Verordening tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening Boxtel 2012

De raad van de gemeente Boxtel;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 juni 2019;

 

gelet op artikel 149 en 156 van de Gemeentewet;

 

b e s l u i t :

 

Artikel I

 

De Algemene plaatselijke verordening Boxtel 2012 wordt als volgt gewijzigd:

 

A

 

Artikel 1.1 komt te luiden:

 

Artikel 1.1 Definities

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • -

      bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

    • -

      bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • -

      bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Bouwverordening Boxtel;

    • -

      bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • -

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • -

      gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet;

    • -

      handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

    • -

      motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

    • -

      openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

    • -

      openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

    • -

      parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

    • -

      rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

    • -

      voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

    • -

      weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

  • 2.

    Onder weg wordt mede verstaan:

    • a.

      de – al dan niet met enige beperking – voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

    • b.

      de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

    • c.

      andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

B

 

Artikel 1.2 wordt gewijzigd als volgt:

 

  • 1.

    In het eerste lid wordt ‘twaalf’ vervangen door ‘acht’.

  • 2.

    Het vierde lid komt te luiden:

    • 4.

      In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing als beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2.1.5.1, vierde lid, een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.5.3, tweede lid, of een vergunning als bedoeld in artikel 4.3.2, eerste lid.

C

 

In artikel 1.6 wordt voor de dubbele punt aan het slot van de aanhef ingevoegd ‘als’, vervalt in de onderdelen a tot en met e ‘indien’ en wordt in onderdeel b ‘ontheffing of vergunning’ vervangen door ‘vergunning of ontheffing’.

 

D

 

In artikel 1.7, tweede lid, wordt ‘indien’ vervangen door ‘als’.

 

E

 

Artikel 1.9 vervalt.

 

F

 

Artikel 1.10 vervalt.

 

G

 

Artikel 2.1.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het derde lid vervalt ‘of vanwege’.

  • 2.

    In het vierde lid wordt ‘Het bepaalde in de voorgaande leden’ vervangen door ‘Dit artikel’.

H

 

Artikel 2.1.2.1 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het tweede lid wordt 'Indien' vervangen door 'Als'.

  • 2.

    Het vierde lid vervalt.

  • 3.

    Het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

  • 4.

    In het vierde lid (nieuw), onderdeel d vervalt ‘en de plaats van beëindiging’.

I

 

Artikel 2.1.3.1 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het opschrift wordt ‘aanbieden e.d. van’ vervangen door ‘verspreiden’.

  • 2.

    In het tweede lid wordt ‘de werking van het in het eerste lid gestelde verbod’ vervangen door ‘het verbod’.

  • 3.

    In het derde lid wordt ‘in het eerste lid bepaalde geldt niet voor’ vervangen door ‘verbod is niet van toepassing op’ en vervalt ‘de in het eerst lid bedoelde’.

J

 

In het opschrift van hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 4, vervalt ‘e.d.’.

 

K

 

Artikel 2.1.4.1 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het tweede lid wordt ‘de werking van het in het eerste lid gesteld verbod’ vervangen door ‘het verbod’.

  • 2.

    Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

    • 3.

      Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

L

 

Artikel 2.1.5.1 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het eerste lid wordt in de aanhef ‘als’ vervangen door ‘als dat gebruik’, vervalt in de onderdelen a en b ‘het beoogde gebruik’ en wordt ‘de redelijke eisen van welstand’ vervangen door ‘redelijke eisen van welstand’.

  • 2.

    In het tweede lid wordt ‘ten aanzien van’ vervangen door ‘voor’.

  • 3.

    In het derde lid vervalt ‘in het eerste lid gestelde’.

  • 4.

    Het vierde lid komt te luiden:

    • 4.

      De ontheffing wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 5.

    In het vijfde lid vervalt in de aanhef ‘in het eerste lid’.

  • 6.

    Het zesde lid komt te luiden:

    • 6.

      Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of het provinciaal wegenreglement.

M

 

Artikel 2.1.5.2 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het eerste lid wordt in de aanhef ‘indien’ vervangen door ‘als’, vervalt in onderdeel a ‘degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg’ en wordt ‘heeft gedaan’ vervangen door ‘is gedaan’.

  • 2.

    In het derde en het vierde lid wordt ‘indien’ vervangen door ‘als’.

  • 3.

    In het zesde lid vervalt ‘in het eerste lid’ en wordt ‘Wet beheer Rijkswaterstaatswerken , de Waterschapskeur of de Provinciale wegenverordening of het Provinciaal wegenreglement’ vervangen door ‘Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur, de provinciale wegenverordening of het provinciaal wegenreglement’.

N

 

Artikel 2.1.5.3 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het eerste lid wordt na ‘een vergunning’ ingevoegd ‘van het bevoegde bestuursorgaan’.

  • 2.

    Het tweede lid komt te luiden:

    • 2.

      De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    Het derde lid komt te luiden:

    • 3.

      Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 4.

    In het vierde lid vervalt ‘in het eerste lid’ en wordt ‘het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening’ vervangen door ‘de waterschapskeur, het provinciaal wegenreglement of de Algemene verordening ondergrondse infrastructuren Boxtel’.

O

 

Artikel 2.1.6.1 komt te luiden:

 

Artikel 2.1.6.1 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

 

P

 

In het opschrift van artikel 2.1.6.2 wordt ‘e.d.’ vervangen door ‘en dergelijke’.

 

Q

 

Artikel 2.1.6.3 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het derde lid wordt ‘Het in het eerste en in het tweede lid gestelde verbod geldt’ vervangen door ‘De verboden gelden’ en wordt ‘onder 3e’ vervangen door ‘onder 3˚’.

  • 2.

    In het vierde lid wordt ‘Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet’ vervangen door ‘Het verbod in het eerste lid is voorts niet van toepassing’.

R

 

Artikel 2.2.1 komt te luiden:

 

Artikel 2.2.1 Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoop- en theatervoorstellingen

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5.2.6;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1.4.1 en 2.3.3.1;

    • g.

      sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid, onder f.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie

    • c.

      een optocht op de weg, niet zijnde een betoging in artikel 2.1.2.1;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een straatfeest of buurtbarbecue;

    • f.

      een vechtsportevenement zoals free-fightevenement, cage-fightevenement, ultimate-fightevenement of daarmee vergelijkbaar evenement.

  • 3.

    In deze afdeling wordt onder klein evenement verstaan een evenement waarbij:

    • a.

      het evenement plaatsvindt op één dag;

    • b.

      het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 250 personen;

    • c.

      de activiteiten plaatsvinden tussen 09.00 en 23.00 uur;

    • d.

      geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 uur of na 23.00 uur;

    • e.

      de activiteiten niet plaatsvinden op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormen voor het verkeer en de hulpdiensten; en

    • f.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 vierkante meter per object en niet meer dan 3 objecten.

  • 4.

    Het college dan wel de burgemeester, ieder voor zover het de hen toekomende bevoegdheden betreft, kunnen nadere regels vaststellen die van toepassing zijn op evenementen. Hierbij kunnen andere categorieën van kleine evenementen en jaarlijks terugkerende (vrijwel) identieke evenementen worden aangewezen waarop de meldingplicht van toepassing. Ook kunnen deze regels betrekking hebben op categorieën van evenementen die worden uitgezonderd van de meldingplicht.

S

 

Artikel 2.2.2 komt te luiden:

 

Artikel 2.2.2 Evenementenvergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2.1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

  • 3.

    Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, als de organisator ten minste 10 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.

  • 4.

    De burgemeester kan binnen 5 werkdagen na ontvangst van de melding besluiten een klein evenement te verbieden, als er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 6.

    Het derde lid is niet van toepassing op een vechtsportevenement als bedoeld in artikel 2.2.1, tweede lid, onder f of andere op grond van artikel 2.2.1, vierde lid aangewezen categorieën van evenementen.

  • 7.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1.2 beslist de burgemeester op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in het eerste lid binnen twaalf weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 8.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de burgemeester een vergunning voor een evenement als bedoeld in het zesde lid weigeren als de organisator of de aanvrager van de vergunning van slecht levensgedrag is.

