Verordening tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening Dordrecht (zesde wijziging)

De RAAD van de gemeente Dordrecht;

 

gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 7 februari 2017, kenmerk SBC/1784797;

 

gelet op artikel 149 Gemeentewet;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de navolgende

Verordening tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening Dordrecht (zesde wijziging)

Artikel I  

De Algemene plaatselijke verordening Dordrecht wordt als volgt gewijzigd.

  • A.

    Artikel 1:3 komt te luiden: [Gereserveerd].

  • B.

    Aan artikel 1:8 worden twee leden - onder nummering van de bestaande tekst van het artikel tot lid 1 - toegevoegd, luidende:

    • 2.

      Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 3 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

    • 3.

      Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen, kan de in het vorige lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste tien weken.

  • C.

    In artikel 2:28 wordt - onder vernummering van lid 4 tot lid 5 - een lid ingevoegd, luidende:

    • 4.

      De in de leden 2 en 3 genoemde vrijstelling van de vergunningplicht geldt niet voor de terrassen van:

      • a.

        de in lid 2 bedoelde inrichtingen;

      • b.

        de in lid 3 bedoelde bedrijfskantines en inrichtingen.

  • D.

    Artikel 2:28 D lid 2 komt - onder vernummering van de leden 3 tot en met 5 tot 2 tot en met 4 - te vervallen.

  • E.

    Artikel 2:28 G lid 1 komt te luiden:

    • 1.

      De burgemeester verleent op verzoek vrijstelling van het bepaalde in artikel 2:28 A, tweede lid, artikel 2:28 B en artikel 2:31 A, tweede lid, van de APV aan de exploitant van een inrichting, indien zich in de 36 maanden voorafgaand aan de dag waarop het verzoek tot vrijstelling is ontvangen, geen incidenten gepaard gaande met geweld, geluidsoverlast, overlast op straat of drugsgebruik en -handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting.

  • F.

    De titel van afdeling 10 van hoofdstuk 2 komt te luiden:

Afdeling 10 Speelautomatenhallen en kansspelautomaten

  • G.

    Na artikel 2:39 worden de volgende artikelen ingevoegd.

Artikel 2.39 A BegripsomschrijvingenIn deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: de Wet op de kansspelen;

  • b.

    speelautomatenhal: een inrichting als bedoeld in artikel 30c lid 1 onder b van de Wet;

  • c.

    exploitant: de natuurlijke pers(o)on(en) of rechtspersoon voor wiens rekening en risico een inrichting wordt gedreven (beheerder als genoemd in artikel 4 van het Speelautomatenbesluit 2000);

  • d.

    leidinggevende: de natuurlijke persoon:- die algemene leiding geeft aan een inrichting;- die onmiddellijk leiding geeft in een inrichting;(beheerder als genoemd in artikel 4 van het Speelautomatenbesluit 2000);

  • e.

    speelautomaat: een automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

  • f.

    behendigheidsautomaat: een speelautomaat als bedoeld in artikel 30, onder b, van de Wet;

  • g.

    kansspelautomaat: een speelautomaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

  • h.

    meerspeler: speelautomaat met één spelgenerator, waarop meerdere mensen tegelijk kunnen spelen;

  • i.

    gekoppeld jackpotsysteem: een voorziening als omschreven in artikel 1 onder d van het Speelautomatenbesluit 2000;

  • j.

    hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

  • k.

    laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

Artikel 2.39 B Vergunningplicht voor speelautomatenhallen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren.

  • 2.

    De burgemeester verleent maximaal 4 vergunningen.

  • 3.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning om redenen van algemeen belang.

Artikel 2:39 C AanvraagVoor het verkrijgen van een vergunning, als genoemd in artikel 2:39 B wordt een aanvraag ingediend bij de burgemeester met behulp van een door de burgemeester vastgesteld aanvraagformulier.

 

Artikel 2:39 D Weigerings-, intrekkings-, schorsings- en vervalgronden vergunning s peelautomatenhal

  • 1.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 2:39 B wordt geweigerd, indien:

    • a.

      de exploitant en/of leidinggevende niet minstens de leeftijd van eenentwintig jaar heeft bereikt;

    • b.

      de exploitant en/of leidinggevende niet voldoet aan hetgeen is gesteld bij of krachtens Titel VA van de wet;

    • c.

      het maximum aantal af te geven vergunningen voor speelautomatenhallen is bereikt;

    • d.

      de exploitatie van de speelautomatenhal in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 2:39 B kan worden geweigerd, indien de feitelijke situatie afwijkt van hetgeen in de aanvraag is vermeld.

