BELEIDSREGELS HANDHAVING WET KINDEROPVANG  GEMEENTE WAALWIJK   2019

 

INHOUDSOPGAVE

Inleiding - 2 -

(Landelijke) Ontwikkelingen - 3 -

 Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang

 Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk

 Streng aan de poort

 Herstelaanbod

 Personenregister kinderopvang

 Publicatie handhavingsbesluiten

Beleidsregels Handhaving Wet Kinderopvang - 6 -

 Hoofdstuk 1: Algemeen

 Hoofdstuk 2: Herstellend traject

 Hoofdstuk 3: Bestraffend traject

Bijlage Afwegingsoverzicht dagopvang / buitenschoolse opvang / gastouderopvang / gastouderbureau - 9 -

INLEIDING

Op 13 maart 2012 heeft het college van Waalwijk het handhavingsbeleid Wet kinderopvang vastgesteld. Door de veranderende landelijke regelgeving is het lokale handhavingsbeleid aan verandering onderhevig. Kinderen in de kinderopvang zijn kwetsbaar. Zeker als zij zo jong zijn dat ze zich nog niet verbaal kunnen uiten. De Rijksoverheid zet zich in om de veiligheid in de kinderopvang te verbeteren. De kinderopvang (kindercentrum (dagopvang, buitenschoolse opvang), voorziening voor gastouderopvang en gastouderbureau) is en blijft daarom volop in beweging. Gezien de vele ontwikkelingen van de afgelopen jaren (zie hoofdstuk landelijke ontwikkelingen) en de aanzienlijke wijzigingen in de wet- en regelgeving was het noodzakelijk deze nieuwe beleidsregels op te stellen. Het Handhavingsbeleid Kinderopvang 2012 van de gemeente Waalwijk is niet meer actueel en wordt door nieuwe beleidsregels vervangen.

De Wet kinderopvang (Wko) bepaalt dat gemeenten in dit kader een toezicht- en handhavingstaak hebben en de Inspectie van het Onderwijs controleert jaarlijks of gemeenten hun wettelijke taken op het gebied van kinderopvang goed uitvoeren. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk (hierna: college) is op grond van de Wet kinderopvang bevoegd gezag voor het toezicht op en de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang. De GGD is bij wet de aangewezen toezichthouder. Het college heeft de GGD Hart voor Brabant aangewezen om de kwaliteit van alle kinderopvanglocaties in de gemeente te inspecteren. De GGD controleert in opdracht van het college of kinderopvangorganisaties voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen. De toezichthouder kinderopvang van de GGD (hierna: de toezichthouder) legt haar bevindingen vast in een rapport en adviseert het college naar aanleiding van deze onderzoeken en brengt een (handhavings)advies uit. Op deze wijze werken de gemeente Waalwijk en de GGD Hart voor Brabant samen aan kwalitatief goede kinderopvang.

In het kader van de beginselplicht tot handhaven moeten gemeenten in beginsel handhavend optreden als een kinderopvangorganisatie/-locatie niet voldoet aan de eisen. Het advies van de GGD is hierin van cruciaal belang. Afhankelijk van de geconstateerde overtreding(en) en het advies van de GGD is het aan het college om wel of niet handhavend op te treden. De ‘beleidsregels handhaving Wet Kinderopvang’ verschaffen duidelijkheid in de wijze van handhaven en de handhavingsinstrumenten welke tot beschikking staan van het college.

Het afwegingsmodel is de basis voor het handhavingsbeleid en is gebaseerd op het negatieve effect dat zich kan voordoen bij een overtreding. In bijlage 1 is het ‘Afwegingsmodel handhaving kinderopvang VNG’, voor de verschillende vormen van kinderopvang die de wet onderscheidt en die bij het handhavingsbeleid worden toegepast: buitenschoolse opvang, kinderdagverblijf, gastouders en gastouderbureau, opgenomen. Per inspectie-item is opgenomen hoe om te gaan met overtredingen van de kinderopvanghouders en welke prioriteit een overtreding moet hebben. Het model is gebaseerd op de modelinspectierapporten van GGD Nederland. Het afwegingsmodel wordt bij landelijke en wettelijke ontwikkelingen door de VNG geactualiseerd. De gemeente Waalwijk neemt in principe het geactualiseerde afwegingsmodel handhaving kinderopvang van de VNG over. Handhaving is echter maatwerk en zal in elke situatie apart afgewogen moeten worden. Daarom kan de gemeente waar nodig gemotiveerd afwijken van het model.