  • 9.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1.8, tweede lid kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 12 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling niet mogelijk is.

  • 10.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

T

 

Artikel 2.2.3 vervalt.

 

U

 

In het opschrift van artikel 2.3.2.1 wordt ‘Begripsomschrijvingen’ vervangen door ‘Definities’.

 

V

 

In artikel 2.3.2.2 wordt ‘binnen drie dagen daarna daarvan’ vervangen door ‘daarvan binnen drie dagen daarna’.

 

W

 

Artikel 2.3.3.1 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het eerste lid vervalt de dubbele punt na ‘speelgelegenheid’ en wordt ‘waarin’ vervangen door ‘waar’.

  • 2.

    In het derde lid wordt in de aanhef ‘De burgemeester weigert de vergunning’ vervangen door ‘Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 weigert de burgemeester de vergunning als’ en vervalt ‘indien’ in de onderdelen a en b.

  • 3.

    Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

    • 4.

      Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

X

 

In artikel 2.4.2, vierde lid, wordt ‘het lokaal of het gebouw’ vervangen door ‘het lokaal, het gebouw of een daarbij behorend erf’.

 

Y

 

Artikel 2.4.3 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het derde lid wordt ‘Het in het tweede lid gestelde verbod’ vervangen door ‘Het verbod, bedoeld in het tweede lid,’ en wordt ‘indien’ vervangen door ‘voor zover’.

  • 2.

    Na het derde lid wordt, onder vernummering van het vierde tot en met het zevende lid tot het vijfde tot en met het achtste lid, een lid ingevoegd, luidende:

    • 4.

      De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht deze aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

  • 3.

    In het vijfde lid (nieuw) wordt ‘kan aanplakborden aanwijzen’ vervangen door ‘wijst aanplakborden aan’.

  • 4.

    In het zevende lid (nieuw) wordt ‘van de meningsuitingen en bekendmakingen’ vervangen door ‘daarvan’.

  • 5.

    Het achtste lid (nieuw) vervalt.

Z

 

Artikel 2.4.4 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het opschrift wordt ‘e.d.’ vervangen door ‘en dergelijke’.

  • 2.

    In het tweede lid wordt ‘Het in het eerste lid gestelde verbod’ vervangen door ‘Het verbod’ en wordt ‘, indien’ vervangen door ‘als’.

AA

 

In artikel 2.4.5, tweede lid, wordt ‘Het in het eerste lid gesteld verbod’ vervangen door ‘Het verbod’ en wordt ‘indien’ vervangen door ‘als’.

 

AB

 

Artikel 2.4.6 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het eerste lid, onder b, wordt ‘dat aan gebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt’ vervangen door ‘op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt’.

  • 2.

    In het tweede lid wordt ‘artikel 424, 426bis of 431’ vervangen door ‘de artikelen 424, 426bis of 431’.

AC

 

Na artikel 2.4.6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 2.4.6a Verbod verspreiding hinderlijke rookgassen

  • 1.

    Het is verboden om op een openbare plaats hinderlijke rookgassen te verspreiden, voor zover die openbare plaats deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied.

  • 2.

    De rechthebbende van een gebouw met een publieke of openbare functie kan een verzoek indienen bij het college tot het aanwijzen van een gebied, als bedoeld in het eerste lid, voor zover dat gebied is gelegen in de onmiddellijke omgeving van het gebouw.

  • 3.

    Bij toewijzing van het verzoek, als bedoeld in het tweede lid, draagt de rechthebbende zorg voor een juiste uitvoering daarvan.

AD

 

Artikel 2.4.7 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het opschrift wordt ‘Hinderlijk’ vervangen door ‘Verboden’.

  • 2.

    In het eerste lid vervalt de komma na ‘openbare plaats’.

  • 3.

    Het tweede lid komt te luiden:

    • 2.

      Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

      • a.

        een terras als bedoeld in artikel 1 van de Horecaverordening Boxtel;

      • b.

        de plaats, niet zijnde een terras als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

AE

 

Artikel 2.4.10 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het opschrift wordt ‘fietsen, bromfietsen e.d.’ vervangen door ‘fietsen of bromfietsen’.

  • 2.

    In het eerste lid wordt ‘, indien:’ vervangen door ‘als’, de aanduidingen ‘a.’ en ‘b.’ vervallen en de puntkomma wordt vervangen door ‘of als’.

  • 3.

    In het vijfde lid wordt ‘op de door het college of op de door de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich’’ vervangen door ‘zich op door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen’ en wordt ‘welke’ vervangen door ‘die’.

AF

 

Artikel 2.4.12 komt te luiden als volgt:

 

Artikel 2.4.12 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • b.

      binnen de bebouwde kom op de weg als de hond niet is aangelijnd;

    • c.

      buiten de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond onder het directe toezicht van de eigenaar of houder bevindt;

    • d.

      buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats als de hond niet is aangelijnd;

    • e.

      op de weg als die hond niet is voorzien van een halsband of een andere identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3.

    Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met d, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

AG

 

In artikel 2.4.14, tweede lid wordt ‘2.4.12, eerste lid, onder c’ vervangen door ‘2.4.12, eerste lid, onder e’.

 

AH

 

Na artikel 2.4.14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 2.4.14a Gevaarlijke honden op eigen terrein

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen, als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2.4.14, eerste lid dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

  • 2.

    Het verbod geldt niet als:

    • a.

      op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

    • b.

      het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

    • c.

      het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

AI

 

Artikel 2.5.1 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het opschrift wordt ‘Begripsomschrijvingen’ vervangen door ‘Definities’.

  • 2.

    In onderdeel a wordt ‘de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de’ vervangen door ‘de handelaar aangewezen bij’.

AJ

 

In artikel 2.5.2, eerste lid, wordt in de aanhef ‘een door of namens de burgemeester’ vervangen door ‘door de burgemeester’ en wordt in onderdeel c ‘daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is –’ vervangen door ‘voor zover van toepassing daaronder begrepen’.

 

AK

 

Artikel 2.6.1 komt te luiden:

 

Artikel 2.6.1 Definitie

In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit.

 

AL

 

Aan artikel 2.6.2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

AM

 

Artikel 2.6.3 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het eerste lid wordt ‘de voorkoming’ vervangen door ‘het voorkomen’.

  • 2.

    In het derde lid vervalt ‘in het eerste en tweede lid gestelde’ en wordt ‘onder 1’ vervangen door ‘onder 1º’.

AN

 

In artikel 2.8.1 wordt ‘indien’ vervangen door ‘als’.

 

AO

 

In artikel 2.9.2, eerste lid, wordt ‘is bevoegd’ vervangen door ‘kan’, wordt ‘te besluiten’ vervangen door ‘besluiten’ en vervalt ‘, als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties’.

 

AP

 

Na Hoofdstuk 2, afdeling 9 wordt een nieuwe afdeling ingevoegd, luidende:

 

Afdeling 10 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

 

Artikel 2.10.1 Verbod exploiteren bedrijf zonder benodigde vergunning

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • -

      bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een gebouw, of een daarbij behorend perceel, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is;

    • -

      beheerder: de exploitant alsmede andere natuurlijke personen die de algemene of onmiddellijke leiding hebben over de bedrijfsmatige activiteiten;

    • -

      exploitant: natuurlijke persoon of personen of de bestuurder(s) van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend.

  • 2.

    De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot een of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit of door de exploitant en/of beheerder onder druk staat. Het aanwijzingsbesluit bepaalt de duur van de periode dat de aanwijzing geldt. Deze duur bedraagt maximaal vijf jaar en kan – als dat met het oog op de bovengenoemde belangen naar het oordeel van de burgemeester nodig is – eenmalig worden verlengd met nogmaals een termijn van maximaal vijf jaar.

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

    • a.

      in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied, of

    • b.

      in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester genoemde bedrijfsmatige activiteiten, of

    • c.

      voor door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteiten.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

    • b.

      als de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • c.

      als de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      als redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met de aanvraag in overeenstemming zal zijn;

    • e.

      als niet voldaan is aan de bij of krachtens de in dit artikel gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag;

    • f.

      als er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • g.

      als de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldende beheersverordening of een geldende omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • h.

      als een of meer beheerders van het bedrijf binnen 3 jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.

