Gemeenteblad van Amsterdam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amsterdam | Gemeenteblad 2021, 460323 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amsterdam | Gemeenteblad 2021, 460323 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Wijzigingsbesluit subsidie duurzame Amsterdamse gebouwen
Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 4:23, eerste lid van de Algemene Wet Bestuursrecht en artikel 3, tweede lid van de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013, gezien de op 3 maart 2020 door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050, gezien de op 14 december 2016 vastgestelde ‘Strategie naar een Stad zonder Aardgas’ en gezien de besluiten van de gemeenteraad van Amsterdam van 1 december 2021 met onderwerp ‘instemmen met het verlenen van financiële dekking uit het Klimaatfonds voor subsidies voor het aardgasvrij maken van bedrijven en maatschappelijke organisaties en de Banne Noord’.
Artikel I – Verkleining werkingsbereik van aardgasvrij bepalingen
De subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij wordt als volgt gewijzigd:
Artikel II – Toegankelijkheid huurders
De subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1.5, tweede lid wordt gewijzigd en komt te luiden:
Indien de aanvrager niet de eigenaar is van het vastgoed waarop de aanvraag betrekking heeft worden in aanvulling op artikel 5, tweede lid, van de ASA 2013 bij de subsidieaanvraag, in het kader van hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling de volgende gegevens en stukken overlegd:
een schriftelijke bewijs van instemming van eigenaar dat de bedoelde aanvrager de binnen deze regeling als subsidiabel aangemerkte activiteiten in het betreffende gebouw mag gaan uitvoeren of een vonnis van de kantonrechter dat de verhuurder op grond van artikel 7:243BW of artikel 7:215BW medewerking met de voorgestelde voorzieningen oplegt.
Artikel III – Wijziging en verval tijdelijke bepaling
De subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 3.7 wordt het tweede lid gewijzigd en komt als volgt te luiden:
In afwijking van artikel 1.6, eerste lid, onder a kan het college subsidie verlenen voor de subsidiabele activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3.3, onder 2 voor voorzieningen die niet langer dan 16 maanden voor de aanvraagdatum en niet eerder dan de inwerkingtredingsdatum van de Subsidieregeling Wildemanbuurt zijn getroffen, mits de aanvraag betrekking heeft op meerdere woningen.
Deze uitzondering op de weigeringsgrond met betrekking tot ‘het begonnen zijn met het treffen van maatregelen’ zorgt ervoor dat het mogelijk is om subsidie te ontvangen voor het verwijderen van het kookgas uit een woning en het verwijderen van de aardgasaansluiting als deze voorzieningen niet langer dan 16 maanden voor de aanvraag en niet voor de inwerkingtreding van de regeling zijn getroffen. Aanvullend vereiste is daarbij wel dat de aanvraag betrekking heeft op meerdere woningen. De voornaamste aanleiding voor deze uitzondering is het beperken van de administratieve lasten die gepaard gaan met het verwijderen van aardgas bij huurdersmutatie. Uit overleggen met de in deze buurt aanwezige partijen blijkt dat het voor verhuurders eenvoudiger is om bij huurdersmutatie de kookvoorzieningen op aardgas te verwijderen. Bij mutatie is er namelijk geen sprake van huurrechten van de zittende huurder. Het is voor verhuurders echter niet mogelijk om te plannen wanneer huurdersmutatie plaats zal vinden, de huurders bepalen (in de meeste gevallen) immers wanneer ze de huurovereenkomst verkiezen te beëindigen. Tegelijkertijd hebben verhuurders vaak een zeer korte periode waarbinnen de maatregelen getroffen moeten worden. Zowel verhuurders als de gemeente Amsterdam willen leegstand namelijk zoveel mogelijk voorkomen. Om de voorgaande redenen het is voor verhuurders lastig om vooraf subsidie aan te vragen. Overwegende dat er binnen de vastgoedportefeuille van een verhuurder binnen een gebied al snel 50 huurdersmutaties per jaar plaats kunnen vinden is het bovendien ook in de uitvoering van de regeling praktischer als partijen gebundelde periodieke aanvragen voor kookgasmutatie kunnen doen. Met deze uitzondering is gebundelde periodieke/jaarlijkse aanvraag subsidie voor kookgasmutatie mogelijk gemaakt.
Artikel IV – Aansluiting Basisregistratie Adressen en Gebouwen
De subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij wordt als volgt gewijzigd:
Woning: Met het begrip woning wordt aangesloten bij de definities die gebruikt worden in de Wet Basisregistratie Adressen en Gebouwen. Dit maakt het bij de beoordeling eenvoudig om de in de basisregistratie beschikbare gegevens te gebruiken. Een burger kan deze informatie met betrekking tot zijn eigen woning controleren door zijn adres op te zoeken op data.amsterdam.nl. Als er voor het adres van de woning onder het kopje ‘verblijfsobject’ bij het gebruiksdoel ‘woonfunctie’ staat voldoet de woning aan deze voorwaarde. Als het adres niet te vinden is of een ander gebruiksdoel heeft, dan wordt het niet aangemerkt als woning.
Het gebruiksdoel (bouwkundige bestemming) is initieel afgeleid uit de bouwkundige gebruiksfunctie conform de categorisering van het Bouwbesluit 2012. De Wet op de huurtoeslag en artikel 7:234 BW stellen dezelfde eisen aan zelfstandige woonruimte als de Wet bag aan adresseerbaar object met woonfunctie.
Weliswaar kent de BAG alleen een gebruiksdoel toe aan een verblijfsobject, maar ook standplaatsen en bepaalde ligplaatsen kennen een BAG+-gebruiksdoel op grond van art. 2.1 lid 1 onder a, c of d, en art. 8.2a Wabo. Dit heeft als consequentie dat woonboten met ligplaatsvergunning en vergunde standplaatsen voor woonwagen ook in aanmerking komen voor subsidie.
Artikel V – Verwerking wijziging ASA2013
De subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij Amsterdam wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1.9 Directe vaststelling
Aanvragen tot vaststelling van subsidies die € 5.000,- of minder bedragen, die op basis van hoofdstukken 1 tot 4 zijn verleend, dienen op hetzelfde moment ingediend te worden als in artikel 15, tweede lid van de ASA 2013 voorgeschreven wordt voor eenmalige subsidieverleningen die meer bedragen dan €5.000,-, maar niet hoger zijn dan €50.000,-.
