Gemeente Dordrecht- 13 oktober 2015- Verordening tot wijziging Algemene plaatselijke verordening Dordrecht (vierde wijziging) Nr. 1460502
 
 
De RAAD van de gemeente Dordrecht;
gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 14 juli 2015, kenmerk: SBC/1451603;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
b e s l u i t :
vast te stellen de navolgende
Verordening tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening Dordrecht (vierde wijziging)
Artikel I
De Algemene plaatselijke verordening Dordrecht wordt als volgt gewijzigd.
A.
Artikel 1:1 sub a komt te luiden:
a.openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;
B.
Artikel 1:1 sub d komt te luiden:
d.bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;
C.
Artikel 1:5 komt te luiden:
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van de vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
D.
Aan artikel 2:11 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
E.
Artikel 2:15 komt te luiden:
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.
F.
Aan artikel 2:22 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
G.
De aanhef van artikel 2:25 lid 2 komt te luiden:
Voor het organiseren van een evenement is geen vergunning vereist, indien
H.
Aan artikel 2:25 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5.Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning om dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde.
I.
Na artikel 2:28 worden – onder vernummering van 2:28 A tot en met 2:28 D tot 2:28 C tot en met 2:28 F twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 2:28 A Inhoud exploitatievergunning en aanhangsel vergunning
  • 1.
    De burgemeester vermeldt in een vergunning:
    • a.
      de exploitant;
    • b.
      tot welke bedrijfsuitoefening de vergunning strekt;
    • c.
      de plaats waar de inrichting zich bevindt;
    • d.
      de situering en de oppervlakte van de inrichting;
    • e.
      de voorschriften of beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden.
  • 2.
    De burgemeester vermeldt in een aanhangsel bij de vergunning de leidinggevenden.
  • 3.
    De vergunning en het daarvan onderdeel uitmakende aanhangsel, of afschriften daarvan, en in voorkomende gevallen een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 2:28 B, eerste lid, en de ontvangstbevestiging, bedoeld in artikel 2:28 B, derde lid, of een afschrift daarvan, zijn in de inrichting aanwezig.
Artikel 2:28 B Wijziging aanhangsel exploitatievergunning
  • 1.
    Een vergunninghouder meldt aan de burgemeester zijn wens om een persoon als leidinggevende te laten bijschrijven;
  • 2.
    Deze melding geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.
  • 3.
    De burgemeester bevestigt onverwijld schriftelijk of elektronisch de ontvangst van de aanvraag.
  • 4.
    De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel indien de persoon bedoeld in het eerste lid, niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 2:31 A gestelde eisen.
J.
Artikel 2:28 C (nieuw) komt te luiden:
Artikel 2:28 C Nadere regels en voorschriften
  • 1.
    De burgemeester kan:
    • a.
      bepalen dat het exploiteren van bepaalde categorieën van inrichtingen, al dan niet beperkt tot een bepaald gebied, geheel of gedeeltelijk van de vergunningplicht is vrijgesteld;
    • b.
      voor een bepaalde categorie inrichtingen of een bepaald gebied grenzen stellen aan de te hanteren sluitingstijden.
  • 2.
    Het college kan:
    • a.
      nadere regels stellen aan de onder lid 1 sub a genoemde vrijstelling;
    • b.
      nadere regels ter zake van de in deze paragraaf bedoelde vergunning vaststellen.
K.
Aan artikel 2:28 D (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b, en het bepaalde in het tweede lid, zijn niet van toepassing op exploitatievergunningen die louter betrekking hebben op de exploitatie van een terras.
L.
Aan artikel 2:28 F (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:
f. een vergunninghouder in een periode van twee jaar ten minste drie maal op grond van artikel 2:28 B, eerste lid om bijschrijving van een persoon op het aanhangsel bij de vergunning heeft verzocht en de burgemeester die wijziging van het aanhangsel ten minste driemaal heeft geweigerd op grond van artikel 2:28 B, vierde lid.
M.
In artikel 2:29, lid 5, sub b wordt "2:28 C lid 1" vervangen door "2:28 E lid 1".
N.
Artikel 2:29 lid 7 komt te luiden:
7. Het bepaalde in artikel 2:28 D, leden 1, 3 en 4 en het bepaalde in artikel 2:28 F is van overeenkomstige toepassing op een ontheffing
O.
Aan artikel 2:29 wordt een lid toegevoegd, luidende:
10. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de ontheffing om dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde.
P.
In artikel 2:30, lid 1 wordt "2:28 D" vervangen door "2:28 F".
Q.
Artikel 2:31, lid 2 komt te luiden:
2. Het is de exploitant en leidinggevenden verboden bezoekers tot de inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.
R.
Artikel 2:31 A lid 2 komt te luiden:
  • 2.
    Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting niet aanwezig is:
    • -
      een op de vergunning vermelde leidinggevende, of - indien de inrichting wordt geëxploiteerd door een paracommerciële rechtspersoon - een barvrijwilliger;
    • -
      een persoon wiens bijschrijving op grond van artikel 2:28 A, eerste lid, is gevraagd, mits de ontvangst van die aanvraag is bevestigd, zolang nog niet op die aanvraag is beslist.
S.
Aan artikel 2:31 A wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op exploitatievergunningen die louter betrekking hebben op de exploitatie van een terras.
T.
In artikel 2:34 A worden het eerste lid en de aanhef van het tweede lid samengevoegd tot de aanhef van een eerste lid, dat - onder vernummering van de leden 3 tot en met 7 tot 2 tot en met 6 – als volgt komt te luiden:
1. Indien een aanvraag om een exploitatievergunning mede of uitsluitend betrekking heeft op een bij de inrichting behorend terras, kan de burgemeester aan de ingebruikname van het terras voorschriften verbinden, onder andere ten aanzien van:
U.
In de aanhef van artikel 2:34 A lid 2 (nieuw) wordt "2:28 B" vervangen door "2:28 D".
V.
Artikel 2:47 lid 1 sub b komt te luiden:
b. zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan gebruikers ervan of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.
W.
Artikel 2:48 lid 2 komt te luiden:
2. Het is voor personen boven de achttien jaar verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
X.
Artikel 2:57 lid 2 komt te luiden:
2.Het verbod in het eerste lid onder a is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
Y.
Aan artikel 2:59 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.
Z.
Aan artikel 2:64 wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
AA.
Aan artikel 2:67 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
BB.
Artikel 2:68 komt te luiden:
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
  • a.
    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:
    • 1.
      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;
    • 2.
      van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;
    • 3.
      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;
  • b.
    indien hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, de burgemeester daarvan onverwijld in kennis te stellen;
  • c.
    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;
  • d.
    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;
  • e.
    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.
CC.
Artikel 2:72 lid 1 komt te luiden:
1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.
DD.
Aan artikel 2:72 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
EE.
Artikel 2:73 komt te luiden:
Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
  • 1.
    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.
  • 2.
    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
  • 3.
    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
FF.
Artikel 2:75 A komt te luiden:
Artikel 2:75 A Wijkverbod
  • 1.
    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en veiligheid, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan degene die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een verbod opleggen om zich te bevinden in het in dat verbod aangewezen gebied gedurende ten hoogste 48 uur (wijkverbod).
  • 2.
    Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan degene aan wie eerder een wijkverbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie wordt geconstateerd dat hij opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een wijkverbod opleggen om zich gedurende een in het wijkverbod genoemd tijdvak van ten hoogste zes weken te bevinden in het in het wijkverbod aangewezen gebied.
  • 3.
    Een wijkverbod krachtens het tweede lid kan slechts worden opgelegd indien strafbare feiten of andere openbare orde verstorende handelingen zijn geconstateerd binnen zes maanden na het opleggen van een eerder wijkverbod op grond van het eerste of tweede lid.
  • 4.
    De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde wijkverboden, indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.
GG.
Aan artikel 3:4 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning om dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde en de volksgezondheid.
HH.
Na artikel 3:4 wordt twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 3:4 A Inhoud vergunning seksinrichtingen en aanhangsel vergunning
  • 1.
    De burgemeester vermeldt in een vergunning:
  • a.
    de exploitant;
  • b.
    tot welke bedrijfsuitoefening de vergunning strekt;
  • c.
    de plaats waar de inrichting zich bevindt;
  • d.
    de situering en de oppervlakte van de inrichting;
  • e.
    de voorschriften of beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden.
  • 2.
    De burgemeester vermeldt in een aanhangsel bij de vergunning de leidinggevenden.
  • 3.
    De vergunning en het daarvan onderdeel uitmakende aanhangsel, of afschriften daarvan, en in voorkomende gevallen een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 2:28 B, eerste lid, en de ontvangstbevestiging, bedoeld in artikel 2:28 B, derde lid, of een afschrift daarvan, zijn in de inrichting aanwezig.
Artikel 3:4 BWijziging aanhangsel vergunning seksinrichtingen
  • 1.
    Een vergunninghouder meldt aan de burgemeester zijn wens om een persoon als leidinggevende te laten bijschrijven.
  • 2.
    Deze melding geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.
  • 3.
    De burgemeester bevestigt onverwijld schriftelijk of elektronisch de ontvangst van de aanvraag.
  • 4.
    De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel indien de persoon bedoeld in het eerste lid, niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 3:5 gestelde eisen.
II.
Artikel 3:5 lid 2 komt te luiden:
  • 2.
    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:
  • a.
    met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;
  • b.
    binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
  • c.
    binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
  • -
    bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
  • -
    de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;
  • -
    de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
  • -
    de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de Kansspelen;
  • -
    de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;
  • -
    de artikelen 54 en55 van de Wet wapens en munitie.
JJ.
