Gemeenteblad van Olst-Wijhe
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Olst-Wijhe | Gemeenteblad 2017, 108303 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Olst-Wijhe | Gemeenteblad 2017, 108303 | Verordeningen |
Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Olst-Wijhe 2017
De raad van de gemeente Olst-Wijhe,
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 02-05-2017, nr. 31
overwegende, dat het noodzakelijk is om cliënten te ondersteunen als zij dusdanige beperkingen ondervinden bij hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid dat zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;
overwegende, dat het noodzakelijk is om cliënten met psychische of psychosociale problemen en belanghebbenden die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico's voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg , of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;
overwegende, dat het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de invulling van de plicht tot ondersteuning;
gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
In deze verordening wordt verstaan onder:
bijdrage in de kosten: Bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;
hoofdverblijf: De woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de basisregistratie personen ingeschreven staat of zal staan. Indien de cliënt met een briefadres in de basisregistratie personen ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres;
hulpvraag: Behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;
melding: Kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;
persoonlijk plan: Plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;
ondersteuningsplan: De verwoording van het afgesproken arrangement aan ondersteuning voor cliënt (individu of gezin) bestaande uit de inzet van oplossingen in de eigen kracht van cliënt, mantelzorg, algemene voorzieningen, informele zorg en maatwerkvoorzieningen. Daarnaast worden in het ondersteuningsplan ook de te behalen resultaten, de looptijd (geldigheidsduur) en specifieke functies van maatwerkvoorzieningen benoemd. Het ondersteuningsplan wordt in overleg tussen cliënt en gemeente opgesteld.
uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht.
HOOFDSTUK 2: Melding, onderzoek en aanvraag
Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen. Het college start in dit geval het onderzoek na ontvangst van dit plan. Hierdoor heeft dit een opschortende werking.
ARTIKEL 5. INFORMATIE EN IDENTIFICATIE
De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
De factoren, genoemd in artikel 2.3.2, vierde lid, van de wet maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek als bedoeld in het eerste lid.
Indien een maatwerkvoorziening deel uitmaakt van het ondersteuningsplan wordt tijdens het gesprek aan de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen verteld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een persoonsgebonden budget en wat de gevolgen van die keuze kunnen zijn.
Het college wijst de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger op de mogelijkheid om een schriftelijke weergave van het gesprek te ontvangen. Het college verstrekt op verzoek van de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, waaronder een verslag van het gesprek als bedoeld in het eerste lid.
Indien een maatwerkvoorziening deel uitmaakt van het ondersteuningsplan ondertekent de cliënt het verslag voor gezien of akkoord en stuurt een ondertekend exemplaar onverwijld naar het college. De cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger kan feitelijke gegevens corrigeren en kan zijn/haar opmerkingen bij het onderzoeksverslag kenbaar maken. Correcties en opmerkingen worden aan het onderzoeksverslag toegevoegd.
Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:
het handelt om een aanvraag van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 6 heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden;
HOOFDSTUK 3: Maatwerkvoorziening
ARTIKEL 9. ALGEMENE CRITERIA VOOR EEN MAATWERKVOORZIENING
Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of:
ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
ARTIKEL 10. VOORWAARDEN EN WEIGERINGSGRONDEN
Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:
voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;
ARTIKEL 12. PERSOONSGEBONDEN BUDGET (PGB)
Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6. van de wet.
Onverminderd artikel 2.3.6. tweede en vierde lid van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag betrekking heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.
De hoogte van een pgb voor een zaak wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.
een cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
als er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet;
ARTIKEL 14. EENMALIG PERSOONSGEBONDEN BUDGET
De bedragen voor een éénmalig PGB worden bepaald als tegenwaarde van de voorziening die de aanvrager op dat moment ontvangen zou hebben als de voorziening in natura zou zijn verstrekt. Was dat niet een nieuwe voorziening geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd. Hiervoor wordt de methodiek gehanteerd zoals beschreven in bijlage 1. Het college kan bij het bepalen van de hoogte van het bedrag zich baseren op gemaakte prijsafspraken met onder contract staande leveranciers. Indien nodig kan het bedrag worden verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, op te vragen bij de hulpmiddelen leverancier.
Verstrekking van een éénmalig PGB vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Een éénmalig PGB wordt behoudens de forfaitaire bedragen in eigendom verstrekt. Uitbetaling geschiedt na controle van de factuur en betalingsbewijs. Indien de hoogte van het bedrag op het betalingsbewijs lager uitvalt dan het éénmalig PGB dan wordt dit lagere bedrag uitbetaald.
De cliënt of eventuele nabestaande(n) kan / kunnen ook het college verzoeken de maatwerkvoorziening die is aangeschaft met het éénmalig PGB om niet in natura aan het college terug te geven zonder verrekening van eventuele extra opties of accessoires. Hierbij draagt de cliënt of eventuele nabestaande(n) de voorziening in eigendom over aan het college. Het college behoudt zich het recht om wel of niet in te gaan op een dergelijk verzoek. Het college verricht naar aanleiding van een dergelijk verzoek een inspectie van de maatwerkvoorziening. De inspectie kan ook worden verricht door het college aangewezen derde partij. Het ophalen van de maatwerkvoorziening wordt op kosten van het college uitgevoerd indien het college ingaat op het verzoek tot overname.
ARTIKEL 15. SPECIFIEKE CRITERIA PER MAATWERKVOORZIENING GROEP
Met betrekking tot woonvoorzieningen geldt:
Het bedrag waarboven het primaat van de verhuizing wordt gehanteerd bedraagt € 6500,- Het bedrag staat voor de duur van 5 jaar. Indien er extra kosten moeten worden gemaakt met betrekking tot dezelfde woning binnen deze periode worden deze kosten bij de initiële kosten opgeteld. Dit om te voorkomen dat bij elke nieuwe aanvraag opnieuw de grens van € 6500,- kan worden gehanteerd.
De volgende kostenposten bij het aanpassen van een woning komen in aanmerking:
Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in Standaard voorwaarden (SR) 1997 van de Bond van Nederlandse Architecten. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.
Het verstrekken van de tegemoetkoming in de kosten van huurderving betreft alleen de periode dat de woonruimte van de aanvrager ten gevolge van het verrichten van een woningaanpassing niet bewoond kan worden en daardoor voor dubbele woonlasten komt te staan. De tegemoetkoming wordt alleen verleend als de aanvrager redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten zou hebben.
De hoogte van de tegemoetkoming in de kosten van huurderving bedraagt de werkelijke kosten gedurende maximaal zes maanden waarbij de eerste twee maanden niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming. Voorwaarde voor het verstrekken van de tegemoetkoming is dat de woning voor meer dan €4796,91 moet zijn aangepast.
ARTIKEL 16. GEBRUIKELIJKE ZORG
Geen maatwerkvoorziening wordt toegekend als er sprake is van gebruikelijke zorg. Voor het bepalen van de gebruikelijke zorg wordt gebruik gemaakt van het laatst vastgestelde Protocol Gebruikelijke Zorg van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) als richtlijn.
ARTIKEL 17. AANWIJZING AMBTENAAR
De beleidsmedewerker Wmo is aangewezen als ambtenaar in de zin van artikel 6.1 van de Wet.
ARTIKEL 18. NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING OF TERUGVORDERING
Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of zo onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.
Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.
HOOFDSTUK 4: Bedragen: indexering, berekening en bijdrage in de kosten
ARTIKEL 19. INDEXERING VAN BEDRAGEN
De genoemde bedragen (waaronder de bijlagen), met uitzondering van de bedragen onder de bouwstenen coördinatie, wonen, hulpverlening en huishoudelijke hulp zijn onderhevig aan de indexatie conform het CBS prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie zoals bepaald in artikel 3.8 lid 1 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.peilmaand oktober. De bedragen onder de bouwstenen coördinatie, wonen, hulpverlening en huishoudelijke hulp zijn onderhevig aan de index CAO lonen gezondheids- en welzijnszorg. Daarnaast zijn genoemde bedragen onderhevig aan verandering naar aanleiding van een aanbestedingstraject.
ARTIKEL 20. BIJDRAGE IN DE KOSTEN
De bedragen, percentages en systematiek die gelden voor een eigen bijdrage per gezinssituatie zijn gelijk aan de bedragen, percentages en systematiek zoals opgenomen in artikel 3.1. van het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning, zoals jaarlijks aangepast door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De eigen bijdrage wordt geïnd door het Centraal Administratiekantoor.
ARTIKEL 21. BEREKENING BEDRAGEN
Het college berekent de bijdrage in de kosten op basis van de totaalkosten van de maatwerkvoorziening en de kosten per periode. De hoogte van de kosten van de maatwerkvoorziening hangt af of de maatwerkvoorziening nieuw aan te schaffen is, of dat er sprake is van een depotmiddel waarbij een restwaarde wordt gehanteerd. Daarnaast spelen ook de kosten voor de servicedienstverlening mee in de hoogte van de totale kosten. Deze worden gerelateerd aan het aantal maximaal te betalen perioden per maatwerkvoorzieningencategorie. Een overzicht van de categorieën is beschreven in bijlage 1.
Vanaf datum besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening geldt de aanvang van de eigen bijdrageregeling. De looptijd van de eigen bijdrage per categorie is beschreven in bijlage 1. Indien tijdens de looptijd binnen een bepaalde categorie het type maatwerkvoorziening zich wijzigt (door bijvoorbeeld een technisch economische reden) dan dient het college een nieuw besluit te nemen. De looptijd wijzigt zich dan niet, wel de eventuele hoogte van de eigen bijdrage. Indien na de looptijd het recht op de maatwerkvoorziening nog steeds bestaat, wordt er geen eigen bijdrage meer in rekening gebracht.