  • 5.

    Naast en in aanvulling op artikel 1.4, eerste lid kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden aan een exploitatievergunning die wordt verleend krachtens het derde lid, die strekken ter bescherming van de belangen, zoals opgenomen in het vierde lid.

  • 6.

    De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant of beheerder;

    • b.

      het adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    • c.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • d.

      voor zover van toepassing: de verblijftitel van de exploitant of beheerder;

    • e.

      een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of beheerder gerechtigd is om in Nederland arbeid te verrichten;

    • f.

      een verklaring omtrent gedrag (VOG);

    • g.

      een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.

    • h.

      naast de bovengenoemde gegevens kunnen gegevens en bescheiden worden verlangd van de aanvrager die verband houden met registraties van het specifieke gebouw of de specifieke bedrijfsmatige activiteit, waarop de aangevraagd exploitatievergunning betrekking heeft.

    • i.

      voor zover de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd.

  • 7.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

    • b.

      als het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • c.

      als de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      als redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is;

    • e.

      als er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • f.

      als de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldende beheersverordening of een geldende omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • g.

      als de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

    • h.

      als er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;

    • i.

      als door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;

    • j.

      als de voorschriften uit de vergunning niet worden nageleefd en/of

    • k.

      als de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd.

  • 8.

    Een vergunning kan ingevolge artikel 7 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur voorts door de burgemeester worden geweigerd dan wel ingetrokken, indien er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de voornoemde wet. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van voornoemde wet, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

  • 9.

    De burgemeester kan de sluiting van een gebouw of gedeelte van een gebouw bevelen als het daarin gevestigde bedrijf in strijd met het verbod uit het derde lid van deze bepaling wordt geëxploiteerd of als een of meer van de situaties als bedoeld in het zevende lid, sub a tot en met k, van toepassing is.

  • 10.

    Het is een ieder verboden een overeenkomstig het negende lid gesloten bedrijf of gebouw te betreden of daarin te verblijven.

  • 11.

    De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven als uit later bekend geworden feiten en omstandigheden moet worden afgeleid dat de bescherming van de belangen in verband waarmee deze regeling van kracht is, geen langere sluiting vergen.

  • 12.

    De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand, aan de burgemeester te melden en een wijziging van zijn vergunning aan te vragen. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet. Indien niet binnen een maand na de verandering van omstandigheden een aanvraag wordt ingediend, kan de burgemeester de verleende vergunning intrekken. Een bestaande vergunning vervalt, zodra de vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, in werking treedt.

  • 13.

    Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat een op de vergunning vermelde beheerder in het bedrijf aanwezig is.

  • 14.

    Het aanwijzingsbesluit geldt voor het aangewezen gebouw, het aangewezen gebied en de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten direct na de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Voor bedrijven die vóór de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit in het aangewezen gebouw of gebied gevestigd waren en/of zich bezig hielden met de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten, dient in het aanwijzingsbesluit een redelijke overgangstermijn geboden te worden, na het verstrijken waarvan het verbod uit het derde lid van toepassing wordt. De overgangstermijn bedraagt minimaal 6 maanden en maximaal 1 jaar.

  • 15.

    Op de vergunning als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

AQ

 

Aan artikel 3.2.1 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

AR

 

Na artikel 4.2.3 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

 

Artikel 4.2.4 Oplaten van ballonnen

  • 1.

    Het is verboden ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht afkomstig van vuur, dan wel door middel van helium of andere gassen, op te laten stijgen.

  • 2.

    Onder een ballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, sfeerballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon, geluksballon, dan wel een ander voorwerp dat door middel van open vuur of gas opstijgt en zonder sturing wegdrijft.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een heteluchtballon, zijnde een luchtvaartuig.

AS

 

Artikel 4.3.1 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het opschrift wordt ‘Begripsomschrijvingen’ vervangen door ‘Definities’.

  • 2.

    In het eerste lid, onderdeel f wordt ‘ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet’ vervangen door ’op grond van artikel 4.1, onderdeel a, van de Wet natuurbescherming’.

AT

 

Artikel 4.3.2 wordt als volgt gewijzigd.

 

  • 1.

    In het eerste lid wordt ‘vergunning’ vervangen door ‘omgevingsvergunning’.

  • 2.

    In het tweede lid vervalt in de aanhef ‘in het eerste lid gestelde’.

AU

 

In artikel 4.3.3 vervalt het tweede lid, alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid.

 

AV

 

Artikel 4.3.4, eerste lid, aanhef, komt te luiden: ‘In afwijking van artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd in het belang van onder meer:’.

 

AW

 

Artikel 4.3.10 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het eerste lid vervalt onderdeel d en wordt de puntkomma aan het einde van onderdeel c vervangen door een punt.

  • 2.

    In het vierde lid wordt ‘onder lid 1a gestelde verbod’ vervangen door ‘verbod van het tweede lid’.

AX

 

In het opschrift van artikel 4.4.1, wordt ‘Handelsreclame’ vervangen door ‘Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame’.

 

AY

 

Artikel 4.5.1 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het opschrift wordt ‘Begripsomschrijving’ vervangen door ‘Definitie’.

  • 2.

    Na ‘verstaan’ vervalt de dubbele punt.

  • 3.

    ‘Een onderkomen of voertuig’ wordt vervangen door ‘een onderkomen of voertuig’.

  • 4.

    ‘artikel 2.1 eerste lid onder a’ wordt vervangen door ‘artikel 2.1, eerste lid, onder a,’.

AZ

 

Artikel 4.5.2 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het tweede lid wordt vóór de tweede volzin de aanduiding ‘3.’ geplaatst.

  • 2.

    In de aanhef van het derde (nieuw) lid wordt voor de dubbele punt aan het slot van de aanhef ingevoegd ‘de bescherming van’.

  • 3.

    In de onderdelen a en b van het derde lid (nieuw) vervalt ‘de bescherming van ’.

BA

 

Artikel 4.5.3 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het eerste lid wordt na ‘artikel 4.5.2’ een komma ingevoegd.

  • 2.

    In het tweede lid wordt ‘in het belang van de gronden’ vervangen door ‘ter bescherming van de belangen’.

BB

 

Artikel 5.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het opschrift wordt ‘Begripsomschrijving’ vervangen door ‘Definities’.

  • 2.

    Onderdeel c vervalt.

BC

 

Artikel 5.1.2 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het opschrift komt te luiden:

    Artikel 5.1.2 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 2.

    Aan het tweede lid, onder a, wordt na de puntkomma toegevoegd ‘ of’.

  • 3.

    Aan het derde lid, onder a, wordt na de puntkomma toegevoegd ‘ of’.

  • 4.

    Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

    • 4.

      Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

BD

 

Artikel 5.1.3 komt te luiden:

 

Artikel 5.1.3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

BE

 

In artikel 5.1.4 wordt ‘op drie achtereen volgende dagen’ vervangen door ‘drie achtereenvolgende dagen’.

 

BF

 

Artikel 5.1.6 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het opschrift komt te luiden:

    Artikel 5.1.6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 2.

    Het eerste lid, onder a, komt te luiden:

    • a.

      langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben;

  • 3.

    Het tweede lid komt te luiden:

    • 2.

      Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het provinciaal wegenreglement.

BG

 

Het opschrift van artikel 5.1.7 komt te luiden:

Artikel 5.1.7 Reclamevoertuigen

 

BH

 

Artikel 5.1.10, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In de aanhef vervalt ‘in het eerste lid gestelde’ en wordt voor de dubbele punt aan het slot ingevoegd ‘op’.

  • 2.

    In onderdeel a vervalt ‘op’.

  • 3.

    In onderdeel b vervalt ‘op’ en wordt ‘door of vanwege de overheid; en’ vervangen door ‘in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;’.

  • 4.

    In onderdeel c vervalt ‘op’.

BI

 

Artikel 5.2.2 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het opschrift wordt ‘Begripsbepaling venten’ vervangen door ‘Definitie’.

