms onderbroken door een straat of steeg met daarlangs eenvoudiger huizen. Voortuinen zijn er niet.
De bebouwing langs het Noordeinde is gevarieerd in hoogte en schaal. Het bebouwingspatroon is losser, maar wel beeldbepalend. Hier zijn ook grootschaliger bouwprojecten van meer dan vier bouwlagen, waar de individuele woning onderdeel is van het geheel.
Het Zuideinde loopt langs de Zaan en wordt begeleid door een afwisseling van eenvoudige Zaanse huizen, bedrijfspanden en fabriekscomplexen. Opvallend is het schaalverschil tussen de verschillende bouwwerken. De industriepanden zijn relatief breed en hoog. De Celebesstraat begrenst het industriecomplex aan de westzijde. Deze straat heeft met name aaneengesloten, individuele woonbebouwing.
Via Krommenieërpad, Krommenieërweg en Padlaan is Wormerveer verbonden met de Zuider- en Noorderhoofdstraat van Krommenie. Het karakter van dit lint is vergelijkbaar met de linten aan de Zaan. Ook hier is het hoofdbeeld stenig als gevolg van de vrijwel aaneengesloten bebouwing.
Het zwaartepunt ligt bij de kerk in de bajonetvormige ontmoeting met de Padlaan naar Wormerveer en Heiligeweg richting Uitgeest. Deze wegen maken deel uit van de lintstructuur van Zaanstad. De bebouwing is grotendeels niet meer oorspronkelijk en ondersteunt dit beeld slechts ten dele. Langs de Noorder- en Zuiderhoofdstraat zijn relatief veel oude houten huizen bewaard gebleven. De 18e eeuwse pronkgevels behoren tot de mooiste en rijkst gedecoreerde exemplaren van de gehele Zaanstreek.
Enkele elementen in het gebied wijken af door hun typologie of verkaveling. Gebouwen als kerken en enkele (stolp)boerderijen zijn bijzondere elementen die afwijken in positie, vorm en uitwerking. Dat geldt ook voor enkele moderne gebouwen zoals het winkelcentrum aan het Zuideinde.
Het Zaanlint is gewogen welstandsgebied met een bijzondere beoordeling. De waarde is vooral gelegen in de samenhang tussen de afwisselende bebouwing en de structuur met de linten, paden en de Zaan. De opeenvolging van verschillende afzonderlijke gebouwen is kenmerkend. Veel objecten zijn cultuurhistorisch waardevol.
Uitgangspunt voor welstand is behoud van de historische en gave stedebouwkundige structuur met bijbehorende bebouwing. Het gegroeide, afwisselende karakter kent van oudsher grote schaalverschillen tussen de gebouwen. Behoud hiervan staat centraal, zonder wijzigingen en nieuwbouw onmogelijk te maken. De nadruk ligt op het zicht op de bouwwerken vanuit de openbare ruimte.
Aanvullend hierop is de inzet voor beschermd gezicht Zaandijk behoud van de ruimtelijke structuur met daarin kleine doorkijkjes naar de rivier, eenvoudige bouwmassa’s en rijke afwisselingen in massa en detaillering. In het beschermd gezicht is behoud van het kleinschalig, historisch straatbeeld het uitgangspunt.
Bij de beoordeling van bouwplannen wordt in samenhang met de beschrijving en uitgangspunten getoetst aan de hand van de volgende criteria:
De landelijke linten van Zaanstad doorkruisen de polders en hebben gevarieerde, kleinschalige bebouwing uit diverse periodes in een gegroeide structuur met als basis het individuele pand. Het karakter wisselt van dorps tot landelijk. De landelijke linten liggen in de polders van Zaanstad.
De landelijke linten zijn langgerekt met kleinschalige bebouwing die vanaf de weg wordt ontsloten. Aan de linten wordt traditionele (lint)bebouwing, waaronder Zaanse huizen en boerderijen, afgewisseld met bedrijfsbebouwing, winkels en enkele korte rijen seriematige woningen.
De overwegend smalle profielen van de linten zijn groen en hebben veelal onderbroken straatwanden met vrijstaande woningen en hier en daar een korte rij. Er is sprake van enige functiemenging, met name in de dorpskernen. Voortuinen komen regelmatig voor.
Het patroon van de bebouwing langs de linten is karakteristiek voor de historie van de Zaanstreek. De rooilijn van de bebouwing volgt de weg of het verkavelingspatroon en heeft kleine verspringingen. Voorgevels zijn in beginsel georiënteerd op de weg. Een deel van de panden wordt ontsloten door bruggen met veelal een eenvoudige uitvoering. De panden zijn kleinschalig, gevarieerd en hebben een individuele uitstraling. Alleen bij seriematige bebouwing is herhaling het uitgangspunt.
De opbouw is eenvoudig tot gedifferentieerd en bestaat veelal uit één tot twee lagen met variërende kappen. De noklijnen van de historische bebouwing staan meestal haaks op de weg. Een deel van de bebouwing heeft een samengestelde kap. Gevels hebben veelal een traditionele opbouw. Winkels en bedrijven hebben vaak een afwijkende begane grond. Er komen veel verschillende op- en aanbouwen voor, die ondergeschikt zijn aan de hoofdstructuur.
Het gebied heeft een grote diversiteit aan architectuurstijlen. De detaillering is verzorgd en varieert van eenvoudig tot rijk. Oude gevels hebben veel accenten, terwijl bij nieuwere panden de detaillering vaak sober is.
Materialen en kleuren zijn divers en terughoudend. Een groot deel van de bebouwing is van steen, maar ook houten Zaanse huizen komen voor. De kap is veelal gedekt met (keramische) pannen. Bakstenen gevels zijn hier en daar geverfd of gepleisterd in een lichte tint, houtwerk is geverfd in traditionele kleuren zoals Zaans groen. Kozijnen zijn gewoonlijk uitgevoerd in geschilderd houtwerk. Bijgebouwen zijn van steen of hout. De begane grondlaag van winkels en bedrijven is vaak voorzien van glazen puien, afwijkende kleuren of reclame.
Lintdorp Assendelft loopt van Noordzeekanaal tot Krommenie. De drager is de Dorpsstraat, waarvan het noordelijk deel een breed profiel heeft. Ten zuiden van de aansluiting met de Zaandammerweg is de weg smaller en de wegsloot nog aanwezig vanaf het voormalige CMC-complex. Dit deel van het lint is landelijk van karakter in vergelijking met het meer dorpse deel ter hoogte van de Kerkbuurt met achterliggende uitbreidingen. Verschillende monumenten zijn te vinden langs de Dorpsstraat, zoals de kerken, het voormalige Raadhuis, boerderijen en enkele woonhuizen. Het dorpse deel heeft een hogere dichtheid, grotere korrel en kleinere zijtuinen dan het zuidelijke deel van het lintdorp.
Langs de hele Dorpsstraat bieden ruime doorzichten zicht op het landschap achter de bebouwing. Aan weerszijde van het lint liggen ruime kavels met vrijstaande gebouwen. De bebouwing staat meestal niet gelijnd aan het lint, maar aan de richting van de sloten tussen de weilanden. De zijgevels zijn voorzien van ramen. De bebouwing is afwisselend in maat, schaal, materiaalgebruik en detaillering.
Haaldersbroek en de Haaldersbroekerdwarsstraat vormen samen een beschermd dorpsgezicht. Het buurtschap is van nationaal cultuurhistorisch belang. De waarde van het gebied ligt in het goed behouden historisch karakter van een plattelandsgemeenschap met afwisselend eenvoudige Zaanse huizen en boerderijen langs een tweetal paden. Van belang is de sterke ruimtelijke, functionele en historische samenhang tussen gebouw en landschap. Kenmerkend zijn de doorkijkjes tussen de panden.
De twee paden zijn aan beide zijden bebouwd. De gebouwen gaan voor de buitenwereld voor een groot deel schuil achter de begroeiing op de erven. De Zaanse huizen, stenen huizen, boerderijen en schuren zijn eenvoudig uitgevoerd en met hun voorzijde gericht op het pad waaraan ze liggen. De scheiding tussen de een-laags onderbouw en de steile kap is sterk. Dakkapellen en andere uitbouwen komen weinig voor. De detaillering is geraffineerd en eenvoudig, in lijn met het plattelandskarakter.
Ten noorden van Krommenie ligt een buurtschap met een groen karakter als gevolg van de ruime, open verkaveling.
Dit is het meest landelijke deel van het lint dat doorloopt tot in Assendelft. Ook hier staat langs de weg afwisselende bebouwing met daartussen zicht op het weiland. De woningen, boerderijen en kleinschalige bedrijven staan vrij op een eigen erf. Uitzondering hierop zijn enkele tweekappers aan de oostzijde van de Krommeniedijk. Het oostelijke deel van de dijk heeft in mindere mate een agrarisch karakter dan het westelijke deel, waar de bebouwing veelal aan één zijde van de dijk staat en op ruime afstand van elkaar.
Ieder gebouw is anders. De nokrichtingen, het materiaal van de gevels en de detaillering wijkt af van dat van de buren zonder dat de eenheid van het Zaans karakter verloren gaat. Het meest opvallende gebouw is de kerk. Een enkel gebouw in de buurt van de kerk heeft een uitbundiger versiering.
De Noorder IJ- en Zeedijk is een Provinciaal monument. De bebouwing is met name te vinden aan de Westzanerdijk, Nauerna en buitendijks aan de Veldweg. Daarnaast liggen er enkele erven onderaan de dijkvoet. Stolpen en moderne (agrarische) bedrijven wisselen elkaar af.
Nauerna is een dijkdorp met een oude kern, gelegen aan Zijkanaal D en de Nauernasche Vaart, beide waterwegen van elkaar gescheiden door een sluis. Ten zuiden van Nauerna ligt een jachthaven en een woonschepenbuurtje. De zeedijk is bepalend geweest voor het ontstaan en de ordening van de enkelzijdige bebouwing. Er is een afwisseling in grotere kavels met weideland aan de Nauernasche Vaartdijk en kleinere kavels in het dichtst bebouwde stuk aan de monding van de Nauernasche Vaart. Aan de westzijde van de Bloksloot en aan de begeleidende Zaandammerweg staan enkele vrijstaande gebouwen.
