Gemeenteblad van Lelystad
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Lelystad | Gemeenteblad 2021, 212991 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Lelystad | Gemeenteblad 2021, 212991 | Verordeningen |
Besluit van de gemeenteraad van Lelystad tot vaststelling van de verordening houdende regels omtrent de fysieke leefomgeving (Verordening fysieke leefomgeving Lelystad 2021)
De raad van de gemeente Lelystad,
op voorstel van het college van de gemeente Lelystad d.d. 30 maart 2021;
De Verordening fysieke leefomgeving Lelystad 2021 vast te stellen.
Verordening fysieke leefomgeving Lelystad 2021
Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen 2
Hoofdstuk 2: Bruikbaarheid en aanzien van de weg 5
Hoofdstuk 3: Veiligheid op de weg 7
Hoofdstuk 4: Houden van dieren 7
Hoofdstuk 5: Geluidshinder en verlichting 9
Hoofdstuk 6: Bodem-, weg- en milieuverontreiniging 11
Hoofdstuk 7: Het bewaren van houtopstanden. 12
Hoofdstuk 8: Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast 13
Hoofdstuk 9: Kamperen buiten kampeerterreinen 13
Hoofdstuk 10: Bescherming van flora en fauna 14
Hoofdstuk 11: Parkeerexessen. 14
Hoofdstuk 12: Standplaatsen 17
Hoofdstuk 13: Openbaar water. 17
Hoofdstuk 14: Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden 19
Hoofdstuk 15: Verstooiing van as 20
Hoofdstuk 19: Flevokust Haven. 37
Hoofdstuk 20: Toezicht en handhaving 45
Hoofdstuk 21: Slotbepalingen 46
Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen
Artikel 1.1: Algemene begripsbepalingen.
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, met inbegrip van een gedeelte daarvan, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
motorrijtuig op twee wielen, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km/h, uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm3 of een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of een motorrijtuig als bedoeld in subonderdeel d;
motorrijtuig op vier wielen, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of een motorrijtuig als bedoeld in subonderdeel d, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km/h en een ledige massa van minder dan 350 kg, de massa van de batterijen in elektrische voertuigen niet inbegrepen, uitgerust met:
erfgoedcommissie: de op basis van artikel 15 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, hoofdstuk 16 van de verordening en het monumentenbeleid;
Artikel 1.4: Persoonlijke karakter van vergunning of ontheffing.
Een vergunning of ontheffing, zoals bedoeld in hoofdstuk 2 tot en met 15, is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1.5: Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing.
De vergunning of ontheffing, zoals bedoeld in hoofdstuk 2 tot en met 15, kan worden ingetrokken of gewijzigd:
De aard van de vergunning of ontheffing, zoals bedoeld in hoofdstuk 2 tot en met 15, verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.
Hoofdstuk 2: Bruikbaarheid en aanzien van de weg.
Artikel 2.1: Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan.
Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake indien niet tenminste een vrije doorgang wordt gelaten van 3,5 m op de rijbaan voor fietsen of gemotoriseerd verkeer. Hiervan is ook sprake indien niet een vrije doorgang van tenminste 2 meter wordt gelaten op voetpaden in winkelcentra.
Artikel 2.2: Omgevingsvergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg.
Het bepaalde in het eerste lid is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Omgevingsverordening Flevoland, de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017, de Telecommunicatiewet, de Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren Lelystad 2017 of nadien gewijzigd..
Artikel 2.3: Maken of veranderen van een uitweg.
Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg indien:
degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een gemaatvoerde situatietekening van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie; of
Hoofdstuk 3: Veiligheid op de weg.
Artikel 3.2: Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp.
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.
Artikel 3.3: Openen straatkolken en dergelijke.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Hoofdstuk 4: Houden van dieren.
Artikel 4.1: Loslopende honden.
Artikel 4.3: Houden van hinderlijke of schadelijke dieren.
Het is verboden ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare
gezondheid, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, hinderlijke of
schadelijke dieren aanwezig te hebben, te houden of te voeren.
Hoofdstuk 5: Geluidshinder en verlichting.
Artikel 5.2: Aanwijzing collectieve festiviteiten.
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
Artikel 5.3: Melding incidentele festiviteiten.
Het is een inrichting toegestaan op maximaal 12 dagen of dagdelen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 5.4, niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 dagen of dagdelen per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
Artikel 5.4: Onversterkte muziek.
Hoofdstuk 6: Bodem-, weg- en milieuverontreiniging.
Artikel 6.1: Natuurlijke behoefte doen.
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 6.2: Bescherming regenwaterriolering.
Het is verboden op het regenwaterriool op enigerlei wijze ander afvalwater te lozen dan niet-verontreinigd regenwater en niet-verontreinigd grondwater.
Hoofdstuk 7: Het bewaren van houtopstanden.
Artikel 7.2: Afstand tot de erfgrens.
De afstand tot de erfgrens, zoals bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek is voor bomen 50 centimeter en voor heesters nihil.
Artikel 7.3: Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag houtopstanden te vellen of te doen vellen. Voor zover de velling binnen de bebouwde kom geschiedt, geldt dit verbod uitsluitend voor de houtopstanden die door het college zijn aangegeven op de kaart bijzondere bomen zoals opgenomen in bijlage 3.
Hoofdstuk 8: Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast.
Artikel 8.1: Opslag mest, afvalstoffen enz.
Het is verboden in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof, pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.
Hoofdstuk 11: Parkeerexcessen.
Artikel 11.1: Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke.
Artikel 11.3: Defecte voertuigen.
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 11.5: Kampeermiddelen e.a..
Artikel 11.8: Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen.
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 11.11: Overlast van fiets of bromfiets.
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Artikel 13.1: Voorwerpen op, in of boven openbaar water.
Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerwet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Omgevingsverordening Flevoland, de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017 of hoofdstuk 20 van deze verordening of nadien gewijzigd.
Artikel 13.3: Beschadigen van waterstaatswerken.
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
Artikel 13.4: Reddingsmiddelen.
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Hoofdstuk 14: Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden.
Artikel 14.1: Gebruik als crossterreinen.
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Artikel 14.2: Beperking verkeer in natuurgebieden.
Hoofdstuk 15: Verstrooiing van as.
Artikel 15.1: Begripsbepaling.
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele as verstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Artikel 16.2: Het gebruik van het monument.
Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.
Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 16.7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 16.10 tot en met 16.14 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 16.6: Mededeling aanwijzingsbesluit.
De aanwijzing als bedoeld in artikel 16.3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die
als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.
Artikel 16.10: Instandhoudingbepaling van gemeentelijke monumenten.
Het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een monument met een religieuze bestemming, geen vergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.
Artikel 16.12: Weigeringsgronden.
De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.
Artikel 16.13: Intrekken van de vergunning.
De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:
Artikel 16.15: Instandhoudingbepaling van archeologische terreinen.
Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien:
het college nadere regels stelt met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart of de gemeentelijke beleidsadvies-kaart, dan wel bij het ontbreken daarvan, de provinciale Archeologische Monumentenkaart of de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden of nadien gewijzigd;
Artikel 16.16: Opgravingen en begeleiding.
De bepalingen uit artikel 16.11, 16.12 en 16.13 zijn van overeenkomstige toepassing op de bepaling uit artikel 16.16, eerste lid, onder b.
Inzake de advisering over de lokale monumentenzorg, waaronder de archeologische
monumentenzorg, wordt het college gevraagd en ongevraagd geadviseerd door de
Artikel 16.19: Tegemoetkoming in schade.
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:
Artikel 17.2: Beheer en onderhoud, renovatie en vervanging.
Het beheer en onderhoud, de renovatie dan wel de vervanging van de perceelaansluitleiding wordt uitgevoerd door of namens de gemeente en voor rekening van de gemeente, tenzij het aannemelijk is dat de betreffende werkzaamheden moeten worden uitgevoerd als gevolg van een onjuist gebruik van het particuliere riool, in welk geval de kosten voor rekening van de rechthebbende of veroorzaker komen.
De kosten van het beheer en onderhoud, de renovatie dan wel de vervanging van de particuliere afvoerleiding zijn voor rekening van de rechthebbende tenzij onomstotelijk vaststaat dat de noodzaak tot onderhoud is veroorzaakt door inspoeling vanuit het openbaar riool. Het bepaalde in dit lid geldt ook voor verzamelrioolleidingen gelegen in particuliere grond, die aangelegd zijn ten behoeve van de gezamenlijke afvoer van twee of meer woningen.
Bij een verstopping, lekkage of een andere storing in of aan de aansluiting onderzoekt de rechthebbende zelf en voor eigen rekening of het een storing betreft in de particuliere afvoerleiding of in de perceelaansluitleiding. Onder geen enkele voorwaarde mogen werkzaamheden worden uitgevoerd aan de perceelaansluitleiding zonder voorafgaande toestemming van de gemeente.
Als na het onder 1 vermelde onderzoek wordt vermoed dat sprake is van een verstopping of storing als gevolg van inspoeling vanuit het openbaar riool, neemt de rechthebbende contact op met de gemeente voor het verrichten van de noodzakelijke werkzaamheden. De ontstoppingsvoorziening moet vrijgehouden worden totdat deze werkzaamheden verricht zijn. Als de rechthebbende zonder expliciete voorafgaande toestemming van de gemeente, zelf aan een derde opdracht geeft tot het verrichten van werkzaamheden, komen de kosten daarvan voor rekening van die rechthebbende.