  • 2.

    In het eerste lid vervalt de dubbele punt na ‘verstaan’.

BJ

 

Artikel 5.2.5 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het derde lid wordt ‘in het eerste lid, onder b, gestelde verbod’ vervangen door ‘verbod, bedoeld in het eerste lid, onder b,’.

  • 2.

    In het vierde lid vervalt ‘in het eerste en tweede lid gestelde’.

  • 3.

    In het vijfde lid wordt ‘in het eerste lid gestelde verbod’ vervangen door ‘verbod, bedoeld in het eerste lid,’ en wordt ‘Provinciaal wegenreglement Noord-Brabant’ vervangen door ‘provinciaal wegenreglement’.

  • 4.

    Het zesde lid, onderdeel e, komt te luiden:

    • e.

      als een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang;

  • 5.

    Het zevende lid vervalt.

BK

 

Artikel 5.2.6 komt te luiden:

 

Artikel 5.2.6 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden een snuffelmarkt te organiseren:

    • a.

      wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      als de burgemeester het organiseren van de snuffelmarkt verboden heeft in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu; of

    • c.

      als degene die voornemens is een snuffelmarkt te organiseren daarvan niet tevoren melding heeft gedaan.

  • 2.

    De organisator doet de melding als bedoeld in het eerste lid, onder c, binnen 10 werkdagen voorafgaand aan de snuffelmarkt met vermelding van:

    • a.

      naam en adres van de organisator;

    • b.

      adres van het gebouw waar de snuffelmarkt gehouden wordt;

    • c.

      de dagen en tijdstippen waarop de snuffelmarkt wordt gehouden;

    • d.

      de frequentie van het houden van de snuffelmarkt;

    • e.

      het soort van goederen en diensten dat wordt aangeboden en verhandeld;

    • f.

      het aantal standplaatsen; en

    • g.

      het te verwachten aantal bezoekers.

  • 3.

    De snuffelmarkt kan worden gehouden als de burgemeester niet binnen 5 werkdagen na ontvangst van de melding heeft beslist dat het organiseren van de snuffelmarkt wordt verboden in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu. De burgemeester geeft daarvan binnen 5 werkdagen weken na ontvangst van de melding aan de organisator met opgaaf van redenen bericht.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

BL

 

Artikel 5.3.1 komt te luiden:

 

Artikel 5.3.1 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een voorwerp als bedoeld in het tweede lid of een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2.

    Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 3.

    De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin voorzien wordt door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterwet, de Verordening water Noord-Brabant of de Algemene verordening ondergrondse infrastructuren Boxtel.

BM

 

Artikel 5.3.2 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het opschrift wordt ‘woonschepen en overige vaartuigen’ vervangen door ‘vaartuigen’.

  • 2.

    Het derde lid komt te luiden:

    • 3.

      Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Verordening water Noord-Brabant.

  • 3.

    Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

    • 4.

      Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

    • 5.

      De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

BN

 

Artikel 5.3.3 vervalt.

 

BO

 

Artikel 5.3.4 vervalt.

 

BP

 

In artikel 5.3.5, tweede lid wordt ‘in het eerste lid bepaalde’ vervangen door ‘verbod’ en wordt ‘verordening op de waterhuishouding Noord-Brabant’ vervangen door ‘Verordening water Noord-Brabant’.

 

BQ

 

Artikel 5.4.1 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het eerste lid vervalt ‘als bedoeld in artikel 1, onderdeel z,’, wordt ‘en’ vervangen door ‘of’ en vervalt ‘als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990,’.

  • 2.

    Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

    • a.

      In de aanhef vervalt ‘in het eerste lid gestelde’, vervalt ‘daarbij’ en wordt voor de dubbele punt aan het slot ingevoegd ‘in het belang van’.

    • b.

      In de onderdelen a, b en c vervalt ‘in het belang van’

  • 3.

    Het vierde lid komt te luiden:

    • 4.

      Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

BR

 

Artikel 5.4.2 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het eerste lid vervalt ‘als bedoeld in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990,’ en ‘als bedoeld in artikel 1, onder i, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990,’.

  • 2.

    In het derde lid wordt in de aanhef ‘Het in het tweede lid gestelde verbod’ vervangen door ‘Het verbod’ en wordt in onderdeel a ‘minister van verkeer en waterstaat’ vervangen door ‘bevoegde minister’.

  • 3.

    In het vierde lid wordt in de aanhef ‘Het in het tweede lid gestelde verbod’ vervangen door ‘Het verbod’ en wordt in onderdeel b ‘”toestel”’ vervangen door ‘toestel'.

BS

 

Artikel 5.5.1 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het tweede lid wordt in onderdeel b ‘indien’ vervangen door ‘voor zover’.

  • 2.

    Het derde lid komt te luiden:

    • 3.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 3.

    In het vierde lid wordt ‘onder 1 of 3’ vervangen door ‘onder 1˚ of 3˚’ en wordt ‘Provinciale milieuverordening’ vervangen door ‘provinciale milieuverordening’.

BT

 

Artikel 5.6.1 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het opschrift wordt ‘Begripsomschrijving’ vervangen door ‘Definities’.

  • 2.

    In onderdeel b vervalt ‘sub a’.

BU

 

Artikel 5.6.2 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het derde lid wordt ‘het verbod uit het eerste lid’ vervangen door ‘het verbod’.

  • 2.

    In het vierde lid wordt ‘Beheers verordening gemeentelijke begraafplaatsen’ vervangen door ‘Verordening op het beheer, het gebruik en de inrichting van de Algemene begraafplaats Munsel 2008’.

BV

 

In artikel 5.6.3 wordt ‘indien’ vervangen door ‘als’.

 

BW

 

Artikel 6.1 komt te luiden:

 

Artikel 6.1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de daarbij op grond van artikel 1.4 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de eerste of tweede categorie.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor het niet opvolgen van een op grond van deze verordening gegeven bevel.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.1.5.1, vierde juncto eerste lid, 2.1.5.3, tweede lid en 4.3.2, eerste lid.

  • 4.

    In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

BX

 

In artikel 6.6 wordt ‘kan worden aangehaald onder de titel’ vervangen door ‘wordt aangehaald als’.

 

Artikel II

 

De Brandbeveiligingsverordening Boxtel 2015 wordt ingetrokken.

 

Artikel III

 

De Algemene plaatselijke verordening Boxtel 2012 zoals die luidde op de dag voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening blijft gelden voor aanvragen en meldingen op grond van artikel 2.2.2 en 2.2.3 die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening.

 

Artikel IV

 

Deze wijzigingsverordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

 

 

Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering 2 juli 2019.

De gemeenteraad van Boxtel,

de griffier,

mw. I.H.M. Smits

de voorzitter,

A.M.T. Naterop

Toelichting

 

Algemeen

 

Met deze wijzigingsverordening worden nieuwe bepalingen opgenomen over evenementen, een exploitatievergunningstelsel voor specifieke branches/gebieden/gebouwen in verband met ondermijning, gevaarlijke honden op eigen terrein en wordt het vergunningstelsel voor snuffelmarkten vervangen door een meldingstelsel. Ook worden de regels met betrekking het beperken van overlast door honden aangescherpt. Tot slot zijn nieuwe regels opgenomen ten aanzien van het oplaten van ballonnen en het verspreiden van hinderlijke rookgassen.

