TOELICHTING
I Algemeen
1. Inleiding
Met deze wijzigingsregeling wordt een verplichting in de Regeling Bouwbesluit 2012
opgenomen om onderzoek te doen naar de staat van roestvaststalen constructies in zwembaden.
Hiermee wordt gevolg gegeven aan de toezegging ter zake als verwoord in de brief van
14 december 2015 (Kamerstukken II 2015/2016, 28 325 nr. 157).
Sinds 2004 is bekend dat in zwembaden roestvaststaal (hierna ook RVS) wordt toegepast
dat tot veiligheidsproblemen kan leiden. RVS is een familie van staallegeringen, waarvan
sommige soorten gevoelig zijn voor spanningscorrosie, waardoor plotselinge breuk kan
optreden. De atmosfeer in zwembaden is door het gebruik van desinfectiemiddelen op
basis van chloor agressief voor de meest gebruikelijke soorten RVS. Andere RVS soorten
zijn niet gevoelig voor (spannings)corrosie in de zwembadatmosfeer. Deze zogenoemde
resistente soorten worden aangeduid met de typenamen 1.4529, 1.4547 en 1.4565. Op
basis van NEN-EN 1993-1-4, die op basis van afdeling 2.2 van het Bouwbesluit 2012
van toepassing is, is alleen het gebruik van deze resistente soorten toegestaan bij
zowel nieuwbouw als bij verbouw.
De veiligheid van niet-resistent RVS in bestaande overdekte zwembaden kon tot 2013
worden aangetoond met jaarlijkse inspecties op basis van de NCC ‘Praktijkrichtlijn
voor inspectie en onderhoud van ophangconstructies, bevestigingsmiddelen en voorzieningen
in overdekte zwembaden’ uit 2004. Bij brief van 30 september 2013 (Kamerstukken II
2013/14, 28 325, nr. 152) is het TNO-rapport ‘Deskundigenrapport toepassing en inspectie van roestvaststaal
(RVS) in zwembaden’ aan de Kamer gezonden. Dit TNO-rapport geeft, uitgaande van de
voorschriften van het Bouwbesluit 2012, een actualisering van de beoordeling van roestvaststalen
ophangconstructies volgens de bovengenoemde NCC-praktijkrichtlijn uit 2004.
TNO adviseert in lijn met genoemde NCC-praktijkrichtlijn om niet-resistent roestvaststalen
ophangconstructies in bestaande zwembaden te vervangen. Indien niet wordt vervangen,
stelde TNO dat deze constructies minimaal om de 6 maanden moeten worden gecontroleerd
op roestvorming. Dit was een aanscherping van de frequentie van één keer per jaar
die volgde uit de NCC-handreiking.
Genoemd TNO-rapport is ook als uitgangspunt gehanteerd bij het opstellen van de Nederlandse
praktijkrichtlijn (NPR) 9200:2015 ‘Metalen ophangconstructies en bevestigingsmiddelen
in zwembaden’ die eind december 2015 is gepubliceerd door NEN. In deze NPR wordt echter
niet meer uitgegaan van de mogelijkheid om niet-resistent RVS om de 6 maanden te controleren.
Aanleiding voor deze wijziging is dat inmiddels duidelijk is dat, in tegenstelling
tot hetgeen eerder in het TNO-rapport was aangenomen, het in de praktijk niet mogelijk
is om de corrosievorming van het RVS voldoende nauwkeurig te beoordelen.
Omdat het daarmee in de praktijk niet mogelijk is om de veiligheid van niet-resistent
RVS voldoende te borgen met alleen periodieke inspecties, is het uitgangspunt van
de nieuwe onderzoeksplicht dat moet worden aangetoond dat er in het zwembad geen niet-resistent
RVS meer aanwezig is op plaatsen waar breuk kan leiden tot persoonlijk letsel.
Verder is met deze regeling een geringe redactionele wijziging aangebracht en zijn
twee onvolkomenheden in verwijzingen hersteld.
2. Procedure en inspraak
De inhoud van deze wijzigingsregeling is voorgelegd aan de Juridisch Technische Commissie
(JTC) van het Overlegplatform bouwregelgeving (OPB). Deze commissie stemt in met het
instellen van een onderzoeksverplichting naar de staat van roestvaststalen constructies
in zwembaden.
3. Code interbestuurlijke verhoudingen
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft aangegeven in te stemmen met de inhoud
van deze wijzigingsregeling.
4. Notificatie
Artikel I van deze ontwerpregeling is op 9 maart 2016 gemeld aan de Commissie van
de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2016/0118/NL) ter voldoening aan artikel
8, eerste lid, van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de
Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van
normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij
(PbEG L 204), zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).