In het gemeentelijk handhavingsbeleid wordt opgenomen welk handhavingsmiddel in welke situatie of bij welke overtreding gebruikt wordt. Er is enige beleidsvrijheid in deze keuze. Zo legt niet elk college bij elke overtreding een bestuurlijke boete op. Op deze wijze levert de gemeente maatwerk met het inzetten van de instrumenten uit de Wko en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit is mede afhankelijk van het gevoerde beleid, het doel dat het college wil bereiken en op welke wijze.

Het Waalwijks handhavingsbeleid is er op gericht om de houder gelegenheid te geven om geconstateerde gebreken te herstellen. Maar het handhavingsbeleid is niet vrijblijvend: het dient de houder van begin af aan duidelijk te zijn dat geconstateerde gebreken opgeheven moeten worden en dat de gemeente dit eventueel zal afdwingen. Om ervoor te zorgen dat de geconstateerde gebreken worden hersteld, heeft de gemeente Waalwijk de voorkeur om als bestuurlijke maatregel zoveel mogelijk de last onder dwangsom/last onder bestuursdwang in te zetten. Een last onder dwangsom/last onder bestuursdwang is immers gericht op het herstellen van de overtreding.

Het treffen van zo’n bestuurlijke maatregel is een ingewikkeld bestuursrechtelijk traject dat zorgvuldig dient te worden voorbereid. Het doel van het handhavingsbeleid is om kwalitatief goede kinderopvang in stand te houden en overtredingen zo spoedig mogelijk te laten opheffen.

Dit heeft als gevolg dat in beleidsregels er niet voor gekozen is om altijd direct een bestuurlijke boete op te leggen bij de overtredingen met de prioriteit “hoog”. Een bestuurlijke boete heeft immers een bestraffend karakter en een dergelijke boete betekent niet dat de overtreding daarmee ook wordt opgeheven.

Uiteraard kunnen er situaties zijn waarbij het opleggen van een bestuurlijke boete beter passend is dan het opleggen van een last onder dwangsom/last onder bestuursdwang. Ook kunnen er situaties zijn waarbij het passend is om een bestuurlijke boete op te leggen naast het opleggen van een last onder dwangsom/last onder bestuursdwang. Dit moet dan blijken uit de juridische en bestuurlijke afweging in het individuele geval.

Bij overtredingen met de prioriteit “hoog” kan het college dus in plaats van of naast een last onder dwangsom/last onder bestuursdwang een bestuurlijke boete opleggen.

De handhavingsbevoegdheden van het college ten aanzien van de regels bij of krachtens de Wet kinderopvang zijn gemandateerd aan de medewerker. De portefeuillehouder dient vooraf geïnformeerd te worden.

(Landelijke) Ontwikkelingen

Op 1 januari 2018 zijn de Wet Innovatie Kwaliteit Kinderopvang (Wet IKK) en (de laatste fase van) de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk in werking getreden. Hierdoor en door andere ontwikkelingen waar wij hieronder op ingaan, was het noodzakelijk deze nieuwe beleidsregels voor de handhaving van de Wet kinderopvang vast te stellen. Het is onmogelijk om alle ontwikkelingen binnen de kinderopvang van de afgelopen jaren in deze beleidsregels op te nemen. Een weergave van de ontwikkelingen die de meeste invloed hebben (gehad) op de houders en de gemeente:

Wet Innovatie Kwaliteit Kinderopvang

De Wet IKK legt de hoofdpunten van de wijzigingen vast. De nieuwe kwaliteitseisen zijn uitgewerkt in een besluit (Besluit kwaliteit kinderopvang van 23 augustus 2017 tot het stellen van eisen aan de kwaliteit van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk, geldend vanaf 01-01-2018 ) en een ministeriële regeling. Sommige onderdelen van de nieuwe kwaliteitseisen gaan niet eerder dan 1 januari 2019 in werking. Het Besluit gaat over de meeste wijzigingen in de kwaliteitseisen, zoals het pedagogisch beleidsplan, veiligheid- en gezondheidsbeleid, het mentorschap en de pedagogische beleidsmedewerker. Ook de beroepskracht-kind-ratio (BKR) wordt geregeld in het besluit. De pedagogische kwaliteit is versterkt door een aantal maatregelen, zoals structurele scholing van de pedagogische medewerkers, een betere mix van mbo- en hbo-functies op de werkvloer met o.a. inzet van een pedagogisch beleidsmedewerker. De opvang van baby’s is verbeterd door meer tijd en aandacht per baby.

Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk

De regelgeving van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk was al voor een groot deel geharmoniseerd met behulp van eerdere wetten en regelingen. Met de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk is het laatste deel van de harmonisatie verder vorm gegeven. De tot dan toe nog bestaande verschillen tussen de kwaliteitskaders zijn opgeheven bij de totale herijking van de kwaliteitskaders in 2018. Dit heeft tot gevolg dat er vanaf 2018 één nieuw kwaliteitskader geldt voor zowel het peuterspeelzaalwerk als de kinderopvang. Per 1 januari 2018 zijn de peuterspeelzalen omgevormd tot kinderdagverblijven en moeten zij hierdoor vanaf dat moment voldoen aan de kwaliteitseisen die gelden voor kindercentra (dagopvang, buitenschoolse opvang).

Streng aan de poort

Per 1 oktober 2017 is onze gemeente samen met de GGD Hart voor Brabant gestart met de werkwijze Streng aan de Poort. Voor de houder van een kindercentrum of gastouderbureau betekent dit dat er wat is veranderd. Het gaat om situaties waarin er een aanvraag gedaan wordt voor een houderwisseling, een nieuw gastouderbureau, een nieuw kindercentrum of een verhuizing van een kindercentrum.

Streng aan de poort houdt in dat een houder vanaf het moment dat het kindercentrum of gastouderbureau geregistreerd is in het Landelijk Register Kinderopvang, meteen moet voldoenaan alle kwaliteitseisen. Het college vraagt daarom de GGD om intensief onderzoek te doen, waarbij ook gekeken wordt naar (eventuele) eerdere of andere locaties die de houder heeft en hoe daar aan de kwaliteitseisen wordt voldaan. Als uit het GGD-onderzoek blijkt dat te verwachten is dat een houder, dan wel de locatie - zelfs met hersteltermijnen - niet direct vanaf de start redelijkerwijs aan alle kwaliteitseisen kan voldoen, dan geeft de GGD een negatief advies. Het college zal dan besluiten de locatie niet te registreren en dus kan de locatie niet starten.

Naast de registratie in het Landelijk Register Kinderopvang, is de houder er verantwoordelijk voor dat alle noodzakelijke vergunningen in orde zijn. Bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor brandveiligheid. Deze stappen moet de houder nemen vóórdat er een aanvraag tot registratie in het Landelijk Register Kinderopvang gedaan wordt. Zodra bekend is dat een houder een nieuwe locatie wil starten, informeert het college de houder over de benodigde vergunningen. Het aanvragen en verkrijgen van de diverse vergunningen blijft de verantwoordelijkheid van de houder.

Met de invoering van deze werkwijze verandert er niets aan de beslistermijn en/of de procedure voor het beslissen op een aanvraag.

Herstelaanbod

De afgelopen jaren hebben gemeentes pilots gedraaid met de nieuwe werkwijze ‘herstelaanbod’. Vanaf 2019 adviseren VNG en GGD GHOR Nederland gemeenten en GGD’en om herstelaanbod als methode te gebruikten. Herstelaanbod betreft een verdere uitwerking van Overleg & Overreding en komt hiervoor in de plaats. Het advies om Overleg en Overreding binnen toezicht te gebruiken, vervalt per 1 januari 2019.

Herstelaanbod is een eerste stap in het bevorderen van de naleving. Het is echter geen handhavingsmiddel en het valt ook niet onder ‘lichte handhaving’. Het betreft een informele methode zonder juridische status en is niet opgenomen in wet- en regelgeving. Herstelaanbod kan als werkwijze ingezet worden na onderlinge afstemming hierover tussen gemeente en GGD. We hebben met de GGD Hart voor Brabant afspraken gemaakt over het invoeren van deze werkwijze per 1 januari 2019.

Bij het herstelaanbod maakt de toezichthouder met de houder afspraken dat binnen een termijn (maximaal 4 weken) de overtredingen zijn hersteld. De afspraak wordt per mail vastgelegd door de toezichthouder. Na afloop van de termijn volgt een nieuwe inspectie. Als de overtredingen hersteld zijn, volgt er geen handhaving. Als er nog steeds overtredingen zijn, volgt wel handhaving.

