Gemeenteblad van Waddinxveen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waddinxveen | Gemeenteblad 2021, 320394 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waddinxveen | Gemeenteblad 2021, 320394 | beleidsregel |
Beleid, maatwerkvoorschriften en handhaving bij brijnlozingen
1 Inleiding, probleem- en doelstelling
Voor de glastuinbouw is beschikbaarheid van kwalitatief goed en voldoende gietwater van groot belang. Met ‘goed’ wordt bedoeld dat het gietwater een laag natriumgehalte heeft (minder dan 0,5 mmol matrium per liter). Voor gietwater wordt veelal gebruik gemaakt van hemelwater, zo nodig aangevuld met brak grondwater. Dit brakke grondwater is te zout om direct gebruikt te worden als gietwater en moet eerst gefilterd worden waarbij een ingedikte zoutoplossing achterblijft. Deze ingedikte zoutoplossing wordt brijn genoemd. Er is al vele jaren discussie over de juridische en beleidsrandvoorwaarden voor het lozen van brijn in de bodem. Het is de bedoeling dat het lozen van brijn in de bodem op termijn wordt gestopt. Op dit moment is een algemeen verbod op het lozen van brijn uit bedrijfseconomisch oogpunt echter niet haalbaar. Daarom worden op landelijk niveau diverse alternatieven voor de gietwatervoorziening onderzocht.
Figuur 1: werking omgekeerde osmose en brijnlozingen.
Voorheen was het lozen van brijn geregeld door het aanvragen van een ontheffing bij de provincie Zuid-Holland in het kader van het Lozingenbesluit bodembescherming. Lozingen van brijn bij glastuinbouwbedrijven vallen vanaf 1 januari 2013 onder het Activiteitenbesluit. Hierdoor zijn sinds 1 januari 2013 gemeenten het bevoegde gezag. In bijlage 1 zijn de volledige wetteksten opgenomen.
Voor lozing van brijn in de bodem geldt in principe een verbod, tenzij het bevoegd gezag het door middel van maatwerk toestaat (art. 2.2. lid 2, zie bijlage 1 voor exacte wettekst). Er is sprake van overgangsrecht voor glastuinbouwbedrijven die voor 1 januari 2013 een ontheffing hadden (art. 6.24o). Deze ontheffing blijft gelden tot de daarin genoemde einddatum, of tot 1 juli 2022 indien het bedrijf een hemelwateropvangvoorziening heeft van tenminste 500 m3 per hectare glas, mits er voor die tijd geen beter alternatief beschikbaar is.
De volgende vier situaties doen zich voor:
1.2 Probleem- en vraagstelling
Voor nieuwe situaties (situatie 1) is het belangrijk om een goed afwegingskader te hebben voor het al dan niet toestaan van brijnlozingen.
Voor situaties 2 en 3 is het van belang dat er binnen drie jaar na 1 januari 2013 maatwerkvoorschriften worden opgesteld of anders dat er wordt gehandhaafd. Daarbij is het van belang om te weten om hoeveel bedrijven het gaat en wanneer de oude ontheffing verloopt.
Voor situatie 4 zijn de oude vergunningvoorschriften ‘automatisch’ (van rechtswege) overgegaan naar een maatwerkvoorschrift, echter de vraag is of deze voorschriften nog steeds actueel en wenselijk zijn. De volgende vragen worden gesteld:
Afgelopen jaren zijn er diverse andere mogelijkheden ontwikkeld als duurzaam alternatief voor brijnlozingen, zoals ondergrondse gietwateropslag en/of diepinfiltratie in acquifers. De vraag die gesteld kan worden is:
2.1 Inventarisatie locaties van de brijnlozingen
Met behulp van data uit het Landelijk Grondwater Register (LGR) is een eerste overzicht gegenereerd van de in de regio Midden-Holland geregistreerde brijnlozingen. Uit het landelijk grondwaterregister blijkt dat er 77 bedrijven zijn, die een ontheffing hebben om brijn te lozen. Deze bedrijven zijn weergegeven middels paarse blokjes in de kaart hiernaast. In de regio Midden-Holland vinden brijnlozingen plaats in Boskoop, Waddinxveen en Zuidplas. Mogelijk geeft het LGR dit niet het volledige beeld van alle brijnlozingen en zijn er meer bedrijven die brijn lozen.
In deze eerste fase zijn de gegevens van de glastuinbouwbedrijven in de gemeenten Zuidplas en Waddinxveen zoals deze bekend zijn bij de ODMH gecontroleerd op volledigheid. Tevens zijn deze gegevens gecontroleerd en gesynchroniseerd met behulp van de gegevens die beschikbaar zijn bij het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard.
Ook voor de tuinbouwbedrijven in de gemeente Boskoop zijn de gegevens bij de ODMH gecontroleerd. Daarnaast is het Hoogheemraadschap van Rijnland gevraagd gegevens te verstrekken. Dit bleek helaas niet mogelijk.
Figuur 2: Bekende brijnlozingen bij de start van de inventarisatie.
Gestart is met een lijst van 221 kwekers/inrichtingen. Van een groot aantal glastuinbouwbedrijven (105) was bij de start van het project nog niet bekend of ze wel of geen brijn lozen. Dit is uitgezocht. Het resultaat is een lijst met het totaal aantal bekende brijnlozingen: dit zijn 78 adressen.
Per inrichting zijn de volgende gegevens achterhaald:
2.2 Inventarisatie wetgeving en beleid
Sinds eind 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. De KRW-eisen voor grondwater zijn beschreven in de Grondwaterrichtlijn (GWR). De Grondwaterrichtlijn bepaalt in artikel 6 dat de lidstaten de nodige maatregelen ten uitvoer moeten brengen om de inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater te voorkomen of te beperken.