Deze regeling bevat mogelijk technische voorschriften in de zin van deze richtlijn
(notificatierichtlijn). Deze bepalingen zijn verenigbaar met het vrije verkeer van
goederen; zij zijn evenredig en waar nodig voorzien van een gelijkwaardigheidsbepaling
met het oog op de wederzijdse erkenning (zie artikel 1.3 van het Bouwbesluit 2012).
Van de Commissie zijn geen opmerkingen ontvangen.
Melding aan het Secretariaat van de Wereldhandelsorganisatie ingevolge artikel 2,
negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake
technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235) heeft niet plaatsgevonden nu in casu geen sprake is van significante gevolgen voor
de handel.
5. Lasten
De regeldrukeffecten van de onderzoeksverplichting (Artikel I, onderdeel B) zijn in
kaart gebracht in het onderzoek “Effectmeting wijziging Regeling Bouwbesluit 2012
Roestvaststalen (RVS) constructies in zwembaden” (Sira 10 mei 2016).
De onderzoeksverplichting naar de staat van roestvaststalen onderdelen in bestaande
zwembaden heeft wel een eenmalig effect op de administratieve lasten. Deze nemen namelijk
eenmalig toe met een bedrag tussen de € 1,6 miljoen en de € 2,3 miljoen. Hierbij is
uitgegaan van 692-1033 zwembaden en onderzoekskosten ten bedrage van € 2.250 per zwembad.
De wijziging heeft geen effect op de structurele administratieve lasten noch op de
(eenmalige en structurele) inhoudelijke nalevingskosten.
Voor het bedrijfsleven zijn er geen inhoudelijke nalevingskosten, omdat de wijziging
geen nieuwe structurele inhoudelijke verplichtingen schept.
Hoewel uit het onderzoeksrapport niet mag blijken dat niet-resistent RVS resteert
in het zwembad, volgen eventuele nalevingskosten die worden gemaakt om gevaarlijke
niet-resistente RVS-delen te vervangen of te verwijderen niet uit de voorliggende
wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012. Dergelijke nalevingskosten zijn een gevolg
van het eerder niet of niet volledig voldoen aan al bestaande regelgeving.
De invoering van de onderzoeksverplichting verandert niets aan de taken en verplichte
handelingen voor het bevoegd gezag (de gemeente). Daardoor zijn er geen gevolgen voor
de bestuurlijke lasten, aldus bovengenoemd Sira rapport.
De wijzigingen in de onderdelen A, C en D hebben geen effect op de lasten.
II Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
In artikel 5.11 over de onderzoeksverplichting is een ondergeschikte redactionele
wijziging aangebracht om dat artikel tekstueel meer in overeenstemming te brengen
met artikel 5.12 (onderdeel B).
Onderdeel B
Sedert 1 januari 2015 kent de Woningwet in artikel 1a, derde lid, de mogelijkheid
om bij ministeriële regeling categorieën bouwwerken aan te wijzen waarvan vast is
komen te staan dat die een gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kunnen opleveren.
De eigenaar of degene die uit andere hoofde bevoegd is voorzieningen te treffen, moet
in een dergelijk geval onderzoek (laten) uitvoeren naar de staat van dat bouwwerk.
Het eerste lid bepaalt voor welke categorie bouwwerk de onderzoeksverplichting geldt.
Het gaat om gebouwen met daarin een zwembad dat ook een badinrichting is zoals bedoeld
in artikel 1 van de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden
(Whvbz). Het kan daarbij gaan om afzonderlijke zwembaden maar ook om zwembaden die
onderdeel zijn van hotels, vakantieparken, zorginstellingen, et cetera. Zwembaden
voor privé gebruik vallen niet onder de Whvbz en daarmee ook niet onder de onderzoeksplicht.
Het tweede lid geeft een uitzondering voor gebouwen die geheel nieuw worden gebouwd
en waarvoor de omgevingsvergunning voor het bouwen na 1 juli 2016 is ingediend. De
gedachte hierbij is dat een gemeente bij de beoordeling van de vergunningaanvraag
informatie kan opvragen over de toegepaste materialen en daarmee de geschiktheid van
die materialen kan beoordelen.