Artikel 13 (jo. artikel 17) van de ASA 2013 bepaalt dat subsidies tot en met € 5.000,- door het college direct moeten worden vastgesteld (en uitbetaald), zonder dat de subsidieontvanger daarvoor nog een verantwoording van de besteding van de subsidiegelden hoeft in te dienen. Artikel 2, derde lid, van de ASA 2013 bepaalt echter dat middels een bijzondere regeling hiervan kan worden afgeweken als de aard van de subsidie of het beoogde doel van de te subsidiëren activiteit daartoe noodzaken. Gelet op het potentiële frauderisico dat gepaard gaat met deze subsidie en de hogere uitvoeringskosten die het tegengaan van dat risico met zich meebrengt, wordt een dergelijke afhandelingswijze in dit geval niet wenselijk gevonden. Om die reden wordt in het eerste lid van dit artikel bepaald dat voor subsidies onder de €5000,- een schriftelijke aanvraag tot vaststelling moet worden ingediend.
Het tweede lid van dit artikel ziet er in aanvulling op de ASA2013 op, dat ook voor subsidies onder de €5000,- een termijn geld waarbinnen de aanvragen tot vaststelling dienen te worden ingediend. Deze termijn is gelijk gesteld aan de termijn die uit de ASA2013 volgt voor subsidies tussen de €5000,- en €50.000,-.
Artikel VI – Stadsbrede subsidie voor bedrijven en maatschappelijke organisaties
De subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1.1 wordt onder vernummering van artikelleden bb tot en met ff, naar respectievelijk cc tot en met gg wordt het volgende artikellid ingevoegd, luidend:
schoolgebouw: gebouw van een school voor basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs, zoals bedoeld in artikel 1.1, onderdeel cc van de Verordening huisvestingsvoorzieningen onderwijs Amsterdam 2020 of een nevenvestiging of een dislocatie daarvan gelegen op het grondgebied van de gemeente Amsterdam;
Artikel 2.4 wordt gewijzigd en komt te luiden:
Artikel 2.4 subsidiabele kosten
Voor de activiteiten zoals genoemd in artikel 2.3, onderdeel 6 komt het verschil tussen de investeringskosten voor een vervangend aardgas verbruikend bedrijfsmiddel dat de functie van het bestaande bedrijfsmiddel kan vervullen en het duurdere bedrijfsmiddel dat die functie vervult zonder aardgas te verbruiken in aanmerking voor subsidie.
In artikel 2.5 worden, onder vernummering van lid 4 naar 7, drie leden toegevoegd die luiden:
In artikel 2.7 worden, onder vernummering van lid 2 naar lid 4, een tweetal leden toegevoegd die luiden:
In aanvulling op artikel 1.5 wordt bij een subsidieaanvraag ten behoeve van het aardgasvrij maken van maatschappelijk vastgoed of een bedrijfsruimte, zoals bedoeld in artikel 2.3, vierde en vijfde lid, de energierekening van het afgelopen jaar of het jaar daarvoor, voor een periode van maximaal één jaar.
In aanvulling op artikel 1.5 wordt bij een subsidieaanvraag ten behoeve van aardgasvrije bedrijfsmiddelen, zoals bedoeld in artikel 2.3, zesde lid, een met een recente offerte of unieke productomschrijving onderbouwde raming van de investeringskosten voor een aardgasverbruikend bedrijfsmiddel, dat de functie van het bestaande te vervangen bedrijfsmiddel kan vervullen.
Artikel 2.8, derde lid wordt gewijzigd en komt te luiden:
In aanvulling op de in artikel 1.6 genoemde weigeringsgronden weigert het college subsidie voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.3, vijfde lid te verlenen indien er voor dezelfde activiteiten ook subsidie aangevraagd is op grond van artikel 2.3, vierde lid en het college voornemens is de subsidie op grond artikel 2.3, vierde lid te verlenen.
In artikel 2.8 wordt een lid toegevoegd dat luidt:
In aanvulling op de in artikel 1.6 genoemde weigeringsgronden kan het college subsidie voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.3, zesde lid geheel of gedeeltelijk weigeren te verlenen als de raming van de investeringskosten voor een aardgasverbruikend bedrijfsmiddel niet in redelijke verhouding staat tot de investeringskosten voor het vervangende aardgasvrij bedrijfsmiddel als gevolg van:
In de artikelsgewijze toelichting worden na de toelichting op artikel 2.3 twee paragrafen toegevoegd die luiden:
Het vierde en vijfde onderdeel regelen een subsidie voor het aardgasvrij maken van respectievelijk bestaand maatschappelijke vastgoed of een bestaande bedrijfsruimte door het uitvoeren van één of meerdere van de volgende activiteiten:
Voor de eerste twee is essentieel dat de bestaande installatie gasgestookt is, installaties op hout of andere fossiele brandstoffen dan gas komen niet in aanmerking voor subsidie.
De begrippen maatschappelijk vastgoed en bedrijfsruimte zijn gedefinieerd in artikel 1.1.
Het zesde onderdeel regelt een subsidie om bestaande bedrijfsruimte of bestaande maatschappelijk vastgoed aardgasvrij te maken door bestaande aardgasverbruikende bedrijfsmiddelen om te zetten naar aardgasvrije. Ook hier is essentieel dat een bestaand bedrijfsmiddelen omgezet wordt.
In de artikelsgewijze toelichting wordt de toelichting op artikel 2.4 gewijzigd en komt te luiden:
Artikel 2.4 subsidiabele kosten
Dit lid regelt welke kosten subsidiabel zijn voor de in artikel 2.3, onderdelen 1 tot en met 5 genoemde activiteiten. De voor subsidie in aanmerking komende kosten zijn de kosten die worden gemaakt voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteiten. Uitgekeerd wordt een totaalbedrag. Of BTW teruggevorderd kan worden door de aanvrager, doet voor de gemeente niet ter zake.
Omdat met deze regeling het doel, en niet de techniek, centraal gesteld wordt, kunnen de voorzieningen divers zijn. Voorzieningen en kosten worden daarom niet nader gespecificeerd; zo min mogelijk voorzieningen worden dan uitgesloten.
De gemeente behoudt het recht voor om externe expertise in te schakelen voor de beoordeling van de kosten en haalbaarheid van de aanvraag.
Dit lid regelt welke kosten subsidiabel zijn voor de in artikel 2.3, onderdeel 6 genoemde activiteit, te weten subsidie voor bedrijfsmiddelen. In dit geval zijn uitsluitend meerkosten subsidiabel. Meerkosten betreffen het verschil tussen een nieuw gasverbruikend bedrijfsmiddel en een nieuw aardgasvrij bedrijfsmiddel. Er is bewust gekozen om een ‘nieuw’ gasverbruikend bedrijfsmiddel als referentie te nemen. Andere oplossingen waarbij meer rekening gehouden wordt met de huidige waarde van het bestaande bedrijfsmiddelen zijn in de praktijk niet uitvoerbaar, omdat er teveel sterk uiteenlopende bedrijfsmiddelen zijn, waardoor de bepaling van de waarde van het bedrijfsmiddel de kans op willekeur zou vergroten.
