Verordening financiële sturing, verantwoording en controle Almere 2018

De raad van de gemeente Almere,

besluit

– gelezen het voorstel en besluit van het college van burgemeester en wethouders van 19 december 2017,

RV-11/2018 en gelet op artikel 212, 213 en 213a van de Gemeentewet

– de Verordening financiële sturing, verantwoording en controle Almere 2018 vast te stellen.

Hoofdstuk I. Inleidend kader

 

1. Inhoud en herkomst van deze verordening

1.1. Met deze verordening stelt de raad de kaders vast voor de gemeentefinanciën van de gemeente Almere. Ten eerste gaat het hierbij om de relatie tussen raad en het college van burgemeester en wethouders. Daarnaast wordt achtereenvolgens ingegaan op de financiële kaders, de budgetcyclus, de inrichting van de financiële organisatie en de controle op de financiën. Met de verordening wordt gewaarborgd dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.

1.2. Deze verordening treedt in werking op de dag na de bekendmaking ervan. Tegelijk met het in werking treden van deze verordening worden de volgende verordeningen ingetrokken:

  • de ‘Verordening op de bedrijfsvoering 2006’;

  • de ‘Verordening voor de controle op het financieel beheer en op de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Almere’;

  • en de ‘Verordening voor periodiek onderzoek door het college naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het door het college gevoerde bestuur van de gemeente Almere’.

  •  

2. Verantwoordelijkheden college en raad

2.1. Naast zijn volksvertegenwoordigende rol is de raad verantwoordelijk voor het controleren van het college en het stellen van kaders. In het bijzonder is de raad verantwoordelijk voor de allocatie en autorisatie van de beschikbare middelen. Het allocatierecht houdt in dat de raad besluit hoeveel geld er naar de verschillende beleidsterreinen gaat. Het autorisatierecht houdt in dat dat het college pas uitgaven mag doen en verplichtingen mag aangaan na vaststelling van de begroting door de raad.

2.2. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van het door de raad vastgestelde beleid, het besturen en beheersen van de gemeentelijke organisatie en het afleggen van verantwoording over de uitvoering van het beleid. Dit geldt derhalve ook voor de gemeentelijke financiën.

 

3. Financiële kaders

3.1. Zoals voorgeschreven in artikel 212 van de gemeentewet stelt de raad bij verordening de financiële kaders vast. Deze verordening bevat in ieder geval de regels voor waardering en afschrijving van activa, de grondslagen voor de berekening van prijzen en tarieven voor rechten en heffingen en de regels aangaande de financieringsfunctie.

3.2. Deze uitgangspunten voor het financieel beleid worden vastgelegd in hoofdstuk II van deze verordening.

 

4. Uitgangspunten begroten en verantwoorden

4.1. Zoals voorgeschreven in artikel 212 van de gemeentewet stelt de raad bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beheer vast.

4.2. Hieraan wordt gevolg gegeven middels de in hoofdstuk III van deze verordening vastgelegde uitgangspunten voor begroten en verantwoorden.

 

5. Uitgangspunten inrichting financiële organisatie

5.1. Zoals voorgeschreven in artikel 212 van de gemeentewet stelt de raad bij verordening de uitgangspunten voor de inrichting van de financiële organisatie vast.

5.2. Deze uitgangspunten voor de inrichting van de financiële organisatie worden vastgelegd in hoofdstuk IV van deze verordening.

 

6. Regels toetsing van en controle op de financiën

6.1. Zoals voorgeschreven in artikel 213 van de gemeentewet stelt de raad bij verordening de regels vast voor de controle op het financiële beheer en de financiële organisatie. Volgens artikel 213a van de gemeentewet stelt de raad tevens per verordening de regels voor het door het college te verrichten onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde bestuur vast.

6.2. De uitgangspunten voor toetsing van en controle op het financiële beheer en de financiële organisatie worden vastgelegd in hoofdstuk V van deze verordening.

 

Hoofdstuk II. Financiële kaders

 

 

7. Vaste activabeleid

7.1. De kaders voor activabeleid worden vastgelegd in de Kadernota vaste activabeleid. Deze kaders voor de waardering en afschrijving van bezittingen worden door het college ter vaststelling aangeboden aan de raad.

7.2. Investeringskredieten dienen ter instemming te worden voorgelegd aan de raad. De raad wordt geïnformeerd over de gemeentelijke bezittingen via de balans in de programmarekening.