Indien het periodebedrag lager uitkomt (doordat de kosten van de maatwerkvoorziening betrekkelijk laag zijn) dan de minimale eigen bijdrage per gezinssituatie, zoals beschreven in artikel 3 lid 1, dan worden de kosten van de maatwerkvoorziening gedeeld door het van toepassing zijnde bedrag (dit betreft de minimale eigen bijdrage per gezinssituatie).
HOOFDSTUK 5: Kwaliteit en veiligheid
ARTIKEL 22. KWALITEITSEISEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING
Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:
een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde of;
Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:
overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en;
rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners;
ARTIKEL 23. MELDINGSREGELING CALAMITEITEN EN GEWELD
de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
HOOFDSTUK 8: Klachten, medezeggenschap en inspraak
ARTIKEL 28. BETREKKEN VAN INGEZETENEN BIJ HET BELEID
Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
HOOFDSTUK 9: Overgangsrecht en slotbepalingen
Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn. Tevens beoordeelt het college of de cliënt nog voldoet aan de criteria om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen.
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening welke is verstrekt op grond van de toenmalige Verordening Wmo tot aan het einde van de gestelde indicatie of totdat het college een nieuw besluit heeft genomen en het oude besluit heeft ingetrokken. Indien van toepassing, betaalt de cliënt een eigen bijdrage of eigen aandeel op grond van het toenmalig genomen besluit.
De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Olst-Wijhe 2015 (hierna Verordening) is naar aanleiding van twee ontwikkelingen aangepast. De eerste ontwikkeling betreft de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep op 18 mei 2016 Zaaknummers 15/4490 WMO15, ECLI:NL:CRVB:2016:1402, 15/5356 WMO15, ECLI:NL:CRVB:2016:1403 en 16/948 WMO15, ECLI:NL:CRVB:2016:1404. Een onderdeel van deze uitspraak is dat daar waar bij Wet is vastgesteld dat bij Verordening regels dienen te worden gesteld, delegatie naar het college niet mogelijk is. In veel gemeenten net als de gemeente Olst-Wijhe is dit echter wel het geval. Dit is de reden dat de artikelen in de Nadere Regels Wmo Olst-Wijhe 2015 (vanaf nu Nadere Regels) zijn toegevoegd aan de verordening. Dit betreft inclusief de bedragen die in de Nadere Regels zijn genoemd. Aangezien de bedragen aan indexering onderhevig zijn, is het gevolg daarvan is dat deze jaarlijks door de gemeenteraad dienen te worden vastgesteld.
De tweede ontwikkeling betreft de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) met betrekking tot het uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Er wordt een nieuw artikel 5.4 toegevoegd aan het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Het artikel heeft tot doel dat de gemeente een reële prijs betaalt voor een Wmo-diensten, waarmee de aanbieder kan voldoen aan de gemeentelijke eisen van kwaliteit en continuïteit van deze dienst en de arbeidsrechtelijke verplichtingen aan de beroepskracht die de dienst verleent.
De AMvB is van toepassing op alle vormen van Wmo-dienstverlening, uitgezonderd de verstrekking van hulpmiddelen, individuele vervoersvoorzieningen en woningaanpassingen. Vanuit praktische overwegingen zijn de tarieven voor deze laatste groepen in zover van toepassing wel in deze Verordening ingevoegd.
De AMvB biedt het college de mogelijkheid om - in plaats van zelf een vaste of reële prijs vast te stellen - de eis aan de inschrijvende partij te stellen om een prijs voor de dienst te hanteren gebaseerd op de eisen aan kwaliteit en continuïteit, en daarbij rekening houdend met de in de verordening genoemde kostprijselementen. Het college beslist met welke derde (aanbieder) hij een overeenkomst sluit.
Voor bestaande overeenkomsten geldt een overgangstermijn. Bij verlenging van bestaande overeenkomsten moet bekeken worden of de overeenkomst voldoet aan de AMvB.
De verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Olst-Wijhe 2017, hierna de verordening, is gebaseerd op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. De Wmo 2015 schrijft in de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 voor dat de gemeenteraad in een verordening in ieder geval regels opstelt respectievelijk kan opstellen:
ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Wmo 2015 door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden;
Opdracht Wmo 2015 aan de gemeente
De Wmo 2015 draagt gemeenten onder meer op zorg te dragen voor maatschappelijke ondersteuning en de kwaliteit en continuïteit van voorzieningen. Onder maatschappelijke ondersteuning (art. 1.1.1 lid 1 van de wet) wordt verstaan:
Onder voorzieningen worden algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen verstaan (art. 1.1.1 lid 1 van de wet). De regels over kwaliteit en continuïteit zijn neergelegd in hoofdstuk 3 van de wet.
De Wmo 2015 kent in tegenstelling tot de Jeugdwet geen specifieke bepalingen waarin het college in ieder geval niet gehouden is een maatwerkvoorziening te verlenen. Wel is artikel 2.3.5 zesde lid van de wet van belang, waarin feitelijk de afbakening wordt weergegeven tussen de Wmo 2015 en de Wet langdurige zorg (thans Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten).
Kan iemand met ondersteuning (Wmo) en verpleging en zorg (Zvw) niet meer in de eigen leefomgeving blijven wonen, kan aanspraak bestaan op verblijf in de instelling. Het artikel luidt als volgt:
“Het college kan een maatwerkvoorziening weigeren indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande”.
Echter valt (ook) niet in te zien waarom het college gehouden is een maatwerkvoorziening te verlenen indien een andere wettelijke aanspraak kan voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Denk bijvoorbeeld aan de aanspraak op wijkverpleging op grond van de Zorgverzekeringswet of een vervoerskostenvergoeding op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Daarom is in deze verordening een weigeringsgrond opgenomen analoog aan het huidige artikel 2 Wmo 2007.
Uit de toelichting op artikel 2.1.3 van de wet (verordeningsplicht) blijkt dat de gemeenteraad naast het beleidsplan - mede met het oog op duidelijkheid voor de burger over de van de overheid te verwachten prestaties en de rechtszekerheid - bij verordening een aantal zaken moet regelen die noodzakelijk zijn om de wet en het beleidsplan uit te kunnen voeren. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening komt het op maatwerk aan. In artikel 1.2.1 van de wet is in algemene termen omschreven in welke gevallen iemand in aanmerking komt voor de verschillende maatwerkvoorzieningen (zie hoofdstuk 3 van deze verordening).
De verordening is een essentieel document voor de eerder genoemde concrete uitwerking van de beleidsvoornemens van de gemeente Olst-Wijhe.
De maatschappelijke ondersteuning zal gericht zijn op de persoon en diens plek in de samenleving in plaats van uitsluitend op diens aandoening, beperking of indicatie. De bepalingen in deze verordening geven geen antwoord op de vraag hoe het college in het individuele geval tot het oordeel komt of iemand in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening. Slechts de criteria oftewel de inhoudelijke randvoorwaarden zoals de gemeenteraad die als democratisch gelegitimeerd orgaan moet stellen zijn opgenomen. Daarmee treedt de gemeenteraad nadrukkelijk niet in de beslisruimte die het college heeft op grond van artikel 2.3.5 van de wet (de aanvraag). Immers, binnen de kaders biedt de wet zeer uiteenlopende beslismogelijkheden.
Wanneer iemand naar het oordeel van het college niet in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en onvoldoende is geholpen met de inzet van eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen, beslist het college tot het verstrekken van een (individuele) maatwerkvoorziening.
De verplichting om maatwerk te leveren, is in de wet ruimer geformuleerd dan de compensatieplicht in de Wmo 2007 en ziet op alle gevallen waarin iemand problemen heeft met zijn zelfredzaamheid en participatie, of beschermd wonen of opvang nodig heeft. De maatwerkvoorziening is aanvullend op wat iemand zelf kan bijdragen en vormt samen met de inzet van eigen kracht of, indien van toepassing, gebruikelijke hulp of mantelzorg een samenhangend ondersteuningsaanbod, ofwel maatwerk. Wanneer mensen voldoen aan de voorwaarden, hebben zij het recht om te kiezen voor een persoonsgebonden budget waarmee zij zelf de ondersteuning kunnen regelen die tot de maatwerkvoorziening behoort.
De Wmo 2015 biedt meer mogelijkheden dan de Wmo 2007 om cliënten op een goede manier maatschappelijk te ondersteunen zonder dat dit hoeft te leiden tot het verstrekken van een (individuele) maatwerkvoorziening. Daarmee is er geen sprake van een ongeclausuleerd recht op een maatwerkvoorziening. De verordening zoals die thans voorligt doet recht aan de bedoeling van de wetgever en biedt burgers de rechtszekerheid die zij verdienen als het hen - naar oordeel van het college - niet lukt om zelf, dan wel met hulp van anderen niet of onvoldoende zelfredzaam te zijn en te kunnen participeren. De verordening is dan ook zo opgesteld dat het de benodigde waarborgen biedt die burgers van de gemeente mogen verwachten. Daarmee wordt ook het huidige voorzieningenniveau bedoeld zonder daarbij het beoogde maatwerk en eigen verantwoordelijkheid van burgers uit het oog te verliezen. Naast de bedoelde aanspraken zijn ook de weigeringsgronden en beperkende voorwaarden opgenomen zoals die ook thans veelal gelden. Die zijn overigens uitgebreid in het kader van de eigen verantwoordelijkheid.
