Verordening tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Raalte

De raad van de gemeente Raalte,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 september 2020, nummer 44418 - 2020;

gelet op de artikelen 149 en 151a, eerste lid, van de Gemeentewet;

 

Besluit het vaststellen van de:

Verordening tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Raalte

 

Artikel I Wijziging verordening

 

De Algemene plaatselijke verordening gemeente Raalte wordt gewijzigd als volgt:

 

A

Artikel 1.1 komt te luiden:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

weg: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

openbaar water: alle wateren die voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn;

bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de bouwverordening;

gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder c, van de Woningwet;

handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1.1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

- bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

- bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

- bouwwerk : hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Bouwverordening gemeente Raalte;

- bromfiets : hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

- college : het college van burgemeester en wethouders;

- gebouw : hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid van de Woningwet;

- handelsreclame : iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

- motorvoertuig : hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

- openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

- openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

- parkeren : hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

- rechthebbende : degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht ofpersoonlijk recht;

- voertuig : hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;

- weg : hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging. Definities uit het inmiddels vervallen artikel 5.1 zijn naar dit artikel overgeheveld. Tevens zijn enkele verwijzingen naar andere wettelijke bepalingen correct doorgevoerd.

 

B

Artikel 1.2 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1.2 Beslistermijn

1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

2. Het bestuursorgaan kan de termijn met ten hoogste acht weken verlengen

3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2.11 of 4.11

Artikel 1.2 Beslistermijn

1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing als beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, tweede volzin, een vergunning als bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, aanhef en onder a, of een vergunning als bedoeld in artikel 4:11, eerste lid.

Toelichting

Lid 1 en 2

In lid 1 en lid 2 zijn redactionele wijzigingen doorgevoerd die aansluiten op de model - APV van de VNG.

Lid 3

Dit lid is aangevuld met de activiteiten die eveneens onder de reikwijdte van de reguliere voorbereidingsprocedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vallen. Artikel 3.9, tweede lid, van de Wabo bepaalt dat de beslistermijn niet met acht, maar slechts met zes weken kan worden verlengd. Daarom is voor de genoemde ontheffing of vergunning een afwijking van het tweede lid opgenomen onder verwijzing naar artikel 3.9 van de Wabo

 

C

Artikel 1.6 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a. als ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b. als op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het

verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c. als de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d. als van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn of, bij het ontbreken van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

e. als de houder dit verzoekt.

Artikel 1:6 Intrekking, schorsing of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken, geschorst of gewijzigd als:

a. ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b. op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c. de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d. van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

e. de houder dit verzoekt.

Toelichting

In navolging van artikel 32 van DHW kan de bevoegdheid tot het schorsen van een vergunning of ontheffing in de APV opgenomen worden. De schorsing is een minder drastisch middel dan de intrekking en geeft het bestuursorgaan zodoende meer flexibiliteit bij de inzet van handhavingsbevoegdheden.

 

D

Artikel 1.7 komt als volgt te luiden:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1.7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

 

Artikel 1.7 Termijnen

1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Toelichting

Naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 02-11-2016, ECLI:NL:RVS:2016:2927) wordt een tweede lid toegevoegd. Uit deze uitspraak blijkt dat schaarse vergunningen zich naar hun aard niet lenen voor verlening voor onbepaalde tijd omdat dat zich niet met het formele gelijkheidsbeginsel, waarin tevens een beginsel van gelijke kansen besloten ligt. Het voor onbepaalde tijd verlenen van schaarse vergunningen (meer aanvragers dan beschikbare vergunningen) kan immers tot gevolg hebben dat de markt voor nieuwe aanbieders feitelijk ontoegankelijk wordt. Met dit tweede lid wordt duidelijk gemaakt dat schaarse vergunningen in ieder geval moeten worden aangemerkt als vergunningen die zich naar hun aard niet lenen voor verlening voor onbepaalde tijd.

 

E

Artikel 1.8 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

(…)

2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 3 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

(…)

2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging in lijn met de model – APV.

 

F

Het opschrift van hoofdstuk 2 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Hoofdstuk 2. Openbare orde en veiligheid, volksgezondheid en milieu

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging zonder inhoudelijke gevolgen.

 

G

Het opschrift van hoofdstuk 2, afdeling 1, wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Afdeling 1. Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging zonder inhoudelijke gevolgen.

 

H

Artikel 2.1 komt als volgt te luiden:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden

(…)

2. Degene die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval, waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden

(…)

2. Degene die op een openbare plaats:

a. aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te

ontstaan;

b. aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

c. zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

3. Het is verboden zich te begeven naarof zich te bevinden op openbare plaatsen die door het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeldin het derde lid.

5. Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

6. (vervallen).

Toelichting

De wijzigingen opgenomen in lid 1 t/m 5 zijn redactioneel van aard en in lijn met de model – APV.

Lid 6

Artikelleden waarmee de lex silencio positivo (paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) ten overvloede van toepassing werd verklaard of uitgezonderd, zijn vervallen. Zo ook in gevallen waarin de lex silencio positivo niet reeds op grond van de wet van toepassing is en er evenmin redenen zijn om deze van toepassing te verklaren in de APV, is over de toepasselijkheid van de lex silencio positivo niets bepaald, zo ook voor dit artikel. Ingevolge artikel 4:20a, eerste lid, van de Awb, geldt de lex silencio positivo immers alleen als dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.

 

I

Het opschrift van hoofdstuk 2, afdeling 2, vervalt.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 2. Betoging

(vervallen)

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging zonder inhoudelijke gevolgen.

 

J

Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft hiervan schriftelijk kennis aan de burgemeester voorafgaand aan de openbare aankondiging en ten minste 96 uur voordat de betoging wordt gehouden.

2. De kennisgeving bevat:

(…)

d. de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

(…)

Artikel 2.3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft hiervan schriftelijk kennis aan de burgemeester voorafgaand aan de openbare aankondiging en ten minste 96 uren voordat de betoging wordt gehouden.

2. De kennisgeving bevat:

(…)

d. de plaats en, voor zover van

toepassing, de route;

(…)

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging.

 

K

Het opschrift van hoofdstuk 2, afdeling 3, vervalt.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

(vervallen)

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging van het opschrift.

 

L

Artikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen onder publiek te verspreiden of openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door het college aangewezen openbare plaatsen.

2. Het college kan de werking van verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

3. Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2.6 Verspreiding geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

2. Het college kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

3. Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging van het artikel zonder inhoudelijke gevolgen.

 

M

Het opschrift van hoofdstuk 2, afdeling 4, vervalt.

 

Huidig opschrift

Nieuw opschrift

Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg

(vervallen)

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging van het opschrift.

 

N

Artikel 2.9 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.9 Straatartiest

1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

2. De burgemeester kan de werking van hetverbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

(…)

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2.9 Vertoningen op openbare plaatsen

1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu aangewezen openbare plaatsen.

2. De burgemeester kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

(…)

4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging van het artikel zonder inhoudelijke gevolgen.

 

O

Het opschrift van hoofdstuk 2, afdeling 5, komt te luiden:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Afdeling 2 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging zonder inhoudelijke gevolgen.

 

P

Artikel 2.10 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.10 Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan een openbare plaats in strijd met de publieke functie ervan

(…)

2. Het verbod in het eerste lid geldt niet:

a. voor evenementen als bedoeld in artikel 2.24;

b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5.18 en

(…)

7.

a. De weigeringsgrond van het zesde lid onder a geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

b. De weigeringsgrond van het zesde lid onder b geldt niet voor bouwwerken.

c. De weigeringsgrond van het zesde lid onder c geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien door de wet Milieubeheer.

8. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

(…)

Artikel 2.10 Voorwerpen op of aan openbare plaatsen

(…)

2. Het verbod in het eerste lid geldt niet:

a. voor evenementen als bedoeld in artikel 2.24;

b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5.17 en

(…)

7. De weigeringsgrond

a. van het zesde lid onder a geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet;

b. van het zesde lid onder b geldt niet voor bouwwerken;

c. van het zesde lid onder c geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

8. Op de aanvraag om een vergunning bedoeld in het eerste lid, eerste zinsnede, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

(…)

Toelichting

Lid 2

In het oude artikellid werd verwezen naar het verkeerde artikel uit de APV. De begripsomschrijving van standplaats staat vermeld in artikel 5.17.

Lid 8

In deze variant is gekozen voor een lex silencio positivo. Het gaat hier om een vergunning voor alle voorwerpen die niet onder één van de genoemde uitzonderingen vallen. Er is geen sprake van een op voorhand onwenselijke activiteit die bij uitzondering wordt toegestaan, zoals bij een ontheffing, maar van een ‘gewone’ vergunning. In dat geval ligt het meer voor de hand dat het bestuur op tijd dient te beschikken, en dat de aanvrager verder kan met zijn activiteit als dat niet gebeurt. Voor zover sprake is van opslag van roerende zaken als bedoeld in artikel 2:2, eerste lid, aanhef en onder j en k, van de Wabo, is een omgevingsvergunning nodig en is de lex silencio positivo in ieder geval van toepassing ingevolge artikel 3:9 Wabo. Dit hoeft dan ook niet nog een keer benoemd te worden in dit artikellid.

 

Q

Artikel 2.11 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

1. Het is verboden zonder vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

2. De vergunning wordt verleend:

a. als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn (is) verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

b. door het college in overige gevallen.

3. Het verbod geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

4. Het verbod geldt verder niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur.

5. Op de ontheffing bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

2. De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

3. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

4. Het verbod geldt verder niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het provinciaal wegenreglement, de waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur.

5. Op de aanvraag om eenvergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Toelichting

Lid 1

Omdat voor de toepassing van dit artikel onder andere het begrip ‘weg’ uit de WVW 1994 gebruikt wordt, is een vergunning vereist voor bijvoorbeeld de aanleg en verandering van wegen die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Dit betekent dat in beginsel de vergunningplicht ook geldt voor de zogenaamde ‘eigen wegen’ die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Ook voor deze wegen is het namelijk wenselijk dat ten behoeve van de bruikbaarheid daarvan voor brandweer, ambulance en dergelijke voorschriften gesteld kunnen worden over bijvoorbeeld de wijze van verharding en breedte. Aan artikel 2:11 ligt als motief ten grondslag de behoefte om de aanleg, beschadiging en verandering van wegen te binden aan voorschriften met het oog op de bruikbaarheid van die weg.

Naast het opleggen van min of meer technische voorschriften kan het ook gewenst zijn het tempo van wegenaanleg in de hand te houden. Het is natuurlijk hoogst onwenselijk dat wegen voortijdig aangelegd worden waardoor - door de latere aanleg van zogenaamde complementaire openbare voorzieningen, zoals riolering, water en gasvoorziening en verlichting - de bruikbaarheid van die weg gedurende lange tijd sterk verminderd zal zijn, nog daargelaten dat het veel extra kosten meebrengt.

Als de gemeente tevens eigenaar van de weg is, moet uiteraard ook privaatrechtelijke toestemming worden gegeven. Een afgegeven vergunning mag niet worden gefrustreerd door privaatrechtelijke weigering van de gemeente. Als een derde eigenaar van de grond is, ligt dat anders. Het college kan in dat geval de aanvrager om vergunning erop wijzen dat hij ook privaatrechtelijke toestemming behoeft.

Lid 2

Op het aanleggen of veranderen van een weg is artikel 2.2, eerste lid, onder d, van de Wabo van toepassing als de activiteit verboden is in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit. Dat betekent dat de termijnen genoemd in artikel 3.9 van de Wabo van toepassing zijn op deze vergunning. De beslistermijn is 8 weken, de verdagingstermijn zes weken. Let wel: indien er meerdere activiteiten worden aangevraagd en er één onder artikel 3.10 van de Wabo valt, dan is de uitgebreide procedure van toepassing (beslistermijn van zes maanden met een mogelijkheid tot verdagen van zes weken).

De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning die onder de Wabo valt, staan in de Mor. Het gaat dan om de algemene indieningsvereisten uit artikel 1.3 van de Mor. Voor het aanleggen of veranderen van een weg zijn in de Mor geen aanvullende indieningsvereisten opgenomen. In artikel 2:18 van de Wabo is bepaald dat de vergunning alleen kan worden verleend of geweigerd op de gronden vermeld in deze verordening. De weigeringsgronden staan in artikel 1:8.

Indien de activiteit niet is verboden in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is de Wabo niet van toepassing en is het college bevoegd. Wanneer het gaat om normaal onderhoud van de weg is er ingevolge het derde lid geen vergunning nodig: het college hoeft zichzelf geen vergunning te verlenen. Zie verder de toelichting bij het derde lid.

Lid 3

Van de vergunningplicht zijn uitgezonderd de overheden die in de uitvoering van hun publiekrechtelijke taak wegen aanleggen of veranderen. Er mag van uitgegaan worden dat zij hun werkzaamheden afstemmen op de bruikbaarheid van de weg.

Lid 5

In de Wabo is bepaald dat voor deze vergunning een positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen van toepassing is. De VNG ziet geen reden om in gevallen waarin de Wabo niet van toepassing is hiervan af te wijken. Daarom is voor die gevallen het vijfde lid opgenomen.

 

R

Artikel 2.12 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.12 Maken en veranderen van een uitweg

(…)

5. Het verbod in het vierde lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

(…)

8. Op de vergunning bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2.12 Maken en veranderen van een uitweg

(…)

5. Het verbod in het vierde lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur of het provinciaal wegenreglement.

(…)

8. (vervallen)

Toelichting

Lid 5

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

Lid 8

Het is van belang zich te realiseren dat hier sprake is van een omgevingsvergunning. De procedure van de Wabo is van toepassing, dat brengt bijvoorbeeld met zich mee dat de lex silencio positivo van afdeling 4.1.3.3. van de Awb van toepassing is. Dit hoeft dan ook niet meer uitdrukkelijk bepaald te worden.

 

S

Het opschrift van hoofdstuk 2, afdeling 6, vervalt.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 6 Veiligheid op de weg

(vervallen)

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging van het opschrift.

 

T

Artikel 2.14 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.14 Winkelwagentjes

(…)

3. Het in het eerste lid onder b bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2.14 Winkelwagentjes

(…)

3. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Toelichting

Lid 3

Het betreft hier een redactionele wijziging zonder inhoudelijke gevolgen.

 

U

Artikel 2.15 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijke voorwerpen

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging zonder inhoudelijke gevolgen.

 

V

Artikel 2.16 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d. 

Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke 

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging zonder inhoudelijke gevolgen.

 

W

Artikel 2.21 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

(…)

2. Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2.21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

(…)

2. Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Toelichting

Lid 2

De komma vervalt na Onteigeningswet.

 

X

Artikel 2.22 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.22 Objecten onder hoogspanningslijn

(…)

2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

4. Op de ontheffing bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.22 Objecten onder hoogspanningslijn

(…)

2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

3. Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

4. (vervallen)

Toelichting

Lid 2 en lid 3

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

Lid 4

Artikelleden waarmee de lex silencio positivo (paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) ten overvloede van toepassing werd verklaard of uitgezonderd, zijn vervallen. Daar waar toepasselijkheid van de lex silencio positivo reeds uit de wet voortvloeit, wordt dit in de APV niet meer herhaald. Ook in gevallen waarin de lex silencio positivo niet reeds op grond van de wet van toepassing is en er evenmin redenen zijn om deze van toepassing te verklaren in de APV, is over de toepasselijkheid van de lex silencio positivo niets bepaald. Dit geldt onder andere voor artikel 2:22. Ingevolge artikel 4:20a, eerste lid, van de Awb, geldt de lex silencio positivo immers alleen als dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.

 

Y

Artikel 2.23 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.23 Veiligheid op het ijs

(…)

2. Het verbod geldt niet als in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 2.23 Veiligheid op het ijs

(…)

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de provinciale vaarwegenverordening.