Artikel 3:8 lid 1 komt te luiden:
1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of een op het aanhangsel van de vergunning vermelde leidinggevende in de seksinrichting aanwezig is.
KK.
Artikel 3:13 lid 2 komt te luiden:
  • 2.
    In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid worden geweigerd in het belang van:
  • a.
    het voorkomen of beperken van overlast;
  • b.
    het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;
  • c.
    de veiligheid van personen of goederen;
  • d.
    de verkeersvrijheid of -veiligheid;
  • e.
    de gezondheid of zedelijkheid;
  • f.
    de arbeidsomstandigheden van de prostituee.
LL.
Aan artikel 3:13 A wordt een lid toegevoegd, luidende:
g. een vergunninghouder in een periode van twee jaar ten minste drie maal op grond van artikel 3:4 B, eerste lid, om bijschrijving van een persoon op het aanhangsel bij de vergunning heeft verzocht en de burgemeester die wijziging van het aanhangsel ten minste driemaal heeft geweigerd op grond van artikel 3:4 B, vierde lid.
MM.
Artikel 4:1 sub a komt te luiden:
a. Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;
NN.
Artikel 4:6 lid 1 komt te luiden:
1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
OO.
Aan artikel 4:6 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
PP.
Aan artikel 4:11 wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
QQ.
Aan artikel 5:3 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
RR.
Aan artikel 5:6 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
SS.
Aan artikel 5:7 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
TT.
In artikel 5:8 komt het derde lid als volgt te luiden:
3. Het in het eerste lid vermelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.
UU.
Aan artikel 5:8 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4[oud].Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
VV.
In artikel 5:8 wordt onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid een lid toegevoegd, luidende:
4[nieuw]. Het verbod in het eerste lid is voorts niet van toepassing voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien in artikel 5:6.
WW.
Aan artikel 5:8 wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
XX.
Aan artikel 5:11 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
YY.
Aan artikel 5:13 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
ZZ.
Aan artikel 5:33 wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
AAA.
Aan artikel 5:36 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel II
Dit besluit treedt in werking met ingang van de datum na de bekendmaking.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 13 oktober 2015.
 
M.J.W.T. Hendrickx
De plv. griffier
 
A.A.M. Brok
De voorzitter
 
TOELICHTING
A.
In plaats van een eigen definitie van openbare plaats te hanteren, wordt – op advies van de VNG - in artikel 1:1 sub a nu de begripsbepaling van openbare plaats uit de Wet openbare manifestaties (Wom) gebruikt. De strekking van de oude definitie is dezelfde als die van de nieuwe.
B.
Er wordt in artikel 1:1 sub d niet langer verwezen naar een door Gedeputeerde Staten vastgestelde bebouwde kom (er bestaan diverse, niet altijd precies overlappende bebouwde kommen, wat wel eens verwarring opleverde), maar voor de definitie van het begrip "bebouwde kom" wordt - op advies van de VNG - aangehaakt bij die van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994. Voor Dordrecht heeft het tekstverschil op dit moment geen invloed op de huidige vastgestelde bebouwde kom.
C.
De overbodige toevoeging "of de aard van de vergunning zich daartegen verzet" is in artikel 1:5 geschrapt. De toevoeging voegt namelijk niets toe en kan alleen maar tot onnodige discussies leiden. Als de aard van de vergunning zich tegen het persoonlijke karakter van de vergunning of ontheffing verzet, dan is dat per definitie bij of krachtens de APV bepaald.
D.
In artikel 2:11 (vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg) gaat het om een omgevingsvergunning zoals geregeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO). Er geldt daarom per definitie een Lex Silencio Positivo (LSP). Het is in principe overbodig om dat hier nogmaals vast te leggen, maar dit is omwille van de duidelijkheid wel gedaan.
E.
Het artikel 2:15 omtrent hinderlijke beplanting of voorwerp staat al sinds jaar-en-dag in de APV van Dordrecht. De VNG had het artikel in zijn modelverordening destijds gedereguleerd, maar heeft het niet zo lang geleden weer – als optionele APV-bepaling – opgenomen. De tekst van het bestaande Dordtse artikel is met dit wijzigingsartikel tekstueel aangepast aan de redactie van het herleefde artikel van de APV-modelverordening. De strekking van het artikel is onveranderd gebleven.
F.
Artikel 2:22 regelt een verbod om voorwerpen of gewassen onder hoogspanningslijnen. In het tweede lid van dit artikel wordt het college de bevoegdheid gegeven om ontheffing te verlenen van dit verbod. De vraag is of de LSP van toepassing zou moeten zijn, zodat – bij het uitblijven van een besluit op een aanvraag voor een ontheffing - zo'n ontheffing automatisch zal zijn verleend. Omdat het hier gaat om het voorkomen van (potentieel) gevaarlijke situaties, ligt een LSP hier echter niet voor de hand. Er is dan ook voor gekozen om de LSP bij dit ontheffingsstelsel niet van toepassing te verklaren.
G.