Een ander aspect is de uitvoerbaarheid van de wet en de daarbij behorende verordening. Het college die de aanvragen beoordeeld is ook gehouden de bepalingen van de verordening in acht te nemen. Met het bieden van de eerder genoemde duidelijkheid wordt niet alleen een kader geboden, maar ook de grondslagen waarop de beslissing op de aanvraag kan en mag rusten.
Juridisering begint bij de aanvraag
Vanaf het moment dat de cliënt een aanvraag indient voor een maatwerkvoorziening, is er sprake van enige vorm van juridisering. Deze is een onvermijdelijk gevolg van het aanvragen van de maatwerkvoorziening en heeft met name tot doel om de rechtszekerheid van de cliënt te waarborgen. Het vorenstaande betekent ook dat het college bij het nemen van besluiten op de aanvraag zich - naast de wet - ook moet baseren op de verordening. Ervaring in de jurisprudentie leert dat het van groot belang is om in de verordening met de wet verbindende grondslagen op te nemen.
Op de volgende pagina volgt de Artikelsgewijze toelichting op de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Olst-Wijhe 2017
Ad.1.1. Algemeen gebruikelijke voorziening
Het is niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarvan gelet op de omstandigheden van de cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken (zie o.a. CRvB 03-07-2001, nr. 00/764 WVG, CRvB 16-04-2008, nr. 06/4668 WVG, CRvB 14-07-2010, nr. 09/562 WVG en Rechtbank Arnhem 16-08-2012, nr. AWB 11/5564).
Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt (zie CRvB 17-11-2009, nr. 08/3352 WMO). De beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de cliënt ziet op het beantwoorden van de vraag of de cliënt over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Bij die beoordeling kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, de volgende criteria een rol spelen:
Uit artikel 2.1.4 van de wet vloeit de bevoegdheid voort tot het vragen van een bijdrage in de kosten. Cliёnten zullen voor hun ondersteuning, als de gemeente daarvoor kiest, een bijdrage moeten betalen. Deze bijdrage kan, als het een maatwerkvoorziening betreft, afhankelijk worden gesteld van het inkomen en het vermogen. Op grond van artikel 2.1.4 lid 4 van de wet zijn bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015) gesteld. Daarin is bepaald wat de ruimte is die de gemeenteraad (het college bij delegatie door de gemeenteraad) heeft voor het bepalen van de omvang van de eigen bijdrage. Ook voor een algemene voorziening kan eventueel een bijdrage van de cliënt in de kosten worden gevraagd (m.u.v. cliëntondersteuning), maar deze bijdrage kan, anders dan die voor een maatwerkvoorziening, niet inkomensafhankelijk zijn.
Ad.1.3. Gemeenschappelijke ruimte
Het gaat hier om een gedeelte(n) van een woongebouw niet behorend tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de belanghebbende vanaf de toegang tot de woning te bereiken.
het begrip hoofdverblijf biedt nogal eens problemen. Het begrip is omschreven naar het aantal nachten dat men doorbrengt. Bij twijfel kan de plaats waar per jaar de meeste nachten worden doorgebracht, beschouwd worden als de plaats waar iemand zijn hoofdverblijf heeft. Dit kan een rol spelen als de cliënt meerdere plaatsen heeft waar een groot deel van het jaar wordt doorgebracht, zoals de belanghebbenden die het jaar deels in het buitenland doorbrengen, cliënten die deels in een AWBZ-instelling verblijven en deels elders, enz.
De hulpvraag is de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.1.4 lid 1 van de wet. Als iemand die behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning zich tot het college wendt, is het van belang dat allereerst wordt onderzocht wat de hulpvraag van betrokkene is. Wanneer de betrokkene zich voor het eerst meldt, is in veel gevallen niet op voorhand duidelijk of en in welke vorm het college in actie moet komen. Een zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet is noodzakelijk.
De cliënt kan als hij ingezetene is van een gemeente in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie (artikel 1.2.1 Wmo).
Om voor een maatwerkvoorziening gericht op beschermd wonen en opvang in aanmerking te komen moet de cliënt in ieder geval ingezetene van Nederland zijn, maar niet persé van de gemeente. Uit de Memorie van Toelichting volgt dat een ingezetene zich, voor een maatwerkvoorziening, moet wenden tot het college van de gemeente waar hij woont. De term 'wonen' is niet verder uitgelegd. Uit de jurisprudentie bij de Wmo 2007 (CRvB 22-09-2010, nr. 09/1743 WMO ) volgt dat het gaat om de feitelijke verblijfplaats, waarbij een inschrijving in het Basisregistratie Personen (BRP) belangrijk is maar niet doorslaggevend.
Binnen een instelling wordt ondersteuning in de vorm van dienstverlening geboden. Het kan gaan om beschermd wonen, maar bijvoorbeeld ook om een instelling waar kortdurend verblijf wordt geboden. Hierbij kan gedacht worden aan volgens de Wet toelating zorginstellingen, een ziekenhuis of kleinschalig wooninitiatief als bedoeld in de Regeling Subsidies AWBZ/Wlz.
Een ieder kan zich melden bij zijn gemeente met een hulpvraag. Door het melden maakt de cliënt de hulpvraag aan het college kenbaar. In vervolg op deze melding zal het college in samenspraak met de cliënt zo spoedig mogelijk een onderzoek (laten) instellen. Indien een ingezetene alleen informeert naar bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een algemene voorziening of kenbaar maakt gebruik te willen maken van een algemene voorziening, is er geen aanleiding om een onderzoek in te stellen.
Ad.1.9. Normaal gebruik woning
Onder het normale gebruik van de woning wordt in de jurisprudentie het verrichten van elementaire woonfuncties verstaan. Voorbeelden hiervan zijn: wonen, douchen en slapen.
De wet en deze verordening spreken op verschillende momenten van ‘onverwijld’. Het ligt altijd aan de concrete omstandigheden van een zaak wat daaronder moet worden verstaan. Het is echter ook van belang voor de cliënt dat hij een indruk heeft waar hij vanuit kan gaan. Het is daarom van belang, dat deze passage in de verordening wordt opgenomen. Het komt de rechtszekerheid ten goede en laat binnen de drie werkdagen voldoende ruimte voor maatwerk.
In het plan kan de cliënt – al dan niet tezamen met zijn persoonlijke netwerk - de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 onderdelen a tot en met e van de wet, en de maatschappelijke ondersteuning die door hem wordt gewenst, beschrijven. De omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 onderdelen a tot en met e Wmo, worden onderzocht door het college. Doordat de cliënt hieromtrent voorafgaand aan het onderzoek door het college een persoonlijk plan kan overleggen, is het college direct bekend met de wijze waarop de cliënt zelf vorm wil geven aan zijn persoonlijk arrangement dat nodig is om zelfredzaam te kunnen zijn en te participeren. Door de cliënt een persoonlijk plan te laten opstellen, wordt de eigen regie en de betrokkenheid van het sociale netwerk van cliënten in de Wmo versterkt.
Deze definitie spreekt voor zich.
Deze definitie spreekt voor zich.
Deze definitie spreekt voor zich.
Deze definitie spreekt voor zich.
Deze definitie spreekt voor zich.
Deze definitie spreekt voor zich.
HOOFDSTUK 2: Melding, onderzoek en aanvraag
De cliënt doet een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, de hulpvraag. De melding is, zo blijkt uit de Memorie van Toelichting, niet gebonden aan een vorm of locatie. De melding kan schriftelijk, elektronisch of telefonisch worden gedaan. In dit geval gaat de melding via de sociale teams in de wijken.
Het eerste lid van artikel 2 is nog eens benadrukt dat de melding het middel is van een cliënt om zijn hulpvraag bij het college neer te leggen en dat deze vorm vrij is. De melding kan door of namens de cliënt worden gedaan, wat betekent dat ook iemand uit de omgeving van de cliënt als vertegenwoordiger kan optreden.
In het tweede lid is voor de volledigheid nog vermeld dat het college de ontvangst bevestigt, hoewel dit ook blijkt uit artikel 2.3.2 lid 1 van de wet. Uit de Memorie van Toelichting blijkt bovendien dat het college het tijdstip van de melding moet registreren. Uit wet noch toelichting blijkt dat de bevestiging van de ontvangst van de melding schriftelijk moet.
De gemeente kan hier wel voor kiezen in verband met de registratie en zorgvuldigheid. Daarom is de schriftelijke bevestiging in dit artikel opgenomen.
ARTIKEL 3. CLIËNTONDERSTEUNING
De verplichtingen die in dit artikel genoemd worden, zijn ook neergelegd in de artikelen 2.2.4, lid 1 onderdeel a en 2.3.2 lid 3 van de wet. Met name het wijzen op de beschikbare cliëntondersteuning zal een specifieke plek gaan innemen in de procedure na de melding. Cliëntondersteuning is gedefinieerd in artikel 1.1.1 van de wet. De cliëntondersteuning moet gratis zijn en er kan dan ook geen bijdrage in de kosten voor worden gevraagd.
De verplichtingen voor het college die hier genoemd worden, zijn ook opgenomen in artikel 2.3.2 van de wet. Omdat het een specifieke plaats inneemt in de volgorde van de procedure, is het hier op de plaats in de procedure nogmaals ingevoegd. Het persoonlijk plan is in de wet opgenomen door middel van een amendement (TK 2013-2014, 33841 nr. 70). Doordat de cliënt voorafgaand aan het onderzoek door het college een persoonlijk plan kan overleggen, is het college direct bekend met de wijze waarop de cliënt zelf vorm wil geven aan zijn persoonlijk arrangement dat nodig is om zelfredzaam (en opvang) te kunnen zijn en te participeren. Hiermee komt de regie bij de cliënt te liggen.