Toelichting

Lid 2

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Z

Hoofdstuk 2, afdeling 7, wordt vernummerd tot hoofdstuk 2, afdeling 3.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 7 Evenementen

Afdeling 3 Evenementen

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging van het opschrift in verband met vernummering.

 

Aa

Artikel 2:24 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.24 Begripsbepalingen

1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

a. bioscoopvoorstellingen;

b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5.22 van deze verordening;

c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties

f. activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.9 en 2.39 van deze verordening.

2. Onder evenement wordt mede verstaan:

a. een herdenkingsplechtigheid;

b. een braderie;

c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.3 van deze verordening op de weg;

d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg.

Artikel 2.24 Definities

1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

a. bioscoop- en theatervoorstellingen;

b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet en artikel 5.22;

c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties

f. activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.9 en 2.39;

g. sportactiviteiten op de daarvoor bestemde locaties, niet zijnde vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid, onder e.

2. Onder evenement wordt mede verstaan:

a. een herdenkingsplechtigheid;

b. een braderie;

c. een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.3;

d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

e. een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.

3. Evenementen worden onderscheiden in de volgende categorieën:

a. A-evenement: regulier evenement (laag risico) waarbij het (zeer) onwaarschijnlijk is dat dit leidt tot risico’s voor de openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid, en het milieu;

b. B-evenement: aandachtevenement (gemiddeld risico) waarbij het mogelijk is dat dit leidt tot risico’s voor de openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid, en het milieu;

c. C-evenement: risicovol evenement (hoog risico) waarbij het (zeer) waarschijnlijk is dat dit leidt tot risico’s voor de openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid, en het milieu.

Toelichting

Lid 1

Het betreft hier overwegend redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

Voor theatervoorstellingen en sportactiviteiten in de daarvoor bestemde ruimtes c.q. locaties wordt immers in de praktijk al geen evenementenvergunning verstrekt. Verder wordt in lid 1 onderdeel g een koppeling gelegd met het tweede lid onderdeel e om categorieën vechtsportwedstrijden of – gala’s als evenement aan te merken, om zodoende reguliere vechtsportwedstrijden, bijvoorbeeld in het kader van verenigingsverband, niet aan te merken als evenement. Meer hierover in de toelichting onder lid 2.

Lid 2

Er is voorzien in een bevoegdheid van de burgemeester om categorieën full-contact vechtsportwedstrijden of -gala’s aan te wijzen die als evenement worden aangemerkt.

De populariteit van full-contact vechtsporten – ringcontactsporten zoals muay thai (Thaiboksen), kickboksen en MMA– is enorm toegenomen. Het is sport die als zodanig deel uitmaakt van de reguliere sportinfrastructuur. Enerzijds worden de genoemde ringcontactsporten gezien als waardevolle sport met maatschappelijke functie (zoals agressieregulering). Anderzijds is er kritiek op de organisatie van deze vechtsporten en de beoefening zelf. Wedstrijden of demonstraties (‘demo's’) van full-contact vechtsporters vinden plaats in openbaar toegankelijke accommodaties en worden 'gala's' of 'evenementen' genoemd. De praktijk wijst uit dat er bij vechtsportevenementen of -gala’s bij deze categorieën full-contact vechtsporten een verhoogde kans bestaat op ongewenste situaties rond en tijdens het evenement. Het is daarbij niet relevant of een dergelijk evenement wordt georganiseerd in een gebouw dat voor sportwedstrijden is bestemd of niet.

Om de kwaliteit van vechtsportevenementen en -gala's te vergroten en te waarborgen heeft de Nederlandse Vechtsportautoriteit in overleg met NOC*NSF, vechtsportbonden, VNG, VSG, promotors en gemeenten najaar 2017 een richtlijn voor vechtsportevenementen gepubliceerd (Regulering vechtsportgala's: handreiking voor gemeentelijk beleid). Doel is duidelijke afspraken tussen gemeenten en vechtsportsector, met veiligheid, gezondheid, goed pedagogisch klimaat en kwaliteit als kernbegrippen. De Vechtsportautoriteit is een toezichthoudend orgaan dat door middel van regelmatige controles de evenementen toetst aan de criteria die in de richtlijn staan. Gemeenten wordt aangeraden de richtlijn met bijbehorende informatie op te nemen in het lokale beleid en een regeling in de APV op te nemen (vergunnings- dan wel meldingsplicht). Vooral vanwege potentiele medische impact (bijvoorbeeld hersenschade als gevolg van stoten en trappen tegen het hoofd), kwetsbare organisatie en begeleiding, geweldsincidenten en vermeende banden met criminele organisaties. Zo zijn er ook aanwijzingen voor verwevenheid tussen de full-contact

vechtsportsector en de georganiseerde criminaliteit. De sector is door zijn versnipperde en broze organisatiestructuur extra kwetsbaar voor deze verwevenheid. Regulering via een vergunnings- of meldingsplicht is gewenst.

Een aantal gemeenten heeft de volgende categorieën full-contact vechtsportwedstrijden in een aanwijzingsbesluit aangewezen als risicovol: kickboksen, muay thai (Thaiboksen) en Mixed Martial Arts (gemengde vechtkunst), waaronder in ieder geval worden begrepen free fight (het vrije gevecht), vale tudo (Braziliaans MMA) en cage fight (kooigevecht).

In het aanwijzingsbesluit kan daaraan worden toegevoegd dat het moet gaan om full-contact vechtsportwedstrijden die worden georganiseerd in te noemen locaties en voor een bezoekersaantal van meer dan [... (bijvoorbeeld meer dan 500)] personen.

Lid 3

Voor het indelen van evenementen in risicoclassificaties worden aanvragen getoetst aan de hand van de risicoscan van de Veiligheidsregio IJsselland. De onderdelen van deze risicoscan zijn eveneens opgenomen in het aanvraagformulier evenementen. De risicoscan geeft een eerste indruk van de risico’s op het gebied van openbare orde, veiligheid en/of gezondheid. Het maakt ook de noodzaak tot het stellen van nadere regels op één of meerdere gebieden inzichtelijk. Op basis van de verstrekte gegevens voor de vergunningaanvraag kan ook een eerste beoordeling van de kwaliteit van de organisator en eventuele leveranciers worden gedaan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen reguliere evenementen (A), evenementen waarbij sprake is van een verhoogd risico (B) en risico evenementen (C). Dit is in lijn met de landelijke handreiking evenementenveiligheid. De risicoscan is uniform vastgesteld in de vijf veiligheidsregio’s in Eenheid Oost.

 

Ab

Artikel 2.25 komt als volgt te luiden:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.25 Evenement

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

2. De burgemeester kan categorieën van evenementen aanwijzen waarvoor het verbod van het eerste lid niet geldt. De burgemeester kan tevens categorieën van evenementen aanwijzen waarvoor het verbod van het eerste lid niet geldt, maar waarvan het voornemen gemeld moet worden. De burgemeester kan algemene regels stellen ten aanzien van evenementen bedoeld in de eerste en tweede volzin.

3. De organisator van een op grond van het tweede lid als meldingplichtig aangewezen evenement stelt de burgemeester uiterlijk vijftien werkdagen voorafgaand aan het evenement ervan in kennis door middel van een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier.

4. Indien de burgemeester van oordeel is dat een evenement, waarvan het voornemen gemeld is als bedoeld in het tweede lid, niet kan plaatsvinden zoals gemeld, kan hij binnen tien werkdagen na ontvangst van het meldingsformulier onder opgaaf van redenen het evenement verbieden.

5 . Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

6 . Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

7. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het maken van reclame ten behoeve van evenementen.

Artikel 2.25 Evenementenvergunning

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

2. De burgemeester kan categorieën van evenementen aanwijzen waarvoor het verbod van het eerste lid niet geldt. De burgemeester kan tevens categorieën van evenementen aanwijzen waarvoor het verbod van het eerste lid niet geldt, maar waarvan het voornemen gemeld moet worden. De burgemeester kan algemene regels stellen ten aanzien van evenementen bedoeld in de eerste en tweede volzin.

3. De organisator van een op grond van het tweede lid als meldingplichtig aangewezen evenement stelt de burgemeester uiterlijk vijftien werkdagen voorafgaand aan het evenement ervan in kennis door middel van een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier.

4. Indien de burgemeester van oordeel is dat een evenement, waarvan het voornemen gemeld is als bedoeld in het tweede lid, niet kan plaatsvinden zoals gemeld, kan hij binnen tien werkdagen na ontvangst van het meldingsformulier onder opgaaf van redenen het evenement verbieden.

5. Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

6. De burgemeester kan een evenementenvergunning , geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd intrekken of wijzigen indien naar zijn oordeel:

a. een A-evenement niet ten minste acht weken voor aanvang van het evenement is ingediend;

b. een B- evenement niet ten minste twaalf weken voor aanvang van het evenement is ingediend;

c. een C - evenement niet ten minste zestien weken voor aanvang van het evenement is ingediend.

7. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het maken van reclame ten behoeve van evenementen.

8. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

9. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting

Artikel 2.25 is vanaf het bestaande vierde lid omgenummerd vanwege de toevoeging van een tweetal artikelleden. Het zevende lid is hierbij niet omgenummerd vanwege de koppeling en de wettelijke grondslag voor de Nadere regels reclame ten behoeve van evenementen.

Lid 5

Het eerste nieuwe artikellid is toegevoegd vanwege de inwerkingtreding van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen (BGBOP) welke per ingang van 1 januari 2018 in werking is getreden. Waar het Bouwbesluit 2012 de brandveiligheidseisen van bouwwerken reguleert, zijn de brandveiligheidseisen voor niet – bouwwerken zoals tenten, podia en tribunes op evenemententerreinen opgenomen in het BGBOP. Nu hebben gemeenten deze onderwerpen geregeld in hun brandbeveiligingsverordening. Deze verordening komt dan ook te vervallen.

Op grond van artikel 2.1 van het BGBOP is het onder bepaalde omstandigheden verboden om zonder of in afwijking van een gebruiksmelding bij het bevoegd gezag een plaats of gedeelte daarvan in gebruik te nemen of te gebruiken, tenzij daarvoor een evenementenvergunning vereist is in het kader waarvan de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het BGBOP, overlegd moeten worden. Gemeenten kunnen er dus voor kiezen om in hun APV te bepalen dat bedoelde gegevens bij de aanvraag van een evenementenvergunning overlegd moeten worden. Op grond van artikel 2.1, derde lid, van het BGBOP hoeft dan geen afzonderlijke gebruiksmelding meer gedaan te worden.

Lid 6

Bij risicovolle evenementen dienen zowel de ambtelijke disciplines als externe adviseurs van de hulpverleningsdiensten tijdig over alle benodigde bescheiden te beschikken. Op dit moment ontbreekt specifiek een concrete indieningstermijn voor A-, B- en C- evenementen. Een aanvraag om een evenementenvergunning kan alleen geweigerd worden ingevolge artikel 1.8, tweede lid van deze verordening. Op basis van dit artikel dient een aanvraag minimaal drie weken voorafgaand aan de activiteit ingediend te worden. Bij overschrijding van deze termijn kan een vergunning worden geweigerd. Een dergelijke termijn is qua voorbereidingstijd ontoereikend bij het beoordelen van risicovolle evenementen.

Lid 9

Redactionele wijziging zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Ac

Hoofdstuk 2, afdeling 8, wordt vernummerd tot hoofdstuk 2, afdeling 4.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen

Afdeling 4 Toezicht op openbare inrichtingen

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging van het opschrift in verband met vernummering.

 

Ad

Artikel 2.27 komt als volgt te luiden:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

1. Horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

2. Terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

Artikel 2:27 Definitie

In deze afdeling wordt verstaan onder:

- openbare inrichting: een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, afhaalcentrum, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt.

- terras: een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.

- exploitant: degenen die een openbare inrichting exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2.28.

- leidinggevende: de natuurlijke persoon of personen die onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent of uitoefenen in een openbare inrichting.

Toelichting

Het artikel is omgezet naar het artikel uit de model – APV. In plaats van de term “horecabedrijf” wordt nu de term “openbare inrichting” gebruikt. De reden hiervoor is gelegen in de Drank- en Horecawet. De term “horecabedrijf” wordt namelijk ook in de Drank- en Horecawet genoemd en hiermee wordt echter alleen gedoeld op bedrijven waar bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank wordt verstrekt voor gebruik ter plaatse, de zogenaamde “natte horeca”. De bepalingen in de APV betreffen echter ook de bedrijven waar geen alcoholhoudende drank wordt verstrekt, de zogenaamde “droge horeca”: tearooms, lunchrooms en dergelijke. Ook coffeeshops vallen onder de reikwijdte van de term “openbare inrichting”.

Aanvullend is er voor gekozen om in deze afdeling nadere eisen te stellen aan leidinggevenden en exploitanten van openbare inrichtingen naar analogie van de Drank- en Horecawet.

 

Ae

Artikel 2.28 komt als volgt te luiden:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.28Exploitatievergunning horecabedrijf

1. De burgemeester kan, in verband met specifieke omstandigheden en ter beperking of voorkoming van overlast voor de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf, bepalen dat de exploitatie van één of meer in dat besluit aangeduide soorten horecabedrijven in de gehele gemeente dan wel in één of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente slechts kan plaatsvinden, nadat voor dat horecabedrijf of die horecabedrijven een exploitatievergunning is verleend.

2. Als de burgemeester toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in het eerste lid, moeten de in het besluit van de burgemeester aangeduide horecabedrijven binnen acht weken een vergunning aan de burgemeester aanvragen.

3. De burgemeester kan de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, als het gebruik leidt tot strijdigheid met het bestemmingsplan of met de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan of indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf. De burgemeester houdt rekening met het karakter van de straat en de wijk waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf.

4. In afwijking van het bepaalde in artikel 2.10 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op één of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voor zover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.

5. De burgemeester kan de ingebruikneming van die weg ten behoeve van een of meer bij een horecabedrijf horende terrassen weigeren:

als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

als dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

6. Het bepaalde in het vierde en vijfde lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

7. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.28 Exploitatie openbare inrichting

1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

2. De burgemeester weigert de vergunning als de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening , exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

3. In afwijking van het bepaalde in artikel 1.8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

4. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in een:

a. winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

b. zorginstelling;

c. museum; of

d. bedrijfskantine of -restaurant.

5. De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van het verbod aan openbare inrichtingen die horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet, als:

a. zich in de zes maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling geen incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en -handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting; of

b. de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 1.8 of 2.28, tweede of derde lid.

6. De vrijstelling wordt ingetrokken wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld in het vijfde lid, onder a.

7. Op de aanvraag om een vergunning of een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting

Het complete artikel is gewijzigd om een brede invoering van een exploitatievergunningstelsel mogelijk te maken ten behoeve van de droge horeca (het exploiteren van een openbare inrichting zonder drank- en horecavergunning). Nu nog voorziet het huidige artikel in een aangewezen categorie horecabedrijven. Het huidige aanwijzingsbesluit geldt voor horecabedrijven met een bezoekerscapaciteit van meer dan 1800 bezoekers.

Lid 2

Als het bestemmingsplan vestiging van een horecabedrijf ter plaatse niet toelaat, ligt het niet voor de hand om wel een exploitatievergunning te verlenen. Er kan immers toch geen gebruik van worden gemaakt wegens strijd met het bestemmingsplan. Strijd met het bestemmingsplan is daarom als imperatieve weigeringsgrond opgenomen. Blijkens jurisprudentie is dit aanvaardbaar omdat een dergelijke bepaling geen zelfstandige planologische regeling bevat. Weliswaar brengt dit mee dat de burgemeester treedt in een beoordeling van het geldende bestemmingsplan, maar dit laat de bevoegdheid van het college bij de toepassing van het geldende bestemmingsplan onverlet. Van een doorkruising van de Woningwet of de Wro is geen sprake.