  • 3.

    In het kader van een intrekking, wijziging of schorsing van een vergunning, als bedoeld in artikel 2:39 B, is artikel 2:28 F sub a, b, c, d en e van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 2:39 B kan eveneens worden ingetrokken, gewijzigd of geschorst indien de exploitant en/of leidinggevende niet voldoet aan hetgeen is gesteld bij of krachtens Titel VA van de wet.

  • 5.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 2:39 B vervalt, indien:

    • a.

      een nieuwe vergunning voor het vestigen dan wel exploiteren van een speelautomatenhal in hetzelfde pand is verleend;

    • b.

      de vergunninghouder de hoedanigheid van exploitant heeft verloren;

    • c.

      meer dan zes maanden geen speelautomaten (meer) aanwezig zijn;

    • d.

      de exploitant de exploitatie van de speelautomatenhal heeft beëindigd.

  • 6.

    Voor het beëindigen van de speelautomatenhal als bedoeld in het vorige lid onder d geeft de exploitant uiterlijk binnen een week na de beëindiging van de exploitatie daarvan schriftelijk kennis aan de burgemeester.

Artikel 2:39 E Inrichtingseisen speelautomatenhal

Een speelautomatenhal waar zowel kansspelautomaten als behendigheids-automaten worden opgesteld, moet zodanig zijn ingedeeld dat de kansspelautomaten in een afgescheiden ruimte zijn geplaatst. Het gedeelte van de hal waar behendigheidsautomaten zijn opgesteld, moet zodanig zijn gesitueerd dat bezoekers van de hal dat gedeelte kunnen binnengaan en verlaten, zonder het gedeelte waar de kansspelautomaten zijn opgesteld te moeten betreden.

 

Artikel 2:39 F Productdifferentiatie bij een speelautomatenhal

  • 1.

    Per 100 m2 vloeroppervlakte van de speelautomatenhal mag één meerspeler worden geplaatst.

  • 2.

    Per 100 m2 vloeroppervlakte van de speelautomatenhal mag één gekoppeld jackpotsysteem worden geplaatst. De prijs die door dit systeem wordt toegekend mag niet meer bedragen dan € 2.500,--.

  • 3.

    Indien toepassing van lid 1 en/of 2 van dit artikel wordt gevraagd, dient daarbij door de exploitant van de speelautomatenhal te worden aangegeven op welke wijze er door of namens hem toezicht op het gebruik van deze speelautomaten wordt gehouden.

Artikel 2:39 G Toezicht in de speelautomatenhal

Het is verboden een speelautomatenhal voor het publiek geopend te hebben zonder dat:

  • a.

    een op de vergunning, als bedoeld in artikel 2:39 B, vermelde leidinggevende aanwezig is;

  • b.

    de toegangscontrole op de leeftijd van de bezoekers afdoende is geregeld.

 

  • H.

    Na artikel 2:40 wordt het volgende artikel ingevoegd.

 

Artikel 2:40 A Maximum aantal kansspelautomaten

  • 1.

    Per speelautomatenhal kan een vergunning, als bedoeld in artikel 30b lid 1 van de Wet worden verleend voor maximaal 100 kansspelautomaten.

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 3.

    De vergunning als bedoeld in artikel 30b lid 1 van de Wet wordt verleend voor de duur van vijf jaar.

 

  • I.

    Artikel 2:57 lid 3 komt te luiden:

    • 3.

      De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

      • a.

        die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden, of

      • b.

        deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

  • J.

    Artikel 2:58 lid 3 komt te luiden:

    • 3.

      Het gebod genoemd in het eerste lid geldt niet voor zover de eigenaar of houder van een hond:

      • a.

        zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of een sociale hulphond laat begeleiden, of

      • b.

        deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

  • K.

    Artikel 2:72 komt te luiden:

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, indien daardoor de openbare orde of de openbare veiligheid in gevaar komt.

  • L.

    Artikel 2:77 lid 1 komt te luiden:

    • 1.

      De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera's voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • M.

    Aan artikel 5:23 wordt onder vernummering van lid 4 tot lid 5 een lid ingevoegd, luidende:

    • 4.

      Het college kan nadere regels stellen omtrent het organiseren van snuffelmarkten.