ARTIKEL 5. INFORMATIE EN IDENTIFICATIE
Ook voor deze bepaling geldt dat de verplichtingen al voortvloeien uit de wet, concreet de artikelen 2.3.2 lid 7 en 2.3.4 lid 1. Analoog aan artikel 4:2 Awb, dat voor de aanvraagfase van een besluit regelt dat de aanvrager de nodige gegevens moet verstrekken, is met lid 1 van artikel 4 geregeld dat de cliënt daartoe ook in de voorafgaande onderzoeksfase gehouden is. In de Memorie van Toelichting op artikel 2.3.4. lid 1 Wmo is beschreven welke documenten onder artikel 1 Wet op de identificatieplicht vallen, zoals bedoeld in lid 2 van artikel 4.
Het onderzoek vormt de kern van de procedure. De wet beschrijft in artikel 2.3.2 lid 4 de zaken die tijdens het onderzoek aan bod moeten komen. Het gesprek wordt in de wet niet expliciet genoemd, maar impliciet wordt er vanuit gegaan dat persoonlijk contact tussen gemeente en cliënt plaatsvindt.
In artikel 6 wordt benadrukt dat een gesprek deel uitmaakt van het onderzoek en dat het past in het stelsel van deze Wmo dat daar de omgeving van de cliënt zoveel mogelijk bij betrokken wordt.
Het college onderzoekt in een gesprek de wettelijke voorgeschreven onderdelen:
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;
Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4 aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek. Het persoonlijk plan kan uiteindelijk onderdeel zijn van het ondersteuningsplan.
In lid 5 is bepaald dat de weergave van het onderzoek ook een verslag van het gesprek bevat. Dit kan een beknopte weergave zijn van hetgeen besproken is. Als de cliënt aangeeft geen prijs te stellen op het ontvangen van de weergave van het onderzoeksresultaat en/of het verslag kan verzending daarvan achterwege blijven. In het kader van de zorgvuldigheid dient het college hier niet te snel vanuit te gaan. De cliënt zal in bepaalde gevallen ondubbelzinnig en schriftelijk moeten verklaren geen prijs te stellen op het ontvangen van de genoemde bescheiden.
In lid 6 wordt een brug geslagen tussen de melding en de aanvraag. Het zorgt ervoor dat de cliënt vrijwel drempelvrij doorstroomt van de onderzoeksfase naar de aanvraagfase en voorkomt onnodige handelingen en juridisering.
Lid 1 van dit artikel in de verordening bepaalt dat het college bevoegd is degene door of namens wie een melding is gedaan of door of namens wie een aanvraag is ingediend, alsmede diens huisgenoten op te roepen in persoon te verschijnen en te bevragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of bevragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de beoordeling van de aanspraak op een voorziening.
Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een aantal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan. In de wet is niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Het college dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen. In de verordening wordt niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben, wat een eenduidige vermelding onmogelijk maakt.
In het kader van de volgorde van de procedure herhaalt artikel 8 in lid 1 de wet: de aanvraag kan pas worden ingediend na het onderzoek of na het verstrijken van de zes wekentermijn. Artikel 2.3.5, lid 1 van de wet maakt duidelijk dat de aanvraag ziet op een maatwerkvoorziening. Andere oplossingen die tot tevredenheid kunnen bijdragen aan zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie kunnen zonder aanvraag en dus zonder beschikking worden ingezet. De elektronische aanvraag is als optie opgenomen, omdat het college op grond van artikel 2:15 lid 1 Awb kenbaar moet maken dat deze weg is geopend.
In lid 4 is opgenomen om voor de aanvraag een formulier vast te stellen dat de cliënt dient te gebruiken en is de mogelijkheid geopend dat ook een ondertekend verslag als aanvraagformulier kan dienen (lid 5). Met dit artikel wordt ook uitgewerkt de verplichting, neergelegd in artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a van de wet, waarin is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.
HOOFDSTUK 3: Maatwerkvoorziening
ARTIKEL 9. ALGEMENE CRITERIA VOOR MAATWERKVOORZIENING
In dit artikel is het algemene afwegingskader dat in deze Wmo centraal staat nogmaals uiteengezet. De nadruk ligt, nog meer dan onder de Wmo 2007, op de eigen kracht en hulp van anderen. De maatwerkvoorziening vormt slechts het sluitstuk van de maatschappelijke ondersteuning.
In artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel a van de wet is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de memorie van toelichting op deze bepaling (TK 2013-2014, 33 841, nr. 3, blz. 134) wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.
In lid 2 van dit artikel is bepaald dat het college kan volstaan met de goedkoopst adequate voorziening. Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel compenserend als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip compenserend bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend.
Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is.
Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de belanghebbende bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst compenserend geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.
ARTIKEL 10. VOORWAARDEN EN WEIGERINGSGRONDEN
In rechtbankjurisprudentie is inmiddels herhaaldelijk bepaald dat afwijzingsgronden, wil er een beroep op kunnen worden gedaan, een grondslag in de verordening moeten hebben. Zie bijvoorbeeld Rechtbank Gelderland 8-11-2013, nr. ZUT 12/1823. Ook in het kader van rechtszekerheid is hier iets voor te zeggen: bij het ontbreken van afwijzingsgronden of het hanteren van zeer ruime afwijzingsgronden is het voor de cliënt niet mogelijk om zijn rechtspositie te bepalen of te voorzien. Bovendien is met dit artikel invulling gegeven aan de verplichting van artikel 2.1.3, tweede lid onder a van de wet, omdat is aangegeven op grond van welke criteria iemand voor een maatwerkvoorziening in aanmerking kan komen.
De wet kent niet een bepaling zoals die wel was opgenomen in artikel 2 van de Wmo 2007. Het is echter wel van belang om een duidelijke afbakening te hebben met andere wetten. Vandaar dat deze bepaling in de verordening is opgenomen. Voor zover er met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat, wordt er geen maatwerkvoorziening toegekend. Uit de jurisprudentie tot stand gekomen ten tijde van de Wmo 2007 volgt dat de cliënt aanspraak moet hebben op de voorziening, om te kunnen spreken van een voorliggende voorziening (CRvB 09-11-2011, nr. 11/3583 WMO en CRvB 28-09-2011, nr. 10/2587 WMO). Dat wil niet zeggen dat cliënt de voorziening daadwerkelijk moet hebben, maar dat hij daarop aanspraak heeft. Er is geen sprake van een voorliggende voorziening indien de voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling is afgewezen (CRvB 03-08-2011, nr. 11/517 WMO) of indien vaststaat dat cliënt daarvoor niet in aanmerking komt (CRvB 19-04-2010, nr. 09/1082 WMO). Indien de voorziening op grond van een andere specifieke wettelijke regeling slechts gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking komt, is er sprake van een voorliggende voorziening (CRvB 22-05-2013, nr. 10/6782 WMO). De cliënt kan dan niet voor het overige gedeelte van de kosten een beroep doen op de Wmo.
Dit betreft de herhaling van het algemene toetsingskader, zoals dat in de wet centraal staat. Door het hier te herhalen kan het dienst doen als afwijzingsgrond.
Een algemene voorziening gaat voor op verstrekking van een maatwerkvoorziening. Ook dit is een uitvloeisel van het algemene toetsingskader van de wet. Het is hier opgenomen om dienst te doen als afwijzingsgrond.
Het is niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarvan gelet op de omstandigheden van de cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken (zie o.a. CRvB 03-07-2001, nr. 00/764 WVG, CRvB 16-04-2008, nr. 06/4668 WVG, CRvB 14-07-2010, nr. 09/562 WVG en Rechtbank Arnhem 16-08-2012, nr. AWB 11/5564).
Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt (zie CRvB 17-11-2009, nr. 08/3352 WMO). De beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de cliënt ziet op het beantwoorden van de vraag of de cliënt over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Bij die beoordeling kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, de volgende criteria een rol spelen: Is de voorziening gewoon te koop? Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht? Is de voorziening specifiek voor personen met een beperking ontworpen?
Hier wordt gedoeld op de situatie dat de cliënt een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de cliënt gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt.
In dit onderdeel wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de cliënt verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de cliënt geen schuld treft. Ook hier kan de eigen verantwoordelijkheid van een cliënt een rol spelen. Indien bijvoorbeeld in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien vervolgens bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.
De maatwerkvoorziening is gericht op een individuele cliënt. Het past hier niet om generieke voorzieningen te treffen. Daarvoor zijn de algemene maatregelen en algemene voorzieningen geschikte instrumenten.
De eigen verantwoordelijkheid van cliënten speelt een prominentere rol in de Wmo, getuige bijvoorbeeld CRvB 21-5-2012, nr. 11/5321 WMO. Onderdeel h is optioneel opgenomen om de eigen verantwoordelijkheid daadwerkelijk weer te geven in de verordening zodat het kan dienen als beoordelings- en afwijzingsgrond. De CRvB heeft echter herhaaldelijk (zo ook in de hier genoemde uitspraak) geoordeeld dat de eigen verantwoordelijkheid binnen de Wmo een grote rol speelt, zodat een grondslag niet expliciet nodig lijkt te zijn.
Deze weigeringsgrond is ontleend uit de jurisprudentie. Als voorbeeld kan worden genoemd een casus waarbij een cliënt de voor haar passende woning heeft moeten ontruimen om uitvoering te geven aan een rechterlijk ontruimingsvonnis. De cliënt vroeg de rechter dit te voorkomen omdat het een voor haar aangepaste woning ging. De rechter zag daarin echter geen dringende noodzaak nu deze ontruiming gerelateerd is aan de toen bestaande alcoholproblematiek van betrokkenen, welke geacht moet worden in haar eigen risicosfeer te liggen.