Lid 3

Omdat de weigeringsgronden zoals genoemd in artikel 1:8 voor de horeca ruim zijn geformuleerd (met name de volksgezondheid is hier niet aan de orde), is bepaald dat het hier om de openbare orde gaat en om het woon- en leefklimaat. Het begrip openbare orde moet wel binnen de kaders van de Dienstenrichtlijn worden geïnterpreteerd.

Woon- en leefsituatie in de omgeving

De exploitatievergunning is primair een overlastvergunning: zij biedt de mogelijkheid preventief te toetsen of de exploitatie van een horecabedrijf zich verdraagt met het woon- en leefmilieu ter plaatse. Daarbij is van belang in welke mate van het bedrijf zelf overlast is te duchten, maar ook in welke mate de komst van het bedrijf de leefbaarheid en het karakter van de buurt zullen aantasten. Met welke aspecten de burgemeester rekening moet houden, staat omschreven in het derde lid.

De weigeringsgrond woon- en leefmilieu valt onder de ‘rule of reason’ en mag daarom (bij een horecaondernemer die zich hier vestigt) ook op grond van de Dienstenrichtlijn als weigeringsgrond worden gehanteerd.

Lid 4

Voor een aantal categorieën van kleinschalige openbare inrichtingen waar geen alcohol wordt geschonken, en waar de openbare orde evident niet in het geding is, is in de visie van de VNG geen vergunning nodig. Te denken valt aan tearooms, een ontbijthoekje bij de bakker, ijssalons, bedrijfskantines en -restaurants et cetera. Vooralsnog is gekozen om winkels in de zin van de Winkeltijdenwet, die als nevenactiviteit een horecagedeelte hebben, uit te sluiten. De gemeente kan – indien gewenst - het toepassingsgebied verder beperken door in het artikel eisen te stellen aan de afmetingen van de ruimte. Bijvoorbeeld deze mag maximaal 20 vierkante meter bedragen en niet meer dan 20% van het vloeroppervlak. In het model is zo’n maatvoering niet opgenomen om de gemeente de gelegenheid te geven dit lokaal te bepalen.

Lid 5 en 6

Hier wordt een alternatief geïntroduceerd voor de openbare inrichtingen die onder de DHW vallen, de zogenaamde natte horeca . Indien deze in de afgelopen zes maanden geen ernstige overlast gegeven hebben, verleent de burgemeester aan dergelijke bedrijven ambtshalve of op verzoek een vrijstelling. De horeca-exploitatievergunning fungeert in dit systeem dan nog alleen als stok achter de deur voor de natte horecabedrijven die ernstige overlast geven. Tegen de verlening van zo’n vrijstelling staat bezwaar en beroep open. De burgemeester kan de vrijstelling ambtshalve verlenen. Daardoor hoeft de vergunninghouder de vrijstelling niet aan te vragen. Geeft een horecabedrijf alsnog ernstige overlast, dan trekt de burgemeester de vrijstelling in. Het bedrijf heeft dan een vergunning nodig en zal die dus moeten aanvragen. Zolang de vergunning niet is verleend, zal het bedrijf gesloten moeten blijven. Op de natte horecabedrijven die op het moment van inwerkingtreding van deze bepaling al over een horeca-exploitatievergunning beschikken, zijn de weigeringsgronden genoemd in het tweede en derde lid, niet van toepassing; anders hadden zij de vergunning immers niet gekregen. Horecabedrijven die zich nieuw in de gemeente willen vestigen krijgen in beginsel het vertrouwen; ze krijgen dus een vrijstelling voor een proefperiode van een half jaar. Als het bedrijf in die periode geen ernstige overlast heeft veroorzaakt, krijgt het dezelfde permanente vrijstelling als de andere reeds aanwezige bedrijven. Als het wel overlast veroorzaakt, gaat het alsnog onder de vergunningplicht vallen. Uiteraard kan de gemeente de duur van een half jaar naar eigen bevinding aanpassen. Voor de zogenaamde droge horeca – waar geen alcohol geschonken wordt – blijft de horeca-exploitatievergunning wel van toepassing. Deze vergunningplicht op grond van de APV maakt het voor gemeenten mogelijk om ook voor de aanvrager van een vergunning voor de exploitatie van een coffeeshop een VOG te vragen en een Bibob-onderzoek te doen. De horeca-exploitatievergunning is immers op grond van artikel 1:5 persoonsgebonden.

Artikel 4, van het Besluit Bibob bepaalt in overeenstemming met de APV dat als inrichtingen, waarvoor de Bibob geldt, onder andere aangewezen worden: "inrichtingen waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken, of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt". Dit zijn dus openbare inrichtingen zoals gedefinieerd in artikel 2:27. Dit betekent dat voor openbare inrichtingen in de zin van de APV een Bibob-onderzoek mag worden gedaan. Zonder de APV is hier geen wettelijke grondslag voor. De Dienstenrichtlijn verzet zich niet tegen een Bibob-onderzoek.

De exploitant van de inrichting speelt een belangrijke rol in de wijze van exploitatie en dus ook in de wijze waarop deze exploitatie het woon- en leefklimaat en de openbare orde beïnvloedt. Daarom kan het raadzaam zijn om een verplichting voor de aanvrager op te nemen om een recente VOG voor de leidinggevende te overleggen. De leidinggevende kan de aanvrager zelf zijn, maar ook een werknemer. Dit zou kunnen door aan het tweede lid van artikel 2:28 toe te voegen: “of indien de aanvrager geen verklaring omtrent het gedrag met betrekking tot de leidinggevende overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de aanvraag is ingediend, is afgegeven.”

Lid 7

Dit artikel valt onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn. Hier is er vanwege dwingende redenen van algemeen belang voor gekozen om de lex silencio positivo van toepassing uit te zonderen. Het gaat hier om een vergunning voor met name horeca-inrichtingen (eerste lid) en om vrijstelling van die vergunningplicht (zesde lid). Het zou met name vanwege aspecten van openbare orde en milieu onwenselijk zijn als deze zonder een op de inrichting afgestemde vergunning kunnen openen.

 

Af

Na artikel 2.28 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2.28a Nadere eisen

Voor het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel 2.28 dient zowel de exploitant als de leidinggevende:

a. minimaal de leeftijd van 18 jaar te hebben bereikt;

b. te voldoen aan de eisen gesteld in het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999, zoals dat luidt ten tijde van de aanvraag, en

c. niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn;

d. niet onder curatele staan.

Toelichting

In navolging van de Drank- en horecawet kunnen ook in de APV (nadere) eisen worden gesteld aan zowel de exploitant als de leidinggevende van een openbare inrichting. Hiermee wordt voorkomen dat personen die niet in aanmerking komen voor een drank- en horecavergunning wel een openbare inrichting kunnen exploiteren of hier als leidinggevende werkzaam kunnen zijn.

 

Ag

Na artikel 2.28a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2.28b Aanwezigheid leidinggevende

Het is verboden de openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de op de vergunning vermelde leidinggevende in de openbare inrichting aanwezig is.

Toelichting

De aanwezigheid van leidinggevenden wordt verplicht gesteld om schijnbeheer tegen te gaan.

 

Ah

Artikel 2.29 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.29Sluitingsuur

1. Het is de exploitant verboden het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven op alle dagen tussen 02.00 uur en 07.00 uur.

2. De burgemeester kan door middel van een vergunningsvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.

3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 2.29 Sluitingstijd

1. Het is de exploitant verboden de openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers in de openbare inrichting te laten verblijven op alle dagen tussen 02.00 uur en 07.00 uur.

2. De burgemeester kan door middel van een vergunningsvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijke openbare inrichting of een daartoe behorend terras.

3. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

 

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Ai

Artikel 2.30 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel2.30 Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting

1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden voor één of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

(…)

Artikel2.30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden voor één of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

(...)

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Aj

Artikel 2.31 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.31Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2.29 of ingevolge een op grond van artikel 2.30 genomen besluit gesloten moet zijn.

Artikel 2.31 Aanwezigheid in gesloten openbare inrichting

Het is bezoekers verboden zich in een openbare inrichting te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2.29 of ingevolge een op grond van artikel 2.30 genomen besluit gesloten moet zijn.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Ak

Artikel 2.32 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.32 Handelin horecabedrijven

1.In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

2. De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Artikel 2.32 Handel binnen openbare inrichtingen

De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Al

Artikel 2.33 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.33 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2.33 Ordeverstoring

Het is verboden in een openbare inrichting de orde te verstoren.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Am

Artikel 2.34 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Als een horecabedrijf geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaanvoor de toepassing van artikel 2.28 tot en met 2.31.

Artikel 2.34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Als een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet,treedt het college bij de toepassing van de artikelen 2:28 tot en met 2:31 op als bevoegd bestuursorgaan.

Toelichting

De tekst is in overeenstemming gebracht met dat van artikel 174 Gemeentewet.

 

An

Hoofdstuk 2, afdeling 9, wordt vernummerd tot hoofdstuk 2, afdeling 5.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Afdeling 5 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging van het opschrift in verband met vernummering.

 

Ao

Artikel 2:35 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.35Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2.35 Definitie 

In deze afdeling wordt onder inrichting verstaan elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Ap

Artikel 2:36 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.36 Kennisgeving exploitatie 

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht daarvan binnen drie dagen daarna schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Aq

Artikel 2:38 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Artikel 2.38 Verschaffing gegevens nachtregister 

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Toelichting

In het oude artikel werden meer gegevens uitgevraagd dan op basis van artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht is aangewezen. De toelichting vermeldde hier niets over, wat de suggestie wekt dat het hier eerder een vergeten actualisering betreft dan een bewuste keuze. Mede omdat de Algemene Verordening Gegevensbescherming als uitgangspunt heeft dat er niet meer wordt uitgevraagd dan nodig, is dit gewijzigd. Er worden alleen nog de gegevens uitgevraagd die artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht noemt.

 

Ar

Hoofdstuk 2, afdeling 10, wordt vernummerd tot hoofdstuk 2, afdeling 6.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Afdeling 6 Toezicht op speelgelegenheden

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging van het opschrift in verband met vernummering.

 

As

In hoofdstuk 2, afdeling 6, wordt na het opschrift een artikel ingevoegd, luidende:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2.38a Definities

1. In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

2. In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die wet.

Toelichting

De artikelen in hoofdstuk 2, afdeling 10, ‘Toezicht op speelgelegenheden’, zijn geherformuleerd, waarbij er gekozen is voor definities in een Nieuwe tekst 2:38a.

 

At

Artikel 2.39 komt als volgt te luiden:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.39 Speelgelegenheden

1. In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

a. speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de kansspelen vergunning is verleend;

b. speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen;

c. speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

3. De burgemeester weigert de vergunning als:

a. naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

b. de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

(…)

Artikel 2.39 Speelgelegenheden 

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

a. naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

b. de exploitatie van de

speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan. (…)

Toelichting

Lid 1

Dit artikellid is overgeheveld naar artikel 2.38a.

Lid 2

Het oude artikellid is in het nieuwe artikel verwerkt onder het eerste en tweede lid.

 

Au

Artikel 2.40 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.40 Speelautomaten

In dit artikel wordt verstaan onder:

a. wet: de Wet op de kansspelen;

b. kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c. van de wet;

c. hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de wet;

d. laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de wet.

In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee kansspelautomaten toegestaan.

In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Artikel 2.40 Kansspelautomaten 

1. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

2. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Toelichting

Het eerste artikellid is feitelijk overgeheveld naar het nieuwe artikel, artikel 2.38a lid 2.

Het tweede en derde lid zijn opgegaan in het nieuwe artikel 2.40 onder het eerste en tweede lid.

 

Av

Het opschrift van hoofdstuk 2, afdeling 11, wordt vernummerd en gewijzigd in:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 11 Maatregelentegenoverlast en baldadigheid

Afdeling 7 Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging van het opschrift in verband met vernummering.

 

Aw

Artikel 2.41 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.41 Betreden gesloten woning of lokaal

(…)

3. Deze verboden gelden niet voor personen waarvan de aanwezigheid in de woning of

het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.

(…)

Artikel 2.41 Betreden gesloten woning of lokaal

(…)

3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende reden noodzakelijk is.

(…)

Toelichting

De toevoeging in lid 3 sluit beter aan op de bepalingen in het eerste en tweede lid.

 

Ax

Artikel 2.42 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.42 Plakken en kladden

(…)

2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

(…)

b. met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

Lid 3 Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

(…)

Lid 6 Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

(…)

Artikel 2.42 Plakken en kladden

(…)

Lid 2 Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

(…)

b. met kalk, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

3. Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing voor zover gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

(…)

Lid 6 Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.

(…)

Toelichting

Onder lid 2 onderdeel b is ervoor gekozen om krijten niet meer onder de verbodsbepaling te laten vallen. Tegen een dergelijk verbod wordt in de praktijk niet opgetreden. Daarnaast is het krijt meestal al na een paar dagen of één bui niet meer zichtbaar is en niet of nauwelijks schadelijk is voor het milieu.

 

Ay

Artikel 2.43 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.43 Vervoer plakgereedschape.d.

1.Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben: enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

2. Dit verbod is niet van toepassing, als de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.42.

Artikel 2.43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke

1. Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

2. Het verbod is niet van toepassing als de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Az

Artikel 2.44 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.44 Vervoer en bezit inbrekerswerktuigen e.d.

Artikel 2.44 Vervoer en bezit inbrekerswerktuigen en dergelijke

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Ba

Artikel 2.45 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.45 Betreden van plantsoenen e.d.

1. Het is aan degene die daartoe niet is bevoegd verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden, als daardoor beschadigen plaatsvinden.

2. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.45 Betreden van plantsoenen en dergelijke 

1. Het is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken, grasperken of buiten de daarin gelegen wegen of paden.

2.Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

Toelichting

De lex silencio positivo wordt niet op grond van de wet van toepassing verklaard en er is evenmin reden om deze van toepassing te verklaren in de APV, dit is dus een onnodige bepaling. Derhalve komt dit artikellid te vervallen.

Het eerste lid bepaalde dat het “verboden is voor degene die daartoe niet bevoegd is”, enz. Deze cryptische omschrijving is geherformuleerd door “voor degene die daartoe niet bevoegd is” te schrappen en een tweede lid toe te voegen waarin is bepaald dat het verbod niet geldt als in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

 

Bb

Artikel 2.47 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

1. Het is verboden op een openbare plaats:

a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

b. zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

1. Het is verboden op een openbare plaats:

a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek,omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

b. zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door deartikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

 

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Bc

Artikel 2.48 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.48 Verboden drankgebruik

1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uit maakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

(…)

b. de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt

krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2.48 Verboden drankgebruik

1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats die deel uit maakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

(…)

b. een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen, waaronder het vervallen van een tweetal komma’s in het eerste en tweede lid.

 

Bd

Na artikel 2.48 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2.48a Lachgasverbod

1. Het is verboden op een openbare plaats distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.

2. Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben. 3. Het college kan in het aanwijzingsbesluit het in het tweede lid bedoelde verbod beperken tot bepaalde tijden.

Toelichting

Het gebruik van lachgas – met name onder jongeren - stijgt explosief. Het gebruik van dit middel is volkomen legaal en valt onder de werking van de Warenwet, voorheen werd lachgas gekwalificeerd als een geneesmiddel vanwege de verdovende werking en viel het onder de geneesmiddelenwetgeving. Het gebruik van dit middel levert een korte roes op. Hoewel de risico’s redelijk beperkt zijn, is het gebruik niet zonder gevaar voor de volksgezondheid. Steeds vaker worden gebruikers van lachgas in het ziekenhuis opgenomen met verlammingsverschijnselen door het excessieve gebruik van lachgas.

