Gemeenteblad van Gemert-Bakel
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gemert-Bakel | Gemeenteblad 2021, 286195 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gemert-Bakel | Gemeenteblad 2021, 286195 | beleidsregel |
Nota bodembeheer Gemert-Bakel 2021 (incl. PFAS)
De raad van de gemeente Gemert-Bakel,
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 8 juni 2021;
gelet op de Gemeentewet, artikel 35, het Besluit bodenkwaliteit, artikel 44 en de Regeling bodemkwaliteit, artikel 4.2.3;
Voor u ligt de Nota bodembeheer van de gemeente Gemert-Bakel. Door middel van deze Nota bodembeheer worden concrete richtlijnen gegeven voor een duurzaam beheer van de bodem. De nota is grotendeels gebaseerd op wettelijk landelijk (generiek) voorgeschreven beleid. Op een aantal onderdelen is eigen (gebiedsspecifiek) beleid geformuleerd.
De Nota bodembeheer wordt vastgesteld voor een periode van 10 jaar. De bodemkwaliteitskaart wordt voor een periode van maximaal 5 jaar vastgesteld.
Ten grondslag aan de Nota bodembeheer liggen een geactualiseerde bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart en de gezamenlijke bodemkwaliteitskaart PFAS voor de deelnemende gemeenten in Noord-Brabant .
Het grondgebied van de gemeente is op basis van het huidig of toekomstig bodemgebruik ingedeeld in de bodemfunctieklassen Industrie, Wonen en Landbouw/Natuur. De bodemfunctieklasse bepaalt (mede) de kwaliteitseisen voor grond die binnen een gebied wordt toegepast en de terugsaneerwaarden bij bodemsaneringen.
In de bodemkwaliteitskaart is een gemeente, op basis van bij de gemeente bekende onderzoeksgegevens, ingedeeld in zones met een gelijke bodemkwaliteit. Voor elke zone is zo de te verwachten kwaliteitsklasse (industrie / wonen / achtergrondwaarde) vastgesteld. Locaties verdacht op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging vallen niet onder de bodemkwaliteitskaart. Onder het generieke beleid bepaalt de bodemkwaliteitsklasse mede de kwaliteitseisen die gelden voor grond die binnen een gebied wordt toegepast.
Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de bodemkwaliteit in de gemeente Gemert-Bakel grotendeels voldoet aan de kwaliteitsklasse ‘Achtergrondwaarde’ (schone grond). De bodemkwaliteit in zone B1 de oude kernen van Gemert en Bakel voldoet aan de kwaliteitsklasse ‘Wonen’. PFAS is niet verhoogd ten opzichte van de landelijke normen voor Landbouw/Natuur.
Het hergebruiken van grond moet 5 werkdagen voor het daadwerkelijk toepassen gemeld worden bij het landelijk meldpunt bodemkwaliteit. In hoofdstuk 3 van de nota zijn de regels en voorwaarden voor grondverzet binnen de gemeente Gemert-Bakel beschreven (bodembeheer). De gemeente is hiervoor bevoegd gezag. De regels volgen uit het Besluit bodemkwaliteit. Om de hergebruiksmogelijkheden van binnen de gemeente vrijkomende grond te vergroten is ook gebiedsspecifiek beleid opgesteld.
Conform het generieke beleidskader van het Besluit bodemkwaliteit dient toe te passen grond geschikt te zijn voor de beoogde functie van de locatie en mag door het toepassen van de grond de kwaliteit van de ontvangende bodem niet verslechteren ('standstill-principe'). Hiertoe dient een dubbele toets te worden uitgevoerd. De kwaliteit van de toe te passen grond moet zowel voldoen aan de functieklasse (conform de bodemfunctieklassenkaart) als aan de kwaliteitsklasse van de ontvangende bodem (die volgt uit de bodemkwaliteitskaart). Dit generieke beleid is van toepassing voor grond die afkomstig is van buiten de gemeente Gemert-Bakel en binnen de gemeente Gemert-Bakel wordt toegepast.
Van grond afkomstig van buiten de gemeente dient de kwaliteit van de grond te worden aangetoond door middel van een partijkeuring (AP04) of ander erkend bewijsmiddel. Grond welke voldoet aan de kwaliteitsklasse ‘Achtergrondwaarde’ (schone grond) is overal binnen de gemeente toepasbaar. Grond met kwaliteitsklasse ‘Wonen’ is enkel toepasbaar binnen de zone ‘B1 Oude kernen Gemert en Bakel’.
Gebiedsspecifiek (lokaal) beleid
Voor grond die vrijkomt binnen de gemeente Gemert-Bakel en ook weer binnen de gemeente Gemert-Bakel wordt hergebruikt geldt het gebiedsspecifiek beleid. Hierbij wordt de kwaliteit van de toe te passen grond uitsluitend getoetst aan de functieklasse (conform de bodemfunctieklassenkaart). Hierdoor worden meer afzetmogelijkheden gecreëerd voor partijen licht verontreinigde grond en baggerspecie die niet voldoen aan de strenge toepassingseisen volgens het generieke toetsingskader. Door het generieke beleid te beperken tot hergebruik van grond die vrijkomt uit de gemeente zelf, wordt nog steeds voldaan aan het standstill-principe.
De bodemkwaliteitskaart kan, in combinatie met een vooronderzoek waaruit blijkt dat er sprake is van een voor bodemverontreiniging onverdachte locatie, gebruikt worden als bewijsmiddel voor de kwaliteit (milieuhygiënische verklaring) van binnen de gemeente vrijkomende grond, zodat deze grond in veel gevallen niet meer hoeft te worden onderzocht middels een relatief kostbare partijkeuring. Grond met kwaliteitsklasse ‘Wonen’ of ‘Industrie’ is toepasbaar binnen alle gebieden met een bodemfunctieklasse ‘Wonen’ resp. ‘Industrie’.
Daarnaast is specifiek beleid opgesteld ten aan van de tijdelijke opslag van partijen grond en met betrekking tot het percentage bodemvreemd materiaal in binnen de gemeente toe te passen grond.
In hoofdstuk 4 van de nota is het gemeentelijk beleid weergegeven ten aanzien van bodemonderzoek in het kader van de omgevingsvergunning bouwen of milieu en ruimtelijke plannen, waar de onderzoeken aan dienen te voldoen en hoe de gegevens worden getoetst.
Om bouwen op verontreinigde grond tegen te gaan, dient bij aanvraag om een omgevingsvergunning in principe altijd een bodemonderzoeksrapport te worden overlegd, tenzij hiervoor door de gemeente vrijstelling wordt verleend.
In een bestemmingsplan moet rekening gehouden te worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. Voor qua bodemverontreiniging onverdachte locaties dient wel een vooronderzoek te worden uitgevoerd, maar hoeft geen bodemonderzoek te worden uitgevoerd en kan worden uitgegaan van de verwachte bodemkwaliteit volgens de bodemkwaliteitskaart.
Bij een omgevingsvergunning activiteit milieu kan, indien sprake is van bodembedreigende activiteiten, het uitvoeren van een nulsituatie-bodemonderzoek worden voorgeschreven. Indien de omvang van de bodembedreigende activiteiten echter zeer gering is, er geen sprake is van het gebruik van mobiele stoffen of als er al afdoende voorzieningen worden getroffen om verontreiniging te voorkomen, kan in sommige gevallen worden afgezien van een verplicht nulsituatie-bodemonderzoek. In de nota is aangegeven wanneer hier sprake van is.
In de nota zijn ten slotte in hoofdstuk 5 de kaders weergegeven met betrekking tot bodemsanering. Als terugsaneerwaarden bij door de gemeente of derden uit te voeren bodemsaneringen gelden veelal de in bodemfunctieklassenkaart vastgelegde functieklassen en daarmee samenhangende toegestane gehalten aan verontreinigende stoffen in de bodem.
Voor u ligt de nota bodembeheer van de gemeente Gemert-Bakel, met daarin het gehanteerde bodembeleid en de lokale regelgeving voor grondverzet.
De wet- en regelgeving rondom grondverzet is geregeld in het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit [1,2,3,4]. Hierin zijn voorwaarden opgenomen voor het toepassen (inclusief tijdelijk opslaan) van grond, baggerspecie en bouwstoffen op de landbodem als bodemmateriaal.
Het college van B&W is bevoegd gezag Besluit bodemkwaliteit. Het toezicht is gemandateerd aan de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant.
In deze nota bodembeheer zijn de regels en voorwaarden voor grondverzet binnen de gemeente Gemert-Bakel beschreven. De gemeente Gemert-Bakel heeft als doel om zoveel mogelijk grond en baggerspecie binnen het eigen bodembeheergebied te hergebruiken zonder dat de dit leid tot risico’s voor mens, plant of dier bij het (beoogde) gebruik op de toepassingslocatie (duurzaam bodembeheer). In hoofdlijnen wordt uitgegaan van het generieke (landelijke) kader van het Besluit bodemkwaliteit. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van enkele specifieke voorwaarden (gebiedsspecifiek toetsingskader).
In deze nota wordt eveneens ingegaan op de gemeentelijke bodemprocedures en voorwaarden bij de aanvragen voor omgevingsvergunningen (bouwen en milieu) en (het afwijken van) bestemmingsplannen.
De nota bodembeheer heeft betrekking op toepassingen van grond en baggerspecie op landbodem binnen het bodembeheergebied van de gemeente Gemert-Bakel.
Het toepassen van partijen grond en baggerspecie is enkel toegestaan indien sprake is van een functionele en nuttige toepassing (uitleg zie begrippenlijst). Indien hiervan geen sprake is, dan is sprake van het ontdoen van afvalstoffen en gelden strenge regels conform de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen.
In deze nota zijn gebiedsspecifieke toepassingseisen opgenomen voor grond en baggerspecie afkomstig uit het eigen bodembeheergebied. Het gebiedsspecifieke beleid is niet van toepassing binnen bijzondere gebieden, indien dat in strijd is met de regels uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant [5]. Voor de gemeente Gemert-Bakel zijn dit de gebieden van Natuurnetwerk Brabant.
Voor het toepassen van partijen grond en baggerspecie afkomstig van buiten het bodembeheergebied van Gemert-Bakel, gelden hoofdzakelijk de regels van het generieke (landelijke) toetsingskader van het Besluit bodemkwaliteit. Er zijn enkele aanvullende gebiedsspecifieke toepassingseisen van toepassing (o.a. het percentage bijmengingen met bodemvreemde materialen).
Toepassingen van grond en baggerspecie in oppervlaktewater vallen buiten deze nota, omdat het college van B&W hiervoor niet het bevoegde gezag is, maar Waterschap Aa en Maas of Rijkswaterstaat.
Er dient rekening mee te worden gehouden dat met betrekking tot werkzaamheden op of in de bodem nog andere wetgeving van toepassing kan zijn, zoals bijvoorbeeld:
De nota bodembeheer wordt door de gemeenteraad vastgesteld via de openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht [6].
De geldigheidsduur van deze nota is maximaal 10 jaar. De bodemkwaliteitskaart wordt voor een periode van maximaal 5 jaar vastgesteld. Hierna dient de bodemkwaliteitskaart te worden geëvalueerd (geactualiseerd) en, indien van toepassing, opnieuw te worden opgesteld en vastgesteld. Voor de bodemfunctieklassenkaart geldt geen vaste geldigheidstermijn.
Bij het actualiseren van de bodemkwaliteitskaart en de bodemfunctieklassenkaart zal worden beoordeeld of een tussentijdse aanpassing van de nota bodembeheer noodzakelijk is. Ook in het geval van relevante wijzigingen in de wet- en regelgeving zal worden nagegaan of het noodzakelijk is om de nota bodem-beheer te actualiseren. Het heeft de voorkeur om de nota bodembeheer inclusief de bodemfunctieklassen-kaart gelijktijdig met de bodemkwaliteitskaart iedere 5 jaar te actualiseren.
Met het vaststellen van de voorliggende nota bodembeheer vindt automatisch delegatie plaats van de gemeenteraad naar het college van B&W, om binnen de geldigheidsduur van deze nota bodembeheer de bodemkwaliteitskaart en/of de bodemfunctieklassenkaart opnieuw vast te stellen.
Voorwaarde hierbij is dat de nieuwe kaarten geen inhoudelijke wijzigingen van de nota bodembeheer met zich meebrengen. Is dit wel het geval dan dient de nota te worden aangepast en samen met de kaarten opnieuw door de gemeenteraad vastgesteld te worden.
Deze nieuwe nota vervangt het bodembeleidsplan en het bodembeheerplan Gemert-Bakel van 23 november 2006.
1.4 Verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid
De bodemkwaliteitskaart en deze nota bodembeheer zijn met grote zorgvuldigheid opgesteld. Een bodemkwaliteitskaart is gebaseerd op losse waarnemingen in onverdachte gebieden. Het is dus een steekproef met een bepaalde mate van onzekerheid. De bodemkwaliteitskaart geeft derhalve alleen de verwachte bodemkwaliteit weer en biedt geen harde garanties voor de daadwerkelijke kwaliteit van de (vrijkomende) grond.
De gemeente Gemert-Bakel is dan ook niet aansprakelijk voor eventuele schade die voortkomt uit een grondkwaliteit die afwijkt van wat de bodemkwaliteitskaart aangeeft.
Ondanks de genoemde beperking wordt de bij deze nota behorende bodemkwaliteitskaart door de gemeente Gemert-Bakel, onder de voorwaarden zoals gesteld in deze nota, als een wettig bewijsmiddel geaccepteerd bij het toepassen van partijen grond en baggerspecie.
De verantwoordelijkheid voor het toepassen van een partij grond of baggerspecie en de naleving van de hiervoor geldende regels ligt altijd bij de eigenaar van de locatie waar de grond of baggerspecie wordt toegepast.
2 Bodemkwaliteit en bodemfuncties
Deze nota bodembeheer bevat conform het Besluit bodemkwaliteit een aantal kaarten van:
Deze kaarten vormen het uitgangspunt voor het bepalen van het gemeentelijke grondverzetbeleid.
De indeling van een bodembeheergebied in bodemfuncties is vastgelegd in een bodemfunctieklassenkaart [7], zie bijlage 3. Op deze kaart zijn de volgende bodemfuncties weergegeven:
Het college van B&W van Gemert-Bakel is op grond van artikel 55 Bbk verplicht een bodemfunctieklassen-kaart vast te stellen en actueel te houden. De kaart wordt gebruikt bij:
Het bepalen van de terugsaneerwaarden bij bodemsaneringen
Bij saneringen middels ontgraving conform het Besluit Uniforme Saneringen (BUS) [8,9] gelden als terugsaneerwaarden de maximale waarden uit de Regeling bodemkwaliteit voor de betreffende bodemfunctieklasse. Deze waarden gelden ook voor de kwaliteit van een onder het BUS aangebrachte leeflaag.