Op grond van artikel 2.7, derde lid wordt de aanvrager gevraagd om een onderbouwde kostenraming te geven voor een nieuw aardgas verbruikend bedrijfsmiddel. De kosten van het aardgasvrije bedrijfsmiddel blijken uit de offertes die de aanvrager op grond van artikel 1.5, eerste lid, onderdeel b moet overleggen. Of BTW teruggevorderd kan worden door de aanvrager, doet voor de gemeente niet ter zake.
Op grond van artikel 2.8, vierde lid kan het college de subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren als de onderbouwde raming van de investeringskosten van het aardgas gebruikende bedrijfsmiddel niet redelijk is.
Dit lid regelt welke kosten geen onderdeel van de subsidiabele kosten kunnen zijn. Kosten(soorten) die in dit lid genoemd zijn worden niet tot de subsidiabele kosten gerekend, ook niet als deze op basis van het eerste of tweede lid wel tot de subsidiabele kosten gerekend zouden kunnen worden.
Kosten voor eigen arbeid worden in geen enkel geval gesubsidieerd.
De kosten voor isolatievoorzieningen worden niet gesubsidieerd. De gedacht hierachter is dat het grootste deel van de investering in de isolatievoorziening zichzelf terugverdient door de daling in energielasten als gevolg van het afgenomen energieverbruik. Er zijn adequate leenfaciliteiten beschikbaar waarmee de investeringskosten voor isolatievoorzieningen betaald kunnen worden.
De kosten voor zonnepanelen worden niet gesubsidieerd. De gedacht hierachter is dat zonnepanelen zichzelf in principe terugverdienen als gevolg van de besparing op de energierekening vanwege de vergoeding die gegeven wordt voor de levering van elektriciteit aan het elektriciteitsnet. Verder zijn er adequate leenfaciliteiten beschikbaar waarmee de investeringskosten voor zonnepanelen gefinancierd kunnen worden.
Vanwege de negatieve effecten op de luchtkwaliteit komen hout- en pelletkachels en biomassaverbrandingsketels niet in aanmerking voor subsidiering.
Installaties met fossiele brandstof als olie, butaangas of kolen komen ook niet in aanmerking, omdat deze nog vervuilender zijn dan aardgas. ‘Olie, butaangas of kolen’ vormen als zodanig geen limitatieve opsomming, de/alle andere fossiele brandstoffen zijn ook uitgesloten.
De aanschaf van pannen en ander keukengerei is niet aan te merken als een fysieke gebouwgebonden voorziening en de kosten die daarmee gemoeid zijn dus niet subsidiabel. Deze uitsluiting is daardoor in principe overbodig. De ervaring leert echter dat met een expliciet vermelding in de regeling onduidelijkheid vermeden kan worden.
Het is de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager om te voldoen aan alle wettelijke verplichtingen of minimum kwaliteitseisen. De gemeente wil hiermee uitsluiten dat zij daaraan meebetaalt, terwijl het aan de aanvrager zelf is om dit gat te dichten alvorens subsidie wordt aangevraagd op grond van deze regeling. De voorzieningen moeten verder gaan dan het moeten voldoen aan wettelijke verplichtingen of gangbare minimum kwaliteitseisen. Het gaat erom dat de aanvrager die extra stap zet naar aardgasvrij, die zonder deze subsidie niet was gezet.
In de artikelsgewijze toelichting worden bij de toelichting op artikel 2.5 tussen de paragraaf over het eerste lid onder d en derde lid onder c en de paragraaf over het zevende lid een drietal paragrafen ingevoegd die als volgt luiden:
Dit artikellid regelt de hoogte van de subsidie voor het aardgasvrij maken van maatschappelijk vastgoed. Deze subsidiabele activiteiten staan omschreven in artikel 2.3, onder 4. De subsidiabele kosten waar in dit artikel naar verwezen wordt, worden bepaald op basis van artikel 2.4, eerste en derde lid. De maximale subsidie is nooit hoger dan 50% van deze subsidiabele kosten. Degene die zijn maatschappelijk vastgoed aardgasvrij maakt, wordt dus in ieder geval geacht de helft van de kosten voor die activiteiten zelf te dragen. Daarnaast zijn er nog twee maxima, waarbij de laagste het maximale subsidiebedrag bepaald. Er is een maximum van €3,- per jaarlijks bespaarde kubieke meter aardgas. Het aardgasverbruik wordt bepaald op basis van de, op grond van artikel 2.7, tweede lid vereiste, door de aanvrager bij de aanvraag meestuurde energierekening. Ook geldt er een maximum van € 60.000,- per verblijfsobject. Aanspraak op de maximale subsidie kan dus worden gedaan als er € 120.000,- aan subsidiabele kosten zijn en er voortaan 20.000 kubieke meter aardgas per jaar minder verstookt wordt. Het begrip verblijfsobject wordt in artikel 1.1 gedefinieerd.
Dit artikellid regelt de hoogte van de subsidie voor het aardgasvrij maken van bedrijfsruimten. Deze subsidiabele activiteiten staan omschreven in artikel 2.3, onder 6. De subsidiabele kosten waar in dit artikel naar verwezen wordt, worden bepaald op basis van artikel 2.4, eerste en derde lid. De maximale subsidie is nooit hoger dan 50% van deze subsidiabele kosten. Degene die zijn bedrijfsruimte aardgasvrij maakt wordt dus in ieder geval geacht de helft van de kosten voor die activiteiten zelf te dragen. Daarnaast zijn er nog twee maxima, waarbij de laagste het maximale subsidiebedrag bepaald. Er is een maximum van €3,- per jaarlijks bespaarde kubieke meter aardgas. Het aardgasverbruik wordt bepaald op basis van de, op grond van artikel 2.7, tweede lid vereiste, door de aanvrager bij de aanvraag meestuurde energierekening. Ook geldt er een maximum van € 30.000,- per verblijfsobject. Aanspraak op deze maximale subsidie kan dus worden gedaan als er € 60.000,- aan subsidiabele kosten zijn en er 10.000 kubieke meter aardgas per jaar minder verstookt wordt. Het begrip verblijfsobject wordt in artikel 1.1 gedefinieerd.