De landschappelijke elementen van Nauerna; de dijken, de sloten met rietkragen, de Vaart, Zijkanaal D met de haven en het omringende polderlandschap bepalen het beeld. De bebouwing speelt hier geen hoofdrol. De bebouwing van Nauerna is volledig vrijstaand. Er is een grote variatie in stijl en datering, met de nadruk op eenvoudige één-laagse arbeiderswoningen met kap uit het einde van de negentiende eeuw en begin van de twintigste eeuw. De meeste woningen hebben een tuin of een landje. De bebouwing sluit aan op de landschappelijke elementen zoals dijken en vaarten. Er wordt niet strak aan rooilijnen gebouwd. De bebouwing staat vrij op de kavels. Ook is er een behoorlijke vrijheid geweest in het neerzetten van schuurtjes, bijgebouwtjes, hokken en paardenbakken.
De Westzanerdijk, die in het verleden een belangrijke waterkerende functie vervulde, vormt het belangrijkste ruimtelijke element. Bebouwing staat in de voet van de dijk, meer naar het oosten staat de bebouwing onderaan de dijk aan de overzijde van dijksloot. In het binnendijkse gebied staan de woningen in een lang lint naast elkaar. De historisch gevormde lintbebouwing aan de noordzijde van de Westzanerdijk en Overtoom bestaat hoofdzakelijk uit woningbouw. Vrijstaande en geschakelde woningen wisselen elkaar af. Rijwoningen komen bij uitzondering voor. Vanaf de dijk wordt het beeld hoofdzakelijk bepaald voor één bouwlaag met kap. De woningen zijn met de entree naar de weg gericht. Het hoogteverschil tussen dijk en lager gelegen woningen wordt op verschillende wijzen georganiseerd. De weidsheid van het achterliggende slagenlandschap is vanaf de dijk op veel plekken zichtbaar.
Het woongebied ten zuiden van de Westzanerdijk en Overtoom, dat zich met name rond midden van de twintigste eeuw heeft gevormd ligt binnendijks. Binnen dit deelgebied bevinden zich volkstuinen en bedrijvigheid in een losse onsamenhangende structuur. Uitzondering hierop vormt de geschakelde meer eenvormige woningbouw in het oostelijke deel, waar de gevels evenwijdig aan de dijk liggen.
De meest recente woon- en werkgebieden bevinden zich in de uitloop van de Westzanerdijk. Drie wooneilanden zijn via bruggen met elkaar verbonden. Per eiland vormen de rijwoningen en de gestapelde eenheden op het meest noordoostelijke eilandje (Schavenbuurt) een afgerond ensemble.
Bijzonder element is de Joodse begraafplaats (Westzanerdijk 310-312) daterend uit de 19e eeuw. Deze ligt aan de voet van de Westzanerdijk in het lint. De kleine rechthoekige begraafplaats is omgeven door een ijzeren toegangshek en een hoge haag. Achter de entree staat een klein dienstgebouw van één bouwlaag met zadeldak. De begraafplaats is nog in gebruik en wordt goed onderhouden.
De oude kern van Knollendam wordt gevormd door de Westknollendam als onderdeel van een oud lint. De bebouwing is individueel en gevarieerd van schaal. De rooilijn langs het oostelijke deel tot aan de Zaan is aaneengesloten. Hier volgen de rooilijnen veelal de verkavelingsrichting in plaats van de weg.
Westzaan is een lintdorp dat loopt van net onder Krommenie tot aan de oude zeedijk langs het Noordzeekanaal. De bebouwing is kleinschalig en individueel. Gebouwen bestaan in het algemeen uit een onderbouw van één laag met kap op niet al te brede kavels. De kappen benadrukken de kleinschaligheid van het object en vastgelegd in een kappenplan. De afwisselende rooilijnen liggen in een zone van vrijwel direct langs de weg tot een meter of tien erachter met aan beide zijden van de weg voortuinen.
De Middel en de J.J. Allanstraat zijn het meest landelijk van karakter. Deze delen van het lint zijn groen en open met doorzichten op de achtergelegen velden. De gebouwen staan vrij op de kavel met hier en daar een aanbouw en veelal een of meerdere ondergeschikte bijgebouwen. Naast eenvoudige Zaanse huizen en stenen plattelandshuizen staan hier enkele boerderijen en bedrijfsgebouwen. De detaillering is eenvoudig, in overeenstemming met het plattelandskarakter.
De Weiver en het Zuideinde zijn meer dorps. Ook hier zijn de meeste huizen individueel gebouwd, wel staan ze vaak dichter op elkaar. Ze hebben een meer steenachtig karakter. Doorzichten zijn er met name op het Zuideinde bij de brede bedrijfserven. De bedrijfsbebouwing ligt veelal achter de strook huizen langs de weg en bestaat vooral uit eenvoudige hallen en schuren.
De Kerkbuurt is het meest dorps. De individuele huizen, winkels en bedrijven staan dicht op elkaar en vallen vanwege hun historisch karakter onder een beschermd bestemmingsplan. Opvallend is de positie van het Rechthuis in de as van de weg.
De Zaanse Schans is een in de jaren ´50 ontwikkelde buurt in de zuidhoek van de Kalverpolder, naar ontwerp van de Zaandamse architect J. Schipper. De Schans was in eerste instantie bedoeld voor het behouden van historische specimen van voor de Zaanstreek typerende bebouwing. Gedacht werd aan houten huizen, pakhuizen, koopmanshuizen, boerderijen en molens. De gebouwen komen uit de buurt en zijn verplaatst naar de Kalverringdijk. In het buurtje is de ruimtelijke structuur met de voor de streek kenmerkende paden nagebootst.
Het gehele terrein is volgens de cultuurhistorische waardenkaart van lokaal belang. Enkele objecten zijn aangewezen als (rijks)monument.
De Zaanse Schans is voor veel bezoekers het gezicht van Zaanstad. Een hoge beeldkwaliteit is dan ook van belang. Het gebied blijft in beweging, zij het op kleine schaal.
Voor de ontwikkeling van de Zaanse Schans is een aparte welstandsparagraaf opgesteld.
Enkele elementen in het gebied wijken af door hun typologie of verkaveling. Gebouwen als (stolp)boerderijen, enkele kerken, de molens van de Zaanse Schans en het voormalige raadhuis van Assendelft zijn bijzondere elementen die afwijken in positie, vorm en uitwerking. Dat geldt ook voor modernere gebouwen met een afwijkende functie zoals scholen.
De landelijke linten zijn gewogen welstandsgebied met een bijzondere beoordeling. De waarde is vooral gelegen in het afwisselende beeld met gevarieerde bebouwing. Veel objecten zijn cultuurhistorisch waardevol.
Uitgangspunt voor welstand is behoud van het gegroeide, afwisselende en in beginsel kleinschalige karakter van het gebied, waarin wijzigingen en nieuwbouw mogelijk zijn. De nadruk ligt op het zicht op de bouwwerken vanuit de openbare ruimte en het zicht van en naar het landschap, in combinatie met de samenhang binnen de ensembles. Dit betreft niet alleen het zicht op het landschap tussen de erven, maar ook het zicht via het erf op het landschap.
Aanvullend hierop is de inzet voor beschermd gezicht Haaldersbroek het behoud van de ruimtelijke structuur in combinatie met de versterking van het plattelandskarakter. De hoge belevingswaarde van beschermd gezicht Westzaan Kerkbuurt is mede afhankelijk van de doorzichten die onderdeel zijn van de agrarische relatie tussen bebouwing en landelijk gebied. Vormgeving en detaillering doen in de beschermde gezichten recht aan de historische omgeving. In de beschermde gezichten is behoud van het kleinschalig, historisch straatbeeld het uitgangspunt. Behoud van het oorspronkelijke kappenlandschap draagt mede bij aan het kleinschalige beeld van het beschermd gezicht. Kappen over meerdere verdiepingen passen niet in dit beeld.
Bij de beoordeling van bouwplannen wordt in samenhang met beschrijving en uitgangspunten getoetst aan de hand van de volgende criteria:
De vroege uitbreidingen van Zaanstad vormen een schil rond het Zaanlint. Het gebied bestaat uit gemengde, kleinschalige (Zaanse) bebouwing uit diverse periodes. De basis is het individuele pand met een dorps karakter en een eenvoudige uitwerking. Uitzondering hierop zijn enkele samenhangende ensembles met het karakter van een tuindorp, die een aparte beschrijving hebben gekregen. Aangezien de bebouwing op meerdere plaatsen in elkaar overloopt, zijn de (deel)gebiedsgrenzen niet helemaal goed te trekken.
Haaks op het Zaanlint, evenwijdig aan het onderliggende landschapspatroon, ligt een padenstructuur met voornamelijk eenvoudige kleinschalige woonbebouwing. Het overgrote deel van de oude dwarspaden en gedempte sloten is oorspronkelijk en staat vermeld op de cultuurhistorische waardenkaart.
In het gebied overheerst een smal straatprofiel waarin de huizen met de voorgevel in een doorgaande rooilijn veelal direct aan het trottoir staan. Hier en daar is ruimte voor een (bescheiden) voortuin. De achterterreinen bestaan in de regel uit tuinen met een aanzienlijke hoeveelheid aanbouwen en bijgebouwen. Aan het stratenpatroon ligt meestal geen overkoepelend ontwerp ten grondslag.
De bebouwing bestaat overwegend uit kleinschalige woningen van één of twee lagen met kap. Deze zijn veelal gebouwd als individueel pand of in een bescheiden serie. De opbouw van de bouwmassa is divers. Er is een grote variatie in met name kapvorm en nokrichting, maar ook in erkers, balkons, torentjes en dakkapellen is er veel onderscheid. Naast woningen komen in het gebied ook enkele bedrijven voor.