Er is - in het kader van deregulering - gekozen, om niet meer alleen een feest op eigen terrein, een barbecue, een buurt- of straatfeest in de openlucht vrij te stellen van de vergunningplicht voor evenementen, indien het voldoet aan de eisen die in artikel 2:25 lid 2 worden genoemd. Ook bijvoorbeeld een sinterklaasintocht van zeer beperkte omvang of een kleine optocht kunnen nu onder de werking van dit nieuwe artikellid vallen. Met de wijziging van de aanhef van het tweede lid van artikel 2:25 is voortaan elk evenement, dat voldoet aan de in dit artikellid opgesomde eisen, vergunningvrij.
H.
Een evenementenvergunning ex artikel 2:25 is een vergunning die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn valt, maar waarbij er om dwingende redenen van algemeen belang voor is gekozen om de LSP niet van toepassing te verklaren. Met name bij de grote en de zeer grote evenementen zou het namelijk - gezien de gevolgen voor de openbare orde en de openbare veiligheid - onwenselijk zijn als deze zonder de maatwerkvoorschriften van een vergunning zouden doorgaan.
Indien een evenement voldoet aan de eisen, opgesomd in het tweede lid van artikel 2:25, is
  • 1.
    geen evenementenvergunning vereist en
  • 2.
    de LSP daarom sowieso niet van toepassing.
I, L, R, HH, JJ, LL
Naar aanleiding van de gewijzigde Drank- en horecawet wordt de drank- en horecawetvergunning inmiddels op een andere wijze verstrekt. Een nieuwe leidinggevende kan nu gemeld worden op een aanhangsel van de vergunning.
In het kader van deregulering en uniforme werkwijzen heeft het onze voorkeur om de regels voor verstrekking van de exploitatievergunning gelijk te stellen aan die van de Drank- en horecawetvergunning. Dus: leidinggevende melden op aanhangsel en vanaf dat moment is het de leidinggevende toegestaan om als leidinggevende op te treden.
Zoals zojuist aangegeven: na melding van de leidinggevende en ontvangst van de ontvangstbevestiging van de gemeente is het de leidinggevende al toegestaan om werkzaam te zijn in de inrichting. Om die reden dienen in voorkomende gevallen een afschrift van de aanvraag samen met de ontvangstbevestiging in de inrichting aanwezig te zijn. Bij de bedrijfsuitoefening wordt aangegeven of de inrichting (bijvoorbeeld) een café, restaurant, discotheek of theehuis is.
Deze opzet wordt op overeenkomstige wijze toegepast op de vergunning voor seksinrichtingen en leidinggevenden in seksinrichtingen.
Artikel 2:28 A is de grondslag voor het gebruik van het aanhangsel bij de exploitatievergunning.
Artikel 3:4 A is de grondslag voor het gebruik van het aanhangsel bij een vergunning voor een seksinrichting.
In artikel 2:28 B en 3:4 B is de procedure voor de wijziging van het betreffende aanhangsel opgenomen. (wijzigingsartikelen I en GG)
In artikel 2:28 F (wijzigingsartikel L) en 3:13 A (wijzigingsartikel KK) wordt – in verband met het gebruik van het aanhangsel bij exploitatievergunning en de vergunning voor een seksinrichting - een extra intrekkings- en wijzigingsgrond voor deze vergunningen opgenomen.
Indien de burgemeester tot 3 keer toe een verzoek tot een wijziging van het aanhangsel van de vergunning heeft geweigerd op basis van artikel 2:28 F sub f c.q. artikel 3:13 A sub g, kan het bevoegde gezag de exploitatievergunning of de vergunning voor de betreffende seksinrichting wijzigen c.q. intrekken.
J.
In artikel 2:28 A (oud; nu 2:28 C) stond een onjuiste delegatie. Een delegatie van raadsbevoegdheden - in casu: het stellen van nadere regels - aan de burgemeester als afzonderlijk bestuursorgaan behoort niet tot de mogelijkheden. De burgemeester wordt in artikel 156 Gemeentewet namelijk niet als afzonderlijk bestuursorgaan genoemd, omdat er geen ondergeschiktheidsrelatie bestaat tussen raad en burgemeester. Daarom is het voor de raad niet mogelijk om de burgemeester de bevoegdheid te geven om nadere regels te stellen, zoals dit in het oude artikel 2:28 A was gedaan. Deze bevoegdheid kan de raad alleen aan het college geven. Deze misvatting is in het nieuwe artikel 2:28 C hersteld.
K, S en T.
De toevoegingen en wijzigingen, opgenomen in deze wijzigingsartikelen, zijn van belang, omdat de burgemeester op grond van artikel 2:28A categorieën van inrichtingen heeft aangewezen die (gedeeltelijk) van de exploitatievergunningplicht voor horeca-inrichtingen zijn vrijgesteld. Voor deze vrijgestelde categorieën inrichtingen is slechts een exploitatievergunning vereist voor zover er sprake is van de exploitatie van een terras. In het kader van vermindering van de regeldruk worden bij vergunningen, die louter zien op de exploitatie van een terras, geen eisen gesteld aan de exploitant en leidinggevenden.