In de KRW wordt onderscheid gemaakt naar milieuvreemde stoffen en milieu-eigen stoffen. Voor de milieuvreemde stoffen dient voorkomen te worden dat deze stoffen in de bodem geloosd worden. Voor milieu-eigen stoffen wordt onderscheid gemaakt in ‘gevaarlijke’ en ‘niet-gevaarlijke’ stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn kwik, cadmium, lood, arseen en antimoon. Vanuit de KRW dient voor deze stoffen gestreefd te worden naar voorkomen van lozing. Voor de andere stoffen wordt gestreefd naar de beperking van lozingen.
Tabel 1: overzicht doelstellingen en eisen per stofgroep
Pas sinds 1 juli 2013 verplicht te onderzoeken voor bedrijven met ontheffing voor brijnlozing |
Altijd al verplicht te onderzoeken voor bedrijven met een ontheffing voor brijnlozing |
In de Grondwaterrichtlijn van de EU zijn slechts 2 stoffen/stofgroepen genormeerd:
In het Besluit Kwaliteitseisen en monitoring water (BKMW, zie bijlage II) zijn nationale regels ter uitvoering van de milieudoelstellingen van de Kaderrichtlijn Water uitgewerkt. In dit Besluit heeft Nederland nog eens 6 stoffen genormeerd: chloride, nikkel, arseen, cadmium, lood en fosfaat-totaal.
Streefwaarden grondwater geven aan wat het ijkpunt is voor de milieukwaliteit op de lange termijn, uitgaande van Verwaarloosbare Risico’s voor het ecosysteem. De getallen voor de streefwaarde grondwater zijn één op één overgenomen uit de Circulaire streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering (2000). De streefwaarden zijn afgeleid binnen het project Integrale Normstelling Stoffen (INS) en zijn in december 1997 gepubliceerd (Ministerie van VROM, Integrale Normstelling Stoffen, Milieukwaliteitsnormen bodem, water, lucht, 1997). Voor metalen wordt er onderscheid gemaakt tussen diep en ondiep grondwater. Reden hiervoor is het verschil in achtergrondconcentraties tussen diep en ondiep grondwater.
De streefwaarde voor diep grondwater bestaat uit de van nature aanwezige achtergrondconcentratie (AC) plus de Verwaarloosbare Toevoeging. De gegeven achtergrondconcentratie moet als handreiking worden gezien. Indien informatie voorhanden is over de lokale achtergrondconcentratie dan kan deze in combinatie met de Verwaarloosbare Toevoeging als streefwaarde worden gebruikt.
Voorheen was het lozen van brijn geregeld door het aanvragen van een ontheffing bij de provincie Zuid-Holland in het kader van het Lozingenbesluit bodembescherming. Per 1 januari 2013 geldt dat brijnlozingen vallen onder het Activiteitenbesluit. De gemeenten zijn bevoegd gezag. Het uitgangspunt van het Activiteitenbesluit is om zoveel mogelijk inrichtingen onder algemene regels te brengen. Het achterliggende doel hiervan is het verminderen van de administratieve lasten voor zowel inrichtingen als overheden.
Op 13 december 2011 is de Motie van Koopmans/Snijder-Hazelhoff aangenomen, waarmee verleende ontheffing voor het lozen van brijn in de bodem verlengd wordt tot 1 juli 2022, mits het bedrijf voor gietwater ook beschikt over een opvangvoorziening voor hemelwater van ten minste 500 m3 per hectare (zie bovenstaand kader).
2.3 Literatuurstudie en bestudering alternatieven
Op initiatief van de provincie Zuid-Holland zijn sinds ca. 2006 diverse onderzoeken uitgevoerd [onder andere lit. 3, 4, 5, 18]. Deze onderzoeken hadden tot doel enerzijds de milieueffecten van de brijnlozingen in kaart te brengen en anderzijds om alternatieven te onderzoeken voor de door de tuinders benodigde hoeveelheden gietwater. In onderhavig hoofdstuk wordt volstaan met een beknopte samenvatting van de resultaten van deze onderzoeken. De bestudeerde onderzoeken zijn opgenomen in de literatuurlijst en te downloaden via internet.
2.3.1 De effecten van brijnlozingen
Bij de beoordeling van de effecten van een brijnlozing wordt in de diverse studies zowel de grondwateronttrekking als de feitelijke lozing van het brijn in ogenschouw genomen.
Grondwateronttrekkingen kunnen effecten hebben op de omgeving:
Omdat gemeenten wel het bevoegd gezag zijn in het kader van het lozen van brijn, maar geen bevoegdheden hebben ten aanzien van de grondwateronttrekking, worden de effecten van grondwateronttrekking verder niet in de afwegingen meegenomen.
Bij de beoordeling van de lozing van brijn wordt vooral gekeken naar de milieuhygiënische effecten die samenhangen met de chemische samenstelling van het brijn.
Deltares en KWR hebben een model ontwikkeld om de effecten van brijnlozingen op de chlorideconcentratie in het grondwater (specifiek voor de regio Westland) te kwantificeren [lit. 3]. Daarbij is het uitgangspunt dat chloride een indicator is voor de aanwezigheid van andere milieu-eigen stoffen. Uit het model blijkt dat de effecten van brijnlozingen vooral lokaal optreden. Het regionale, autonome proces van verzilting/verzoeting is overheersend ten opzichte van het effect van de brijnlozingen. Ook blijkt dat de verspreiding van zware metalen in het grondwater van het tweede watervoerend pakket wordt beperkt door de binding van metalen aan bodemdeeltjes.
Figuur 3: Schematische bodemopbouw in de Zuidplaspolder.
Uit onderzoek van Deltares [lit. 4] blijkt dat er een kans bestaat dat de kwaliteit van het grondwater in het 1e watervoerende pakket is beïnvloed door menselijk handelen. Het is ongewenst om dit antropogeen beïnvloed water in het 2e watervoerend pakket te injecteren. Daarom moet het brijn onderzocht worden op milieuvreemde stoffen (o.a. bestrijdingsmiddelen).