Het bepalen van de toepassingseis voor grond en baggerspecie
Bij het generieke (landelijke) toetsingskader van het Besluit bodemkwaliteit wordt de bodemfunctie-klassenkaart gebruikt bij de zogenaamde dubbele toets. De milieuhygiënische kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie moet passen bij zowel de bodemfunctieklasse als de bodemkwaliteits-klasse van de ontvangende bodem.
De bodemfuncties zijn toegekend aan de hand van (kaarten van) de:
Hieronder is aangegeven voor welke gebiedsdelen welke bodemfunctie gehanteerd dient te worden. Hierbij wordt opgemerkt dat een aantal gebieden niet afzonderlijk op de bodemfunctieklassenkaart zijn ingetekend.
De onverharde wegen en bijbehorende wegbermen vallen binnen de bodemfunctie van het gebied waarbinnen de desbetreffende onverharde weg is gelegen.
Onder de onverharde wegbermen wordt verstaan de strook grond naast de verharde (klinker- of asfalt)weg. De strook omvat de bodemlaag tot maximaal 0,5 meter diepte, en heeft gerekend vanuit de wegverharding een maximale breedte van 10 meter. De onverharde wegberm wordt begrensd door (zie ook figuur 2.1):
Figuur 2.1: Begrenzing wegbermen [12]
Voor wegbermen gelegen in gebieden van het Natuurnetwerk Brabant (NNB) geldt voor beide zijden van het wegvak een strook van maximaal 2 meter. Dit in verband met de ecologische functie van de wegbermen. Buiten de aangegeven strook mag in de wegbermen alleen grond met kwaliteitsklasse AW2000 worden toegepast.
Voor deze nota bodembeheer is in opdracht van de gemeente Gemert-Bakel door Lievense Milieu B.V. [7] een nieuwe bodemkwaliteitskaart opgesteld.
In verband met de recente ontwikkelingen omtrent PFAS (poly- en perfluoralkylstoffen) is in samenwerking met de gemeenten in de provincie Noord-Brabant door AnteaGroup [13] een gezamenlijke bodemkwaliteits-kaart PFAS Noord-Brabant opgesteld. Deze bodemkwaliteitskaart PFAS geldt als aanvulling op de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart voor de overige stoffen opgesteld door Lievense Milieu B.V.
De bodemkwaliteitskaarten voor de gemeente Gemert-Bakel zijn opgesteld conform de methodiek zoals opgenomen in de 'Richtlijn bodemkwaliteitskaarten' [14]. De bodemkwaliteitskaarten geven gebieden (zones) met een gelijke chemische bodemkwaliteit weer en gelden als basis voor het bepalen van de mogelijkheden voor hergebruik van grond en baggerspecie in het bodembeheergebied van de gemeente Gemert-Bakel.
Het bodembeheergebied van de gemeente Gemert-Bakel is op basis van gebiedskenmerken en verwachte bodemkwaliteit ingedeeld in de volgende bodemkwaliteitszones:
In het bodembeheergebied komen locaties voor waarvoor de bodemkwaliteitskaart geen goede indicatie geeft voor de aanwezige bodemkwaliteit. Op deze uitgesloten locaties wordt een andere bodemkwaliteit verwacht dan in de omgeving, waardoor de bodemkwaliteitskaart niet geldig is voor deze specifieke locaties. Voor de uitgesloten locaties wordt verwezen naar § 3.3.2.
De bodemkwaliteitskaarten voor de bovengrond (0,0 - 0,5 m-maaiveld) en de ondergrond (0,5 - 2,0 m-maaiveld) zijn opgesteld voor de stoffen van het standaardpakket uit de NEN 5740 (barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, molybdeen, lood, nikkel, zink, PCB (som) en PAK (som 10) [15]), aangevuld met de stoffen arseen en chroom. Voor PFAS (PFOA, PFOS, GenX en overige PFAS) is een aparte bodemkwaliteits-kaart opgesteld. De bodemkwaliteitskaarten met zone-indeling zijn opgenomen in bijlagen 4 en 5.
De bodemkwaliteitskaarten worden gebruikt voor het bepalen van:
Op basis van de kaarten van bodemkwaliteit en bodemfunctieklasse is een zogenaamde toepassingskaart volgens het generieke (landelijke) kader opgesteld. Deze kaart wordt gebruikt als kwaliteitseis voor de toe te passen grond en bagger die van buiten de gemeente wordt aangevoerd.
In § 3.1 is een toelichting gegeven over het hanteren van de ontgravingskaart en toepassingskaart. De kaarten zijn opgenomen in bijlagen 4 en 5.
2.3 Grondwaterkwaliteitskaarten
Om inzicht te krijgen in de lokale grondwaterkwaliteit van de gemeente Gemert-Bakel zijn aanvullend grondwaterkwaliteitskaarten opgesteld.
Op basis van de lokale grondwaterkwaliteitskaarten kan beoordeeld worden of de gemeten grondwater-concentraties bij bodemonderzoek aansluiten bij de natuurlijke achtergrondkwaliteit van het grondwater op een (onverdachte) locatie, zie hiervoor § 4.3.
De grondwaterkwaliteitskaarten zijn opgesteld voor het freatisch grondwaterpakket (0,0 - 5,0 m-mv) voor de stoffen arseen, barium, cadmium, chroom, kobalt, koper, kwik, molybdeen, lood, nikkel en zink.
De grondwaterkwaliteitskaarten en de statistische parameters zijn opgenomen in bijlage 6.
3 Voorwaarden voor grondverzet
In deze nota bodembeheer zijn de regels en voorwaarden voor grondverzet binnen de gemeente Gemert-Bakel beschreven.
De gemeente Gemert-Bakel heeft als doel om zoveel mogelijk grond en baggerspecie binnen het eigen bodembeheergebied te hergebruiken zonder dat de dit leid tot risico’s voor mens, plant of dier bij het (beoogde) gebruik van de toepassingslocatie (duurzaam bodembeheer). In hoofdlijnen wordt uitgegaan van het generieke (landelijke) kader van het Besluit bodemkwaliteit. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van enkele specifieke voorwaarden (gebiedsspecifiek toetsingskader).
3.1 Generiek (landelijk) toetsingskader
De gemeente Gemert-Bakel is bevoegd gezag voor het toepassen van grond en baggerspecie op land-bodem binnen de eigen gemeente. De regels volgen uit het Besluit bodemkwaliteit. Hieronder zijn de regels op basis van het generieke beleid toegelicht.
Vooraf aan het toepassen van een partij grond of baggerspecie moet een dubbele toets worden uitgevoerd. De kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie moet voldoen aan:
De toepassingsmogelijkheden voor een partij grond of baggerspecie hangen af van de bodemfunctieklasse en de bodemkwaliteitsklasse van de toepassingslocatie (ontvangende bodem). Hierbij geldt steeds de strengste van de twee als de toepassingseis.
Daarnaast is in het generieke kader sprake van stand-still op klasseniveau. Dit houdt in dat er getoetst wordt aan een kwaliteitsklasse en niet aan de concentraties van individuele stoffen.
Een partij grond of baggerspecie mag alleen op een bepaalde locatie worden toegepast als de kwaliteits-klasse van de toe te passen partij voldoet aan de toepassingseis van deze locatie. De toepassings-mogelijkheden zijn weergegeven op de toepassingskaart (bijlage 4).
PFAS (Poly- en perfluoralkylstoffen )
Poly-en perfluoralkylstoffen (PFAS) zijn chemische stoffen die van nature niet in het milieu voorkomen. Deze stofgroep bestaat uit ruim 6.000 stoffen. Hiertoe behoren onder meer de stoffen perfluoroctaanzuur (PFOA), perfluoroctaansulfonaat (PFOS) en HFPO-DA (GenX).
In verband met de recente ontwikkelingen omtrent PFAS is in samenwerking met de gemeenten in de provincie Noord-Brabant door AnteaGroup een gezamenlijke bodemkwaliteitskaart PFAS voor de deelnemende gemeenten in Noord-Brabant [13] met bijbehorende nota bodembeheer PFAS opgesteld.
Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de gemeente Gemert-Bakel gelegen is in de PFAS-bodemkwaliteits-zone Zuidoost-Brabant. De gehalte aan PFAS-verbindingen voldoen aan huidige ‘tijdelijke’ normen voor Landbouw/Natuur uit het ‘Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie’ [16].
Er is derhalve geen sprake van verhoogd gehalten aan PFAS in de bodem van de gemeente Gemert-Bakel, waardoor het niet noodzakelijk is om verhoogde toepassingseisen voor PFAS vast te stellen.
Als maximale toepassingswaarde voor PFAS wordt vooralsnog aangesloten bij de normen uit het genoemde ‘Tijdelijk handelingskader PFAS’ voor de bodemfunctie Landbouw/natuur. Zodra de normen definitief vastgesteld worden in de Regeling bodemkwaliteit, wordt aangesloten bij de definitieve landelijke toepassingswaarden.
Voor het toepassen van PFAS-houdende grond dient voldaan te worden aan de eisen zoals gesteld in de Nota bodembeheer PFAS, welke als aanvulling geldt voor PFAS op onderhavige Nota bodembeheer. De nota bodembeheer PFAS is opgenomen als bijlage 12.
In tabel 3.1 zijn de mogelijkheden voor grondverzet op basis van het generiek kader van het Besluit bodemkwaliteit in de gemeente Gemert-Bakel weergeven.
Tabel 3.1: Mogelijkheden grondverzet Gemert-Bakel (Generiek toetsingskader Besluit bodemkwaliteit)
Op uitgesloten locaties kan de kwaliteit van de ontvangede bodem op locatieniveau door middel van verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 worden vastgesteld. De toepassingseis is dan afhankelijk van de aangetroffen bodemkwaliteit en de functieklasse voor de betreffende locatie. Grond met kwaliteit AW-2000 kan altijd worden toegepast.
Partijen grond en baggerspecie die afkomstig zijn van buiten het bodembeheergebied van de gemeente Gemert-Bakel moeten altijd voldoen aan het generiek (landelijk) toetsingskader. Daarnaast zijn er nog enkele aanvullende voorwaarden opgenomen (o.a. bijmengingen bodemvreemde materialen, zie § 3.2.3).
3.1.1 Bijzondere toetsingskaders
Voor de volgende toepassingen gelden bijzondere regels welke afwijken van het generieke toetsingskader. Het betreft overigens wel landelijk beleid.
Onder grootschalige toepassingen wordt volstaan bouw- en wegconstructies (o.a. wegen, spoorwegen en geluidswallen), afdeklagen van saneringslocaties of stortplaatsen, ophogingen in waterbouwkundige constructies.
Bij grootschalige toepassingen hoeft er niet getoetst te worden aan de bodemfunctieklasse en de bodemkwaliteitsklasse van de ontvangende bodem. Hierdoor ontstaan er meer mogelijkheden voor het hergebruiken van licht verontreinigde grond.
Om het milieu in voldoende mate te beschermen gelden de volgende specifieke kwaliteitseisen en toepassingsvoorwaarden:
Omdat het niet is toegestaan dat de grootschalige bodemtoepassing definitief onderdeel gaat uitmaken van de bodem, kan bijvoorbeeld bij ophogingen van industrieterreinen en woningbouwlocaties niet worden gekozen voor het toetsingskader van een grootschalige bodemtoepassing. De toepassing moet blijvend worden beheerd. Dit betekent dat er een aanwijsbare beheerder moet zijn die de toepassing in stand houdt in de vorm en hoeveelheid waarin deze is toegepast en staat geregistreerd.
Verspreiden van baggerspecie over aangrenzende percelen
Voor het verspreiden van baggerspecie over aangrenzende percelen geldt een bijzonder toetsingskader met acceptatieplicht voor de aangelanden op basis van de Keur van waterschappen [17].
Voor het verspreiden van baggerspecie over aangrenzende percelen gelden de volgende voorwaarden:
Het toetsingskader geldt niet voor verspreiding van baggerspecie afkomstig vanuit de omgeving van riooloverstorten. Deze worden als puntbronnen aangemerkt en vallen buiten de reikwijdte van het Besluit bodemkwaliteit.
Toepassingen in oppervlaktewater
Voor het toepassen van grond of baggerspecie in oppervlaktewater wordt alleen getoetst aan de actuele waterbodemkwaliteit en niet aan de bodemfunctie. Tevens geldt er voor de waterbodem een andere normstelling en kwaliteitsklassenindeling. Het bevoegd gezag voor het toepassen van grond of baggerspecie in oppervlaktewater is de waterkwaliteitsbeheerder (Waterschap Aa en Maas).
Het toepassen van grond of baggerspecie in oppervlaktewater valt buiten de reikwijdte van deze nota bodembeheer.
Toepassingen aanvulgrond saneringslocaties
Voor het toepassen van grond op saneringslocaties als aanvulgrond in een saneringsput wordt alleen getoetst aan de bodemfunctie en niet aan de kwaliteit van de omliggende bodem.
Het Besluit bodemkwaliteit maakt onderscheid tussen verschillende vormen van tijdelijke opslag, die vooraf gaan aan een definitieve toepassing. De verschillende vormen en de bijbehorende voorwaarden zijn weergegeven in tabel 3.2.
Tabel 3.2: Voorwaarden met betrekking tot opslagduur, kwaliteitseisen en meldingsplicht.
Wanneer niet aan de voorwaarden wordt voldaan is alsnog een vergunning op grond van de Wet milieu-beheer of de Wet verontreiniging oppervlaktewateren vereist.
Verder moet de opslag mogelijk zijn vanuit andere wet- en regelgeving (onder andere Wet ruimtelijke ordening of provinciale verordening), passen binnen het bestemmingsplan en moet rekening worden gehouden met de zorgplicht.
In het Besluit bodemkwaliteit is tijdelijke uitname van grond en baggerspecie toegestaan zonder dat een kwaliteitsbepaling is uitgevoerd of een functietoets is gedaan en een melding is verricht (art. 36, derde lid). Enige voorwaarde is dat er geen tussentijdse bewerking plaatsvindt en dat de grond of baggerspecie op of nabij dezelfde plaats onder dezelfde condities weer wordt toegepast (ondergrond wordt weer ondergrond en bovengrond wordt weer bovengrond). De zorgplicht (art. 13 Wbb) is altijd van toepassing.
Bovenstaande geldt in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Bij tijdelijke uitname is het in het kader van de CROW400 en de Wet bodembescherming wel nodig om vooraf inzicht te verkrijgen in de verwachte bodemkwaliteit. Hiervoor dient minimaal een historisch bodemonderzoek conform NEN5725 te worden uitgevoerd.
In de nota van toelichting van het Besluit bodemkwaliteit [3] zijn een aantal randvoorwaarden gegeven voor het gebruik van de uitzondering van art. 36, derde lid uit het Besluit bodemkwaliteit. In het Handvat tijdelijke uitname van grond en baggerspecie [18] zijn deze regels verduidelijkt.