Artikel 17.4: (Sloop)werkzaamheden, verwijdering aansluiting.
Als het gebruik van een perceelaansluitleiding definitief wordt beëindigd is de rechthebbende verplicht de gemeente hiervan in kennis te stellen. De rechthebbende dient zodanige voorzieningen aan de particuliere afvoerleiding te treffen dat verzanding van het openbaar riool en de perceelaansluitleiding wordt voorkomen.
Artikel 17.7: Vergunningsaanvraag
Bij de aanvraag van een aansluitvergunning dienen de volgende gegevens door de rechthebbende te worden verstrekt:
voor zover het lozing van afvalwater van een inrichting betreft, de aard en de hoeveelheid van de af te voeren vloeistoffen, waarbij dient te worden aangegeven of niet verontreinigd water, zoals regen- of koelwater, en/of verontreinigd water, zoals huishoudelijk of industrieel afvalwater, zal worden afgevoerd;
Artikel 17.8: Weigering aansluitvergunning.
Artikel 17.9: Intrekken of wijzigen aansluitvergunning.
De aansluitvergunning wordt ingetrokken of gewijzigd indien:
Artikel 18.2: Begripsbepalingen.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
schip: elk vaartuig met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing en een watervliegtuig, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als een middel van vervoer te water.
charterjacht: Een pleziervaartuig dat gebruikt wordt door een natuurlijke persoon die niet de eigenaar van dat jacht is, maar dat tegen betaling in gebruik heeft van een derde, terwijl de gebruiker zelf optreedt als gezagvoerder op dat jacht en de derde van die verhuur zijn beroep of bedrijf heeft gemaakt, een en ander blijkend uit een inschrijving bij de Kamer van Koophandel en het feit dat het jacht daadwerkelijk en aantoonbaar voor dat doel wordt gebruikt;
gevaarlijke stoffen: stoffen die gevaar voor explosie, brand, corrosie, vergiftiging, bedwelming of straling kunnen opleveren, zoals vermeld in de IMO Code voor het vervoer van verpakte gevaarlijke stoffen over zee (International Maritime Dangerous Goods Code), de Code voor de bouw en uitrusting van schepen die gevaarlijke chemicaliën in bulk vervoeren (International Bulk Chemical Code), de Internationale Code voor de bouw en uitrusting van schepen die vloeibaar gemaakte gassen in bulk vervoeren (International Gas Carrier Code) en het in de bijlage bij het Europees Verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over binnenwateren opgenomen Reglement (ADN), met uitzondering van eetbare oliën;
Vaste gebruiker: De natuurlijke persoon of rechtspersoon die al dan niet tegen betaling op structurele wijze een of meer schepen ter beschikking stelt aan derden en die daartoe een ontheffing als bedoeld in artikel 18.11 van dit hoofdstuk heeft verkregen en tevens een overeenkomst heeft gesloten met de havenmeester voor het gebruik van een of meer ligplaatsen in de haven.
Artikel 18.4: Geldigheidsduur.
Een ontheffing voor een eenmalige gedraging of handeling wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling, met dien verstande dat de ontheffing voor maximaal zes maanden wordt verleend.
Artikel 18.5: Weigerings-, wijzigings- en intrekkingsgronden.
Het college kan een ontheffing in ieder geval weigeren, wijzigen of intrekken als:
Artikel 18.6: Verplichtingen van houders van toestemmingen.
Degene aan wie een ontheffing is verleend houdt deze, of een kopie hiervan, aan boord van het schip waarop deze betrekking heeft, tenzij het een schip zonder bemanningsverblijf betreft.
Het college kan nadere regels stellen in het kader van de orde, de veiligheid, de bescherming van het milieu, de kwaliteit van de dienstverlening in of in de omgeving van de haven of ter voorkoming van gevaar, schade of hinder, over:
Voor zover hierin niet door het B.P.R. wordt voorzien, is het verboden meerboeien en tonnen in het openbaar water, alsmede tekens, lantaarnpalen, bomen, railingen of soortgelijke objecten op of langs de openbare weg of in of nabij de haven voor een ander doel te gebruiken dan waarvoor deze zijn bestemd.
Het is verboden ligplaats in te nemen en ingenomen te houden indien de havenmeester de ligplaats heeft opgevorderd ten behoeve van een evenement. Dit verbod vangt aan op het moment dat de havenmeester dit aan de gezagvoerder te kennen heeft gegeven en eindigt op het moment dat de havenmeester de betreffende ligplaats(en) weer vrijgeeft.
Artikel 18.12: Het innemen van een ligplaats.
Het is verboden ligplaats in te nemen buiten de in artikel 18.11 lid 1 aangegeven ligplaatsen en op ligplaatsen waarvoor een tijdelijk verbod geldt dan wel gereserveerde ligplaatsen. Ligplaatsen met een tijdelijk verbod of een reservering worden aangeduid met een door de havenmeester te bepalen teken.
Het is verboden ligplaats in te nemen met een schip
dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd voor het uitoefenen van een bedrijf of het al dan niet bedrijfsmatig aanbieden van goederen en/of diensten, een en ander met uitzondering van de gebruikelijke diensten van riviercruiseschepen, passagiersvaartuigen en charterschepen, het faciliteren van nautisch onderwijs en het op grond van een overeenkomst met de havenexploitant meren van schepen in de hoedanigheid van vaste gebruiker.
Het is passanten met pleziervaartuigen verboden om langer dan zeven maal vierentwintig uren achtereen ligplaats in de haven in te nemen, met dien verstande dat na het verlaten van de ligplaats ten minste vierentwintig uren moeten zijn verstreken alvorens de passant wederom wordt toegelaten om ligplaats in te nemen.
Het bepaalde in het vijfde lid vindt geen toepassing voor zover het schepen betreft die toebehoren aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die geacht wordt een vaste gebruiker te zijn, een en ander met dien verstande dat bij evenementen de door deze schepen ingenomen ligplaatsen op eerste aanzegging van de havenmeester leeg dienen te worden opgeleverd tot aan het moment dat de havenmeester deze weer beschikbaar stelt.
Artikel 18.14: Verbod varen nabij wedstrijden, waterfeesten, demonstraties of andere evenementen.
Het is in andere gevallen dan in of krachtens het B.P.R. is voorzien verboden met een schip te varen in de nabijheid van wedstrijden, waterfeesten, demonstraties of andere evenementen, tenzij dat varen daarvan onderdeel uitmaakt of dat varen ten doel heeft het evenement of daartoe behorende activiteiten te faciliteren.
Artikel 18.15: Verbod auto-afzetplaats.
Het is verboden een auto aan of van boord te zetten op een plaats die daartoe niet is bestemd.
Artikel 18.17: Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven.
Artikel 18.18: Laden, lossen en overslaan.
Onverminderd het overigens in deze verordening bepaalde is het verboden zonder vergunning van het college van de gemeente Lelystad voorwerpen of goederen van welke aard ook, te laden te lossen over te slaan of op te slaan. Deze bepaling laat onverlet het innemen van voorraden zoals dat gebruikelijk is voor charterschepen, passagiersvaartuigen, pleziervaartuigen en passanten.
Artikel 18.19: Bewaren en verhalen.
De havenmeester is bevoegd, niet of niet voldoende bemand zijnde schepen, onbeheerd drijvende balken, palen of andere voorwerpen te weren, te verhalen of in bewaring te nemen voor rekening en risico van de gezagvoerder of de rechthebbende op deze voorwerpen.
Artikel 18.21: Het aanbrengen van voorzieningen.
Het is verboden zonder toestemming van de havenmeester:
Artikel 18.24: Maatregelen bij ijsgang of dichtgevroren water.
Bij ijsgang of dichtgevroren water in de haven is de schipper verplicht, als hij met zijn schip een ligplaats wenst in te nemen of te verlaten, dan wel een aanwijzing als bedoeld in artikel 18.39 daartoe ontvangt, voor zijn rekening en risico zo nodig het ijs te breken of een sleepboot te gebruiken.
Artikel 18.25: Aanwijzen gebieden.
Het college kan gebieden aanwijzen waar schepen zich alleen mogen bevinden onder de door het college nader te bepalen voorwaarden, bedoeld in artikel 18.9 onder d.
Artikel 18.28: Verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen.
Het is verboden stoffen uit een schip te laten ontsnappen, waardoor gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan. Onverminderd het bepaalde in de Wet milieubeheer en de Waterwet is het verboden afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in welke vorm of hoedanigheid dan ook in het water te brengen.
Artikel 18.29: Gebruik afvalverbrandingsoven.
Het is eenieder verboden aan boord van een schip een afvalverbrandingsoven in gebruik te hebben.
Artikel 18.30: Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen.
Degene door wiens toedoen een voorwerp of stof vrijkomt of in het water terechtkomt, waardoor gevaar, schade of hinder wordt of kan worden veroorzaakt, draagt ervoor zorg dat:
Artikel 18.32: Laten werken van motoren.
Het is verboden zonder toestemming van de havenmeester de voortstuwer van een afgemeerd schip of de krachtbron van een generator te laten draaien anders dan ter voorbereiding van het vertrek en op een zodanige wijze dat daardoor geen schade aan de haven of overlast voor derden ontstaat.
Artikel 18.35: Gebruik van ankers.
Het is verboden een anker te gebruiken, tenzij:
dit geschiedt door een drijvende kraan, waarbij zeker is gesteld dat gebruik van een anker geen schade toebrengt aan de in de onderwaterbodem aangebrachte leidingen, kabels, duikers of oever- of kadeverdedigingswerken en het voornemen daartoe overeenkomstig het tweede lid aan de havenmeester is gemeld.