De provincie Zuid-Holland heeft het interim-beleid ten aanzien van brijnlozingen (periode 2006-2013) geëvalueerd [lit. 18] en geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat er milieuvreemde stoffen in het eerste watervoerend pakket of het brijn aanwezig zijn, die een milieuhygiënisch probleem vormen. Te hoge gehalten aan milieu-eigen stoffen in het brijn zouden een belemmering voor de lozing betekenen, omdat dan niet wordt voldaan aan het standstil-beginsel uit de KRW. Het is echter nog niet duidelijk of de inbreng van het brijn met verhoogde gehalten aan milieu-eigen stoffen in het 2e watervoerend pakket leidt tot negatieve effecten.
In de navolgende kaders zijn de (voor onderhavige rapportage) belangrijkste conclusies opgenomen.
Evaluatie brijnbeleid provincie Zuid-Holland [ref. 19]
NB: dit beeld is bevestigd door de analyses van AgroAdvies in 2014. |
Advies technische commissie bodembescherming [ref. 11] In haar advies ziet de TCB het oppompen van brak grondwater en lozen van brijn niet duurzaam en als laatste optie. Haar voorkeur gaat uit naar het voorkomen ervan en de alternatieven (zie volgende paragraaf). Als het echt niet anders kan, hecht de TCB aan een aantal voorwaarden voor het lozen van brijn:
|
In onderstaande tabel zijn de resultaten van de verschillende studies samengevat.
1 Streefwaarde voor chloride is 100, terwijl het natuurlijk gehalte ligt tussen 150 en 1000 ug/l (boven- en ondergrens van brak grondwater).
2 Vanadium, Kobalt en barium overschrijden ook in het 1e WVP al de streefwaarden. Deze stoffen komen dus van nature verhoogd voor.
3 Dit beeld wordt bevestigd door 7 analyseresultaten van brijn van 25 geclusterde bedrijven, december 2013. Alle analyses liggen beneden de detectielimiet.
De vraag roept zich op of brijnlozingen zo ongewenst zijn zolang de milieu-eigen stoffen in het brijn onder de streefwaarden liggen. Streefwaarden worden immers gedefinieerd als ”het niveau waaronder we spreken van een duurzame bodemkwaliteit. Bij dat niveau zijn de functionele eigenschappen van de bodem voor mens, dier en plant volledig hersteld. Ook geven de streefwaarden het ijkpunt van de milieukwaliteit op lange termijn aan.”
2.3.2 Bestudering alternatieven: goed gietwater
In beginsel zijn brijnlozingen ongewenst en moeten op termijn beëindigd worden. Echter, omdat de opvang van hemelwater niet bij alle bedrijven volledig in de gietwaterbehoefte kan voorzien, is een alternatieve gietwaterbron benodigd. Door het ministerie van I&M is in samenwerking met een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van gemeenten, provincies, waterschappen en het bedrijfsleven een beleidskader opgesteld, verwoord in ‘Goed gietwater glastuinbouw’ [lit. 19].
Het ontstaan van brijn kan worden voorkomen door voor gietwater meer gebruik te maken van duurzame zoetwaterbronnen, zoals hemelwater, of schoon (gemaakt) ‘restwater’ uit de industrie of waterzuivering. Ook kan de hemelwateropslag vergroot worden door de aanleg van opslagruimte onder kassen, of de tijdelijke opslag van regenwater in watervoerende lagen in de bodem. Ook het creëren van collectieve opslag van hemelwater is een alternatief, met name in nieuwe gebieden zoals de Zuidplaspolder. Semi-collectieve hemelwateropslag (samenwerking tussen 2 tot 4 tuinders) is in bestaande situaties kansrijk vanwege het onderling kunnen afstemmen van het waterverbruik en de beperktere investeringskosten.
Uit het beleidskader ‘Goed gietwater glastuinbouw’ volgt dat de volgende bronnen voor goed gietwater beschikbaar zijn:
Welke gietwaterbron in zijn algemeenheid (landelijk) de voorkeur heeft, is niet te zeggen. Elke bron brengt bepaalde eigenschappen en voor- en nadelen met zich mee. Deze zijn vaak heel verschillend van aard en daardoor niet goed objectief tegen elkaar af te wegen. Daarnaast is de beschikbaarheid van een bron mede afhankelijk van lokale omstandigheden. Zo is in het Westland op korte afstand effluent van een RWZI beschikbaar (Harnaschpolder), terwijl dit in Boskoop niet het geval is. Welke gietwaterbron de voorkeur heeft moet daarom regionaal worden afgewogen worden, waarbij alle ontwikkelingen in een gebied in samenhang en integraal worden beschouwd.
Beleidsmatig heeft het ministerie van I&M de voorkeur om uit te gaan van de volgende bronnen van gietwater (in volgorde):
Het ministerie heeft als uitgangspunt dat preventie boven hergebruik gaat, en hergebruik boven het gebruik van primaire bronnen. In het kader van duurzaamheid en de cyclische economie, zou voor de lange termijn ingezet moeten worden op de eerste drie opties. Hierdoor raken de laatste 4 opties op termijn uit gefaseerd.
Overigens wordt door de sector toegewerkt naar een (nagenoeg) emissievrije glastuinbouw in 2027, waardoor de behoefte aan gietwater zal verminderen en op termijn het lozen van brijn niet meer benodigd is. De belangrijkste aandachtsvelden zijn daarbij:
2.4 Consultatie andere instanties
Gedurende het project is met diverse instanties contact geweest, ter afstemming, het uitwisselen van ervaringen en kennisuitwisseling:
Op 29 juli 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden met de heer R. Vermeulen, medewerker grondwaterbeleid, Afdeling Water en Groen, bureau Water van de provincie Zuid-Holland.
De provincie heeft zich van 2006 tot 2013 voornamelijk bezig gehouden met het legaliseren van de installaties en niet op het toetsen van de lozingen aan de regels en voorschriften.
Op basis van de metingen die gedaan zijn, is er geen echte milieuhygiënische reden om de lozing te verbieden, behalve dan dat in het kader van de KRW/grondwaterrichtlijn het lozen van brijn in de bodem niet is toegestaan. Nulmetingen (2de watervoerend pakket) hebben alleen zin als het een nieuwe installatie betreft in een gebied waar geen andere systemen zitten, vanwege de jarenlange beïnvloeding van het 2de watervoerend pakket.