 

8. Reserves en voorzieningen

8.1. De kaders voor reserves en voorzieningen worden vastgelegd in de Kadernota reserves en voorzieningen. Hierin wordt uiteengezet onder welke voorwaarden geld in een reserve of voorziening opzij mag worden gezet en hoe het vervolgens dient te worden beheerd. Deze kaders worden door het college ter vaststelling aangeboden aan de raad.

8.2. Aan het instellen van reserves en voorzieningen dient een instellingsbesluit van de raad vooraf te gaan. De raad wordt geïnformeerd over de ontwikkeling van reserves en voorzieningen via de toelichting op de balans van de programmarekening.

 

9. Treasurybeleid

9.1. De regels voor de financieringsfunctie worden vastgelegd in het Treasurystatuut. De voorwaarden waaronder de gemeente geld mag lenen en uitlenen, die hierin worden beschreven, worden door het college ter vaststelling aangeboden aan de raad.

9.2. Het college is bevoegd om, binnen de in het Treasurystatuut gestelde kaders, leningen aan te trekken en te verstrekken.

9.3. Het college informeert de raad over de stand van zaken met betrekking tot de treasury activiteiten via de paragraaf financiering in de programmabegroting en –rekening. Daarnaast doet het college vier keer per jaar verslag van de treasury activiteiten via de kwartaalrapportage treasury.

 

10. Risicomanagement en weerstandsvermogen

10.1. De kaders voor het beheersen van risico’s worden vastgelegd in de Kadernota integraal risicomanagement en weerstandsvermogen. Deze kaders worden door het college ter vaststelling aangeboden aan de raad.

10.2. Het college informeert de raad over de risico’s en het gevormde weerstandsvermogen via de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing in de programmabegroting en –rekening.

 

11. Kostentoerekening aan goederen, werken en diensten

11.1. De kostprijs van goederen, werken en diensten van de gemeente, die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt berekend op basis van een systeem van kostentoerekening. Bij deze toerekening worden zowel de directe kosten betrokken als de kosten die indirect samenhangen met de verstrekte goederen, de uitgevoerde werken, of de verleende diensten.

11.2. Onder de directe kosten worden in ieder geval geschaard: directe apparaatskosten, personeel van derden, directe doorbelastingen, dotaties aan reserves en voorzieningen, heffing specifieke kosten en de eventuele kwijtscheldingskosten.

11.3. De indirecte kosten bestaan uit afschrijvings- en rentelasten van investeringen, overheadkosten, verwachte kostenderving vanwege oninbare vorderingen en compensabele BTW. Hierbij wordt met overheadkosten gedoeld op de kosten die overeenkomstig het Besluit begroting en verantwoording worden verantwoord op het taakveld overhead. Het gaat bijvoorbeeld om personeels-, huisvestings- en ICT-kosten die niet direct aan een product of dienst te koppelen zijn, omdat ze betrekking hebben op de organisatie als geheel. Deze worden toegerekend voor zover ze redelijkerwijs betrekking hebben op het betreffende product of de dienst. Hierbij wordt bijvoorbeeld uitgegaan van het aantal werknemers dat aan het product of de dienst werkt.

11.4. Kosten die niet mogen worden toegerekend zijn die van algemene inspraakprocedures, bezwaar- en beroepsprocedures, algemene handhaving, toezicht en controle en het gemeentelijk bestuur.

11.5. Met de levering van sommige goederen, werken en diensten aan overheidsbedrijven en derden treedt de gemeente in concurrentie met marktpartijen. In dat geval wordt als tarief ten minste de integrale kostprijs gerekend. Voor het identificeren van de met de markt concurrerende activiteiten wordt uitgegaan van de Wet markt en overheid. Om voor dergelijke activiteiten een lager dan kostendekkende prijs te mogen rekenen, dient een raadsbesluit te worden genomen, waarin het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd.

11.6. Tarieven voor heffingen mogen op begrotingsbasis niet hoger zijn dan de integrale kostprijs. Bij de programmabegroting en –rekening wordt in de paragraaf lokale heffingen aangetoond dat onder deze grens gebleven wordt. Daarnaast biedt het college de raad nader inzicht in de kostentoerekening aan gemeentelijke heffingen via de Uitwerkingsnotitie lokale heffingen.