M, N, P en U.
Door deze vierde APV-wijziging wordt een aantal bestaande artikelen vernummerd. Daar waar in andere APV-artikelen naar de vernummerde artikelen wordt verwezen, moet de artikelnummering ook op die plekken worden aangepast. Dat is met de wijzigingsartikelen M, N, P en U gebeurd. Het betreft dus slechts een redactionele wijziging.
O.
Ook bij de ontheffing ten aanzien van de sluitingstijden ex artikel 2:29 lid 4 is er vanwege dwingende redenen van algemeen belang voor gekozen om de Lex Silencio Positivo niet van toepassing te verklaren. Het gaat hier om een ontheffing voor met name horeca-inrichtingen. Het zou vanwege de openbare orde en andere overwegingen onwenselijk zijn als deze - zonder een op de inrichting afgestemde ontheffing buiten de reguliere sluitingstijden - geopend kan zijn.
Q.
Artikel 2:31 lid 2 is – voor wat betreft de handhaafbaarheid – in overeenstemming gebracht met de systematiek van het eerste lid.
In het eerste lid is het aan de ene kant voor bezoekers verboden zich in een inrichting te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf
  • -
    krachtens artikel 2:29
    of
  • -
    ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit
gesloten dient te zijn.
Op grond van de redactie van het oude tweede lid was het voor de exploitant en leidinggevenden aan de andere kant niet verboden om bezoekers tot de inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven, die krachtens artikel 2:29 gesloten dient te zijn.
Als het op grond van het eerste lid een bezoeker verboden is zich in een inrichting te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens 2:29 gesloten dient te zijn, dan moet het in een dergelijk geval ook voor de exploitant en leidinggevenden van deze inrichting verboden zijn om bezoekers tot de inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven.
Het geconstateerde redactieverschil was onwenselijk en is met deze wijziging ongedaan gemaakt.
R.
Artikel 2:31 lid 2 is – voor wat betreft de handhaafbaarheid – in overeenstemming gebracht met de systematiek van het eerste lid.
In het eerste lid is het aan de ene kant voor bezoekers verboden zich in een inrichting te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf
  • -
    krachtens artikel 2:29
    of
  • -
    ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit
gesloten dient te zijn.
Op grond van de redactie van het oude tweede lid was het voor de exploitant en leidinggevenden aan de andere kant niet verboden om bezoekers tot de inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven, die krachtens artikel 2:29 gesloten dient te zijn.
Als het op grond van het eerste lid een bezoeker verboden is zich in een inrichting te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens 2:29 gesloten dient te zijn, dan moet het in een dergelijk geval ook voor de exploitant en leidinggevenden van deze inrichting verboden zijn om bezoekers tot de inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven.
Het geconstateerde redactieverschil was onwenselijk en is met deze wijziging ongedaan gemaakt.
V.
In het artikel 2:47 (Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen) is de beperkte en verwarrende term "weggebruikers" vervangen door het veel ruimere begrip "gebruikers". Dit komt de handhaafbaarheid van het artikel ten goede.
W.
Sinds 1 januari 2013 is de Drank- en Horecawet (DHW) uitgebreid met een nieuw artikel 45, waarin is bepaald dat jongeren onder de 16 jaar strafbaar zijn als zij op een openbare plaats alcohol bij zich hebben of voor consumptie gereed hebben. Met ingang van 1 januari 2014 geldt dit verbod ook voor jongeren die de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt hebben.
Door deze aanpassing in de Drank- en Horecawet van de leeftijd waarop jongeren in het openbaar alcohol mogen drinken ontstond een overlap met het oude artikel 2:48 lid 2. Dit APV-artikellid is om die reden aangepast.
X.
De wijziging opgenomen in dit wijzigingsartikel komt voort uit de strekking van een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (zaaknummer AWB 11/5584). De wijziging betreft een noodzakelijke herformulering van artikel 2:57 lid 2. Dit omdat de Rechtbank in voornoemde uitspraak had geconstateerd dat met de oude formulering de gewenste bevoegdheid van het college - juridisch gezien - niet aanwezig was. Kort samengevat: met de tekst "Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid, onder a niet geldt" wordt de indruk gewekt dat het college door de gebiedsaanwijzing een verbod in het leven roept, terwijl het college dat niet kan. Met de formulering "Het verbod in het eerste lid onder a is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen" is duidelijk dat:
  • 1.
    de gemeenteraad in zijn verordening het verbod creëert en
  • 2.
    het college slechts de gebieden hoeft aan te wijzen, waar het verbod niet geldt.
Y.
Aan artikel 2:59 wordt een lid toegevoegd, dat wel in de model-APV, maar nog niet in de APV van Dordrecht was opgenomen. De inhoud van het artikel betreft reeds bestendige praktijk: een gevaarlijke hond is tegenwoordig gechipt.