Het Stappenplan Toetsingskader Brijn (zie bijlage 2)2 kan worden gebruikt voor de beoordeling van nieuwe aanvragen. De toets of de hemelwateropslag voldoet aan 500m3/ha (stap 1) zou volgens de provincie strikt moeten worden gehanteerd. De hierin verwoorde inspanning is hetgeen een bedrijf tenminste moet doen om in aanmerking te komen voor de lozing.
Uit het gesprek blijkt dat de provincie veel tijd en moeite heeft gestoken in onderzoek naar de kwaliteit van het brijn. En uit het onderzoek volgt dat er, mits er geen milieuvreemde stoffen in het brijn aanwezig zijn als bestrijdingsmiddelen, er geen sprake is van een noemenswaardig negatief milieueffect.
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Op 10 november 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden met mevrouw M. Waaijen-Vlaanderen en de heren T. Cuijpers en M. Boersma van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK).
HHSK ziet brijnlozingen niet als een groot probleem voor de grondwaterkwaliteit in het tweede watervoerend pakket. Zij stellen dat als het gietwater als gevolg van omgekeerde osmose van goede kwaliteit is (zo laag mogelijk gehalte aan zouten bij aanvang van het gebruik), er vaker gerecirculeerd kan worden en er minder vaak water hoeft te worden geloosd op het oppervlaktewater of de riolering. Dit komt de oppervlaktewaterkwaliteit ten goede en leidt tot minder belasting van de RWZI’s.
Ook het kwantiteitsaspect (grote grondwateronttrekkingen en lozingen) is geen issue: het grondwatersysteem wordt door het HHSK dermate robuust verondersteld dat de brijnlozingen marginaal van invloed zullen zijn.
Eén van de doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water is de inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater voorkomen of beperken. Voorkomen van deze inbreng is op dit moment eigenlijk niet consequent mogelijk. Het advies van HHSK is daarom: richt je op het beperken ervan. Kijk bij het beoordelen van een aanvraag of omgekeerde osmose als basisvoorziening wordt ingezet, of slechts voor incidenteel gebruik. Stuur aan op de ontwikkeling van alternatieven. Zoals de Glasparel+ in Waddinxveen, waar meer hemelwater voor de tuinders beschikbaar is (ook opvang via daken van woningen, aanleg hemelwatersloot).
Als laatste zijn in het gesprek de huidige voorschriften aan de ontheffing doorgenomen. HHSK geeft aan dat als je de ontheffinghouder vraagt om gegevens aan te leveren, dat je dan ook iets met die gegevens moet doen. Als je kwaliteitsmetingen vraagt, geef dan aan waarom dit is. Nu wordt er gemeten en wordt aangegeven dat dit is voor de toetsing aan de normen. In de praktijk worden er echter geen maatregelen genomen als de normen worden overschreden. Je kunt dan beter aangeven dat je de gegevens wilt hebben ten behoeve van de opbouw van een database (monitoring grondwater). Je zou dan kunnen afzien van toetsing aan normen.
Op 30 september 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden met de heer G. Meis, beleidsspecialist Milieu & Water. Hij stelt dat omgekeerde osmose voorlopig –naast hemelwater- een onmisbare bron voor goed gietwater is. Dit geldt niet alleen voor bestaande glastuinbouw, maar ook voor nieuwe bedrijven. Er valt eigenlijk te weinig regen in Nederland om 100% van het benodigde gietwater uit alleen hemelwater halen. Op sommige plaatsen zijn constructies bedacht waarbij regenwater van omliggende gebieden (bedrijfspanden met platte daken zoals aan de Knibbelweg Oost) wordt aangevoerd naar de glastuinbouw.
Gezamenlijk overleg Omgevingsdiensten, gemeenten en LTO
Op 29 mei en 7 juli 2015 heeft afstemmingsoverleg plaatsgevonden tussen omgevingsdiensten (Midden-Holland, Haaglanden en DCMR), gemeenten (Waddinxveen, Zuidplas, Lansingerland, Westland en Pijnacker-Nootdorp) en LTO Glaskracht Nederland, bijgestaan door AAB Nederland. Middels het overleg is tot een regionale afstemming voor het te voeren beleid gekomen. Hiermee is sprake van een eenduidig beleid voor brijnlozingen in de regio Zuid-Holland.
Hoewel uit het voorgaande blijkt dat de invloed van het lozen van brijn op de grondwaterkwaliteit in het tweede watervoerend pakket nihil is, is volgens het Activiteitenbesluit het lozen van brijn in de bodem niet toegestaan.
Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift bepalen dat het lozen op of in de bodem is toegestaan, indien het belang van de bescherming van het milieu zich gelet op de samenstelling, hoeveelheid en eigenschappen van de lozing daartegen niet verzet.
Eén van de doelstellingen van onderhavig project is het opstellen van een afwegingskader op basis waarvan brijnlozingen al dan niet kunnen worden toegestaan. Een dergelijk afwegingskader blijkt op 20 januari 2014 te zijn vastgesteld, namelijk het Stappenplan Toetsingskader Brijn (zie bijlage 2). Dit stappenplan is tot stand komen in samenwerking tussen het ministerie van I&M, provincies, waterschappen, gemeenten en LTO Glaskracht Nederland.
Bij het formuleren van het beleid ten aanzien van brijnlozingen voor de regio Midden-Holland, volgt de ODMH dit toetsingskader. De ODMH volgt tot 2022 de beleidslijn: ja, mits.
De ODMH staat brijnlozingen in principe toe en wel om de volgende redenen:
Door de branche wordt veel geïnnoveerd en toegewerkt naar een beëindiging van de emissies vanuit de kast. De verwachting is dat dit rond 2027 is bereikt. Brijnlozingen zijn dan niet mogelijk meer aan de orde, of in mindere mate. Voor een algeheel verbod is het op dit moment nog te vroeg en niet redelijk gezien het feit dat brijnlozingen al tientallen jaren worden toegestaan.