Hier wordt aangeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een voorziening op therapeutische basis. Voorzieningen op therapeutische basis zijn voorzieningen die nodig zijn vanwege een behandelplan gericht op genezing of instandhouding van de gezondheid op een bepaald niveau. Deze worden op een andere wijze vergoed. Soms ontstaat er verwarring omdat vanuit twee verschillende regelingen aanspraak mogelijk is op eenzelfde soort voorziening.
Het verschil zit hem dan in het doel waarvoor de voorziening nodig is. Te denken valt aan een ligbad. Een Wmo-woonvoorziening zal altijd gericht zijn op het normale gebruik van de woning. Indien een ligbad primair nodig is voor bijvoorbeeld het langdurig inweken vanwege psoriasis, wordt een dergelijke voorziening als therapeutisch beschouwd en afgewezen.
Onder een onveilige voorziening valt bijvoorbeeld de situatie dat het voor de cliënt met een visuele beperking of een slecht reactievermogen niet verantwoord is gebruik te maken van een scootmobiel.
In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van belemmeringen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze bepaling bedoeld. Te denken valt aan de situatie dat een belanghebbende zonder beperkingen al jarenlang een particuliere hulp heeft voor de overname van alle huishoudelijke taken. De belanghebbende wordt ziek als gevolg waarvan er belemmeringen optreden bij het uitvoeren van huishoudelijke taken. De belanghebbende vraagt vervolgens hulp bij het huishouden aan voor dezelfde taken die de particuliere hulp al doet. Het feit dat de belanghebbende ziek is geworden en belemmeringen ondervindt bij het uitvoeren van huishoudelijke taken betekent niet zonder meer dat er compensatie moet plaatsvinden. De cliënt verrichtte voordat hij/zij ziek werd ook geen huishoudelijke taken en liet en laat deze nog steeds overnemen door de hulp. Er is dus geen probleem dat opgelost moet worden en er zijn geen meerkosten doordat er meer taken overgenomen moeten worden.
De in het tweede lid opgenomen gronden zijn specifiek van toepassing op maatwerkvoorzieningen ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie.
In het derde lid zijn enkele afwijzingsgronden opgenomen die specifiek zien op een maatwerkvoorziening die onder de Wmo 2007 zouden worden aangeduid met de term 'woonvoorziening', een term die binnen de Wmo 2015 ook gebruikt kan worden.
In het vierde lid heeft het primaat van collectief vervoer een grondslag gekregen. Wanneer dit in de gemeente niet aanwezig is, hoeft het artikellid uiteraard niet overgenomen te worden.
De cliënt moet op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. In dit artikel zijn de essentialia opgenomen die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.
ARTIKEL 12. PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een persoongebonden budget (Pgb) verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een Pgb alleen wordt verstrekt indien de cliёnt dit gemotiveerd vraagt (zie artikel 2.3.6, tweede lid, onder b). Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een Pgb aan te vragen (zie de toelichting op amendement Voortman c.s., Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 103).
In de volgende leden wordt gehoor gegeven aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een Pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het Pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het Pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven in de verordening bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.).
Een aanvraag voor een Pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het Pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het Pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het Pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.
Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een Pgb. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen. Een Pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een Pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.
Ten aanzien van het vierde lid is van belang dat in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34) de regering heeft aangegeven dat onder dit sociale netwerk ook mantelzorgers kunnen vallen. Wel is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.
Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld). Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar.
Ingeval ook hiervoor een Pgb wordt aangevraagd is voor gemeenten van belang dat slechts een Pgb wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt (artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de wet). Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de wet weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt (artikel 2.3.6, derde lid, van de wet).
ARTIKEL 13. TARIEVEN PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Bij wet (artikel 2.1.4.) is bepaald dat de PGB tarieven in de Verordening moeten worden vermeld
ARTIKEL 14. EENMALIG PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Bij wet (artikel 2.1.4.) is bepaald dat de PGB tarieven in de Verordening moeten worden vermeld
ARTIKEL 15. SPECIFIEKE CRITERIA PER MAATWERKVOORZIENING GROEP
Zie bijlage 4: Afwegingskaders
ARTIKEL 16. GEBRUIKELIJKE ZORG
Zie bijlage 4: Afwegingskaders
ARTIKEL 17. AANWIJZING AMBTENAAR
Zie bijlage 4: Afwegingskaders
ARTIKEL 18. NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING OF TERUGVORDERING
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een Pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Het eerste, tweede en vierde lid bevatten een herhaling van hetgeen al in de tekst van de wet is opgenomen (artikel 2.3.8, 2.3.10 en 2.4.1). Met opname van deze wettekst in de verordening wordt beoogd een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een Pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Het derde lid is een ‘kan’-bepaling. In dit lid is geconcretiseerd welke termijn is verbonden aan de besteding van het persoonsgebonden budget. Een Pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het Pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Dit dient de rechtszekerheid en voorkomt de situatie waarin het recht oneindig open zou moeten staan. Deze bepaling is ook te zien als een verbijzondering van de bepaling in het tweede lid, onder e (dat tevens op maatwerkvoorzieningen (in natura) ziet).
In artikel 2.4.1 tot en met 2.4.4 van de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of Pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen. Uit de memorie van toelichting op artikel 2.4.1 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157) wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen; ‘omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.’
In het vijfde lid is dan ook een bepaling opgenomen die het college de bevoegdheid geven tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen.
HOOFDSTUK 4: Bedragen: indexering, berekening en bijdrage in de kosten
ARTIKEL 19. INDEXERING VAN BEDRAGEN
Toelichting invoegen: gevolg van de invoeging van de voormalig Nadere regels in de Verordening
ARTIKEL 20. BIJDRAGE IN DE KOSTEN
Deze bepaling geeft uitvoering aan de artikelen 2.1.4, eerste tot en met derde en zevende lid, en 2.1.5, eerste lid van de wet.
De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 95) staat hierover dat de regering gemeenten beleidsruimte geeft door hen de mogelijkheid te bieden om in de verordening te bepalen welke eigen bijdrage een cliënt verschuldigd is voor een algemene voorziening. Bij het bieden van deze beleidsruimte gaat de regering ervan uit dat gemeenten hier verstandig mee omgaan en voorzieningen, zoals laagdrempelige informatievoorziening uit zal sluiten van eigen bijdragen. Gemeenten hebben er zelf belang bij om een algemene voorziening (financieel) laagdrempelig te maken, zodat de druk op vaak duurdere maatwerkvoorzieningen wordt beperkt.
De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening (artikel 2.1.4, derde lid, eerste zin, van de wet) en in het Besluit maatschappelijke ondersteuning worden regels vastgesteld met betrekking tot deze bijdragen (artikel 2.1.4, vierde lid, van de wet). De bijdrageregels in de verordening moeten passen binnen de kaders die het Besluit maatschappelijke ondersteuning stelt.
ARTIKEL 21. BEREKENING BEDRAGEN
Toelichting invoegen: Bij wet bepaald dat de wijze waarop de bedragen worden berekend in de Verordening moeten worden vermeld
HOOFDSTUK 5: Kwaliteit en veiligheid
ARTIKEL 22. KWALITEITSEISEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING
Toelichting: Gevolg van de AmvB en conform aanpaste modelverordening ingevoegd.
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 e.v. van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn.
In het eerste lid is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Het in het derde lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de wet.
Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid, van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is tenminste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
ARTIKEL 23. MELDINGSREGELING CALAMITEITEN EN GEWELD
In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.
In aanvulling op het bovenstaande regelt dit artikel dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Overeenkomstig het vierde lid kan het college bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.
HOOFDSTUK 6: Waardering mantelzorgers
ARTIKEL 24. JAARLIJKSE WAARDERING MANTELZORGERS
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.6 van de wet. Hierin is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald dat het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Het college is bevoegd dit nader te regelen.
Artikel 2.1.6 stelt dat het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Artikel 1.1.1 van de wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of Pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.
HOOFDSTUK 7: Financiële tegemoetkoming meerkosten
ARTIKEL 25. FINANCIËLE TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN
Het eerste lid van dit artikel heeft betrekking op de afschaffing van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken (Wtcg). De tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid kan op aanvraag worden verstrekt. De beslissing op een dergelijke aanvraag is een beschikking.
HOOFDSTUK 8: Klachten, medezeggenschap en inspraak
De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In het eerste lid is een bepaling opgenomen over het gemeentelijke klachtrecht. Deze bepaling is niet verplicht op grond van deze wet en is hier opgenomen in het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met de eenvoudige bepaling van het eerste lid worden volstaan.
In het volgende lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de wet). In de verordening is gekozen voor een afhandeling van klachten van cliënten van alle (dus niet bepaalde) voorzieningen.
In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58) staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een lid van het sociale team wijken, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder). Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.
Daarnaast is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de wet, waarin is bepaald dat in ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is. In de verordening is gekozen voor medezeggenschap van cliënten van alle (dus niet bepaalde) voorzieningen.
In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.
In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder b, van de wet).
In het tweede lid is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.
ARTIKEL 28. BETREKKEN VAN INGEZETENEN BIJ BELEID
Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet.
In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.
Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
HOOFDSTUK 9: Overgangsrecht en slotbepalingen
Op grond van artikel 2.3.6 vierde lid dienen in de verordening regels te worden gesteld over de bestrijding van ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen of persoonsgebonden budget alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Essentieel daarbij is dat het college periodiek controles uitvoert naar het gebruik en de besteding van voorzieningen op grond van deze wet.
Deze evaluatie is niet hetzelfde als de evaluatie die op centraal niveau (zie artikel 7.10 van de wet) zal plaatsvinden, maar kan wel de daarin verzamelde gegevens benutten.
Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule. Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid terzake niet aangepast zou moeten worden.
De wet zelf bevat overgangsrecht voor cliënten die vanuit de AWBZ overgaan naar de Wmo, zie de artikelen 8.1 tot en met 8.4. In dit artikel is het overgangsrecht op gemeentelijk niveau geregeld.
In het tweede lid is als hoofdregel neergelegd dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden.
ARTIKEL 33. INWERKINGTREDING EN CITEERTITEL
Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening en legt vast hoe de verordening dient te worden aangehaald.
Maximaal aantal perioden / looptijd
Het maximaal aantal perioden / looptijd wordt bepaald in perioden. Een periode staat voor 4 weken.
Een jaar is opgedeeld in 13 perioden.
Categorie technische levensduur 99 perioden
Categorieën technische levensduur 91 perioden
Categorieën technische levensduur 65 perioden
De beschreven percentages betreft de restwaarde van de voorziening
Vergoedingenlijst Persoonsgebonden budget Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning 2015 Gemeente Olst-Wijhe
Dit is de vergoedingenlijst Persoonsgebonden budget Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning 2015 In deze lijst vindt u een overzicht met onderwerpen waarbij staat of, en zo ja onder welke voorwaarden, die vanuit het PGB vergoed kunnen worden. Deze lijst is geen limitatieve opsomming; Komt een onderwerp niet op de lijst voor, dan betekent dit niet dat het wel of geen PGB-zorg is. Er is over het onderwerp alleen nog geen uitspraak gedaan. Staat een onderwerp niet op de lijst en u wilt dit wel inkopen met uw PGB, neem dan vooraf contact op met de gemeente Olst-Wijhe in casus het SWT Team van uw Stadsdeel.
Sinds 1-1-2009 is activerende begeleiding niet meer mogelijk binnen het PGB. |
|||||
Als voorliggende voorziening niet van toepassing is omdat er geen sprake is van toeleiding naar werk, kan gebruik gemaakt worden van de AWBZ ñ begeleiding (groep of individueel) |
|||||
Een au pair is een persoon van niet Nederlandse nationaliteit die participeert in een cultureel uitwisselingsprgramma. De hoofddoelstelling van het verblijf is de culturele uitwisseling en de overige werkzaamheden zijn nevenactiviteiten waarbij niet concreet is geregeld welke werkzaamheden een au pair wel of niet mag doen. Het is daardoor mogelijk dat een au pair bv. een kind met een verstandelijke beperking begeleidt. U moet wel rekening houden met bepaalde fiscale aspecten. De SVB kan u hierover informeren. (www.svb.nl) |
|||||
het alleen de persoonlijke verzorging en verpleging betreft die samenhangt met de beademing. |
|||||
Wanneer toeleiding naar een reguliere arbeidsplek niet mogelijk is, is er mogelijk sprake van dagbesteding / begeleiding groep en kan dit vanuit het PGB verantwoord worden. |
|||||
de begeleiding is beperkt tot toezicht. Te denken valt hierbij aan begeleiding bij "vrije" of praktijklessen als schoolzwemmen of schoolgym of bij de omgang met andere kinderen en / of bij spel. |
De overige begeleiding is de verantwoordelijkheid van de school en kan niet uit een PGB betaald worden. Ook het plannen en structureren van schoolse zaken als huiswerk, kunnen niet vanuit het PGB betaald worden. |
||||
Het gaat hier bijvoorbeeld om het ondersteunen in het aanbrengen van structuur, het stimuleren en aanzetten tot activiteit en daardoor het uitvoeren van vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen |
|||||
u al op 31-12-2011 een PGB had. Dan mag u in 2014 nog bemiddelingskosten opvoeren ten laste van uw PGB. Voor deze uitgaven geldt de extra voorwaarde dat de bemiddelaar moet beschikken over een geldig zorgkeurmerk voor diensten "goedgekeurd PGB bureau". |
Bij een PGB tot Ä 25.000 op jaarbasis mag u maximaal Ä 250 per jaar aan bemiddelingskosten verantwoorden. Bij een PGB boven Ä 25.000 op jaarbasis mag u maximaal Ä 500 per jaar aan bemiddelingskosten verantwoorden. |
||||
er een arbeidsovereenkomst is afgesloten voor minimaal 4 dagen per week, of u met uw zorgverlener ìOpting-inî heeft afgesproken. |
|||||
het btw over vervoer of over bemiddelingskosten betreft. Over AWBZ-zorg is men geen BTW verschuldigd. Er moet wel voldaan worden aan de voorwaarden voor vervoer en bemiddeling |
Belastingwetgeving www.belastingdienst.nl |
||||
aan de voorwaarden wordt voldaan die de overheid stelt aan buitenlandse werknemers. |
Meer informatie over dit onderwerpvindt u op www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/buitenlandse-werknemers |
||||
Buitenschoolse of naschoolse opvang budgethouder met speciaal onderwijs |
er begeleiding AWBZ geboden wordt. Daarnaast heeft de budgethouder toezicht en begeleiding nodig. |
||||
het de consumpties van de zorgverlener tijdens het verlenen van de zorg buitenshuis betreft. De zorgverlener mag geen deel uitmaken van het cliëntsysteem. (= partner, familie, vrienden) van de budgethouder. De zorgverlener declareert zijn kosten bij de budgethouder. De budgethouder moet aan kunnen tonen dat het om zorgkosten van de zorgverlener gaat. |
|||||
De diensten van een curator kunnen niet uit de AWBZ betaald worden. |
|||||
de cursus een directe relatie heeft met de beperkingen van de budgethouder. Algemene cursussen als bijvoorbeeld coaching mogen niet. |
|||||
de cursus een directe relatie heeft met de beperkingen van de budgethouder en relevante deskundigheidsbevordering wat betreft de te leveren zorg tot doel heeft. Algemene cursussen als bijvoorbeeld coaching mogen niet. |
Er moet een overeenkomst zijn met de organisatie die de cursus verzorgt. De cursus moet worden verantwoord als onkosten van de zorgverlener. |
||||
de dagbesteding bestaat uit een structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel waarbij de client actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent. Onder dagbesteding worden niet verstaan: een reguliere dagstructurering die in de woon- / verblijfssituatie wordt geboden of een welzijnsactiviteit zoals zang, bingo, uitstapjes en dergelijke. |
|||||
de 13e maand is opgenomen in de overeenkomst met de zorgverlener. |
|||||
Dieren, therapie met / begeleiding met, begeleiding bij verzorging van |
Dieren zijn geen begeleiders en kunnen geen begeleiding gericht op zelfredzaamheid leveren. (CVZ 4-5-2011, volgnummer:2011044335) Let op dit is een beperkte opsomming Voorbeelden: Dolfijntherapie Therapiehonden Paardentherapie Equi therapie |
||||
U mag geen post "diversen" opvoeren om uitgaven PGB te verantwoorden |
|||||
Hier is een speciale regeling voor bij Menzis. En ook via het UWV zijn hiervoor mogelijkheden.Menzis tel.nr. |
|||||
Entreegeld zorgverlener bij begeleiding budgethouder bij activiteiten in de persoonlijke levenssfeer van de budgethouder buiten de deur |
het hier gaat om sociale activiteiten in de persoonlijke levenssfeer met familie en vrienden. De zorgverlener mag geen deel uitmaakt van het cliëntsysteem van de budgethouder. De zorgverlener declareert zijn kosten achteraf bij de budgethouder. De budgethouder moet aan kunnen tonen dat het om zorgkosten van de zorgverlener gaat. |
||||
Evalueren is onderdeel van de te leveren zorg en maakt daarmee onderdeel uit van van de gewerkte zorguren van de zorgverlener. Zie ook Overheadkosten. |
|||||
de activiteiten voldoen aan de algemene voorwaarden die worden gesteld aan de functie begeleiding en er geen voorliggende voorzieningen zijn, dan kan dit worden verantwoord. Er moet echter wel sprake zijn van toezicht. De uitstapjes zelf mogen niet uit het PGB betaald worden. |
|||||
Feestdagenregeling, max. Ä 272 per jaar. Dient te voldoen aan de fiscale voorwaarden. Wanneer u geen arbeidsovereenkomst bruto-netto heeft afgesloten met uw zorgverlener of een machtiging heeft afgegeven voor afdragen loonheffing (opting-in) bij de SVB, dan bent u zelf verantwoordelijk voor eventuele fiscale gevolgenBij de verantwoording en bij de opgaaf aan de belastingdienst meldt u dit als inkomen van de zorgverlener. www.svb.nl www.belastingdienst.nl |
|||||
het gaat om het in de praktijk inslijten van wat is geleerd tijdens Behandeling. |
Het gaat hier niet om het aanleren van opvoedkundige vaardigheden. |
||||
De gratificatie moet zijn opgenomen in de overeenkomst met de zorgverlener. (Let op maximum) |
|||||
Bij de verantwoording en opgaaf van belastingdienst meldt u dit als inkomen van de zorgverlener. Voor een geschenk in natura geldt een maximum van Euro |
|||||
het onder de voorwaarden van kortdurend verblijf valt, te weten: beschermende omgeving, therapeutisch klimaat en de budgethouder heeft onafgebroken toezicht nodig. Ook moet er 24 uur per dag geschoold personeel zijn en is de omgeving aangepast aan de specifieke behoeften van de budgethouder. de kosten voor vervoer, indien er naast een indicatie kortdurend verblijf een indicatie vervoer aanwezig is en het geen familie/partnervakantie betreft, mogen worden verantwoord |
Het kan nooit op het eigen woonadres plaatsvinden, of bij familieleden of kennissen thuis. |
||||
u een arbeidsovereenkomst heeft afgesloten voor minimaal 4 dagen per week, of u met uw zorgverlener ìOpting-inî heeft afgesproken. |
|||||
de budgethouder is geïndiceerd voor langdurig verblijf en hier geen vergoeding vanuit de WMO voor ontvangt |
|||||
het nagels knippen betreft omdat u dit door ziekte, aandoening of ouderdom niet zelf kunt. Dit valt onder persoonlijke verzorging. |