Het derde lid beschrijft het onderzoek. Uit onderdeel a volgt dat de dragende metalen
delen die zijn toegepast in het zwembad moeten worden geïnventariseerd. De term dragende
metalen delen is breder bedoeld dan het begrip bouwconstructies in het Bouwbesluit
2012. Onder dragende metalen delen vallen alle delen die een belasting dragen ook
als deze geen bouwconstructie zijn volgens het Bouwbesluit 2012. Inrichtingselementen,
zoals geluidsboxen die in een zwembad zijn opgehangen met RVS verbindingen, worden
in principe niet gezien als bouwconstructie in de zin van het Bouwbesluit 2012, maar
de veiligheid van dergelijke elementen valt wel onder de werkingsfeer van het zorgplichtartikel
1a van de Woningwet. Het zorgplichtartikel is namelijk ook bedoeld als vangnetartikel
voor die veiligheidsaspecten die niet zijn geregeld in het Bouwbesluit 2012. Naast
de bouwconstructies van het gebouw zelf (o.a. dak, gevels, trappen, vloerafscheidingen)
is het derde lid daarom ook van toepassing op ophangconstructies voor plafonds, lampen,
geluidsinstallaties, luchtverversingskanalen en dergelijke en bevestigingsmiddelen
van zwembadvoorzieningen zoals bijvoorbeeld bassintrappen en duik- en startblokken.
De dragende delen behoeven alleen te worden geïnventariseerd in de ruimten waar de
typisch zwembadatmosfeer (chloorlucht) heerst. Deze ruimten zijn benoemd in onderdeel
b.
Deze ruimten moeten worden uitgesplitst in een gebied A en een gebied B. Gebied A
betreft het zwembadbassin en het gebied hieromheen dat begrenst wordt door de zogenaamde
spatwaterzone. Gebied B is het overige gebied. Een onderscheid tussen de gebieden
A en B is nodig, omdat binnen de spatwaterzone (gebied A) de risico’s op gevaarlijke
corrosie kleiner zijn dan in gebied B. Ernstige ongevallen die zich in Nederland hebben
voorgedaan, waren vooral het gevolg van het bezwijken van dragende delen in gebied
B.
In de onderdelen c tot en met e is het begrip constatering gebruikt. Hiermee wordt
duidelijk gemaakt dat wanneer niet kan worden geconstateerd dat aan de in deze onderdelen
genoemde eisen is voldaan er geen sprake is van een voldoende veiligheidsniveau. Met
onderdeel c is geregeld dat bij het onderzoek moet worden onderzocht dat er in gebied
A geen dragende delen van niet-resistent RVS worden toegepast waarvan het bezwijken
kan leiden tot persoonlijk letsel. Van de resterende niet-resistente RVS delen in
gebied A moet op grond van onderdeel d worden nagegaan of deze direct visueel inspecteerbaar
zijn of zijn voorzien van een coating. Deze laatste beoordeling is nodig omdat deze
metalen delen zo nodig eenvoudig periodiek moeten kunnen worden gecontroleerd op de
aanwezigheid van corrosie. Met direct visueel inspecteerbaar wordt bedoeld dat het
deel zichtbaar en aanraakbaar is voor een persoon zonder dat eerst andere delen weg
moeten worden gehaald of gebruik moet worden gemaakt van hulpmiddelen zoals een trap.
Met onderdeel d is zeker gesteld dat de beoordeling van corrosievorming van niet-resistente
RVS, anders dan bedoeld onder onderdeel c, onderdeel is van het onderzoek. De periodieke
beoordeling van dit RVS na het eenmalige onderzoek van dit artikel, wordt met deze
onderzoeksplicht niet nader ingevuld. Hiervoor geldt de algemene zorgplicht van de
Woningwet waaraan de eigenaar zelf zo nodig met een periodieke beoordeling invulling
kan geven.
Met onderdeel e is geregeld dat bij het onderzoek moet worden geconstateerd dat er
geen dragende delen van niet-resistent RVS worden toegepast in gebied B.
In het vierde lid is aangegeven wat wordt verstaan onder niet-resistent RVS. De beoordeling
of sprake is van resistent RVS is alleen mogelijk met specialistische analyseapparatuur
ter plaatse of in een laboratorium. Bij recent aangebracht RVS kan uit de specificaties
van de leverancier blijken dat sprake is van resistent RVS. Zonder aanvullende informatie
moet men er van uit gaan dat sprake is van niet-resistent RVS.
Het vijfde lid bepaalt dat het onderzoek moet worden uitgevoerd door een ter zake
kundig persoon. Uitgaande van het beschreven onderzoek zal deze persoon vooral deskundig
moeten zijn op het terrein van metaalkennis, en het beoordelen van de constructieve
veiligheid.