Artikel 18.37: Verrichten van werkzaamheden.
Het is eenieder verboden om aan, buitenboord of onder een schip of aan een voorwerp aan boord van een schip werkzaamheden te verrichten of doen verrichten, die verband houden met de bedrijfsgereedheid, de aanpassing, het herstel of de verbetering van het schip of het voorwerp, tenzij door de werkzaamheden geen gevaar, schade of hinder kan ontstaan voor schepen in en gebruikers van de haven.
Artikel 18.38: Ontsmetten van schepen.
In afwijking van het eerste lid is het verboden een schip, geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm die is behandeld met gassen of stoffen die gassen afstaan, te ontsmetten, tenzij dit wordt gedaan door een gasmeetdeskundige die in het bezit is van een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 71, tweede en vierde lid, van de Wet gewasbescherming en biociden, en voor het schip een verklaring is afgegeven dat het schip en de lading voldoende vrij zijn van gassen of stoffen.
Artikel 18.39: Aanwijzingen havenmeester.
De gezagvoerder is verplicht op eerste aanvraag van de havenmeester aan hem de scheepspapieren – waaronder certificaten of bewijzen van toelating – en/of de ladingdocumenten te overhandigen. Bij ontstentenis van één of meer van deze documenten dient de gezagvoerder op eerste aanvraag alle relevante informatie betreffende de afmetingen van het schip en/of de lading ervan aan de havenmeester te verschaffen, dan wel op eerste aanzegging van de havenmeester de haven terstond te verlaten.
Hoofdstuk 19: Flevokust Haven.
Artikel 19.2: Begripsomschrijvingen.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
charterjacht: pleziervaartuig dat gebruikt wordt door een natuurlijke persoon die niet de eigenaar van dat jacht is, maar dat tegen betaling in gebruik heeft van een derde, terwijl de gebruiker zelf optreedt als gezagvoerder op dat jacht en de derde van die verhuur zijn beroep of bedrijf heeft gemaakt;
gevaarlijke stoffen: stoffen die gevaar voor explosie, brand, corrosie, vergiftiging, bedwelming of straling kunnen opleveren, zoals vermeld in de IMO Code voor het vervoer van verpakte gevaarlijke stoffen over zee (International Maritime Dangerous Goods Code), de Code voor de bouw en uitrusting van schepen die gevaarlijke chemicaliën in bulk vervoeren (International Bulk Chemical Code), de Internationale Code voor de bouw en uitrusting van schepen die vloeibaar gemaakte gassen in bulk vervoeren (International Gas Carrier Code) en het in de bijlage bij het Europees Verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over binnenwateren opgenomen Reglement (ADN), met uitzondering van eetbare oliën;
schip: elk vaartuig met inbegrip van een watervliegtuig, een draagvleugelboot, een luchtkussenvoertuig, een boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object, een baggermolen, een drijvende kraan, een elevator, een ponton, een drijvend werktuig, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting;
zeeschip: schip dat wordt gebruikt voor de vaart ter zee of dat blijkens zijn constructie uitsluitend of in hoofdzaak voor de vaart ter zee is bestemd en elk schip dat is voorzien van een document, afgegeven door het bevoegde gezag van het land waar het schip is ingeschreven, waaruit blijkt dat het geschikt is voor de vaart ter zee;
Artikel 19.3: Doel van Flevokust Haven.
Het doel van Flevokust Haven is overslag en opslag van:
Artikel 19.4: Weigerings-, wijzings- en intrekkingsgronden.
Het college kan een ontheffing in ieder geval weigeren, wijzigen of intrekken als:
Artikel 19.5: Verplichtingen van houders van toestemmingen.
Degene aan wie een ontheffing is verleend houdt deze, of een kopie hiervan, aan boord van het schip waarop deze betrekking heeft, tenzij het een schip zonder bemanningsverblijf betreft.
Artikel 19.6: Geldigheidsduur.
Een ontheffing wordt als bedoeld in dit hoofdstuk wordt verleend voor een eenmalige gedraging of handeling voor de duur van die gedraging of handeling, met dien verstande dat de ontheffing voor maximaal zes maanden wordt verleend.
Het college kan nadere regels stellen in het kader van de orde, de veiligheid, de bescherming van het milieu, de kwaliteit van de dienstverlening in of in de omgeving van de haven of ter voorkoming van gevaar, schade of hinder, over:
Artikel 19.11: Aanwijzen door het college.
Artikel 19.12: Algemene verbodsbepaling.
Het is verboden een schip ligplaats te doen nemen of zich met een schip te bevinden op een plaats die daartoe niet is bestemd, tenzij dit geschiedt in overeenstemming met geplaatste verkeerstekens en de daarbij behorende nadere aanduidingen en met instemming van de eigenaar, huurder of (onder)erfpachter van het aan de ligplaats gelegen terrein.
Artikel 19.13: Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven.
Artikel 19.17: Overlast aan vaartuigen.
Tenzij bij of krachtens dit hoofdstuk anders bepaald, is het anderen dan de eigenaar of schipper van een schip niet toegestaan, zonder goedkeuring van de eigenaar of schipper dat schip vast te houden, zich daarop te begeven, zich daarop te bevinden of los te maken.
Artikel 19.20: Maatregelen bij ijsgang of dichtgevroren water.
Bij ijsgang of dichtgevroren water in de haven is de schipper verplicht, als hij met zijn schip een ligplaats wenst in te nemen of te verlaten, dan wel een aanwijzing als bedoeld in artikel 19.34 daartoe ontvangt, voor zijn rekening en risico zo nodig het ijs te breken of een sleepboot te gebruiken.
Artikel 19.22: Verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen.
Het is verboden stoffen uit een schip te laten ontsnappen, waardoor gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan. Onverminderd het bepaalde in de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewater is het verboden afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in welke vorm of hoedanigheid dan ook in het water te brengen.
Artikel 19.23: Gebruik afvalverbrandingsoven.
Het is eenieder verboden aan boord van een schip een afvalverbrandingsoven in gebruik te hebben.
Artikel 19.24: Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen.
Degene door wiens toedoen een voorwerp of stof vrijkomt of in het water terechtkomt, waardoor gevaar, schade of hinder wordt of kan worden veroorzaakt, draagt ervoor zorg dat:
Artikel 19.29: Gebruik van ankers.
Het is verboden een anker te gebruiken, tenzij:
dit geschiedt door een drijvende kraan, waarbij zeker is gesteld dat gebruik van een anker geen schade toebrengt aan de in de onderwaterbodem aangebrachte leidingen, kabels, duikers of oever- of kadeverdedigingswerken en het voornemen daartoe overeenkomstig het tweede lid aan de havenmeester is gemeld.
Artikel 19.32: Verrichten van werkzaamheden.
Het is eenieder verboden om aan, buitenboord of onder een schip of aan een voorwerp aan boord van een schip werkzaamheden te verrichten of doen verrichten, die verband houden met de bedrijfsgereedheid, de aanpassing, het herstel of de verbetering van het schip of het voorwerp, tenzij:
per scheepsbezoek aan de haven de te verrichten werkzaamheden ten hoogste 24 uur in beslag nemen en er door de werkzaamheden geen gevaar, schade of hinder kan ontstaan, en:
als de werkzaamheden plaatsvinden op een tankschip of aan of in een brandstoftank van een schip, er voor de reparatiewerkzaamheden door een gasdeskundige als bedoeld in artikel 4.1 van de Arbeidsomstandighedenregeling een Veiligheids- en Gezondheidsverklaring is afgegeven voor de uit te voeren werkzaamheden;
Artikel 19.33: Ontsmetten van schepen.
In afwijking van het eerste lid is het verboden een schip, geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm die is behandeld met gassen of stoffen die gassen afstaan, te ontsmetten, tenzij dit wordt gedaan door een gasmeetdeskundige die in het bezit is van een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 71, tweede en vierde lid, van de Wet gewasbescherming en biociden of nadien gewijzigd, en voor het schip een verklaring is afgegeven dat het schip en de lading voldoende vrij zijn van gassen of stoffen.
Hoofdstuk 20: Toezicht en handhaving.
Artikel 20.1: Toezichthouders.
Artikel 20.2: Binnentreden van woning.
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd, indien noodzakelijk voor de uitoefening van hun functie, tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 20.3: Strafbepalingen.
Overtreding van een bij of krachtens deze verordening gegeven voorschrift, niet-nakoming van een opgelegde verplichting of niet-naleving van één of meer voorschriften aan een ontheffing of vergunning verbonden wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.
Artikel 21.1: Het intrekken van regelingen.
De volgende verordeningen worden bij inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken:
Artikel 21.2: Overgangsbepalingen.
Besluiten krachtens bepalingen van de Algemene plaatselijke verordening Lelystad 2020, Erfgoedverordening 2010 gemeente Lelystad, Havenbeheersverordening Bataviahaven 2020, Havenbeheersverordening Flevokust Haven 2018 en de Rioolverordening Lelystad 2018, welke opgenomen worden in deze verordening, worden gelijkgesteld met besluiten op basis van deze verordening.
Aanvragen voor besluiten krachtens bepalingen van de Algemene plaatselijke verordening Lelystad 2020, Erfgoedverordening 2010 gemeente Lelystad, Havenbeheersverordening Bataviahaven 2020, Havenbeheersverordening Flevokust Haven 2018 en de Rioolverordening Lelystad, welke opgenomen worden in deze verordening, worden op basis van de op het moment van de aanvraag geldende regels afgehandeld.