11.7. Het college doet de raad jaarlijks via de Tarievennota een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen en heffingen. De uitgangspunten voor deze belastingen en heffingen worden op dat moment per verordening ter instemming aangeboden aan de raad. De raad wordt tevens door het college geïnformeerd over de lokale heffingen via de paragraaf lokale heffingen in de programmabegroting en –rekening.

 

12. Verstrekking subsidies en garantstellingen

12.1. Het college is bevoegd te besluiten over het verstrekken van subsidies binnen de door de raad vastgestelde kaders. Het college informeert de raad over de verstrekte subsidies via het online subsidieregister.

12.2. De uitgangspunten voor de behandeling van subsidieaanvragen, de wijze van subsidieverlening en de verantwoording worden door de raad vastgesteld via de Algemene subsidieverordening.

12.3. Het college is ook zelfstandig bevoegd tot het afgeven van garanties binnen de door de raad vastgestelde kaders. Dit houdt in dat de gemeente tegenover een geldverstrekker toezegt in te staan voor de betalingsverplichting van een derde. Het college biedt de raad inzicht in de afgegeven garanties via het overzicht gewaarborgde geldleningen in de bijlage van de programmabegroting en –rekening.

12.4. De uitgangspunten voor de behandeling van aanvragen voor garantstellingen worden door de raad vastgesteld aan de hand van de Verordening gemeentegaranties.

 

Hoofdstuk III. Uitgangspunten begroten en verantwoorden

 

 

13. Budgetcyclus

13.1. Via de budgetcyclus communiceren college en raad op integrale wijze over het beleid en de financiën. Met de programmabegroting en voorjaarsnota stelt de raad de beleidsmatige en financiële kaders vast, waarbinnen het college het beleid dient uit te voeren.

13.2. Met de programmarekening legt het college verantwoording af aan de raad. Tussentijds informeert het college de raad over de voornaamste financiële afwijkingen.

 

14. Indeling programma’s en paragrafen

14.1. De raad stelt bij aanvang van een nieuwe raadsperiode de programma indeling voor de komende raadsperiode vast.

14.2. De raad stelt per programma de belangrijkste doelstellingen en de te monitoren beleidsindicatoren vast.

14.3. De raad stelt indien gewenst vast voor welke specifieke onderwerpen extra paragrafen bovenop de reeds verplichte paragrafen in de programmabegroting en –rekening moeten worden opgenomen.

Programmabegroting en –rekening

 

15. Indeling programmabegroting- en rekening

15.1. De programmabegroting en –rekening hebben een vaste indeling, in ieder geval bestaande uit een politiek-bestuurlijke inleiding, een beschrijving van de financiële positie, het programmaplan, de paragrafen en de verplichte bijlages.

15.2. In het programmaplan (begroting) en de programmaverantwoording (rekening) wordt per programma ingegaan op de beleidsmatige ambities, de totaalbegroting, de mutaties van beleid en middelen, de beleidsindicatoren en de verbonden partijen.

15.3. In het programmaplan dient daarnaast in ieder geval inzicht te worden gegeven in de algemene dekkingsmiddelen, de overheadkosten, het bedrag voor de heffing van vennootschapsbelasting en het voor onvoorziene uitgaven gereserveerde bedrag.

15.4. De programmabegroting en -rekening bevatten in ieder geval de wettelijk voorgeschreven paragrafen lokale heffingen, weerstandsvermogen en risicobeheersing, onderhoud kapitaalgoederen, financiering, bedrijfsvoering, verbonden partijen en grondbeleid.

 

16. Aanvullende onderdelen programmabegroting

16.1. Naast de begroting voor het eerstvolgende jaar worden in de programmabegroting ook de begroting bijgesteld voor het lopende jaar en voor de drie jaren volgend op het begrotingsjaar.

16.2. De voortgang van eventuele bezuinigingsopgaven kan in de programmabegroting in beeld worden gebracht aan de hand van een bezuinigingsmonitor.

 

17. Aanvullende onderdelen programmarekening

17.1. De programmarekening bestaat uit twee aparte onderdelen: het jaarverslag en de jaarrekening. In het jaarverslag wordt de raad geïnformeerd over de beleidsmatige en financiële realisatie. De jaarrekening bevat op hoofdlijnen de onderdelen die nodig zijn voor de accountantscontrole.