Het kabinet heeft inmiddels aangekondigd om het oneigenlijk gebruik tegen te gaan door lachgas te plaatsen op lijst II van het Opiumbesluit. Hierdoor zal onder meer de verkoop, het afleveren, het verstrekken en het aanwezig hebben van lachgas voor oneigenlijk gebruik verboden worden.

Het gebruik wordt daarentegen niet verboden. Steeds meer gemeenten overwegen een verbod op het gebruik van lachgas, temeer omdat de politie in toenemende mate wordt geconfronteerd met agressie als gevolg van het gecombineerde gebruik van alcohol en lachgas.

Een algemeen, voor de gehele gemeente geldend gebruiksverbod stuit op belangrijke juridische bezwaren en is vanuit oogpunt van proportionaliteit ook niet te verdedigen. Daarmee zou er geen evenredigheid meer zijn tussen middel en doel, en dat zou in strijd zijn met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarom beperkt het verbod in het eerste lid zich tot concrete situaties van oneigenlijk lachgasgebruik, voorbereidingen of het bij zich hebben van hulpmiddelen voor dat gebruik, die gepaard gaan met verstoring van de openbare orde, nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat of anderszins hinder tot gevolg hebben. Bij de handhaving moet de gemeente kunnen aantonen dat genoemde situaties de oorzaak zijn van de overlast en dergelijke. Op grond van het tweede lid kan het college openbare plaatsen aanwijzen waar het oneigenlijk lachgasgebruik, voorbereidingen of het bij zich hebben van hulpmiddelen voor dat gebruik op voorhand verboden is, los van de vraag of dat in de concrete situatie tot ordeverstoring en dergelijke leidt. In het aanwijzingsbesluit moet het college motiveren waarom het verbod in dat specifieke gebied geldt (het belang van de openbare orde of bescherming van het woon- of leefklimaat). Uit politierapportages kan bijvoorbeeld blijken dat op bepaalde openbare plaatsen sprake is van aantoonbare en structurele overlast door lachgas. Het college kan – als dat afdoende lijkt te zijn – in het aanwijzingsbesluit opnemen dat het verbod op bepaalde tijden geldt, bijvoorbeeld tijdens de uitgaansavonden (derde lid).

 

Be

Artikel 2.49 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

1. Het is verboden:

a. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

b. zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo’n gebouw.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen 

1. Het is verboden zonder redelijk doel:

a. zich in een portiek of poort op te houden;

b. in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Bf

Artikel 2.50 komt als volgt te luiden:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.50 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte, of deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten 

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte,dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Bg

Na artikel 2.50 wordt een nieuw artikel ingevoegd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2.50a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

1. Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van

een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.

2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht

Toelichting

De rechtbank Den Haag heeft de motorclub Satudarah en twee supportclubs (Saudarah en Supportcrew 999) op verzoek van het Openbaar Ministerie bij beschikking van 18 juni 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:7183) verboden verklaard en ontbonden vanwege werkzaamheid in strijd met de openbare orde (artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek). De rechtbank heeft geconcludeerd dat een groot aantal leden gedurende een reeks van jaren betrokken is bij tal van verboden en grotendeels ook ernstig verwijtbare criminele gedragingen. Het gaat om gedragingen die een wezenlijke aantasting vormen van de veiligheid van de samenleving en de vrijheid van burgers om naar eigen inzicht deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. De leden van deze organisaties maken gedurende een reeks van jaren inbreuk op deze voor de Nederlandse samenleving fundamentele waarden. Deze aan de verboden organisaties toe te rekenen veelvuldige en voortdurende inbreuken op de openbare orde ontwrichten de samenleving of kunnen deze ontwrichten, aldus de rechtbank. Overweging daarbij is dat door de frequentie van de (criminele) gedragingen van een groot aantal leden van deze organisaties, en als gevolg van de intimidatie die van het optreden door leden van een duidelijk herkenbare groep als deze uitgaat, sprake is van uitstraling van deze gedragingen naar een wijdere kring van niet-betrokken burgers. De rechtbank geeft aan dat met de verbodenverklaring een eind komt aan alles wat met het uiterlijk vertoon van de organisaties verband houdt, zoals de naam, logo‟s en spreuken. Eind 2017 zijn de motorclubs Bandidos en Catervarius eveneens verboden en ontbonden op grond van strijd met de openbare orde. Het is vanuit een oogpunt van openbare orde en veiligheid niet acceptabel dat in de publieke ruimte nog uiterlijk vertoon plaatsvindt dat verband houdt met dergelijke verboden en ontbonden organisaties, gelet op de intimidatie die daarvan uitgaat of uit kan gaan en op de overige redenen voor het verbod en de ontbinding. Deelneming aan de voortzetting van dergelijke organisaties, waaronder uiterlijk vertoon kan worden begrepen, is strafbaar gesteld in artikel 140 lid 2 Wetboek van Strafrecht. Deze strafbaarstelling geldt echter pas op het moment dat de uitspraak van de rechter onherroepelijk (definitief) is geworden. Zolang de mogelijkheden van hoger beroep en cassatie nog open staan en niet zijn afgewikkeld kan tegen dergelijk uiterlijk vertoon dus niet op grond van het Wetboek van Strafrecht handhavend worden opgetreden. Dit ondanks het feit dat een civielrechtelijke verbod al wel in werking kan zijn getreden middels uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de uitspraak (zoals aan de orde bij bovengenoemde beschikking van de rechtbank).

Om toch op te kunnen treden tegen aanwezigheid in de publieke ruimte, vanwege de impact die dat heeft op de openbare orde, wordt een strafbaarstelling opgenomen in de APV. Deze strafbaarstelling houdt in dat het is verboden om op openbare plaatsen, in voor het publiek openstaande gebouwen en op daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde. Bijvoorbeeld kan het gaan om de naam, logo‟s, spreuken, kleding en aanduidingen op motoren. Door strafbaarstelling in de APV kan daartegen handhavend worden opgetreden. Vanuit een oogpunt van openbare orde is het wenselijk om niet te wachten met het weren van zichtbare aanwezigheid van verboden/ontbonden organisaties uit de publieke ruimte tot een onherroepelijk vonnis voorhanden is.

 

Bh

Artikel 2.51 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek, als:

a. dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of die portiek;

b. daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2.51 Neerzetten van fietsen of bromfietsen 

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang versperd wordt.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Bi

Artikel 2.57 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.57 Loslopende honden

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

(…)

b. binnen de bebouwde kom op de weg indien de hond niet is aangelijnd; of

c. op de weg indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

2. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

3. De verboden in het eerste lid aanhef en onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

a. die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

b. die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2.57 Loslopende honden 

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

(…)

b. binnen de bebouwde kom op de weg als de hond niet is aangelijnd;

c. op de weg als die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

3. Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met b, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Bj

Artikel 2.58 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.58 Verontreiniging door honden

(…)

2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond

a. die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

b. die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

(…)

Artikel 2.58 Verontreiniging door honden

(…)

2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

(…)

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Bk

Artikel 2.59 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.59 Gevaarlijke honden

1. Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

(…)

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2.59 Gevaarlijke honden

1. Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

2. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond kort aangelijnd te houden, met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

3. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- enmuilkorfgebod is opgelegd, is naast de verplichting bedoeld in het tweede lid verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

(…)

4. Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Bi

Na artikel 2.59 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2.59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen, als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

2. Het verbod geldt niet als:

a. op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

b. het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

c. het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Toelichting

Het betreft hier een nieuwe bevoegdheid van de burgemeester.

Het aanlijn- en/of muilkorfgebod dat de burgemeester kan opleggen voor het laten verblijven of laten lopen van een gevaarlijke hond op een openbare plaats of op het terrein van een ander (artikel 2:59), is niet in alle gevallen voldoende om bijtincidenten te voorkomen. Deze maatregel voorkomt niet dat mensen geconfronteerd worden met bijtincidenten op privéterrein. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan postbezorgers en koeriers, maar ook aan bijtincidenten die plaatsvinden binnen een huishouden. Om hier enigszins aan tegemoet te komen is artikel 2:59a opgenomen. Artikel 2:59a bepaalt dat het de eigenaar of houder van een gevaarlijke hond verboden is die hond zonder muilkorf op zijn terrein los te laten lopen. Het verbod geldt niet als er voorzieningen zijn getroffen waardoor gevaar voor derden in de openbare en vrij toegankelijke privéruimte niet aanwezig is. De VNG heeft de volgende drie cumulatief geldende voorzieningen benoemd:

- een duidelijk leesbaar waarschuwingsbord dat vanaf de weg zichtbaar is;

- een buiten het terrein geplaatste brievenbus of aanbelmogelijkheid, en

- een deugdelijke afrastering die voorkomt dat de hond zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Gemeenten kunnen desgewenst ook andere voorzieningen benoemen.

Deze bepaling is gericht op de veiligheid in de openbare ruimte en voorkomt dat gevaarlijke honden op de openbare weg komen doordat ze van het terrein ontsnappen. Het verplicht plaatsen van een waarschuwingsbord zorgt ervoor dat mensen die een terrein willen betreden gewaarschuwd worden.

Toepassing van dit artikel zal in de praktijk in combinatie met artikel 2:59 plaatsvinden; daarom is in het eerste lid als keuzemogelijkheid de koppeling met dat artikel gelegd.

 

Bm

Artikel 2.60 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

(…)

c. aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven; of

d. te voeren.

2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen plaats die een krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

(…)

c. aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijzingsbesluit is aangegeven; of

d. te voeren.

2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats ontheffing verlenen van een of meer verboden als bedoeld in het eerste lid.

3. (vervallen)

Toelichting

De aanpassingen in lid 1 en lid 2 betreffen redactionele wijzigingen.

Conform de ledenbrief 18/047 van de VNG vervalt lid 3. Artikelleden waarmee de lex silencio positivo (paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) ten overvloede van toepassing werd verklaard of uitgezonderd, zijn vervallen.

 

Bn

Artikel 2.62 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.62 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken

Artikel 2.62 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Bo

In het opschrift van hoofdstuk 2, afdeling 12, vervalt ‘Bepalingen ter’ en wordt hoofdstuk 2 afdeling 12 omgenummerd naar hoofdstuk 2 afdeling 8.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Afdeling 8 Bestrijding van heling van goederen

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging van het opschrift in verband met vernummering.

 

Bp

Artikel 2.66 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.66 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.66 Definitie 

In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Bq

Artikel 2.67 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister 

1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en eendoor of namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

(…)

c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is -soort, merk en nummer van het goed;

(…)

2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

3. Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2.67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en door de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

(…)

c. een omschrijving van het goed, voor zover van toepassing daaronder begrepen soort, merk en nummer van het goed;

(…)

2. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

3. Op de aanvraag om een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Br

Artikel 2.68 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

a.de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

1. dat hij het beroep vanhandelkaaruitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

2. van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

3. als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

4. dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor rechthebbende verloren is gegaan;

(…)

Artikel 2.68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht 

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

a. de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

1 o. dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

2 o . van een verandering van de

onder 1o bedoelde adressen;

3 o . dat hij het beroep van

handelaar niet langer uitoefent;

4 o . dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.

(…)

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Bs

Het opschrift van hoofdstuk 2, afdeling 13, komt te luiden:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 13 Vuurwerk

Afdeling 9 Consumentenvuurwerk

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging van het opschrift in verband met vernummering.

 

Bt

Artikel 2.71 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.71Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

a. Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

(…)

Artikel 2.71 Definitie

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. Consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit.

(…)

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Bu

Artikel 2.72 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

2. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder vergunning van het college.

2. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijziging zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Bv

Artikel 2.73 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

(…)

3. De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

(…)

3. De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder , van het Wetboek van Strafrecht.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Bw

Hoofdstuk 2, afdeling 14, wordt vernummerd tot hoofdstuk 2, afdeling 10.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 14 Drugsoverlast

Afdeling 10 Drugsoverlast

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging van het opschrift in verband met vernummering.

 

Bx

Artikel 2.74 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2.74 Drugshandel op straat 

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verbodenzich op een openbare plaats op te houdenmet het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

By

Na artikel 2.74 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Toelichting

Op sommige plaatsen in de publieke ruimte ervaren mensen hinder, overlast en gevoelens van onveiligheid doordat op die plaatsen drugs worden gebruikt. Een aantal gemeenten heeft daarom al enkele jaren een bepaling in de APV opgenomen waarbij openlijk drugsgebruik wordt verboden. De rechtspraak is een aantal jaren wisselend geweest, waarbij in een aantal gevallen zo’n bepaling onverbindend werd geacht omdat de rechter van oordeel was dat door de overlap met de Opiumwet (men kan immers verboden substanties niet gebruiken zonder deze – in strijd met de Opiumwet – voorhanden te hebben) de bovengrens van de gemeentelijke regelgevende bevoegdheid werd geschonden. Maar inmiddels is er een rechterlijke consensus ontstaan waarbij zo’n bepaling, omwille van de openbare orde, dus met een ander motief dan de Opiumwet, toelaatbaar wordt geacht.

 

Bz

Het opschrift van hoofdstuk 2, afdeling 15, komt te luiden:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Afdeling 11 Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging van het opschrift in verband met vernummering.

 

Ca

Artikel 2.76 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2.76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Toelichting

Het woordje “of” is vervangen door “dan wel”.

 

Cb

Na artikel 2.77 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2.78 Sluiting van voor het publiek toegankelijke gebouwen

1. De burgemeester kan een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf, of voor het publiek openstaande gebouwen en/of de daarbij behorende erven in bepaald gebied, in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk sluiten.

2. Onverminderd hetgeen in artikel 5:24 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald omtrent de bekendmaking, wordt het bevel tot sluiting tevens bekend gemaakt door een schrijven, waaruit van dat bevel tot sluiting blijkt, aan te brengen op of nabij de toegang(en) van het gebouw of het erf.

3. Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbenden door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en er naar het oordeel van de burgemeester voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

4. Het is de rechthebbende op het gebouw en/of het erf, verboden om, nadat het bevel tot sluiting bekend is gemaakt op de in het tweede lid aangegeven wijze, daarin te betreden of bezoekers toe te laten of te laten betreden.

5. Het is een ieder verboden om, nadat het bevel tot sluiting openbaar bekend gemaakt is op de in het tweede lid aangegeven wijze, in een bij dit bevel gesloten gebouw en/of erf te betreden.

Toelichting

Dit artikel geeft de burgemeester de bevoegdheid om in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid, het woon- en leefmilieu of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden, de sluiting van een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf te bevelen. Onder dit “ondermijningsartikel” (sluiting van voor publiek openstaande panden) vallen winkels, hotels, restaurants etc.

Dit artikel kan bijvoorbeeld worden toegepast indien in een voor publiek toegankelijk gebouw of bijbehorend erf bijvoorbeeld wapens worden aangetroffen, er illegaal gegokt wordt, geld wordt witgewassen, er sprake is van arbeidsuitbuiting etc. Het toepassen van deze bevoegdheid, vindt alleen plaats in ernstige gevallen. Artikel 174 Gemeentewet biedt ook de mogelijkheid om over te gaan tot sluiting van een locatie, maar slechts voor een (zeer) korte duur. Soms is een langere sluiting wenselijk, het voorgestelde artikel voorziet hierin.

 

Cc

Na artikel 2.78 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2.79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

2. De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

a. geluid- of geurhinder;

b. hinder van dieren;

c. hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

d. overlast door vervuiling of

verwaarlozing van een woning of een erf;

e. intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

Toelichting

Artikel 151d van de Gemeentewet regelt dat de raad bij verordening kan bepalen dat degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, er zorg voor draagt dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet ter zake van overtreding van het door de raad bij verordening gestelde voorschrift.