Beleid, beleidsregels, nadere regels en andere beleidsdocumenten bij of krachtens bepalingen van de Algemene plaatselijke verordening Lelystad 2020, Erfgoedverordening 2010 gemeente Lelystad, Havenbeheersverordening Bataviahaven 2020, Havenbeheersverordening Flevokust Haven 2018 en de Rioolverordening Lelystad 2018, welke opgenomen worden in deze verordening, worden geacht gericht te zijn op de bepalingen van deze verordening.
Bijlage 1 behorende bij art. 1.1 Bebouwde kom en art. 13.7 Verbod gemotoriseerde vaartuigen.
Bijlage 2 behorende bij hoofdstuk 7: bebouwde kommen op basis van de Wet natuurbescherming.
Bijlage 3 behorende bij art. 7.3 Bijzondere bomen.
Bijlage 4 behorende bij hoofdstuk 17: Aansluiting van een perceel op de riolering.
Bijlage 5 Artikel 18.1 Haven Bataviahaven
Bijlage 6. Artikel 19.1 Kaart Flevokust Haven.
Bijlage 7: Artikel 19.16 Kaart van de toegangsgeul voor plezier- en zeilvaart Flevokust Haven.
Toelichting op de Verordening fysieke leefomgeving.
Algemene toelichting op de Verordening fysieke leefomgeving.
In voorbereiding op de implementatie van de Omgevingswet wil de gemeente Lelystad een Verordening fysieke leefomgeving realiseren, als tussenstap naar en voorbereiding op het verplichte omgevingsplan. De Verordening fysieke leefomgeving biedt een kans om nu al te werken aan vermindering van regeldruk, transparantie en integraliteit van regels, en aan het afstemmen van procedures voor de fysieke leefomgeving.
De regels uit de verschillende verordeningen zijn beleidsneutraal omgezet naar de Verordening fysieke leefomgeving. Bij het omzetten zijn de regels echter wel geactualiseerd, verduidelijkt en op elkaar afgestemd. In de Verordening fysieke leefomgeving worden regels, die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving, uit 5 verschillende verordeningen gebundeld. Hiervan gaan de regels van 4 verordeningen volledig op in de Vfl en om deze reden worden deze verordeningen ingetrokken. Dit betreffen:
Van 1 verordening worden slechts een aantal regels overgenomen, omdat de inhoud van deze verordening niet volledig opgaat in het omgevingsplan. Dit betreft:
Andere verordeningen met betrekking tot de fysieke leefomgeving worden nog niet meegenomen met de Verordening fysieke leefomgeving, omdat de inhoud van deze verordeningen niet volledig valt onder de Omgevingswet. Hiermee zouden de regels op onderwerpen zoals de Marktverordening en de Parkeerverordening verdeeld raken over verschillende verordeningen, hetgeen de kenbaarheid van alle geldende regels zou schaden.
Het is onwenselijk de regels uit deze verordeningen over te hevelen naar de Verordening fysieke leefomgeving en uiteindelijk het omgevingsplan, omdat overheveling van bepaalde andere regels in deze verordeningen naar het omgevingsplan is uitgesloten. Het doel van de Omgevingswet van integratie en samenhang van beleid en regelgeving wordt dan juist doorkruist. Om deze reden is ervoor gekozen om samenhangende (delen van stelsels) van regels niet ‘op te knippen’ maar zoveel mogelijk in een verordening te laten staan.
Aangezien de Verordening fysieke leefomgeving een combinatie is van bestaande verordeningen zal hieronder per verordening een toelichting worden gegeven.
Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen.
Het eerste hoofdstuk bevat algemene bepalingen die merendeel hun oorsprong vinden in de APV. Wel is in dit hoofdstuk een standaardisering opgenomen van de beslistermijn voor vergunningen en ontheffingen. In de verschillende verordeningen stonden hier verschillende termijnen voor, welke teruggebracht worden tot één uniforme beslissingstermijn van acht weken, dit is conform de beslistermijn uit de Algemene wet bestuursrecht.. Deze aanpassing loopt vooruit op de wettelijke beslistermijn onder de Omgevingswet, acht weken is, met de mogelijkheid van verlenging. Waar afwijking van deze termijn toch wenselijk wordt geacht, is in het betreffende hoofdstuk een afwijkende termijn opgenomen.
Artikel 1.1: Algemene begripsbepalingen.
In dit artikel zijn begripsbepalingen opgenomen vanuit de verschillende verordeningen.
Hierin is de aangepaste beslistermijn opgenomen conform de reguliere procedure zoals opgenomen in de Omgevingswet.
Artikel 1.3: Voorschriften en beperkingen.
Algemene bepaling voor het verbinden van voorschriften en beperkingen aan besluiten. De bepaling is van toepassing op alle besluiten (vergunningen, ontheffingen en meldingen).
Deze bepalingen zijn overgenomen uit de Algemene plaatselijke verordening en zijn daarmee gespecificeerd voor de hoofdstukken 2 tot en met 15, welke de onderwerpen vanuit de APV bevatten.
De hoofdstukken 2 tot en met 15 vinden hun oorsprong in de APV van Lelystad. Met de Omgevingswet komt er een tweedeling in de APV. Artikelen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving zullen gedurende de transitieperiode overgezet worden naar het omgevingsplan. Artikelen waar de burgemeester het bevoegd bestuursorgaan is of als motief primair “openbare orde” hebben, zullen niet overgaan naar het omgevingsplan. Onderwerpen welke op basis van onze analyse van de APV meegaan in het omgevingsplan worden nu al apart opgenomen in deze Verordening fysieke leefomgeving.
Hoofdstuk 2: Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2.1 tot en met 2.3 komen uit de APV waar de bepalingen opgenomen waren onder hoofdstuk 2, afdeling 5, artikelen 2:10 tot en met 2:12. Artikel 2.3 is daarbij wil aangepast ten opzichte van de APV bepaling.
Artikel 2.3: Maken of veranderen van een uitweg.
In het eerste lid is een verduidelijking opgenomen aan de vereisten bij het indienen van een melding. Waar hier een situatieschets geëist werd, is voor toetsing een gedetailleerdere uitwerking nodig. Met “een gemaatvoerde situatietekening” is duidelijk welke informatie nodig is voor toetsing, waarmee een melding sneller kan worden beoordeeld.
In het derde lid wordt een weigeringsgrond toegevoegd vanwege een geconstateerd gebrek bij nieuwbouwprojecten, waarvoor nog geen inrittenkaart ontwikkeld is. Om deze reden wordt als weigeringsgrond toegevoegd dat een melding, voor een tweede uitweg op erven met een smallere frontbreedte dan 25 meter, wordt geweigerd.
Het zesde lid van de APV bepaling is verdeeld over het zesde, zevende en achtste lid van artikel 2.3. Op basis van juridisch advies is hiermee de bevoegdheid tot het vaststellen van inrittenkaarten beter geborgd in de Verordening fysieke leefomgeving dan voorheen in de APV.
Hoofdstuk 3: Veiligheid op de weg
De artikelen in dit hoofdstuk zijn tevens rechtstreeks uit de APV overgenomen (artikel 2:13 tot en met 2:23 APV), maar er wordt één artikel toegevoegd.
Artikel 3.5: Laden van elektrische auto’s.
Er wordt een verbodsbepaling opgenomen voor het opladen van een elektrische auto door middel van een laadkabel, welke over de weg ligt. Deze verbodsbepaling wordt opgenomen vanwege het risico voor anderen bij het plaatsen van dergelijke kabels over de openbare weg. Gebruikers van elektrische auto’s dienen deze te laden bij een laadpaal of indien aanwezig op de inrit bij hun woning of op locatie.
Hoofdstuk 4: Houden van dieren
In hoofdstuk 4 zijn bepalingen vanuit de APV overgenomen met betrekking tot het houden van dieren. Niet alle artikelen van dit deel van de APV gaan mee onder de Omgevingswet. Om deze reden zijn enkel de artikelen 2:57, 2:58, 2:60 en 2:64 overgenomen en niet de bepalingen rondom gevaarlijke honden (2:59 en 2:59A APV), omdat hier de burgemeester bevoegd gezag is.
Hoofdstuk 5: Geluidshinder en verlichting
De vijf bepalingen vanuit hoofdstuk 4, afdeling 1, van de APV zijn overgenomen in hoofdstuk 5.
Hoofdstuk 6: Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
De artikelen 4:7 tot en met 4:9A even als artikel 5:34 APV zijn in dit hoofdstuk opgenomen.
Hoofdstuk 7: Het bewaren van houtopstanden
In dit hoofdstuk zijn de artikelen 4:10 tot en met 4:12A APV opgenomen voor zover nodig. De begripsbepalingen uit artikel 4:10 APV zijn deels in artikel 1.1 van de Verordening fysieke leefomgeving gekomen, waarmee artikel 7.1 Vfl enkel de afwijkende definitie van “bebouwde kom” bevat met verwijzing naar de kaart in bijlage 2 en de begripsbepaling van “vellen”.
Hoofdstuk 8: Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
In dit hoofdstuk zijn de bepalingen 4:13 en 4:15 uit de APV opgenomen.