Baksteen is het verbindend element in de architectuur van het gebied. Hiermee is op allerlei wijzen gevarieerd. De meeste woningen zijn gebouwd in eclectische stijl met staande ramen, sierlijsten, spekbanden, trapgevels of stucornamenten zoals gebruikelijk aan het eind van de negentiende eeuw. In de loop der tijd zijn veel panden verbouwd of aangepast aan de eisen van een andere tijd. Raampartijen zijn vergroot, aanbouwen geplaatst, dakkapellen vervangen en gevels gestuct. Het straatbeeld is hiermee nog meer variatie gaan vertonen.
De gevels zijn overwegend van roodbruine baksteen met toevoegingen
in de vorm van plinten, banden, vensters, siermetselwerk en ornamenten. Een aantal gevels zijn voorzien van lichtkleurig stucwerk of overgeschilderd in verschillende kleuren. Ook geschilderd hout komt voor, zoals bij de Zaanse huisjes. De daken zijn veelal voorzien van keramische dakpannen in oranjerood of donkergrijs.
Een deel van de vroege uitbreidingen bestaat uit samenhangende
woningensembles uit de jaren ‘20 en ’30. Denk aan de Bloemenbuurt
en de Indische buurt en de bebouwing aan en rond de Govert Flinkstraat, Pieter Latensteinstraat, Burgemeester Smitstraat en Herderstraat. De geschiedenis van de sociale woningbouwijken is nauw verweven met de Zaanse sociaaleconomische geschiedenis.
Voor deze wijken is een eigen waarderingssystematiek ontwikkeld.
Om die reden heeft deze categorie wijken, buurten en woningbouw een eigen object beschrijving gekregen onder hoofdstuk 4.
Op de kaart (P. 82) is aangegeven om welke buurten het gaat:
Voor de wijken en buurten anders dan de Sociale Woningbouwwijken gelden onderstaande criteria. De bebouwingsstructuur van buurten als de Schildersbuurt in Zaandam en vele vooroorlogse uitbreidingen in Krommenie zijn net als veel sociale woningbouwwijken uit deze periode gebaseerd op herhaling van de woning als basiseenheid, waarbij verbijzonderingen in de openbare ruimte vertaald worden in accenten in de massa en vormgeving van hoeken en kappen. De bebouwing bestaat uit zowel twee onder één kap woningen en korte rijtjes. Ze vormt samenhangende clusters in gedifferentieerde composities. In sommige van deze clusters zijn bijzondere functies opgenomen, zoals scholen en kerken. Deze hebben een afwijkende massa, opbouw en vorm, maar komen in detaillering, materiaal- en kleurgebruik overeen met de clusters. Deze gebieden hebben ondanks de smalle straten veelal een groen karakter door voortuinen en groenvoorzieningen als gazons en parkjes. De bebouwing vormt samenhangende clusters. De panden zijn gericht op de belangrijkste openbare ruimte. De rooilijn is per cluster in samenhang en verspringt regelmatig. Bij stedenbouwkundige aanleidingen komen onder andere hoogteverschillen in de massa, nokverdraaiingen en rooilijnverspringingen voor.
De woningen zijn één tot twee lagen hoog met een nadrukkelijke kap.
De opbouw varieert van een eenvoudig tot gedifferentieerd met elementen als erkers, aanbouwen, topgevels en balkons. De gevels hebben een horizontale geleding met verticale accenten. De overgang tussen privé en openbaar gebied is zorgvuldig vormgegeven door middel van bijvoorbeeld luifels, nissen en tuinmuurtjes. De voorgevel is representatief en de overige in het zicht staande gevels ook.
De detaillering is zorgvuldig en per cluster in samenhang. De rand van het dak is meestal benadrukt door een uitkragende dakgoot. Grote dakoverstekken zijn uitgetimmerd. Raamvlakken zijn veelal onderverdeeld met stijl en regels en soms voorzien van roeden.
Het materiaal- en kleurgebruik is traditioneel en per cluster in samenhang. Gevels zijn grotendeels van baksteen met accenten en soms gestuct in lichte tinten. Hellende daken zijn in het algemeen gedekt met keramische pannen veelal in de kleur oranje. Kozijnen zijn van hout en in een lichte tint geschilderd.
Het gemengd gebied is een gegroeid gebied. Naast bovengenoemde hoofdtypen, komen in het gebied ook clusters seriematige woningbouw voor uit de tweede helft van de 20e eeuw. Ook is een deel van de oorspronkelijke bebouwing vervangen. Voorbeelden zijn de rechte rijen Rederstraat en omgeving en de recente inbreidingen aan de Klamperstraat, Grote Belt en het zuidelijke deel van de Oostzijde. Hier en daar staat ook een appartementenblok. Deze bebouwing vertoont met name kenmerken van de rechte wijken en thematische uitbreidingen.
Bijzonder element is ‘t Hof Saenden (1915-1916) aan de Billitonlaan, dat bestaat uit tien in Hollandse Renaissancestijl uitgevoerde arbeiderswoningen voorzien van een centrale poort. Ze zijn aan de straatzijde voorzien van een tuin met hekje. Aan de binnenzijde bevindt zich nog het restant van een gemeenschappelijke tuin met solitaire bomen.
De vroege uitbreidingen van Zaanstad zijn gewogen welstandsgebied met een gewone beoordeling. De waarde ligt in de historische relatie tussen de paden en de dijk langs de Zaan in combinatie met de afwisselende, kleinschalige bebouwing. In de tuindorpen ligt de waarde in het pittoreske beeld van de stedenbouwkundige opzet in samenhang met de overwegend zorgvuldig vormgegeven woningen. De groene voortuinen en groenvoorzieningen versterken dit beeld.
Uitgangspunt voor welstand is behoud van de historische stedenbouwkundige structuur met bijbehorende kleinschalige bebouwing. Behoud van het gegroeide en afwisselende beeld staat centraal, zonder wijzigingen en nieuwbouw onmogelijk te maken.
Binnen de tuindorpen is welstand gericht op het beheer van een samenhangend beeld, de herhaling van de woning met accenten ter plaatse van stedenbouwkundige aanleidingen, de gedifferentieerde opbouw met nadrukkelijke kap, zorgvuldige detaillering en het gebruik van traditionele materialen en kleuren.
De nadruk ligt in alle vroege uitbreidingen op het zicht op de bouwwerken vanuit de openbare ruimte.
Bij de beoordeling van bouwplannen wordt in samenhang met de beschrijving en uitgangspunten getoetst aan de hand van de volgende criteria:
Gebied 5 Woongebieden vanaf 1950
Vanaf 1950 hebben de woongebieden van Zaanstad veelal een planmatige opzet met clusters laagbouw, middelhoogbouw en hoogbouw aan overwegend groene straten. Verspreid over deze gebieden komen verschillende voorzieningen voor, zoals scholen, zorgfuncties en winkels. De uitbreidingswijken liggen verspreid over de gemeente en zijn bekend onder namen als Saendelft, Kleurenbuurt, Poelenburg en Zaaneiland.
De uitbreidingswijken van Zaanstad zijn onder te verdelen in rechte wijken, meanderwijken en thematische wijken.
De woningbouw heeft in deze wijken een samenhangende compositie door herhaling van zowel woningtype als rijen en blokken. De verkaveling is deels opgebouwd uit herhaalde stempels. De rechte rooi- en noklijnen zorgen per rij voor een samenhangend beeld en lopen evenwijdig aan de straat. De voorgevels van de woningen zijn georiënteerd op de straat. Voor- en achtertuinen versterken het groene karakter.
De woningen in de laagbouwclusters bestaan voornamelijk uit rijen eengezinswoningen van twee lagen met kap of tot drie lagen met plat dak. Kappen hebben veelal een eenvoudige vorm zoals een (asymmetrisch) zadeldak of lessenaarsdak, waarbij de nok in de regel evenwijdig aan de weg loopt. Recentere rijen hebben soms afwijkende massa’s met bijzondere kappen. Hier en daar zijn er accenten zoals topgevels, een extra bouwlaag en gedraaide kappen op hoeken. Uitbreidingen zoals op- en aanbouwen komen in veel verschillende soorten en maten voor.
De middelhoogbouw en hoogbouw is veelal plat afgedekt. De massa’s van de oudere (middel)hoogbouw zijn meestal rechthoekig, terwijl de recentere blokken ook wel zijn samengesteld of een puntig volume hebben. De appartementen worden inpandig ontsloten of door galerijen en een enkele keer via een portiek. De buitenruimten worden gevormd door balkons, loggia’s en tuinen op de begane grond.
De architectuur van de rijen en blokken is voor het overgrote deel seriematig, eenvoudig en ingetogen. Recentere inbreidingen hebben veelal een meer eigentijdse architectuur en een verzorgde uitwerking. Gevels bestaan voornamelijk uit baksteen in verschillende tinten en zijn regelmatig (deels) ingevuld met puien of panelen. De daken zijn meestal voorzien van rode of donkere keramische pannen en worden veelal benadrukt door een uitkragende goot. Gebouwen met galerijontsluiting hebben metselwerk op de koppen, de betonnen constructie in rest van het gebouw is aangekleed met puien. Samenhangend kleurgebruik is standaard.
Meanderwijken vormen een besloten eenheid die bestaat uit een verzameling van woonerven ontsloten door een bochtig stratenpatroon. Veel kleine groenelementen geven de wijk een groen uiterlijk.
Binnen een erf komt in het algemeen één woningtype voor met verspringende nok- en rooilijnen. De rooilijn wordt regelmatig onderbroken door herhaalde aanbouwen, bijgebouwen en luifels. Het beeld is gedifferentieerd door een wisselende oriëntatie van geschakelde woningen ten opzichte van elkaar en de openbare ruimte. Voor- en achterkanten grenzen hier en daar aan elkaar.
De opbouw van de woningen varieert, maar bestaat in het algemeen uit één of twee lagen met een kap, waarbij verlengde daken en aanbouwen vaak voorkomen. De afwisselende dakvlakken zijn vaak voorzien van dakkapellen en dakramen.
De materialisering en detaillering zijn meestal eenvoudig en seriematig met weinig accenten. De meeste gevels zijn opgebouwd uit baksteen en vaak voorzien van houten of kunststof puien. Het kleurgebruik is oorspronkelijk terughoudend.
