De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit
voorschoolse educatie, de artikelen 6, tweede en vierde lid, 7, negende lid, 15, tweede
en vierde lid, en 16, achtste lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang, artikel
4, vijfde lid, van het Besluit landelijk register kinderopvang, register buitenlandse
kinderopvang en personenregister kinderopvang en artikel 2, eerste lid, van het Besluit
verstrekking systematische toezichtinformatie;
Besluit:
ARTIKEL I
De Regeling Wet kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 7, eerste en tweede lid, 9, 9a, eerste en derde lid, 9c en 10c wordt
‘de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang en de meest
recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst welzijn en maatschappelijke dienstverlening’
vervangen door ‘de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst Kinderopvang
voor Kindercentra en Gastouderbureaus’.
B
In artikel 11, tweede lid, onderdeel e, wordt na ‘naam’ ingevoegd ‘, burgerservicenummer’.
C
Paragraaf 6 komt te luiden:
Paragraaf 6. Gegevensverstrekking
Artikel 12. Gegevensverstrekking college
-
1. Het college verstrekt aan de Minister uiterlijk op 1 juli van elk kalenderjaar gegevens
over de uitvoering van de aan het college bij of krachtens de wet opgedragen taken
in het daaraan voorafgaande kalenderjaar, met gebruikmaking van een daartoe door de
Minister vastgesteld formulier.
-
2. Onder de opgedragen taken, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval verstaan:
-
a. het uitvoeren van de registertaak van het landelijk register kinderopvang;
-
b. de behandeling van aanvragen tot registratie;
-
c. het laten uitvoeren van de verplichte onderzoeken door de toezichthouder; en
-
d. het handhaven of actie ondernemen in reactie op de door de toezichthouder geconstateerde
overtredingen.
D
In bijlage I, behorende bij artikel 5, komen in de ‘Systeembeschrijving landelijk
register kinderopvang’ de zesde en zevende alinea van de opsomming onder de zin ‘Het
proces rond het systeemcomplex werkt als volgt:’ te luiden:
-
• Vanaf dat moment is de voorziening ook openbaar zichtbaar in het Publieksportaal,
waarbij alle kinderopvangvoorzieningen zijn voorzien van een uniek, door het systeem
gegenereerd registratienummer. Indien de kinderopvangvoorziening een ouderparticipatiecrèche
betreft wordt het registratienummer na afloop van de aanloopperiode getoond. Het inspectierapport
van de GGD wordt hierbij automatisch opgenomen op de LRK-website, zodat iedereen het
kan inzien.
-
• Vanaf het moment dat een kinderopvangvoorziening met de status geregistreerd in het
LRK staat, bestaat er in principe recht op een kinderopvangtoeslag voor ouders die
er hun kind laten opvangen. Het LRK-registratienummer moet hiertoe door de aanvragende
ouders bij de Belastingdienst/Toeslagen worden aangeleverd. Voor ouders die hun kind
opvangen in een ouderparticipatiecrèche is dit na afloop van de aanloopperiode.
ARTIKEL II
In artikel III, derde lid, van de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
van 21 augustus 2017 tot wijziging van de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen
2012 en de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband
met de totstandkoming van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk
en de nadere uitwerking van enige kwaliteitseisen (Stcrt. 2017, 49278) wordt ‘1 januari 2023’ vervangen door ‘1 januari 2025’.
ARTIKEL III
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.
TOELICHTING
1. Inleiding
Deze regeling wijzigt de Regeling Wet kinderopvang en een wijzigingsregeling van de
Regeling Wet kinderopvang, te weten de Regeling van de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid van 21 augustus 2017 tot wijziging van de Regeling kwaliteit kinderopvang
en peuterspeelzalen 2012 en de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
in verband met de totstandkoming van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk
en de nadere uitwerking van enige kwaliteitseisen (Stcrt. 2017, 49278). De wijzigingen worden hieronder toegelicht.
2. Inhoud regeling
2.1 Cao Kinderopvang
In de Regeling Wet kinderopvang waren verwijzingen opgenomen naar twee collectieve
arbeidsovereenkomsten (cao’s): de collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang en
de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst welzijn en maatschappelijke
dienstverlening. Door de aanpassing van de cao Sociaal Werk en de cao Kinderopvang
valt peuterspeelzaalwerk sinds 1 augustus 2020 onder de cao Kinderopvang. Daarom zijn
de bovengenoemde verwijzingen aangepast. Voor de naamgeving is de volledige naam van
de cao gehanteerd: ‘collectieve arbeidsovereenkomst Kinderopvang voor Kindercentra
en Gastouderbureaus’. De verwijzing naar ‘de meest recent aangevangen collectieve
arbeidsovereenkomst welzijn en maatschappelijke dienstverlening’ is vervallen.
2.2 Gegevensverstrekking door gemeenten
Artikel 12 van de Regeling Wet kinderopvang voorziet in een verplichting voor het
college van burgemeester en wethouders om jaarlijks voor 1 juli informatie te verstrekken
over de uitvoering van een aantal taken op het terrein van toezicht en handhaving
in de kinderopvang. Deze jaarverantwoording heeft als doel de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid te informeren over de uitvoering van de taken door de gemeenten.
Dezelfde verantwoordingsinformatie kan gebruikt worden bij de jaarlijkse verantwoording
van het college van burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad op grond van de
Gemeentewet.