Artikel II  

De Kansspelenverordening wordt ingetrokken.

Artikel III  

  • A.

    Vergunningen voor het houden van een speelautomatenhal die op grond van de Kansspelenverordening zijn verleend blijven van kracht totdat op een nieuwe aanvraag, genoemd in artikel 2.39 C van deze verordening, is beslist.

  • B.

    De vergunning, als bedoeld in artikel 2:28 van de exploitant, als bedoeld in artikel 2:27 lid 4, blijft van toepassing op een terras, als bedoeld in artikel 2:27 lid 2 wanneer:

    • 1.

      de exploitant op grond van artikel 2:28 leden 2 en 3 is vrijgesteld van de verplichting tot het hebben van deze vergunning; en

    • 2.

      dit terras bij de inrichting, als bedoeld in artikel 2:27 lid 1, hoort.

Artikel IV  

  • A.

    Dit besluit treedt in werking op de dag na de bekendmaking ervan.

  • B.

    Artikel I lid C en artikel III lid B werken terug tot de dag waarop de vijfde wijziging van de Algemene plaatselijke verordening Dordrecht in werking is getreden.

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 14 maart 2017.

De griffier, De voorzitter,

A.E.T. Wepster P.A.C.M. van der Velden

TOELICHTING op zesde wijziging Algemene plaatselijke verordening Dordrecht

Artikel I

A en B.

De wetgever heeft in de Awb een sluitend systeem neergelegd voor de afhandeling van aanvragen: die worden ingewilligd of geweigerd. In artikel 4:5 van de Awb is daarop één uitzondering gemaakt: een aanvraag die zo gebrekkig is dat die moet worden aangevuld voor deze kan worden afgehandeld kan buiten behandeling worden gelaten. Wel moet de aanvrager de kans krijgen om de aanvraag aan te vullen. Gemeenten kunnen bij verordening geen aanvullende gronden stellen waarmee een aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten, zoals voorheen was gedaan in artikel 1:3 ten aanzien van aanvragen die werden ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig had. Om deze reden wordt daarom artikel 1:3 geschrapt.

Het is echter weinig zinvol – voor zowel de gemeente als de aanvrager – om te beginnen met een inhoudelijke toetsing van een aanvraag als door het (late) tijdstip van indienen ervan een volledige en goede beoordeling hiervan niet redelijkerwijs mogelijk is vóór de beoogde datum van de activiteiten waarvoor de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft. Een vergunning of ontheffing zal in dergelijke gevallen niet (tijdig) verleend kunnen worden. Zie in dit verband ook artikel 3:2 van de Awb.

Daarom is in artikel 1:8 lid 2 een nieuwe weigeringsgrond ingevoegd, waarmee het mogelijk wordt om een aanvraag die is ingediend minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit - bij gebrek aan de mogelijkheid tot zorgvuldige behandeling - te weigeren. Een (snelle) weigering schept namelijk (snel) duidelijkheid voor de aanvrager en voorkomt een onnodige inspanning aan de kant van de gemeente.

Het derde lid biedt het betreffende bestuursorgaan de mogelijkheid om per vergunning deze termijn van drie weken te verlengen tot maximaal tien weken. Het is namelijk voorstelbaar dat men voor bijvoorbeeld (bepaalde) evenementenvergunningen een langere behandeltermijn nodig heeft om tot een zorgvuldige besluitvorming te komen.

 

C.

Bij het initiatiefvoorstel van Beter voor Dordt inzake de vijfde wijziging van de Algemene plaatselijke verordening Dordrecht ('lastenvermindering met oog voor veiligheid', RIS 1686707) is in artikel 2:28 lid 2 een vrijstelling op de (exploitatie)vergunningplicht gecreëerd voor inrichtingen waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet is verleend.

Deze vrijstelling is naar de letter ook gaan gelden voor de terrassen van deze (vrijgestelde) inrichtingen. Dit is echter ongewenst, omdat een dergelijke inrichting alcohol mag verstrekken en het terras ervan de buitenruimte raakt. Van daaruit kan overlast voor de directe omgeving plaatsvinden. Dit aspect wordt niet getoetst bij de beoordeling van een aanvraag voor een Drank- en horecawetvergunning. Een dergelijke toets kan wel plaatsvinden bij de beoordeling van een exploitatievergunning. Dit is dan ook de reden om de vrijstelling niet uit te laten strekken over het bij de (vrijgestelde) inrichting horende terras. Mocht een dergelijke inrichting een terras hebben/willen, dan blijft hiervoor dus een exploitatievergunning nodig.