Hoofdstuk 9: Kamperen buiten kampeerterreinen
De bepalingen van hoofdstuk 4, afdeling 5 van de APV zijn in dit hoofdstuk overgenomen met de uitzondering van de begripsbepaling voor “kampeermiddel”, welke opgenomen is in artikel 1.1 van de Verordening fysieke leefomgeving.
Hoofdstuk 10: Bescherming van flora en fauna
Artikel 4:20 APV is tekstueel aangepast.
In dit hoofdstuk zijn de artikelen 5:1 tot en met 5:12 APV opgenomen.
De bepalingen van hoofdstuk 5, afdeling 4 van de APV zijn in dit hoofdstuk opgenomen.
De bepalingen van hoofdstuk 5, afdeling 6 van de APV zijn in dit hoofdstuk opgenomen. Bij dit onderwerp wordt er een aanpassing voorgesteld.
Artikel 13.2 Ligplaats vaartuigen, niet zijnde woonschepen.
In dit artikel wordt een verbod opgenomen op het innemen van een ligplaats door een vaartuig, niet zijnde woonschip, waarmee enkel nog een ligplaats mag worden ingenomen op door het college aangewezen locaties.
Hoofdstuk 14: Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
In dit hoofdstuk zijn de artikelen 5:32 tot en met 5:33 APV opgenomen.
Hoofdstuk 15: Verstrooiing van as
In dit hoofdstuk zijn de artikelen 5:35 tot en met 5:37 APV opgenomen.
Hoofdstuk 16: Monumentaal erfgoed.
Artikel 16.1: Begripsbepalingen.
In dit artikel worden de begripsbepalingen gegeven, zoals deze gelden voor het hoofdstuk.
Artikel 16.2: Het gebruik van het monument.
Het betreft hier niet zozeer de publiekrechtelijke, planologische bestemming, maar de gebruiksmogelijkheid die de eigenaar/gebruiker daaraan toekent. Een en ander mede gelet op de constructie en ligging van het pand. Dit artikel is van belang als een motiveringsplicht bij de aanwijzing van monumenten en bij de vergunningverlening.
Artikel 16.3: De aanwijzing tot gemeentelijk monument.
Lid 1: De aanwijzing tot gemeentelijk monument en het plaatsen op de monumentenlijst zijn twee zaken met verschillend rechtsgevolg. De aanwijzing heeft rechtsgevolg, het daarna registreren op de gemeentelijke monumentenlijst is slechts een administratieve handeling.
Het besluit tot aanwijzing is een discretionaire bevoegdheid van het college. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet uitdrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren komen (de redengeving). De aanwijzing geeft geen recht op schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers over het algemeen niets aan het gebruik van het monument.
Lid 2: Het college moet het advies inwinnen van de erfgoedcommissie. In dit hoofdstuk staan geen bepalingen welke het advies binden aan bepaalde voorschriften over vorm en inhoud. Een regeling die de taak en werkwijze van de erfgoedcommissie bepaalt, is opgenomen in de Verordening op de Erfgoedcommissie Lelystad 2014.
Lid 4: Monumenten die al op een rijkslijst of een provinciale lijst staan, komen niet voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking.
Artikel 16.4: Voorbescherming.
Dit lid regelt de voorbescherming voor toekomstige gemeentelijke monumenten zoals die ook voor rijksmonumenten geldt. Dat betekent dat in de periode van kennisgeving van het voornemen van het college om een monument op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen tot het daadwerkelijke aanwijzingsbesluit (dit kan ook een afwijzing zijn) artikel 16.10 tot en met 16.14 van deze verordening van toepassing zijn. Dat betekent onder andere dat een monument tijdens de aanwijzingsprocedure tot beschermd gemeentelijk monument niet mag worden afgebroken, gewijzigd, verplaats (etc.) zonder een gemeentelijke omgevingsvergunning.
Artikel 16.5: Termijnen advies en aanwijzingsbesluit.
In dit artikel worden de termijnen genoemd waarbinnen de erfgoedcommissie moet adviseren (lid 1) en het college een beslissing moet nemen (lid 2).
Artikel 16.6: Mededeling aanwijzingsbesluit.
De mededeling van het college is voor de eigenaar en de anderszins zakelijk gerechtigden van essentieel belang. Het is dan ook zaak dat de mededeling door de geadresseerde wordt ontvangen. In de regel zal de mededeling bij aangetekend schrijven uitgaan. In latere instantie kan hij zich er dan niet op beroepen van niets te weten.
Artikel 16.7: Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst.
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 16.8: Wijzigen van de aanwijzing.
Via dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten te wijzigen (lid 1). Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure als voor de aanwijzing (lid 2), tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is (lid 3). Wijzigingen van de aanwijzing worden doorgevoerd op de gemeentelijke monumentenlijst (lid 4).
Artikel 16.9: Intrekken van de aanwijzing.
Via dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten in te trekken (lid 1). Lid 2 regelt dat monumenten die na aanwijzing als gemeentelijk monument worden geregistreerd als rijksmonument, vanaf dat tijdstip geacht worden niet meer te zijn aangewezen. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd (lid 3).
Artikel 16.10: Instandhoudingbepaling van gemeentelijke monumenten.
Het artikel spreekt voor zich.
Artikel 16.11: Termijnen advies.
Het artikel spreekt voor zich.
Artikel 16.12: Weigeringsgronden.
Het artikel spreekt voor zich.
Artikel 16.13: Intrekken van de vergunning.
Dit artikel bevat de mogelijke intrekkingsgronden. De bepaling onder c heeft de volgende achtergrond: als de omstandigheden bij de vergunninghouder ten aanzien van het monument wijzigen, dan zou het zo kunnen zijn dat als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan. In dat geval moet de vergunningverlener (het college) de mogelijkheden hebben om de vergunning in te trekken.
De artikelen 16.14 tot en met 16.19 spreken voor zich.
Inzameling en transport van afvalwater is een taak van de gemeente. Voor het uitvoeren van deze taak heeft de gemeente rioolstelsels aangelegd en zorgt de gemeente voor het beheer van deze stelsels.
Hoofdstuk 17 van deze verordening regelt de verhouding tussen rechthebbenden en de gemeente inzake de aansluiting op het gemeentelijk rioolstelsel. Een rechthebbenden is:
de eigenaar, de vereniging van eigenaren of de zakelijk gerechtigde van het perceel respectievelijk de eigenaren en/of zakelijk gerechtigden of de vereniging van eigenaren van de percelen in het geval van een verzamelrioolleiding ten behoeve waarvan de aansluiting op het openbaar riool wordt gerealiseerd en in stand gehouden;
In hoofdstuk 17 van deze verordening zijn voorwaarden opgenomen over realisatie, beheer en onderhoud, renovatie en vervanging van de aansluiting en beëindiging van het gebruik van de aansluiting.
Het gemeentelijk rioolstelsel wordt op een drietal plaatsen begrensd:
Hoofdstuk 17 van deze verordening heeft alleen betrekking op de begrenzing van het eerstgenoemde punt. Deze begrenzing, de plaats waar het particulier riool is aangesloten op de perceelaansluitleiding, ter hoogte van het onstoppingsstuk wordt het aansluitpunt genoemd. Het aansluitpunt wordt in de verordening gesitueerd op de kadastrale eigendomsgrens van het aan te sluiten perceel of niet meer dan een halve meter daar vandaan.
De aansluiting bestaat dus vanaf het hoofdriool achtereenvolgens uit de perceelaansluitleiding, het aansluitpunt, het ontstoppingsstuk en de particuliere afvoerleiding. Het ontstoppingsstuk wordt in de praktijk ook wel erfafscheidingsput genoemd en is de plaats waar, bij verstoppingen, de rechthebbende de werking van de (particuliere) riolering kan controleren en, indien nodig, reinigen. Het ontstoppingsstuk valt onder de verantwoordelijkheid van de rechthebbende.
In de bijlage ‘Aansluiting van een perceel op de riolering’ is schematisch weergegeven uit welke onderdelen de aansluiting bestaat.
In hoofdstuk 17 van deze verordening is het beheer en onderhoud van de aansluiting geregeld. De gemeente en de eigenaar zijn elk verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van een deel van de aansluiting. Het deel van de aansluiting vanaf het aansluitpunt naar het hoofdriool van het gemeentelijk rioolstelsel (de perceelaansluitleiding), wordt beheerd door de gemeente. Dit deel van de aansluiting ligt over het algemeen onder de openbare weg. Het deel van de aansluiting vanaf het aansluitpunt tot het pand van de rechthebbende wordt beheerd door de rechthebbende. Dit deel van de aansluiting ligt altijd in het perceel van de rechthebbende.
Als er nu bijvoorbeeld een verstopping is ontstaan in het particuliere deel van de aansluiting, dan moet de rechthebbende zelf en voor eigen rekening zorgdragen voor het verhelpen van het probleem. Dit kan bijvoorbeeld door het inschakelen van een installateur. Is er een verstopping ontstaan in de perceelaansluitleiding, bijvoorbeeld door ingroeiende boomwortels of door verzakking, dan draagt de gemeente zorg voor de reparatie. De kosten van onderhoud, renovatie en vervanging van de perceelaansluitleiding zijn voor de gemeente. Hierop is echter wel een uitzondering gemaakt. Als het aannemelijk is dat de betreffende onderhouds- of herstelwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd als gevolg van een onjuist gebruik van het particuliere riool, dan zijn de kosten voor rekening van de rechthebbende of de veroorzaker van de schade.
In dit hoofdstuk worden tevens voorwaarden gesteld aan de wijze waarop de aansluiting op het gemeenteriool wordt verkregen.