Dit artikellid regelt de hoogte van de subsidie voor het aanschaffen van aardgasvrije bedrijfsmiddelen. Deze subsidiabele activiteiten staan omschreven in artikel 2.3, onder 6. De subsidiabele kosten waar in dit artikel naar verwezen wordt, worden bepaald op basis van artikel 2.4, tweede en derde lid. De subsidiabele kosten zijn in dit geval de meerkosten van een aardgasvrij bedrijfsmiddelen t.o.v. een aardgasverbruikend bedrijfsmiddel dat hetzelfde doet. Als gevolg van dit artikel is de helft van deze meerkosten subsidiabel. Daarbij geldt bovendien een maximumsubsidie van € 1.000,- per verblijfsobject. Aanspraak op deze maximale subsidie kan gedaan worden als er sprake is van € 2.000,- of meer meerkosten. Het begrip verblijfsobject wordt in artikel 1.1 gedefinieerd.
In de artikelsgewijze toelichting wordt in toelichting op artikel 2.6 wordt de laatste alinea vervangen door twee paragrafen die luiden:
Uitsluitend eigenaren, waaronder begrepen rechtspersonen waarmee eigenaren zich verenigen, kunnen voor het aardgasvrij maken van een pand met meerdere woningen subsidie aanvragen (art. 2.3, onder 3). Huurders zijn hiervan uitgesloten. Huurders hebben onvoldoende belang bij een op een pand met meerdere woningen gerichte aanvraag, omdat zij bijna nooit partij zijn als er sprake is van een VvE of andere rechtspersoon.
Uitsluitend eigenaren, waaronder begrepen rechtspersonen waarmee eigenaren zich verenigen, kunnen voor het aardgasvrij maken van een pand met maatschappelijk vastgoed of bedrijfsruimten subsidie aanvragen (art. 2.3, onder 4, 5 en 6). Huurders zijn hiervan uitgesloten.
In de artikelsgewijze toelichting wordt de toelichting op artikel 2.7, tweede lid gewijzigd en komt te luiden:
Aanvragers die subsidie aanvragen op grond van artikel 2.3, vierde en vijfde lid, zijnde subsidie voor het aardgasvrij maken van maatschappelijk vastgoed of een bedrijfsruimte, worden gevraagd om een recente energierekening voor een periode van een jaar mee te sturen. Het is aan de aanvrager zelf om te bepalen of ze de rekening van het afgelopen jaar of het jaar daarvoor meesturen. Deze ruimte is gelaten, omdat energiebedrijven niet altijd even regelmatig facturen. Er is bewust gekozen om niet de gegevens van het lopende jaar te gebruiken, omdat deze gegeven niet compleet zijn en extrapolatie van gedeeltelijke gebruiksgegevens tot discussie en willekeur zou kunnen leiden. Bovendien zou het gebruik van huidige jaargegeven aanvragers kunnen stimuleren om extra gas te verkwisten. De maximale subsidie per bespaarde m3 aardgas is immers hogers dan de prijs van dat aardgas. De gebruiksgegevens op deze energierekening worden gebruikt om te bepalen hoeveel aardgas er bespaard zal worden met de subsidiabele activiteiten. Deze informatie is van belang om de subsidiehoogte te bepalen op grond van artikel 2.5, vierde en vijfde lid, onderdelen a. Het niet meesturen van deze gegevens bij een subsidieaanvraag leidt er, na een verzoek tot aanvullende gegevens, toe dat de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld, omdat deze niet volledig is.
In de artikelsgewijze toelichting worden in de toelichting op artikel 2.7, na het tweede lid een tweetal paragrafen toegevoegd die luiden:
Derde lid - aardgasverbruikend bedrijfsmiddel
Aanvragers die subsidie aanvragen op grond van artikel 2.3, zesde lid, zijnde subsidie voor de aanschaf van aardgasvrije bedrijfsmiddelen, worden gevraagd een onderbouwde raming van de investeringskosten voor een aardgasverbruikend bedrijfsmiddel, dat het bestaande aardgasverbruikend bedrijfsmiddel zou kunnen vervangen mee sturen. Onderbouwing van die raming kan met behulp van een recente offerte of een unieke productomschrijving. Er is gekozen om zowel een recente offerte of een unieke productomschrijving te accepteren. Met een unieke productomschrijving wordt gedoeld op een naam van een specifiek product op basis waarvan het college kan bepalen hoeveel dat product kost. Een screenshot van een website waar het product te koop staat en waarbij de prijs vermeld staat zouden dat doel goed dienen. Er is gekozen om niet uitsluitend een offerte te accepteren, omdat het college zich ervan bewust is dat het niet altijd even makkelijk is om een offerte voor een product te krijgen, vooral als men dat product eigenlijk niet eens aan wil schaffen, maar simpelweg de offerte nodig heeft om in aanmerking te komen voor subsidie. De unieke productomschrijving is laagdrempeliger. De informatie uit deze raming wordt gebruikt om de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 2.4, tweede lid en indirect de hoogte van de subsidie, zoals bedoeld in artikel 2.5, zesde lid, te bepalen. Het niet meesturen van deze gegevens bij een subsidieaanvraag leidt er, na een vergeefs herhaald verzoek tot aanvullende gegevens, toe dat de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld, omdat deze niet volledig is.
Vierde lid – geen intentieverklaring vereist voor huurders
In afwijking van artikel 1.5, eerste, lid onder e is het voor subsidieaanvragers die geen eigenaar zijn en die subsidie aanvragen voor activiteiten zoals bedoeld artikel 2.3 niet verplicht om een schriftelijke, door de eigenaar of een namens de eigenaar gemachtigde natuurlijke persoon getekende intentieverklaring te overleggen, waaruit blijkt dat de eigenaar al zijn of haar vastgoed in het vastgestelde gebied voor de vastgestelde datum aardgasvrij zal proberen te maken, te overleggen.
Het gebied en de datum aardgasvrij zijn in artikel 2.1 bepaald.
Het zou het aanvragen van subsidie door huurders in veel gevallen onmogelijk maken als zij de gevraagde intentieverklaring zouden moeten leveren. Van eeen individuele huurder kan niet verlangd worden om de plannen van de vastgoed eigenaar in het gehele gebied kennen. Om die reden zijn huurder die subsidie aanvragen op grond van dit hoofdstuk uitgezonderd van de verplichting om de intentieverklaring mee te sturen.
De weigeringsgronden in artikel 1.6, tweede lid onder c en d stelt het college in de gelegenheid om te verzekeren dat huurders niet door eigenaren worden gebruikt om te ontkomen aan het leveren van de gevraagde intentieverklaring.