Daarnaast is duidelijk geworden, dat de andere inrichtingen genoemd in de leden 2 en 3, als ze geen exploitatievergunning meer nodig hebben, - juridisch technisch gezien - voor hun terras dan een zogenaamde 2:10 A APV vergunning nodig hebben. Met deze wetenschap en gelet op het feit dat ook het gebruik van deze terrassen overlast kan veroorzaken, is ervoor gekozen om de 2:28-vergunningplicht voor de terrassen van alle in artikel 2:28 vrijgestelde categorieën te laten gelden. Artikel 2:10 B lid 1 sub a APV zorgt er vervolgens voor dat de vergunningplicht ex artikel 2:10 A dan niet meer geldt.

 

D.

Artikel 2:28 D tweede lid is geschrapt. In 2013 is namelijk het besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (Bjg) gewijzigd (met een wijziging van de Wet Bibob). Als gevolg daarvan kunnen bestuursorganen justitiële informatie opvragen bij Dienst Justis voor alle vergunningen/toestemmingen etc. waarbij Bibob kan worden toegepast. Voorheen kon dit bij de Drank- en Horecavergunning wel (op basis van de Drank- en horecawet en het Bjg), maar voor de exploitatievergunning niet. Voor exploitatievergunningen moest de aanvrager zelf een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) overleggen. Een weigeringsgrond hiervoor is niet langer nodig, omdat de gemeente nu een grondslag in de Bjg heeft om zelf de info op te vragen.

E.

Deze wijziging betreft een correctie op artikel 2:28 G lid 1. De referteperiode, die relevant is om te bepalen of wel of geen vrijstelling kan worden verleend, is aangepast. In de oude bepaling was als referteperiode '36 maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling (–red: 2:28 G)' opgenomen. De referteperiode zal – na een aantal jaren – niet meer deze beschreven periode moeten zijn, maar steeds 36 maanden voorafgaand aan de dag waarop het verzoek tot vrijstelling is ontvangen. Het lid is in op dit punt gewijzigd.

 

F. en artikel II

De Kansspelenverordening wordt met deze zesde wijziging niet alleen in de APV gevoegd maar ook inhoudelijk geactualiseerd. De oude Kansspelenverordening wordt ingetrokken.

 

G.

  • Het begrippenapparaat uit de Kansspelenverordening is overgenomen in artikel 2:39 A en waar nodig geactualiseerd. De teksten zijn strakker op:

    • de Wet op de kansspelen;

    • het Speelautomatenbesluit 2000; en

    • de begrippen die in de afdeling voor de exploitatieverordening worden gebruikt (afdeling 8 van hoofdstuk 2 van de Algemene plaatselijke verordening Dordrecht) geformuleerd.

De reden voor aansluiting op begrippen die in de afdeling voor de exploitatievergunning worden gebruikt, ligt in het praktische feit dat deze laatstgenoemde meestal ook wordt aangevraagd voor de exploitatie/vestiging van een speelautomatenhal.

 

  • Artikel 2:39 B vormt de grondslag voor het vergunningenstelsel voor het vestigen of exploiteren van een speelautomatenhal.

Het vergunningenstelsel voor het aanwezig hebben van kansspelautomaten in speelautomatenhallen is (al) opgenomen in artikel 30b jo. artikel 30c lid 1 sub b van de Wet op de kansspelen.

Het is wenselijk om op de vergunning voor een speelautomatenhal de wet 'positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen' niet van toepassing te verklaren. Het is niet wenselijk om een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren, zonder dat een vergunning is afgegeven. Een speelautomatenhal trekt namelijk publiek aan en kan daardoor voor overlast zorgen.

Dit vergunningenstelsel voor speelautomatenhallen bestond al in de Kansspelenverordening. De algemene bepalingen van de APV geven aan dat een vergunning (in principe) persoonsgebonden is en dat aan de vergunning voorschriften en beperkingen kunnen worden verbonden (artikel 1:4 en 1:5 APV). Het is daarom niet nodig om dit nog eens apart bij dit vergunningenstelsel op te nemen.