Er wordt beleidsmatig onderscheid gemaakt in twee situaties:
De te volgen beleidslijnen worden in de volgende paragrafen verder uitgewerkt.
Voor bestaand situaties geldt dat de brijnlozingen onder de huidige voorschriften mogen worden voortgezet. Echter gelden hierbij de volgende wijzigingen:
Bovenstaande is een (beperkte) lastenverlichting ten opzichte van de bestaande situatie.
Als de tuinder in het verleden al eens een analyse van het brijnwater heeft aangeleverd, hoeft dit niet nog eens opnieuw indien de analyses niet ouder zijn dan 5 jaar. Zijn er bij de omgevingsdienst geen analyses beschikbaar, dan wordt de tuinder gevraagd deze aan te leveren.
3.3.1 Stap 1: hemelwateropslag voldoende groot?
Als een aanvraag binnenkomt, wordt in de eerste stap gecontroleerd of de aanvrager de beschikking heeft over een hemelwateropslag met een voldoende omvang. Hierbij wordt aangesloten bij de 70%-eis van de Groene Label Kas. Deze eisen staan hieronder afgebeeld.
Dit is in afwijking van het stappenplan, waarin getoetst wordt aan 500 m3/ha. De ODMH is van mening dat een verscherping van deze norm voor nieuwe aanvragen geen problemen oplevert, aangezien het merendeel van de huidige bedrijven met een ontheffing hier al aan voldoet. Bovendien werken de bedrijven aan de emissieloze kas en staat het voorkomen van het ontstaan van restwater daarbij als belangrijkste aandachtsveld genoemd. De door de ODMH gehanteerde aangescherpte norm beoogd hieraan bij te dragen.
Tabel 4: eisen aan hemelwateropvang per groep van gewassen.
Indien een aanvrager niet kan voldoen aan de gestelde eis voor de hemelwateropslag, wordt geen ontheffing verleend voor het lozen van brijn, tenzij:
In Boskoop zal vermoedelijk eerder sprake zijn van ruimtegebrek dan in Zuidplas. Daarnaast is in de gemeente Zuidplas vaker sprake van nieuwe bedrijven, waarbij het creëren van hemelwateropvang (of alternatieve maatregelen) op de locatie makkelijker in te passen is, dan bij de bestaande bedrijven in Boskoop.
Als een ontheffing wordt verleend op basis van ruimtegebrek voor hemelwateropslag, dan is de ontheffing ten aanzien van dit aspect maximaal geldend tot aan het moment dat nieuwbouw of herstructurering van het bedrijf plaatsvindt.
3.3.2 Stap 2: alternatief voor omgekeerde osmose?
In de tweede stap wordt bepaald of de aanvrager de beschikking heeft over een alternatief voor omgekeerde osmose. Alleen als er geen alternatief voorhanden is, kan de aanvrager in aanmerking komen voor een ontheffing.
Bij deze toets wordt uitgegaan van:
Ondergrondse waterberging kan een optie zijn om de regenwateropslagcapaciteit te vergroten. Met name in de gemeente Zuidplas worden proeven gedaan met ondergrondse waterberging. Hieruit blijkt dat het rendement van de opslag hoger is waar het grondwaterpakket dunner en minder zout is en waar de stroming in dat pakket het geringst is. Niet alle locaties zijn dus geschikt voor kleinschalige wateropslagsystemen, maar op dergelijke plekken kunnen grotere en robuustere systemen (bijvoorbeeld collectief aangelegd) of slimme aanpassingen aan het putontwerp wel mogelijkheden bieden.
De provincie Zuid-Holland heeft in haar Verordening Ruimte en Mobiliteit opgenomen dat in (glas)tuinbouwgebieden het eerste watervoerende pakket als prioritair wordt beschouwd voor de toepassing van zoetwateropslag als (deel)oplossing voor de watervraag van de (glas)tuinbouw. Om te beoordelen of ondergrondse hemelwateropslag een optie of alternatief voor brijnlozing kan zijn, worden in eerste instantie de kaarten uit het rapport van KWR [lit. 20 en figuur 4 ] geraadpleegd.
Figuur 4. Mogelijkheden ondergrondse waterberging in Zuidplas [lit. 20]
De aanvrager dient bij de aanvraag aan te geven of hij zelf onderzoek heeft gedaan naar alternatieven (individueel niveau), of dat hij deelneemt of bijdraagt aan collectieve projecten. Deze bijdrage moet worden aangetoond middels een bewijs van lidmaatschap of deelname aan deze projecten.
3.3.3 Stap 3: alternatieve mogelijkheden voor lozing van brijn?
In de derde stap wordt bekeken of de aanvrager de beschikking heeft over alternatieve mogelijkheden voor de lozing van het brijn.
Voorbeelden van alternatieve lozingsmogelijkheden zijn de riolering en het oppervlaktewater. Uit studies en gesprekken blijkt dat dit eigenlijk geen reële alternatieven zijn. De concentratie aan stoffen in het brijn heeft een negatief effect op het rioleringsstelsel en de werking van de zuivering (bij gebrek aan organische stof moeten ijzerzouten worden toegevoegd om de defosfatering goed te houden). Ook is de capaciteit van de riolering vaak onvoldoende. Het lozen op oppervlaktewater is eveneens onwenselijk vanwege het effect van ijzer en chloride op het oppervlaktewater.
Wel is belangrijk dat er een brede, integrale en regionale afweging voor de alternatieven plaatsvindt. De aanvrager dient aan te tonen dat hij op individueel of collectieve niveau actief onderzoek doet naar alternatieven.
3.3.4 Stap 4: effect van lozing brijn op ondergrond?
In de vierde stap wordt bepaald wat het effect is van het lozen van brijn in de ondergrond. Dit effect wordt afgewogen ten opzichte van de huidige situatie.