17.2. Het jaarverslag geeft inzicht in de mate waarin de doelstellingen zijn gerealiseerd en wordt stilgestaan bij de afwijkingen ten opzichte van de begrote baten en lasten.

17.3. De jaarrekening bevat een overzicht van de gerealiseerde baten en lasten, een toelichting op de afwijkingen ten opzichte van de begroting, een balans met toelichting, verantwoordingsinformatie over specifieke uitkeringen en een overzicht van baten en lasten per taakveld.

 

18. Instemming met investeringen

18.1. Behalve de financiële begrotingskaders legt het college ook de voorgenomen investeringen ter instemming aan de raad voor. Afschrijvings- en rentelasten van investeringen worden pas in latere jaren in de begroting zichtbaar, als het investeringsbesluit al is genomen. Daarom moet de raad vooraf al instemmen om een investering te kunnen doen.

18.2. Het voteren van investeringskredieten vindt in principe plaats via een bijlage op de programmabegroting.

 

Voorjaarsnota

 

19. Technisch karakter voorjaarsnota

19.1. De voorjaarsnota is een technische actualisatie van de begroting. Dit houdt in dat alleen onvoorziene, onvermijdbare en onuitstelbare knelpunten voor het lopende begrotingsjaar worden opgelost. Daarnaast wordt het meerjarenperspectief voor de eerstvolgende vier jaar bijgesteld voor wat betreft de ontwikkeling van het gemeentefonds, de gemeentelijke belastingen en de autonome groei van de stad. Dit zorgt voor een actuele stand van zaken van de gemeentefinanciën ter voorbereiding op het begrotingsproces.

19.2. Net als de programmabegroting biedt de voorjaarsnota het college gelegenheid om de raad om instemming te vragen voor nieuwe investeringskredieten.

 

Informatievoorziening grondexploitaties

 

20. Meerjaren Perspectief G rondexploitaties

20.1. Jaarlijks wordt ten tijde van de programmarekening het Meerjaren Perspectief Grondexploitaties Almere ter vaststelling aangeboden aan de raad. Hierin geeft het college inzicht in de verwachte grondverkoop, de hiervoor te maken kosten en de waardering en het verdienpotentieel van de grondexploitaties.

20.2. Via de paragraaf grondbeleid in de programmabegroting en –rekening wordt de raad door het college op hoofdlijnen geïnformeerd over de ontwikkelingen met betrekking tot de grondexploitaties.

 

Tussentijdse financiële afwijkingen

 

21. Rapportage financiële afwijkingen

21.1. Het college informeert de raad gedurende het begrotingsjaar over financiële afwijkingen groter dan € 0,5 miljoen per programma. Hierbij wordt uitgegaan van de tussentijdse interne bedrijfsvoeringrapportages.

21.2. Wanneer de raad nog niet via de begroting of voorjaarsnota over dergelijke afwijkingen is geïnformeerd, dient deze informatie tussentijds te worden verstrekt.

 

Hoofdstuk IV. Uitgangspunten inrichting financiële organisatie

 

 

22. Budgetrecht gemeenteraad

22.1. De raad bepaalt middels het vaststellen van de begroting hoeveel geld er binnen de verschillende beleidsterreinen mag worden uitgegeven. Pas na vaststelling van de begroting door de raad mag het college uitgaven doen en verplichtingen aangaan.

22.2. De raad dient alle mutaties vast te stellen die betrekking hebben op:

  • financiële verschuivingen tussen raadsprogramma’s;

  • toe- en afname van het bruto begrotingsvolume per raadsprogramma;

  • stortingen in en onttrekkingen aan reserves.

22.3. Het college is bevoegd de begroting te muteren voor wat betreft:

  • financiële verschuivingen tussen programmaonderdelen, maar binnen raadsprogramma’s;

  • budgettaire verschuivingen tussen bedrijfsvoerings- en programmabudgetten.

 

23. Budgethouderschap

23.1. Met het vaststellen van de begroting stelt de raad het college verantwoordelijk om het beleid binnen de financiële kaders uit te voeren. Hiertoe dient het college een ordentelijke financiële organisatie en een ordentelijk financieel beheer in te richten.

23.2. Het college regelt de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van toegekende budgetten en investeringskredieten via het Algemeen Mandaatbesluit. In de Budgethoudersregeling is vastgelegd op welke wijze de gemeentesecretaris, op basis van de door de raad vastgestelde begroting, budgetten en investeringskredieten toewijst aan budgethouders. Ook is hierin geregeld op welke wijze aanwijzingen worden gegeven over de wijze van verantwoording van bestedingen en ontvangsten binnen deze budgetten.