Daarnaast is in hoofdstuk 17 van deze verordening bepaald dat voor een nieuwe aansluiting op het riool of een wijziging van de bestaande aansluiting, een aansluitvergunning is vereist. Aan het verlenen van de aansluitvergunning worden vervolgens voorwaarden gesteld. Deze voorwaarden betreffen allereerst de technische eisen waaraan de aansluiting moet voldoen. De technische eisen betreffen het leidingverloop en de dimensionering, de hoogteligging van de aansluiting en het materiaal ter plaatse van het aansluitpunt. In de gemeente Lelystad is een aparte aansluiting voor een hemelwaterriool en een aparte aansluiting voor een vuilwaterriool vereist. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de in het vigerend Bouwbesluit en de vigerende Bouwverordening genoemde bouwtechnische eisen.
De verlening van de aansluitvergunning kan door het college worden geweigerd indien aansluiting van het particulier riool op het openbaar riool of wijziging van die aansluiting vanwege technische, juridische of milieu hygiënische redenen bezwaarlijk is. In de verordening is geen uitputtende regeling opgenomen met betrekking tot weigeringsgronden voor het verlenen van de aansluitvergunning. Wel zijn situaties opgenomen die in ieder geval bezwaarlijk zijn voor het verlenen van een aansluitvergunning.
Indien de aansluitvergunning is verleend wordt de particuliere afvoerleiding aangelegd in opdracht en op kosten van de rechthebbende. Voor de uitvoering van de aanleg kan de rechthebbende kiezen uit een beperkte lijst van aannemers die hiervoor door het college zijn aangewezen.
Artikel 17.1 Begripsbepalingen
In dit artikel worden de begripsbepalingen gegeven, zoals deze gelden voor het hoofdstuk. De begrippenlijst is nogal uitgebreid om te voorkomen dat discussie kan ontstaan over de betekenis van bepaalde begrippen.
Artikel 17.2 Beheer en onderhoud, renovatie en vervanging
Dit artikel geeft regels over het beheer en onderhoud, de renovatie en vervanging van de perceelaansluitleiding en de particuliere afvoerleiding.
In lid 1 is bepaald dat het beheer en onderhoud, de renovatie en vervanging van de perceelaansluitleiding door en voor rekening van de gemeente wordt uitgevoerd tot het aansluitpunt, tenzij het aannemelijk is dat de betreffende onderhouds- of herstelwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd ten gevolge van een onjuist gebruik van het particulier riool. In dat geval komen de kosten voor rekening van de rechthebbende of de veroorzaker.
In lid 3 is bepaald dat de rechthebbende verantwoordelijk is voor het beheer en onderhoud van de particuliere afvoerleiding, tenzij onomstotelijk vaststaat dat de noodzaak tot onderhoud is veroorzaakt door inspoeling vanuit het openbaar riool.
Dit artikel geeft aan hoe de rechthebbende dient te handelen in geval van storingen. In lid 1 wordt aangegeven dat, indien de afvoer vanuit het perceel stagneert, de rechthebbende op zijn kosten zelf onderzoek uitvoert naar de reden daarvan. Het is de rechthebbende echter niet toegestaan om werkzaamheden uit te voeren aan de perceelaansluitleiding en de daarbij behorende voorzieningen, tenzij de gemeente daarvoor vooraf toestemming heeft verleend.
In lid 2 wordt aangegeven dat, als de verstoringen worden veroorzaakt c.q. gelegen zijn in de perceelaansluitleiding, de rechthebbende de gemeente daarover informeert. Ook wordt in dit lid bepaalt aan welke voorwaarden de rechthebbende in dat geval moet voldoen.
Indien de rechthebbende of de gebruiker zelf aan een derde opdracht geeft tot het verrichten van werkzaamheden aan de perceelaansluitleiding, dan komen de kosten daarvan voor rekening van de rechthebbende of gebruiker.
In lid 3 wordt ten slotte bepaald dat, als de oorzaak van de verstopping gelegen is in de particuliere afvoerleiding, de rechthebbende dit zelf en voor eigen rekening dient te verhelpen.
Artikel 17.4 (Sloop)werkzaamheden, verwijdering aansluiting
In dit artikel wordt aangegeven hoe te handelen bij sloopwerkzaamheden en/of het verwijderen van de aansluiting.
In lid 1 wordt bepaald dat de rechthebbende bij (sloop)werkzaamheden zodanige voorzieningen moet treffen dat voorkomen wordt dat verstoppingen in de aansluiting of het openbaar riool ontstaan.
In lid 2 wordt bepaald dat, als de rechthebbende of de gebruiker niet voldoet aan de in lid 1 genoemde plicht de gemeente zich het recht voorbehoudt de aansluiting op het openbaar riool af te sluiten. De kosten van die werkzaamheden komen dan voor rekening van de rechthebbende
Lid 3 bepaalt dat de rechthebbende de gemeente vooraf in kennis dient te stellen van een voorgenomen definitief einde van het gebruik van de perceelaansluitleiding. Daarbij dient de rechthebbende dezelfde maatregelen te treffen als gemeld in lid 1 van dit artikel.
Artikel 17.5 Nieuwe aansluiting, wijziging bestaande aansluiting
In lid 1 wordt bepaald dat aansluiting van een particulier riool op het openbaar riool of wijziging van een dergelijke aansluiting verboden is zonder aansluitvergunning.
In lid 2 wordt aangegeven dat de aansluiting alleen tot stand mag worden gebracht en/of gewijzigd door een aannemer die daarvoor door het college is aangewezen.
In lid 3 wordt aangegeven dat de kosten voor aanleg en/of wijziging van de aansluiting voor rekening van de rechthebbende zijn.
Artikel 17.6 Aansluitvergunning
Lid 1 bepaalt dat het college een aansluitvergunning verleent voor het tot stand brengen, wijzigen en in stand houden van een aansluiting op het openbaar riool.
In lid 2 wordt bepaald dat er per perceel slechts één aansluitvergunning verleend wordt. Alle aansluitingen van het betreffende perceel zijn daarin opgenomen en afzonderlijk vermeld.
Lid 3 bepaalt dat in de aansluitvergunning voorschriften worden opgenomen met betrekking tot de totstandbrenging, het wijzigen, het onderhoud, de renovatie en de vervanging van de aansluiting, alsmede sloopwerkzaamheden op het perceel van de rechthebbende.
Artikel 17.7 Vergunningaanvraag
Lid 1 bepaalt dat de aansluitvergunning moet worden aangevraagd door of namens de rechthebbende. Deze aanvraag dient te worden gedaan met een daartoe bestemd formulier.
In lid 2 is bepaald waaraan de aanvraag moet voldoen.
Artikel 17.8 Weigering aansluitvergunning
In dit artikel is vastgelegd op welke gronden de aansluitvergunning geweigerd kan worden.
In lid 1 is bepaald dat een aansluitvergunning kan worden geweigerd indien aansluiting van de particuliere afvoerleiding op het openbaar riool of wijziging van die aansluiting vanwege technische, juridische of milieu hygiënische redenen bezwaarlijk is.
In lid 2 worden situaties genoemd waarin een aansluiting van de particuliere afvoerleiding op het openbaar riool of wijziging van die aansluiting in ieder geval bezwaarlijk is. De genoemde weigeringsgronden zijn niet uitputtend.
Artikel 17.9 Intrekken of wijzigen aansluitvergunning
Dit artikel bepaalt wanneer het college de aansluitvergunning kan intrekken of wijzigen.
Artikel 17.10 Ontheffing, hardheidsclausule
In dit artikel krijgt het college de mogelijkheid om af te wijken van de verordening.
In lid 1 krijgt het college de bevoegdheid om in individuele gevallen één of meerdere verplichtingen van de verordening buiten toepassing te laten.
In lid 2 krijgt het college de bevoegdheid om van een artikel van de verordening af te wijken in situaties waarbij strikte toepassing van de verordening leidt tot onbillijke situaties die niet passen in de geest van de verordening. Bij hoge uitzondering kan deze hardheidsclausule worden gebruikt. De toepassing van de hardheidsclausule is beperkt tot individuele gevallen waarbij vooraf niet (precies) te voorzien is of afwijking nodig zal zijn. Het college toetst niet ambtshalve aan de hardheidsclausule. Indien een belanghebbende wil dat het college onderzoekt of hiervan gebruik kan worden gemaakt, zal hij hierop een beroep moeten doen.
Indien het college gebruik maakt van de hardheidsclausule wordt dit schriftelijk, gemotiveerd, in het dossier opgenomen.
Dit artikel spreekt voor zich.
Hoofdstuk 19: Flevokust haven.
Dit hoofdstuk bevat de kader stellende regels die van toepassing zijn op binnenschepen wanneer deze de Flevokust Haven aandoen. Hiermee worden de gemeentelijke belangen beschermd en tegelijkertijd worden de rechten en plichten van zowel de scheepvaart als de havenbeheerders inzichtelijker gemaakt.
Deze artikelen spreken voor zich.
Artikel 19.4 Weigerings-, wijzigings- en intrekkingsgronden
Onder het bepaalde in onderdeel c worden ook beleidswijzigingen bedoeld. Deze kunnen aanleiding zijn voor intrekking of wijziging van een ontheffing. Daarbij worden vanzelfsprekend de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht genomen.