Bij deze afweging worden de volgende aspecten meegenomen [lit. 3]:
In Zuid-Holland zijn veel studies zijn gedaan en uit geen van deze studies blijkt dat er sprake is van grote milieueffecten. In deze stap kan derhalve naar de studies verwezen worden en omdat het effect acceptabel wordt veronderstelt, kan maatwerk worden toegepast.
Lid 4 van artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit geeft de mogelijkheid maatwerkvoorschriften op te stellen waarin voorwaarden kunnen worden gesteld met betrekking tot:
Er kunnen dus geen andere voorschriften worden opgesteld dan deze.
4.1 Samenstelling, hoeveelheid en meten en registreren
De standaard voorschriften zijn:
De inrichtinghouder dient er zorg voor te dragen dat er binnen een maand nadat 5.000 m³ grondwater is onttrokken een monster wordt genomen van het te lozen brijn, nadat de installatie minimaal 24 uur aaneengesloten heeft gefunctioneerd. Het monsternamepunt dient derhalve te zijn gesitueerd op een plaats na de omgekeerde osmose-installatie en eventueel andere voorzuiveringen.
Bemonstering van het te lozen brijn dient te worden uitgevoerd door een medewerker van een onafhankelijk adviesbureau of laboratorium en volgens de meest recente NEN-, NVN of VPR-normen. Van dit monster dienen de concentraties van de in bijlage I genoemde parameters te worden bepaald, eveneens volgens de meest recente NEN-, NVN- of VPR-normen door een onafhankelijk laboratorium.
Indien uit de analyseresultaten van de onder 3.1 bedoelde meting blijkt dat de algemeen geldende normen worden overschreden, dient binnen 3 maanden na de eerste meting opnieuw een meting te worden gedaan naar de overschreden stoffen. Indien de algemeen geldende normen wederom worden overschreden, treedt de inrichtinghouder binnen een maand na het bekend worden van de nieuwe analyseresultaten in overleg met bevoegd gezag.
Er zijn te weinig gegevens om voor het 2e watervoerende pakket een gemiddelde of percentielwaarde af te leiden. Het toetsen van de samenstelling van het brijn aan de kwaliteit van het ontvangende grondwater kan op dit moment dus niet. Mogelijk wordt de komende jaren door de overheid een dataset opgebouwd waar toetsing aan plaats kan vinden. Totdat een regionale achtergrondwaarde is bepaald, wordt getoetst aan de streefwaarden (diep grondwater), het Infiltratiebesluit bodembescherming en/of de drempelwaarden van de KRW (opgenomen in het Besluit Kwaliteitseisen en monitoring water 2009 - BKMW). In het kader van de Omgevingswet zullen deze normen de komende tijd worden herzien en/of samengevoegd.
Indien uit de meting van de kwaliteit van het grondwater in het eerste watervoerend pakket blijkt dat sprake is van antropogene beïnvloeding van het grondwater, dan wordt het lozen van brijn (zonder verdere zuivering) niet toegestaan.
Hier worden geen maxima aan verbonden.
Meten en registeren hoeveelheid brijnlozing
De osmose-installatie moet zijn voorzien van een debietmeter en de meetresultaten moeten jaarlijks worden gerapporteerd.
Voor het meten van (lozing / onttrekking / waterstroom) dient een doelmatige literteller te worden geïnstalleerd:
De debietmeterstanden moeten in ieder geval bij de aanvang van de lozing worden genoteerd (nulmeting) en voorts maandelijks, of in perioden van 4 weken.
Het onttrekken van grondwater en het lozen van brijn wordt alleen toegestaan als secundaire voorziening. Daarom wordt voor nieuwe lozingen de eis gesteld dat er minimaal 500 tot maximaal 1500 m3 hemelwateropvang per ha glas aanwezig moet zijn. Eén en ander is afhankelijk van het type gewas dat wordt geteeld. De eisen zijn afgeleid van de Groen Label Kas (zie paragraaf 3.3.1).
Bij ontheffing voor de lozing van brijn hoort ook verplicht onderzoek naar mogelijke alternatieven om het brijn af te voeren en naar andere, duurzame mogelijkheden voor gietwatervoorziening. Dit voorschrift is in lijn met doelstelling van de emissieloze kas in 2027.
Het gebruik van andere bronnen voor gietwatervoorziening is (nog) geen voorwaarde voor de verlening van de ontheffing, behalve de minimale hemelwateropslag.
4.4 Plaats van het lozingspunt
De initiatiefnemer dient in de aanvraag te vermelden op welke diepte de onttrekking plaatsvindt. Tevens dient de exacte diepte waar het brijn wordt geloosd vermeld te worden. De brijnlozing dient plaats te vinden in het tweede watervoerend pakket. Hoe dieper de lozing plaatsvindt, hoe beter. Op grotere dieptes zijn de chlorideconcentraties namelijk veelal vergelijkbaar met die in het brijn.
De boringen ten behoeve van het realiseren van een onttrekkingsput en het lozingspunt, dienen uitgevoerd te worden conform het vigerende SIKB-protocol (2101).
In onderhavig hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze de ODMH toezicht houdt op de brijnlozingen. Dit wordt uitgewerkt in een checklist. De strategie wordt bij actualisatie van de nota VTH van de ODMH opgenomen in de nota VTH.
5.1 Inventarisatie berdrijven met brijnlozingen
Uit de geïnventariseerde gegevensbestanden (zie hoofdstuk 1) is een redelijk goed beeld ontstaan van de bedrijven die een omgekeerde osmose installatie hebben. Het is niet bekend of er sprake is van bedrijven die wel een omgekeerde osmose-installatie hebben, maar hier nog geen ontheffing voor hebben aangevraagd.
Om te controleren of de lijst nog actueel is, zullen de toezichthouders/handhavers van de ODMH bij elk bezoek aan tuinboombedrijven en boomkwekerijen controleren of deze een omgekeerde osmose-installatie hebben.
Indien een installatie aanwezig is, worden de volgende gegevens verzameld:
* Let op of de litertellers ook daadwerkelijk functioneren. Als twee van de drie waarden bekend zijn is de derde te berekenen.