Z.
Artikel 2:64 houdt een verbod voor het houden van bijen in. Het college kan ontheffing verlenen ten aanzien van dit verbod.
Ten aanzien van dit ontheffingsstelsel hebben we ervoor gekozen de LSP wel toe te passen. Overwegingen daarbij zijn dat het artikel al bepaalde eisen aan de bijenhouder stelt, waaraan in het gros van de gevallen wordt voldaan. De enkele keer dat van die eisen ontheffing wordt gevraagd zal daar tijdig op kunnen worden beslist.
AA.
Ook ten aanzien van de vrijstellingsmogelijkheid op de verplichting om een verkoopregister bij te houden wordt de LSP van toepassing verklaard. Doorgaans zal voor zo'n (wens tot) vrijstelling een praktische reden zijn. De ondernemer zal geen grote schade lijden wanneer er per abuis een vrijstelling van rechtswege ontstaat en die vervolgens wordt teruggedraaid.
BB.
In de opsporingspraktijk komt het geregeld voor dat 'verdachte' goederen die door een handelaar zijn ingekocht, alweer zijn verkocht op het moment dat het register wordt gecontroleerd of de betreffende inrichting wordt bezocht. Met laptops, tablets, smartphones en dergelijke gebeurt het regelmatig dat deze kort nadat deze zijn opgekocht worden 'gedeformatteerd' , waardoor belangrijke informatie over de herkomst van dergelijke apparaten gewist is.
De in de geldende APV opgenomen termijn waarbinnen opgekochte goederen in bewaring moeten worden gehouden in de staat waarin deze goederen verkregen zijn, blijkt voor de opsporingsorganisatie vaak te kort te zijn. Daarom wordt voorgesteld de thans genoemde termijn van drie dagen met twee dagen te verlengen. Ook hierover wordt de doelgroep uiteraard tijdig geïnformeerd.
Daarnaast wordt het zinvol geacht om een handelaar te verplichten om - indien hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan - de burgemeester daarvan onverwijld in kennis te stellen in plaats van daarmee 3 dagen te wachten.
CC.
In artikel 2:72 (ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen) is in lid 1 een overbodig zinsdeel, namelijk "van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd" geschrapt.
DD.
Voor het verkopen van consumentenvuurwerk is een vergunning nodig. Gezien de veiligheidsaspecten, de grote toeloop die een vuurwerkhandel doorgaans met zich meebrengt, ligt het niet voor de hand om ten aanzien van dit vergunningstelsel een LSP in te voeren.
EE.
In artikel 2:73 (Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling) is in de titel en de leden 1 en 2 het ouderwetse woord "bezigen" is vervangen door "gebruik" en "gebruiken".
Daarnaast is een opmaakfout hersteld door de laatste zin van het bestaande artikellid 2 als derde lid op te nemen.
FF.
De oude 2:75 A -bepaling is in overeenstemming gebracht met de systematiek van de model APV-bepaling, inzake gebiedsontzeggingen.
De twee belangrijkste wijzigingen zijn:
  • 1.
    Deze nieuwe bepaling maakt het mogelijk dat, indien nodig, het instrument in heel Dordrecht kan worden toegepast en niet alleen in door het college aangewezen gebieden. Op deze wijze kan snel worden ingespeeld op gebeurtenissen of ontwikkelingen in alle wijken en buurten. Te denken valt aan de overlastproblematiek in de Vogelbuurt en het Lijnbaangebied, maar ook toepassing bij Oud en Nieuw.
  • 2.
    De nieuwe regeling is breder toepasbaar. Waar het instrument voorheen alleen kon worden toegepast bij drugs- of alcoholgerelateerde overlast, kan het nu worden ingezet bij allerlei vormen van overlast in de openbare ruimte. De Politie, die de gebiedsontzeggingen namens de burgemeester oplegt, heeft tot nu toe goede ervaringen met toepassing ervan in de aangewezen gebieden. Het blijkt een waardevol instrument voor de burgemeester om een effectieve aanpak van overlast te ondersteunen. De wijzigingen sluiten goed aan bij de wens van een adequate aanpak van overlastgerelateerde problematiek in Dordrecht.
Daarnaast wordt de maximale termijn voor een wijkverbod gesteld op zes weken, in plaats van acht zoals voorheen bij de gebiedsontzeggingen. Dit omdat in de praktijk blijkt dat in een wat kortere termijn het gewenste effect doorgaans al wordt bereikt. Ook komt het regelmatig voor dat iemand gedurende de looptijd van een eerste verbod, een tweede verbod met een maximale termijn van zes (voorheen acht) weken krijgt opgelegd. Het tweede verbod treedt in werking aansluitend aan het eerder opgelegd verbod, waardoor in de praktijk een verbod geldt voor twaalf weken.