In de artikelsgewijze toelichting wordt de toelichting op artikel 2.8, derde lid gewijzigd en komt te luiden:
Dit artikellid regelt dat het college kan weigeren subsidie te verlenen als voor dezelfde activiteit gelijktijdig subsidie wordt aangevraagd op grond van zowel artikel 2.3, vierde en vijfde lid. Aanvragen op grond van het vijfde lid worden geweigerd als het college voornemens is subsidie te verlenen op grond van het vierde lid. Voor subsidies op grond van het vierde lid gelden strengere voorwaarden, maar deze subsidies kennen ook gunstigere voorwaarden. In situatie waar subsidies niet gelijktijdig, maar na elkaar worden aangevraagd wordt gebruik gemaakt van de weigeringsgrond in artikel 1.6, tweede lid, onderdeel f.
In artikelsgewijze toelichting wordt na de toelichting op artikel 2.8, derde lid een paragraaf ingevoegd die luidt:
Dit artikellid regelt een specifieke weigeringsgrond met betrekking tot de subsidie voor aardgasvrije bedrijfsmiddelen, zoals bedoeld in artikel 2.3, zesde lid. De subsidiabele kosten en uiteindelijk de hoogte van deze subsidie wordt bepaald op basis van het verschil in prijs tussen een aardgasvrije en een aardgasverbruikende variant van het bedrijfsmiddel (lees hierover meer bij de toelichting bij artikel 2.4, tweede lid en artikel 2.5, zesde lid). Deze situatie schept een prikkel voor de aanvrager om een zo goedkoop mogelijk aardgasverbruikend alternatief op te voeren. Een goedkoper aardgasverbruikend alternatief leidt immers tot hogere subsidiabele kosten en dus tot een hogere maximale subsidie. Deze weigeringsgrond maakt het mogelijk om in het geval van onredelijk goedkope aardgasverbruikende bedrijfsmiddelen de subsidie lager vast te stellen of te weigeren.
Artikel VII – Subsidie voor Banne Noord
De subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 3c.1 Gebied en datumbepaling
Het subsidieplafond voor verlening van subsidie voor de in artikel 3c.3 genoemde activiteiten voor het tijdvak lopende van de datum van de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit subsidie duurzame Amsterdamse gebouwen tot en met 31 december 2025 bedraagt €790.000.
Artikel 3c.3 Subsidiabele activiteiten
Op voorwaarde dat de woning hiermee aardgasvrij wordt kan het college een eenmalige subsidie verlenen voor het treffen van de volgende fysieke gebouwgebonden voorzieningen in het in artikel 3c.1 bepaalde gebied in een bestaande woning of in een pand met meerdere woningen:
Artikel 3c.4 Subsidiabele kosten
In aanmerking voor subsidie komen de gemaakte kosten voor de uitvoering van de in dit hoofdstuk bepaalde activiteiten met uitzondering van:
Artikel 3c.5 Hoogte van de subsidie
Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3c.3, onder 1, worden voor het bepalen van de hoogte van de subsidie de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 3c.4, verminderd met €2500 per woning. Van het resterende bedrag komt 50% in aanmerking voor subsidie. Deze subsidie bedraagt maximaal €3750,- per woning.
Artikel 3c.6 Weigeringsgronden
In afwijking van artikel 1.6, eerste lid, onder a, kan het college subsidie verlenen voor de subsidiabele activiteiten in artikel 3c.3 voor voorzieningen die zijn getroffen in de periode tussen 1 juli 2021 en de éénennegentigste dag na de inwerkingtredingsdatum van het Wijzigingsbesluit subsidie duurzame Amsterdamse gebouwen. Een aanvraag hiervoor moet binnen 90 dagen na de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit subsidie Duurzame Amsterdamse gebouwen ingediend zijn.
In de toelichting wordt na de paragraaf over de Reimerswaalbuurt een paragraaf ingevoegd die als volgt luidt:
Op 26 oktober 2021 heeft het college van B&W besloten om, met het oog op de zeer concrete plannen die mede vanuit het City Deal “Naar een Stad zonder Aardgas” samenwerkingsverband voorlagen voor het aardgasvrij maken van een deel van het vastgoed in de Banne Noord en vergevorderde planvorming voor de rest van het vastgoed in die buurt, de gebiedsgericht uitwerking vast te stellen. Deze uitwerking is opgenomen in hoofdstuk 3c van deze regeling.
In de artikelsgewijze toelichting wordt na hoofdstuk 3b Reimerwaalbuurt een hoofdstuk ingevoegd dat als volgt luidt:
Artikel 3c.1 gebieds- en aardgasvrij datum bepaling
Met dit lid wordt het gebied bepaald waarbinnen de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk plaats dienen te vinden. Als de activiteiten buiten dit gebied liggen zijn ze niet subsidiabel op basis van dit hoofdstuk. Dit artikel omschrijft de grenzen van het gebied. De grenzen van dit gebied komen overeen met de gebiedsbepaling uit bijlage 2 van het college van B&W van 26 oktober 2021. Met dit besluit is niet bepaald dat de netbeheerder geen verplichting meer heeft om nieuwe aardgasaansluitingen te faciliteren binnen het gebied. De verwachting is dat die aanwijzing zal gebeuren wanneer de concrete plannen voor het gehele gebied vastgesteld worden.
Het gebied van Banne Noord wordt volgt begrensd:
De volgende postcodes en bijbehorende huisnummers worden geacht binnen het gebied te liggen:
Met dit lid wordt met betrekking tot dit hoofdstuk de streefdatum om al het vastgoed in de van de Pekbuurt aardgasvrij te maken bepaald op 31 december 2031 is. De voornaamste werking van deze streefdatum ontstaat door de verplichting om een intentieverklaring te leveren die ertoe strekt dat al het vastgoed, binnen het gebied, in eigendom van de eigenaar waarop subsidieaanvraag betrekking heeft, aardgasvrij wordt (zoals genoemd in artikel 1.5, eerste lid onder e) en de mogelijkheid voor het college om een subsidieaanvraag geheel of gedeeltelijk te weigeren als die intentieverklaring onvoldoende stevig is (artikel 1.6, tweede lid, onder c).
Artikel 3c.2 tot en met 3c.6, eerste lid
Hoofdstuk 3c is behalve voor het aangewezen gebied en het plafondbedrag inhoudelijk vrijwel identiek aan hoofdstuk 3a. De toelichting van de artikelen uit dit hoofdstuk is daarom ook identiek. Voor de toelichting bij artikelen 3c.2 tot en met 3c.6, eerste wordt u verwezen naar respectievelijk artikelen 3a.2 tot en met 3b.6. De kanttekening is daarbij dat u gevraagd wordt op alle plaatsen waar 3a staat 3c te lezen.