6 Het opleggen van maatwerkvoorschriften
De ODMH stelt maatwerkvoorschriften op voor nieuwe ontheffingaanvragen. Voor iedere inrichting wordt daarbij een aparte procedure doorlopen.
Voor bestaande ontheffingen worden in principe geen nieuwe maatwerkvoorschriften (ambtshalve) opgelegd vanwege de administratieve en bestuurlijke lasten.
Voor de procedure van maatwerkvoorschriften heeft de ODMH een kental. Op deze plaats wordt volstaan met een verwijzing naar de MilieuWiki voor de procedure (VV.5.1) en het Produktenboek van de ODMH voor een omschrijving (VV.05, blz 34).
Afwegingen bij het gebruik van grondwater en de ondergrond, RIVM en Deltares januari 2014
http://www.grondwatercollectief.nl/upload/documents/producten/Afwegingen%20bij%20het%20gebruik%20van%20grondwater%20en%20de%20ondergrond%20Deltares%20RIVM%202013%20DEF.pdf
Website Provincie Zuid-Holland: http://www.zuidholland.nl/gietwater
http://www.zuid-holland.nl/overzicht_alle_themas/c_landschap/water/c_e_thema_water_schoon_en_zoet_water/c_gietwater.htm
http://www.rvo.nl/onderwerpen/duurzaam-ondernemen/energie-besparen/platform-duurzame-glastuinbouw/onderwerpen/water
http://www.glastuinbouwwaterproof.nl/goed-gietwater/
http://www.groeiservice.nl/water-emissie
http://www.infomil.nl/onderwerpen/klimaat-lucht/handboek-water/activiteiten/lozen-per-activiteit/agrarische/zuiveren-water/
Activiteitenbesluit milieubeheer
Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift bepalen dat het eerste en tweede lid niet van toepassing zijn en dat lozen op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater niet zijnde een vuilwaterriool is toegestaan indien het belang van de bescherming van het milieu zich gelet op de samenstelling, hoeveelheid en eigenschappen van de lozing daartegen niet verzet.
Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift of bij verordening bepalen dat het tweede lid niet van toepassing is en het lozen in het vuilwaterriool toestaan, indien het belang van de bescherming van het milieu zich niet tegen het lozen in een vuilwaterriool verzet. Artikel 2.2, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Een ontheffing op grond van de artikelen 14, tweede lid, 24, tweede lid, en 25, tweede lid, van het Lozingenbesluit bodembescherming met betrekking tot het lozen, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder a, of tweede lid, wordt gedurende de resterende termijn van die ontheffing aangemerkt als een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 2.2, derde lid.
In afwijking van artikel 6.2, eerste lid, wordt een vergunning als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren dan wel een vergunning op grond van artikel 6.2 van de Waterwet met betrekking tot het lozen, bedoeld in artikel 3.1, vijfde lid, gedurende de resterende termijn van die vergunning aangemerkt als een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 3.1, zesde lid, onder b.
Onverminderd artikel 6.2, derde en vierde lid, is het lozen vanuit een bodemsanering in het vuilwaterriool dat op het tijdstip van het van toepassing worden van dit besluit of een deel daarvan op een inrichting was toegestaan volgens het Lozingenbesluit Wvo bodemsanering en proefbronnering, in afwijking van artikel 3.1, vijfde lid, toegestaan en worden de artikelen 5, eerste lid, 6, eerste tot en met derde lid, 7, eerste lid, 8, 12, 13 en 14 van dat besluit aangemerkt als een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 3.1, zesde lid, onder b.
Indien op het tijdstip van het van toepassing worden van dit besluit of een deel daarvan op een inrichting het lozen van huishoudelijk afvalwater in een oppervlaktewaterlichaam was toegestaan op grond van artikel 14 van het Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater, blijft die toestemming gelden gedurende de termijn die volgt uit de toepassing van dat artikel.
Voor het lozen, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder b, waarvoor op 24 april 2013 een ontheffing gold op grond van artikel 10.63, eerste lid, van de wet, geldt gedurende de op die datum resterende termijn waarvoor de ontheffing was verleend, een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 2.2, derde lid, waarvan de inhoud overeenkomt met de ontheffing.
In afwijking van artikel 6.3, eerste lid, wordt, bij een inrichting die per hectare waarop het telen of kweken van gewassen in een kas plaatsvindt beschikt over een hemelwateropvang-voorziening van ten minste 500 kubieke meter, een ontheffing die is verleend voor het in de bodem lozen van afvalwater als gevolg van het voor de gietwatervoorziening bij de teelt van gewassen zuiveren van water door omgekeerde osmose en die in werking en onherroepelijk was op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 3.90 tot 1 juli 2022 aangemerkt als maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 2.2, derde lid.
“In dit artikel is naar aanleiding van de motie Koopmans en Snijder-Hazelhoff (Kamerstukken II 2010/11, 29 383, nr. 158) overgangsrecht opgenomen voor brijnlozingen in de bodem vanuit de glastuinbouw waarvoor door het bevoegd gezag voor de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit reeds ontheffing is verleend. Brijn is water met een hoger zoutgehalte dan grondwater, dat resteert na het ontzouten van grondwater door omgekeerde osmose. Bepaald is dat indien een glastuinbouwbedrijf brijn loost in de bodem, maar het bedrijf voor gietwater ook beschikt over een hemelwateropvangvoorziening van ten minste 500 m3 per hectare, de reeds verleende ontheffing voor het lozen van brijn in de bodem wordt verlengd tot 1 juli 2022. Indien er geen hemelwateropvangvoorziening van ten minste 500 m3 per hectare aanwezig is, blijft na het aflopen van de termijn waarvoor een ontheffing is verleend een individuele toestemming van het bevoegd gezag nodig. Het bevoegd gezag op grond van artikel 2.2, derde lid, bij maatwerkvoorschrift een nieuwe ontheffing verlenen.
Ook voor lozingen van brijn in de bodem die plaatsvinden na de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit blijft een individuele toestemming van het bevoegd gezag nodig, dit gelet op de vereisten van de Kaderrichtlijn water en de Grondwaterrichtlijn.