Toelichting begrip ‘tussentijdse bewerking’:
In het Besluit bodemkwaliteit is geen definitie opgenomen van het begrip bewerken. De toelichting van het Besluit bodemkwaliteit geeft voor tijdelijke uitname aan welke voorbeelden wel of niet onder het begrip bewerken vallen.
De volgende voorbeelden worden gezien als bewerken (hierbij kan dus geen gebruik gemaakt worden van de uitzondering uit artikel 36, Bbk):
De volgende voorbeelden vallen volgens de toelichting niet onder het begrip bewerken (hierbij kan dus wel gebruik gemaakt worden van de uitzondering uit artikel 36, Bbk):
wijziging van de structuur van de grond of baggerspecie, zoals ten gevolge van graafwerkzaam-heden of het ploegen van landbouwgronden.
Let op: het uitzeven van bodemvreemde bestanddelen gericht op een milieuhygiënische kwaliteitsverbetering (bijvoorbeeld het uitzeven van asbesthoudende materialen) valt niet onder deze uitzondering. Dit wordt gezien als een bewerking (reinigen van verontreinigde grond). Voor dergelijke werkzaamheden is bovendien een erkenning voor de BRL 7500 [19] op grond van het Besluit bodemkwaliteit vereist.
Toelichting begrip ‘toepassen onder dezelfde condities’:
Toetsing aan kwaliteit en functie kan achterwege blijven omdat de betreffende handelingen ter plaatse niet tot (extra) aantasting van de bodem(functie) leiden. Om dit te waarborgen spreekt het artikel daarnaast over toepassen onder dezelfde condities. Van belang is dat samenstelling en emissie (uitloging) van de grond niet wijzigt.
In de toelichting van het Bbk staan de volgende voorbeelden genoemd die niet aan de voorwaarde onder dezelfde condities voldoen:
Met het oog op de controleerbaarheid moet de grond of baggerspecie ook in dezelfde toepassing worden teruggebracht. In artikel 36 Bbk alsmede in de toelichting worden de woorden “dezelfde toepassing” expliciet genoemd.
Toelichting begrip ‘op of nabij dezelfde plaats’:
De term ‘op of nabij’ geeft enige speelruimte. Indien sprake is van dezelfde toepassing en aan de andere voorwaarden wordt voldaan, dan hoeft de grond of baggerspecie niet precies weer op de plaats van uitname te worden aangebracht. Hierbij kunnen de volgende voorbeelden worden gegeven:
Samenvoegen van (kleine) partijen grond of baggerspecie
Samenvoegen tot partij > 25 m3
Het samenvoegen van partijen grond of baggerspecie tot een partij die groter is dan 25 m3 is uitsluitend toegestaan door een BRL 9335 [20] of BRL7500 [19] gecertificeerd persoon of instelling (Art. 4.3.2 Regeling bodemkwaliteit).
Samenvoegen tot partij < 25 m3
Het samenvoegen van partijen grond of baggerspecie van verschillende herkomst is uitsluitend toegestaan tot een hoeveelheid van 25 m3. Deze partij moet vervolgens worden afgevoerd naar een inrichting die erkend is voor de BRL 9335.
Deze uitzondering is gemaakt omdat het in de praktijk gebleken is, dat het voor veel hoveniers-bedrijven, gemeentewerven en kleine aannemers vanuit economisch oogpunt niet haalbaar is om een erkenning voor de BRL 9335 te behalen.
3.2 Gebiedsspecifiek (lokaal) toetsingskader gemeente Gemert-Bakel
De gemeente Gemert-Bakel heeft de volgende aanvullende gebiedsspecifieke voorwaarden gesteld voor het hergebruiken van grond en baggerspecie.
3.2.1 Toepassen van grond en baggerspecie afkomstig uit het bodembeheergebied van de gemeente Gemert-Bakel
Het gebiedsspecifieke bodembeleid zoals beschreven in deze paragraaf, is alleen van toepassing bij hergebruik van grond en baggerspecie afkomstig uit het bodembeheergebied van de gemeente Gemert-Bakel. Dit is van belang in verband met het stand-still-principe als beleidsuitgangspunt. Op lokaal niveau is een geringe verslechtering van de kwaliteit toegestaan, maar de gemiddelde kwaliteit van de grond binnen het totale bodembeheergebied wordt niet slechter.
Het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit stelt dat de kwaliteit van een toe te passen partij grond of baggerspecie moet passen bij zowel de kwaliteitsklasse als de bodemfunctieklasse van de ontvangende bodem. Om na te kunnen gaan of en welke knelpunten het generieke beleid voor de gemeente Gemert-Bakel oplevert, zijn de bodemkwaliteitskaarten vergeleken met de bodemfunctieklassenkaart. Hieruit volgt dat het generieke toepassingskader tot een aantal problemen kan leiden:
Partijen grond (of baggerspecie) die vrijkomen op verdachte locaties moeten voor hergebruik worden gekeurd. Als hieruit blijkt dat het grond betreft van bodemkwaliteitsklasse wonen of industrie, dan is de partij door een gebrek aan afzetmogelijkheden veelal niet herbruikbaar binnen de gemeente Gemert-Bakel. Hierdoor moeten er hogere kosten gemaakt worden voor het afvoeren van de grond.
Een groot deel van de gemeente Gemert-Bakel heeft een algemene bodemkwaliteit die voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse AW2000. De toe te passen grond op deze locaties dient ook te voldoen aan de bodemkwaliteitsklasse AW2000, terwijl er op basis van de bodemfunctie licht verontreinigde grond (klasse Wonen of Industrie) zou kunnen worden toegepast. Met het aanvoeren van grond met kwaliteitsklasse AW2000 zijn hogere kosten gemoeid, dan met het aanvoeren van grond van de klasse Wonen of Industrie.
In het centrumgebieden van Gemert en Bakel komt grond vrij met een kwaliteitsklasse Wonen die volgens het generieke kader alleen in dezelfde zone herbruikbaar is. Aangezien er in deze zone naar verwachting meer grond vrijkomt dan er nodig is, ontstaat een probleem met de afzet van de hier vrijkomende grond.
De milieubelasting van het verkeer vormt een bron van bodemvervuiling. Bij wegen vindt beïnvloeding van de bodemkwaliteit plaats door infiltrerend, afstromend en verstoven wegwater en door belasting via de lucht. Het is daarom niet zinvol schone grond (AW2000) te gebruiken bij de aanleg van wegen inclusief bermen, wetende dat de bodem in een aantal jaren (licht) vervuild zal raken.
Om extra ruimte te creëren voor grondverzet kiest de gemeente Gemert-Bakel op grond van artikel 44 van het Besluit bodemkwaliteit voor gebiedsspecifiek beleid.
De gemeente Gemert-Bakel kiest ervoor om bij het toepassen van grond en baggerspecie afkomstig uit het bodembeheer-gebied van de gemeente Gemert-Bakel de bodemfunctie leidend te maken bij de beoordeling of een partij grond of baggerspecie mag worden toegepast. De kwaliteitsklasse van de ontvangende bodem wordt dus buiten beschouwing gelaten. Er vindt geen dubbele toets plaats; de kwaliteit hoeft alleen te passen bij de functie die de bodem heeft (dus alleen toetsing aan bodemfunctieklassenkaart).
Dit betekent bijvoorbeeld dat op nieuw aan te leggen bedrijventerreinen grond en baggerspecie mag worden toegepast van de kwaliteitsklasse Industrie (of beter), mits deze uit de gemeente Gemert-Bakel zelf afkomstig is. De gemeente Gemert-Bakel creëert hierdoor meer afzetmogelijkheden voor partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de toepassingseisen volgens het generieke toetsingskader.
Het Besluit bodemkwaliteit schrijft het uitvoeren van een risicobeoordeling voor bij het vaststellen van lokale Maximale Waarden. Voordeel van het aansluiten bij de maximale waarden voor de standaard bodemfunctieklassen is dat een risicobeoordeling niet meer noodzakelijk is. Deze normwaarden leiden namelijk per definitie niet tot onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en plant. Deze zijn namelijk reeds door de rijksoverheid op basis van een risicobeoordeling afgestemd op de meest gevoelige bodemfunctie; er kunnen dus geen gebruiksrisico’s ontstaan.
De bodemfunctieklassenkaart geldt dus tevens als gebiedsspecifieke toepassingskaart voor grond afkomstig uit de gemeente Gemert-Bakel.
In tabel 3.3 zijn de mogelijkheden voor grondverzet op basis van het gebiedsspecifiek kader van het Besluit bodemkwaliteit in de gemeente Gemert-Bakel weergeven.
Tabel 3.3: Mogelijkheden grondverzet Gemert-Bakel ( Gebiedsspecifiek toetsingskader Besluit bodemkwaliteit)
Binnen een bodemkwaliteitszone kunnen meerdere bodemfunctieklassen voorkomen (zie § 2.1). In deze tabel is de hoofdfunctie weergegeven. Industrieterreinen welke bijvoorbeeld liggen in zone B2, hebben conform § 2.1 ook de functie Industrie, waardoor op basis van gebiedsspecifiek beleid het toegestaan is om grond met kwaliteitsklasse Industrie toe te passen.
Eén van de wettelijke voorschriften voor de tijdelijke opslag van grond of baggerspecie is dat de kwaliteit ervan beter moet zijn dan de kwaliteitsklasse van de onderliggende bodem indien de opslag langer duurt dan zes maanden.
Bij grondverzet volgens het gebiedsspecifieke beleid van de gemeente Gemert-Bakel, leidt dit mogelijk tot problemen. Er kan zich namelijk een situatie voordoen waarin de ontvangende bodem bijvoorbeeld schoon is, maar waar wel partijen grond van de kwaliteitsklasse Wonen mogen worden toegepast op grond van het gebiedsspecifieke toetsingskader. Diezelfde partijen grond zouden daar dan niet tijdelijk mogen worden opgeslagen. Dat staat haaks op de definitie van tijdelijke opslag die in het Besluit bodemkwaliteit is opgenomen: "De tijdelijke toepassing van grond/baggerspecie voorafgaand aan de definitieve nuttige toepassing".
Gezien deze discrepantie is door de gemeente Gemert-Bakel het volgende besloten:
3.2.3 Bijmengingen bodemvreemde materialen in grond en baggerspecie
Het Besluit bodemkwaliteit stelt in artikel 34 dat een partij grond en baggerspecie maximaal 20 gewichts-procent aan bodemvreemd materiaal (steenachtig materiaal of hout) mag bevatten, anders mag het niet als grond of baggerspecie worden toegepast. Alle andere bodemvreemde materialen (glas, metaal, plastic, piepschuim, ect.) mogen hoogstens sporadisch in de partij voorkomen.
De gemeente Gemert-Bakel vindt het maximale percentage van 20 % in vele gevallen te hoog. Indien 20 % bodemvreemd materiaal zonder meer wordt toegestaan, ontstaat ook een verslechtering in bijvoorbeeld de fysische en cultuurtechnische eigenschappen. Bovendien kan verdergaande verwering van bodemvreemde materialen later alsnog leiden tot ongewenste bodembelasting met verontreinigende stoffen.
Op grond van artikel 44 van het Besluit bodemkwaliteit wordt daarom bepaald dat binnen de gemeente Gemert-Bakel, met uitzondering van grootschalige bodemtoepassingen (exclusief leeflaag), alleen grond en baggerspecie mag worden toegepast met een maximaal percentage bodemvreemd materieel (steenachtig materiaal of hout) van 5 gewichtsprocent. Bovendien mag de toe te passen grond in de gemeente Gemert-Bakel geen visueel herkenbare asbesthoudende materialen bevatten. Alle andere bodemvreemde materialen (glas, metaal, plastic, piepschuim, ect.) mogen hoogstens sporadisch in de partij voorkomen.
Bij het hergebruik van binnen de gemeente Gemert-Bakel vrijkomende grond mag de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel worden gebruikt voor het aantonen van de milieuhygiënische kwaliteit. Voorwaarde hierbij is dat de actuele bodemkwaliteit op de betreffende herkomstlocatie (naar verwachting) overeenkomt met de bodemkwaliteit in de betreffende bodemkwaliteitszone. Er mag dus geen sprake zijn van een uitgesloten locatie (zie hieronder).
Als de grond ook is voorzien van een geldig ander bewijsmiddel (partijkeuring, erkende kwaliteits-verklaring), dan geldt dat andere bewijsmiddel als milieuhygiënische verklaring, omdat deze een directere uitspraak doet over de kwaliteit van de betreffende partij grond of bagger dan de bodemkwaliteitskaart.
3.3.2 Uitgesloten locaties en gebieden
Om gebruik te kunnen maken van een bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel moet de herkomstlocatie 'onverdacht' zijn ten aanzien van het voorkomen van bodemverontreiniging c.q. een bodemkwaliteit hebben die naar verwachting niet afwijkt van de lokale bodemkwaliteitsklasse. Gelet hierop zijn de volgende verdachte locaties en gebieden uitgesloten:
Deze verdachte locaties en gebieden zijn uitgesloten van het gebruik van de bodemkwaliteitskaart als erkend bewijsmiddel. De kwaliteitsklasse dient in dat geval op een andere wijze aangetoond te worden.
Ook als in de grond bodemvreemd materiaal of andere zintuiglijke waarnemingen worden aangetroffen die duiden op een plaatselijke bodemverontreiniging (bijv. verontreinigd puin, koolas, sintels, asbest, olie-, oplosmiddelen- of andere afwijkende geur, niet-natuurlijke verkleuringen, etc.), dan dient de grond als verdacht te worden beschouwd.
Om te bepalen of een locatie onverdacht is, dient minimaal een bodemtoets uitgevoerd te worden. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van het formulier 'toets herkomst'. Bij gebruik van de bodem-kwaliteitskaart als erkend bewijsmiddel, dient dit formulier volledig ingevuld bij de melding te worden toegevoegd. Het formulier is opgenomen in bijlage 11.
3.3.3 Overige erkende bewijsmiddelen
Wanneer de bodemkwaliteitskaart niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt, dient de milieuhygiënische kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie op een andere wijze te worden aangetoond:
Andere onderzoeksstrategieën uit de NEN 5740 kunnen niet gebruikt worden erkend bewijsmiddel van de kwaliteit van de grond. Deze bodemonderzoeken kunnen enkel in combinatie gebruikt worden met formulier toets herkomst en de bodemkwaliteitskaart.
Voor het toepassen van grond of baggerspecie op uitgesloten locaties en gebieden dient de kwaliteit van de ontvangende bodem vastgesteld te worden. Om de kwaliteit van de ontvangende bodem vast te stellen zijn de volgende onderzoeksstrategieën uit de NEN 5740 toegestaan als milieuhygiënische verklaring voor de kwaliteit:
Bij de bovenstaande onderzoeksstrategieën kan onderzoek naar de kwaliteit van het grondwater en de kwaliteit van de grond van de ontvangende bodem, die zich bevindt op 0,5 m-mv en dieper, achterwege blijven.