Ultimum remedium

Uit de wet volgt dat dit instrument is bedoeld als een ultimum remedium. Artikel 151d, tweede lid, van de Gemeentewet regelt dat het instrument van de last onder bestuursdwang (voor de goede orde, dat impliceert dat de burgemeester ook een last onder dwangsom kan opleggen) alleen wordt ingezet als er geen andere geschikte manier voorhanden is om de overlast aan te pakken. Bij een besluit om op grond van deze bepaling een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen zal de burgemeester dus moeten motiveren dat er geen andere geschikte instrumenten waren om de woonoverlast tegen te gaan. Alleen al daarom zal er aan zo’n besluit een stevig dossier ten grondslag moeten liggen. Het meest overtuigend zou zijn als uit het dossier blijkt dat andere instrumenten als buurtbemiddeling al zijn geprobeerd zonder het gewenste resultaat.

Het ultimum remedium karakter geldt in nog sterkere mate als sprake is van een huisverbod als bedoeld in het derde lid van artikel 151d. Een zo zware maatregel, die een inbreuk betekent op het grondwettelijk beschermde woonrecht, is alleen mogelijk wanneer de ernst van de situatie dat eist en er werkelijk geen andere optie meer open staat.

Eerste lid

Dit lid is geformuleerd als een zorgplichtbepaling. Een bewoner hoort zich zo te gedragen dat zijn of haar buren daar geen ernstige hinder van ondervinden. Bij ernstige en herhaaldelijke hinder kan ook de verhuurder worden aangesproken.

Tweede lid

In het tweede lid regelt de raad in welke gevallen de burgemeester in ieder geval toepassing kan geven aan de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom. In het artikel is niet expliciet bepaald dat de burgemeester een last onder dwangsom kan opleggen, omdat dit reeds volgt uit de artikel 5:32 van de Awb juncto artikel 125 van de Gemeentewet. Welke herstelsanctie het meest geëigend is in een specifieke situatie zal steeds door de burgemeester moeten worden afgewogen. De burgemeester kan in beleidsregels vastleggen hoe hij of zij invulling geeft aan deze bevoegdheid. Een van de genoemde gevallen is “ernstige vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf”. Artikel 7.21 van het Bouwbesluit 2012 regelt de facto hetzelfde, ook met het tegengaan van overlast als motief. Dit artikel zal naar verwachting met de inwerkingtreding van de Omgevingswet vervallen, maar daar zal nog wel de nodige tijd over heen gaan. De last onder bestuursdwang of dwangsom die de burgemeester kan opleggen kan bestaan uit gedragsaanwijzingen waaraan de overtreder zich te houden heeft.

 

Cd

Na artikel 2.79 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2.80 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

1. In dit artikel wordt verstaan onder:

a. exploitant: natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

b. beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteiten;

c. bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, niet zijnde een seksinrichting, of een daarbij behorend perceel of enig andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

2. De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.

3. Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

a. in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester benoemde bedrijfsmatige activiteiten; of

b. indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

b. indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

c. de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

d. indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

e. indien niet voldaan is aan de bij of krachtens lid vijf en zes gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag;

f. indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

g. indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening , een geldend voorbereidingsbesluit of de Wet milieubeheer.

5. De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

a. de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant of beheerder;

b. het adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

c. het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

d. indien van toepassing de verblijftitel van de exploitant of beheerder;

e. een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of beheerder gerechtigd is om in Nederland arbeid te verrichten;

f. een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.

6. Indien de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd.

7. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen indien:

a. door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast; of

b. door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed; of

c. de voorwaarden uit de vergunning of de plichten voortvloeiend uit dit artikel niet worden nageleefd; of

d. de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of

e. de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed; of

f. er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden; of

g. er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde; of

h. de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd danwel sprake is van een gewijzigde exploitatie; of

i. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is; of

j. de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening , een geldend voorbereidingsbesluit, de Wet milieubeheer of een gebiedsplan.

8. Indien een bedrijf in strijd met het verbod uit het derde lid van deze bepaling wordt geëxploiteerd of indien een van de situaties als bedoeld in het zevende lid, sub a tot en met i, van toepassing is, kan de burgemeester de sluiting van het bedrijf bevelen.

9. Het is een ieder verboden een overeenkomstig het achtste lid van deze bepaling gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven.

10. De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

11. De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet.

12. Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de exploitant of beheerder aanwezig is.

13. De exploitant en de beheerder zien erop toe dat in het bedrijf geen strafbare feiten plaatsvinden.

14. In afwijking van het derde lid geldt dit verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.

15. Op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting

De aanpak van ondermijnende criminaliteit is één van de prioriteiten van het veiligheidsbeleid. Drugshandel, witwassen, (belasting)fraude zijn voorbeelden van criminele (economische) activiteiten die de samenleving kunnen ondermijnen. De aanpak van deze vorm van (georganiseerde) criminaliteit is een bijzonder lastige taak. De verwevenheid van boven- en onderwereld, alsmede de verhulling van de criminaliteit, bemoeilijken de bestrijding daarvan. Deze vormen van criminaliteit zijn niet altijd zichtbaar, maar tasten de fundering van de wijk aan. Ze bedreigen niet alleen de legale lokale economie maar zorgen ook voor een onveilig, niet leefbaar woon- en ondernemersklimaat. Het risico bestaat dat malafide ondernemers zich vestigen in sectoren waar het toezicht van de overheid beperkter is. Om de aanpak ondermijning te versterken, is in de APV een artikel opgenomen gericht op het stimuleren van een gezond ondernemingsklimaat. Artikel 2.80 geeft de burgemeester de bevoegdheid om via een aanwijzing een vergunningplicht te introduceren voor panden, straten, gebieden of branches om een onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemingsklimaat tegen te gaan. In 2013 is het toepassingsbereik van de Wet Bibob uitgebreid naar alle gemeentelijke vergunningen die worden afgegeven voor een bedrijfsmatige activiteit, waardoor een dergelijke vergunningplicht onder de reikwijdte van de Wet Bibob valt.

Eerste lid

De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Het ‘voor rekening en risico’ heeft betrekking op de natuurlijke persoon of op de rechtspersoon. Het bestuur van een rechtspersoon kan zelf ook een rechtspersoon zijn, maar gelet op de (persoonlijke) eisen die worden gesteld aan de exploitant dient er uiteindelijk altijd één natuurlijke persoon te zijn die kan worden beschouwd als exploitant in de zin van de APV – al dan niet als vertegenwoordiger van die rechtspersoon. De dagelijkse leiding in het bedrijf kan in plaats van bij de exploitant zelf, bij een beheerder rusten. Er wordt dus in het kader van de vergunningverlening gewerkt met een beheerderslijst. Voor het begrip bedrijf wordt aangesloten bij het algemeen spraakgebruik. Het betreft hier voor het publiek toegankelijke bedrijven, zoals winkels (al dan niet met een horecacomponent) of dienstverlenende bedrijven.

De systematiek van artikel 2.80 gaat uit van een pand-, gebieds- of branchegerichte aanpak. Hiermee kan maatwerk in de stad geleverd worden. De burgemeester kan met een aanwijzingsbesluit nieuwe en reeds gevestigde ondernemers onderwerpen aan een systeem van verplichte vergunningen. De noodzaak van een aanwijzing, alsmede de duur van de aanwijzing, wordt zorgvuldig gemotiveerd. De uitgangspunten van proportionaliteit en subsidiariteit gelden. Bij een gebiedsgewijze aanpak wordt de noodzaak van de aanwijzing mede bezien in samenhang met de andere maatregelen in een gebied. De vergunning wordt op grond van artikel 1.7 verleend voor de duur van het aanwijzingsbesluit. De vergunningplicht kan op pandniveau worden ingezet door deze bijvoorbeeld na concrete incidenten (strafbare feiten) van toepassing te verklaren op het pand of wanneer als gevolg van de wijze van exploitatie in dat pand de leefbaarheid of openbare orde onder druk staat (repressieve aanwijzing). Daar waar strafbare feiten in een pand worden geconstateerd en de pandeigenaar niet intrinsiek gemotiveerd is om mee te werken aan de bestrijding hiervan biedt een pandsgewijze vergunningplicht soelaas. De vergunningplicht is dan direct van toepassing op de nieuwe of zittende ondernemer. Daarmee kan maatwerk worden geboden, en worden andere ondernemers, voor zover dat niet nodig is, niet in de aanwijzing betrokken. Een aanwijzing die specifiek op een bepaald pand is gericht, kan dan juist proportioneel en gerechtvaardigd zijn.

Indien sprake is van een (ernstige) structurele problematiek in een bepaalde branche of gebied kan op grond van het APV artikel een vergunningplicht voor een branche of gebied worden ingevoerd.

Een aanwijzing van een bepaalde branche kan op een bepaalde wijk of straat betrekking hebben, maar het gebied waarvoor een bepaalde branche wordt aangewezen, kan ook de gehele gemeente beslaan. Bij aanwijzing van een branche wordt gemotiveerd waarom de bedrijfsmatige activiteiten met het oog op de openbare orde en veiligheid gereguleerd moeten worden.

Tot slot kunnen (op voorhand) straten of gebieden aangewezen worden (preventieve aanwijzing). Bij een dergelijke aanwijzing gelden voor gevestigde en nieuwe ondernemers in die gebieden of straten een vergunningplicht. Dit kan gerechtvaardigd zijn nu de aanwijzing alleen plaatsvindt bij straten of gebieden waar de leefbaarheidsproblemen het grootst zijn en de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Het belang van de verbetering van de situatie in de gehele straat of het gebied kan zo’n aanwijzing rechtvaardigen. Het kan ook van belang zijn om te voorkomen dat het probleem zich onmiddellijk naar een naastgelegen pand verplaatst. Een dergelijke aanwijzing zal doorgaans deel uitmaken van een bredere aanpak.

De burgemeester wijst een pand, gebied of een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend aan als in dat gebied dan wel door de wijze van exploitatie van het pand of door de bedrijfsmatige activiteiten naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid onder druk staat dan wel nadelig kan worden beïnvloed. Dit criterium drukt uit dat het voor een aanwijzing niet noodzakelijk is dat zich concrete incidenten hebben voorgedaan. Een aanwijzing kan ook preventief worden gegeven voor een branche of gebied waar extra aandacht nodig is bijvoorbeeld om de leefbaarheid en openbare orde en veiligheid ten goede te keren.

Derde lid

In het derde lid is het verbod opgenomen om in een aangewezen gebouw, straat of gebied zonder vergunning van de burgemeester bedrijfsmatige activiteiten te verrichten. In het aanwijzingsbesluit worden de bedrijfsmatige activiteiten genoemd waar de aanwijzing betrekking op heeft. Dat kunnen ook alle bedrijfsmatige activiteiten zijn, zoals detailhandel. De burgemeester kan ook gemeentebreed een branche aanwijzen. Dan geldt een vergunningplicht voor die activiteiten die behoren tot de branche.

Vierde en zevende lid

De algemene intrekkings- en weigeringsgronden staan vermeld in de artikelen 1.6 en 1.8. In deze leden staan de specifieke weigerings- en intrekkingsgronden vermeld. Toezicht op en handhaving van de vergunningplicht is mogelijk door intrekking van een reeds verstrekte vergunning of door sluiting van het bedrijf. Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Voor de reikwijdte van het begrip ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’ wordt aangesloten bij de terminologie van de Drank- en Horecawet. Indien de exploitant zijn verplichtingen uit het artikel of de vergunningvoorschriften niet nakomt, kan er reden zijn de vergunning in te trekken. Sub i is opgenomen om constructies van schijnbeheer tegen te kunnen gaan indien de praktijk niet in overeenstemming is met de situatie zoals op de vergunning vermeld.

Vijfde en zesde lid

In dit lid wordt de wijze van indiening van de aanvraag van een vergunning geregeld, alsmede welke gegevens en bescheiden moeten worden overgelegd. De vereiste gegevens worden nodig geacht teneinde een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. Zo moet er in ieder geval sprake zijn van een geldige inschrijving bij de KvK. Indien dat op enig moment niet meer het geval is, kan dit reden zijn om de vergunning in te trekken (zevende lid, sub h en i).

Als het bevoegd bestuursorgaan dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag, kan hij om aanvullende gegevens verzoeken (zesde lid). Uiteraard moeten die gegevens wel in verband staan met de weigeringsgronden van de aangevraagde vergunning. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen.

Achtste lid

Artikel 2.78 biedt de mogelijkheid overlastgevende voor het publiek openstaande gebouwen te sluiten. Artikel 2.80 bevat een aanvullende sluitingsbevoegdheid wanneer sprake is van een vergunningplicht.

Elfde lid

Om oog te kunnen houden op relevante veranderingen moet de vergunningverlener daarvan weet hebben. De vergunninghouder is verplicht wijzigingen te melden. Als er met inachtneming van de geldende regels geen bezwaar bestaat tegen een voortgezet bedrijf, wordt een gewijzigde vergunning verleend. Als blijkt dat de wijzigingen niet zijn gemeld, kan dat leiden tot intrekking van de vergunning. Het is van groot belang om een actueel overzicht te hebben van de in de gemeente actieve exploitanten. Om die reden moet ook worden gemeld dat de exploitatie wordt beëindigd of overgedragen. Ook wanneer slechts een van de exploitanten stopt. Om schijnbeheer te voorkomen en te bestrijden is het van belang dat de beheerders bij de gemeente bekend zijn. Een wijziging in het beheer kan pas plaatsvinden indien de burgemeester de gevraagde wijziging in het beheer heeft bijgeschreven en de exploitant hiervan bericht heeft ontvangen.

Veertiende lid

De vergunningplicht op grond van het aanwijzingsbesluit en het verbod om zonder vergunning bedrijfsmatige activiteiten te verrichten, geldt voor nieuwe exploitanten onmiddellijk na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Onder nieuwe exploitanten worden ook verstaan: exploitanten die een andere bedrijfsmatige activiteit dan voorheen willen uitoefenen, en/of op een andere locatie dan voorheen. Exploitanten kunnen dus niet de inwerkingtreding van het verbod rekken door op een locatie waar zij al actief zijn, over te stappen op een andere bedrijfsmatige activiteit die ook onder de aanwijzing valt. Zij kunnen de inwerkingtreding van het verbod ook niet rekken door naar een locatie verderop in de aangewezen straat uit te wijken. Zij worden dan aangemerkt als nieuwe exploitanten en dienen over een vergunning te beschikken. Voor zittende exploitanten geldt dat zij drie maanden de tijd krijgen om een vergunning aan te vragen en te verkrijgen. Lukt dat niet tijdig, dan handelen zij in strijd met het verbod. Wordt de aanvraag om een vergunning binnen de periode van drie maanden geweigerd of wordt een eventueel reeds verleende vergunning ingetrokken, dan handelen zij vanaf dat moment in strijd met het verbod. De burgemeester kan dan met onmiddellijke ingang tot handhaving van het verbod overgaan.

Voor zover de Dienstenrichtlijn van toepassing is op het vergunningstelsel en de voorwaarden, geldt dat met name gelet op de openbare orde en veiligheid er een dwingende reden van algemeen belang is en de gestelde eisen ook evenredig (geschikt en noodzakelijk) zijn, zodat het stelsel en de voorwaarden gerechtvaardigd zijn. De openbare orde en veiligheid vormt eveneens de reden om van een lex silencio positivo af te zien.

 

Ce

Artikel 3.1 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.1 Afbakening

De artikelen 1.2, 1.3 en 1.5 tot en met 1.8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 3:1 Afbakening

De artikelen 1:2 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Toelichting

De verwijzing naar artikel 1.3, welke reeds per raadsbesluit van 22 december 2016 is komen te vervallen, is verwijderd.

 

Cf

Artikel 3.2 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.2Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

(…)

exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

(…)

werkruimte: als zelfstandig aan te merken onderdeel van seksinrichting waarin de seksuele handelingen met een ander tegen betaling worden verricht.