Een groot deel van de meanderwijken maakt deel uit van de welstandsvrije pilot.
De thematische wijken zijn recente woonbuurten met een heldere opzet, waarin de woningen zijn geclusterd. De gebieden hebben een open en groen karakter door brede straatprofielen, ruime tuinen en grote groenelementen. De woningen zijn gericht op de belangrijkste openbare ruimte. De rooilijn is per cluster in samenhang.
De seriematig gebouwde woningen hebben een gevarieerde en gedifferentieerde opbouw van veelal twee lagen met variërende kappen of plat dak. Hoeken van rijen zijn hier en daar verbijzonderd met uitbouwen of een extra laag. Het gevelbeeld is gevarieerd. Gevels hebben veelal accenten en een duidelijke horizontale of verticale geleding. Appartementengebouwen hebben diverse vormen en variëren in hoogte.
De architectuur van de woningen is gebaseerd op herhaling in stedenbouwkundige eenheden als clusters en rijen met behoud van de individualiteit. Door de variatie tussen rijen en clusters is het beeld afwisselend. De detaillering is in het algemeen zorgvuldig en eenvoudig. Accenten als luifels en structuur in het materiaal komen veel voor.
Materialen en kleuren zijn bepalend voor de architectuur en aan voorkanten in samenhang met rij of cluster. Gevels zijn van baksteen of vergelijkbare steenachtige materialen en regelmatig voorzien van hout of plaatmateriaal. Het metselwerk heeft vaak vlakken of banen in afwijkende kleuren. Hellende daken zijn veelal gedekt met materialen met een structuur, zoals pannen, leien of zink. Kozijnen zijn van hout of kunststof. Op enkele plekken is variatie binnen de rij aangebracht door verspringingen in de goot of kleurverschillen tussen de woningen onderling. De overgang tussen openbaar en privé is vaak zorgvuldig vormgegeven met luifels, heggen of lage muurtjes. Enkele woningen worden onsloten door een brug.
In de meer kleinschalige dorpse uitbreidingen worden korte rijen woningen afgewisseld met tweekappers en vrijstaande woningen.
De rooilijnen zijn per rij veelal recht en lopen evenwijdig aan de straat. Noklijnen staan ook wel haaks op de weg. De meeste woningen hebben een eenvoudige opbouw van één tot twee lagen met een eenvoudige kap. De kappen van vrijstaande woningen variëren in vorm. Voorgevels zijn veelal georiënteerd op de straat.
Detaillering en materialen zijn in het algemeen eenvoudig en traditioneel. Samenhangend kleurgebruik is standaard. De vrijstaande woningen zijn onderdeel van een serie of hebben een individuele uitstraling, passend bij het karakter van het gebied. Recente inbreidingen zijn veelal meer verzorgd in uitwerking en detaillering.
Verspreid over de woongebieden komen enkele clusters winkels voor, zoals centrum De Bloemkorf en De Saen Deze centra nemen een eigen positie in binnen de wijk en zijn veelal naar binnen gekeerd. Andere uitzondering zijn de verspreid over het gebied voorkomende gebouwen met afwijkende functies zoals scholen, kerken en zorgcentra, die een eigen positie innemen en afwijken in massa en uitwerking.
Op enkele plekken, zoals aan de Nellie van Kolstraat en Marslaan, staat een aantal vrijstaande woningen met een individuele uitstraling.
In de woonbuurten en -wijken komen diverse in omvang variërende parken voor. De bebouwing in deze buurtparken wijkt af van de omringende woonbebouwing. Deze bebouwing heeft een individueel karakter en wijkt af in ligging, massa en uitwerking. Voorbeelden van objecten in buurtparken zijn de bebouwing van de kinderboerderij in het Darwinpark, de muziektent in het Wilhelminapark en de monumentale entreegebouwen van de begraafplaats aan de Guisweg in Zaandijk.
Waar nodig worden aanvragen voor bebouwing in parken beoordeeld op basis van de algemene criteria.
De woongebieden van na 1950 zijn eenvoudig welstandsgebied of maken deel uit van de pilot welstandsvrij bouwen (zie kaart 1: welstandsniveaus). De waarde ligt vooral in het rustig wonen. De waarde van de bebouwing is vooral gelegen in de samenhang tussen de stedenbouwkundige clusters. In de thematische en meanderwijken is daarnaast het onderscheid tussen de clusters van belang. De architectuur varieert van eenvoudig tot verzorgd.
Uitgangspunt voor welstand is het beheer van de samenhang binnen de stedenbouwkundige eenheden. De nadruk ligt op het aanzien vanuit de openbare ruimte. Per cluster is met name samenhang in de bouwvolumes en architectonische hoofdlijnen van belang. Voor op- en aanbouwen is afstemming op belendingen uitgangspunt. Daar waar bouwwerken aan achterkanten niet nadrukkelijk zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte is het voorkomen van excessen de basis voor welstand.
Bij de beoordeling van bouwplannen wordt in samenhang met de beschrijving en uitgangspunten getoetst aan de hand van de volgende criteria:
De bedrijventerreinen van Zaandam bestaan uit gemengde gebieden met veelal oudere bebouwing, industrieterreinen en enkele terreinen met modernere kantoorbebouwing en publieksgerichte bedrijven.
De bedrijventerreinen hebben een eenvoudige hoofdstructuur met overwegend individuele bebouwing, waarvan de rooilijnen verspringen. De bedrijvigheid richt zich op handel, productie en transport en wordt afgewisseld met kantoren, detailhandel en industrie.
De traditionele bedrijventerreinen hebben een hoofdstructuur met dicht op elkaar staande individuele bebouwing, waarvan de rooilijnen verspringen. De bebouwing bestaat uit kleinschalige bedrijfshallen en een enkel kantoorgebouw. De gebouwen zijn in het algemeen georiënteerd op de weg. Opslag in het zicht is geen uitzondering.
De loodsen en hallen bestaan uit enkele lagen met een plat dak of flauw hellende kap en zijn hoofdzakelijk functioneel en meestal eenvoudig van opzet. Kantoren en entreepartijen vormen hier en daar een accent in overwegend gesloten gevels.
De architectonische uitwerking is eenvoudig. Materialen en kleuren zijn overwegend traditioneel. De gevels zijn uitgevoerd in plaatmateriaal of bak- of betonsteen. Het kleurgebruik is rustig en sober, waarbij lichte grijzen en baksteentinten het meest aanwezig zijn.
Op de moderne, veelal recentere, terreinen is er meer ruimte tussen de bebouwing. Ook hier zijn de gebouwen vrijstaand en veelal georiënteerd op de weg. Representatieve ruimten en kantoorachtige delen liggen in het algemeen aan de voorzijde.
De bebouwing is bij voorkeur individueel en eenvoudig van opzet. De opbouw is tot vier lagen hoog en heeft veelal een plat dak. De bebouwing heeft een eenvoudige opbouw waarbij entreepartijen en kantoorgedeelten veelal zijn vormgegeven als accenten of zelfstandige volumes. Ze heeft een grote variatie in maat en schaal.
Gevels zijn representatief en hebben een eenvoudige detaillering. Bij gesloten gevels vormen entrees, representatieve ruimten en kantoorachtige delen accenten.
De architectonische uitwerking van de panden is eigentijds en verzorgd. Materialen zijn overwegend modern en duurzaam. Gevels bestaan uit materialen met een structuur zoals baksteen, kozijnpuien, glas en gevelpanelen. Kleuren zijn terughoudend en per cluster in samenhang. Reclame is aanwezig in de vorm van gevelreclame, vlaggen, zuilen en etalages.
De bebouwing op industrieterreinen heeft weinig samenhang en staat enigszins op zichzelf in de omgeving. De eenvoudige hoofdstructuur is ingevuld met individuele en veelal vrijstaande bebouwing, waarvan de rooilijnen verspringen. De inrichting van de openbare ruimte is doelmatig en eenvoudig op het sobere af. Groenelementen komen nauwelijks voor. Ook hier is opslag in het zicht geen uitzondering.
De gebouwen weerspiegelen de functies en kennen weinig opsmuk. Ze zijn meestal eenvoudig van opzet met veel afwisseling in vorm. Kantoren en entreepartijen vormen accenten in gesloten gevels. Productiegebouwen zijn schijnbaar willekeurig georiënteerd en hebben zelden een duidelijke voorgevel.
De detaillering en het materiaalgebruik zijn in het algemeen erg sober en functioneel. De gevels zijn meestal van gevouwen staalplaat of beton, soms ook wel van baksteen. Kleuren variëren van terughoudend tot fel, zoals bij reclames.
Het bedrijventerrein aan de Pieter Ghijssenlaan is deels getransformeerd tot woonboulevard. Daarnaast staan er nog enkele hallen voor industrie en groothandel. De grens tussen de gebouwen en de openbare ruimte is direct. Het maaiveld is in gebruik als weg en parkeerterrein. Opslag vindt binnen plaats.
De gebouwen hebben voornamelijk een horizontale geleding, de lengtes worden in een aantal gevallen nog eens extra geaccentueerd door het toepassen van horizontaal doorlopende stalen raamkozijnen en betonnen banden. Enkele lange loodsen zijn in baksteen en glas uitgevoerd, andere gebouwen zijn veelal van plaatmateriaal.
Het Hembrugterrein is een fabriekscomplex met daarop een voormalige munitie- en wapenfabriek (zuidelijk deel van het terrein). Het noordelijk deel en de westelijke rand is militair terrein dat oorspronkelijk is aangelegd voor de Stelling van Amsterdam. Het gehele complex is vanaf 1895 in fasen gebouwd. Het terrein is niet bebouwd volgens een vooraf ontworpen plan. De gebouwen zijn gegroepeerd in functionele clusters. Ze staan los van elkaar om het risico op een kettingreactie bij ontploffingen te verkleinen. De meeste gebouwen op het terrein staan parallel aan elkaar en haaks op het Noordzeekanaal. De beplanting had als doel het opvangen van rondvliegende brokstukken bij calamiteiten. De objecten zijn opgetrokken in sobere en functionele fabrieksarchitectuur en vertonen de voor deze tijd gangbare bouw- en constructiewijze. Op het terrein staan meerdere monumenten, waaronder de langgerekte fabriek aan het Noordzeekanaal, die interessant is als architectonische eenheid en als gezicht van het complex naar het water. Ook het Kleibos heeft bijzondere waarde.