 

Voor de rest bestaat de wijzigingsverordening vrijwel alleen uit technisch-redactionele aanpassingen die zijn gebaseerd op de zomerbrief van de VNG. In de zomeraanpassing 2018 is een groot aantal artikelen in de Model-APV gewijzigd vanwege ontwikkelingen in de rechtspraak, wetswijzigingen en tips, verzoeken en opmerkingen die de VNG het afgelopen jaar heeft ontvangen van gemeenten. Deze actualiseringsslag heeft veelvuldig geleid tot een andere redactie van de artikelen. Voor zover de wijzigingen niet voor zich spreken, worden deze hieronder artikelsgewijs nader toegelicht. In verband met de nieuwe versie van de ‘100 Ideeën voor de gemeentelijke regelgever’ en in overeenstemming met de ‘Aanwijzingen voor de regelgeving’ is het opschrift ‘Begripsomschrijving(en)’ telkens vervangen door: Definitie(s). Een aantal definities zijn overgeheveld naar artikel 1.1 (bromfiets, motorvoertuig, parkeren, voertuig) (zie onderdeel A). Deze definities waren opgenomen in artikel 5.1.1. resp. artikel 5.4.1 en 5.4.2. Ook zijn in de definitiebepalingen de definities in alfabetische volgorde geplaatst. Verder zijn enkele wetstechnische verbeteringen doorgevoerd in lijn met de aanbevelingen uit de ‘100 Ideeën voor de gemeentelijke regelgever’ alsmede enkele tekstuele en redactionele verbeteringen die ertoe strekken de bepalingen duidelijker, korter of beter leesbaar te maken en consequentie te bewaken. Waar in artikelen bijvoorbeeld stond: “Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing …” is de tekst vervangen door: “Het verbod is niet van toepassing op …” als het eerste lid het enige verbod van het artikel bevatte Waar het samenvoegen of splitsen van leden of onderdelen de leesbaarheid ten goede kwam of varianten van artikel(led)en gecomprimeerd konden worden, is dit gebeurd evenals waar een verwijzing nog specifieker kon. Bovendien is ‘indien’ telkens vervangen door ‘als’ of door ‘voor zover’. Tot slot zijn enkele opschriften ingekort en afkortingen daarin zijn geschrapt.

Artikelleden waarmee de lex silencio positivo (paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) ten overvloede van toepassing werd verklaard of uitgezonderd, zijn vervallen. Daar waar toepasselijkheid van de lex silencio positivo reeds uit de wet voortvloeit, wordt dit in de APV niet meer herhaald. Ook in gevallen waarin de lex silencio positivo niet reeds op grond van de wet van toepassing is en er evenmin redenen zijn om deze van toepassing te verklaren in de APV, is over de toepasselijkheid van de lex silencio positivo niets bepaald. Ingevolge artikel 4:20a, eerste lid, van de Awb, geldt de lex silencio positivo immers alleen als dit bij wettelijk voorschrift is bepaald. De lex silencio positivo wordt in de APV nog wel uitdrukkelijk van toepassing verklaard in gevallen waarin dit niet al uit de wet voortvloeit, maar het toch wenselijk is te voorzien in een positieve beschikking van rechtswege bij niet tijdig beslissen. Dit geldt voor bepaalde activiteiten die niet onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) vallen (voor activiteiten die wel onder de Wabo vallen verklaart die wet de lex silencio positivo immers al van toepassing). In gevallen waarin de lex silencio positivo op grond van artikel 28, eerste lid, van de Dienstenwet van toepassing zou zijn, maar er dwingende redenen van algemeen belang zijn om daar een uitzondering op te maken, wordt de toepasselijkheid van de lex silencio positivo uitdrukkelijk uitgezonderd. De gevallen waarin de lex silencio positivo wel of juist niet van toepassing zijn opgenomen bij de van toepassing zijnde vergunning- of ontheffingstelsel zelf. Artikel 1.9 en 1.10 kunnen hiermee vervallen

 

Tot slot zijn de verwijzingen naar andere verordeningen en wetten geactualiseerd. Een enkele keer is een verschrijving gecorrigeerd.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel I, onderdeel H (artikel 2.1.2.1)

In het nieuwe vierde lid, onder d, vervalt de verplichting niet alleen kennis te geven van de route, maar ook van de plaats van beëindiging. Deze maakt immers als eindpunt al onderdeel uit van de route, zodat reeds op grond daarvan kennis moet worden gegeven van het eindpunt en het niet noodzakelijk is dit expliciet te bepalen.

 

Artikel I, onderdeel L (artikel 2.1.5.1)

In artikel 2.1.5.1 is het vierde lid aangepast. Dit lid bepaalde dat in afwijking van de ontheffingsbepaling (derde lid) het bevoegde gezag een omgevingsvergunning kan verlenen als sprake is van voorwerpen bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, onder j en k, van de Wabo. Op grond van die bepalingen geldt de ontheffing echter al als omgevingsvergunning.

 

Artikel I, onderdeel R t/m T (artikel 2.2.1 t/m 2.2.3)

De regels voor evenementen worden in zijn geheel herzien. De omvang van de vergunningsvrije, maar wel meldingplichtige evenementen is nu beperkt tot maximaal 100 personen.

In het derde lid van het nieuwe artikel 2.2.1 wordt een categorie kleine evenementen geïntroduceerd alsmede de voorwaarden waaronder sprake is van een klein evenement. Artikel 2.2.2, derde lid bepaalt dat voor een klein evenement geen evenementenvergunning nodig is, maar dat volstaan kan worden met een melding.

De maximale omvang van meldingplichtige evenementen wordt verruimd tot 250 personen. Dit is niet bezwaarlijk, te meer daar evenementen tot 250 personen vrijwel altijd geen grote impact hebben in relatie tot de aspecten openbare orde en veiligheid. Een melding behoeft slechts 10 werkdagen vóór het evenement ingediend te worden. Vervolgens heeft de burgemeester 5 werkdagen beschikbaar om het evenement eventueel te verbieden, als mogelijk de openbare orde, openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu dit noodzakelijk maakt.

De nieuwe regeling geeft echter ook de nodige flexibiliteit: op grond van artikel 2.2.1, vierde lid kunnen andere categorieën van kleine, meldingplichtige evenementen worden aangewezen. Ook kunnen bepaalde jaarlijks terugkerende evenementen met nauwelijks gewijzigde omstandigheden worden aangewezen als klein, meldingplichtig evenement. Zo kunnen bijvoorbeeld evenementen worden aangewezen waarbij veel meer personen aanwezig zijn dan 250 maar waar deze zodanig verspreid zijn over een route in plaats van geconcentreerd op een enkel plein dat geen sprake is van een groot risico m.b.t. openbare orde of veiligheid. Hierbij kan gedacht worden aan de intocht van Sinterklaas of carnavalsoptochten.

In artikel 2.2.2, zesde lid wordt verder bepaald dat in ieder geval vechtsportevenementen altijd vergunningplichtig zijn. Ook kunnen andere categorieën evenementen worden aangewezen die te allen tijde vergunningplichtig zijn. Dit kan gaan om evenementen die weliswaar voldoen aan de criteria voor kleine evenementen van artikel 2.2.1, derde lid maar waarbij het gewenst is dat er een vergunning geweigerd kan worden vanwege de Wet Bibob dan wel sprake is van een organisator van slecht levensgedrag.

Op grond van artikel 2.1 van het Besluit brandveilig gebruik basishulpverlening en openbare plaatsen (hierna: Bbgbop) is het onder bepaalde omstandigheden verboden om zonder of in afwijking van een gebruiksmelding bij het bevoegd gezag een plaats of gedeelte daarvan in gebruik te nemen of te gebruiken, tenzij daarvoor een evenementenvergunning vereist is in het kader waarvan de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit, overgelegd moeten worden. Op grond van artikel 2.1, derde lid, van het Bbgbop hoeft dan geen afzonderlijke gebruiks-melding meer gedaan te worden. Artikel 2.2.2, tweede lid voorziet hierin.

 

Artikel I, onderdeel AC (artikel 2.4.6a)

In 2018 heeft de gemeenteraad een motie aangenomen die het college oproept een rookverbod in te stellen in openbare speeltuinen. Het nieuw voorgestelde artikel voorziet in de mogelijkheid daartoe, waarbij is gekozen voor een meer algemene formulering.

In de motie werd het college verder verzocht scholen en sportverenigingen te stimuleren ook op hun terrein het roken te verbieden.