Artikel 3.2 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

(…)

exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, voor zover van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

(…)

werkruimte: als zelfstandig aan te merken onderdeel van een seksinrichting waarin de seksuele handelingen met een ander tegen betaling worden verricht.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Cg

Artikel 3.3 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.3 Vergunning

(…)

3. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

4. Een vergunning kan mede voor één seksinrichting worden verleend.

(…)

Artikel 3.3 Vergunning

(…)

3. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

4. Een vergunning kan mede voor een seksinrichting worden verleend.

(…)

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Ch

Artikel 3.6 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.6 Aanvraag

1. Een aanvraag om vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.

2. Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

(...)

h indien van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant;

(…)

k. indien van toepassing, de plaatselijke ligging van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een situatieschets met een noordpijl en schaalaanduiding;

l. indien van toepassing, de plattegrond van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een tekening met een schaalaanduiding.

3. Als er een beheerder is aangesteld, is het tweede lid, onder a, b, c, g en h, van overeenkomstige toepassing op de beheerder.

(…)

Artikel 3.6 Aanvraag

1. Een aanvraag om vergunning wordt ingediend middels een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.

2. Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

(…)

h voor zover van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant;

(…)

k. voor zover van toepassing, de plaatselijke ligging van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een situatieschets met een noordpijl en schaalaanduiding;

l. voor zover van toepassing, de plattegrond van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een tekening met een schaalaanduiding.

3. Als er een beheerder is aangesteld, is het tweede lid, onder a tot en met c, g en h, van overeenkomstige toepassing op de beheerder.

(…)

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Ci

Artikel 3.7 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.7 Weigeringsgronden

1. Een vergunning wordt geweigerd als:

a. de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

b. de exploitant of de beheerder is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij;

c. de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

d. de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

e. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

f. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

g. er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

h. de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

i. de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

1°. bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Raalte;

(…)

3°. artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;

4°. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

(…)

j. de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd of een beheersverordening.

2.Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder h, wordt gelijkgesteld:

(…)

3. De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

4. Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

(…)

Artikel 3.7 Weigeringsgronden

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 wordt een vergunning geweigerd als:

a. de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

b. de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

c. de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

d. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

e. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

f. er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

g. de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

h. de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aande dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

1°. bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van deze verordening;

(…)

3°. artikel 69 van de Algemene

wet inzake rijksbelastingen;

4°. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede de artikelen 6 juncto 8 en 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

(…)

j. de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd zal opleveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd of een beheersverordening.

2.Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder g, wordt gelijkgesteld:

(…)

3. De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder g en h, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

4. Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder g en h, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

(…)

Toelichting

De in het eerste lid genoemde weigeringsgronden dienen als aanvulling op de algemene weigeringsgronden van artikel 1:8. Dat is in de aanhef tot uitdrukking gebracht. In het eerste lid is onderdeel b geschrapt en zijn de overige onderdelen verletterd..

Door de inwerkingtreding van de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregel (Stb. 2014/131) is niet langer sprake van ontheffing of ontzetting uit het ouderlijk gezag of de voogdij, maar van beëindiging van ouderlijk gezag of voogdij. Artikel 3:7, eerste lid, onder b, is daarom geschrapt. Beëindiging van het ouderlijk gezag is veel ruimer dan de zeer beperkte groep ontzette ouders. (Voor de Drank- en Horecawet was één van de weigeringsgronden destijds ook dat degene die de vergunning aanvraagt niet uit het ouderlijk gezag mag zijn gezet. Dit vereiste is in 2015 vervallen.)

Verder zijn in dit artikel diverse redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen doorgevoerd.

 

Cj

Artikel 3.8 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

3.8 Eisen met betrekking tot vergunning

1. De vergunning vermeldt in ieder geval:

(…)

b. indien van toepassing, die van de beheerder;

(…)

f. indien van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

(…)

h. indien van toepassing, de geldigheidsduur van de vergunning;

(…)

3.8 Eisen met betrekking tot vergunning

1. De vergunning vermeldt in ieder geval:

(…)

b. voor zover van toepassing, die van de beheerder;

(…)

f. voor zover van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

(…)

h. voor zover van toepassing, de geldigheidsduur van de vergunning;

(…)

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Ck

Artikel 3.9 eerste lid, onderdeel e wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.9 Intrekkingsgronden

1. De vergunning wordt ingetrokken als:

(…)

e.zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, onder a tot en met i;

(…)

Artikel 3.9 Intrekkingsgronden

1. De vergunning wordt ingetrokken als:

(…)

e. zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder a tot en met h;

(…)

Toelichting

De verwijzing naar artikel 3:7 is aangepast door de verlettering in dat artikel.

 

Cl

Artikel 3.11, eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.11 Verlenging vergunning

1. Op een aanvraag om verlenging van een vergunning zijn de artikelen 3.3, 3.6, 3.7, 3.8 en 3.15, derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat actuele gegevens en bescheiden waarover het bevoegde bestuursorgaan al beschikking heeft niet nogmaals overgelegd dienen te worden.

(…)

Artikel 3.11 Verlenging vergunning

1. Op een aanvraag om verlenging van een vergunning zijn de artikelen 3.3, 3.6 tot en met 3.8 en 3.15, derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat actuele gegevens en bescheiden waarover het bevoegde bestuursorgaan al beschikking heeft niet nogmaals overgelegd dienen te worden.

(…)

Toelichting

Redactionele wijziging zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Cm

Artikel 3.18 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.18 Raamprostitutie

(…)

2. Het verbod van het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op een prostituee die werkzaam is in een onder een raamprostitutiebedrijf vallende seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.

Artikel 3.18 Raamprostitutie

(…)

2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op een prostituee die werkzaam is in een onder een raamprostitutiebedrijf vallende seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Cn

Artikel 3.19 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.19 Straatprostitutie

1. Het is verboden zich op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.

2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen wegen gedurende de door het college vastgestelde tijden.

Artikel 3:19 Straatprostitutie

1. Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, zich op te houden met het kennelijke doel prostitutie of het verrichtenvan seksuele handelingen in het kader van prostitutie.

2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen wegen gedurende de door het college vastgestelde tijden.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Co

Artikel 3.20 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.20 Handhaving straatprostitutie

(…)

4. De burgemeester beperkt het in het derde lid bedoelde bevel, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

Artikel 3.20 Handhaving straatprostitutie

(…)

4. De burgemeester beperkt het in het derde lid bedoelde bevel, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene noodzakelijk oordeelt.

Toelichting

De tijdelijke ontheffing is reeds mogelijk op grond van artikel 172a, zesde lid Gemeentewet.

 

Cp

Artikel 3.21 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.21 Verbodsbepalingen klanten

(…)

3. Het in het tweede lid genoemde verbod geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.

Artikel 3.21 Verbodsbepalingen klanten

(…)

3. Het verbod, bedoeld in het tweede lid, geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Cq

Artikel 3.22 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen als de burgemeester aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt.

2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Artikel 3.22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk tentoon te stellen, aan te bieden of aan te brengen als de burgemeester aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Cr

Het opschrift van hoofdstuk 4, afdeling 1, komt te luiden:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Afdeling 1 Voorkomen of beperken van geluidhinder en hinder door verlichting

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging van het opschrift van hoofdstuk 4, afdeling 1.

 

Cs

Artikel 4.1 komt te luiden:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4.1Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;

b.inrichting : inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen.

f. geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen die behoren tot de betreffende inrichting;

g. geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen die behoren tot de betreffende inrichting.

Artikel 4.1 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

- collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

- gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

- gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

- houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

- incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

- inrichting : hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 4.2 en 4.3 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

Toelichting

Op grond van de Wm moeten inrichtingen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken over een milieuvergunning beschikken of voldoen aan een AMvB die artikelen met betrekking tot de bescherming van het milieu bevat. Het Activiteitenbesluit milieubeheer biedt de mogelijkheid om in de gemeentelijke verordening voorwaarden te stellen aan festiviteiten ter voorkoming of beperking van geluidhinder. Deze afdeling bevat daarover voorschriften. Voor de definitie van begrippen die aan aanpalende regelgeving – waaronder het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Wet milieubeheer – ontleend zijn, wordt aangesloten bij de betekenis uit die regelgeving.

 

Ct

Artikel 4.2 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

(…)

5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten 

1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

(…)

5. Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het college een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Cu

Artikel 4.3 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4.3 Melding incidentele festiviteiten

1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit hiervan melding heeft gedaan bij het college.

2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit hiervan melding heeft gedaan bij het college.

4. De melding is gedaan wanneer het hiervoor beschikbaar gestelde formulier, volledig en naar waarheid is ingevuld en tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

5. De melding is tevens gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet voorzien was, terstond toelaat.

6. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid moeten ramen en deuren gesloten blijven, met uitzondering van het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4.3 Melding incidentele festiviteiten

1. Het is een inrichting toegestaan op maximaal 12 dagen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen, bedoeld in de artikelen 2.17, 2,17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 dagen per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

3. De melding is gedaan wanneer het hiervoor beschikbaar gestelde formulier, volledig en naar waarheid is ingevuld en tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

4. De melding is tevens gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet voorzien was, terstond toelaat.

5. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid moeten ramen en deuren gesloten blijven, met uitzondering van het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Toelichting

De nummering in dit artikel klopte niet en is met deze wijziging hersteld evenals diverse verwijzingen naar een aantal artikelen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.

 

Cv

Artikel 4.6 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4.6 Overige geluidhinder

1.Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4.6 Overige geluidhinder

1. Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit 2012 of de provinciale milieuverordening.

4.(vervallen).

Toelichting

Naast redactionele wijzigingen in het eerste en het tweede lid wordt in het derde lid aangesloten bij bepalingen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Bouwbesluit die eveneens voorzien in het voorkomen c.q. beperken van geluidshinder.

Het vierde lid vervalt. Artikelleden waarmee de lex silencio positivo (paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) ten overvloede van toepassing werd verklaard of uitgezonderd, zijn vervallen.

 

Cw

Artikel 4.6a wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4.6a (Geluid)hinder door dieren

Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.

Artikel 4:6a Geluidhinder door dieren

Degene die buiten een inrichting de zorg heeft voor een dier, voorkomt dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Cx

Artikel 4.6b wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4.6b(Geluid)hinder door bromfietsen e.d.

Het is verboden buiten een inrichting van de Wet milieubeheer zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat.

Artikel 4.6b Geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen

Het is verboden buiten een inrichting zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder ontstaat.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Cy

In artikel 4.10 wordt in het opschrift ‘Begripsbepalingen’ vervangen door ‘Definities’.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel4.10 Begripsbepalingen

Artikel4.10 Definities

Toelichting

Het opschrift wordt gewijzigd.

 

Cz

In artikel 4.11 vervalt het zevende lid.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel4.11 Kapverbod

(…)

7. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel4.11 Kapverbod

(…)

7. (vervallen)

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging van het opschrift zonder inhoudelijk gevolgen.

Lid 7 vervalt, doordat de toepasselijkheid van dit artikel reeds wordt bepaald in artikel 3:9 Wabo.

 

Da

Artikel 4.13 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4.13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffenenz.

1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

(…)

c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

(…)

4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet als in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet op deRuimtelijke Ordening of de Provinciale verordening op de fysieke leefomgeving.

Artikel 4.13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke

1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

(…)

c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4.17 of onderdelen daarvan, voor zover het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

(…)

4. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door of krachtens de Wet ruimtelijke ordening of de provinciale verordening.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Db

Artikel 4.15 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame 

(…)

2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame 

(…)

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Dc

Artikel 4.17 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4.17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4.17 Definitie

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Toelichting

Na ‘ verstaan ’ vervalt de dubbele punt. ‘

‘artikel 2.1, eerste lid onder a’ wordt vervangen door ‘artikel 2.1, eerste lid, onder a,’.

 

Dd

Artikel 4.18 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4.18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

(…)

3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

Lid 4 Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

a. de bescherming van natuur en landschap;

b. de bescherming van het stadsgezicht.

5. Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4.18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

(…)

3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

a. natuur en landschap;

b. het stadsgezicht.

5. (vervallen).

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

De

Artikel 4.19 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4.19 Aanwijzing kampeerplaatsen

1. Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.

Artikel 4.19 Aanwijzing kampeerplaatsen 

1. Artikel 4.18, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 4.18, vierde lid.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Df

Het opschrift van hoofdstuk 5 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

Toelichting

Redactionele wijziging.

 

Dg

Het opschrift van hoofdstuk 5, afdeling 1 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Afdeling 1 Parkeerexcessen en stopverbod

Toelichting

Redactionele wijziging.

 

Dh

Artikel 5.1 komt te vervallen.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagen zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

b. parkeren : parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac , van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

(verv a llen)

Toelichting

De begripsbepalingen zijn overgeheveld naar artikel 1.1.

 

Di

Artikel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijfe.d.

1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

(…)

2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden.

(…)

4. Het college kan ontheffing van het verbod

verlenen .

5.Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5.2 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; of

(…)

2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;of

(…)

4. Het college kan ontheffing verlenen van het

verbod.

5.Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Dj

Artikel 5.3, tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.3 Te koop aanbieden van voertuigen

(…)

2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5.3 Te koop aanbieden van voertuigen

(…)

2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Dk

Artikel 5.4 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan opdrie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dandrie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Toelichting

Het woord ‘ op’ komt te vervallen.

 

Dl

Artikel 5.6 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.6 Parkeren kampeermiddelene.d.

(…)

2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

(…)

2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het provinciaal wegenreglement of de provinciale landschapsverordening.

4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Toelichting

Het opschrift is gewijzigd.

Lid 2 en lid 3

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen

Lid 4

In lid 4 is de LSP ten onrechte niet van toepassing verklaard. Dat is nu aangepast.

 

Dm

Artikel 5.7 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.7 Parkeren van reclamevoertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5.7 Reclamevoertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Toelichting

Het opschrift is gewijzigd.

Lid 1

Een komma wordt verwijderd na het woord handelsreclame.

Lid 2

De volgorde van woorden wordt gewijzigd.

Lid 3

Redactionele wijziging.

 

Dn

Artikel 5.8 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.8 Parkeren van grote voertuigen

(…)

3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

4. Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

5. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5.8 Grote voertuigen

(…)

3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

4. Het tweede lid is voorts niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

5. Het college kan ontheffing verlenen van de verboden.

6. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Toelichting

Naast redactionele aanpassingen zoals het wijzigen van het opschrift en de aanpassingen in het vijfde lid zijn er eveneens technische aanpassingen verricht. Zo zijn lid 3 en lid 4 met elkaar omgewisseld om een logische opbouw in het artikel te creëren. Ook wordt in het nieuwe derde lid

het verbod zoals bedoeld in het eerste lid niet van toepassing verklaard voor recreatieve voertuigen. Hier wordt immers al in voorzien door hetgeen bepaald in artikel 5.6.

Tenslotte werd in het oude zesde de LSP ten onrechte niet van toepassing verklaard, dat is met deze wijziging hersteld.

 

Do

Artikel 5.9 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

(…)

2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.9 Uitzichtbelemmerende voertuigen

(…)

2. Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Dp

Artikel 5.10 komt te luiden:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

(vervallen).

 

Artikel 5:10 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan

1. Het is verboden een voertuig te parkeren of te laten stilstaan op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.

2. Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

In de bestaande APV stond dit artikel op vervallen. Met bovenstaande bepalingen wordt dit artikel opnieuw gebruikt.