3.3.4 Bodemkwaliteitskaarten van andere gemeenten en waterschappen
Vooralsnog zijn nog geen bodemkwaliteitskaarten van andere gemeenten geaccepteerd, zodat de kwaliteit van grond afkomstig uit andere gemeenten op dit moment moet zijn vastgesteld via een ander erkend bewijsmiddel (zie § 3.3.3).
De gemeente Gemert-Bakel wil de mogelijkheid open houden om in de toekomst bodemkwaliteitskaarten van omliggende gemeenten en waterschappen te accepteren als milieuhygiënische verklaring. Hiervoor zou dan het generiek (landelijk) toetsingskader van toepassing zijn (zie § 3.1).
De acceptatie van deze kaarten kan in dat geval door het college worden vastgesteld en hoeft niet nogmaals door de gemeenteraad te worden goedgekeurd. Met het vaststellen van voorliggende nota bodembeheer vindt automatisch delegatie plaats van de gemeenteraad naar het college van Burgemeester en Wethouders om voornoemde bodemkwaliteitskaarten te accepteren als milieuhygiënische kwaliteits-verklaring.
3.3.5 Werken in en met verontreinigde bodem (CROW400)
De bodemkwaliteitskaart in deze nota bodembeheer kan gebruikt worden om een veiligheidsklasse volgens de CROW400 [23] af te leiden voor (graaf)werkzaamheden in de bodem.
Het gebruik van de bodemkwaliteitskaart is enkel toegestaan indien een vooronderzoek conform de NEN 5725 [24] is uitgevoerd. Hieruit moet dan blijken dat de bodemkwaliteit op de locatie niet afwijkt van de gebiedskwaliteit zoals vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart (onverdachte locatie).
Op basis van de bodemkwaliteitskaart in combinatie met de nota bodembeheer kan aan de hand van de percentielwaarde van minimaal P80 vastgesteld worden of een veiligheidsklasse van toepassing is (zie bijlage 4). Op basis van de bodemkwaliteitskaart van gemeente Gemert-Bakel is voor alle zones vooralsnog geen sprake van een veiligheidsklasse. Wel is altijd sprake van de ‘basishygiëne’.
De veiligheidskundige zal uiteindelijk de veiligheidsklassen definitief moeten vaststellen en de bijbehorende veiligheidsmaatregelen voorschrijven.
3.4 Melden, controle en handhaving grondverzet
Voor het toepassen van grond, baggerspecie en bouwstoffen (inclusief het tijdelijk opslaan) op de landbodem in Gemert-Bakel geldt een meldingsplicht.
Degene die grond of baggerspecie gaat toepassen moet dit ten minste vijf werkdagen van te voren melden via het Meldpunt bodemkwaliteit:
https ://www.meldpuntbodemkwaliteit.nl
Namens het college van B&W worden (meldingen van) dergelijke toepassingen door toezichthouders van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB) gecontroleerd.
In het Besluit bodemkwaliteit zijn de volgende toepassingen vrijgesteld van de meldplicht:
De zorgplicht blijft voor agrariërs en particulieren overigens wel gelden. De vrijstelling ontslaat particulieren en agrariërs ook niet van de plicht om te voldoen aan de kwaliteitseisen van het Besluit bodemkwaliteit. Wanneer vermoedens bestaan dat de kwaliteit van een partij grond of baggerspecie niet voldoen aan de eisen van het besluit, kan door het bevoegd gezag handhavend worden opgetreden.
Binnen grootschalige toepassingen, waarbij gedurende een lange periode verzet van grote hoeveelheden grond plaats gaat vinden, is het aan te bevelen om vooraf in overleg te treden met de gemeente en de ODZOB. Hierbij kunnen afspraken worden gemaakt over de wijze en termijn van melden, zodat voor de initiatiefnemer een werkbare procedure ontstaat, waarbij gewaarborgd blijft dat de gemeente en de ODZOB voldoende inzicht krijgen in de kwaliteit van de toegepaste partijen grond.
In het kader van het Besluit Bodemkwaliteit moet alleen het toepassen van grond en baggerspecie worden gemeld bij het meldpunt bodemkwaliteit.
Verplichtingen voor transport vanuit andere wet- en regelgeving
Omdat grond of baggerspecie in veel gevallen bij transport over de openbare weg als afvalstof wordt gezien, moet het transport vergezeld gaan van een begeleidingsbrief. Dit geldt ook voor een transport van een partij herbruikbare grond of baggerspecie naar een toepassing of tijdelijke opslaglocatie onder het Besluit bodemkwaliteit.
Als de grond of baggerspecie wordt afgevoerd naar een gronddepot (met een opslagcapaciteit groter dan 50 m3), reiniger of stortplaats (meldingsplichtige inrichtingen volgens het Besluit melden bedrijfsafval-stoffen en gevaarlijke afvalstoffen [25]), moet de acceptant van het materiaal een melding doen van de acceptatie van de afvalstoffen aan het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA). De acceptant verstrekt aan de ontdoener van de afvalstoffen een afvalstroomnummer, dat tijdens transport op de begeleidingsbrief moet staan. Meer informatie over afvalstroomnummers en begeleidingsbrieven vindt u op de website van het LMA.
Bij de aanvraag van een wijziging van een bestemming en van een omgevingsvergunning (bouwen en/of milieu) is in veel gevallen bodemonderzoek vereist. Dit hoofdstuk beschrijft wanneer bodemonderzoek daadwerkelijk nodig is en hoe de gegevens worden getoetst.
Bij bestemmingsplannen, dan wel in het kader van de omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan, dient volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, art. 3.1.6) [26] rekening gehouden te worden met de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In dit artikel staat een verwijzing naar artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) [6]. Hierin is geregeld dat het gemeentebestuur bij haar besluitvorming de nodige kennis over de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaart. De toelichting van een bestemmingsplan bevat altijd een paragraaf over de bodemkwaliteit. Daarnaast dienen de kosten voor milieukundig bodemonderzoek en van bodemsanering meegenomen te worden in een exploitatieplan (Bro, art. 6.2.4). De gemeente toetst of de bodem milieuhygiënisch geschikt is (of kan worden gemaakt, inclusief financiële toets) voor de geplande vorm van bodemgebruik.
Om te kunnen bepalen of de bodem milieuhygiënisch geschikt is voor de geplande vorm van bodem-gebruik dient altijd minimaal een historisch bodemonderzoek volgens de NEN 5725 [24] uitgevoerd te worden. Het historisch bodemonderzoek moet betrekking hebben op het gehele plangebied. Afhankelijk van de resultaten van het historisch bodemonderzoek kan aanvullend een verkennend bodemonderzoek volgens de NEN 5740 [15] en/of NEN 5707 [27] of nader bodemonderzoek volgens de NTA 5755 [28] en/of NEN 5707 noodzakelijk zijn. Deze bodemonderzoeken kunnen zich beperken tot de voor bodem-verontreiniging verdachte deellocaties en tot de verdachte stoffen.
Locaties of deellocaties waarvan op basis van het historisch bodemonderzoek geen lokale verontreini-gingen bekend zijn (op grond van eerder uitgevoerde bodemonderzoeken) en waar ook geen (potentiële) bronnen van bodemverontreiniging aanwezig zijn (geweest), kunnen als onverdacht ten aanzien van bodemverontreiniging worden beschouwd. Bij dergelijke (deel)locaties kan voor de milieuhygiënische bodemkwaliteit worden uitgegaan van de diffuse bodemkwaliteit van de bijbehorende bodemkwaliteits-zone (conform ontgravingskaart in de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart). Voor onverdachte (deel-)
locaties wordt in het kader van het bestemmingsplan verder geen bodemonderzoek noodzakelijk geacht.
Als uit het historisch bodemonderzoek blijkt, dat er van een (deel)locatie wel lokale verontreinigingen bekend zijn of er zijn (potentiële) bronnen van bodemverontreiniging aanwezig (geweest), dan is er sprake van een voor bodemverontreiniging verdachte (deel)locatie en dient er alsnog een gericht bodemonderzoek te worden uitgevoerd volgens de NEN 5740 (verkennend bodemonderzoek) en/of NEN 5707 (verkennend asbestonderzoek in grond) en zo nodig ook een nader bodemonderzoek volgens de NTA 5755 en/of NEN 5707 asbest.
Na uitvoering van (historisch) bodemonderzoek kunnen er twee situaties worden onderscheiden:
Er is geen sprake van een geval van (ernstige) bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodem-bescherming (Wbb) [29]. Daarnaast is de huidige diffuse bodemkwaliteit geschikt voor de geplande vorm van bodemgebruik. Dit betekent dat er geen belemmering is voor de bestemmingswijziging. De uitkomsten worden beschreven in de bodemparagraaf van het bestemmingsplan.
Er is wel sprake van een geval van (ernstige) bodemverontreiniging in de zin van de Wbb of een diffuse bodemkwaliteit die niet geschikt is voor de geplande vorm van bodemgebruik. De aanwezigheid van een lokale verontreiniging kan bij de realisatie van het bestemmingsplan aanleiding zijn voor het uitvoeren van bodemsanering.
De kosten van het verwerken van de bij het voorgenomen bestemmingsplan vrijkomende (diffuus) verontreinigde grond (denk aan grondverzet bij aanleg/bouw van wegen en huizen) en de kosten voor het nemen van sanerende maatregelen bij aanwezigheid van lokale verontreiniging dienen in het exploitatie-plan van het bestemmingsplan te worden opgenomen. Indien het voornamelijk gaat om diffuus verontreinigde grond is het vooral van belang om in de planfase rekening te houden met het streven naar een gesloten grondbalans. Indien grond moet worden afgevoerd moet rekening worden gehouden met de meerkosten voor het elders toepassen of afvoeren naar een erkende verwerker (o.a. grondbank). Het gaat om het identificeren en kwantificeren van de (financiële) risico’s.
Voor een bestemmingsplan dat enkel wordt geactualiseerd en waar de bebouwing en inrichting gehand-haafd blijft (conserverend bestemmingsplan), is de uitvoering van een historisch bodemonderzoek voldoende. Het aantreffen van een (mogelijke) verontreiniging bij een bestemmingsplanprocedure leidt in dat geval niet tot aanvullend bodemonderzoek of sanering. Pas op het moment dat hier daadwerkelijk ontwikkeling plaatsvindt, zijn de vervolgstappen van belang.
Indien voor de ruimtelijke ontwikkeling in een later stadium een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of milieu noodzakelijk is, is het aan te bevelen het hiervoor benodigde bodemonderzoek al uit te voeren voor de bestemmingsplanprocedure. Dit om vertragingen te voorkomen. Dit geldt ook voor bodemonderzoeken die dienen te worden uitgevoerd vanuit eventuele andere wettelijke kaders, zoals de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk (aanlegvergunning) en ontgronden.
4.2 Omgevingsvergunning bouwen
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit dient conform de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor, art. 2.4) [30] een onderzoeksrapport inzake de bodemgesteldheid aangeleverd te worden.
In volgende gevallen kan de gemeente vrijstelling verlenen voor het uitvoeren van een bodemonderzoek:
In de Bouwverordening van de gemeente Gemert-Bakel (art. 2.1.5) [31] is opgenomen dat het betreffende onderzoek naar de bodemgesteldheid bestaat uit:
Onder een recent bodemonderzoek wordt verstaan een onderzoek dat niet ouder is dan 5 jaar (geldig-heidstermijn) [32]. Indien onderzoeken verouderd zijn met een maximum van 10 jaar kan volstaan worden met aanleveren van een aanvullend bodemonderzoek conform NEN5740 van alleen de bovengrond. Voorwaarde hiervoor is wel dat de inrichting en/of het gebruik van de locatie sinds de uitvoering van het bodemonderzoek niet zijn veranderd en er geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Indien bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden na uitvoering van het bodemonderzoek, dient het bodemonderzoek geactualiseerd te worden. De opzet van het actualiserend bodemonderzoek is afhankelijk van de aard en omvang van de bodembedreigende activiteiten.
Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.
De gemeente Gemert-Bakel toetst de bodemonderzoek(en) aan de Woningwet (art.8) [35]. In de Woningwet en de Bouwverordening (art. 2.4.2) zijn regels opgenomen om het bouwen op verontreinigde grond tegen te gaan. Er mag niet gebouwd worden op een bodem die zodanig verontreinigd is dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van gebruikers. Dit geldt voor bouwwerken:
Indien door de gemeente vrijstelling wordt verleend voor het indienen van een verkennend bodem-onderzoek, moet de gemeente toetsen of er al bodemonderzoeken bekend zijn bij de gemeente waaruit blijkt dat er sprake is van sterk verontreinigd grond en/of grondwater.
Indien uit een ingediend of reeds bekend bodemonderzoek blijkt dat er sprake is van sterk verontreinigde grond en/of grondwater kan de gemeente de Omgevingsvergunning bouwen onder voorwaarden verlenen (art. 2.4.2, Bouwverordening). Er kan sprake zijn van twee situaties:
Geval van niet-ernstige bodemverontreiniging of nieuwe bodemverontreinigingen
De Omgevingsvergunning bouwen kan worden verleend onder de voorwaarde dat de bodem (grond en/of grondwater) geschikt gemaakt wordt voor het beoogde doel (zie § 5.1.2).
Na afloop van de saneringswerkzaamheden dient een saneringsevaluatie ingediend te worden bij de gemeente. Het starten van de bouwwerkzaamheden voordat ingestemd is met de saneringsevaluatie is toegestaan, mits vooraf afstemming heeft plaatsgevonden met de gemeente en voldaan is aan de saneringsdoelstelling.
Geval van ernstige bodemverontreiniging
De Omgevingsvergunning bouwen kan worden verleend, maar treedt conform art. 6.2c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) onverminderd niet in werking als er ter plaatse van het bouwwerk sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging ontstaan vóór 1 januari 1987 conform de Wet bodembescherming. De omgevingsvergunning treedt pas in werking als:
Na afloop van de saneringswerkzaamheden dient een saneringsevaluatie ingediend te worden bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming. Het starten van de bouwwerkzaamheden voordat ingestemd is met de saneringsevaluatie is toegestaan, mits vooraf afstemming heeft plaatsgevonden met het bevoegd gezag en voldaan is aan de saneringsdoelstelling.
4.3 Verhoogde gehalten metalen in grondwater
In de regio komen verhoogde gehalten aan zware metalen in het grondwater voor die sterk kunnen fluctueren in plaats en tijd. Bij gehalten die de tussenwaarde of interventiewaarde overschrijden dient per situatie bekeken te worden of sprake kan zijn van een bodemverontreiniging of natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden.
Op basis van de grondwaterkwaliteitskaart heeft de gemeente Gemert-Bakel (zie bijlage 6) voor de zware metalen cadmium, koper, nikkel en zink signaalwaarden vastgesteld, waarmee beoordeeld kan worden of gemeten grondwaterconcentraties bij bodemonderzoek aansluiten bij de natuurlijke achtergrondkwaliteit van het grondwater op een locatie. Er is geen onderscheid gemaakt in zones. In de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming 2012 [36] wordt aanbevolen om gebruik te maken van de 98-percentielwaarde (P98) als signaalwaarde.