De laatste jaren heeft defensie zich teruggetrokken en staat een behoorlijk deel van de gebouwen leeg. Voor de ontwikkeling van het Hembrugterrein is separaat een welstandsparagraaf opgesteld, waarin de uitgangspunten en richtlijnen die gelden gedurende de herontwikkeling zijn opgenomen.
Bijzondere elementen zijn verschillende typen verspreid voorkomende woningen. Allereerst staan er enkele vrijstaande bedrijfswoningen met een individuele uitstraling en veelal een bescheiden architectuur. In de Noordzeekanaalzone staan enkele woonwagens en aan de Kanaalkade is een boerderij te vinden. Aan de Hemkade staan enkele rijen arbeiderswoningen in tuindorparchitectuur.
De bedrijventerreinen zijn eenvoudige welstandsgebieden waar alleen bouwplannen aan randen en hoofdwegen getoetst worden. De binnenterreinen zijn pilotgebied voor welstandsvrij bouwen en worden niet getoetst (zie hiervoor de arcering op kaart 1: welstandsniveaus). Uitzondering op deze regels zijn de gewogen gebieden woonboulevard (gewoon) en Hembrug (bijzonder).
De waarde van de terreinen ligt vooral in de heldere, rationele opzet en het functioneren. Publieksgerichte bedrijven zijn geclusterd langs de hoofdwegen.
Uitgangspunt voor welstand is een zekere mate van terughoudendheid in de beoordeling. De nadruk ligt op de samenhang in de massa’s en het beeld vanuit de openbare ruimte. Bouwplannen aan achterkanten zonder invloed op het straatbeeld worden beperkt getoetst.
Bij de beoordeling van bouwplannen wordt in samenhang met de beschrijving en uitgangspunten getoetst aan de hand van de volgende criteria:
In Zaanstad zijn er diverse groene zones met een gevarieerde invulling, zoals sportterreinen en volkstuinen. In deze categorie vallen ook begraafplaatsen en enkele buurtoverstijgende parken.
Sport- en recreatieterreinen hebben weinig en overwegend eenvoudige bebouwing en zijn verspreid over de gemeente te vinden.
De terreinen zijn verschillend van grootte, net als bijbehorende bebouwing. De gebieden zijn in het algemeen in zichzelf gekeerd. De veelal geclusterde bebouwing van de parken bestaat uit een hoofdgebouw met meerdere bijgebouwen, die allemaal vrij op het maaiveld staan. Op volkstuincomplexen staat nabij de entree veelal een hoofdgebouw.
De gebouwen hebben een eenvoudige opbouw en bestaan in hoofdzaak uit een onderbouw van één tot twee lagen met een flauw hellende kap of plat dak. De entree van het hoofdgebouw is veelal vormgegeven als accent en gericht op de weg. Hoewel de gebouwen verschillen van uiterlijk is de hoofdvorm helder en de architectuur en detaillering eenvoudig en verzorgd. Grote vlakken bestaan uit materiaal met een structuur zoals baksteen, houten betimmering of gevouwen staalplaat. Kleuren zijn terughoudend. Gevels van sporthallen zijn op het entreegedeelte na veelal gesloten. Dit geldt ook voor de loodsen bij jachthavens.
De parken bestaan veelal uit besloten en open delen: bomen en grasvelden wisselen elkaar af. De waarde is veelal landschappelijk. Vanwege hun vergelijkbare karakter vallen begraafplaatsen ook in deze categorie.
Hier en daar staat nog een recenter gebouw, zoals enkele op zichzelf staande bedrijven. Deze bebouwing speelt een ondergeschikte rol in het groene beeld van het gebied.
Bijzondere elementen zijn de verspreid voorkomende (bedrijfs)woningen. Deze woningen zijn vrijstaand en hebben een individuele uitstraling. De uitwerking is in het algemeen eenvoudig.
Groen en parken zijn eenvoudig welstandsgebied. De waarde ligt vooral in het groene karakter. De bebouwing speelt in deze gebieden een ondergeschikte rol.
Uitgangspunt voor welstand is een zekere mate van terughoudendheid in de beoordeling. Bij de beoordeling zal onder meer aandacht geschonken worden aan het behoud van de overwegend terughoudende architectuur en de landschappelijke inpassing. De nadruk ligt op het beeld vanuit de openbare ruimte. Bouwplannen aan achterkanten zonder invloed op het straatbeeld worden beperkt getoetst.
Bij de beoordeling van bouwplannen wordt in samenhang met de beschrijving en uitgangspunten getoetst aan de hand van de volgende criteria:
Het buitengebied ten oosten van de Nauernasche Vaart is een nat veenweidegebied dat behoort tot het Nationaal Landschap Laag Holland. De samenhang van het veenweidelandschap met de regionale gebieden bepaalt mede de kwaliteit van het buitengebied.
Westzijderveld/de Reef en Guisveld zijn slecht toegankelijke waterrijke veenweidegebieden en worden voornamelijk als natuurgebied beheerd. Kleinere veengebieden omgeven door dijken zijn de Kalverpolder en de Krommeniër Woudpolder. De eerste is onlosmakelijk verbonden met de Zaanse Schans. Het is een kleinschalig gebied, gedeeltelijk verruigd en het deel aan de Zaan is waterrijk. De Krommeniër Woudpolder wordt doorsneden door het historische lintdorp Krommeniedijk.
De bebouwing staat vooral langs dijken en wegen en maakt veelal deel uit van een lint. In de polder staan hier en daar enkele bouwwerken, zoals molens, bruggen en damhekken.
Zowel de objecten als de gebouwen zijn individueel en afwisselend. De functie bepaalt de vorm. De massa varieert, de uitwerking is landelijk en de kleuren zijn gedekt.
Een bijzonder deel van het buitengebied vormt de nieuwbouw aan de Kalverringdijk aan de Zaan. Inspiratie voor het nieuwe woonmilieu is een (bedrijf)kavel of een nieuwerwets boerenerf met verschillende gebouwtypen en bouwvolumes, eigentijds en passend in het omringende landschap.
De bouwmassa’s zijn helder van structuur, het basisprototype van een huis met een schuin dak en met eventueel een aanbouw. Onder aan de dijk staan twee grotere functionele (parkeer)gebouwen. Er worden zeven bouwtypen voor de woningen voorgesteld.
Gestreefd wordt naar een sfeer waarbij de bewoners zich in de vrije natuur wanen. Erfscheidingen zijn er niet. Het terrein is langzaam verkeersgebied zonder traditionele trottoirs met één hoofdweg over het terrein die leidt naar de parkeergebouwen. Een verhard gebied leidt naar de woningen. Elke woning heeft een vlonder over het water.
Het oostelijk buitengebied van Zaanstad is gewogen welstandsgebied met een gewone beoordeling. Uitzondering hierop is het groen van beschermd gezicht Westzaan dat een bijzondere beoordeling krijgt en het eenvoudige niveau voor enkele stukken restgroen rond de bebouwde kom.
Het buitengebied wordt gezien als een drager voor de kwaliteit van de stad. De waarde ligt vooral in de combinatie tussen de oorspronkelijke structuurelementen zoals dijken en polderwegen en de afwisselende (lint)bebouwing.
Uitgangspunt voor welstand is het behoud van de oorspronkelijke structuurelementen, de cultuurhistorische bebouwing en het karakteristieke profiel van de lintwegen en dijken. Behoud van het open karakter zoals omschreven in het beeldkwaliteitsplan Buitengebied is hierbij belangrijk. Voor de bebouwing is het uitgangspunt afwisseling en individualiteit in de massa in combinatie met een terughoudende vormgeving en traditioneel gebruik van materialen en kleuren. Bij nieuwbouw gaat de voorkeur uit naar streekeigen architectuur, waarbij ruimte is voor een eigentijdse hoogwaardige architectonische invulling.
Bij de beoordeling van bouwplannen wordt in samenhang met de beschrijving en uitgangspunten getoetst aan de hand van de volgende criteria:
Het buitengebied ten westen van de Nauernasche Vaart bestaat uit droogmakerijen en relatief droog veenweidegebied dat behoort tot het Nationaal Landschap Laag Holland. De samenhang van het veenweidelandschap met de regionale gebieden bepaalt mede de kwaliteit van het buitengebied.
De polders zijn in gebruik als landbouwgebied met een grove verkaveling en weinig open water. De bebouwing staat vooral langs dijken en wegen en ligt meestal iets terug op ruime kavels. Door de ruilverkavelingen staat er echter ook een aantal boerderijen vrij in het landschap. De bebouwing bestaat voornamelijk uit boerderijen, (agrarische) bedrijfsgebouwen, woningen en een enkele kas. Langs de oorspronkelijke linten staan nog enkele stolpboerderijen.
De bebouwing staat meestal vrij. Hoofdgebouwen zijn met de voorzijde gericht op de weg. Rooilijnen volgen de weg of de verkaveling en verspringen. Bedrijfsgebouwen als schuren en kassen liggen meestal achter en soms naast de woongebouwen. Het erf voor het bedrijfsgedeelte is vaak verhard.
De bebouwing is individueel en afwisselend. Woningen hebben een eenvoudige tot gedifferentieerde opbouw bestaande uit een onderbouw van één soms anderhalve laag met kap. Op- en aanbouwen komen veel voor en deze zijn in het algemeen ondergeschikt en opgenomen in de hoofdmassa.
De gebouwen hebben een verzorgde detaillering. Boerderijen zijn traditioneel of modern. Materialen zijn veelal traditioneel, zoals baksteen in de gevels en keramische pannen op de daken. De gebruikte kleuren zijn terughoudend en in het algemeen ook traditioneel.