Dit twee artikellid ziet er dat mensen die kort voor het beschikbaar komen van de subsidie op grond van hoofdstuk 3c hun woning aardgasvrij gemaakt hebben toch in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Het tweede lid ziet er op dat het college niet meer verplicht is de subsidie te weigeren, omdat men reeds begonnen is met het treffen van de subsidiabele maatregelen. Het is slechts tot 90 dagen na de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit subsidie duurzaam Amsterdamse gebouwen, waarmee dit hoofdstuk tezamen wordt toegevoegd aan de subsidieregeling Duurzame Amsterdamse gebouwen, mogelijk om aanspraak te maken op deze artikelleden.
Artikel IX – Wijziging regelingsnaam
De subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij wordt als volgt gewijzigd:
In de aanhef wordt de zinsnede
“gelet op artikel 4:23, derde lid, onder d, van Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 3 van de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013, gezien de adviezen van verschillende partners binnen het samenwerkingsverband City Deal “Naar een Stad zonder Aardgas” en gezien het besluit van de gemeenteraad van Amsterdam van 19 december 2019 met het onderwerp “Instemmen met het verlenen van de financiële dekking uit het Klimaatfonds voor de uitvoering van een stadsbreed hoofdstuk en een op de Wildemanbuurt gericht hoofdstuk van de Subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij Amsterdam”
vervangen door de volgende zinsnede
“gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 4:23, eerste lid van de Algemene Wet Bestuursrecht en artikel 3, tweede lid van de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013, gezien de op 3 maart 2020 door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050, gezien de op 14 december 2016 vastgestelde ‘Strategie naar een Stad zonder Aardgas’”.
In de toelichting worden de paragrafen Inleiding, Voortzetting en Uitbreiding voor gebiedsgerichte uitwerkingen vervangen door een vijftal paragrafen die luiden:
De gemeente Amsterdam wil de verduurzaming van de stad versnellen. De op 3 maart 2020 door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050 geeft uitdrukking aan die ambitie en stippelt de weg erheen aan de hand van een viertal transitiepaden uit. Het woord transitie verwijst naar de transitie van CO2 (en equivalenten) uitstotende manieren van dingen doen naar manieren van dingen doen die geen CO2 (of equivalenten) uitstoten en daarmee een vrijwel verwaarloosbare invloed op het klimaat hebben, ook wel klimaatneutraal genoemd. De gebouwde omgeving is één van die transitiepaden. Dit transitiepad is verantwoordelijk voor 25% van de Amsterdamse CO2 uitstoot. Deze subsidieregeling is er op gericht om de versnelling op dit transitiepad te realiseren. In de verschillende hoofdstukken van deze regeling worden subsidies voor verschillende doelgroepen en verschillende aspecten van deze verduurzaming van de gebouwde omgeving geregeld.
De gemeente Amsterdam heeft al jaren verschillende subsidies beschikbaar om mensen aan te moedigen om hun in Amsterdam gelegen vastgoed te verduurzamen of het nu ging om isolatie, dubbel glas, duurzame nieuwbouw of aardgasvrij. De regeling zelf is het resultaat van een naamswijziging van de, op 19 november 2019 door het college van B&W vastgestelde, subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij Amsterdam, naar subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen. Deze naamswijziging was nodig om de subsidieregeling een naam te geven die bredere inhoud (breder dan aardgasvrij) van de regeling en de toekomstige ontwikkelingen op dit gebied dekt. Ook komt de regeling dan beter te passen in het subsidielandschap op het gebied van duurzaamheid dat bestaat uit: Subsidieregeling duurzame Amsterdamse energie, duurzame Amsterdamse vervoersmiddelen, duurzame Amsterdamse gebouwen en Groen in Amsterdam.
Het verdient noot dat de subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij Amsterdam op zichzelf al een opvolger was van de subsidieregeling Amsterdam aardgasvrij, die op 31 december 2019 is komen te vervallen en die op zichzelf weer het resultaat was van een naamswijziging van de subsidieregeling Amsterdam aardgasloos.
Met de laatste naamswijziging zijn de structuur en inhoud van de subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij behouden gebleven. De aardgasvrij regeling heeft zijn plaats gekregen in hoofdstuk 1 tot 4 van deze regeling. Het gaat nadrukkelijk om tot 4, zodat hoofdstuk 4 en de eventuele vervolghoofdstukken er geen onderdeel van zijn, maar de hoofdstukken 3a, 3b, 3c enzovoort wel.
Deze regeling blijft voorzien in de ambitie om specifieke uitwerkingen van de regeling mogelijk te maken voor nader te bepalen gebieden in Amsterdam. De eerste gebiedsgerichte uitwerking is opgenomen in hoofdstuk 3 Wildeman en verder uitwerkingen in hoofdstukken 3a, 3b, 3c enzovoort.
Binnen een gebiedsgerichte uitwerking kunnen afwijkende subsidievoorwaarden voor een gebied bepaald worden. Het bepalen van die afwijkende subsidievoorwaarden gebeurt op basis van de uitkomsten van de voor dat gebied bepaalde wijkaanpak. In de wijkaanpak wordt samen met de eigenaren, gebruikers en partijen die de infrastructuur aanleggen en beheren gezocht naar de beste oplossing voor de hele wijk om de stap (en eventuele tussenstappen) naar aardgasvrij te maken. Dit vraagt om een complexe belangenafweging met betrekking tot de volgende zaken:
Daarnaast zijn er nog zaken die niet specifiek zijn voor ieder gebied, maar met het verstrijken van tijd kunnen veranderen en kunnen leiden tot aanzienlijke verschillen tussen gebieden.
Veel van de voorgenoemde zaken treffen belangen die aanmerkelijk breder zijn dan het belang van de eigenaar of gebruiker van het vastgoed die subsidie kan aanvragen op basis van een gebiedsgerichte uitwerking. Deze belangen in overweging nemende, is het te rechtvaardigen dat verschillende voorwaarden worden bepaald in verschillende gebieden. Voorbeelden van voorwaarden waarin gebiedspecifieke uitwerkingen gevarieerd kunnen worden, zijn:
De hoogte van het subsidieplafond voor een gebied, zodat dat aansluit bij het aantal gebouwen in het gebied en de te verwachten te verlenen subsidie per gebouw. Dit is ter voorkoming van reservering van grote hoeveelheden gemeentemiddelen voor gebouwen in (delen van) gebieden waarvan de uitvoering niet binnen afzienbare tijd zal beginnen of waar subsidieaanvragen niet mogelijk zijn.