Tabel 4.1: Signaalwaarden zware metalen (ondiep grondwater gemeente Gemert-Bakel
Noodzaak herbemonstering en nader onderzoek
Ten aanzien van de zinkassengerelateerde verontreinigingen van het grondwater met cadmium en zink in De Kempen is door het projectbureau Actief Bodembeheer de Kempen, een voormalig projectbureau van de Provincies Noord-Brabant en Limburg, een gebiedsgericht grondwaterbeheerplan opgesteld [44]. Binnen het gebiedsgericht grondwaterbeheerplan De Kempen is de aanpak beperkt tot verontreinigingen met cadmium en zink. De reden hiervoor is dat deze stoffen gecorreleerd zijn aan de regionale zinkassen-problematiek en veelvuldig in verhoogde gehalten worden aangetroffen. De gemeente Gemert-Bakel sluit aan bij deze aanpak voor de metalen waarvoor een signaalwaarde is vastgesteld.
Omgevingsvergunningen voor een bouwactiviteit kunnen in beginsel worden gehonoreerd als het grondwater niet boven de signaalwaarden voor cadmium, koper, nikkel en zink verontreinigd is. Voor de overige zware metalen wordt hiervoor de tussenwaarde aangehouden. Indien de verhoogde gehalten niet gerelateerd kunnen worden aan bedrijfsactiviteiten en er geen sprake is van een verontreiniging van de grond, is vrijwel zeker sprake van een regionaal verhoogde achtergrondwaarde. Verder onderzoek is dan niet noodzakelijk. Het hanteren van deze verhoogde waarden voor cadmium, koper, nikkel en zink levert geen risico's op voor de mens.
Indien er sprake is van gehalten aan zware metalen boven de signaalwaarden èn deze kunnen worden gerelateerd aan bedrijfsactiviteiten op of in de omgeving van het onderzochte perceel (lokale potentiële bron van bodemverontreiniging m.b.t. zware metalen aanwezig), dan dient wel vervolgonderzoek plaats te vinden (herbemonstering en/of nader grondwateronderzoek).
De aanpak conform het gebiedsgericht grondwaterbeheerplan is beknopt weergegeven in tabel 4.2. Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar het gebiedsgericht grondwaterbeheerplan De Kempen [44].
Tabel 4.2: Aanpak verhoogde gehalten zware metalen in grondwater
Bovenstaande werkwijze geldt ook voor de door de gemeente uit te voeren bodemtoetsen van ruimtelijke plannen, etc.
Overschrijding risicogrenswaarden
Indien er sprake is een overschrijding van risicogrenswaarden dient een gebruiksadvies opgesteld te worden [38]. Afhankelijk van de situatie kan het volgende van toepassing zijn:
Tabel 4.3: risicogrenswaarden grondwater (µg/l)
De P98 is voor geen van de stoffen hoger dan de risicowaarden voor beregening van gewassen. Voor nikkel is de P98 hoger dan de grenswaarde voor veedrenking. Voor arseen, cadmium, lood en nikkel is de P98 hoger dan de grenswaarde voor drinkwater (humaan risico). In de gemeente Gemert-Bakel komt echter geen waterwin- en grondwater-beschermingsgebied voor. Er is daarom hiervoor geen risico aanwezig. Indien men het grondwater wil gebruiken voor drinkwater en/of veedrenking wordt aanbevolen om de milieuhygiënische grondwaterkwaliteit op de locatie eerst te onderzoeken.
Grondwateronttrekking binnen een (mogelijk) geval van ernstige bodemverontreiniging betreft een sanerende handeling onder de Wet bodembescherming (Wbb). Hiervoor dient een saneringsplan opgesteld te worden. Grondwateronttrekking binnen een (mogelijk) geval van ernstige bodemverontreiniging is enkel mogelijk na toestemming van net bevoegd gezag Wbb, zie hoofdstuk 5.
4.4 Wet milieubeheer en activiteitenbesluit
In artikel 1.1a van de Wet milieubeheer (Wm) [39] staat: 'Een ieder neemt voldoende zorg voor het milieu in acht.' Deze zogenoemde zorgplicht houdt in ieder geval in dat iedereen 'die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijke handelingen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem verwacht kunnen worden teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.'
Het zorgplichtartikel uit de Wm verplicht (evenals het algemene zorgplichtartikel 13 uit de Wbb [29]) om nieuwe bodemverontreiniging op te ruimen en vormt het uitgangspunt voor het opleggen van specifieke bodemgerelateerde voorschriften in de vergunning (omgevingsvergunning milieu) of in algemene regels (Activiteitenbesluit) [40].
4.4.1 Omgevingsvergunning milieu
De omgevingsvergunningaanvraag voor de activiteit milieu wordt ten aanzien van preventieve bodem-bescherming getoetst aan de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) [36]. Op basis van de NRB voert aanvrager een bodemrisicoanalyse uit om zo de aard en de mate van bodembedreigende activiteiten te bepalen. Als sprake is van bodembedreigende activiteiten, dan is in het merendeel van de gevallen het uitvoeren van een bodemonderzoek verplicht. In de vergunning dienen zowel voorschriften voor het vastleggen van de nulsituatie als voor het uitvoeren van de eindsituatie te worden opgenomen. Bij actualisatie van omgevingsvergunning voor de activiteit milieu kan om een nulsituatiebodemonderzoek worden gevraagd als er binnen de inrichting nieuwe bodembedreigende activiteiten plaatsvinden.
In de vergunning kan daarnaast worden opgenomen dat periodiek een herhalingsbodemonderzoek moet worden uitgevoerd. Het herhalingsonderzoek maakt vroegtijdig ingrijpen door de - dan nog - actieve inrichting mogelijk bij onverhoopte verontreiniging van de bodem. De locatie (bodemtype), de mobiliteit van de bodembedreigende stoffen en het verspreidingsrisico spelen een rol bij de keuze voor een herhalingsfrequentie. Per geval wordt beoordeeld of het nodig is om een herhalingsbodemonderzoek voor te schrijven in de omgevingsvergunning.
4.4.2 Melding Activiteitenbesluit milieubeheer
Bij bedrijven, die onder het Activiteitenbesluit vallen, wordt in een aantal voorschriften van het besluit specifiek aandacht besteed aan bodemaspecten. Op grond van artikel 2.11 van het Activiteitenbesluit zijn er een drietal momenten dat bodemonderzoek verplicht is:
Wanneer een inrichting wordt opgericht en binnen die inrichting bodembedreigende activiteiten worden uitgevoerd. De resultaten van het nulsituatiebodemonderzoek worden binnen drie maanden na oprichting van de inrichting toegezonden aan het bevoegd gezag (art. 2.11, lid 1). Een uitzondering hierop is dat een IPPC-installatie op grond van artikel 4.3 lid 1 van de Ministeriele regeling omgevingsrecht (MOR) [30] een onderzoeksrapport moet aanleveren voor de start van de activiteiten.
Wanneer een inrichting of activiteit binnen een inrichting zodanig wijzigt dat het nodig is de bodemkwaliteit vast te leggen met het oog op een mogelijke aantasting of verontreiniging van de bodem die kan of is ontstaan door een bodembedreigende activiteit. Het bevoegd gezag stelt dit met een ‘maatwerkvoorschrift’ vast, zijnde een besluit (art. 2.11, lid 2).
Wanneer een dergelijke inrichting wordt beëindigd, of de IPPC-installatie, of na beëindiging van het opslaan van een vloeibare brandstof, afgewerkte olie of pekel in een ondergrondse tank. De resultaten van het eindsituatiebodemonderzoek worden binnen zes maanden na beëindiging van de inrichting of de beëindiging van opslag in een ondergrondse tank verzonden aan het bevoegd gezag (art. 2.11, lid 3).
4.4.3 Nulsituatie- en eindsituatiebodemonderzoek
Hoewel conform de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bij bodembedreigende activiteiten altijd een nulsituatiebodemonderzoek moet worden uitgevoerd, blijkt uit diverse jurisprudentie van de Raad van State, dat bij een bedrijf met een verwaarloosbaar bodemrisico geen nulsituatiebodemonderzoek verlangd mag worden zonder een deugdelijke motivering.
Voor de mogelijke mate van bodemverontreiniging speelt naast de omvang ook de aard van de gebruikte stoffen een belangrijke rol. Het risico op bodemverontreiniging alsmede de ernst en omvang hiervan is in grote mate gerelateerd aan de mobiliteit van de stof.
Gelet op het voorgaande, zal de gemeente Gemert-Bakel het al dan niet verlangen van een nulsituatie bodemonderzoek af laten hangen van zowel de omvang van de betreffende activiteit, alsmede de aard van de verontreinigende stof, overeenkomstig tabel 4.4. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen agrarische en niet-agrarische bedrijven.
Tabel 4.4 noodzaak nulsituatie bodemonderzoek in relatie tot omvang activiteit en aard stoffen
*) 0-sit.: nulsituatie bodemonderzoek.
Eisen nul- en eindsituatie bodemonderzoek
Het nulsituatie bodemonderzoek dient te voldoen aan de NEN 5740 [15] en uitgevoerd te worden conform de onderzoeksstrategie vaststelling nulsituatie bij een toekomstige belasting (NUL) of de onderzoeks-strategie vaststelling nulsituatie bij een toekomstige ondergrondse opslagtank(s) (NUL-OO).
Een revisie- of eindsituatiebodemonderzoek wordt uitgevoerd volgens dezelfde strategie en op dezelfde plaats als het voorgaande nulsituatie bodemonderzoek. Indien geen nulsituatie bodemonderzoek beschikbaar is kan een revisie of eindsituatie bodemonderzoek plaatsvinden volgens de onderzoeks-strategie voor een verdachte locatie met een plaatselijk bodembelasting met duidelijke verontreinigings-kern (VEP) of volgens de onderzoeksstrategie voor een verdachte locatie met één of meer ondergrondse opslagtank(s) (VEP-OO).
Het onderzoek richt zich uitsluitend op de bodembedreigende stoffen die door de werkzaamheden ter plaatse een bedreiging voor de bodemkwaliteit vormen of vormden en op de plaatsen waar bodem-bedreigende activiteiten plaatsvinden, zullen plaatsvinden dan wel hebben plaatsgevonden (art. 2.11, lid 8, Activiteitenbesluit). Een aanwezige vloeistofdichte vloer of verharding wordt ten behoeve van het onderzoek niet doorboord of anderszins aangetast (art. 2.11, lid 9, Activiteitenbesluit). Er kan in dat geval worden volstaan met onderzoek van het grondwater aan de stroomafwaartse zijde zo dicht mogelijk bij de bron.
Voor het bepalen van de benodigde analyses kan gebruik gemaakt worden van het overzicht kritische paramaters, zie bijlage 9.
Indien uit het eindsituatie bodemonderzoek blijkt dat de bodem als gevolg van de activiteiten in de inrichting is aangetast of verontreinigd, draagt degene die de inrichting drijft er zorg voor dat binnen zes maanden na toezending van dat rapport aan het bevoegd gezag de bodemkwaliteit is hersteld tot:
Gelet op dit laatste kan het dus in het belang van de drijver van de inrichting zijn om wel een nulsituatie bodemonderzoek uit te voeren om te voorkomen dat deze verantwoordelijk kan worden gesteld voor de sanering van al aanwezige verontreinigingen.
Herstel vindt plaats voor zover dat met de beste beschikbare technieken redelijkerwijs haalbaar is, door een persoon of instantie die een erkenning bezit op grond van het Besluit bodemkwaliteit.
Degene die de inrichting drijft meldt de aanvang en de afronding van de werkzaamheden direct aan het bevoegd gezag.
5 Het saneren van een bodemverontreiniging
Indien op een terrein sprake is van een bodemverontreiniging, zal dit in vele gevallen beperkingen geven voor eventuele ontwikkelingen op een locatie. Om een locatie geschikt te maken voor het toekomstige gebruik is in deze situaties vaak een bodemsanering noodzakelijk.
In de Wet bodembescherming (Wbb) [29] zijn regels opgenomen om de bodem te beschermen, daarnaast zijn er regels opgenomen over hoe om te gaan met gevallen van ernstige bodemverontreiniging In de Circulaire bodemsanering 2013 [41] wordt ingegaan op het milieuhygiënisch saneringscriterium (wanneer is saneren noodzakelijk en op welke termijn) en de saneringsdoelstelling.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende vormen van bodemverontreiniging en welke instantie het bevoegde gezag is. Daarnaast wordt kort de procedure besproken, welke doorlopen dient te worden om de bodemverontreiniging te saneren.
5.1 Historische bodemverontreiniging
Indien een bodemverontreiniging wordt aangetroffen moet vastgesteld worden of sprake is van een historische verontreiniging of van een recente ‘nieuwe’ verontreiniging.
Er is sprake van een historisch geval van bodemverontreiniging als deze ontstaan is vóór 1 januari 1987. Voor asbest geldt dat sprake is van een historisch geval van bodemverontreiniging als deze ontstaan is vóór 1 juli 1993 (vanaf die datum is het in Nederland verboden om asbest(houdende) materialen te (her)gebruiken).
In alle andere situaties is sprake van een zogenaamd nieuw geval van bodemverontreiniging (zie § 5.2).
5.1.1 Geval van ernstige bodemverontreiniging
Indien sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, is de ODZOB namens de provincie Noord-Brabant bevoegd gezag Wet bodembescherming.
Er is sprake van een geval van ernstige verontreiniging indien voor ten minste één stof het gemiddelde gemeten concentratie van minimaal 25 m3 bodemvolume in het geval van een grondverontreiniging, of 100 m3 poriënverzadigde bodemvolume in het geval van een grondwaterverontreiniging, hoger is dan de interventiewaarde.
Er kunnen gevallen zijn waarbij de interventiewaarde niet wordt overschreden en er toch sprake is van een geval van ernstige verontreiniging. Ook in het geval van verontreinigingen met stoffen waarvoor geen interventiewaarde is afgeleid kan sprake zijn van een geval van ernstige verontreiniging.
Voor asbest is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging indien het gehalte aan asbest (gewogen) in de grond de interventiewaarde 100 mg/kg ds overschrijdt. In tegenstelling tot andere stoffen geldt voor asbest geen volumecriterium.
Als een geval van ernstige verontreiniging is vastgesteld, dan is er sprake van een potentieel risico dat aanleiding geeft tot een vorm van saneren of beheren. Er dient dan te worden bepaald of er sprake is van onaanvaardbare risico’s bij het huidige of toekomstig gebruik, in welk geval er spoedig moet worden gesaneerd. De spoedeisendheid wordt bepaald door middel van de uitvoering van een risicobeoordeling, waarbij vastgesteld wordt of sprake is van onaanvaardbare actuele humane, ecologische of verspreidings-risico’s.