Moderne (agrarische) bedrijfsgebouwen hebben een eenvoudige opbouw van één tot twee lagen met veelal een zadeldak en zijn eenvoudiger gedetailleerd dan de woningen. Terughoudende materialen in combinatie met gedekte kleuren zorgen ervoor dat de gebouwen onnadrukkelijk in het landschap liggen en minder de aandacht trekken dan de woonbebouwing.
Overige bouwwerken zijn molens, bruggen, damhekken en een paar bedrijfsgebouwen.
Het westelijk buitengebied van Zaanstad is eenvoudig welstandsgebied. Het buitengebied wordt gezien als een drager voor de kwaliteit van de stad. De waarde ligt vooral in de combinatie tussen structuurelementen zoals dijken en polderwegen en de afwisselende (lint)bebouwing. Uitgangspunt voor welstand is het behoud van de oorspronkelijke structuurelementen, de cultuurhistorische bebouwing en het karakteristieke profiel van de lintwegen en dijken. Voor de bebouwing is het uitgangspunt afwisseling en individualiteit in de massa in combinatie met een terughoudende vormgeving en traditioneel gebruik van materialen en kleuren. Bij nieuwbouw gaat de voorkeur uit naar streekeigen architectuur, waarbij ruimte is voor een eigentijdse hoogwaardige architectonische invulling.
Bij de beoordeling van bouwplannen wordt in samenhang met de beschrijving en uitgangspunten getoetst aan de hand van de volgende criteria:
Zaanstad heeft een aanzienlijke hoeveelheid cultureel erfgoed, waaronder historische panden aan de linten, Zaanse huizen, (stolp)boerderijen, sociale woningbouwwijken uit de periode 1900-1945 en bijzondere objecten als kerken, kapbergen en molens. Naast monumenten aangewezen door het Rijk zijn er gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden. De beschermde gezichten zijn als geheel monumentaal en zijn besproken bij de gebieden in hoofdstuk 5.
In dit hoofdstuk wordt een handreiking gedaan voor de kleinere objecten. Het is de wens van de gemeente deze losse objecten te koesteren. Doel van dit hoofdstuk is de voor welstand relevante eigenschappen van het monument of karakteristiek pand bij de weging mee te kunnen nemen. Dit geldt zowel voor bouwplannen aan een monument of karakteristiek pand als voor bouwplannen binnen de invloedssfeer van deze objecten. Hoe ver de invloedssfeer reikt, verschilt per situatie.
De onderstaande toelichting en overwegingen dienen als kader voor de welstandstoets van cultureel erfgoed (monumenten en karakteristieke panden). Daarbij zal, anders dan de monumententoets, worden gekeken naar de verschijningsvorm van het bouwplan in relatie tot het monument en de plaatsing ten opzichte van openbare ruimte, landschap en ensemble zoals aangegeven in de gebiedsbeschrijvingen. Daarnaast kunnen de monumentale waarden ook van invloed zijn op bouwplannen in de directe omgeving.
De inpassing van bouwplannen aan en binnen de invloedssfeer van cultureel erfgoed is altijd maatwerk, waarbij de oorspronkelijke karakteristieken van het object of ensemble een randvoorwaarde zijn. Daarom is het op voorhand lastig om aan te geven hoe ver de invloedssfeer van erfgoed reikt. Zo heeft een monumentale zichtlijn doorgaans meer invloed op de omgeving dan een geveldetail. Bij de afweging dient de commissie hier oog voor te hebben.
Van belang voor cultureel erfgoed is allereerst de waarde van het object op zich. Elk pand of bouwwerk heeft een eigen architectuur en daarmee wat betreft de vormgeving een eigen logica, zeker in de afwisselende context van de Zaanstreek. Daarnaast is er veelal sprake van ensemblewaarde, die voor (stolp)boerderijen een andere logica heeft dan voor een kerk met pastorie of de bebouwing bij een molen. Ten aanzien van de woningen in de Sociale Woningbouwwijken 190-1945 heeft de gemeente de wisselwerking tussen object en ensemble in waarderingskaarten gewaardeerd. De criteria in Hoofdstuk 4 Welstand objecten – Sociale Woningbouwwijken 1900-1945 nemen deze waarden mee in de beoordeling.
Om recht te doen aan de bijzondere waarde stelt de gemeente aanvullende eisen aan bouwplannen aan en binnen de invloedssfeer van cultureel erfgoed. De gemeente wenst de ontwikkeling in beginsel af te stemmen op de historische eigenschappen.
De gemeente zet in op behoud dan wel versterking van het cultuurhistorisch karakter van de gebouwen in hun omgeving, waarbij voor kleine wijzigingen een gelijke architectuur uitgangspunt is maar voor grotere wijzigingen een meer eigentijdse architectuur eveneens passend kan zijn.
Bij de beoordeling van kleinere wijzigingen zal onder meer de inpassing daarvan in de ordening op het erf en het karakter van het pand worden bekeken, waarbij onder meer aandacht zal worden geschonken aan de architectonische uitwerking met inbegrip van materiaal- en kleurgebruik.
Bij de beoordeling van eventuele grotere wijzigingen zal met name aandacht worden geschonken aan een grote mate van terughoudendheid met een nadruk op de plaatsing ten opzichte van enerzijds de openbare ruime met inbegrip van het landschap en anderzijds het object of ensemble op zich, een terughoudende vormgeving met inbegrip van materiaal- en kleurgebruik (zoals de Zaanse kleurenwaaier).
Waarin wijzigingen en nieuwbouw mogelijk zijn, heeft behoud en herstel van historisch wenselijke eigenschappen prioriteit.
Omdat cultureel erfgoed vraagt om een specifieke benadering zal bij de beoordeling eveneens kunnen worden teruggegrepen op het vakmanschap van de ontwerper zoals bedoeld en beschreven in de algemene criteria.
Plannen aan cultureel erfgoed of op het bijbehorende perceel
Bij aanpassingen aan of in de directe nabijheid van cultureel erfgoed gelden de volgende algemene uitgangspunten:
Plannen binnen de invloedssfeer van erfgoed
De invloed van een monument of karakteristiek pand gaat veelal verder dan het object zelf en het erf waar het op staat. Daarom geldt naast bovengenoemde uitgangspunten in de invloedssfeer van cultureel erfgoed, dat een bouwplan geen onevenredige afbreuk mag doen aan de historische waarden. Dit wordt gewogen aan de hand van de volgende criteria:
Onderstaande verklarende woordenlijst is geschreven voor een beter begrip van de welstandsnota (aan eventuele verschillen met definities in ander beleid kunnen geen rechten worden ontleend).
grondgebonden ondergeschikte toevoeging van één bouwlaag
het achtererf, de achtergevel en het dakvlak aan de achterzijde van een gebouw en het zijerf, de zijgevel en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) niet gekeerd is naar openbaar toegankelijk gebied
dak dat is aangebracht tegen een muur of gebouw om tegen neerslag te beschermen
overeenstemmend met het oorspronkelijke, origineel, eigen kenmerken dragend, oorspronkelijk
horizontale versiering in de gevel in afwijkend materiaal, meestal natuursteen of baksteen
gebouwen ten behoeve van bedrijven zoals hallen, werkplaatsen en loodsen; hebben meestal een utilitair karakter
afwerking van een wand met planken, schroten of rabatdelen
door de gemeenteraad vastgesteld plan waarin gebruik van grond en bebouwingsvoorschriften zijn vastgelegd
ondergeschikt gebouw dat bij een hoofdgebouw hoort en los van het hoofdgebouw op het erf of kavel staat; meestal bedoeld als schuur, tuinhuis of garage
muur of gevel zonder raam, deur of andere opening
lage dichte muur tot borsthoogte
opstaande kant van een dakgoot of dakrand, meestal uitgevoerd in hout of plaatmateriaal
gebouw of gebouwen op een erf met een (oorspronkelijk) agrarische functie en het daarbij horende woonhuis
een aan alle zijden door straten en wegen begrensde groep gebouwen, die een stedenbouwkundige eenheid vormt
verdieping van een gebouw, door vloeren of balklagen begrensd
het bovendeel van een gebouw; heeft meestal betrekking op de schuine kap van een huis met de daarbij behorende kopgevels
buiten de bebouwde kom gelegen gebied, ook wel landelijk gebied genoemd
meestal vrijstaande woning waarvan alle vertrekken op de begane grond zijn gesitueerd
verzameling woningen of boerderijen buiten de bebouwde kom
afdak om de auto onder te stallen, meestal bij een woning
afdekking van een gebouw, vlak of hellend, waarop dakbedekking is aangebracht
de hoek van het dak ten opzichte van een horizontale vlak
constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de goot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst
een constructie ter vergroting van een gebouw, die:
ontmoeting van verschillende bouwdelen zoals gevel en dak of gevel en raam
uitwerking, weergave van de verschillende onderdelen of aansluitingen
de drager is de constructie van een gebouw, waaraan de invulling is toegevoegd om te beschermen tegen weer en wind (heeft vooral betrekking op gebouwen uit de jaren vijftig en zestig, waarbij het verschil tussen drager en invulling werd gebruikt om de woning in een groot gebouw of rij huizen te onderscheiden)
architectonisch en stedenbouwkundig compositorisch geheel van meerdere panden
het perceel exclusief hoofdgebouwen, waarbij voor kleine bouwwerken onderscheid te maken is tussen erven aan een voorkant en aan een achterkant
ondergeschikte toevoeging van ten hoogste één bouwlaag aan de gevel van een gebouw, meestal uitgevoerd in hout en glas
groot kantoor- of woongebouw met meerdere verdiepingen
gang aan de buitenkant van een (flat)gebouw die toegang verschaft tot de afzonderlijke woningen
verticale of horizontale indeling van de gevel door middel van inspringingen
gedeeltelijk over elkaar gespijkerde planken om inwatering tegen te gaan
buitenmuur van een gebouw (afhankelijk van de plaats de voor-, zij- of achtergevel)
in de muur bevestigd stuk balk ter ondersteuning van een goot
gebied met veel beplanting zoals parken, plantsoenen, sportterreinen en natuurgebieden
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken
gebouwen van meer dan vier lagen
zelfstandig, op zichzelf staand gebouw
gebouwen met een industriële bestemming
gebied bestemd voor de vestiging van industrie
uit de muur stekende houten of gemetselde blokjes ter ondersteuning van uitstekende onderdelen van een gebouw zoals dakgoten
in het algemeen gebruikt om de smalle kant van een rechthoekige vorm aan te duiden, bijvoorbeeld bij een gebouw
gebouwen van één of twee lagen
dak met één hellend, niet onderbroken, dakvlak
raamconstructie in een plat dak, in de vorm van een koepel
een al dan niet versierde en geprofileerde rand als bekroning van de bovenzijde van een gevel
langgerekte weg met daarlangs overwegend vrijstaande bebouwing in een gegroeide structuur met variërende dichtheden. Linten komen voor in de polders, langs dijken en in de dorpen (oude invalswegen).