 

  • In artikel 2:39 C is bepaald dat een aanvraag wordt ingediend met behulp van een formulier dat door de burgemeester is vastgesteld. De eisen voor een aanvraag zijn niet meer in de verordeningstekst, maar voortaan in voornoemd formulier opgenomen. Dit komt de flexibiliteit ten goede ten aanzien van de door de burgemeester gewenste benodigde aanvraaggegevens.

 

  • Artikel 2:39 D

De weigerings-, intrekkings- en vervalgronden inzake een vergunning voor een speelautomatenhal uit de Kansspelenverordening zijn in artikel 2:39 D samengevoegd. Deze zijn niet strak 1-op-1 overgenomen, maar het nieuwe kader komt er wel gedeeltelijk mee overeen. De intrekkings- en weigeringsgronden zijn nu ook schorsingsgronden geworden om het oude handhavingsinstrumentarium te completeren. Het is namelijk voorstelbaar dat in een bepaalde situatie een intrekking van een vergunning een te zwaar middel is. In zo'n geval kan een schorsing wellicht een proportioneler handhavingsmiddel zijn.

 

lid 1 sub a

Een nieuwe weigeringsgrond is de minimum leeftijd van eenentwintig jaar van de exploitant/leidinggevende. Dit was vijfentwintig jaar. De leeftijdsgrens is om praktische redenen aangepast en gelijkgetrokken met die van een exploitant en een leidinggevende van een inrichting als beschreven in artikel 2:27 lid 1. Deze leeftijdsaanpassing wordt niet als een risico-element gezien voor de vestiging of exploitatie van een speelautomatenhal.

 

Lid 1 sub b en lid 4

Het oude 2.3 lid b van de Kansspelenverordening is niet meer overgenomen.

In Titel VA van de wet wordt verwezen naar eisen die bij AmvB zijn ingevuld. In deze AmvB wordt op punten uitgegaan van een termijn van vijf jaar voor het 'nadragen van' strafbare feiten. Daarom is het oude sub b van artikel 2:3 Kansspelenverordening niet op die manier overgenomen: per geval moet worden beoordeeld wat redelijk is om 'na te dragen'.

Verder wordt nu in het eerste lid sub b en lid 4 expliciet aangegeven dat de exploitant en de leidinggevende moeten voldoen aan het bij of krachtens Titel VA van de wet bepaalde, waarmee (mede) duidelijk wordt dat zij ook aan het bepaalde in het Speelautomatenbesluit 2000 moeten voldoen, hetgeen gedeeltelijk ook in artikel 7 van het Speelautomatenbesluit 2000 is opgenomen.

 

Lid 1 sub d

Voor alle duidelijkheid is ook een strijdigheid met een vigerend bestemmingsplan als weigeringsgrond opgenomen. De weigeringsgrond volgt feitelijk uit het bestemmingsplan zelf, maar is voor de duidelijkheid nu hier opgenomen.

 

lid 3

De intrekkings-, weigerings- en schorsingsgronden (artikel 2:28 F sub a, b, c, d en e APV) voor de exploitatievergunning voor (horeca)-inrichtingen zijn van overeenkomstige toepassing verklaard op die voor speelautomatenhallen. Dit omdat de motieven voor (het wel of niet verlenen van) een exploitatievergunning (voor een horeca-inrichting) vrijwel dezelfde zijn als die voor een vergunning voor (de vestiging of exploitatie van) een speelautomatenhal.

 

Lid 5

De vervalgronden uit de Kansspelenverordening zijn in artikel 2:39 D lid 5 APV overgenomen. Daarnaast is ook de vervalgrond ex artikel 2:28 E lid 1 APV toegevoegd in lid 5 onder d.

 

Lid 6

Tenslotte is in lid 6 nu de verplichting opgenomen dat de exploitant van een speelautomatenhal binnen een week na de beëindiging van de exploitatie van de speelautomatenhal de burgemeester schriftelijk hiervan in kennis moet stellen. Dit past bij de vervalgrond in artikel 2:39 D lid 5 sub d. (Eenzelfde verplichting bestaat ook voor exploitanten van (horeca)inrichtingen (artikel 2:28 E lid 2 APV)).

 

De intrekkings- en weigeringsgronden 2.3 lid 1 sub c en 2.3 lid 1 sub f van de Kansspelenverordening zijn niet overgenomen, omdat de strekking ervan al in artikel 1:6 sub b juncto 1:8 APV resp. 1:4 lid 2 en 1:6 sub c juncto 1:8 APV is opgenomen.