Toelichting

Voorheen was het parkeren in de berm tegen te gaan door middel van een parkeerverbod. Er werd dan een blauw bord met een rode diagonale streep langs de weg geplaatst (bord E1). Het Hof heeft echter in 2016 geoordeeld dat een dergelijk parkeerverbod niet geldt voor de berm. Zojuist genoemd artikel is dan ook toegevoegd naar aanleiding van de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 23 mei 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3927, en de uitleg daarin van het Verdrag inzake verkeerstekens. Verkeersbord E1 (parkeerverbod) geldt alleen voor de rijbaan. De APV-bepaling is nodig om het parkeerverbod ook voor de berm te laten gelden. Daarvoor is dan eigen bebording nodig.

Deze bepaling biedt de mogelijkheid aan het college om weggedeeltes aan te wijzen waar een dergelijk verbod moet gaan gelden.

 

Dq

Artikel 5.11 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

(…)

2. Dit verbod is niet van toepassing:

a. op de weg;

b. op voertuigen die gebruikt worden voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

c. op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5.11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

(…)

2. Dit verbod is niet van toepassing op:

a. de weg;

b. voertuigen die gebruikt worden voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

c. voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

3. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

4. (vervallen).

Toelichting

Het betreft redactionele wijzingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Dr

Artikel 5.12 komt als volgt te luiden:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.12 Overlast vanfiets of bromfiets 

Het is verboden op, door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen plaatsen:

fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

fietsen of bromfietsen langer dan vier weken onbeheerd te laten staan binnen de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen.

Artikel 5.12 Overlast van fietsen of bromfietsen 

1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

2. Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

Toelichting

Op 25 september 2013 trad het “Aanwijzingsbesluit maximale (brom)fietsparkeerperiode stationsomgevingen Heino en Raalte” in werking. Gebleken is dat dit aanwijzingsbesluit echter niet aansloot bij de opbouw van artikel 5.12. Met deze aanpassing zijn het aanwijzingsbesluit en de wettelijke grondslag volledig met elkaar in overeenstemming.

In de aanpassing is ervoor gekozen om de termijn van vier weken, zoals benoemd in onderdeel b weg te laten, met als doel om het college de nodige flexibiliteit te geven bij het bepalen van de periode waarin fietsen of bromfietsen op aangewezen locatie mogen staan. Per aanwijzingsbesluit kan bepaald worden hoe lang een fiets of bromfiets ergens onafgebroken mag staan voor deze verwijderd wordt.

 

Ds

Artikel 5.13 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.13 Inzameling van geld of goederen

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, of bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

3. Het verbod geldt niet voor:

a. een inzameling die in besloten kring wordt gehouden;

b. een inzameling door of vanwege een organisatie die is erkend door het Centraal Bureau Fondsenwerving, voor zover de inzameling plaatsvindt in de week die daarvoor is gereserveerd op het collecterooster van het CBF.

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5.13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

2. Onder een inzameling als bedoeld in heteerste lid wordt mede verstaan het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

3. Het verbod geldt niet voor een inzameling of werving die wordt gehouden:

a. in besloten kring;

b. door of vanwege een organisatie die is erkend door het Centraal Bureau Fondsenwerving, voor zover de inzameling plaatsvindt in de week die daarvoor is gereserveerd op het collecterooster van het CBF.

4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Toelichting

Dit artikel is gewijzigd door daarin expliciet het werven van donateurs of leden op te nemen. Naast de klassieke inzamelingsacties (de collectes) worden tegenwoordig ook activiteiten verricht ter werving van donateurs of leden, waarbij te kennen wordt gegeven – althans de indruk wordt gewekt – dat de uiteindelijke opbrengst geheel of ten dele bestemd is voor een liefdadig of een ideëel doel. Deze wervingsactiviteiten onderscheiden zich van inzamelingsactiviteiten door het feit dat er geen geld of zaken worden ingezameld en geen intekenlijsten worden ingevuld. In plaats daarvan werft de betreffende instelling leden of donateurs. In de praktijk bestaat onduidelijkheid over de vraag of

voor deze wervingsactiviteiten nu wel of geen vergunning moet worden aangevraagd en zo ja wat voor soort vergunning daarvoor precies benodigd is. Om die reden worden wervingsacties nu expliciet geregeld in dit artikel.

 

Dt

Artikel 5.14 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.14 Begripsbepaling

(…)

2. Onder venten wordt niet verstaan:

(…)

b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5.22.

(…)

Artikel 5.14 Definitie

(…)

2. Onder venten wordt niet verstaan:

(…)

b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5.22.

(…)

Toelichting

Behoeft geen verdere toelichting.

 

Du

Artikel 5.15, derde lid wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.15 Ventverbod

(…)

3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 5.15 Ventverbod

(…)

3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Dv

Artikel 5.16, eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.16 Vrijheid van meningsuiting

1. Het verbod als bedoeld in artikel 5.15. eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens geopenbaard worden als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

(…)

Artikel 5.16 Vrijheid van meningsuiting

1. Het verbod als bedoeld in artikel 5.15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens geopenbaard worden als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

(…)

Toelichting

In het eerste lid wordt de punt achter 5.15 vervangen door een komma.

 

Dw

Artikel 5.17 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.17Begripsbepalingen

1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of diensten aan te bieden, gebruik makend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160,eerste lid, aanhef onder h, van de Gemeentewet.

(…)

3. Het college kan nadere regel stellen ten aanzien van standplaatsen.

Artikel 5.17 Definitie

1. In deze afdeling wordt onder standplaats verstaan: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of diensten aan te bieden, gebruik makend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160,eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet.

(…)

3. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van standplaatsen.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Dx

Artikel 5.18 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

(…)

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd:

a. als de standplaats op zichzelf of in verband met de omgeving niet voldoet aan de eisen van

redelijke welstand;

b. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in (een deel van) de gemeente

redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een

standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de

consument ter plekke in gevaar komt.

3. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5.18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

(…)

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd als:

a.de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

b. een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

3. Op de aanvraag om een vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting

Lid 2

In het verleden is het beschermen van een redelijk voorzieningenniveau in de gemeente ten behoeve van de consument als een openbare ordebelang aangemerkt. De gedachte was dat gevestigde winkeliers geconfronteerd worden met hoge exploitatiekosten die niet in verhouding staan tot de vrij lage exploitatiekosten van de straathandelaren. Uit jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat het reguleren van de concurrentieverhoudingen niet als een huishoudelijk belang van de gemeente wordt aangemerkt. Hierop wordt door de Afdeling slechts één uitzondering toegestaan, namelijk wanneer het voorzieningenniveau voor de consument in een deel van de gemeente in gevaar komt. Van duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zal in de praktijk niet snel sprake zijn. Voor de vraag of een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zal ontstaan, komt geen doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of voor een overaanbod in het verzorgingsgebied en mogelijke sluiting van bestaande voorzieningen moet worden gevreesd, maar het doorslaggevende criterium is of inwoners van een bepaald gebied niet langer op een aanvaardbare afstand van hun woning kunnen voorzien in hun eerste levensbehoeften. Bijvoorbeeld ABRvS 13-01-2016, ECLI:NL:RVS:2016:49.

Ook de Dienstenrichtlijn staat een redelijk voorzieningenniveau niet toe als weigeringsgrond voor standplaatsen , omdat dit wordt beschouwd als een economische, niet toegestane, belemmering voor het vrij verkeer van diensten (artikel 14, punt 5, van de Dienstenrichtlijn). Op grond van de Dienstenrichtlijn mag wel een kwantitatieve of territoriale beperking worden gesteld, mits:

1. geen sprake is van discriminatie naar nationaliteit of statutaire zetel (discriminatieverbod);

2. er sprake is van een dwingende reden van algemeen belang (noodzakelijkheid); en

3. de maatregelen zijn geschikt om het nagestreefde doel te bereiken en gaan niet verder dan nodig is en het doel kan niet met andere, minder beperkende maatregelen worden bereikt (evenredigheid) (artikel 15 Dienstenrichtlijn).

De formulering van onderdeel b van het tweede lid is hierop afgestemd.

 

Dy

Artikel 5.20 komt als volgt te luiden

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.20 Afbakeningsbepalingen

Het verbod van artikel 5.18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement. De weigeringsgrond van artikel 5.18, tweede lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5.20 Afbakeningsbepalingen 

1. Artikel 5.18, eerste lid, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het provinciaal wegenreglement.

2. De weigeringsgrond van artikel 5.18, tweede lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Dz

Artikel 5.22 komt als volgt te luiden

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.22Begripsbepalingen

1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt:

een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;(…)

Artikel 5.22 Definitie

1. In deze afdeling wordt onder snuffelmarkt verstaan:

een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf standplaatsen.

2. Onder snuffelmarkt wordt niet verstaan:

a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onderg, van de Gemeentewet;

(…)

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Ea

Artikel 5:23 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.23 Organiseren van een snuffelmarkt

(…)

2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

(…)

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5.23 Organiseren van een snuffelmarkt

(…)

2. Het verbod is niet van toepassing op ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

(…)

4. (vervallen)

Toelichting

Lid 2

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

Lid 4

Artikelleden waarmee de lex silencio positivo (paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) ten overvloede van toepassing werd verklaard of uitgezonderd, zijn vervallen. Daar waar toepasselijkheid van de lex silencio positivo reeds uit de wet voortvloeit, wordt dit in de APV niet meer herhaald. Dit geldt zo ook voor artikel 5.23.

 

Eb

Het opschrift van hoofdstuk 5, afdeling 6, wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 6 Openbaar water

Afdeling 6 Openbaar water en waterstaatswerken

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging van het opschrift van hoofdstuk 5, afdeling 6.

 

Ec

Artikel 5.24 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

1. Het is in verband met de veiligheid op het Openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, of een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

(…)

4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene verordening ondergrondse infrastructuur.

 

Artikel 5.24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

1. Het is verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

(…)

4. Van de melding wordt kennis gegeven op de in de gemeente gebruikelijke wijze van bekendmaking.

5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterwet, de provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene verordening ondergrondse infrastructuur.

Toelichting

Lid 1

Dit artikellid is grotendeels herschreven. Het betreft hier een redactionele wijziging zonder inhoudelijke gevolgen.

Lid 4 en lid 5

Dit artikellid is vernummerd naar lid 5 in het nieuwe artikel en redactioneel gewijzigd. Er is voor het oude vierde lid een nieuw artikellid toegevoegd.

 

Ed

Artikel 5.24 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.25 Ligplaatswoonschepen en overige vaartuigen

(…)

2 .Het college kan aan het innemen, hebben

of beschikbaar stellen van een ligplaats met of voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

(…)

3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale landschapsverordening.

4. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met of voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

Artikel 5.25 Ligplaats vaartuigen

(…)

2. Het college kan aan het innemen, hebben

of beschikbaar stellen van een ligplaats met of voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente;

(…)

3. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale landschapsverordening.

4. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.

5. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

Toelichting

In het oude artikel is het tweede en het vierde lid volledig identiek. Zodoende wordt het vierde lid vervangen door een nieuwe artikellid. Het nieuwe vierde en vijfde lid zijn overgeheveld vanuit artikel 5.26 lid 1 en 2, maar hierbij wel redactioneel gewijzigd. Zodoende kan artikel 5.26 ook komen te vervallen.

Derde lid

Met betrekking tot drijvende bouwwerken kunnen in de APV geen regels (meer) worden gesteld. Op 1 januari 2018 is de Wet verduidelijking voorschriften woonboten (Stb. 2017, 32) in werking getreden. Aanleiding voor deze wet is jurisprudentie van de Afdeling waarin zij besliste dat woonschepen bouwwerken zijn in de zin van de model-Bouwverordening en waarop dus de bouwregelgeving van toepassing is (ABRvS 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1331, en 3 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1749). Door deze wet worden woonschepen en andere drijvende objecten die hoofdzakelijk worden gebruikt voor verblijf, zoals drijvende hotels en restaurants en watervilla’s, als bouwwerk aangemerkt. Voor het innemen van een ligplaats met deze drijvende bouwwerken is een omgevingsvergunning nodig. De gemeente mag nog wel een ligplaatsvergunning eisen (in APV of afzonderlijke gemeentelijke verordening), mits zij daaraan andere motieven ten grondslag legt dan waarvoor de omgevingsvergunning voor het aanleggen (= bouwen) is bedoeld. Mede gelet op andere hogere regelgeving zoals vermeld in het derde lid, hebben de aan de ligplaatsbepalingen in de APV ten grondslag liggende motieven (zie het tweede lid, onder a, en vierde lid) volgens de VNG geen aanvullende betekenis om het in het eerste lid vervatte verbod ook voor drijvende bouwwerken te doen gelden. Daarom zijn in het derde lid de Woningwet en de Wabo genoemd, die van toepassing zijn op drijvende bouwwerken.

Bestaande gemeentelijke regels over het uiterlijk van woonboten blijven overigens geldig totdat de welstandsnota voor drijvende bouwwerken op grond van de Woningwet is aangepast. Volgens de Wet verduidelijking voorschriften woonboten worden autonome welstandsregels en een welstandsnota onderdeel van een welstandsnota in de zin van artikel 12a van de Woningwet tot er een nieuwe (gewijzigde) welstandsnota wordt vastgesteld. Vanaf dat moment moeten gemeenten, indien zij voor woonboten welstandsbeleid willen voeren, dit vastleggen in die nieuwe welstandsnota.

De Wet verduidelijking voorschriften woonboten geldt niet voor een schip dat wordt gebruikt voor verblijf en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart (varend schip). Volgens de MvT gaat het hier om schepen waarvan niet bij voorbaat duidelijk is of deze altijd zouden worden aangemerkt als varend schip. Het betreft de categorie (historische) varende schepen waarop wordt verbleven (wonen, restaurant, museum en dergelijke). Deze schepen liggen veelal langere tijd stil, maar er wordt af en toe mee gevaren. Dit betekent dat op dergelijke schepen de bouwregelgeving niet van toepassing is. Op deze schepen zijn de APV-bepalingen van toepassing, tenzij hogere regelgeving zoals genoemd in het derde lid in de situatie voorziet.

 

Ee

Artikel 5.26 vervalt.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.26 Aanwijzing ligplaats

1. Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.25 bepaalde kan het college aan rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5.26 Aanwijzing ligplaats

(v ervallen )

Toelichting

Dit artikel komt te vervallen. De inhoud van het eerste en tweede lid is in gewijzigde vorm overgeheveld naar respectievelijk artikel 5.25 lid 4 en lid 5.

 

Ef

Artikel 5.27 vervalt.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.27 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5.26, tweede lid bepaalde.

Artikel 5.27 Verbod innemen ligplaats

(v ervallen )

 

Toelichting

Dit artikel komt te vervallen. De inhoud van het artikel is in gewijzigde vorm opgenomen in artikel 5.25 lid 5.

 

Eg

Artikel 5.32 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.32 Crossterreinen

1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

c. in het belangvan de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5.32 Crossterreinen

1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

a.het voorkomen of beperken van overlast;

b. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

c. de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht, de Zondagswet of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

Toelichting

Lid 1

Er zijn gemeenten met een terrein (in het buitengebied) waar incidenteel een paar uurtjes gecrost wordt met brommers. Het crossen is puur recreatief, dus niet ter voorbereiding op wedstrijden. Om hiertegen te kunnen optreden bij (geluids)overlast is het crossen buiten wedstrijdverband aan het eerste lid toegevoegd.

Overige artikelleden

De overige wijzigingen zijn redactioneel van aard zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Eh

Artikel 5.33 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.33 Beperking verkeer in natuurgebieden

(…)

2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

(…)

3. Het verbod in het eerst lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

a ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

(…)

5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5.33 Beperking verkeer in natuurgebieden

(…)

2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

(…)

3. Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

a ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

(…)

5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

6. (vervallen)

Toelichting

Lid 2, 3 en 5

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

Lid 6

Artikelleden waarmee de lex silencio positivo (paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) ten overvloede van toepassing werd verklaard of uitgezonderd, zijn vervallen.