een plat uitgebouwd afdak, vaak boven een deur
bovenzijde van het terrein dat een bouwwerk omgeeft, de grens tussen grond en lucht
dakvorm waarbij het onderste deel van het dak steiler is dan het bovenste deel waardoor een geknikte vorm ontstaat
volume van een gebouw of bouwdeel
het zichtbare patroon van metselwerk
gebouwen van drie of vier lagen
verticaal deel in het midden van een deur- of raamkozijn
aangewezen onroerend goed als bedoeld in artikel 3 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidt op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan of aangewezen onroerend goed als bedoeld in de gemeentelijke Monumentenverordening
het vlak of de maat tussen de buitenkant van de gevel en het kozijn
horizontale snijlijn van twee dakvlakken, de hoogste lijn van het dak
het onderdeel van een gebouw; heeft meestal betrekking op de begane grond van een huis met een zadeldak
de toegang tot een terrein of een gebouw
origineel, aanvankelijke vorm, authentiek
bouwdeel dat uitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel
rechthoekig vlak, geplaatst in een omlijsting
dak bestaande uit vier gelijk hellende vlakken die elkaar bovenaan in een punt ontmoeten
bouwmateriaal dat in plaatvorm geleverd wordt, zoals hout (triplex en multiplex), kunststof (onder andere trespa) of staal (vlak of met profiel)
groep gebouwen herkenbaar uitgevoerd volgens een vooraf opgesteld plan
een duidelijk te onderscheiden horizontale lijn aan de onderzijde van een gebouw
omtreklijn van een gebouw of gebouwdeel
huis als onderdeel van een reeks aaneengebouwde, gelijkende woningen
horizontale rij stenen boven een gevelopening of aan de bovenzijde van een gemetselde wand
lijn die de grens aangeeft waarbinnen gebouwd mag worden
herinrichting door middel van sloop en vervangende nieuwbouw
dak met vier hellende vlakken waarvan twee grote en twee kleine vlakken
bijgebouw ten behoeve van opslag
de plaats van een bouwwerk in zijn omgeving
maatregelen voor de verbetering of
vervanging van bebouwing en de openbare ruimte daaromheen
architectuur of vormgeving uit een bepaalde periode of een bepaalde stroming
de voelbare structuur van een materiaal (bij metselwerk dus de oneffenheden van de steen en het voegwerk)
een plan dat in vergelijkbare situaties als uitgangspunt gehanteerd kan worden
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een bouwwerk
het voorerf, de voorgevel en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw en het zijerf, de zijgevel en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) gekeerd is naar openbaar toegankelijk gebied
plank aan weerskanten van een pannendak, bevestigd langs de buitenste rij pannen
meestal een zadeldak waarvan één of beide dakschilden op de kop een afgeknot dakschild heeft
dak met twee tegenoverliggende dakvlakken die bij de nok samenkomen
De algemene welstandscriteria richten zich op de zeggingskracht en het vakmanschap van het architectonisch ontwerp en zijn terug te voeren op vrij universele kwaliteitsprincipes. Deze criteria liggen (haast onzichtbaar) ten grondslag aan elke planbeoordeling, omdat ze het uitgangspunt vormen voor de uitwerking van de gebiedsgerichte en objectgerichte welstandscriteria. In praktijk zullen die uitwerkingen meestal voldoende houvast bieden voor de planbeoordeling. Deze criteria zijn opgesteld door voormalig Rijksbouwmeester prof.dr.ir. Tjeerd Dijkstra.
In bijzondere situaties wanneer de gebiedsgerichte en de objectgerichte welstandscriteria ontoereikend zijn, kan het nodig zijn expliciet terug te grijpen op de algemene welstandscriteria. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een bouwplan (slaafs) is aangepast aan de gebiedsgerichte welstandscriteria, maar het bouwwerk zelf zo onder de maat blijft dat het zijn omgeving negatief zal beïnvloeden.
Ook wanneer een bouwplan afwijkt van de bestaande of toekomstige omgeving maar door bijzondere schoonheid wél aan redelijke eisen van welstand voldoet, kan worden teruggegrepen op de algemene welstandscriteria. De commissie kan burgemeester en wethouders in zo’n geval gemotiveerd en schriftelijk adviseren af te wijken van de gebiedsgerichte en objectgerichte welstandscriteria. In de praktijk betekent dit dat het betreffende plan alleen op grond van de algemene welstandscriteria wordt beoordeeld en dat de bijzondere schoonheid van het plan met deze criteria overtuigend kan worden aangetoond. Het niveau van ‘redelijke eisen van welstand’ ligt dan uiteraard hoog, het is immers redelijk dat er hogere eisen worden gesteld aan de zeggingskracht en het architectonisch vakmanschap naarmate een bouwwerk zich sterker van zijn omgeving onderscheidt.
Relatie tussen vorm, gebruik en constructie
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat de verschijningsvorm een relatie heeft met het gebruik ervan en de wijze waarop het gemaakt is, terwijl de vormgeving daarnaast ook zijn eigen samenhang en logica heeft.
Een bouwwerk wordt primair gemaakt om te worden gebruikt. Hoewel het welstandstoezicht slechts is gericht op de uiterlijke verschijningsvorm, kan de vorm van het bouwwerk niet los worden gedacht van de eisen vanuit het gebruik en de mogelijkheden die materialen en technieken bieden om een doelmatige constructie te maken. Gebruik en constructie staan aan de wieg van iedere vorm.
Daarmee is nog niet gezegd dat de vorm altijd ondergeschikt is aan het gebruik of de constructie. Ook wanneer andere aspecten dan gebruik en constructie de vorm tijdens het ontwerpproces gaan domineren, mag worden verwacht dat de uiteindelijke verschijningsvorm een begrijpelijke relatie houdt met zijn oorsprong.
Daarmee is tegelijk gezegd dat de verschijningsvorm méér is dan een rechtstreekse optelsom van gebruik en constructie. Er zijn daarnaast andere factoren die hun invloed kunnen hebben zoals de omgeving en de associatieve betekenis van de vorm in de sociaal-culturele context. Maar als de vorm in tegenspraak is met het gebruik en de constructie dan verliest zij daarmee aan begrijpelijkheid en integriteit.
Relatie tussen bouwwerk en omgeving
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is.
Bij het oprichten van een gebouw is sprake van het afzonderen en in bezit nemen van een deel van de algemene ruimte voor particulier gebruik. Gevels en volumes vormen zowel de externe begrenzing van de gebouwen als ook de wanden van de openbare ruimte die zij gezamenlijk bepalen. Het gebouw is een particulier object in een openbare context, het bestaansrecht van het gebouw ligt niet in het eigen functioneren alleen maar ook in de betekenis die het gebouw heeft in zijn stedelijke of landschappelijke omgeving. Ook van een gebouw dat contrasteert met zijn omgeving mag worden verwacht dat het zorgvuldig is ontworpen en de omgeving niet ontkent. Waar het om gaat is dat het gebouw een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan.
Over de wijze waarop dat bij voorkeur zou moeten gebeuren kunnen de gebiedsgerichte welstandscriteria duidelijkheid verschaffen.
Betekenissen van vormen in sociaal-culturele context
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat verwijzingen en associaties zorgvuldig worden gebruikt en uitgewerkt, zodat er concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit.
Voor vormgeving gelden in iedere cultuur bepaalde regels, net zoals een taal zijn eigen grammaticale regels heeft om zinnen en teksten te maken. Die regels zijn geen wetten en moeten ter discussie kunnen staan. Maar als ze worden verhaspeld of ongeïnspireerd gebruikt, wordt een tekst verwarrend of saai. Precies zo wordt een bouwwerk verwarrend of saai als de regels van de architectonische vormgeving niet bewust worden gehanteerd.
Als vormen regelmatig in een bepaald verband zijn waargenomen krijgen zij een zelfstandige betekenis en roepen zij, los van gebruik en constructie, bepaalde associaties op. Pilasters in classicistische gevels verwijzen naar zuilenstructuren van tempels, transparante gevels van glas en metaal roepen associaties op met techniek en vooruitgang.
In iedere bouwstijl wordt gebruik gemaakt van verwijzingen en associaties naar wat eerder of elders reeds aanwezig was of naar wat in de toekomst wordt verwacht. De kracht of de kwaliteit van een bouwwerk ligt echter vooral in de wijze waarop die verwijzingen en associaties worden verwerkt en geïnterpreteerd binnen het kader van de actuele culturele ontwikkelingen, zodat concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit. Zorgvuldig gebruik van verwijzingen en associaties betekent onder meer dat er een bouwwerk ontstaat dat integer is naar zijn tijd doordat het op grond van zijn uiterlijk in de tijd worden geplaatst waarin het werd gebouwd of verbouwd. Bij restauraties is sprake van herstel van elementen uit het verleden, maar bij nieuw- of verbouw in bestaande (monumentale) omgeving betekent dit dat duidelijk moet zijn wat authentiek is en wat nieuw is toegevoegd. Een ontwerp kan worden geïnspireerd door een bepaalde tijdsperiode, maar dat is iets anders dan het imiteren van stijlen, vormen en detailleringen uit het verleden.