Het zesde lid bepaalt dat de uitkomsten van het onderzoek voor 1 januari 2017 in een
rapport moeten worden vastgelegd. Uit dit onderzoeksrapport moet in overeenstemming
met het derde lid in ieder geval blijken dat er geen niet-resistent RVS aanwezig is
in de deelgebieden A en B. Hiermee is beoogd dat voor 1 januari 2017 alle overdekte
zwembaden in deelgebied B volledig zijn ontdaan van dragende delen van niet-resistent
RVS en in deelgebied A alleen voor zover het gaat om dragende delen van niet-resistent
RVS die bij bezwijken kunnen leiden tot persoonlijk letsel. Van deze eisen kan alleen
worden afgeweken als het bevoegd gezag akkoord gaat met een gelijkwaardige oplossing.
Het niet hebben van het in het zesde lid bedoelde rapport, of het hebben van een rapport
waaruit niet blijkt dat volledig aan de in het derde lid, onderdelen c tot en met
e, bedoelde eisen is voldaan betekent dat niet aan het op grond van het Bouwbesluit
2012 geldende veiligheidsniveau wordt voldaan of dat er sprake is van een overtreding
van het zorgplichtartikel. Het bevoegd gezag (de gemeente) kan in dergelijke gevallen
handhavend optreden door het opleggen van een last onder dwangsom of een last onder
bestuursdwang. Er is dus altijd sprake van een overtreding als uit het rapport blijkt
dat er nog niet-resistent RVS aanwezig is.
Op grond van titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een toezichthouder
op ieder moment bevoegd het onderzoeksrapport op te vragen en geldt een medewerkingsplicht
om aan deze vraag gehoor te geven. De gemeente heeft overigens wel de mogelijkheid
akkoord te gaan met een eventuele gelijkwaardige oplossing indien toch niet-resistent
RVS aanwezig is. Van een gelijkwaardige oplossing zou bijvoorbeeld sprake kunnen zijn
wanneer een tweede draagweg wordt aangebracht zodat het bezwijken van metalen dragende
delen van niet-resistent roestvaststaal niet kan leiden tot vallende objecten, metalen
onderdelen of constructies op plaatsen waar zich personen kunnen bevinden.
Het zevende lid bepaalt dat er geen onderzoek nodig is wanneer er voor 1 juli 2016
al een onderzoeksrapport door het bevoegd gezag is goedgekeurd waaruit blijkt dat
in de gebieden A en B geen dragende delen van niet-resistent roestvaststaal aanwezig
zijn. In het verleden is er bij veel zwembaden namelijk al onderzoek uitgevoerd naar
niet-resistent RVS. In dergelijke gevallen behoeft niet opnieuw onderzoek te worden
gedaan. Het is van belang om hierover tijdig met de betreffende gemeente te overleggen.
Bij het uitvoeren van het hierboven beschreven onderzoek kan zo nodig als hulpmiddel
gebruik worden gemaakt van het in bijlage A van NPR 9200:2015 “Metalen ophangconstructies
en bevestigingsmiddelen in zwembaden” opgenomen inspectieprotocol. Voor zover het
gestelde in dat inspectieprotocol afwijkt van het in het derde lid beschreven onderzoek
geldt dit derde lid en de toelichting daarop.
Onderdeel C
Met deze wijziging van het derde lid in het vierde lid is de verwijzing in artikel
3.2 weer in overeenstemming met de nummering van artikel 5.6 in het Bouwbesluit 2012.
Met ingang van 24 november 2015 is namelijk een extra lid ingevoegd in artikel 5.6
van het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2015, 425).
Onderdeel D
Met de wijziging van artikel 5.4 is een onjuistheid in de aansturing van de van toepassing
zijnde onderdelen van NEN 2654-1 gecorrigeerd.
Artikel II
Inwerkingtreding vindt plaats met ingang van 1 juli 2016.
Hierbij is rekening gehouden met het systeem van vaste verandermomenten, maar niet
met de formele voorbereidingstijd voor het bouwbedrijfsleven van tenminste twee maanden
vanaf vaststelling van de regeling. Hiervoor is gekozen omdat het in het belang van
de veiligheid is dat dit voorschrift zo spoedig mogelijk in werking treedt. Er wordt
daarbij overigens op gewezen dat de notificatietermijn van drie maanden voorafgaande
aan de vaststelling van deze regeling in zekere zin ook is te beschouwen als voorbereidingstijd,
omdat deze regeling in het kader van de notificatie openbaar is gemaakt. Zie voor
de notificatie ook onderdeel 4 van het algemeen deel van de toelichting.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
S.A. Blok