Artikel 3. Categorieën
Gemeenten zijn niet verplicht gebruik te maken van de Wet Bibob. Het is echter van belang om elk instrument dat - ter bestrijding van (al dan niet georganiseerde) criminaliteit - wordt aangeboden, te benutten. Op deze manier wordt immers al het mogelijke gedaan om criminele activiteiten te bestrijden.
In 2005 is in de gemeente Buren voor het eerst Bibob-beleid vastgesteld. Inmiddels is het toepassingsbereik van de Wet Bibob uitgebreid door een wijziging van de Wet Bibob.
In deze beleidslijn wordt er voor gekozen aanvullend op de Beleidsregels Wet Bibob gemeente Buren 2005 het toepassingsbereik en de categorieën van openbare inrichtingen vast te leggen.
De categorieën waarop Bibob wordt toegepast zijn nader uitgewerkt in de artikelen 3 en 4 van de beleidsregel. In artikel 3 wordt bepaald de wet toe te passen in een aantal sectoren, waar risico's op ongewenste criminele activiteiten het meest aanwezig of het grootst kunnen worden geacht. Het gaat om vergunningen ten behoeve van horeca-inrichtingen (nat en droog waaronder coffeeshops), seksinrichtingen, escortbedrijven, evenementen en aanwezigheidsvergunningen voor speelautomaten. Daarnaast wordt Bibob toegepast bij bijzondere situaties (zie verder onder artikel 4).
Vergunningen ten behoeve
van
horeca-inrichtingen
De horecabedrijven vallen uiteen in alcoholverstrekkende en niet alcoholverstrekkende horeca. Met alcoholverstrekkende horeca worden bedrijven bedoeld, waarin bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse (cafés en restaurants). Voor deze bedrijven is een vergunning op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet vereist.
Niet-alcoholverstrekkende horeca zijn de horecabedrijven, waarin geen alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse (cafetaria's, afhaalzaken, maar ook coffeeshops).
Para commerciële
inrichtingen en slijterijen.
De aanvragen voor vergunningen voor para commerciële instellingen op grond van artikel 4 van de Drank- en Horecawet, zoals verenigingen en stichtingen met een maatschappelijke, sportieve en educatieve doelstelling, en slijterijen zijn uitgezonderd van de Bibob-toets. Er is geen informatie bekend dat deze branches met behulp van de horecavergunning criminele activiteiten ondernemen. Zij behoren niet tot de risicogroep.
Als echter uit informatie van derden (politie, OM, Belastingdienst of (andere partners van) het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum) blijkt dat een Bibob procedure wordt geadviseerd, dan wordt voor deze categorieën wel een Bibob-procedure gestart via artikel 4 van de beleidsregel.
Binnen de niet alcoholverstrekkende horecabedrijven hebben de coffeeshops een bijzondere positie. Het gaat hier immers om het gedogen van strafbaar handelen. De handel in softdrugs is een strafbaar feit en wordt slechts onder bepaalde – door het Openbaar Ministerie opgestelde - voorwaarden toegestaan.
De laatste jaren is regelmatig gebleken dat sommige coffeeshops relaties hebben met de groothandel in soft- of harddrugs. Of de shop daarbij als dekmantel of als contactadres functioneert, is niet altijd duidelijk. In de coffeeshopwereld is het heel gebruikelijk dat eenmanszaken en vof's omgevormd worden tot naamloze en besloten vennootschappen, die vervolgens weer onder moedermaatschappijen hangen. Bij het uitpluizen van deze bedrijven, blijkt regelmatig dat een aantal personen achter deze rechtspersonen zitten. Soms is het achterhalen van de bedrijfsstructuur zo ingewikkeld, dat hulp hierbij nodig is. Een advies van Bureau Bibob kan daarbij duidelijkheid bieden.
In de gemeente Buren is het verboden om een coffeeshop te exploiteren (art. 2:28, lid 1 Apv en Beleidsregel nulbeleid coffeeshop).