 

In het eerste lid is een verbod opgenomen om op door het college aangewezen gebieden hinderlijke rookgassen te verspreiden. Vaak blijkt dat het niet goed mogelijk is om bepaalde openbare gebouwen te betreden, zonder door een walm van rook te moeten gaan. Onder die rookgassen vallen in elk geval het roken van tabaksproducten en aanverwante producten, zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Tabaks- en rookwarenwet. Naast dat het roken van tabaksproducten en aanverwante producten voor overlast zorgt, zijn er mogelijk nog andere hinderlijke rookgassen die voor overlast zorgen, zoals uitlaatgassen van snor- en bromfietsen. Met dit artikel is ook beoogd om het verspreiden van deze rookgassen op bepaalde plaatsen te kunnen verbieden. Het college kan zelf besluiten gebieden aan te wijzen, bijvoorbeeld het gebied rondom een openbare speeltuin. Daarnaast geeft het tweede lid een rechthebbende van een publiek of openbaar gebouw de mogelijkheid om een verzoek in te dienen bij het college om een bepaald gebied aan te wijzen waar vervolgens het verbod van toepassing is. De regeling sluit dus aan op de bedoeling om het mogelijk te maken zonder rookhinder een openbaar gebouw met publieke functie te betreden. Niet om bijvoorbeeld appartementen-complexen of ingangen van particuliere woningen rookvrij te maken, hoezeer dat ook door bewoners zou worden gewenst. De grootte van het aan te wijzen gebied moet passen bij de noodzaak om zonder hinder het gebouw te kunnen betreden. Zo kan bijvoorbeeld het bestuur van een basisschool verzoeken om het terrein voor de ingang van deze basisschool op te nemen in het aanwijzingsbesluit. De beoordeling daarvan is maatwerk, maar het moet duidelijk zijn dat dit voorstel niet beoogt algemeen toegankelijke terreinen als pleinen, plantsoenen en parken in zijn geheel rookvrij te maken. Het derde lid geeft de rechthebbende zelf de plicht om nadere uitvoering te geven aan het gemeentelijke besluit tot aanwijzen van een gebied. Van de rechthebbende wordt verwacht om bijvoorbeeld duidelijke, door de gemeente goedgekeurde, borden en tekens te plaatsen om duidelijk te maken dat in dat gebied het verbod tot verspreiding van hinderlijke gassen geldt. Ook bij de feitelijke handhaving is de rechthebbende het eerst aan zet. Verwacht mag worden dat deze in eerste instantie mensen aanspreekt op onwenselijk gedrag.

 

Artikel I, onderdeel AF (artikel 2.4.12)

Het nieuwe onderdeel c gaat loslopende honden tegen. Door het nieuwe onderdeel d van het eerste lid wordt het mogelijk een aanlijngebod in te stellen voor een door het college aan te wijzen plaats, gelegen buiten de bebouwde kom. Hierbij kan gedacht worden aan een bos- of natuurgebied waarbij loslopende honden overlast kunnen veroorzaken voor aanwezige dieren. Ook is het mogelijk om, bij overlast van een bepaalde hond, een gebied rondom de woonomgeving van die hond aan te wijzen.

 

Artikel I, onderdeel AH (artikel 2.4.14a)

In dit nieuwe artikel is bepaald dat het de eigenaar of houder van een gevaarlijke hond verboden is die hond zonder muilkorf op zijn terrein los te laten lopen. Het verbod geldt niet als in de bepaling genoemde voorzieningen zijn getroffen waardoor gevaar voor derden in de openbare ruimte en vrij toegankelijke privéruimte niet aanwezig is.

 

Artikel I, onderdeel AP (artikel 2.10.1)

 

Ondermijning

De aanpak van ondermijnende criminaliteit is een prioriteit van het veiligheidsbeleid in Boxtel. De aanpak van (georganiseerde) criminaliteit is lastig, maar absoluut noodzakelijk om de verwevenheid van boven- en onderwereld tegen te gaan.

Ondermijnende criminaliteit is niet altijd zichtbaar, maar daardoor des te gevaarlijker voor de integriteit van onze samenleving. Het tast de leefbaarheid aan, faciliteert zichtbare vormen van criminaliteit en zorgt voor een onveilig woon- en ondernemersklimaat. Het is daarom noodzakelijk dat de gemeenten in Oost-Brabant zich beschermen tegen criminele ondermijnende activiteiten.

 

Ook in Boxtel zien we branches, gebouwen en gebieden die te maken hebben met verschillende vormen van ondermijnende criminaliteit, brancheverschraling en een hoog verloop van ondernemers. Tevens zien we in ondermijningszaken dat na een integrale aanpak vaak sprake is van een wijziging van (administratief) eigenaarschap (of bestuurder) van de rechtsvorm, verandering van branche of een combinatie van beiden. In veel gevallen leiden deze wijzigingen niet altijd tot een bonafide bedrijfsvoering. Het risico bestaat dat de malafide ondernemers zich vestigen in sectoren waar het toezicht van de overheid beperkter is (de vergunningvrije branches).

 

Nieuwe Apv vergunningplicht

Om de aanpak ondermijning te versterken, wordt voorgesteld in de Apv een artikel op te nemen gericht op het stimuleren van een gezond ondernemingsklimaat. Artikel 2.10.1 geeft de burgemeester de bevoegdheid om via een aanwijzing een vergunningplicht te introduceren voor panden, gebieden (bijvoorbeeld straten of bedrijventerreinen) of branches om een onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemingsklimaat tegen te gaan. Op grond van de Gemeentewet is de gemeenteraad bevoegd op grond van de autonome verordenende bevoegdheid om openbare belangen zoals een veilig, leefbaar en bonafide ondernemersklimaat, te reguleren met een vergunningplicht in de Apv. Het betreft hier geen vergunning in het belang van economische ordening, maar in het belang van openbare orde en veiligheid. Om die reden is de bevoegdheid in de Apv tot aanwijzing van een gebouw, gebied of bedrijfsmatige activiteit en vergunningverlening, door de gemeenteraad belegd bij de burgemeester.

 

De mogelijkheid tot het instellen van een vergunningplicht voor ondernemers is een van de instrumenten voor de bestrijding van malafiditeit in het ondernemerschap. De gemeente kan controle uitoefenen op de naleving van de gestelde voorwaarden en handhaven bij overtreding. Van de mogelijkheid om een vergunningplicht te introduceren gaat bovendien een preventieve werking uit. Dit draagt bij aan het aantrekken van bonafide ondernemers en het weren van malafide ondernemers. Pandeigenaren worden zo gestimuleerd hun verantwoordelijkheid te nemen om bonafide ondernemers in hun panden te vestigen. Ook kan bij de aanvraag voor een vergunning de Wet Bibob worden ingezet. In 2013 is het toepassingsbereik van de Wet Bibob uitgebreid naar alle gemeentelijke vergunningen die worden afgegeven voor een bedrijfsmatige activiteit. Het instrument van een vergunningplicht is overigens niet ongebruikelijk in een gemeente. Zo geldt in de gemeente voor de horeca een vergunningplicht, waarbij aan vergelijkbare voorwaarden wordt getoetst. Het gaat dan ook om voorwaarden waarvan in beginsel van ondernemers kan worden geëist dat zij daar aan voldoen.

 

Eerste lid

De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Voor de definitie van het begrip exploitant is aansluiting gezocht bij hoofdstuk 3. Het ‘voor rekening en risico’ heeft betrekking op de natuurlijke persoon of op de rechtspersoon. Het bestuur van een rechtspersoon kan zelf ook een rechtspersoon zijn, maar gelet op de (persoonlijke) eisen die worden gesteld aan de exploitant dient er uiteindelijk altijd één natuurlijke persoon te zijn die kan worden beschouwd als exploitant in de zin van de Apv – al dan niet als vertegenwoordiger van die rechtspersoon. De dagelijkse leiding in het bedrijf kan in plaats van bij de exploitant zelf, bij een beheerder rusten. Er wordt dus in het kader van de vergunningverlening gewerkt met een beheerderslijst. Voor het begrip bedrijf wordt aangesloten bij het algemeen spraakgebruik. Het betreft hier voor het publiek toegankelijke bedrijven, zoals winkels (al dan niet met een horecacomponent) of dienstverlenende bedrijven.