Het via het overgangsrecht verlengen van bestaande ontheffingen voor bedrijven die een hemelwaterbassin hebben, wordt aanvaardbaar geacht omdat door primaire inzet van hemelwater vanuit het bassin de hoeveelheid aanvullend gietwater en daarmee ook de hoeveelheid brijn aanzienlijk beperkter is dan de hoeveelheid brijn bij bedrijven die gedurende het jaar door omgekeerde osmose ontzout grondwater gebruiken als gietwaterbron. Daarnaast impliceert het feit dat voor de lozingen een ontheffing is verleend dat de lozingen door het bevoegd gezag aanvaardbaar werden geacht. Daar waar verlenging van de toestemming om te lozen wel tot onaanvaardbare gevolgen voor de bodem zou kunnen leiden heeft het bevoegd gezag op grond van artikel 8.42, vierde lid, van de Wm, de bevoegdheid om die verlengde ontheffing, die is omgezet in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 2.2, derde lid, eerder in te trekken. Dat kan het geval zijn wanneer een duurzamer gietwateroplossing beschikbaar komt, of wanneer blijkt dat er ongewenste effecten optreden. Het bevoegd gezag heeft op grond van hetzelfde artikel van de Wet milieubeheer de bevoegdheid om de ontheffing (het maatwerkvoorschrift) te wijzigen. Dit kan nodig zijn wanneer de ontheffing van aanvullende voorschriften (bijvoorbeeld ten aanzien van monitoring) moet worden voorzien.”
NvT bij het besluit van 14 september 2012, Stb. 2012, 441, p. 194-195.
Bijlage 2: Stappenplan toetsingskader brijn
Dit stappenplan kan door bevoegd gezag gebruikt worden bij aanvragen van maatwerk voor het retourneren van brijn in de bodem afkomstig van omgekeerde osmose op grondwater.
Bij dit toetsingskader is uitgegaan van nieuwe installaties. In de praktijk kan het voorkomen dat de nieuwe installatie een bestaande installatie betreft waarvoor een procedure wordt opgestart in het kader van legalisatie. Het bevoegd gezag kan in dat geval bij het doorlopen van de stappen rekening houden met die specifieke situatie.
Voorbeelden zijn riolering en oppervlaktewater; belangrijke aandachtspunten zijn het effect van de concentratie aan stoffen op het rioleringsstelsel en de zuivering (bij gebrek aan organische stof moeten ijzerzouten worden toegevoegd om de defosfatering goed te houden), de capaciteit van de riolering, het effect van het ijzer het gebrek aan zuurstof op oppervlaktewater (voor oppervlaktewater geldt o.b.v. art. 3.90 van het Activiteitenbesluit een basiseis van max. 200 mg chloride per l, waarbij een hogere waarde kan worden toegestaan als de achtergrondconcentratie hoger is). Een ander belangrijk aspect is dat er een brede, integrale, regionale afweging plaatsvindt.
Voor het bepalen van het effect zijn al verschillende onderzoeken uitgevoerd en afwegingen gemaakt, met name door en in opdracht van de provincie Zuid-Holland. Informatie hierover is door die provincie gerangschikt op haar website. Door de combinatie Deltares / KWR is in 2012 in opdracht van de glastuinbouwsector en provincie Zuid- Holland het onderzoek “Effecten van brijninjectie op de grondwaterkwaliteit en functies in het Westland” uitgevoerd. Aspecten om bij de afweging rekening mee te houden zijn (niet limitatief):
http://www.glastuinbouwwaterproof.nl/fileadmin/user_upload/waterproof/Wetgeving/Toetsingskader_Brijn_def_jan2014.pdf
Bijlage 3: Analysepakket brijn
Let op: Het laboratorium moet geïnformeerd zijn dat het concentraat/brijn betreft i.v.m. het zoutgehalte van het water.
Bijlage 4: Maatwerkbesluit brijnlozingen
De inrichtinghouder dient er zorg voor te dragen dat er binnen een maand nadat 5.000 m³ grondwater is onttrokken een monster wordt genomen van het te lozen brijn, nadat de installatie minimaal 24 uur aaneengesloten heeft gefunctioneerd. Het monsternamepunt dient derhalve te zijn gesitueerd op een plaats na de omgekeerde osmose-installatie en eventueel andere voorzuiveringen.
Bemonstering van het te lozen brijn dient te worden uitgevoerd door een medewerker van een onafhankelijk adviesbureau of laboratorium en volgens de meest recente NEN-, NVN of VPR-normen. Van dit monster dienen de concentraties van de in bijlage I genoemde parameters te worden bepaald, eveneens volgens de meest recente NEN-, NVN- of VPR-normen door een onafhankelijk laboratorium.
Indien uit de analyseresultaten van de onder 3.1 bedoelde meting blijkt dat de algemeen geldende normen worden overschreden, dient binnen 3 maanden na de eerste meting opnieuw een meting te worden gedaan naar de overschreden stoffen. Indien de algemeen geldende normen wederom worden overschreden, treedt de inrichtinghouder binnen een maand na het bekend worden van de nieuwe analyseresultaten in overleg met bevoegd gezag.
De inrichtinghouder dient schriftelijk aan te tonen dat er geen alternatieven beschikbaar zijn voor het verkrijgen van geschikt gietwater. Indien er geen alternatief beschikbaar is, dient de inrichtinghouder aantoonbaar bij te dragen aan onderzoek naar alternatieven voor het verkrijgen van gietwater op een andere wijze dan met het lozen van het brijn in de bodem. Red: dit artikel is eigenlijk overbodig, want dit moet uit de aanvraag blijken.
4 Plaatsen en buitengebruik stellen van bron en lozingsput
5 Beschikbaarheid van gegevens en toezending van meetresultaten
De volgende zaken dienen, zodra deze beschikbaar zijn, op de locatie voor inzage aanwezig en toegankelijk te zijn tot het einde van de periode waarin de ontheffing in werking is:
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-320394.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.