De beleidslijn wordt toegepast op cafés en restaurants (de natte horeca), coffeeshops, cafetaria's en afhaalzaken (de droge horeca), indien sprake is van vestiging van een nieuw bedrijf, overname van een bestaand bedrijf of wijziging van de ondernemingsvorm, op grond van artikel 3, eerste lid, onder a en c van de beleidslijn.
Bestaande bedrijven worden tussentijds getoetst indien de vergunninghouder een wijzigingsvergunning aanvraagt of indien zich een intrekkingsgrond (tweede lid) of een bijzondere situatie als bedoeld in artikel 4 van de beleidslijn voordoet.
Seksinrichtingen, sekswinkels,
escortbedrijven
Met het begrip seksinrichtingen wordt bedoeld de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimten waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
In de gemeente Buren is het verboden om een seksinrichting te exploiteren of te vestigen (art. 3:9 Apv).
Ook is het verboden een sekswinkel te exploiteren in de door het college aangewezen gebieden (3:10 Apv). Het college heeft in 2005
alle bebouwde kommen in de gemeente Buren aangewezen als gebied waar het verboden is om een sekswinkel te exploiteren.
Om een escortbedrijf te exploiteren, is in de gemeente Buren een exploitatievergunning op grond van artikel 3:4 van de Apv vereist. In de artikelen 3:5, 3:6 en 3:7 Apv staan de algemeen geldende regels en verboden voor het exploiteren van een escortbedrijf.
Een escortbedrijf is een bedrijf dat - meestal telefonisch - bemiddelt tussen klanten en prostituees. Voor een escortbedrijf geldt een bezoekersverbod. Ook geldt het verbod om het escortbedrijf als seksinrichting te exploiteren en/of te gebruiken (art. 3:5 Apv).
Als het om een escortbedrijf zonder bezoekers gaat, dan is het college bevoegd gezag. Als het gaat om escortbedrijven in voor het publiek openstaande gebouwen, dan is de burgemeester het bevoegd gezag (artikel 3:2 Apv).
De afgelopen jaren is er veel commotie geweest in Nederland met betrekking tot vechtsportevenementen. In een aantal gevallen zijn deze evenementen flink uit de hand gelopen. Deze ervaringen zijn aanleiding geweest om de gemeentelijke evenementenvergunningen in het kader van de Wet Bibob te toetsen indien het een aanvraag voor een vechtsportevenement betreft zoals free fight (het vrije gevecht), vale tudo (Brazilaans Mixed Martial Arts), cage fight (kooigevecht), kickboksen en Nuay Thai (Thaiboksen) in al hun varianten.
De burgemeester of het college, hanteert de volgende procedure voor de toetsing van de al verleende vergunningen (intrekken vergunning):
- 1.
In de gevallen waarin de officier van justitie de gemeente ‘tipt’ om een advies aan het landelijk bureau Bibob te vragen is sprake van een zwaarwegend feit en wordt een verzoek om advies aan het bureau Bibob gericht. Voordat de burgemeester hiertoe overgaat, zal met het bureau Bibob overleg plaatsvinden over de wenselijkheid van een uitgebreide toets door de gemeente en de gewenste aanvullende gegevens;
- 2.
In gevallen waarin de mutatiefrequentie voor een bepaald pand of in een bepaald gebied hoog is, of indien informatie van derden daartoe aanleiding geeft, wordt een uitgebreide toets uitgevoerd. De vergunninghouder zal dan worden verzocht aanvullende gegevens te verstrekken en (alsnog) het uitgebreide vragenformulier in te vullen.