Gevallen waarin de lex silencio positivo niet reeds op grond van de wet van toepassing is en er evenmin redenen zijn om deze van toepassing te verklaren in de APV, is over de toepasselijkheid van de lex silencio positivo niets bepaald. Ingevolge artikel 4:20a, eerste lid, van de Awb, geldt de lex silencio positivo immers alleen als dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.

 

Ei

Het opschrift van hoofdstuk 5, afdeling 8, komt te luiden:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 8Verbod vuur te stoken

Afdeling 8 Vuurverbod

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging van hoofdstuk 5, afdeling 8.

 

Ej

Artikel 5.34 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

(…)

2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

(…)

b sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

(…)

3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

(…)

5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5.34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

(…)

2. Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

(…)

b sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

(…)

3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

(…)

5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder of , van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

6. (vervallen).

Toelichting

Lid 2, 3 en 5

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

Lid 6

Artikelleden waarmee de lex silencio positivo (paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) ten overvloede van toepassing werd verklaard of uitgezonderd, zijn vervallen.

Gevallen waarin de lex silencio positivo niet reeds op grond van de wet van toepassing is en er evenmin redenen zijn om deze van toepassing te verklaren in de APV, is over de toepasselijkheid van de lex silencio positivo niets bepaald. Ingevolge artikel 4:20a, eerste lid, van de Awb, geldt de lex silencio positivo immers alleen als dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.

 

Ek

Na artikel 5.34 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidend:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 5.34a Verbod op het gebruik van wensballonnen

1. Het is verboden ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht afkomstig van vuur, dan wel door middel van helium of andere gassen, op te laten stijgen.

2. O nder een ballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, gelukslampion , Thaise wensballon, papierballon, geluksballon , dan wel een voorwerp dat door middel van open vuur of gas opstijgt en zonder sturing wegdrijft .

3. Het verbod is niet van toepassing op een heteluchtballon, zijnde een luchtvaartuig.

4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Toelichting

Het oplaten van wensballonnen kan leiden tot brandgevaarlijke situaties. Eenmaal opgelaten kunnen deze ballonnen overal terechtkomen. Daarnaast zijn het veelal fragiele objecten die eenvoudig kunnen scheuren. Dit verbod is mede opgesteld om kwetsbare objecten zoals gebouwen met rieten kappen te beschermen, maar ook om natuurgebieden te beschermen. Restanten van ballonnen, maar ook de touwtjes, zijn vaak onderdeel van zwerf- en drijfvuil. Deze

restanten kunnen worden opgegeten door vissen, vogels amfibieën en andere (landbouw/huis)dieren met alle gevolgen van dien.

 

El

Het opschrift van hoofdstuk 5, afdeling 9, komt te luiden:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Afdeling 9 Verstrooiing van as

Afdeling 9Asverstrooiing

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging van hoofdstuk 5, afdeling 9.

 

Em

Artikel 5.35 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.35Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:35 Definitie 

In deze afdeling wordt onder incidentele asverstrooiing verstaan het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

En

Artikel 5.36 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.36 Verboden plaatsen

(…)

2. Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5.36 Verboden plaatsen

(…)

2. Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, onder a.

4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Eo

Artikel 5.37 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Artikel 5:37 Hinder of overlast 

Incidentele asverstrooiing is verboden als daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Ep

Artikel 5.52 komt als volgt te luiden:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.52Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. Openbare ruimte: een door het college als zodanig aangewezen benaming van een binnen één woonplaats gelegen buitenruimte;

b. Woonplaats: een door het college als zodanig aangewezen gedeelte van het gemeentelijke grondgebied;

c. Adres: benaming bestaande uit een combinatie van woonplaatsnaam, naam openbare ruimte en nummeraanduiding, die door het college is toegekend aan een als zodanig aangewezen adresseerbaar object;

d. Adresseerbaar object: een verblijfsobject of standplaats gelegen op het gemeentelijk grondgebied;

e. Nummeraanduiding: een nummer bestaat uit één of meer Arabische cijfers, al dan niet met toevoeging van een letter of combinatie van letters en Arabische cijfers;

f. Buitenruimte: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, pleinen, plaatsen, plantsoenen, bruggen, viaducten, knooppunten of daarmee vergelijkbare plaatsen of constructies en alle wateren die, al dan niet met enige beperking, voor publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn, alsmede daarin begrepen alle bouwwerken die daar deel van uitmaken;

g. Standplaats: een door het college als zodanig aangewezen terrein of gedeelte daarvan, dat bestemd is voor het permanent plaatsen van een niet direct en duurzaam met de aarde verbonden en voor woon-, bedrijfsmatige- of recreatieve doeleinden geschikte ruimte;

h. Verblijfsobject: de kleinste binnen één of meerdere panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige- of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik, die ontsloten wordt middels een eigen toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte en die onderwerp kan zijn van rechtshandelingen;

i. Pand: de kleinste, bij de totstandkoming functioneel en constructief zelfstandige eenheid, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

j. Uitvoeringsvoorschriften: nadere bepalingen van technische en administratieve aard.

Artikel 5.52 Definities

1. In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

- adres;

- openbare ruimte;

- pand;

- standplaats;

- verblijfsobject;

- woonplaats;

dat wat daaronder wordt verstaan in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen.

2. In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verder verstaan onder:

- nummeraanduiding: dat wat daaronder wordt verstaan in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen, met dien verstande dat deze bestaat uit een of meer Arabische cijfers, al dan niet met toevoeging van een letter- of cijfercombinatie;

- Adresseerbaar object: een verblijfsobject of standplaats gelegen op het gemeentelijk grondgebied;

- Uitvoeringsvoorschriften: nadere bepalingen van technische en administratieve aard.

Toelichting

Het betreft hier een redactionele wijziging zonder inhoudelijke gevolgen.De wijziging van de Wet BAG per 1 juli 2018 leidt ertoe dat de wet voortaan niet meer van ‘basisregistraties’ maar van ‘basisregistratie’ spreekt. Dit betekent ook dat artikel 5.52 daarop aangepast moet worden. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt om artikel 5.52 in lijn te brengen met de aanbevelingen uit de 100 Ideeën voor de gemeentelijke regelgever (VNG): voor begrippen die in de Wet BAG zijn gedefinieerd wordt naar die wet verwezen. Met het oog op het voorkomen van herhaling worden de definities van die begrippen in deze afdeling niet herhaald. Het betreft hier dus redactionele wijzigingen. Begrippen die niet in de Wet BAG voorkomen of daarvan afwijken, worden nog wel afzonderlijk gedefinieerd.

 

Eq

Artikel 5.53 komt als volgt te luiden:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.53 Naamgeving van woonplaatsen en openbare ruimten

1. Het college stelt voor het totale grondgebiedvan de gemeente ten minste éénwoonplaats vast en kan een woonplaats in wijken en/of buurten verdelen en zo nodig daaraan namen, letters of nummers toekennen.

2. Het college kent voor het totale grondgebied van de gemeente namen toe aan de te onderscheiden delen van de openbare ruimte en zo nodig aan bouwwerken.

3. Onder vaststellen, verdelen en toekennen, zoals bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken van de vaststelling, verdeling en toekenning.

Artikel 5.53 Naamgeving van woonplaatsen en openbare ruimten

1. Het college stelt de grens en de naam van een of meer woonplaatsen vast en kunnen deze in wijken en buurten verdelen conform de richtlijnen die het Centraal Bureau voor de Statistiek aan deze indeling verbindt.

2. Het college kent per woonplaats namen toe aan delen van de openbare ruimte.

3. Onder vaststellen, verdelen en toekennen als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan.

Toelichting

Het eerste lid regelt het vaststellen en begrenzen van woonplaatsen. Het totale grondgebied van de gemeente moet in een of meer woonplaatsen worden opgedeeld. Dit betekent, dat de woonplaatsgrenzen de gemeentegrens niet overschrijden. Verder biedt het eerste lid de mogelijkheid om woonplaatsen te verdelen in wijken en buurten. In het kader van de Volkstelling 1971 is tussen gemeenten, de provinciale planologische diensten en het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) een gebiedsindeling overeengekomen, die wordt aangeduid met de term CBS wijk- en buurtindeling. Deze indeling werd noodzakelijk geacht, omdat op provinciaal en landelijk niveau behoefte bestond aan eenduidig inzicht in de onderverdeling van het gemeentelijk grondgebied. Ter bevordering van een eenduidig gebruik van buurten en wijken binnen het openbaar bestuur en het maatschappelijk verkeer, wordt in dit artikel daarom bepaald dat de bestaande richtlijnen voor wijk- en buurtindeling (WBI) van het CBS gevolgd blijven worden. In 2019 is de WBI reeds aangepast aan de richtlijnen van het CBS.

Het tweede lid regelt het per woonplaats benoemen van openbare ruimte. In de Wet BAG zijn geen bepalingen opgenomen over de grenzen van benoemde delen van de openbare ruimte. Daar is in de verordening wel voor gekozen om te voorkomen dat delen van de openbare ruimte, onbedoeld, een dubbele naam krijgen of deels geen naam krijgen vanwege onduidelijkheid over de begrenzingen. Voor de meeste gemeenten is het vastleggen van begrenzingen van benoemde delen van de openbare ruimte al dagelijkse praktijk.

Met de wettelijke regeling inzake de naamgeving van de openbare ruimte komt een einde aan discussies over de naamgeving van rijkswegen en provinciale wegen. De Wet BAG schrijft namelijk voor dat alle verblijfsobjecten van een nummer moeten zijn voorzien en dat geldt dus ook voor bijvoorbeeld benzinestations, restaurants of hotels die alleen via een rijks- of provinciale weg zijn te bereiken. Nummers kunnen alleen worden uitgegeven als zij worden gerelateerd aan een door burgemeester en wethouders vastgestelde naam aan een deel van de openbare ruimte. Gemeenten moeten derhalve ex artikel 6 van de Wet BAG voor rijks- en provinciale wegen een naambesluit nemen. Gemeenten moeten hier verstandig met hun bevoegdheid omgaan. In dit soort gevallen kan worden aangesloten bij de al jaren door veel gemeenten toegepaste werkwijze, waarbij de naamgeving louter wordt gebaseerd op de nummer en het type weg. Bijvoorbeeld door de A3 in een bepaalde woonplaats de naam <Rijksweg A3> toe te kennen. Daarmee blijft de A-nummering in tact en ook het type weg (rijksweg) blijft onveranderd. E-aanduidingen moeten niet in de naamgeving van rijkswegen worden betrokken. Zo kan ook bijvoorbeeld de provinciale weg N999 de naam <Provinciale weg N999> worden toegekend. Ook hier blijft het type weg en de N-nummering volledig intact.

Anders ligt dat bij de naamgeving van rivieren en wateren van internationale betekenis. Er is besloten over de naamgeving van dit soort openbare buitenruimten geen regels op te nemen in de verordening. Er bestaat voor de gemeente immers geen enkele aanleiding of noodzaak tot het herbenoemen van deze rivieren en wateren. Het behoeft bovendien geen nadere uitleg dat het tot onoverzichtelijke situaties leidt als bijvoorbeeld een rivier per woonplaats een andere naam krijgt toebedeeld. Het toekennen van nummeringen aan een object of plaats dient te worden gekoppeld aan de naam van de openbare ruimte naast voornoemde rivieren en wateren. Als zich de bijzondere situatie al mocht voordoen om een naam van een rivier of water van internationale betekenis te wijzigen, dan kan dat niet eerder plaatsvinden dan na overleg met het bestuursorgaan die het aangaat.

Derde lid

Betreft een redactionele wijziging.

 

Er

Artikel 5.54 komt als volgt te luiden:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.54 Toekennen van adressen aan adresseerbare objecten

1. Het college kent aan elk adresseerbaar object een adres toe bestaande uit een combinatie van woonplaatsnaam, naam openbare ruimte en nummeraanduiding.

(…)

3. Onder toekennen, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt ook begrepen het wijzigen en intrekken van de toekenning.

Artikel 5.54 Toekennen van adressen aan adresseerbare objecten

1. Het college kent aan elk adresseerbaar object een adres toe.

(…)

3. Onder toekennen, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan.

Toelichting

Lid 1

In de Wet BAG wordt omschreven waar een adres uit bestaat. De overbodige toevoeging is bij deze geschrapt.

Lid 3

Redactionele wijziging zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Es

Artikel 5.55 derde lid komt als volgt te luiden:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.55 Namen en nummeraanduidingen aanbrengen

(…)

3. Tenzij door het college anders is besloten is het eenieder, behoudens de rechthebbende, verboden nummerborden aan te brengen.

Artikel 5.55 Aanbrengen naam- en nummeraanduidingen

(…)

3. Het is eenieder die daartoe niet bevoegd is verboden namen aan de openbare ruimte of delen daarvan, dan wel nummerborden aan adresseerbare objecten welke een adres heeft gekregen,toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.

Toelichting

Met de wijziging van het derde lid wordt het onbevoegd aanbrengen van naamborden in de openbare ruimte (of delen daarvan) verboden.

 

Et

Artikel 5.57 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5.57 Nummerdragers aanbrengen

1. Tenzij door het college anders is besloten, laat het college de nummeraanduiding, alsmede daarmee verband houdende verwijs- en verzamelborden, aanbrengen binnen vier weken na kennisgeving van het besluit aan rechthebbende.

2. Als het adresseerbaar object nog niet is voltooid, wordt de nummeraanduiding binnen vier weken na voltooiing aangebracht.

(…)

Artikel 5.57 Nummerdragers aanbrengen

1. Tenzij het college anders heeft besloten, laat het college de nummeraanduiding, alsmede daarmee verband houdende verwijs- en verzamelborden, aanbrengen binnen vier weken na kennisgeving van het besluit aan rechthebbende.

2. Als het adresseerbaar object nog niet gereedis gekomen, wordt de nummeraanduiding binnen vier weken na het gereedkomendaarvanaangebracht.

(…)

Toelichting

Het betreft hier redactionele wijzigingen zonder inhoudelijke gevolgen.

 

Eu

Artikel 6.1 komt als volgt te luiden:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 6.1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 6.1 Strafbepaling

1. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, eerste lid, tweede volzin, 2.11, tweede lid sub a, 2.12, vierde lid, en 4.11, eerste lid.

3. In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

Toelichting

Lid 1

Het reeds bestaande artikel is opgenomen in het eerste lid.

Lid 2

Overtredingen van bepalingen die voortvloeien uit de Wabo (zoals handelingen zonder of in strijd met een omgevingsvergunning) zijn in de WED aangeduid als economische delicten. Dat heeft gevolgen voor de strafmaat, die onder de WED anders is dan onder de APV. Om dat onderscheid duidelijk te maken is het tweede lid toegevoegd.

Lid 3

Hierin is de bevoegdheid neergelegd een bestuurlijke boete op te leggen ter handhaving van de regels gesteld krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s. De hoogte van deze boete is maximaal gelijk aan een geldboete van de derde categorie. Voorheen was de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete opgenomen in artikel 8 van de Brandbeveiligingsverordening 2012. Met het inwerkingtreding van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen wordt in het onderwerp van de in de Brandbeveiligingsverordening neergelegde regels voorzien. De raad is ingevolge artikel 64, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s nog steeds bevoegd om bij verordening te bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd voor overtreding van de regels, gesteld krachtens artikel 3 van de Wet veiligheidsregio’s. Doordat de Brandbeveiligingsverordening 2012 is vervallen, is de bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen voor overtreding van de krachtens artikel 3 van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels ondergebracht in de APV

 

Artikel II Overgangsrecht

Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing is ingediend dan wordt daarop beslist met toepassing van de verordening zoals die van kracht was ten tijde van het indienen van de aanvraag.

 

Artikel III Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

 

Aldus besloten in de vergadering van 8 oktober 2020.

de griffier

Jan Bouke Zijlstra

de voorzitter

Martijn Dadema

Naar boven