De volgende gevallen van kunnen zich voordoen:
Indien een geval van (mogelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt aangetroffen binnen de gemeente, dan meldt de gemeente dit bij het bevoegd gezag (Art. 41, Wbb).
Een groot deel van de saneringen wordt uitgevoerd onder het Besluit Uniform Saneren (BUS), waarbij volstaan kan worden met een melding voorafgaand aan de sanering. Het BUS is een landelijke uniforme regeling voor eenvoudige, gelijksoortige saneringen die in korte tijd middels diverse standaardaanpakken kunnen worden afgerond.
De grotere en meer gecompliceerde gevallen lopen via het Wbb-spoor, waarvoor een saneringsplan moet worden opgesteld.
Indien een bodemsanering wordt uitgevoerd, moet de bodem ten minste geschikt gemaakt worden voor de functie die de locatie krijgt na sanering, waarbij het risico voor mens, plant of dier als gevolg van blootstelling aan de verontreiniging zoveel mogelijk wordt beperkt. Daarnaast moet het risico voor verspreiding en de noodzaak tot het nemen van maatregelen en beperkingen in het gebruik van de bodem (de nazorg) zo veel mogelijk beperkt worden (art. 38 Wbb).
Bovenstaande geldt niet voor een BUS-melding tijdelijk uitplaatsen (BUS-TUP). Hierbij blijft de verontreinigingssituatie ongewijzigd. Wel moet een melding BUS-TUP worden ingediend om te waarborgen dat civieltechnische werkzaamheden op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden uitgevoerd.
De terugsaneerwaarden voor immobiele verontreinigingen dient bij voorkeur aan te sluiten bij de lokale bodemfunctieklasse uit de gemeentelijke bodemfunctieklassenkaart. Hiervan mag bij een saneringsplan gemotiveerd worden afgeweken (bij BUS-melding is afwijken niet mogelijk).
Het aanvullen van een saneringsput valt onder het Besluit bodemkwaliteit, de aanvulgrond moet daardoor voldoen aan de gemeentelijke kwaliteitseisen (zie hoofdstuk 2 en 3). Bij een saneringsplan kan ook hier gemotiveerd van worden afgeweken.
De sanering van mobiele verontreinigingen moet leiden tot een kwaliteit van grond en grondwater die het gewenste gebruik van de boven- en ondergrond mogelijk maakt, de risico’s van de verspreiding van (rest)verontreinigingen na sanering zo veel mogelijk beperkt en zo min mogelijk nazorg vereist. Dit kan worden beschouwd als een ‘stabiele, milieuhygiënisch acceptabele eindsituatie’. De precieze invulling hiervan hangt af van de kosteneffectiviteit van de sanering (afweging van onder andere kosten, technische mogelijkheden en eventuele nazorg voor de verontreiniging die achterblijft).
Om een bodemverontreiniging te saneren dient een saneringsplan of een melding Besluit Uniforme Sanering (BUS-melding) [8,9] ter beoordeling ingediend te worden bij de ODZOB.
De standaard beoordelingstermijn voor een saneringsplan is 15 weken en voor een BUS-melding afhankelijk van het type melding 5 werkdagen (alleen voor categorie tijdelijk uitplaatsen waarvoor geen milieukundige begeleiding is vereist) of 5 weken (alle overige gevallen).
De bodemsanering dient uitgevoerd te worden door een SIKB-BRL7000 [42] gecertificeerde aannemer en (in de meeste gevallen) begeleidt te worden door een SIKB-BRL 6000 [43] milieukundige begeleider.
Na afronding van de bodemsanering dient binnen 8 weken een saneringsverslag of BUS-evaluatieformulier ingediend te worden bij de ODZOB.
Namens de provincie Noord-Brabant beoordeelt de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB) de saneringsplannen en saneringsevaluaties. Voor de juiste wijze van indienen wordt verwezen naar de website van de ODZOB (www.odzob.nl).
Bij het ingaan van de Omgevingswet zal er een bevoegdheidsverschuiving plaatsvinden. De gemeente Gemert-Bakel wordt dan bevoegd gezag voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging met uitzondering van de gevallen waarvoor al een beschikking is genomen dat spoedige sanering noodzakelijk is of waarvoor al een saneringsplan of BUS-melding is ingediend en voor grondwaterverontreinigingen.
5.1.2 Geval van niet-ernstige bodemverontreiniging
Indien sprake is van een geval van niet-ernstige bodemverontreiniging, kan de gemeente op grond van het Besluit bodemkwaliteit voorwaarden voorschrijven om deze niet-ernstige gevallen te verwijderen zodat voldaan wordt aan de gebiedskwaliteit.
De gemeente Gemert-Bakel wil voorkomen dat sterk verontreinigde grond (met gehalte boven de interventiewaarde) vergraven wordt, dan wel elders wordt toegepast waardoor de lokale bodemkwaliteit kan verslechteren.
Indien een initiatiefnemer graafwerkzaamheden wil uitvoeren in sterk verontreinigde grond, dan dient dit gemeld te worden bij de gemeente door middel van het indienen van een plan van aanpak. De terug-saneerwaarden dienen aan te sluiten bij de lokale bodemfunctieklasse uit de gemeentelijke bodemfunctie-klassenkaart. Het plan van aanpak dient 4 weken voor aanvang van de graafwerkzaamheden ter beoordeling te zijn ingediend bij de gemeente.
De bodemsanering van niet-ernstige gevallen valt formeel niet onder de Kwalibo-regelgeving. De aannemer en de milieukundige begeleider hoeven niet gecertificeerd te zijn volgens de SIKB-BRL 7000 en de SIKB-BRL 6000. Dit wordt echter wel sterk aanbevolen. De gemeente zal voor het uitvoeren van bodemsaneringen altijd gebruik maken van erkende bodemintermediairs.
Na afloop van de graafwerkzaamheden dient binnen een termijn van 4 weken een saneringsverslag te worden aangeleverd. De gemeente heeft 4 weken om het evaluatieverslag te beoordelen en geeft schriftelijke goedkeuring.
Het plan van aanpak en de evaluatie kunnen ingediend worden via gemeente@gemert-bakel.nl.
5.2 Nieuwe bodemverontreinigingen (zorgplicht)
Voor bodemverontreinigingen welke ontstaan zijn ná 1 januari 1987 en voor asbest ná 1 juli 1993 geldt dat sprake is van zorgplicht conform art. 13 Wet bodembescherming (Wbb) en art. 1.1a Wet milieubeheer (Wm). De omvang en mate van verontreiniging is hierbij niet relevant, dus kan ook betrekking hebben op verontreinigingen met een omvang van kleiner dan 25 m2 en/of gehalten kleiner dan de interventiewaarde.
Op basis van deze artikelen is de veroorzaker van een bodemverontreiniging verplicht om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om de verontreiniging ongedaan te maken. Dit houdt in dat de bodemverontreiniging in principe volledig verwijderd dient te worden, met inachtneming van het redelijkerwijs beginsel.
Indien de bodemverontreiniging is ontstaan door een ongewoon voorval (calamiteit), dienen de sanerende maatregelen onverwijld genomen te worden om verdere verspreiding van de bodemverontreiniging tegen te gaan.
De ODZOB is namens de provincie Noord-Brabant bevoegd gezag voor nieuwe bodemverontreinigingen buiten Wm-inrichtingen (art. 13 en 30 Wbb en art 17.9, lid 3 Wm). De gemeente is enkel bevoegd om handhavend op te treden bij het constateren van een nieuwe verontreiniging (art. 95 Wbb). De veroorzaker van de verontreiniging wordt hierbij verplicht gesteld om de verontreiniging te verwijderen. De zaak wordt vervolgens afgehandeld door de ODZOB.
Binnen Wm -inrichtingen conform de Wet milieubeheer is het bevoegd gezag voor nieuwe bodem-verontreinigingen de vergunningverlenende instantie van de Omgevingsvergunning milieu (art. 17.2 en 17.9 Wm). Afhankelijk van het type inrichting is dit de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) namens de provincie of de gemeente. Indien de gemeente bevoegd gezag is, stemt de gemeente de benodigde herstelmaatregelen af met het bevoegd gezag Wet bodembescherming (ODZOB) (art. 17.2, lid 3 en 17.9, lid 5 Wm).
5.2.1 Nieuwe bodemverontreinigingen buiten Wm-inrichtingen
De veroorzaker van bodemverontreinigingen welke ontstaan zijn ná 1 januari 1987 en voor asbest ná 1 juli 1993 buiten Wm-inrichtingen, is verplicht om verdere aantasting van de bodem te voorkomen en de aantasting zo veel mogelijk ongedaan te maken. Indien de verontreiniging is ontstaan als gevolg van een calamiteit (ongewoon voorval) dienen de maatregelen direct genomen (zonder uitstel) te worden om verdere verspreiding te voorkomen. Dit heeft alleen zin als de verontreiniging kort geleden is ontstaan en het eenvoudig is op te ruimen door middel van ontgraving.
Degene die de bodemverontreiniging veroorzaakt of opmerkt meldt dit aan het bevoegd gezag (ODZOB) en geeft aan welke maatregelen worden genomen om de verontreiniging ongedaan te maken (art. 27 Wbb). De melding kan gedaan worden via bodemloket@odzob.nl.
In het geval van een calamiteit (ongewoon voorval) moet de veroorzaker in de gelegenheid gesteld worden om de benodigde maatregelen te nemen om de verontreiniging ongedaan te maken. Als de geboden spoed zich hiertegen verzet, kan het bevoegd gezag acties (laten) uitvoeren en deze later in rekening brengen bij de veroorzaker. Er is sprake van rauwelijkse bestuursdwang (art 5.24 Algemene wet bestuursrecht) [6]. De veroorzaker moet wel zo spoedig mogelijk schriftelijk aansprakelijk worden gesteld.
De ODZOB is het bevoegde gezag voor het beoordelen en handhaven van deze nieuwe bodem-verontreinigingen.
Om een nieuwe bodemverontreiniging te saneren dient een plan van aanpak ter beoordeling ingediend te worden bij de ODZOB. In geval van een calamiteit kan direct gestart worden met de sanering en is een melding voldoende.
De bodemsanering zal uitgevoerd moeten worden door een SIKB-BRL7000 gecertificeerde aannemer en begeleidt dienen te worden door een SIKB-BRL 6000 milieukundige begeleider. Uitzondering hierop vormen situaties waarin direct handelen is vereist (calamiteiten). In deze situatie hoeft de aannemer niet gecertificeerd te zijn volgens SIKB-BRL7000 (bereddering), de milieukundige begeleider bepaald de ontgravingsgrenzen en verzorgt de eindbemonstering.
Na afloop van de graafwerkzaamheden zal binnen een termijn van 8 weken een saneringsevaluatie ter beoordeling aangeleverd moeten bij de ODZOB.
De meldingen, het plan van aanpak en de saneringsevaluatie kunnen ingediend worden via bodemloket@odzob.nl.
Regeling verwijdering calamiteuze stoffen (Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, 23-12-2019)
De “Regeling Verwijdering Calamiteuze Stoffen” (hierna RVCS) [45] is bedoeld om op een verantwoorde wijze gevaarlijke stoffen, onbekende stoffen en lege verpakkingen van gevaarlijke stoffen, die vrijkomen bij een calamiteit of onbeheerd worden aangetroffen of gedumpt (niet zijnde in een gebouw), af te voeren. Tevens is de RVCS bedoeld om de gevolgen van deze calamiteit of dumping voor de bodem ongedaan te maken.
De gemeente Gemert-Bakel heeft de RVCS vastgesteld waarmee regionaal dezelfde werkwijze wordt gehanteerd bij het aantreffen van calamiteuze stoffen (voornamelijk drugsafval). Indien er een calamiteit heeft plaats gevonden waarbij de bodem verontreinigd is geraakt, zal in overleg met de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant direct gestart worden met de bodemsanering.
De milieukundig begeleider stelt binnen één week na ontvangst van de analyseresultaten een briefrapport op over de uitvoering van de bodemsanering en stuurt dat ter beoordeling naar bodemloket@odzob.nl.
Voor een nadere toelichting over de werkwijze bij het aantreffen van calamiteuze stoffen wordt verwezen naar de RVCS.
5.2.2 Nieuwe bodemverontreinigingen binnen Wm-inrichtingen
De veroorzaker van bodemverontreinigingen welke ontstaan zijn ná 1 januari 1987 en voor asbest ná 1 juli 1993 binnen Wm-inrichtingen, is verplicht om verdere aantasting van de bodem te voorkomen en de aantasting zo veel mogelijk ongedaan te maken (art. 1.1a Wm en art. 2.11 Activiteitenbesluit) [40]. Indien de verontreiniging is ontstaan als gevolg van een calamiteit (ongewoon voorval) dienen de maatregelen direct genomen (zonder uitstel) te worden om verdere verspreiding te voorkomen (art. 17.1 Wm). Dit heeft alleen zin als de verontreiniging kort geleden is ontstaan en het eenvoudig is op te ruimen door middel van ontgraving. Bij een calamiteit wordt hiervan melding gemaakt bij het bevoegd gezag (de gemeente of bij provinciale inrichtingen de OMWB, zie § 5.2) (art. 17.2 Wm).
Indien het uit een (eindsituatie) bodemonderzoek blijkt dat er door de activiteiten van de inrichting de bodemkwaliteit is aangetast, dan zorgt de drijver van de inrichting dat de bodemkwaliteit hersteld wordt en er binnen 6 maanden een evaluatie is ingediend bij het bevoegde gezag (art. 2.11 Activiteitenbesluit). Bij geen directe spoed zal voor aanvang een plan van aanpak ter beoordeling ingediend moeten worden bij het bevoegd gezag (art. 2.9a, Activiteitenbesluit). Zie ook §4.4.4.
Om een nieuwe bodemverontreiniging te saneren binnen een inrichting dient een plan van aanpak ter beoordeling ingediend te worden bij de gemeente (of OMWB bij provinciale inrichtingen). In geval van een calamiteit kan direct gestart worden met de sanering en is een melding voldoende.
De bodemsanering zal uitgevoerd moeten worden door een SIKB-BRL7000 gecertificeerde aannemer en begeleidt dienen te worden door een SIKB-BRL 6000 milieukundige begeleider. Uitzondering hierop vormen situaties waarin direct handelen is vereist (calamiteiten). In deze situatie hoeft de aannemer niet gecertificeerd te zijn volgens SIKB-BRL7000 (bereddering), de milieukundige begeleider bepaald de ontgravingsgrenzen en verzorgt de eindbemonstering.
Na afloop van de graafwerkzaamheden zal binnen een termijn van 8 weken een saneringsevaluatie ter beoordeling aangeleverd moeten bij de gemeente (of OMWB bij provinciale inrichtingen).
De meldingen, het plan van aanpak en de saneringsevaluatie kunnen bij de gemeente ingediend worden via gemeente@gemert-bakel.nl. Voor provinciale inrichtingen dient contact opgenomen te worden met de Omgevingsdienst Midden en West-Brabant (OMWB).