Artikel 19.5 Verplichtingen van houders van toestemmingen
Dit artikel bepaalt dat een ontheffing, als deze wordt verleend voor een eenmalige gedraging of handeling, wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling, maar niet voor een duur langer dan zes maanden. Een gedraging of handeling die langer duurt dan zes maanden kan worden beschouwd als een activiteit die vergunningplichtig is op grond van de Wet milieubeheer.
De schipper is in beginsel verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, tenzij anders is bepaald. Dit laatste heeft bijvoorbeeld betrekking op die artikelen waarin expliciet is bepaald dat ’eenieder’ zich aan dat voorschrift dient te houden.
In het tweede lid is bepaald dat bij afwezigheid van een schipper, de exploitant verantwoordelijk is voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. Deze bepaling is opgenomen voor de gevallen waarin een ponton of een ander soort schip is afgemeerd en er geen bemanning (meer) aan boord is.
Artikel 19.8 Aanwijzing havenmeester
Dit artikel spreekt voor zich.
In dit artikel zijn delegatiegrondslagen opgenomen op grond waarvan het college nadere regels kan stellen ter waarborging van de ordening, veiligheid, milieu, omgeving of kwaliteit van de dienstverlening in de haven ter voorkoming van gevaar, schade of hinder.
In het Binnenvaartpolitiereglement (hierna: Bpr) is een voor Nederland uniform systeem van verkeerstekens geregeld. Om dit systeem niet te doorkruisen, is in dit artikel vastgelegd dat dezelfde tekens worden gebruikt ten behoeve van de orde en veiligheid in de haven. Het Bpr regelt de verkeersafhandeling, terwijl de verordening het havengebruik regelt vanuit bepaalde belangen (milieu, orde en veiligheid).
Artikel 19.11 Aanwijzen door het college
Door het vaststellen van een ligplaatsenoverzicht kan het college bepalen waar in de haven schepen ligplaats mogen nemen. Zo nodig kan ook bepaald worden dat bepaalde plaatsen of gebieden bestemd zijn voor schepen van bepaalde categorieën of voor ligplaatsvergunninghouders. Het college werkt dit uit op een kaart. Hierop kan ook worden aangegeven waar het is toegestaan om een auto aan of van boord te zetten.
In het tweede lid is de mogelijkheid voor het college vastgelegd om gebieden aan te wijzen waar schepen zich enkel mogen bevinden onder de nadere voorwaarden, zoals vastgesteld op basis van artikel 19.9, onder d.
Artikel 19.12 Algemene verbodsbepaling
In deze bepaling zijn meerdere verboden opgenomen, waaronder het verbod een ligplaats in te nemen, het verbod een auto aan of van boord te zetten op een niet daarvoor te bestemde locatie, het verbod om een schip langer dan noodzakelijk is te laten verblijven in de haven en het verbod om voorzieningen of voorwerpen in, op, onder of boven water te hebben, te plaatsen of aan te brengen.
Het is op basis van het eerste lid verboden om ergens anders ligplaats te nemen dan op plaatsen of gebieden die daarvoor door het college op een ligplaatsenoverzicht als bedoeld in artikel 19.11, eerste lid, zijn aangegeven, tenzij dat mag op grond van geplaatste verkeerstekens en met instemming van de eigenaar, huurder of (onder)erfpachter van het aan de ligplaats gelegen terrein.
Op grond van het tweede lid mag een schip niet langer dan noodzakelijk is voor de uitoefening van het bedrijf in de haven verblijven. Na de op- of overslag van containers, bulkgoederen of projectlading verlaat het schip de haven weer.
Het vierde lid bepaalt dat het verboden is voorzieningen of voorwerpen in, op, onder of boven water te hebben of aan te brengen indien daardoor gevaar, schade of hinder kan ontstaan.
De havenbeheerder dient in verband met het veilig gebruik van de haven op de hoogte te zijn van alle voorzieningen die in, onder of boven water worden aangebracht en die van een min of meer permanent karakter zijn. Uitgezonderd zijn scheepstoebehoren en voorzieningen die dienen om een schip te laden en te lossen. Daarbij wordt de eis gesteld dat deze voorzieningen ook werkelijk (als zodanig) in gebruik zijn, teneinde te voorkomen dat voorzieningen die hinderlijk of gevaarlijk voor anderen zijn (bijvoorbeeld meerdraden en fenders) blijvend worden aangebracht.
Artikel 19.13 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven
Dit artikel beoogt bescherming van de onderwaterinfrastructuur in de haven. In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich infrastructurele voorzieningen, zoals, bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruik van voortstuwers (schroeven), boegschroeven of hekschroeven kan schade veroorzaken aan deze voorzieningen, als het in andere gevallen wordt gebruikt dan voor het bereiken of verlaten van een ligplaats. Onder gebruik wordt in dit geval verstaan, dat de schroeven een daadwerkelijke waterverplaatsing genereren; als de schroeven dit niet doen, zoals bijvoorbeeld het geval is bij een verstelbare schroef in een neutrale positie, dan is dit artikel niet van toepassing.
Het verbod van dit artikel geldt ook in die situaties waarbij het schip op spudpalen ligt of als men anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren, het schip gaande houdt of tegen de kade of oever drukt waarbij het schip niet met meerdraden is afgemeerd. Reden waarom het verbod wordt ingevoerd ligt in het feit dat wanneer door gebruikers van de haven schepen gaande worden gehouden zeer gevaarlijke situaties kunnen worden veroorzaakt. Voorts kan – met name – het proefdraaien van machines, maar ook het trachten los te komen als een schip aan de grond zit, grote schade veroorzaken. Het bij- of afdraaien door een bunker- of bevoorradingsschip, dat afgemeerd is aan een ander schip, ter voorkoming van schade levert een verwaarloosbaar risico op voor de haveninfrastructuur en is gelet op de vaak moeilijke afmeersituatie ter voorkoming van directe schade aanvaardbaar.
In het tweede lid is een verplichting opgenomen dat tijdens het inwerking zijn van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven een persoon in de stuurhut aanwezig dient te zijn die bekend is met de bediening van het schip. Een onbemande stuurhut kan tot zeer gevaarlijke en ongewenste situaties leiden.
Artikel 19.14 Plezier- en zeilvaart in de haven
Artikel 19.14 regelt in het eerste lid dat het - in principe - verboden is zich met een charterjacht, charterschip, passagiersvaartuig of pleziervaartuig, waarmee al dan niet eveneens bedrijfsmatig wordt gevaren in de haven te bevinden. Het varen met genoemde soorten vaartuigen in de Flevokust Haven, die wordt gebruikt door de beroepsvaart, kan zeer gevaarlijke situaties met zich meebrengen.
Het verbod is niet van toepassing in de toegangsgeul als bedoeld in de bijlage. In deze toegangsgeul staat de pleziervaart de beroepsvaart niet in de weg.
In het tweede lid wordt bepaald dat het verboden is de zeilvaart te beoefenen in de haven, ook weer met uitzondering van de toegangsgeul. De pleziervaart in het eerste lid heeft geen betrekking op de zeilvaart, die in het tweede lid wordt omschreven. Zeilvaart kan bedrijfsmatig - dus tegen vergoeding - worden beoefend en niet bedrijfsmatig, dus recreatief. Beide worden in het tweede lid geregeld.
Het derde lid ziet op het verbod om zich ook met andere, recreatieve vaarmiddelen in de haven te bevinden, eveneens vanuit de gedachte dat dit soort recreatie de beroepsvaart in de haven ernstig kan verstoren. Op grond van het vierde lid kan het college een vrijstelling geven voor de in dit artikel gestelde verboden in geval van evenementen, bijvoorbeeld een groot zeilevenement.
Artikel 19.15 Vissen, Zwemmen en Duiken
Ook voor (recreatief) vissen, zwemmen en duiken geldt dat het zich slecht verhoudt tot het doel van de haven, de op- en overslag van containers, bulkgoederen en projectlading door de beroepsvaart. Het verbod om te vissen ziet niet op de beroepsmatige binnenvisserij, die wordt gereguleerd op grond van de Visserijwet 1963 en de Natuurbeschermingswet. Beroepsvissers houden zich daarbij aan de aanwijzingen van de havenmeester.
Artikel 19.16 Verhalen van schepen
Indien zich een calamiteit voordoet in de haven, moeten schepen - in verband met de veiligheid of het milieu - met spoed verhaald kunnen worden, ook al liggen deze schepen er conform het ligplaatsenoverzicht. Bij een brand zouden de schepen bijvoorbeeld in de weg kunnen liggen voor incidentenbestrijdingsvaartuigen. Aangezien niet altijd in strijd met bestaande wettelijke voorschriften wordt gehandeld, is bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet en artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in dergelijke gevallen niet mogelijk. Teneinde de havengebruiker tegen onnodig optreden te beschermen, wordt in het eerste lid bepaald dat - overeenkomstig artikel 5:24 Awb - de beslissing op schrift dient te worden gesteld. Voorts kan uitsluitend van de bevoegdheid gebruik worden gemaakt, indien dit noodzakelijk is in het kader van de orde of ter bescherming van veiligheids- of milieubelangen. Een voorbeeld van een niet-spoedeisend belang in het kader van de orde van de haven, is het noodzakelijk worden van het plegen van onderhoud aan een kademuur of steiger waaraan reeds voor langere periode een schip gemeerd ligt. De eigenaar, beheerder of gebruiker van een schip kan op basis van dit artikel schriftelijk worden verzocht binnen een redelijke termijn het schip te verhalen naar een andere ligplaats. Indien medewerking wordt geweigerd, kan het schip verhaald worden.