 

De oude intrekkings-, weigerings-, en vervalgrond ' de speelautomatenhal niet uitsluitend rechtstreeks vanaf de weg voor het publiek toegankelijk is' (artikel is 2.3 lid 1 sub d Kansspelenverordening) is ook niet meer opgenomen. Ons inziens is deze niet meer van belang.

 

  • De inrichtingseisen voor een speelautomatenhal zijn ongewijzigd uit de Kansspelenverordening overgenomen in artikel 2:39 E.

 

  • De productdifferentiatie bij een speelautomatenhal uit de Kansspelenverordening is geactualiseerd en opgenomen in de artikelen 2:39 F.

Het oude vierde lid van artikel 2.5 Kansspelenverordening hoeft niet meer te worden overgenomen, omdat de strekking ervan al is neergelegd in artikel 1:4 APV.

 

  • Het verbod opgenomen in het oude artikel 2.6 van de Kansspelenverordening is ongewijzigd overgenomen in artikel 2:39 G.

 

  • Hoofdstuk 4 uit de Kansspelenverordening kan vervallen, omdat nu de kleine kansspelen zijn geregeld in de Wet op de Kansspelen (artikel 7c).

    • De oude artikelen 5.1 en 5.2 uit hoofdstuk 5 van de Kansspelenverordening hoeven niet overgenomen te worden, omdat de strekking ervan al in artikel 6:1 en 6:2 van de APV staat.

 

  • Het oude artikel 5.3 Kansspelenverordening hoeft ook niet te worden overgenomen, omdat er n.a.v. de actualisatie van de artikelen van de Kansspelenverordening en de incorporatie ervan in de APV geen behoefte is aan dit overgangsrecht, maar aan eigen overgangsrecht. Dat laatste is opgenomen in artikel II van het zesde wijzigingsbesluit van de APV.

 

H.

In artikel 2:40 A wordt ten aanzien van de zogenaamde aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten ex artikel 30b jo. artikel 30c lid 2 van de Wet op de kansspelen een maximumstelsel opgenomen voor het aantal kansspelautomaten in speelautomatenhallen en hoogdrempelige inrichtingen.

Het maximale aantal voor kansspelautomaten in speelautomatenhallen stond niet in de Kansspelenverordening vermeld, maar in de praktijk houdt het college 100 aan. Het maximum aantal van 100 is daarom nu in lid 1 van artikel 2:40 A opgenomen.

Het maximum aantal voor kansspelautomaten in hoogdrempelige inrichtingen uit de Kansspelenverordening is ongewijzigd uit de Kansspelenverordening overgenomen in het tweede lid (en is ook opgenomen in artikel 30c lid 2 Wet op de kansspelen).

Het tweede lid van artikel 3.1 kan niet meer worden overgenomen, omdat men volgens de Dienstenwet in principe geen maximum mag stellen aan het aantal automaten die geen kansspelautomaat zijn en uit de wet volgt dat in een laagdrempelige inrichting geen kansspelautomaat mag staan.

 

De strekking van het oude artikel 3.2 lid 1 is ongewijzigd overgenomen in het derde lid van artikel 2.40 A. Er is geen regeling meer opgenomen, in het geval de vergunning in de loop van een jaar wordt verstrekt. De vergunning mag nu tijdens het jaar verlopen.

 

I. en J.

In de artikelen 2:57 lid 3 en 2:58 lid 3 zijn de sociale hulphond en de hond, die daarvoor wordt opgeleid, toegevoegd, waarvoor voortaan - net zoals voor geleidehonden - geen aanlijn- en opruimplicht geldt. Dit omdat dergelijke honden een soortgelijke functie hebben als die van geleidehonden en de plicht ook niet geldt voor geleidehonden-in-opleiding.

 

K.

De vergunningplicht voor bedrijven om consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel daarvoor aanwezig te houden komt te vervallen. Hiervoor in de plaats is nu een verbodsbepaling geredigeerd, waarin is opgenomen dat het verboden is in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, indien daardoor de openbare orde of de openbare veiligheid in gevaar komt.

 

Voornoemd APV-vergunningstelsel bleek namelijk geen toegevoegde waarde te hebben t.o.v. milieu- en brandveiligheidsregelgeving. Er werden in een enkel geval in een vergunningvoorschrift verkeersregelaars verplicht gesteld. Het inzetten van verkeersregelaars valt echter onder de eigen verantwoordelijkheid van de verkopers. Daarvoor is geen vergunningstelsel noodzakelijk.