Voorheen bevatte bijlage 2 bij die regeling een limitatieve opsomming van aan te leveren
gegevens: het uitvoeren van de registertaak van het landelijk register kinderopvang,
de behandeling van aanvragen tot registratie, het laten uitvoeren van de verplichte
onderzoeken door de toezichthouder en het handhaven of actie ondernemen om door de
toezichthouder geconstateerde overtredingen op te lossen. De grondslag voor deze verplichting
is artikel 2, eerste lid, van het Besluit verstrekking systematische toezichtinformatie.
Deze informatie wordt gebruikt door de Inspectie van het Onderwijs, die op grond van
artikel 124e van de Gemeentewet is aangewezen om interbestuurlijk toezicht uit te
oefenen op de uitvoering van de aan het college van burgemeester en wethouders opgedragen
taken bij of krachtens de Wet kinderopvang. In de praktijk hoeft het college de te
verstrekken kwantitatieve gegevens in de meeste gevallen niet zelf te verzamelen.
De gegevens worden zoveel mogelijk uit de bestaande landelijke gebruikers- en uitvoeringssystemen
(het landelijk register kinderopvang en de Gemeenschappelijke Inspectie Ruimte) gehaald.
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) faciliteert het verantwoordingsproces door het
verstrekken van verantwoordingsinformatie. De Inspectie van het Onderwijs stelt aan
elke gemeente een overzicht beschikbaar. Voor gemeenten die niet werken met GIR-handhaven,
of waarvoor geldt dat de GGD niet werkt met GIR-inspecteren, niet alle gegevens automatisch
kunnen worden verzameld. Deze gemeenten dienen de ontbrekende gegevens (inclusief
toelichting) zelf te verstrekken.
De Inspectie van het Onderwijs, de VNG en DUO hebben aangegeven dat de limitatieve
opsomming in de Regeling Wet kinderopvang te beperkend is. Bijstelling van de verantwoordingsgegevens
op basis van actuele ontwikkelingen is wenselijk, maar niet goed mogelijk. Ik onderschrijf
de behoefte om de invulling van de jaarverantwoording minder statisch te maken. Daarom
voorziet deze wijzigingsregeling in een alternatieve constructie.
Met deze wijziging is in artikel 12 beschreven over welke taken het college jaarlijks
in ieder geval informatie moet verstrekken aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Die gegevensverstrekking gebeurt met behulp van een daartoe door de Minister vastgesteld
formulier. De Inspectie van het Onderwijs is gemandateerd om het formulier namens
de Minister vast te stellen. Dat zal gebeuren in overeenstemming met de VNG en DUO.
2.3 Uitstel van de verplichte babyscholing en de taaleis
In de Verzamelbrief Kinderopvang van 1 juli 2020 heeft de toenmalig Staatssecretaris
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangekondigd dat de ingangsdatum van de taaleis
en de eis van babyscholing uitgesteld wordt van 2023 naar 2025.1 Dat is geregeld met deze regeling.
De reden om de implementatie van de taaleis en de eis van babyscholing uit te stellen
is de werkdruk en krapte op de arbeidsmarkt. Het verdient weliswaar de voorkeur om
zo snel mogelijk deze verbeteringen te implementeren, maar het is nodig om organisaties
ruimte te bieden bij het plannen om aan deze eisen te voldoen. Dit kan de druk op
het personeel binnen de organisatie verlichten.
2.4 Aanvulling naar aanleiding van wetswijziging ouderparticipatiecrèches
Per 1 juli 2021 is de Wet kinderopvang gewijzigd, waarmee ouderparticipatiecrèches
(opc’s) onder de Wet kinderopvang zijn gebracht. Ouders van bestaande opc’s behouden
recht op kinderopvangtoeslag. Ouders van nieuw opgerichte opc’s krijgen recht op kinderopvangtoeslag
na afloop van de zogenoemde aanloopperiode van een jaar en drie maanden. Om te voorkomen
dat kinderopvangtoeslag wordt aangevraagd zonder dat er recht bestaat, is het LRK-nummer
van een opc in de aanloopperiode niet zichtbaar. Dit is verduidelijkt in bijlage I bij de Regeling Wet kinderopvang,
door toe te voegen dat bij een opc het registratienummer na afloop van de aanloopperiode
getoond wordt.
2.5 Administratie gegevens kinderen
Met ingang van 1 januari 2020 is artikel 11 van de Regeling Wet kinderopvang gewijzigd,
met betrekking tot de gegevens die kindercentra en gastouderbureaus in hun administratie
moeten opnemen zodat Toeslagen deze kan ontvangen.2 Per abuis is het gegeven ‘burgerservicenummer kind’ alleen opgenomen in de toelichting
en niet toegevoegd aan artikel 11, tweede lid, onderdeel e, van de Regeling Wet kinderopvang.
Dat is met deze wijziging hersteld.
3. Gevolgen
De onderhavige wijzigingen hebben geen gevolgen voor de administratieve lasten.
4. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2022. Daarmee wordt voldaan aan het kabinetsbeleid
voor vaste verandermomenten en een minimuminvoeringstermijn van regelgeving (aanwijzing
4.17 van de aanwijzingen voor de regelgeving). Dat beleid houdt in dat ministeriële
regelingen in werking treden op 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober en uiterlijk
twee maanden voor inwerkingtreding bekend worden gemaakt.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A.D. Wiersma