Artikel 19.17 Overlast aan vaartuigen
Dit artikel maakt het mogelijk om handhavend op te treden tegen het onrechtmatig vasthouden en losmaken van schepen alsmede het zich onrechtmatig begeven en bevinden op schepen.
Artikel 19.18 Gezonken en verwaarloosde schepen of andere voorwerpen.
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 19.19 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade
Dit artikel bevat de verplichting om alle bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan boord van een schip, die een gevaar voor het schip of de omgeving kunnen opleveren aan de havenmeester te melden. De bepaling is van toepassing op alle schepen en is een aanvulling op de meldingsartikelen van de Regeling vervoer gevaarlijke stoffen die alleen van toepassing is op zeeschepen met gevaarlijke stoffen.
Deze artikelen spreken voor zich.
Artikel 19.22 Verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen
Het in het eerste lid gestelde verbod beperkt zich tot handelingen die plaatsvinden aan boord van een schip; handelingen gepleegd aan wal vallen hierbuiten. Het is onder meer verboden om aan boord van een schip , door middel van geperst gas of stoom, het uitlaatgassensysteem van verbrandingsmotoren naar de buitenlucht door te blazen, waardoor roet uit het schip ontsnapt.
Op grond van het tweede lid kan het college ontheffing verlenen van het verbod, bijvoorbeeld als dit bij kan dragen aan het voorkomen van een schoorsteenbrand bij een schip dat al langer stilligt.
Artikel 19.23 Gebruik afvalverbrandingsoven
Dit artikel is opgenomen in verband met het toenemende gebruik van afvalverbrandingsovens aan boord van schepen. Ter voorkoming van gevaar, schade en hinder voor de omgeving, door bijvoorbeeld ernstige rookontwikkeling en het gebruik van de afvalverbrandingsoven terwijl het schip is afgemeerd, is het verboden afvalverbrandingsovens aan boord van schepen te gebruiken. Afval kan afgegeven worden aan de daartoe bestemde inzamelaars.
Artikel 19.24 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen
Uit het oogpunt van veiligheid en het voorkomen van belemmeringen van de vaarweg regelt dit artikel dat als stoffen of voorwerpen te water geraken, hiervan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester. Deze kennisgeving is niet aan voorschriften gebonden. Vervolgens dient de stof of het voorwerp – voor zover mogelijk – onmiddellijk te worden verwijderd.
In de havenpraktijk doen zich bij de betreding van schepen regelmatig zeer gevaarlijke en onaanvaardbare situaties voor. Daarom wordt voorgeschreven dat schepen in principe over een toegang dienen te beschikken waardoor – in redelijkheid – geen gevaar of schade voor personen kan ontstaan.
Voor met name binnenschepen is het in sommige gevallen echter niet mogelijk of zeer onpraktisch om een dergelijke toegang tot het schip mogelijk te maken. Enerzijds is dit het geval bij laad- of loshandelingen. Door het laden of lossen van lading aan boord van een binnenschip, kan het schip aanzienlijk bewegen. In dit soort situaties kan een veilige toegang niet worden gegarandeerd, sterker nog, een toegang is in dit soort gevallen juist onveilig. Anderzijds meert een binnenschip soms kort af, bijvoorbeeld om een auto af te zetten. Om bij dit soort korte handelingen van een schipper te eisen dat hij een veilige toegang creëert, zou een onevenredige belasting voor een schipper opleveren.
Artikel 19.26 Verbod gebruik hoofdmotor
Het komt zeer regelmatig voor dat afgemeerde schepen hun hoofdmotor onnodig laten draaien, anders dan direct voor vertrek van het schip. Dit betekent een onnodige belasting van het milieu en kan hinder veroorzaken. Het artikel betreft geen absoluut verbod, maar is afhankelijk van een aanwijzing van gebieden door het college. Bovendien kan het college ontheffing verlenen van het verbod, bijvoorbeeld ten dienste van het proefdraaien van de hoofdmotor.
Artikel 19.27 Overslag tussen schepen en tanks als bedoeld in de vervoerswetgeving op de wal
Dit artikel regelt de overslag van vloeibare stoffen van tanks in die gevallen waarin de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Wet vervoer gevaarlijke stoffen niet voorziet. Dit is met name het geval bij de incidentele overslag van gevaarlijke en schadelijke stoffen op openbare kades. Hierbij valt te denken aan het laden en lossen vanuit bijvoorbeeld tankwagens, tankcontainers of tankwagons.
Van het verbod in het eerste lid kan ontheffing worden verleend in incidentele gevallen in het geval de veiligheid en het milieu via voorschriften in de ontheffing kan worden gewaarborgd.
Artikel 19.28 Deugdelijk afmeren
In de praktijk komt het regelmatig voor dat een schip slechts op een spring is afgemeerd en men vervolgens overgaat tot lossen of laden. Hierdoor bestaat het gevaar dat lading in het oppervlaktewater wordt gemorst of materiële schade aan schip of haveninfrastructuur ontstaat. Om hiertegen op te kunnen treden is dit artikel opgenomen. De hier geformuleerde norm richt zich tot ‘eenieder’; hierdoor kan ook degene die het schip laadt of lost vanaf de wal gehouden worden aan de verplichting.
Artikel 19.29 Gebruik van ankers
In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich infrastructurele voorzieningen, zoals, bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van ankers zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is als uitgangspunt genomen dat het in de haven verboden is van een anker gebruik te maken, met uitzondering van de gevallen genoemd in het eerste lid, onder a en b.
Artikel 19.30 Gebruik van spudpalen
In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich infrastructurele voorzieningen, zoals, bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van spudpalen zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is als uitgangspunt genomen dat het in de haven verboden is van spudpalen gebruik te maken, tenzij dit geschied overeenkomstig de aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen. Daarnaast kan het college ontheffing of vrijstelling verlenen van het verbod, voor zover daartoe aanleiding is.
Artikel 19.31 Gebruik generatoren door binnenschepen
Het is verboden om in een door het college aan te wijzen gebied aan boord van een binnenschip een generator te gebruiken. In het kader van het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de (lokale) luchtkwaliteit worden in de haven aansluitingen voor de afname van elektriciteit gerealiseerd. Op het moment dat geen aansluitingen meer beschikbaar zijn (bijvoorbeeld tijdens feestdagen), of voor binnenschepen die voor hun elektriciteitsvoorziening meer stroom nodig hebben dan de walstroomvoorziening kan leveren, kan het college ontheffing of vrijstelling verlenen van het verbod.
Artikel 19.32 Verrichten van werkzaamheden
Dit artikel geeft regels over het verrichten van werkzaamheden aan schepen; hieronder vallen ook werkzaamheden die buitenboord of onderwater aan het schip plaatsvinden. Het verbod richt zich tot ‘eenieder’. Grote reparaties aan schepen vinden doorgaans plaats op of aan een werf of in een dok. Kleine reparaties worden echter vaak aan boord verricht door de eigen bemanning of door buitenstaanders. Het verrichten van reparaties kan onder bepaalde omstandigheden gevaren met zich meebrengen. Teneinde te voorkomen dat een kleine scheepsreparatie buiten een werf of herstellingsinrichting tot een reparatie van grote omvang, met inherente veiligheidsrisico's en grote tijdsduur uitgroeit, is in het eerste lid, onder b, opgenomen dat de reparatieduur ten hoogste 24 uur mag duren. Als de werkzaamheden langer dan 24 uur in beslag nemen, kan ontheffing worden aangevraagd op grond van het tweede lid.
Artikel 19.33 Ontsmetten van schepen
Omdat tijdens het gassen van ruimten aan boord van een schip (het ontsmetten) risico's kunnen ontstaan voor het havengebied is dit in beginsel verboden. Het verbod te ontsmetten van het tweede lid is beperkt tot schepen die zijn geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm. Hierdoor worden alle containerschepen van de toepassing uitgesloten. Deze schepen hebben containers als lading onder gas aan boord en zouden dus allemaal een ontheffing dienen te krijgen, hetgeen niet wenselijk is. Het onder gas staan van te vervoeren containers is in de IMDG-Code geregeld, inclusief de labeling. Het onder gas zetten van containers geschiedt binnen een inrichting en valt onder de vergunningplicht uit de Wet milieubeheer. Er wordt tevens rekening met schepen die in het buitenland zijn beladen met aldaar (in de silo) aan de wal ontsmette lading, die in de haven wordt gelost. Deze lading kan eveneens bepaalde risico’s met zich meebrengen.
In het derde lid is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen. In de praktijk zal de havenmeester namens het college bepalen of in het specifieke geval mag worden ontsmet en waar dat, met het oog op de veiligheid van de omgeving, dient plaats te vinden.
Dit artikel spreekt voor zich.
Hoofdstuk 20: Toezicht en handhaving.
In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen, welke voor de hele verordening aangeven welke ambtenaren kunnen worden belast met de toezicht en handhaving van de in de verordening opgenomen bepalingen. Ook is er één algemene strafbepaling opgenomen voor het overtreden van de bepalingen van de verordening.
In dit hoofdstuk is de bepaling opgenomen ter intrekking van de 4 verordeningen. De wijzigingen van de APV worden via een apart wijzigingsvoorstel geregeld. Daarnaast zijn de overgangsbepalingen opgenomen in dit hoofdstuk. Tot slot zijn de inwerkingtreding en citeerwijze geregeld.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-212991.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.