Alle bij de gemeente bekende gegevens over bodemonderzoeken en saneringen worden bijgehouden in het gemeentelijk bodeminformatiesysteem.
Inzicht in de milieuhygiënische bodemkwaliteit kan noodzakelijk zijn voor bijvoorbeeld het uitvoeren van een bodemonderzoek, de aanvraag van een bestemmingsplanwijziging of omgevingsvergunning, de aan/verkoop van een woning of als er graafwerkzaamheden in de bodem noodzakelijk zijn.
De bodeminformatie van de gemeente Gemert-Bakel is online raadpleegbaar via de kaart ‘Omgevingsrapportage Noord-Brabant’.
Aan de rechterzijde op de website ‘Omgevingsrapportage Noord-Brabant’ zit een pulldownmenu waar verschillende kaartlagen geselecteerd kunnen worden. Aan de linkerzijde kan de gewenste locatie opgezocht worden en is er de mogelijkheid om een rapportage met de bodeminformatie op te vragen (PDF).
Op de website en in de rapportage wordt de volgende informatie weergegeven:
In de rapportage worden eveneens de bodemgegevens geleverd in een straal van 25 meter rondom de geselecteerde locatie. Daarnaast is vaak een beknopte samenvatting aanwezig met de resultaten van de bodemonderzoeken.
De gemeentelijke bodemdossiers kunnen worden opgevraagd via gemeente@gemert-bakel.nl. Binnen 5 werkdagen zal de gemeente reageren.
In de omgevingsrapportage worden ook de bodemdossiers van de Provincie Noord-Brabant weergegeven. Deze bodemdossiers zijn op te vragen bij de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant via bodemloket@odzob.nl.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 8 juli 2021,
de raad voornoemd,
de griffier,
P.G.J.M. van Boxtel
de voorzitter,
Ing. M.S. van Veen
Bij regeling van Onze Ministers vastgestelde gehalten aan chemische stoffen voor een goede bodem-kwaliteit, waarvoor geldt dat er geen sprake is van belasting door lokale verontreinigingsbronnen.
Materiaal dat is vrijgekomen uit de bodem via het oppervlaktewater of de voor dat water bestemde ruimte en dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature worden aangetroffen, evenals van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter.
Aaneengesloten, afgebakend deel van de oppervlakte van één of meer gemeenten of het beheergebied van één of meer waterkwaliteitsbeheerders.
Gebruik van de bodem, niet zijnde de bodem onder oppervlaktewater, zoals overeenkomstig een bij regeling van Onze Ministers vastgestelde indeling.
Bij regeling van Onze Ministers vastgestelde indeling van bodemfuncties:
Kaart waarop de bodemfunctieklassen staan aangegeven.
De bodemkwaliteit in een bepaald gebied is de verdeling van gehalten in een gebied. Deze verdeling kan worden gekwantificeerd door statistische parameters (gemiddelde, percentielwaarden).
Kaart waarop zones met gelijke chemische bodemkwaliteit staan aangegeven.
In het Besluit bodemkwaliteit worden bodemkwaliteitszones afhankelijk van de gemiddelde kwaliteit ingedeeld in één van de drie onderscheiden bodemkwaliteitsklassen:
Aaneengesloten deel of meerdere niet aaneengesloten delen van een beheersgebied met een gelijke ontstaans- en gebruiksgeschiedenis, als gevolg waarvan sprake is van een vergelijkbare actuele kwaliteit van de bodem. Een bodemkwaliteitszone is ook in verticale richting begrensd.
Schriftelijke verklaring die is afgegeven door een instelling die daartoe beschikt over een erkenning, waarin wordt verklaard dat de bijbehorende partij die afkomstig is van een persoon of instelling die is erkend voor het produceren op basis van een nationale Beoordelingsrichtlijn, voldoet aan de bij of krachtens het besluit bodemkwaliteit gestelde eisen met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, mits toegepast op de in de verklaring aangegeven wijze.
Schriftelijke verklaring, afgegeven door de producent van een bouwstof, grond of baggerspecie, waarin deze verklaart dat de bijbehorende partij voldoet aan de bij of krachtens het Besluit bodemkwaliteit gestelde eisen met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit. Uit de verklaring blijkt op welke wijze is vastgesteld dat de partij voldoet aan de bij of krachtens dit besluit gestelde eisen. Een overzicht van fabrikant-eigenverklaringen wordt gepubliceerd op de site van Bodem+ (www.bodemplus.nl).
Functionele en nuttige toepassing
Partijen grond en baggerspecie mogen alleen worden toegepast als sprake is van een nuttige toepassing. Is dit niet het geval, dan wordt de toepassing gezien als een middel om zich te ontdoen van afvalstoffen en gelden op grond van de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen andere regels.
Nuttig toepassen betekent ook dat niet meer materiaal mag worden toegepast dan nuttig of nodig is. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan om een geluidswal aan te leggen in een gebied waar dit niet nodig is, of die hoger is dan nodig om het geluid te weren.
De onderstaande toepassingen van grond en baggerspecie worden beoordeeld als nuttige, functionele toepassingen:
Locatie waarop de sanering van een aanwezige ernstige bodemverontreiniging is afgerond en goedgekeurd middels een beschikking op het evaluatierapport (en eventueel nazorgplan) door het bevoegd gezag Wet bodembescherming.
Vast materiaal dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature worden aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter, niet zijnde baggerspecie.
Grootschalige (bodem)toepassing
Een bijzonder toepassingskader binnen het Besluit bodemkwaliteit (zie § 3.1.1).
Bij regeling van Onze Ministers vastgestelde generieke waarden die aangeven dat bij overschrijding sprake is van potentiële ernstige vermindering van de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft, als bedoeld in artikel 36 van de Wet Bodembescherming. De interventiewaarden zijn vastgelegd in de Circulaire bodemsanering 2009, zoals gewijzigd op 1 juli 2013 (gepubliceerd in de Staatscourant nr. 16675, d.d. 27 juni 2013).
De ontgravingskaart geeft de te verwachten kwaliteit aan van de eventueel te ontgraven grond. Deze kaart mag onder bepaalde voorwaarden worden gebruikt als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van de te ontgraven grond, als deze grond elders nuttig wordt toegepast. De ontgravingskwaliteit is gebaseerd op de te verwachten gemiddelde gehalten van een zone en getoetst aan de toetsingswaarden uit het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit. De kaart doet dus alleen een uitspraak over welke kwaliteit in het algemeen verwacht mag worden indien afkomstig van een onverdachte locatie. De kwaliteit van een individuele partij kan daarvan afwijken. De ontgravingskwaliteit kan vallen in één van de vier onderscheiden klassen:
Bodem waarop of waarin grond wordt hergebruikt of toegepast.
In artikel 5.23 van de Waterwet is een verplichting opgenomen voor rechthebbenden van gronden, gelegen aan of in een oppervlaktewaterlichaam, om baggerspecie en maaisel te ontvangen, die in het kader van regulier onderhoud van dat oppervlaktewaterlichaam worden verwijderd. Deze gedoogplicht geldt voor onderhoud door of onder toezicht van de beheerder van het oppervlaktewater. Tevens dienen zij onderhouds- en herstelwerkzaamheden aan waterstaatswerken te gedogen. De beheerder stelt de rechthebbenden ten minste achtenveertig uur van tevoren schriftelijk in kennis van de voorgenomen werkzaamheden. In het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) zijn de milieuhygiënische randvoorwaarden voor het verspreiden van baggerspecie opgenomen.
Een partij is een identificeerbare hoeveelheid bouwstof, grond of baggerspecie van vergelijkbare milieuhygiënische kwaliteit, die is bedoeld om als geheel te worden verhandeld of toegepast. Daarom geldt het volgende: Bodem en waterbodem (in-situ) resp. grond en baggerspecie (depots – dus na ontgraving) mogen worden aangemerkt als één partij (tot een maximum van 10.000 ton), als:
sprake is van een gelijke milieuhygiënische kwaliteitsklasse (vastgesteld aan de hand van een indicatieve partijkeuring zoals bedoeld in BRL 9335 en BRL 7500, verkennend bodemonderzoek, bodemverwachtingenkaart (waterbodem), historisch bodemonderzoek en/of vastgestelde bodemkwaliteitskaart van gemeente of waterkwaliteitsbeheerder).
Schriftelijke verklaring op basis van een eenmalig onderzoek, dat wordt uitgevoerd door een persoon of instelling die daartoe beschikt over een erkenning, en waarin wordt vermeld of een partij onder het regime van het Besluit kan worden toegepast en hoe dit is vastgesteld. Partijkeuringen grond kunnen zowel in-situ als ex-situ worden uitgevoerd. Met een partijkeuring grond wordt de kwaliteit van de gehele partij grond vastgesteld.
Waarde waar beneden een bepaald percentage van de waarnemingen gelegen is. Bijvoorbeeld 90-percentiel: 90% van de waarnemingen ligt beneden deze waarde.
Richtlijn bodemkwaliteitskaarten
De landelijke Richtlijn voor het opstellen van bodemkwaliteitskaarten is voorgeschreven als een gemeente of waterschap een bodemkwaliteitskaart opstelt die wordt gebruikt voor hergebruik van grond en baggerspecie onder het Besluit. Met deze Richtlijn zijn tevens een aantal andere procedures geregeld, waaronder de te hanteren normwaarden, omgaan met uitbijters, vergelijkbaarheid, omgaan met ‘bijzondere omstandigheden’ en het in een kaart weergeven van de bodemkwaliteit en mogelijkheden tot grond- en baggerverzet.
Grond waarvan gehalten voor één of meer stoffen de interventiewaarden overschrijden. Indien sprake is van een bodemvolume van minimaal 25 m3 sterk verontreinigde grond spreekt met van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Sterk verontreinigde grond komt niet in aanmerking voor hergebruik.
De zorgplicht houdt in, dat iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast (bijvoorbeeld door het toepassen of opslaan van een bouwstof, grond of baggerspecie, die niet voldoet aan de daarvoor geldende eisen), verplicht is alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde de verontreiniging of aantasting en de directe gevolgen daarvan te voorkomen, te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken.
Bodemnormen (in mg/kg ds) voor een standaardbodem (humus 10% en lutum 25%)
De msPAF wordt berekend voor de met X aangeduide stoffen. Indien geen waarde wordt ingevuld (bijvoorbeeld omdat de stof niet gemeten wordt) wordt gerekend met 0,7 * bepalingsgrens (intralaboratorium reproduceerbaarheid).
De baggerspecie voldoet aan de maximale waarden voor verspreiden van baggerspecie op het aangrenzende perceel indien:
Voor gemeten stoffen die geen deel uitmaken van de msPAF-berekening geldt de achtergrondwaarde (met uitzondering van somparameters waarbij de individuele parameters onderdeel uitmaken van de msPAF-berekening; deze uitzondering geldt niet voor dioxine (som TEQ) waarvan PCB118 onderdeel uitmaakt). Minerale olie maakt geen deel uit van de msPAF-berekening. In plaats van de Achtergrondwaarde geldt voor deze stof de waarde, die vermeld is in de kolom ‘Maximale waarden voor verspreiden van baggerspecie over aangrenzend perceel’. Voor toetsing aan de Achtergrondwaarden worden de toetsingsregels van de Achtergrondwaarden toegepast. Uit vloeit voort dat naast de msPAF toetsing ook een toets moet plaatsvinden aan de Interventiewaarden bodem. Voor metalen waarvoor geen Interventiewaarden bodem zijn vastgesteld, dienen de Maximale waarden bodemfunctieklasse industrie te worden gehanteerd.
De norm voor barium is tijdelijk ingetrokken. Gebleken is dat de interventiewaarde voor barium lager was dan het gehalte dat van nature in de bodem voorkomt. Indien er sprake is van verhoogde bariumgehalten ten opzichte van de natuurlijke achtergrond als gevolg van een antropogene bron, kan dit gehalte worden beoordeeld op basis van de voormalige interventiewaarde voor barium van 920 mg/kg d.s. Deze voormalige interventiewaarde is op dezelfde manier onderbouwd als de interventiewaarden voor de meeste andere metalen en is voor barium inclusief een natuurlijk achtergrondgehalte van 190 mg/kg d.s.
Bijlage 9 Overzicht kritische parameters nulsituatie bodemonderzoek
Overzicht kritische parameters vanaf 18 juni 2018 (geactualiseerd, bruikbaar voor alle inrichtingen in de provincie Noord-Brabant)
* De lijst is niet volledig. Het zijn activiteiten die regelmatig voorkomen binnen inrichtingen in de Provincie Noord-Brabant.
** Per activiteit, maatwerk m.b.t. het analysepakket. Indien er aanwijzingen/zintuiglijke waarnemingen zijn dat andere parameters als kritisch aangemerkt dienen te worden, dan opnemen in het te onderzoeken parameterpakket.
*** Het is vaak goedkoper om analyses uit te voeren op het standaard NEN5740+A1-grond en/of grondwaterpakket (STAP), dan aparte analyses (individuele parameters).
Bijlage 10 Betrokkenen en verantwoordelijkheden grondverzet
Onderstaande tabel toont de verantwoordelijkheden van verschillende betrokken actoren in het kader van de nota bodembeheer. Naast de ondergenoemde actoren zijn ook gespecialiseerde instellingen betrokken, waaronder adviesbureaus (partijkeuringen) en grondbanken (leverancier en/of toepasser van de grond).
Overzicht betrokken actoren en verantwoordelijkheden bij grondverzet
Bijlage 11 Formulier toets herkomst grondverzet
Het formulier toets herkomst dient te worden ingevuld door de toepasser van de grond en te worden toegevoegd aan de melding toepassen grond of baggerspecie, waarbij de door de gemeente vastgestelde bodemkwaliteitskaart wordt gebruikt als milieuhygiënische verklaring voor de kwaliteit van de grond.
De vragen hebben betrekking op de locatie waar de grond is/wordt ontgraven.
Ten behoeve van grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart
Formulier toevoegen bij melding toepassen grond of baggerspecie, waarbij de door de gemeente Gemert-Bakel vastgestelde bodemkwaliteitskaart wordt gebruikt als milieuhygiënische verklaring voor de kwaliteit van de grond of baggerspecie. De vragen hebben betrekking op de locatie waar de grond is/wordt ontgraven.
* Bedrijven die asbesthoudende producten, apparaten of voorwerpen vervaardigen, asbestbewerkingen (zagen, slijpen, opslag), asbestwegen en erven, aebouwen, boerderijen, schuren, loodsen met asbesthoudende bouwmaterialen (golfplaten ect.), alastuinbouw (kassen), asbestbrand (calamiteiten) en beschoeiingen naast watergangen/volkstuinen.
Bijlagen: ☐ Bodemonderzoeken ☐ Locatietekening ☐ Foto’s herkomstlocatie
________________________________________________________________________________________________________
Door ondertekening van dit formulier stemt u in met het gebruik van uw persoonsgegevens door de gemeente Gemert-Bakel en de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant.