Associatieve betekenissen zijn van groot belang om een omgeving te ‘begrijpen’ als beeld van de tijd waarin zij is ontstaan, als verhaal van de geschiedenis, als representant van een stijl. Daarom is het zo belangrijk om ook bij nieuwe bouwplannen zorgvuldig met stijlvormen om te gaan, zij vormen immers de geschiedenis van de toekomst.
Evenwicht tussen helderheid en complexiteit
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat er structuur is aangebracht in het beeld, zonder dat de aantrekkingskracht door simpelheid verloren gaat.
Een belangrijke eis die aan een ontwerp voor een gebouw mag worden gesteld is dat er structuur wordt aangebracht in het beeld. Een heldere structuur biedt houvast voor de waarneming en is bepalend voor het beeld dat men vasthoudt van een gebouw. Symmetrie, ritme, herkenbare maatreeksen en materialen maken het voor de gemiddelde waarnemer mogelijk de grote hoeveelheid visuele informatie die de gebouwde omgeving geeft, te reduceren tot een bevattelijk beeld.
Het streven naar helderheid mag echter niet ontaarden in simpelheid. Een bouwwerk moet de waarnemer blijven prikkelen en intrigeren en zijn geheimen niet direct prijsgeven. Er mag best een beheerst beroep op de creativiteit van de voorbijganger worden gedaan. Van oudsher worden daarom helderheid en complexiteit als complementaire begrippen ingebracht bij het ontwerpen van bouwwerken. Complexiteit in de architectonische compositie ontstaat vanuit de stedenbouwkundige eisen en het programma van eisen voor het bouwwerk. Bij een gebouwde omgeving met een hoge belevingswaarde zijn helderheid en complexiteit tegelijk aanwezig in evenwichtige en spanningsvolle relatie.
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een samenhangend stelsel van maatverhoudingen heeft dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen.
Ieder bouwwerk heeft een schaal die voortkomt uit de grootte of betekenis van de betreffende bouwopgave. Grote bouwwerken kunnen uiteraard binnen hun eigen grenzen geleed zijn maar worden onherkenbaar en ongeloofwaardig als ze er uitzien alsof ze bestaan uit een verzameling losstaande kleine bouwwerken. De maatverhoudingen van een bouwwerk zijn van groot belang voor de belevingswaarde ervan, maar vormen tegelijk één van de meest ongrijpbare aspecten bij het beoordelen van ontwerpen. De waarnemer ervaart bewust of onbewust de maatverhoudingen van een bouwwerk, maar wáárom de maatverhoudingen van een bepaalde ruimte aangenamer, evenwichtiger of spannender zijn dan die van een andere, valt nauwelijks vast te stellen.
Duidelijk is dat de kracht van een compositie groter is naarmate de maatverhoudingen een sterkere samenhang en hiërarchie vertonen. Mits bewust toegepast kunnen ook spanning en contrast daarin hun werking hebben.
De afmetingen en verhoudingen van gevelelementen vormen tezamen de compositie van het gevelvlak. Hellende daken vormen een belangrijk element in de totale compositie. Als toegevoegde elementen (zoals een dakkapel, een aanbouw of een zonnecollector) te dominant zijn ten opzichte van de hoofdmassa en/of de vlakverdeling, verstoren zij het beeld niet alleen van het object zelf maar ook van de omgeving waarin dat is geplaatst.
Materiaal, textuur, kleur en licht
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat materiaal, textuur, kleur en licht het karakter van het bouwwerk zelf ondersteunen en de ruimtelijke samenhang met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan duidelijk maken.
Door middel van materialen, kleuren en lichttoetreding krijgt een bouwwerk uiteindelijk zijn visuele en tactiele kracht: het wordt zichtbaar en voelbaar. De keuze van materialen en kleuren is tegenwoordig niet meer beperkt tot wat lokaal aan materiaal en ambachtelijke kennis voorhanden is. Die keuzevrijheid maakt de keuze moeilijker en het risico van een onsamenhangend beeld groot. Als materialen en kleuren teveel los staan van het ontwerp en daarin geen ondersteunende functie hebben maar slechts worden gekozen op grond decoratieve werking, wordt de betekenis ervan toevallig en kan het afbreuk doen aan de zeggingskracht van het bouwwerk. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het gebruik van materialen en kleuren geen ondersteuning geeft aan de architectonische vormgeving of wanneer het gebruik van materialen en kleuren een juiste interpretatie van de aard en ontstaansperiode van het bouwwerk in de weg staat.
Als er naar aanleiding van de indeling twijfel bestaat in welk gebied een gebouw thuishoort, zal de commissie op basis van de beschrijvingen en afbeeldingen aangeven welke criteria van toepassing worden geacht.
Naast de gebiedsnummers (zie kaart 3 op pagina 63 en de toelichting op pagina 64) staat achter iedere straatnaam een niveaucode. Deze niveaucodes verwijzen naar het betreffende welstandsniveau (zie kaart 2, pagina 22). Wanneer een straat in een Sociale Woningbouwwijk ligt is soms sprake van twee welstandsniveaus. Zie de kaarten in Bijlage 5 welk niveau van toepassing is.
Bijlage 4 Aanvullend tijdelijk beleid
Hieronder volgt een overzicht van het geldende welstandsbeleid dat niet integraal in deze nota is opgenomen maar wel onderdeel uitmaakt van het beleid. Het gaat daarbij om beeldkwaliteitsplannen en welstandsparagrafen die zijn geschreven om de ontwikkeling van gebieden in goede banen te leiden en vervolgens zijn vastgesteld door de gemeenteraad als onderdeel van het welstandsbeleid. Na oplevering van de nieuwbouw gelden de gebiedscriteria voor beheer zoals omschreven in deze welstandsnota en wordt het tijdelijke beleid automatisch ingetrokken.
Beeldkwaliteitsplannen en welstandsparagrafen
Het hierna opgenomen overzicht van vastgestelde beeldkwaliteitsplannen en overige welstandscriteria voor ontwikkelingslocaties, die aanvullend werken op de Welstandsnota Zaanstad 2013 is actueel op het moment van publicatie van de welstandsnota. Veranderingen in deze lijst worden gepubliceerd en bijgehouden via de website van de Gemeente Zaanstad, op de welstandspagina.
Zaanse Schans zie: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2012-7268.html
Daarnaast is er een ontwikkelingskader voor ZaanIJ, dat nader is toegelicht in hoofdstuk 2.
Bijlage 6 Omschrijving waarden waarop de toekenning van de orde waarderingen is gebaseerd:
Stedenbouwkundig waarden: de stedenbouwkundige waarden hebben betrekking op de stedenbouwkundige opzet van de wijk en de vraag of hierin nog het oorspronkelijk stedenbouwkundig plan herkenbaar en/of dat het gaat om een als ensemble aangelegde eenheid die is ingebed in het organisch gegroeide stadsweefsel. Hierbij wordt beoordeeld in hoeverre in de opzet een hiërarchie in de structuur van straten aanwezig is, in hoeverre de inrichting van de openbare ruimte in opbouw van straatprofiel en aanwezigheid en inrichting van het groen en beplanting een bijdrage levert aan een hoogwaardig stadsbeeld.
Middelen waarbij in de compositie van het stadsbeeld van vroeg 20ste -eeuwse wijken gebruik gemaakt is, zijn duidelijk ontworpen zichtlijnen, omsloten stedelijke ruimtes die zorgen voor beschutting in de stedelijke ruimte van de straat door het aanbrengen van knikken in het straatverloop, ritmering in straatwanden door toepassing van topgevels, verspringingen in als eenheid ontworpen woningbouwblokken, hoekaccenten bij toegang tot straten of symmetrisch tegen over elkaar vormgegeven straatwanden.
In de opzet van de vroeg 20ste -eeuwse wijken in de Zaanstreek zijn de volgende fasen herkenbaar:
Architectonische waarden: Architectonische waarden hebben betrekking op de wisselwerking tussen typologie van de plattegronden en de vormgeving van het exterieur en de compositie van de gevels, de vormgeving van de daken en van de overgang tussen private en openbare ruimte. De rijkdom van de architectuur als het gaat om de toepassing van ornamentiek in de vorm van metselversieringen, opbouw van schoorstenen en profiel van daken, de vormgeving van dakkapellen en dakopbouwen, kan verschillen. De architectuur is ook cultuurhistorisch bepaald omdat de woningtypologie terug te voeren is op de invoering van de Woningwet in 1901 en de daarmee gepaard gaande regels ter verbetering van leefomstandigheden van de arbeiders. De vormgeving is mede terug te voeren op de stichters van een buurtje, omdat in de verzuilde samenleving socialisten en verlichtte industriëlen andere architecten opdracht gaven dan de confessionele corporaties.
Gaafheid: Gaafheid heeft betrekking op de mate waarin de oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet en/of de oorspronkelijk architectonische vormgeving van de wijk of buurt nog herkenbaar is. Denk daarbij aan de herkenbaarheid van zichtlijnen, straatprofielen en hoogteaccenten of aan de aanwezigheid van de oorspronkelijke roedeverdeling in de ramen, profilering van dakgoten, deur en raamkozijnen en de ornamentiek in het metselwerk. Bij de hantering van dit criterium is meegenomen dat wijzigingen uit de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw in raamindelingen en het aanbrengen van de aan de vooroorlogse architectuur vreemde materialen als trespa en kunststof met profielen die niet in overeenstemming zijn met de historische architectuur eenvoudig te wijzigen zijn.
Zeldzaamheid: Zeldzaamheid heeft betrekking op de mate waarin een bepaalde stedenbouwkundige configuratie of bepaalde architectonische verbijzondering nog voorkomt in de vroeg 20ste -eeuwse sociale woningbouw. Denk daarbij aan een waaiervormig stedenbouwkundig plan, een hofjesstructuur als het om stedenbouw gaat of een rijk gedecoreerde gevelcompositie als het om de architectuur gaat. Hoe meer voorbeelden van sociale woningbouw verdwijnen, hoe zeldzamer zelfs de meest eenvoudig opgezette en vormgeven buurt of wijk wordt en de betekenis van dit criterium in de waardering belangrijker wordt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-97002.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.