We hebben met de GGD Hart voor Brabant afspraken gemaakt over het invoeren van deze werkwijze. Het uitgangspunt is om het herstelaanbod toe te passen bij alle overtredingen. Geen herstelaanbod als:

  • -

    overtredingen niet binnen 4 weken kunnen worden hersteld (bijv. te complex of te veel overtredingen);

  • -

    sprake is van structurele zware overtredingen (BKR);

  • -

    sprake is van herhaalde overtredingen.

De geconstateerde overtreding, het herstelaanbod, de maatregel en het resultaat worden in het inspectierapport beschreven. Als de overtreding naar aanleiding van het herstelaanbod is hersteld, dan zal het college niet handhavend optreden. Indien de overtreding niet of niet volledig is beëindigd na het herstelaanbod, dan zal het college dit – in beginsel – als een verzwarende omstandigheid beschouwen en bepaalde stappen in het herstellende traject overslaan.

 

Het college gaat uit van vertrouwen. Het herstelaanbod is daar op gericht. Met deze vorm van toezicht kunnen houders overtredingen sneller en efficiënter ongedaan maken en voorkomen dat handhaving nodig is, hetgeen in ieders belang is. Tevens komt dit ten goede van de kinderen in de opvang. Want uiteindelijk hebben wij allemaal hetzelfde doel: een gezonde en veilige omgeving voor onze kinderen. Deze werkwijze kan hieraan meewerken.

 

Alle houders worden schriftelijk op de hoogte gesteld van deze werkwijze.

Personenregister kinderopvang

De periode waarin kinderen worden opgevangen in een kindercentrum of door een gastouder, is een cruciale periode in de ontwikkelingsfase van kinderen. De opvang moet bijdragen aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind, in een gezonde en veilige omgeving. De kinderen zijn in deze fase immers kwetsbaar, zeker als zij zo jong zijn dat de opvang nog vooral gericht is op de fysieke verzorging en zij zich nog niet zo goed verbaal kunnen uiten. Ten behoeve van een veilige kinderopvang moeten mensen die in de kinderopvang werken in bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag (VOG). De VOG toont aan dat een persoon geen strafbare feiten op zijn/haar naam heeft staan die een belemmering vormen bij het werken in de kinderopvang. Een VOG is een momentopname. Mensen kunnen zich na afgifte van de VOG schuldig maken aan een strafbaar feit en daardoor een bedreiging vormen voor de veiligheid van kinderen. Zolang dit niet bekend is bij de eigenaar van de kinderopvang of de toezichthouder, kunnen zij in de kinderopvang blijven werken. Dit is ongewenst. Daarom bestaat sinds 1 maart 2013 de continue screening in de kinderopvangbranche, wat betekent dat alle vaste medewerkers die in de kinderopvang werken, continu worden gescreend op strafbare feiten.

Om de kinderopvangbranche veiliger te maken is vanaf 1 maart 2018 de opvolger van de continue screening – het Personenregister kinderopvang – van start gegaan. Met het personenregister moet voorkomen worden dat professionals, met een strafblad of een verleden met kindermishandeling of –misbruik, opnieuw in de kinderopvang aan de slag kunnen. Voor gastouders geldt dit bovendien voor alle volwassen huisgenoten die op het opvangadres woonachtig zijn. Niet alleen pedagogisch medewerkers, gastouders en bestuurders moeten zich inschrijven, maar ook zelfstandigen, stagiaires, vrijwilligers en uitzendkrachten. Kortom: iedereen die werkt of woont op een locatie waar kinderen worden opgevangen, moet zich inschrijven in het personenregister. Zonder inschrijving in het personenregister mag je niet in de kinderopvang werken. Met het personenregister worden medewerkers continu gescreend op strafbare feiten die belemmerend of bezwaarlijk zijn bij het werken met kinderen. Het personenregister kinderopvang draagt in combinatie met maatregelen als het vierogen-principe voor kinderdagverblijven bij aan meer veiligheid in de kinderopvang.

Naast een toename van de veiligheid in de kinderopvang levert het personenregister administratieve voordelen op voor de professionals. Zo is er geen nieuwe Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) nodig bij wisseling van werkgever. Medewerkers hebben alleen bij inschrijving in het personenregister een geldige VOG nodig, daarna niet meer. De werkgever hoeft de VOG niet meer zelf te controleren omdat het register hierin voorziet.

Publicatie handhavingsbesluiten

De gemeente is vanaf 1 januari 2016 wettelijk verplicht om opgelegde sanctie(s) te publiceren. Dit gebeurt in het Landelijk Register Kinderopvang op het moment dat het besluit tot het opleggen van een sanctie onherroepelijk is. Dit blijft tot drie jaar na datum van publicatie voor een ieder zichtbaar.

Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en bij of krachtens deze wet behorende regelgeving

Het College van Waalwijk

Gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;

Gelet op de artikelen 1.46, 1.61, eerste lid, 1.65, eerste lid, 1.66 en 1.72, eerste lid, Wet kinderopvang;

besluit:

de ‘Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang’ van de gemeente Waalwijk vast te stellen.

Hoofdstuk 1 Algemeen
Artikel 1 Toepassing

Deze beleidsregels zijn van toepassing op de handhaving naar aanleiding van een overtreding van de bij of krachtens de Wet kinderopvang (Wko) gestelde regelgeving.

Artikel 2 Vormen van handhaving

Bij het uitvoeren van het handhavingsbeleid heeft het college de volgende mogelijkheden:

  • 1.

    Het toepassen van een informeel middel (zoals de waarschuwing);

  • 2.

    Het opleggen van een herstelsanctie;

  • 3.

    Het opleggen van een bestraffende sanctie.

Artikel 3 Kwaliteitseisen
  • 1.

    De kwaliteitseisen, waar aan voldaan moet worden, staan genoemd in de Wet kinderopvang en alle onderliggende regelgeving. 

  • 2.

    De toezichthouder onderzoekt de naleving van deze kwaliteitseisen en legt de bevindingen vast in een inspectierapport.

  • 3.

    In deze beleidsregels wordt uitgegaan van de kwaliteitseisen als bedoeld in het eerste lid. 

  • 4.

    In het afwegingsoverzicht, opgenomen in de bijlage van deze beleidsregels, worden per domein de kwaliteitseisen geclusterd weergegeven en voorzien van een prioritering en bepaling van de hoogte van de last onder dwangsom en de bestuurlijke boete in geval van een overtreding.

Hoofdstuk 2 Herstellend traject
Artikel 4 Herstelmaatregel

Indien gebleken is dat een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en onderliggende regelgeving, start het college in beginsel een herstellend handhavingstraject. Dit traject is gericht op beëindiging van de overtreding(-en) en op voorkoming van herhaling van de overtreding(-en).

Bij het uitvoeren van een herstellend handhavingstraject hanteert het college de volgende stappen:

  • -

    stap 1: aanwijzing als bedoeld in artikel 1.65 Wko;

  • -

    stap 2: last onder dwangsom/last onder bestuursdwang;

  • -

    stap 3: exploitatieverbod als bedoel in artikel 1.66,eerste lid, Wko;

  • -

    stap 4: intrekken van de beschikking tot toestemming tot exploitatie en verwijdering van de registratie uit het landelijk register kinderopvang als bedoeld in artikel 1.46 Wko.

 

Indien de aard van de overtreding hiertoe aanleiding geeft, kan het college besluiten om een bepaalde stap of bepaalde stappen in het herstellende traject over te slaan dan wel meerdere keren toe te passen.  

De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht (bijlage 1).

Bij het geven van een aanwijzing gelden in beginsel de volgende hersteltermijnen:

  • a.

    prioriteit hoog: maximaal 2 weken;

  • b.

    prioriteit gemiddeld: maximaal 2 maanden;

  • c.

    prioriteit laag: maximaal 6 maanden.

Deze termijnen worden eveneens gehanteerd als begunstigingstermijn, indien ervoor gekozen wordt om een last onder dwangsom / last onder bestuursdwang op te leggen.

 

Artikel 5 Hoogte last onder dwangsom
  • 1.

    Bij de berekening van de last onder dwangsom wordt voor alle overtredingen het bedrag dat is opgenomen in het afwegingsoverzicht als gehanteerd.

  • 2.

    In afwijking van het vorige lid, geldt voor voorzieningen voor gastouderopvang dat het bedrag, zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht wordt gehalveerd.

Artikel 6 Intrekking beschikking en verwijdering uit landelijk register

Indien niet (langer) wordt voldaan aan de vereisten van de Wet kinderopvang voor wat betreft de geregistreerde voorziening (dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang), als bedoeld in artikel 1.46, vijfden en zesde lid, Wko, wordt de gegeven toestemming tot exploitatie ingetrokken door middel van een beschikking als bedoeld in dat artikel. Aansluitend wordt de registratie uit het landelijk register kinderopvang verwijderd.

Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
Artikel 7 Gebruik bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete

Het college kan legt een bestuurlijke boete op bij:

  • a.

    overtredingen met de prioriteit ‘hoog’ zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht in de bijlage;

  • b.

    exploitatie zonder toestemming als bedoeld in artikel 146 Wko van het college;

  • c.

    het niet onverwijld melden van een wijziging van de in het landelijk register kinderopvang opgenomen gegevens aan het college.

Artikel 8 Hoogte bestuurlijke boete
  • 1.

    Bij de berekening van de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 1.72, eerste lid, van de Wet kinderopvang wordt voor alle overtredingen het boetebedrag gehanteerd dat is opgenomen in het afwegingsoverzicht .

  • 2.

    In afwijking van het vorige lid, geldt voor voorzieningen voor gastouderopvang dat het boetebedrag zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht wordt gehalveerd.

Artikel 9 Herhaalde overtredingen (recidive)

Bij de vaststelling van de boete wordt uitgegaan van:

  • a.

    1,5 maal het onder artikel 7 bepaalde boetebedrag, indien een door een bestuurlijke boete te handhaven overtreding plaatsvindt binnen een periode van twee jaar nadat een eerdere overtreding van dezelfde wettelijke norm heeft plaatsgevonden waarvoor eveneens een bestuurlijke boete was opgelegd;

  • b.

    2 maal het onder artikel 7 bepaalde boetebedrag, indien er sprake is van een derde of volgende overtreding van dezelfde wettelijke norm binnen een periode van twee jaar nadat de daaraan voorafgaande overtreding zich heeft voorgedaan waarvoor eveneens een bestuurlijke boete was opgelegd.

Artikel 10 Matiging

Het college kan besluiten op grond van artikel 5:46 Awb om de bestuurlijke boete te matigen, indien de belanghebbende aannemelijk maakt dat boetebelegging volgens deze beleidsregels handhaving Wet kinderopvang onevenredig is vanwege

  • a.

    de ernst van de overtreding;

  • b.

    de mate van verwijtbaarheid;

  • c.

    de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan of;

  • d.

    de omstandigheden waarin de overtreder verkeert.

Artikel 11 Samenloop

De totale bij boetebeschikking op te leggen boete bestaat, ingeval er sprake is van meerdere overtredingen, uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen.

Artikel 12 Slotbepalingen
  • 1.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Waalwijk 2019’.

  • 2.

    De notitie Handhavingsbeleid Kinderopvang 2012 van de gemeente Waalwijk wordt ingetrokken.

  • 3.

    Deze beleidsregels treden in werking op de dag na die van bekendmaking.

  

Waalwijk, 19 maart 2019

 

HET COLLEGE VAN WAALWIJK,

de secretaris,

     

J.H. Lagendijk

de burgemeester,

     

drs. A.M.P. Kleijngeld

Bijlage behorende bij de Beleidsregels handhaving kinderopvang gemeente Waalwijk 2019

Afwegingsoverzicht dagopvang / buitenschoolse opvang / gastouderopvang / gastouderbureau

In dit afwegingsoverzicht worden per domein de kwaliteitseisen geclusterd weergegeven en voorzien van een prioritering en uitgangspunt bij de bepaling van de hoogte van de last onder dwangsom of bestuurlijke boete (in geval van een overtreding met een hoge prioriteit). De bepaling van de hoogte van de last onder dwangsom of bestuurlijke boete laat onverlet dat het college gehouden is de hoogte af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij het college zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Er kan sprake zijn van verzachtende en verzwarende omstandigheden. Dit is maatwerk. Op grond van artikel 4:84 Awb dient het college bij bijzondere omstandigheden af te wijken van de beleidsregels.

[1] https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/straffen-en-maatregelen/vraag-en-antwoord/hoe-hoog-zijn-de-boetes-in-nederland; wetboek van strafrecht eerste boek artikel 23.

 

 

 

2 In dit voorschrift staan twee kwaliteitseisen: beschikken over een pedagogisch beleidsplan en in de praktijk ernaar handelen.

 

 

 3 De beoordeling door de GGD van voorschoolse educatie vindt plaats indien deze door de gemeente wordt gesubsidieerd.

Het is niet gebruikelijk dat bij toekenning subsidie een bestraffende sanctie in de vorm van een bestuurlijke boete wordt

opgelegd.

[4] Voorschrift met verwijzing naar bijlage 1 is zowel van toepassing voor een bso als voor een kdv.

Naar boven