De aanvragers, zodat bijvoorbeeld uitgesloten kan worden dat aanvragers een winstoogmerk hebben of zodat verzekerd kan worden dat aanvragen uitsluitend vanuit VvE verband gedaan kunnen worden om de besturen van de in het gebied aanwezige VvE’s in een stevigere positie te brengen ten opzichte van de deeleigenaren.
De-minimisverklaring en staatssteun
Op 2 juni 2020 heeft het college van B&W met het oog op grotere aanvragen van vastgoedbezitters voor aardgasvrij subsidie (zoals geregeld in hoofdstukken 1 tot 4) besloten om minder dwingend te zijn met betrekking tot de de-minimisverklaring. Als gevolg daarvan is de de-minimisverklaring in deze gevallen geen gedwongen weigeringsgrond meer. Het voldoen aan de de-minimisvereisten is een ‘kan’ bepaling geworden. De bedoeling hiervan is dat het college aanvragers van subsidie, geen toegelaten instellingen zijnde, die subsidie aanvragen voor meerdere woningen of meerdere bedrijfs- of maatschappelijke ruimten, waardoor er meer dan €200.000,- gemoeid zou zijn, niet direct meer weigert. In de plaats daarvan onderzoekt en bepaalt het college in die individuele gevallen of er vanuit de artikel 107 of 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (of daarop gebaseerde regelgeving en richtlijnen) beperkingen worden opgelegd. Het college zal bij de verlening rekening houden met deze beperkingen en daardoor de subsidie mogelijk lager of zelfs op nihil verlenen.
De eerste en uitzonderlijke gebiedsgerichte aardgasvrije subsidie ligt besloten in hoofdstuk 2. Het werkingsgebied voor dit hoofdstuk betreft de gehele stad, met uitzondering van gebieden die in andere hoofdstukken zijn aangewezen. Zodra er een gebiedsgerichte uitwerking voor een gebied bestaat, is het voor eigenaren en gebruikers van vastgoed in dat gebied dus in principe niet meer mogelijk om subsidie aan te vragen voor dat vastgoed op basis van de stadsbrede regeling in hoofdstuk 2. Als vanzelfsprekend is het ook niet mogelijk om subsidie aan te vragen op basis van de voorwaarden die voor een ander gebied gelden.
Het stadsbrede hoofdstuk fungeert als een waarborg dat iedereen die slechts een appartement of enkele gebouwen bezit aanspraak kan maken op subsidie voor het aardgasvrij maken van zijn of haar gebouwen. Grote vastgoedbezitter zijn in de praktijk aangewezen op de gebiedsgerichte uitwerkingen. Het grote werkingsgebied laat dit hoofdstuk weinig ruimte voor maatwerk en de maximale subsidiebedragen zijn aan de lage kant.
Bij de inwerkingtreding van de subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij voorzag de stadsbrede regeling uitsluitend in subsidie voor het aardgasvrij maken van woningen. Met de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit duurzame Amsterdamse gebouwen is het ook voor bedrijven en maatschappelijke organisaties, binnen het werkingsgebied van hoofdstuk 2, mogelijk geworden om aanspraak te maken op subsidie voor het aardgasvrij maken van bedrijfsruimten en maatschappelijk vastgoed. Scholen zijn uitgesloten van deze subsidie, omdat voor deze groep een andere subsidie is voorzien. De bedoeling is dat nieuwe gebiedsgerichte uitwerkingen ook zullen voorzien in subsidie voor bedrijfsruimten en maatschappelijk vastgoed.
Aldus vastgesteld in de vergadering van 26 oktober 2021.
De burgemeester
Femke Halsema
De gemeentesecretaris
Peter Teesink
Dit Wijzigingsbesluit subsidie duurzame Amsterdamse gebouwen betreft een uitvoerige wijziging van de subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij Amsterdam. Deze wijziging introduceert naast subsidies voor het aardgasvrij maken van bedrijven en maatschappelijke organisaties, ook een gebiedsgerichte uitwerking van de Banne Noord. Ook worden verschillende wijzigingen aangebracht die een zeer beperkte invloed hebben op de werking van de regeling, maar juist de juridische structuur van de subsidieregeling herzien, zodat deze logischer aansluit met andere duurzaamheidssubsidies van de gemeente Amsterdam. Belangrijk is daarbij de wijziging van de naam van de regeling van Subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij Amsterdam naar Subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen. De regeling komt zo als gelijke naast de Subsidieregeling duurzame Amsterdamse vervoersmiddelen, duurzame Amsterdamse energie en groen in Amsterdam te staan. Met deze wijziging ontstaat tevens meer ‘ruimte’ om andere zaken dan het aardgasvrij maken van gebouwen te subsidiëren, wordt beter aangesloten bij de terminologie in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG), worden bepalingen die niet werking meer hebben verwijderd en wordt de regeling naar aanleiding van recente jurisprudentie toegankelijker voor huurders.
Artikel I – Verkleining werkingsbereik van aardgasvrij bepalingen
Dit artikel moet in samenhang met artikel IX over de wijziging van de regelingsnaam beschouwd worden. Dit wijzigingsbesluit wijzigt de naam van de regeling van subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij naar subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen. De regeling wordt geschikt gemaakt om in de toekomst alle Amsterdamse subsidies die betrekking hebben op duurzame gebouwen te bevatten. De hoofdstukken 1 tot 4 van de huidige regeling hebben allemaal uitsluitend betrekking op het gebiedsgericht aardgasvrij maken van gebouwen. Hoofdstukken 4 en verder zouden ook betrekking kunnen gaan hebben op bijvoorbeeld de isolatie van gebouwen. De bewoording van hoofdstukken 1 tot 4 en in het bijzonder de verwoording van het (voorheen) algemene hoofdstuk 1 was echter algemeen. Dit bracht het risico met zich mee dat bepalingen uit hoofdstuk 1 (ongewenste) effecten zouden kunnen hebben op zaken die bijvoorbeeld hoofdstuk 5. Om deze onbedoelde wisselwerking tussen hoofdstukken te voorkomen wordt in artikel I voor ieder artikel en ieder artikellid de werking nadrukkelijk beperkt. In de meeste gevallen betekent dat dat er toegevoegd wordt dat de bepaling van toepassing is op hoofdstukken 1 tot 4. De verwoording 1 tot 4 is bewust gekozen, zodat hoofdstuk 3a, 3b, 3c, enzovoorts, wel binnen de werking van de bepaling vallen. Met andere woorden: door het werkingsbereik van hoofdstuk 1 tot 4 te beperken tot hoofdstuk 1 tot 4 wordt ruimte gemaakt om in de vervolghoofdstukken van de regeling andere subsidies te introduceren. Ook worden de nodige wijzigingen in de algemene en artikelsgewijze toelichting gemaakt.