 

Tweede lid

De systematiek van artikel 2.10.1 gaat uit van een pand-, gebieds- of branchegerichte aanpak. Hiermee kan maatwerk in de gemeente geleverd worden. De burgemeester kan met een aanwijzingsbesluit nieuwe en reeds gevestigde ondernemers onderwerpen aan een systeem van verplichte vergunningen. De noodzaak van een aanwijzing, alsmede de duur van de aanwijzing, wordt zorgvuldig gemotiveerd. De uitgangspunten van proportionaliteit en subsidiariteit gelden. Bij een gebiedsgewijze aanpak wordt de noodzaak van de aanwijzing mede bezien in samenhang met de andere maatregelen in een gebied.

De vergunningplicht kan op pandniveau worden ingezet door deze bijvoorbeeld na concrete incidenten (strafbare feiten) van toepassing te verklaren op het pand of wanneer als gevolg van de wijze van exploitatie in dat pand de leefbaarheid of openbare orde onder druk staat (repressieve aanwijzing). Daar waar strafbare feiten in een pand worden geconstateerd en de pandeigenaar niet intrinsiek gemotiveerd is om mee te werken aan de bestrijding hiervan biedt een pandsgewijze vergunningplicht soelaas. Daarmee kan maatwerk worden geboden, en worden andere ondernemers, voor zover dat niet nodig is, niet in de aanwijzing betrokken. Een aanwijzing die specifiek op een bepaald pand is gericht, kan dan juist proportioneel en gerechtvaardigd zijn.

Indien sprake is van een (ernstige) structurele problematiek in een bepaalde branche of gebied kan op grond van het Apv artikel een vergunningplicht voor een branche of gebied worden ingevoerd. Een aanwijzing van een bepaalde branche kan op een bepaalde wijk of straat betrekking hebben, maar het gebied waarvoor een bepaalde branche wordt aangewezen, kan ook de gehele gemeente beslaan. Bij aanwijzing van een branche wordt gemotiveerd waarom de bedrijfsmatige activiteiten met het oog op de openbare orde en veiligheid gereguleerd moeten worden.

Tot slot kunnen (op voorhand) straten of gebieden aangewezen worden (preventieve aanwijzing). Bij een dergelijke aanwijzing gelden voor gevestigde en nieuwe ondernemers in die gebieden of straten een vergunningplicht. Dit kan gerechtvaardigd zijn nu de aanwijzing alleen plaatsvindt bij straten of gebieden waar de leefbaarheidsproblemen het grootst zijn en de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Het belang van de verbetering van de situatie in het gehele gebied kan zo’n aanwijzing rechtvaardigen. Het kan ook van belang zijn om te voorkomen dat het probleem zich onmiddellijk naar een naastgelegen gebied verplaatst. Een dergelijke aanwijzing zal doorgaans deel uitmaken van een bredere aanpak.

De burgemeester wijst een pand, gebied of een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend aan als in dat gebied dan wel door de wijze van exploitatie van het pand of door de bedrijfsmatige activiteiten naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid onder druk staat dan wel nadelig kan worden beïnvloed. Dit criterium drukt uit dat het voor een aanwijzing niet noodzakelijk is dat zich concrete incidenten hebben voorgedaan. Een aanwijzing kan ook preventief worden gegeven voor een branche of gebied waar extra aandacht nodig is, bijvoorbeeld om de leefbaarheid en openbare orde en veiligheid ten goede te keren. Bij de aanwijzing baseert de burgemeester zijn oordeel op klachten, informatie van de politie, informatie van met toezicht belaste ambtenaren en andere relevante gegevens zoals bestuurlijke rapportages, CIE-informatie, RIEC-informatie, controleverslagen of klachten van buurtbewoners.

 

Derde lid

In het derde lid is het centrale verbod opgenomen om zonder exploitatievergunning van de burgemeester, in een aangewezen gebouw, straat of gebied zonder vergunning van de burgemeester bedrijfsmatige activiteiten te verrichten. In het aanwijzingsbesluit worden de bedrijfsmatige activiteiten genoemd waar de aanwijzing betrekking op heeft. Dat kunnen ook alle bedrijfsmatige activiteiten zijn, zoals detailhandel. De burgemeester kan ook gemeentebreed een bedrijfsmatige activiteit aanwijzen. In dat laatste geval geldt een vergunningplicht voor die activiteiten die behoren tot de branche.

 

Vierde en zevende lid

De algemene intrekkings- en weigeringsgronden staan vermeld in de artikelen 1.6 en 1.8. In deze leden staan de specifieke weigerings- en intrekkingsgronden vermeld. Toezicht op en handhaving van de vergunningplicht is mogelijk door intrekking van een reeds verstrekte vergunning of door sluiting van het gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin een malafide bedrijf is gevestigd. Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden (artikel 1.4).

Voor de reikwijdte van het begrip ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’ wordt aangesloten bij de terminologie van de Drank- en Horecawet.

Indien de exploitant zijn verplichtingen uit het artikel of de vergunningvoorschriften niet nakomt, kan er reden zijn de vergunning in te trekken. Sub d is in lid 7 opgenomen om constructies van schijnbeheer tegen te kunnen gaan indien de praktijk niet in overeenstemming is met de situatie zoals op de vergunning vermeld.

 

Zesde lid

In dit lid wordt de wijze van indiening van de aanvraag van een vergunning geregeld, alsmede welke gegevens en bescheiden moeten worden overgelegd. De vereiste gegevens worden nodig geacht teneinde een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

Als het bevoegd bestuursorgaan dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag, kan hij om aanvullende gegevens verzoeken. Uiteraard moeten die gegevens wel in verband staan met de weigeringsgronden van de aangevraagde vergunning. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen.

 

Negende, tiende en elfde lid

Dit artikel geeft een aanvullende sluitingsbevoegdheid wanneer sprake is van een vergunningplicht. Ook pandeigenaren spelen een belangrijke rol bij het aantrekken van bonafide ondernemers en weren van malafide ondernemers. Daar waar wordt geconstateerd dat er strafbare feiten plaatsvinden vanuit een pand en de pandeigenaar niet intrinsiek gemotiveerd is om mee te werken aan de bestrijding hiervan kan de pandeigenaar worden gedwongen zijn verantwoordelijkheid te nemen. Er is voor gekozen om de sluitingsbevoegdheid van toepassing te verklaren op gebouwen of op een “gedeelte van een gebouw” omdat het mogelijk is dat in een gebouw (bijvoorbeeld een bedrijfsverzamelgebouw) meerdere bedrijven gevestigd zijn. De sluiting mag niet verder strekken dan noodzakelijk is met het oog op de belangen van deze regeling. Daarom zal in dit laatste geval de sluiting beperkt moeten zijn tot het gedeelte van het gebouw waarin het malafide bedrijf is gevestigd, zodat de sluiting niet (mede) de gebouwdelen omvat waarin “schone bedrijven” gevestigd zijn.

 

Twaalfde lid

Om oog te kunnen houden op relevante veranderingen moet de vergunningverlener daarvan weet hebben. De vergunninghouder is verplicht wijzigingen te melden. Als er met inachtneming van de geldende regels geen bezwaar bestaat tegen een voortgezet bedrijf, wordt een gewijzigde vergunning verleend. Als blijkt dat de wijzigingen niet zijn gemeld, kan dat leiden tot intrekking van de vergunning. Het is van groot belang om een actueel overzicht te hebben van de in de gemeente actieve exploitanten. Om die reden moet ook worden gemeld dat de exploitatie wordt beëindigd of overgedragen. Ook wanneer slechts een van de exploitanten stopt. Om schijnbeheer te voorkomen en te bestrijden is het van belang dat de beheerders bij de gemeente bekend zijn. Een wijziging in het beheer kan pas plaatsvinden indien de burgemeester de gevraagde wijziging in het beheer heeft bijgeschreven en de exploitant hiervan bericht heeft ontvangen.

 

Veertiende lid

De vergunningplicht op grond van het aanwijzingsbesluit en het verbod om zonder vergunning bedrijfsmatige activiteiten te verrichten, geldt voor nieuwe exploitanten onmiddellijk na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Onder nieuwe exploitanten worden ook verstaan: exploitanten die een andere bedrijfsmatige activiteit dan voorheen willen uitoefenen, en/of op een andere locatie dan voorheen. Exploitanten kunnen dus niet de inwerkingtreding van het verbod rekken door op een locatie waar zij al actief zijn, over te stappen op een andere bedrijfsmatige activiteit die ook onder de aanwijzing valt. Zij kunnen de inwerkingtreding van het verbod ook niet rekken door naar een locatie verderop in het aangewezen gebied uit te wijken. Zij worden dan aangemerkt als nieuwe exploitanten en dienen over een vergunning te beschikken.