Als de vergunninghouder weigert medewerking te verlenen bij het overleggen van de gevraagde gegevens c.q. het vragenformulier weigert in te vullen, dan zal hij nadrukkelijk worden uitgenodigd alsnog de benodigde gegevens te overleggen en het vragenformulier in te vullen. Als dan blijkt dat onvoldoende medewerking wordt verleend kan dit grond zijn voor het buiten behandeling stellen van de vergunningaanvraag of voor de intrekking van de reeds verleende vergunning
Artikel 4. Bijzondere situaties
De toevoeging "indien sprake is van...", zoals genoemd in artikel 3, zorgt ervoor dat de aanvragen op dit terrein in eerste instantie niet in de volle breedte aan Bibob worden getoetst. De Drank- en Horecawet en de Apv schrijven namelijk voor dat in veel meer, dan in de genoemde, gevallen nieuwe vergunningen moeten worden aangevraagd (dit is bijvoorbeeld al zo wanneer een horecabedrijf van leidinggevende verandert). Aangezien het te ver voert om de wet op al deze aanvragen toe te passen, is de laatste zinsnede toegevoegd. Dit betekent echter niet dat in een concrete situatie, waarbij om een andere dan de bovengenoemde reden een beschikking wordt aangevraagd, er geen Bibob toets zou kunnen plaatsvinden terwijl dit wel gewenst is. Indien aanleiding bestaat voor het vermoeden dat de beschikking zou kunnen worden gebruikt ter facilitering van criminele activiteiten, dan moet getoetst kunnen worden aan Bibob. Artikel 4 biedt de mogelijkheid om in bijzondere situaties toch aan Bibob te toetsen met betrekking tot de in artikel 3 genoemde categorieën. Het gaat hierbij om alle soorten van aanvragen die voor de genoemde categorieën worden ingediend. In artikel 3 wordt bijvoorbeeld de aanvraag voor het wijzigen van een leidinggevende of het veranderen van een inrichting niet genoemd. Deze aanvragen kunnen middels artikel 4 wel getoetst worden aan Bibob als daarvoor aanleiding bestaat.
Daaraan is een aantal voorwaarden verbonden. Op grond van artikel 4, eerste lid, onder a, moet het vermoeden duidelijk naar voren komen uit de verkregen informatie van o.a. de aanvrager zelf, uit interne informatie bijvoorbeeld van de handhavers of uit dossiers van betrokkene en uit informatie van de politie en andere externe partijen, zoals het RIEC, in het kader van informatie-uitwisseling. Als uit de indicatorenlijst een duidelijk vermoeden naar voren komt, dan wordt een aanvrager direct geconfronteerd met een vragenformulier.
Als een tip van het OM wordt ingediend omtrent in artikel 3 genoemde categorieën, dan wordt direct een Bibob onderzoek gestart. Naar aanleiding daarvan ontvangt de betrokkene direct een Bibob-formulier. Het gaat immers om een vermoeden dat de beschikking gebruikt gaat worden of wordt voor de facilitering van criminele activiteiten. Op dat moment is al informatie beschikbaar waaruit dit blijkt. Hierbij gaat het ook om alle soorten van aanvragen met betrekking tot de in artikel 3 genoemde categorieën.
Verder heeft de burgemeester of het college van b&w, op grond van artikel 4, onder c, de mogelijkheid andere categorieën of bepaalde gebieden aan te wijzen. Deze aanwijzing moet gebeuren aan de hand van een onderbouwd dossier en middels een algemene bekendmaking.
Artikel 8. Informatieplicht
Voordat advies wordt gevraagd aan bureau Bibob moet eerst het zgn. eigen huiswerk zijn gedaan. De adviesaanvraag kan onderbouwd worden met bijvoorbeeld informatie van derden, politierapportages, rapportages van de Belastingdienst, informatie van (de partners van) het Regionaal Informatie en Expertise Centrum of een tip van de Officier van Justitie.
Indien de burgemeester van oordeel is dat een verzoek om advisering aan het Bureau gerechtvaardigd is, dient hij de aanvrager op grond van artikel 32 van de Wet Bibob te informeren. De aanvrager heeft hierop nog zeven dagen de mogelijkheid om zijn aanvraag in te trekken. Als de aanvrager deze termijn ongebruikt laat verstrijken, wordt advies gevraagd aan bureau Bibob.
De informatieplicht is in de beleidslijn opgenomen en voorzien van de plicht om betrokkene te informeren over de opschorting van de beslistermijn die het gevolg is van een adviesaanvraag. Indien daadwerkelijk wordt overgegaan tot het aanvragen van een advies, dient deze aanvraag te worden voorzien van een afschrift van de mededelingsbrief aan betrokkene. Het Bureau neemt een verzoek om advies niet in behandeling indien betrokkene daarover niet vooraf is geïnformeerd.