Artikel II – Toegankelijkheid huurders
Dit artikel is een gevolg van recent ontwikkelde jurisprudentie. Deze jurisprudentie kan geduid worden te betekenen dat een huurder geen enkele zeggenschap heeft over een wat een eigenaar met een woning doet nadat de huurovereenkomst is beëindigd. Wel heeft een huurder als gevolg van de rechtsfiguur van de Zelf-Aangebrachte-Voorziening de mogelijkheid om ingrepen in een woning te doen, zolang deze geen waardevermindering of vermindering van de verhuurbaarheid van de woning tot gevolg heeft. De subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij voorziet in een mogelijkheid voor huurders om subsidie te krijgen als ze de woning aardgasvrij maken. Daarbij werd in de regeling echter een schriftelijke verklaring van de eigenaar gevraagd, dat hij of zij de wijzigingen niet ongedaan zou maken. De rechterlijke uitspraak maakt duidelijk dat een huurder deze verklaring niet kan afdwingen, terwijl zij op basis van de rechtsfiguur van de Zelf-Aangebrachte-Voorziening wel af kunnen dwingen dat ze de woning aardgasvrij kunnen maken. Daardoor ontstaat de mogelijkheid voor de verhuurder om de huurder subsidie te ontzeggen.
Met de wijzigingen in dit artikel wordt verklaring van de eigenaar dat hij of zij de wijzigingen niet ongedaan zal maken niet meer vereist. Daarmee ontstaat een situatie die als zodanig beter vergelijkbaar is met eigenaren die subsidie aanvragen. Van eigenaren die hun woning verkopen wordt immers ook niet geëist dat ze de volgende eigenaar verbieden om geen gasaansluiting te nemen.
Artikel III – Verwijderen tijdelijke bepalingen
In de huidige subsidieregeling staan een aantal bepalingen die slechts gedurende 60 dagen na de inwerkingtreding ervan gevolg hebben voor de aanvragers. Die periode is verstreken en deze bepalingen kunnen daarom omwille van het overzicht uit de regeling verwijderd worden.
De wijziging in onderdeel b van dit artikel is uitzonderlijk. Deze wijziging leidt ertoe dat het voor partijen in de Bernard Loderbuurt na de inwerkingtreding van dit besluit opnieuw voor 60 dagen mogelijk wordt om subsidie aan te vragen. Dit is nodig, omdat één van de corporaties in deze buurt, die de nodige zaken conform de investeringsnota uitvoert, door een fout van een medewerker geen aanvraag heeft ingediend. Het is nadrukkelijk de bedoeling van dit subsidiehoofdstuk om ook deze partij te stimuleren om de woningen aardgasvrij te maken.
Dit artikel regelt een nauwere aansluiting van begrippen tussen deze subsidieregeling en de Basisregistratie Adressen en Gebouwen. Deze wijzigen zijn een gevolg van een uitvoerige ambtelijke analyse. De definitie van het begrip woning vergt daardoor een wijziging. Ook wordt het woord complex uit de regeling gehaald. Reden hiervoor is dat binnen de regeling het woord complex de betekenis had van een pand met meerdere zelfstandige woonruimten. Binnen de basisregistratie zijn deze woonruimten juist onzelfstandig. Door het begrip complex in de regeling te vervangen door ‘pand met meerdere woningen’ ontstaat de ruimte om conform de BAG voor panden met meerdere onzelfstandige woonruimten het woord complex te gebruiken.
Artikel V – Verwerken wijziging ASA 2013
Op 9 juni 2020 is de door de raad vastgestelde wijziging van de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013 in werking getreden. Met deze wijziging werd het mogelijk voor het college om te regelen dat subsidies tot € 5000,- niet direct vastgesteld worden, maar eerst verleend en vervolgens vastgesteld zouden worden. In de subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij werd voor zo ver als mogelijk rekening gehouden met deze wijziging, maar de exacte verwoording van de wijziging heeft als gevolg dat de regeling ook gewijzigd moet worden. Met deze wijziging worden subsidies onder de €5000,- niet direct vastgesteld. Daarmee is blijft geborgd dat mensen die de subsidie aanvragen het geld pas krijgen als ze de subsidiabele activiteiten daadwerkelijk uitgevoerd hebben. Op die manier wordt de noodzaak voor risicoprofiel-gebaseerde steekproefsgewijze controle op de uitvoering vermeden.
Artikel VI – Subsidie voor aardgasvrij bedrijfsruimten en maatschappelijk vastgoed
Dit artikel ziet op de introductie van een nieuwe subsidiabele activiteit in het stadsbrede hoofdstuk. Deze subsidiabele activiteiten hebben betrekking op subsidie voor het aardgasvrij maken van bedrijfsruimten en maatschappelijk vastgoed.
Scholen zijn uitgesloten van deze subsidie, omdat in een afzonderlijke subsidie voor scholen is voorzien.
De onderdelen van dit artikel voorzien ook de benodigde wijziging van de toelichting en de artikelsgewijze toelichting.
Dit artikel ziet op de toevoeging van een nieuwe gebiedsgerichte uitwerking van de aardgasvrij subsidie. Deze uitwerking gebeurt in een aanvullend hoofdstuk dat is gericht op de Banne Noord.
De onderdelen van dit artikel voorzien ook de benodigde wijziging van de toelichting en de artikelsgewijze toelichting.
Artikel VIII – Wijziging regelingsnaam
Dit artikel regelt de wijziging van de naam van de subsidieregeling van gebiedsgericht aardgasvrij naar duurzame Amsterdamse gebouwen. Deze naamsverandering brengt de naam van de regeling in lijn met de andere subsidieregelingen duurzame Amsterdamse energie, duurzame Amsterdamse vervoersmiddelen en groen in Amsterdam. Ook wordt de breedte van onderwerpen die binnen deze subsidieregeling kunnen worden verbreed van aardgasvrije gebouwen naar duurzame gebouwen. Op die manier ontstaat er ruimte voor subsidies voor isolatiemaatregelen of andere duurzame deelmaatregelen die niet per se tot aardgasvrij leiden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-460323.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.