Voor zittende exploitanten geldt dat zij een bepaalde periode (die in het aanwijzingsbesluit wordt opgenomen) de tijd krijgen voordat de regeling op hen van kracht wordt. Deze termijn wordt opgenomen in het aanwijzingsbesluit en dient redelijk te zijn. Dat laatste betekent dat de termijn voldoende lang is zodat zittende exploitanten zich kunnen voorbereiden op het exploitatievergunning-stelsel en de tijd krijgen om eventuele maatregelen te treffen waardoor zij in beginsel in aanmerking kunnen komen voor een vergunning. Afhankelijk van het soort aanwijzingsbesluit, dient de overgangstermijn minimaal 6 maanden te bedragen en maximaal 1 jaar.

Voor zover de Dienstenrichtlijn van toepassing is op het vergunningstelsel en de voorwaarden, geldt dat met name gelet op de openbare orde en veiligheid er een dwingende reden van algemeen belang is en de gestelde eisen ook evenredig (geschikt en noodzakelijk) zijn, zodat het stelsel en de voorwaarden gerechtvaardigd zijn.

 

Vijftiende lid

De openbare orde en veiligheid vormt de reden om van een lex silencio positivo af te zien.

 

Stimulering gezond ondernemingsklimaat

Versterking van de aanpak ondermijning is nodig om hier tegen op te kunnen treden. Boxtel wil het vestigingsklimaat voor ondermijnende criminaliteit beslechten door een brede aanpak welke bestaat uit een combinatie van voorkomen, signaleren en terugdringen van ondermijnende criminaliteit en het stimuleren van positieve ontwikkelingen. Hier maakt sturing op vestiging van bonafide ondernemers en aanpakken van malafide ondernemers deel van uit.

Binnen de brede aanpak wordt aansluiting gezocht bij de inzet die reeds wordt gepleegd op het gebied van fysiek, economie en de aanpak ondermijnende criminaliteit. Er wordt zoveel mogelijk met bonafide pandeigenaren en brancheverenigingen aan de slag gegaan.

 

Artikel I, onderdeel AR (artikel 4.2.4)

Reeds een aantal jaren wordt in Boxtel een ontmoedigingsbeleid gevoerd ten aanzien van het oplaten van ballonen. In het nu voorgestelde artikel is een algeheel verbod op het oplaten van ballonnen opgenomen. Het artikel is toegevoegd aan afdeling 2 “Bodem, weg- en milieuverontreiniging” van hoofdstuk 4 “Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente”.

Een ballon kan bestaan uit rubber of kunststof gevuld met een gas dat lichter is dan lucht of uit papier, gevuld met hete lucht, verwarmd met een vlam (zogenaamde wensballonnen).

Deze ballonnen komen na het oplaten ongecontroleerd neer op het aardoppervlak en veroorzaken op de bodem en in het water schade aan het milieu. Dieren kunnen verstrikt raken in (de resten van) neergekomen ballonnen en zien deze aan voor voedsel. Ballonnen veroorzaken zo sterfte onder buiten levende dieren.

Ballonnen die opgelaten worden met hete lucht door middel van een brandertje (wensballonnen) leveren door de constructie en het open vuur ook een risico op schade en brand op.

Bij de in het derde lid genoemde heteluchtballon gaat het om grote ballonnen, bedoeld voor het vervoeren van personen, en niet om de zgn. kleine ballon zoals bedoeld in de Regeling kabelvliegers en kleine ballons.

 

Artikel I, onderdeel BF (artikel 5.1.6)

Met de voorgestelde wijziging van onderdeel a van het tweede lid wordt rechtstreeks in de verordening geregeld dat het stallen van kampeermiddelen e.d. op de openbare weg niet langer is toegestaan dan drie achtereenvolgende dagen. Hierdoor is een apart aanwijzingsbesluit niet meer nodig. Dit biedt minder flexibiliteit maar meer duidelijkheid.

 

Artikel I, onderdeel BJ (artikel 5.2.5)

De tekst van het zesde lid, onderdeel e is in overeenstemming gebracht met de Dienstenrichtlijn.

 

Artikel I, onderdeel BK (artikel 5.2.6)

Jaarlijks wordt voor ong. 20 snuffelmarkten vergunning verleend. Het karakter van deze snuffelmarkten is zodanig dat het niet bezwaarlijk is het vergunningstelsel te vervangen door een meldingstelsel. Het nadeel van een meldingstelsel is dat geen voorwaarden gesteld kunnen worden aan de organisator, bijvoorbeeld met betrekking tot het beperken van overlast voor de buurt.

 

Artikel I, onderdeel BM t/m BO (artikelen 5.3.2 t/m 5.3.4)

In onderdeel BM is de tekst van artikel 5.3.2 gewijzigd in verband met de Wet verduidelijking voorschriften woonboten. Voor het aanleggen van woonboten geldt nl. een omgevingsvergunningplicht. Verder zijn de leden 4 en 5 toegevoegd. Naast de algemene regels die krachtens het tweede lid kunnen worden uitgevaardigd, kan het wenselijk zijn, gelet op de omstandigheden, om aan een individuele eigenaar van een vaartuig nog nadere aanwijzingen te geven. Het vierde lid biedt daarvoor de grondslag. Het ligt voor de hand deze aanwijzingen in de vorm van een schriftelijke beschikking te gieten. Het spreekt voor zich dat het college geen aanwijzingen geeft of kan geven die strijd opleveren met hogere regelgeving. De eigenaar van de boot is verplicht de aanwijzingen op te volgen (vijfde lid). Niet naleving kan worden gesanctioneerd in artikel 6.1.

Met de onderdelen BN en BO komen de artikelen 5.3.3 en 5.3.4 te vervallen, nu de inhoud van die bepalingen goeddeels overgeheveld is naar artikel 5.3.2.

 

Artikel I, onderdeel BW (artikel 6.1)

De huidige tekst is verduidelijkt door deze op te nemen in twee leden. De bepaling over het niet opvolgen van een bevel in het tweede lid is algemener geformuleerd.

Overtredingen van bepalingen die voortvloeien uit de Wabo (zoals handelingen zonder of in strijd met een omgevingsvergunning) zijn in de Wet op de economische delicten (hierna: WED) aangeduid als economische delicten. Dat heeft gevolgen voor de strafmaat, die onder de WED anders is dan onder de APV. Om dat onderscheid duidelijk te maken is het derde lid toegevoegd.

In het vierde lid is de bevoegdheid neergelegd een bestuurlijke boete op te leggen ter handhaving van de regels gesteld krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s. Voorheen was deze bevoegdheid opgenomen in artikel 8 van de Brandbeveiligingsverordening Boxtel 2015. Met het Bbgbop wordt in het onderwerp van de overige in de brandbeveiligings-verordening neergelegde regels voorzien. De raad is ingevolge artikel 64, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s nog steeds bevoegd om bij verordening te bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd voor overtreding van de regels, gesteld krachtens artikel 3 van de Wet veiligheidsregio’s. Door de bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen voor overtreding van de krachtens artikel 3 van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels onder te brengen in de APV wordt voorkomen dat de brandbeveiligingsverordening voor slechts een enkel artikel in stand wordt gelaten.

 

Artikel II

Nagenoeg alle artikelen van de brandbeveiligingsverordening zijn van rechtswege vervallen met de inwerkingtreding van het Bbgbop. De bepaling over de bestuurlijke boete is nu opgenomen in het vierde lid van artikel 6.1. De brandbeveiligingsverordening kan hiermee worden ingetrokken.

 

Artikel III

Aanvragen en meldingen die zijn of worden ingediend voorafgaand aan de wijziging worden afgehandeld volgens het oude recht.

Naar boven