Bijlage 12 Nota bodembeheer PFAS
Voor de deelnemende gemeenten in Noord-Brabant
Binnen de provincie Noord-Brabant zijn meerdere nota’s bodembeheer van kracht. Verschillende gemeenten dan wel regio’s hanteren hun eigen lokale bodembeleid. In de Nota bodembeheer zijn de spelregels opgenomen voor het hergebruik van grond en baggerspecie. Als wettelijke basis voor de Nota geldt het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit.
Recentelijk is een bodemkwaliteitskaart ten behoeve van PFAS voor de provincie Noord-Brabant opgesteld (Bodemkwaliteitskaart PFAS, kenmerk 0462683, d.d. oktober 2020, door Antea Group). Het doel van de bodemkwaliteitskaart PFAS en onderhavige Nota is om het grondverzet binnen het beheergebied van de deelnemende gemeenten te vereenvoudigen. In onderhavige Nota bodembeheer wordt invulling gegeven aan het lokaal beleid voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie binnen het beheergebied van de deelnemende gemeenten binnen de provincie Noord-Brabant.
De gemeenten Tilburg, Eindhoven, Waalwijk, Helmond en Son en Breugel hebben reeds hun eigen bodembeleid met betrekking tot PFAS in de bodem opgesteld en nemen derhalve niet deel aan deze beleidsnota.
PFAS is een stofgroep die, sinds de zomer van 2019 verplicht onderzocht dient te worden wanneer sprake is van grondverzet. Op 8 juli 2019 is door het Ministerie Infrastructuur en Waterstaat een brief en bijbehorend Tijdelijk Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie aan de Tweede kamer aangeboden (8 juli 2019, kenmerk: IENW/BSK-2019/131399). Hierin staat beschreven dat bij het verwerken en aanbieden van grond inzichtelijk dient te zijn in welke mate deze PFAS-houdend is. Op 2 juli 2020 is de meest recente wijziging op het Tijdelijk Handelingskader gepubliceerd (kenmerk: IENW/BSK-2020/125444). Het definitieve handelingskader wordt later in 2020 verwacht.
Het op 8 juli 2019 gepubliceerde Tijdelijk Handelingskader PFAS (kenmerk: IENW/BSK-2019/131399) geeft adviezen over de invulling van de zorgplicht door bevoegde gezagen, bijvoorbeeld over de noodzaak tot onderzoek naar PFAS bij hergebruik van grond en baggerspecie en het opstellen van gebiedsspecifiek beleid. Voor het hanteren van het gebiedsspecifiek beleid met verhoogde toepassingswaarden voor PFAS ten opzichte van het geactualiseerde Tijdelijk Handelingskader dienen de aangepaste achtergrondwaarden van PFAS door het bevoegd gezag (de deelnemende gemeenten binnen de provincie Noord-Brabant) te worden vastgesteld. Hierdoor wordt het grondverzet binnen de beheergebieden geoptimaliseerd en tevens gevrijwaard voor verdere verslechtering van de bestaande bodemkwaliteit als gevolg van import van partijen grond van elders.
De bodemkwaliteitskaart voor PFAS voor de deelnemende gemeenten in de provincie Noord-Brabant wordt gelijktijdig met onderhavig document aangeboden. In de wijziging van het Besluit bodemkwaliteit van 13 december 2019, kenmerk stb-2019-491, is bepaald dat ten behoeve van het versnellen van de totstandkomingsprocedure voor het vaststellen van gebiedsspecifiek beleid voor PFAS-verbindingen, deze vaststelling uitgevoerd kan worden door het college van burgemeester en wethouders in plaats van de gemeenteraad. Ook kan de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure uit de Algemene wet bestuursrecht, Afdeling 3.4 (Art. 3:10) achterwege blijven. Na bestuurlijke vaststelling van het rapport Bodemkwaliteitskaart PFAS door de individuele gemeenten kan gebruik worden gemaakt van de uitgangspunten zoals verwoord in de bodemkwaliteitskaart PFAS (kenmerk 0462683, d.d. oktober 2020) en dit document.
2 Poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS)
Het Besluit bodemkwaliteit biedt de mogelijkheid om in het kader van gebiedsspecifiek beleid afwijkende lokale maximale waarden vast te stellen. Deze kunnen zowel strenger als minder streng zijn. Er worden enkele eisen gesteld aan het vaststellen van lokale maximale waarden.
Aangezien PFAS vooralsnog niet zijn opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit, wordt in onderstaande tabel schematisch weergegeven hoe de kwaliteit en de functie van het gebied de toepassingskwaliteit bepalen.
Tabel 1: Toe te passen kwaliteit op basis van functie en ontvangende/actuele bodemkwaliteit
Middels het uitvoeren van een onderzoek conform de NEN 5740 kan de kwaliteit van de ontvangende bodem worden bepaald. Hiermee wordt invulling gegeven aan de dubbele toets. De toe te passen grond wordt vergeleken met de kwaliteit van de toepassingslocatie. Echter voor het toepassen van grond is het lokale beleid van toepassing. Dit kan betekenen, in het geval van gebiedsspecifiek beleid, dat afwijkende regels kunnen gelden voor het toepassen van grond.
Voor het toepassen van grond dient naast de toetsing op PFAS, separaat getoetst te worden aan de lokaal vastgestelde reguliere bodemkwaliteitskaart. Uit de bodemkwaliteitskaart PFAS voor het beheergebied van de deelnemende gemeenten blijkt dat in het gehele beheergebied de ontgravingsklasse Landbouw/natuur voor PFAS van toepassing is. Daarom kunnen situaties waarin de actuele bodemkwaliteit voor PFAS aan de klasse Wonen/Industrie voldoet, niet voorkomen. Van zowel de bovengrond als de ondergrond voldoet de kwaliteit aan de klasse Landbouw/natuur. Om deze reden mag zowel bovengrond in de ondergrond worden toegepast en vice versa, mits dit is toegestaan binnen de kaders van het lokaal vigerende bodembeleid. Regels die reeds aanwezig zijn in de lokaal vastgestelde Nota bodembeheer blijven van kracht.
Uit het rapport van de bodemkwaliteitskaart PFAS (kenmerk 0462683, d.d. oktober 2020, Antea Group) blijkt dat alle gemeten waarden (P80) van PFOA, GenX en de overige PFAS lager zijn dan de normen voor de klasse Landbouw/natuur uit het Tijdelijk Handelingskader van 2 juli 2020. De deelnemende gemeenten aan de PFAS-bodemkwaliteitskaart hanteren derhalve de maximaal geldende toepassingsnorm voor de klasse Landbouw/natuur als maximale toepassingskwaliteit voor PFAS-houdende grond. De huidig geldende toepassingsnormen zijn aangegeven in tabel 2. Deze zijn overgenomen uit het Tijdelijk handelingskader voor PFAS van juli 2020. Indien op een later tijdstip nog nieuwe toepassingsnormen worden gepubliceerd, dan wel in een nieuw Tijdelijk handelingskader, dan wel als onderdeel van het Besluit Bodemkwaliteit, worden deze toepassingsnormen gehanteerd.
De te hanteren maximale toepassingsnormen voor de klasse Landbouw/natuur conform het Tijdelijk handelingskader van 2 juli 2020 zijn opgenomen in tabel 2. Er wordt geen onderscheid in toepassingsnormen voor bovengrond of ondergrond.
Tabel 2: Maximale toepassingsnormen voor PFAS in µg/kg d.s . boven en onder grondwaterniveau en buiten grondwaterbeschermingsgebieden, conform het Tijdelijk Handelingskader van 2 juli 2020.*
* Indien op een later tijdstip nieuwe toepassingsnormen voor Landbouw/natuur worden gepubliceerd in een nieuw Tijdelijk of definitief handelingskader of in het Besluit bodemkwaliteit, dan worden deze nieuwe normen gehanteerd.
Voor het toepassen van grond en baggerspecie binnen grondwaterbeschermingsgebieden gelden niet de normen zoals aangegeven in de tabel 2. Hiertoe dient de geldende omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant gehanteerd te worden.
Het beheergebied betreft het grondgebied van de deelnemende gemeenten. Voor de begrenzing van het gebied worden de gemeentegrenzen van de deelnemende gemeenten gehanteerd. Binnen dit gebied is grondverzet op basis van de Bodemkwaliteitskaart PFAS, in combinatie met de lokaal vastgestelde reguliere bodemkwaliteitskaart mogelijk, indien aan de voorwaarden voldaan wordt, zie paragraaf 2.4.
2.4 Toepassingseisen en bewijsmiddelen
Van partijen grond die worden toegepast binnen het beheergebied dient het PFAS-gehalte bepaald te zijn. Naast de lokaal geldende regels opgenomen in de geldende bodembeheernota omtrent verplaatsing van grond en baggerspecie, zijn de hieronder genoemde aanvullende regels van toepasing.
Toepassen van grond en baggerspecie binnen het beheergebied, is mogelijk na een melding bij het meldpunt bodemkwaliteit in combinatie met de vastgestelde bodemkwaliteitskaart voor PFAS (kenmerk 0462683, d.d. oktober 2020, Antea Group). De bodemkwaliteitskaart voor PFAS kan uitsluitend worden gebruikt in combinatie met een historische toets (“Toets herkomst”) dan wel een historisch bodemonderzoek conform de NEN 5725 waaruit blijkt de ontgravingslocatie niet verdacht is op het voorkomen van PFAS-verbindingen als gevolg van een (bedrijfsmatige) activiteiten op of nabij de locatie. Een lijst met activiteiten die als verdacht op de verspreiding van PFAS in het milieu worden beschouwd, kan worden geraadpleegd via tabel 1 en bijgaande tekst in het Handelingskader voor PFAS van Expertisecentrum PFAS (ISBN/EAN 978-90-815703-0-5, d.d. 25 juni 2018). Indien een gemeente reeds gebruik maakt van een formulier “Toets herkomst”, dient dit formulier te worden aangevuld met vragen omtrent PFAS-verdachte activiteiten.
Wanneer de bodemkwaliteitskaart niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt, dient de milieu-hygiënische kwaliteit met betrekking tot PFAS van de toe te passen grond of baggerspecie op een andere wijze te worden aangetoond. Hiervoor zijn de volgende bewijsmiddelen erkend:
Andere onderzoeksstrategieën uit de NEN 5740 kunnen niet gebruikt worden als erkend bewijsmiddel van de kwaliteit van de grond. Deze bodemonderzoeken kunnen enkel in combinatie gebruikt worden met het formulier Toets herkomst (indien van toepassing) en de bodemkwaliteitskaart.
Voor het toepassen van grond of baggerspecie op uitgesloten locaties en gebieden dient de kwaliteit van de ontvangende bodem vastgesteld te worden. Om de kwaliteit van de ontvangende bodem vast te stellen zijn de volgende onderzoeksstrategieën uit de NEN 5740 toegestaan als milieu-hygiënische verklaring voor de kwaliteit:
Bij de bovenstaande onderzoeksstrategieën kan onderzoek naar de kwaliteit van het grondwater en de kwaliteit van de grond van de ontvangende bodem, die zich bevindt op 0,5 m-mv en dieper, achterwege blijven.
Vrijkomende grond, uit een deelnemende gemeente, die elders binnen het gebied van de deelnemende gemeenten wordt toegepast, moet voldoen aan de Lokale Maximale Waarden voor PFAS zoals aangegeven in tabel 2. Indien uit historisch bodemonderzoek blijkt dat de grond verdacht is op het voorkomen van PFAS door een bronlocatie, kan de bodemkwaliteitskaart niet als erkend bewijsmiddel gehanteerd worden en dient de partij middels een bodemonderzoek of partijkeuring op de aanwezigheid van PFAS en eventueel GenX onderzocht te worden. Blijkt de concentratie van één van de PFAS de waarden uit tabel 2 te overschrijden, dan kan de grond niet worden toegepast binnen het gebied van de deelnemende gemeenten.
Grond afkomstig van buiten het beheergebied van de deelnemende gemeenten, moet voldoen aan de lokale maximale waarden zoals aangegeven in tabel 2. Hiervoor dient gebruik te worden gemaakt van een van de hierboven genoemde bewijsmiddelen.
2.5 Grondwaterbeschermingsgebieden
Binnen het beheergebied van de deelnemende gemeenten is grondverzet mogelijk op basis van maximale waarden voor PFAS, zoals opgenomen in tabel 2. Voor het toepassen van grond en baggerspecie binnen grondwaterbeschermingsgebieden en waterwingebieden gelden niet de normen zoals aangegeven in tabel 2. Hiertoe dient de geldende (interim) omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant gehanteerd te worden. Voor het grondwaterbeschermingsgebied wordt de definitie gehanteerd van de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant. De grondwaterbeschermingsgebieden zijn ook opgenomen in de tekeningen 0462683.100-BG-TK en 0462683.100-OG-TK van de Bodemkwaliteitskaart PFAS.
In deze Nota bodembeheer PFAS is bepaald hoe omgegaan dient te worden met PFAS-houdende grond en baggerspecie voor de deelnemende gemeente. De normering opgenomen in deze Nota bodembeheer PFAS komt overeen met de normering uit het Tijdelijk Handelingskader van 2 juli 2020. Door vaststelling van deze Nota bodembeheer PFAS door de gemeenten maakt het onderdeel uit van het lokale bodembeleid en beschikken de deelnemende gemeenten over gebiedsspecifiek beleid voor het toepassen van PFAS-houdende grond en baggerspecie. Doordat het merendeel van de gemeenten binnen de provincie Noord-Brabant deelneemt, vereenvoudigt dit de mogelijkheden voor het toepassen van PFAS-houdende grond binnen de grenzen van deelnemende gemeenten binnen de provincie Noord-Brabant.
Binnen het beheergebied van de deelnemende gemeenten is grondverzet op basis van de Bodemkwaliteitskaart PFAS én in combinatie met de lokaal vastgestelde bodemkwaliteitskaart voor reguliere kwaliteit mogelijk, zolang aan de voorwaarden in paragraaf 2.4 wordt voldaan. Bij vragen of specifieke wensen omtrent de toepassing van PFAS-verontreinigde grond dient contact opgenomen te worden met het bevoegd gezag, namens de deelnemende gemeenten de omgevingsdiensten.
Naar verwachting worden in de loop van 2020 de toepassingsnormen uit het Tijdelijk Handelingskader van 2 juli 2020 opgenomen in het Definitieve Handelingskader PFAS. Later worden deze normen dan verankerd in het Besluit bodemkwaliteit.
De gemeenten Tilburg, Eindhoven, Waalwijk, Helmond en Son en Breugel verzorgen zelf het beleid rondom PFAS in de bodem. Andere gemeenten binnen de Provincie, welke niet de onderhavige Nota vaststellen, verzorgen mogelijk ook zelf het lokale PFAS-beleid. De gemeenten hebben de keuze om eigen beleid op te stellen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-286195.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.