 

24. Inrichting financiële organisatie

24.1. Het college is verantwoordelijk voor de uitwerking van interne kaders voor de inrichting van de financiële organisatie en regels voor het financiële beheer. Vanuit die verantwoordelijkheid draagt het college zorg voor een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Langs deze weg wordt voldaan aan de eisen van interne controle en wordt de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie en de rechtmatigheid gewaarborgd.

24.2. Het college is tevens verantwoordelijk voor de zorg voor een ordelijke financiële organisatie en een ordelijk financieel beheer van de griffie en eventueel door de raad ingestelde bestuurscommissies.

24.3. Voor wat betreft de financiële organisatie zijn in ieder geval de vier volgende functies van belang:

  • bijhouden van de financiële administratie, zodanig dat hieruit alle benodigde sturingsinformatie kan worden verschaft en dat de accountantscontrole erop kan steunen;

  • ondersteunen en adviseren van de ambtelijke organisatie bij het uitvoeren van het vastgestelde beleid binnen de financiële kaders;

  • borgen van de lange termijn gezondheid van de gemeentefinanciën en het hierover op transparante wijze informeren van de raad;

  • controleren van de rechtmatigheid van het gevoerde bestuur.

 

25. Administratie

25.1. Onder administratie wordt verstaan het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

25.2. De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • het sturen en beheersen van gemeentelijke activiteiten en processen;

  • informatieverstrekking over de (verwachte) uitputting van toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • informatieverstrekking over ontwikkelingen in de omvang van posten op de balans;

  • informatieverstrekking over de ontwikkeling van vastgestelde beleidsindicatoren;

  • verantwoording over de rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde bestuur;

  • het kunnen uitvoeren van de controle door de accountant.

 

26. Interne controle

26.1. Het college is verantwoordelijk voor de naleving van relevante wet- en regelgeving en daarmee voor de rechtmatigheid van de besteding en inning van het publieke geld binnen de gemeente. Om de kans op onrechtmatigheden zoveel mogelijk te beperken en om de accountant te ondersteunen bij het komen tot een oordeel, wordt een adequaat systeem van interne controle ingericht.

26.2. Bij de interne controle wordt getoetst of de opzet van de administratieve organisatie naar behoren werkt. Indien uit de interne controle blijkt dat sprake is van afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

 

27. Concerncontroller

27.1. Bij de uitvoering van de bedrijfsvoering onder verantwoordelijkheid van het college – en daarmee bij het naleven van deze verordening – wordt de gemeentesecretaris bijgestaan door de concerncontroller.

27.2. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de concerncontroller worden door het college vastgelegd in de Instructie voor de concerncontroller.

 

Hoofdstuk V. Regels toetsing van en controle op de financiën

 

Controle getrouwheid en rechtmatigheid

 

28. Accountantscontrole

28.1. De gemeentewet schrijft voor dat de jaarrekening wordt gecontroleerd door een bevoegd accountant. Deze accountant handelt in opdracht van en wordt benoemd door de raad.

28.2. Bij de accountantscontrole wordt in ieder geval gecontroleerd of sprake is van:

  • een getrouw beeld van de in de jaarrekening gepresenteerde baten en lasten en de grootte en samenstelling van het vermogen;

  • het rechtmatig en dus in overeenstemming met de relevante wet- en regelgeving tot stand komen van de baten, lasten en balansmutaties;

  • het in overeenstemming zijn van de jaarrekening met de door raad en college vastgestelde kaders;

  • de verenigbaarheid van het jaarverslag met de jaarrekening;

  • een zodanige inrichting van het financieel beheer en de financiële organisatie dat een getrouwe en rechtmatige verantwoording mogelijk is.

 

29. Opdrachtverlening accountantscontrole

29.1. Het college bereidt de aanbesteding voor de accountantscontrole in overleg met de raad voor. Voor de start van het aanbestedingsproces stelt de raad een programma van eisen vast.

29.2. De accountant wordt benoemd voor een periode van maximaal 5 jaar. Deze periode kan daarna nog met maximaal 2 jaar worden verlengd.