 

L.

Per 1 juli 2016 is artikel 151c van de Gemeentewet gewijzigd, waardoor flexibel cameratoezicht mogelijk is geworden. De reden is met name dat vaste camera’s in de praktijk vaak niet adequaat bleken bij het bestrijden van zich snel en gemakkelijk verplaatsende criminaliteit, hinder en vandalisme.

 

In de memorie van toelichting bij deze wetswijziging (Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 582, nr. 3) geeft de regering aan dat uit gesprekken met vertegenwoordigers uit de bestuurlijke, justitiële en politiële praktijk, waaronder gemeenten, bleek dat toezicht met vaste camera's soms tekort schiet: "Bij aanhoudende en zich verplaatsende overlast kan gedacht worden aan overlast veroorzaakt door hangjongeren, door drugsgebruikers en drugsdealers, door straatrovers en zakkenrollers en door personen die vernielingen aanrichten in de publieke ruimte. (…) Diverse recentelijk verschenen gemeentelijke evaluatierapporten over cameratoezicht in de publieke ruimte erkennen de tendens dat overlast zich verplaatst en dat bij verplaatsingseffecten vast cameratoezicht als toezichtinstrument tekort schiet".

De regering benadrukt verder dat camera's alleen kunnen worden ingezet ter handhaving van de openbare orde, maar dat dit niet wil zeggen dat er op voorhand al sprake moet zijn van een verstoring van de openbare orde of een concrete dreiging daarvan: "Onder handhaving van de openbare orde door de burgemeester valt immers ook de algemene bestuurlijke voorkoming van strafbare feiten die invloed hebben op de orde en rust in de gemeentelijke samenleving".

 

Op dit punt is artikel 2:77 lid 1 APV aangepast: vanaf nu is flexibel cameratoezicht mogelijk.

 

M.

De beleidsregels Stadsmarkten is destijds op 17-11-1998 door het college vastgesteld. Dit beleid is op één deel na ingetrokken: het deel met betrekking tot snuffelmarkten. In dit deel zijn ook algemene voorschriften (nadere regels) opgenomen.

 

Het college kan echter pas nadere regels vaststellen, als het hiervoor van de raad de bevoegdheid heeft gekregen. Deze bevoegdheid bleek echter niet te zijn verstrekt.

 

Het college is voornemens om het snuffelmarktenbeleid te actualiseren (en vervolgens het oude beleid in te trekken.) Om het bevoegdheidsgebrek voor de toekomst te herstellen, is in het nieuwe lid 4 van artikel 5:23 de bevoegdheid voor het college opgenomen om nadere regels voor snuffelmarkten vast te stellen.

 

Artikel III

A.

Een bestaande vergunning voor het houden van een speelautomatenhal blijft van toepassing, tot op een nieuwe aanvraag voor een dergelijke vergunning is beslist.

 

B.

Met de zesde wijziging van de APV wordt een exploitatievergunningplicht ingevoerd voor terrassen van de inrichtingen waarvoor na inwerkingtreding van de (recente) vijfde wijziging van de APV geen verplichting meer bestond voor het hebben van de exploitatievergunning. Als zo'n vrijgestelde inrichting een terras heeft, geldt (alleen voor het terras) nu weer een exploitatievergunningplicht.

Zonder overgangsrecht zou dit soort vrijgestelde inrichtingen met terras – na vaststelling van de zesde wijziging - een exploitatievergunning moeten aanvragen. Dit is zeer ongewenst, mede gelet op het feit dat de vijfde wijziging waarin de vrijstelling van voornoemde verplichting is geregeld, zeer recent in werking is getreden.

Daarom wordt in artikel III lid B als overgangsrecht opgenomen dat de verleende vergunning ex artikel 2:28 van de exploitant, als bedoeld in artikel 2:27 lid 4, op zijn terras van toepassing blijft wanneer:

  • 1.

    de exploitant op grond van artikel 2:28 leden 2 en 3 is vrijgesteld van de verplichting tot het hebben van deze vergunning; en

  • 2.

    dit terras bij de inrichting, als bedoeld in artikel 2:27 lid 1, hoort.

 

Dit betekent in feite dat alleen:

  • nieuwe exploitanten voor een terras bij hun inrichting en

  • bestaande vrijgestelde exploitanten, die een terras bij hun inrichting openen

een exploitatievergunning zullen moeten aanvragen.

Naar boven