Dordrecht heeft ervoor gekozen om te spreken van een wijkverbod en niet van een gebiedsontzegging. Dit om verwarring te voorkomen met het gebiedsverbod (dat opgelegd wordt op basis van de zgn. Voetbalwet, art. 172a Gemeentewet) en om aan te sluiten bij de term zoals gehanteerd in Rotterdam. Dit laatste ten behoeve van de eenduidigheid in de politieregio Rotterdam.
Overtreding van een wijkverbod die krachtens artikel 2:75 A (wijkverbod) is gegeven, is strafbaar gesteld in artikel 6:1 van de APV; overtreding wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.
Lid 1
De burgemeester is het bevoegde bestuursorgaan dat het wijkverbod kan opleggen. Deze bevoegdheid kan worden gemandateerd aan opsporingsambtenaren. In beginsel zal, alvorens over te gaan tot oplegging van een dergelijk wijkverbod, eerst een waarschuwing worden gegeven.
Lid 2
Het tweede lid ziet op de situatie dat een openbare-ordeverstoorder opnieuw een misstap begaat met betrekking tot strafbare feiten of de openbare orde in een bepaald gebied. In dit geval is het gelegitimeerd om een wijkverbod van meerdere weken op te leggen. Immers zal veelal eerst een waarschuwing hebben plaatsgevonden, vervolgens de oplegging van een kortdurend wijkverbod en pas daarna een wijkverbod in de zin van het tweede lid. Er is aldus een dusdanige voorgeschiedenis dat proportionaliteit en subsidiariteit niet aan een langdurig wijkverbod in de weg staan.
Lid 3
Het is in het licht van proportionaliteit en subsidiariteit geboden om slechts tot oplegging van een langdurig wijkverbod over te gaan, wanneer de gedraging waarop deze oplegging betrekking heeft binnen een periode van zes maanden na oplegging van het eerste wijkverbod plaatsvindt. Vindt de gedraging aldus na deze periode plaats, dan wordt een langdurig wijkverbod niet gelegitimeerd geacht.
Lid 4
Dit lid bepaalt dat de burgemeester - wanneer hij dat noodzakelijk acht in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene - de reikwijdte van het verbod. Hierbij zal rekening gehouden worden met (de noodzaak) zich in de aangewezen wijk te bevinden in een middel van openbaar vervoer, het aldaar werkzaam en/of woonachtig zijn, een (ander) aantoonbaar redelijk belang om zich aldaar op te houden, staatkundige en religieuze vrijheid.
GG.
Voor het exploiteren van een seksinrichting of een escortbedrijf is een vergunning vereist. Gezien gevoelige zaken in verband met de openbare orde, volksgezondheid en dergelijke is er vanwege dwingende redenen van algemeen belang voor gekozen om ten aanzien van het vergunningstelsel voor seksinrichtingen ex artikel 3:4 de LSP niet van toepassing te verklaren.
II.
De wijziging in artikel 3:5 lid 2 (Gedragseisen exploitant en leidinggevende) betreft een zuiver tekstuele aanpassing. Sub c was abusievelijk in sub b opgenomen. Verder is een aantal verwijzingen naar bepalingen in andere wetten geactualiseerd. De andere aanpassing betreft een wijziging vanwege de staatkundige verandering van het land: in sub b van het tweede lid zijn de BES-eilanden ingevoegd.
KK.
Artikel 3:13 (weigeringsgronden voor vergunningen seksinrichtingen) lid 2 en artikel 1:8 (algemene) weigeringsgronden) waren niet goed op elkaar afgestemd. Dit is verholpen door in artikel 3:13 de woorden "in afwijking van" te vervangen door de woorden "in aanvulling op". Hierdoor is duidelijk dat artikel 1:8 "leading" is en dat in aanvulling daarop een aantal extra weigeringsgronden zijn geformuleerd.
MM.
In artikel 4:1 lid 1 sub a wordt het begrip Besluit als het Activiteitenbesluit milieubeheer gedefinieerd, nu laatstgenoemd besluit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer heeft vervangen.
NN.
De formulering van artikel 4:6 eerste lid is redactioneel aangepast. Door een toevalligheid wekte de tekst de indruk dat er naar het reeds lang ingetrokken “Besluit toestellen en geluidsapparaten” werd verwezen.
OO.
Artikel 4:6 verbiedt het veroorzaken van geluidhinder. Het artikel vervult de rol van "vangnetbepaling". Wanneer geen andere regeling van toepassing is kan men terugvallen op de APV om handhavend op te treden tegen geluidhinder. Ten aanzien van dit verbod kan het college - op grond van het tweede lid – ontheffing verlenen. Vanwege de overlast en ergernis die geluidsoverlast oplevert ligt het niet voor de hand om ten aanzien van het ontheffingsstelsel een LSP toe te passen. Daarom is de LSP in het vierde lid van dit artikel niet van toepassing verklaard.
PP.
Ook in artikel 4:11 gaat het – net zoals wijzigingsartikel D - om een omgevingsvergunning zoals geregeld in de WABO. Er geldt daarom ook voor dit omgevingsvergunningstelsel per definitie een LSP.