29.3. Binnen het kader van de opdrachtverlening bepaalt de accountant de wijze waarop de controle wordt ingericht. Hetzelfde geldt voor de aard, de omvang en de frequentie van de daarbij behorende werkzaamheden.

29.4. Het is gebruikelijk om de door de raad benoemde accountant ook in te schakelen voor controles die benodigd zijn in het kader van rechtmatigheidseisen van ministeries en de verantwoording aan derden. Het college is echter bevoegd om dergelijke opdrachten, indien dat in het belang is van de gemeente, aan een andere accountant te verlenen.

 

30. Informatieverstrekking aan de accountant

30.1. De accountant krijgt bij de controle inzicht in alle aan de jaarrekening ten grondslag liggende verordeningen, nota’s, collegebesluiten, administraties, plannen, overeenkomsten, berekeningen en verantwoordingen van afzonderlijke eenheden binnen de gemeentelijke organisatie.

30.2. De accountant is bevoegd tot het inzien van informatie en het verlangen van mondelinge en schriftelijke verklaringen van ambtenaren, voor zover dit in het kader van de controle nodig wordt geacht. Het college draagt er zorg voor dat de accountant voor de uitvoering van de controlewerkzaamheden een onbelemmerde toegang heeft tot alle werkruimten en informatiedragers. Ook draagt het college er zorg voor dat alle ambtenaren en organisatie eenheden de accountant van alle specifiek in het kader van de controle benodigde informatie voorzien.

30.3. Bij het overdragen van de jaarrekening aan de accountant bevestigt het college dat alle op dat moment bekende informatie is verstrekt die relevant is voor de oordeelsvorming van de accountant. Dit wordt schriftelijk vastgelegd in de zogenaamde ‘letter of representation’.

30.4. Het kan zo zijn dat na afgifte van de accountantsverklaring en voor behandeling van de jaarrekening nieuwe informatie beschikbaar komt die van invloed is op het beeld dat de jaarrekening geeft. Als dit het geval is, dan wordt deze kennis zo snel mogelijk door het college met raad en accountant gedeeld.

 

31. Rapportering accountantscontrole

31.1. De accountantsverklaring en het verslag van bevindingen worden samen met de programmarekening aangeboden aan de raad. Voor verzending aan de raad wordt het college in de gelegenheid gesteld om op de stukken te reageren.

31.2. Voorafgaand aan de raadsbehandeling van de programmarekening bespreekt de accountant het verslag van bevindingen met (een vertegenwoordiging van) de raad.

31.3. Indien bij de controle afwijkingen worden geconstateerd, die leiden tot het niet afgeven van een goedkeurende verklaring, worden deze direct schriftelijk aan raad en college gemeld.

 

Onderzoek doelmatigheid en doeltreffendheid

 

32. Opdrachtverlening onderzoeken

32.1. Het college heeft de bevoegdheid om onderzoek te laten uitvoeren naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur. Met doelmatigheid wordt gedoeld op de efficiëntie van het beleid en dus op de verhouding tussen de inzet van de middelen en de gerealiseerde prestaties. Doeltreffendheid heeft betrekking op de effectiviteit van het beleid, oftewel de mate waarin de beoogde effecten daadwerkelijk worden behaald.

32.2. De gemeentewet schrijft voor dat het college periodiek onderzoek verricht naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde bestuur.

32.3. Bij de begroting meldt het college aan de raad welke onderzoeken in het komende begrotingsjaar zullen worden verricht.

32.4. Het college mag de door de raad benoemde accountant opdracht geven tot het uitvoeren van doelmatigheids- en doeltreffendheidsonderzoeken. Dit mag echter alleen wanneer de onafhankelijkheid van de accountant daarmee niet in het geding komt.

 

33. Onderzoeksuitkomsten

33.1. De uitkomsten van doelmatigheids- en doeltreffendheidsonderzoeken worden vastgelegd in een rapportage. Indien nodig stelt het college op basis van de onderzoeksresultaten een verbeterplan op. Zowel de rapportage als het eventuele veranderplan wordt ter kennisgeving aangeboden aan de raad.

33.2. Uiterlijk bij jaarrekening informeert het college de raad over de in het afgelopen jaar verrichte onderzoeken.

 

 

 

Almere, d.d. 15 maart 2018

De raad voornoemd,

De griffier, De voorzitter,

J.D. Pruim F.M. Weerwind

Naar boven