Nagelverzorging die niets te maken heeft met uw ziekte, aandoening of ouderdom, is geen AWBZ- zorg. (Bijvoorbeeld lakken nagels) |
||||
Betreft aanleren schoolse vaardigheden. Zie ook huiswerkbegeleiding |
|||||
er een leerplichtontheffing is. Dan wordt gedurende deze periode de begeleiding in dagdelen als dagbesteding gezien. |
|||||
vervoer geïndiceerd bij begeleiding groep en het vervoer van en naar de dagbesteding of kortdurend verblijf betreft en de budgethouder reist met een begeleider. Aan alle 3 de voorwaarden moet worden voldaan. |
|||||
het woon-werkverkeer of werk- werkverkeer (waarbij de zorgverlener reist om dezelfde budgethouder op verschillende locaties zorg te verlenen) betreft. Moet zijn opgenomen in de zorgovereenkomst |
|||||
Kosten hiervoor horen te zijn opgenomen in het tarief dat de zorgverlener rekent waarbij het maximale uurloon niet mag worden overschreden. |
|||||
het nagels knippen betreft omdat u dit door ziekte, aandoening of ouderdom niet zelf kunt. Dit valt onder persoonlijke verzorging. |
Voetverzorging die niets te maken heeft met uw ziekte, aandoening of ouderdom, is geen AWBZ- zorg. (Bijvoorbeeld weghalen eelt of lakken nagels) |
||||
er daadwerkelijk een pensioenregeling bij de SVB is gesloten |
|||||
er een arbeidsovereenkomst is afgesloten voor minimaal 4 dagen per week, of u met uw zorgverlener ìOpting-inî heeft afgesproken. |
|||||
de geleverde zorg voldoet aan de voorwaarden gesteld aan de functie Begeleiding |
|||||
Het gaat om plannen en structureren van dag of week in zijn totaliteit. |
|||||
het onderdeel uit maakt van het plannen en structureren van de dag of week in zijn totaliteit. De nadruk kan daarbij nadrukkelijk niet liggen bij het plannen en structureren van huiswerk. |
|||||
het woon-werkverkeer of werk- werkverkeer (waarbij de zorgverlener reist om dezelfde budgethouder op verschillende locaties zorg te verlenen) betreft. Ook moeten de reiskosten vallen binnen het maximale uurtarief. De kosten die het maximale uurtarief overschrijden worden afgewezen. |
|||||
het de reis- en verblijfskosten van de zorgverlener betreft die meegaat om te werken, niet om vakantie te vieren, die geen familielid 1e en 2e graad is en met wie u geen affectieve relatie heeft |
|||||
er een indicatie is voor PV / VP tijdens het onderwijs, of wanneer er toezicht tijdens onderwijs is geïndiceerd. In dit laatste geval is de begeleiding beperkt tot toezicht. Te denken valt hierbij aan toezicht bij "vrije" of praktijklessen als schoolzwemmen, schoolgym of bij de omgang met andere kinderen bij spel. |
De overige begeleiding is de verantwoordelijkheid van de school en kan niet uit een PGB betaald worden. |
||||
het kinderen betreft die zo beperkt zijn dat er geen uitzicht is op een reguliere arbeidsplek en zij voor de rest van hun leven zijn aangewezen op een dagactiviteitencentrum. Ter voorbereiding daarop nemen deze kinderen tijdens hun schoolperiode al deel aan een dagactiviteitencentrum. |
Wanneer er geen enkel uitzicht is op een reguliere arbeidsplek kunnen deze kosten verantwoord worden vanuit begeleiding groep / dagbesteding |
||||
LET OP, dit is een beperkte opsomming: Alexandertechniek |
|||||
het begeleiding, persoonlijke verzorging of verpleging betreft. |
|||||
LET OP, dit is een beperkte opsomming: Agressieregulatietraining |
|||||
het hier gaat om sociale activiteiten in de persoonlijke levenssfeer met familie en vrienden. De zorgverlener mag geen deel uitmaakt van het cliëntsysteem van de budgethouder. De hulpverlener declareert zijn kosten achteraf bij de budgethouder. Budgethouder moet aan kunnen tonen dat het om zorgkosten van de hulpverlener gaat. |
De budgethouder kan de kosten van het uitstapje zelf, nooit vanuit het PGB betalen. Begeleiding bij vrijetijdsbesteding mag niet vanuit het PGB AWBZ gefinancierd worden wanneer het doel participatie en recreatie is. Mee gaan met winkelen kan bijv. niet vanuit PGB gefinancierd worden. Het voorbereiden van de budgethouder op het winkelen (wat moet ik kopen) wel. |
||||
de activiteiten voldoen aan de algemene voorwaarden die worden gesteld aan de functie begeleiding en er geen voorliggende voorzieningen zijn. Er moet echter wel sprake zijn van toezicht. De uitstapjes zelf mogen niet uit het PGB betaald worden. |
|||||
het hier gaat om sociale activiteiten in de persoonlijke levenssfeer met familie en vrienden. De zorgverlener mag geen deel uitmaakt van het cliëntsysteem van de budgethouder. De hulpverlener declareert zijn kosten achteraf bij de budgethouder. Budgethouder moet aan kunnen tonen dat het om zorgkosten van de hulpverlener gaat. |
De budgethouder kan de kosten van het uitstapje zelf nooit vanuit het PGB betalen. Begeleiding bij vrijetijdsbesteding mag niet vanuit het PGB AWBZ gefinancierd worden wanneer het doel participatie en recreatie is. Mee gaan met winkelen kan bijv. niet vanuit PGB gefinancierd worden. Het voorbereiden van de budgethouder op het winkelen (wat moet ik kopen) wel. |
||||
Wanneer de budgethouder ter ontlasting van de thuissituatie tijdelijk elders verblijft wordt er mogelijk voldaan aan de voorwaarden van Tijdelijk verblijf |
|||||
het kosten zijn voor begeleiding, persoonlijke verzorging of verpleging er naast een indicatie kortdurend verblijf een indicatie vervoer aanwezig is en het geen familie/partnervakantie betreft, daar waar het kosten voor vervoer van de budgethouder betreft het de reis- en verblijfskosten van de zorgverlener betreft, die meegaat om te werken, niet om vakantie te vieren, en die zorgverlener geen familielid 1e en 2e graad is en de zorgverlener niet iemand is met wie u een affectieve relatie heeft Of de verblijfskosten van de meereizende zorgverlener of de verblijfskosten van de bh indien het gaat om beschermende/therapeutische leefomgeving of permanent toezicht nodig is en het geen familie/partnervakantie betreft. |
als het onder de voorwaarden van kortdurend verblijf valt en ter ontlasting van de thuissituatie is |
||||
er begeleiding groep met vervoer, een ZZP met vervoer of een ZZP VV is geïndiceerd. Het dagverblijf dient dan ook PGB gefinancierd te zijn. |
|||||
er begeleiding groep met vervoer, een ZZP met vervoer of een ZZP VV is geïndiceerd. Het dagverblijf dient dan ook PGB gefinancierd te zijn. |
|||||
Begeleiding bij vrijetijdsbesteding mag niet vanuit het PGB WMO gefinancierd worden wanneer het doel participatie en recreatie is. Mee gaan met winkelen kan bijv. niet vanuit PGB gefinancierd worden. Het voorbereiden van de budgethouder op het winkelen (wat moet ik kopen) wel. |
|||||
het de abonnementskosten van een communicatiecentrale betreft. |
|||||
Zorgovereenkomst; buitengerechtelijke kosten door de beëindiging van een ontbinding door een kantonrechter |
|||||
aan de voorwaarden wordt voldaan die de overheid stelt aan deze werknemers. |
Meer informatie over buitenlanders die in Nederland zorg verlenen vindt u openlandse-werknemers |
||||
Bij het schoonmaken van de woning gaat het daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen. Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.
De dagelijkse kleding moet daarnaast met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.
Tevens zijn in elk huishouden boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. Hierbij wordt gedoeld op de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Niet hieronder vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten. Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen
Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende algemene, en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het gebruik van een particuliere hulp, de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant, boodschappendienst, etcetera.
Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Hierbij wordt het beroep op andere sociale regelingen, zoals de Bijzondere Bijstand meegewogen. Is sprake van een latrelatie, dan zal het college nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.
Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college compenseren. Bij dit compenseren wordt als norm aangehouden de systematiek zoals die tot 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd. Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in uren en is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders en is door de Centrale Raad van Beroep als niet-onredelijk aangemerkt. De normen worden beschouwd als richtlijnen waaruit maatwerk wordt toegepast.
De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag van dit pgb afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura. Daarbij worden vier tarieven gehanteerd voor vier verschillende situaties. Ook hier is een andere vorm van toekennen mogelijk, bijvoorbeeld met speciale hulpmiddelen. Daarbij moet altijd vast staan dat het te bereiken resultaat gerealiseerd zal worden, zodat er sprake is van compensatie.
Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren.
Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe van woning gesproken
Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg (en eventueel andere vrijwillige ondersteuning en begeleiding). Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.
Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. Het college kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.
Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de Ruimtelijke Ordeningvergunning.
Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend. Mocht het college over gaan tot het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding, dan heeft de aanvrager / belanghebbende 18 maanden om een voor hem/haar geschikte woning te vinden welke voldoet aan het vooraf opgestelde programma van eisen. Het college ziet het vinden van een geschikte woning primair als de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt.
Er zijn voorzieningen die voor een iedere inwoner van Nederland als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Voorbeelden hiervan zijn:
Bovenstaande producten zijn in iedere sanitairhandel of bouwmarkt verkrijgbaar tegen een redelijke prijs en deze zijn niet specifiek bedoeld voor mensen met een beperking. Deze voorzieningen worden veelal aangeschaft vanwege gemak en/of comfort. Dat iemand ze nodig heeft vanwege beperkingen is dan niet van belang. Bovengenoemde voorbeelden zijn niet limitatief.
De sociale woningbouw hanteert voor de renovatie van badkamer en keuken een termijn van ongeveer 15-20 jaar. Omdat als ondergrens voor wat acceptabel is in de Wmo het niveau sociale woningbouw wordt gehanteerd, hanteert het college dit eveneens voor eigenaren van een koopwoning en de vrije huursector.
Vervangen vloerbedekking en gordijnen
Soms is het vanwege ernstige luchtwegklachten nodig de woning te saneren en vloerbedekking en gordijnen te vervangen. Dit zijn in feite algemeen gebruikelijke voorzieningen. Het wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd dat iedere burger zijn vloerbedekking en gordijnen minimaal eenmaal in de 8 jaar vervangt. Daarom worden materialen die ouder zijn dan 8 jaar niet vergoed. Wanneer deze materialen minder oud zijn, wordt naar rato vergoed.
Algemeen gebruikelijk indien voorzienbaar
Naarmate men ouder wordt, neemt het beroep op zorg en hulpmiddelen toe. Uit diverse onderzoeken blijkt dat het beroep op hulpmiddelen rond de leeftijd van 70 jaar explosief stijgt. Het is dan ook voorzienbaar dat naarmate men ouder wordt, de kans groter wordt dat men een beroep op hulpmiddelen moet doen.
Net zoals men weet dat ouderdom met gebreken kan komen, kan ook gesteld worden dat bij chronische ziektebeelden verwachtingen zijn. Wanneer een persoon een diagnose krijgt van een arts, hoort daar ook een toekomstperspectief bij. Bij een progressief ziektebeeld betekent dit veelal dat de gezondheid zal verslechteren en de beperkingen zullen toenemen. Dit kan in een snel tempo gaan, maar er kunnen ook jaren overheen gaan voordat iemand werkelijk beperkt is in het functioneren.
Ook hier past het dan om te zeggen dat een ieder gewezen wordt op diens eigen verantwoordelijkheid en de mogelijkheden te anticiperen op de toekomst. Er wordt uitgegaan van de eigen kracht van burgers.
Wanneer iemand binnen een jaar na diagnose al zodanig beperkt is in de mogelijkheden dat er aanpassingen nodig zijn, kan onderzocht worden of aanvrager op eigen kracht de belemmeringen op kan lossen (rekening houdend met de persoonskenmerken van de aanvrager), of dat compensatie vanuit de Wmo nodig is.
Er zijn voorzieningen die daarom specifiek voor mensen met beperkingen zijn, maar zodanig verkrijgbaar zijn in de reguliere handel en tegen geringe kosten dat deze eveneens als algemeen gebruikelijk voor ouderen en gehandicapten worden beschouwd. Voorbeelden hiervan zijn:
Eenvoudige douchestoelen/ - krukken, toiletstoelen en wandbeugels
Deze voorzieningen worden met enige regelmaat tegen lage kosten aangeboden door bouwmarkten, supermarkten en winkels voor huishoudelijke middelen.
Verwijderen bad/ douchecabine en aanbrengen douche
Het verwijderen van het bad en het creëren van een gelijkvloerse douche kan een adequate oplossing zijn voor de belemmeringen die men ondervindt indien alleen een bad beschikbaar is voor lichaamsreiniging. Maar in die gevallen dat voorzien kan worden dat er op termijn dergelijke aanpassingen nodig zijn wordt verwezen naar ieders eigen verantwoordelijkheid. Dit geldt zeker voor ouderen. Naarmate men ouder wordt ziet men aankomen dat de instap in het bad niet meer gemaakt kan worden. Het betreft dan een maatregel die als algemeen gebruikelijk kan worden gezien bij het komen op hogere leeftijd.
Verhuis- en herinrichtingskosten
In Nederland is het maken van een wooncarrière heel gewoon. Afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden vertrekt iemand vanuit het ouderlijk huis naar een studentenkamer, of gaat direct op zichzelf wonen. Met het aangaan van een vaste relatie staat vaak een volgende verhuizing op de planning, naar een grotere woning (waarin men een gezin kan stichten). Wanneer men een gezin heeft en de kinderen zijn uitgevlogen, dan wordt vaak nagedacht over kleinere woonruimte/ gelijkvloers wonen. Een laatste verhuizing is die naar een verzorgingshuis of verpleeghuis.
De ene persoon zal vaker verhuizen dan de andere, sommigen zullen wellicht stappen overslaan. Maar het hebben van een woon carrière is dus wel algemeen gebruikelijk.
Wanneer iemand aan kan zien komen dat een bepaald probleem zich aan zal dienen en men is in staat is dat probleem zelf op te lossen, bijvoorbeeld door hiervoor geld dat beschikbaar is te reserveren, is het niet onlogisch dit dan ook van iemand te verwachten. En als iemand zijn probleem zelf op kan lossen, dan hoeft er geen compensatie plaats te vinden.
Omdat een ieder die ouder wordt zich op enig moment de vraag zal stellen wat te doen wanneer de ouderdomsgerelateerde beperkingen toenemen, wordt gesteld dat verhuis- en inrichtingskosten voor het verhuizen naar een meer toekomstbestendige woning algemeen gebruikelijk zijn. Als iemand dan voor zichzelf de keuze maakt te gaan verhuizen zodra die beperkingen zich gaan voordoen, mag van die persoon ook verwacht worden dat deze voor de kosten van verhuizing en herinrichting heeft gereserveerd.
Andersom geldt het ook dat wanneer een oudere heeft besloten in de woning te blijven wonen en de beperkingen nemen steeds meer toe dan wordt verwacht dat deze persoon daar rekening mee heeft gehouden (voornamelijk financieel) en zijn woning zodanig aan kan passen dan hij hier toch kan blijven wonen.
Woningaanpassingen in gemeenschappelijke (woon)ruimten
Wanneer een (woon)ruimte is bedoeld voor een bepaalde doelgroep, dan kan van de woningeigenaar worden verwacht dat deze (woon)ruimte daarvoor is aangepast. Voorbeelden van aanpassingen zijn:
Verplaatsing in en om de woning werd onder de Wvg aangeduid als: de rolstoel. Onder de Wvg werd met de rolstoel aanvankelijk bedoeld: de rolstoel die iemand nodig heeft voor dagelijks zittend gebruik. Zo was het ook in de gemeentelijke verordeningen geformuleerd. Daarnaast werd een sportrolstoel als - bovenwettelijke - voorziening verstrekt, over het algemeen in de vorm van een bedrag ineens. De rolstoel voor incidenteel gebruik, uiteindelijk onder de Wvg de meest verstrekte rolstoel, had eigenlijk geen plaats.
Onder de Wmo is er een andere omschrijving. Het gaat dan om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat sluit op zich de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die nu juist daar niet voor bedoeld is, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel kan ook als algemene voorziening verstrekt worden.
Indien mogelijk wordt dat rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken beschikbaar komen in een algemene voorziening in de vorm een rolstoelpool, valt deze categorie niet onder dit te bereiken resultaat.
Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.
Zou betrokkene een geschikte, gebruikte rolstoel ontvangen hebben, dan zal het te verstrekken bedrag gebaseerd zijn op deze rolstoel, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel.
Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht. Een collectief vervoersysteem kan de prioriteit hebben, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief. Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.
Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld. Dat kunnen ook (brom)fietsen zijn, al dan niet elektrisch aangedreven. Als het college dient te compenseren zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de aanvrager/betrokkene uit bestaat.
Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene.
Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient tenminste een afstand van 1500 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Het college kan hier gemotiveerd van afwijken. Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.
Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de aanvrager/betrokkene als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag.
Zou er in natura een voorziening vanuit het depot verstrekt worden, omdat er een geschikte voorziening aanwezig is, dan zal het bedrag van het persoonsgebonden budget op deze depotvoorziening gebaseerd worden. Daarbij wordt rekening gehouden met de nog resterende afschrijvingsperiode bij het bepalen van de hoogte van het bedrag.
Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening. Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.
Er zijn voorzieningen die voor een iedere inwoner van Nederland als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Voorbeelden hiervan zijn:
Uitzonderingen op algemeen gebruikelijkheid
De aangevraagde voorziening wordt door de CRvB niet als algemeen gebruikelijk beschouwd als deze wordt aangevraagd in de volgende situaties:
Slechts in bijzondere omstandigheden kunnen ‘de voorziening voor de persoon als aanvrager’ dus niet algemeen gebruikelijk maken. Het moet dan gaan om een plotselinge, dringende, medische noodzaak. Als richtlijn wordt hierbij aangehouden dat de aanvraag gedaan dient te zijn binnen 1 jaar na vaststelling door een medicus van de ziekte of gebrek. Het college zal per aanvraag onderzoeken of maatwerk in de vorm van het verstrekken van een compenserende voorziening noodzakelijk is of dat de voorziening kan worden afgewezen op grond van algemeen gebruikelijkheid.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2017-108303.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.