Gezien de gevoeligheid van het onderwerp: het vellen van bomen die opde bomenlijst zijn opgenomen, en dus het beschermen waard zijn gevonden, is het zaak dat degemeente hier extra alert is dat aanvragen op tijd worden verleend of geweigerd!
QQ.
In artikel 5:3 is een verbod opgenomen om op een openbare plaats langer dan zeven dagen achtereen een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen. Het college kan ontheffing verlenen ten aanzien van dit verbod.
Het verbod dient om te kunnen optreden tegen geïmproviseerde kleine automarkten op de openbare weg. Gezien de overlast die daarmee gepaard kan gaan is het niet wenselijk om op het ontheffingsstelsel een LSP toe te passen.
RR.
In artikel 5:6 is een verbod opgenomen om een voertuig dat voor de recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt langer dan op drie achtereenvolgende dagen, binnen de bebouwde kom, op de weg te plaatsen en te hebben. Het college kan hiervoor ontheffing verlenen. In die situatie zou het onwenselijk zijn dat een ontheffing automatisch zou ontstaan als er een beslistermijn wordt overschreden. De LSP is daarom niet van toepassing verklaard.
SS.
In artikel 5:7 is een verbod opgenomen om een voertuig te parkeren met het enkele doel daarmee reclame te maken. Ontheffing is mogelijk. In dit geval hebben wij ervoor gekozen wel een LSP ten aanzien van dit ontheffingsstelsel op te nemen. Deze situatie is namelijk veel zeldzamer dan die in artikel 5:6 (kampeermiddelen e.a.). Ook vergt het toekennen of afwijzen van deze ontheffing geen langdurige of complexe afweging.
TT en UU.
In artikel 5:8 (Parkeren van grote voertuigen) waren abusievelijk 2 artikelleden in het (oude) derde lid opgenomen. Dit wordt met dit wijzigingsartikel hersteld: het ontheffingsstelsel van lid 4 staat - na verwerking van wijzigingsartikel UU - in lid 5 en niet meer in het derde lid.
VV.
In artikel 5:8 (Parkeren van grote voertuigen) is een (nieuw) vierde lid ingevoegd ter afstemming met art. 5:6. Dit omdat sommige campers tegenwoordig zo groot kunnen zijn dat ze onder de omschrijving van grote voertuigen vallen en dus ook onder de werking van 5:8 kunnen vallen. Om dit te voorkomen is in het vierde lid een afbakeningsbepaling opgenomen.
WW.
Op grond van artikel 5:8 lid 2 kan het college een weg aanwijzen waar het parkeren van grote voertuigen verboden is, omdat dit op die plaats schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente. Van dit verbod kan het college ontheffing verlenen (lid 5 nieuw). In dit geval hebben wij ervoor gekozen ten aanzien van dit ontheffingsstelsel een LSP op te nemen. Ook deze situatie is namelijk veel zeldzamer dan die in het artikel over kampeermiddelen e.a.. Bovendien vergt het toekennen of afwijzen van deze ontheffing geen langdurige of complexe afweging.
XX.
Op grond van artikel 5:11 is het verboden om met voertuigen te rijden en te parkeren in en door parken, plantsoenen e.d..
Ontheffing is ook hiervan mogelijk. Gezien het belang dat hier aan de orde is: het voorkomen van schade aan groenvoorzieningen, is gekozen om hier geen LSP toe te passen ten aanzien van dit ontheffingsstelsel.
YY.
Voor het houden van een collecte is op grond van artikel 5:13 een vergunning nodig. Gezien het ideële belang van collectes, die doorgaans voor een bepaald moment zijn gepland en waarbij voor dat moment vrijwilligers e.d. zijn aangezocht, is het van belang dat er tijdig op een aanvraag wordt beslist. Wij hebben ervoor gekozen daarom wel voor dit vergunningstelsel een LSP op te nemen.
ZZ.
Op grond van artikel 5:33 is het verboden om in publiek toegankelijke natuurgebieden te rijden. Het college kan deze regel "op maat maken" door zaken te regelen over plaatsen, tijden en soorten voertuigen. Een ontheffing is mogelijk. Gezien de belangen die hier worden beschermd: de rust en recreatie in natuurgebieden, is er niet voor gekozen om hier een ontheffing van rechtswege in het leven te roepen, indien niet binnen de beslistermijn op de betreffende aanvraag is beslist.
AAA.
Op grond van artikel 5:36 is het verboden op bepaalde plaatsen incidenteel de as van een overledene uit te strooien. Ontheffing van het verbod is mogelijk. Dit soort ontheffingen zijn zeldzaam en er zijn doorgaans emoties van nabestaanden in het geding. Het is daarom mogelijk en wenselijk dat er snel en tijdig wordt beslist. Om die reden hebben wij ervoor gekozen hiervoor wel een LSP op te nemen.
Naar boven