Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2015, 2934 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2015, 2934 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Staatssecretaris van Economische Zaken;
Gelet op artikelen 2.2, eerste lid, 7.3, derde lid, 7.5 en 10.1, eerste lid, van de Wet dieren;
Besluit:
De Regeling houders van dieren wordt gewijzigd als volgt:
A
Hoofdstuk 2 komt te luiden:
Als diersoorten en diercategorieën als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de wet worden aangewezen de diersoorten en diercategorieën, genoemd in bijlage 1.
1. Na de inwerkingtreding van artikel 2.1 is op de voorbereiding van de aanwijzing van diersoorten of diercategorieën op grond van artikel 2.2, eerste lid, van de wet, en op de voorbereiding van de intrekking van een aanwijzing, afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
2. Een aanvraag om een diersoort of diercategorie aan te wijzen of daarvan de aanwijzing in te trekken wordt ingediend bij de minister, en bevat, zo mogelijk onderbouwd door verwijzing naar wetenschappelijke bronnen, en met inachtneming van de criteria, genoemd in artikel 1.4 van het besluit, de motivering waaruit blijkt dat de diersoort wel, respectievelijk niet is te houden.
3. De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, bevat voorts in elk geval:
a. naam, adres, woonplaats, burgerservicenummer van de aanvrager, dan wel het inschrijvingsnummer van het handelsregister als de aanvrager een onderneming is, en het adres van de plaats waar de dieren gehouden worden als dat niet het woonadres van de aanvrager is;
b. de Nederlandse en de wetenschappelijke naam van de diersoort waarover een besluit wordt gevraagd;
c. de omschrijving van het belang dat de aanvrager heeft bij de aanwijzing van een diersoort of bij de intrekking van de aanwijzing.
4. Indien een aanvraag wordt ingediend voor de aanwijzing van een diersoort waarover reeds een besluit is genomen de soort niet aan te wijzen, wordt bij de aanvraag gemotiveerd en expliciet ingegaan op de gronden die hebben geleid tot het besluit om de soort niet aan te wijzen.
Van het verbod van artikel 2.2, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld
de categorieën houders van dieren genoemd in bijlage 2, voor de daarbij genoemde diersoorten en met inachtneming van de daarbij genoemde voorschriften.
De aanvraag van een ontheffing van het verbod van artikel 2.2, eerste lid, van de wet wordt met gebruikmaking van het daarvoor bestemde aanvraagformulier ingediend en bevat ten minste het volgende:
a. naam, adres, woonplaats, burgerservicenummer van de aanvrager dan wel het inschrijvingsnummer in het handelsregister als de aanvrager een onderneming is, en het adres van de plaats waar de dieren gehouden worden als dat niet het woonadres van de aanvrager is;
b. de soort en het aantal dieren waarvoor ontheffing wordt gevraagd;
c. een omschrijving van de beschikbare huisvesting en houderijomstandigheden, waarbij wordt aangeduid op welke wijze, gelet op de bekende eigenschappen van de soort, schade aan gezondheid en welzijn van het dier wordt voorkomen;
d. de voorgenomen wijze van verzorging;
e. de redenen waarom de ontheffing wordt gevraagd;
f. de omschrijving van het belang dat de aanvrager heeft bij de ontheffing.
B
Bijlage 1 komt te luiden:
Diersoorten die zijn aangewezen als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet dieren die gehouden kunnen worden zonder toepassing van soortspecifieke houderijvoorschriften.
Wetenschappelijke naam (Wilson & Reeder, 2005) |
Nederlandse naam |
---|---|
Canis lupus familiaris |
Huishond |
Felis catus |
Huiskat |
Atelerix albiventris |
Witbuikegel |
Capra aegragus |
Bezoargeit |
Capra caucasica |
Kaukasische toer |
Capra cylindricornis |
Dagestaanse toer |
Capra falconeri |
Schroefhoorngeit |
Capra ibex |
Steenbok |
Capra nubiana |
Nubische steenbok |
Capra pyrenaica |
Spaanse steenbok |
Capra sibirica |
Siberische steenbok |
Capra walie |
Waliasteenbok |
Gerbillus amoenus |
Dwergrenmuis |
Gerbillus aquilus |
Swarthy gerbil |
Gerbillus cheesmani |
Cheesman's gerbil |
Gerbillus garamantis |
Noordafrikaanse renmuis |
Gerbillus gerbillus |
Kleine Egyptische renmuis |
Gerbillus nanus |
Algerijnse gerbil |
Gerbillus perpallidus |
Pallid gerbil |
Gerbillus pyramidum |
Grote Egyptische renmuis |
Lemniscomys barbarus |
Zebragrasmuis |
Lemniscomys bellieri |
Bellier’s grasmuis |
Lemniscomys griselda |
Aalstreepgrasmuis |
Lemniscomys hoogstraali |
Hoogstraal’s grasmuis |
Lemniscomys linulus |
Senegal grasmuis |
Lemniscomys macculus |
Buffoon grasmuis |
Lemniscomys mittendorfi |
Mittendorf’s grasmuis |
Lemniscomys rosalia |
Enkelstreepgrasmuis |
Lemniscomys roseveari |
Rosevear’s grasmuis |
Lemniscomys striatus |
Gestreepte grasmuis |
Lemniscomys zebra |
Heuglin’s grasmuis |
Macropus (Macropus) giganteus |
Oostelijke grijze reuzenkangoeroe |
Macropus (Notamacropus) parma |
Parmawallabie |
Macropus (Osphranter) robustus |
Bergkangoeroe |
Macropus (Notamacropus) rufogriseus |
Bennettwallabie |
Oryctolagus cuniculus (domestic form) |
Konijn |
Rattus norvegicus |
Bruine rat |
Mus Musculus domesticus |
Tamme muis |
Cavia porcellus |
Cavia |
Mesocricetus auratus |
Goudhamster |
Meriones (Pallasiomys) unguiculatus |
Gerbil |
Neovision vision |
Nerts |
Equus caballus (excluding Przewalskii) |
Paard |
Equus asinus asinus |
Ezel |
Sus scrofa (domestic form) |
Varken |
Capra hircus (domestic form) |
Geit |
Bos taurus (domestic form) |
Rund |
Bubalus bubalis (domestic form) |
waterbuffel |
Dama dama |
Damhert |
Cervus elaphus |
Middeneuropees edelhert |
Ovis aries |
Schaap |
Diersoorten die zijn aangewezen als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet dieren, die gehouden kunnen worden met toepassing van soortspecifieke houderijvoorschriften.
Wetenschappelijke naam (Wilson & Reeder, 2005) |
Nederlandse naam |
---|---|
Callosciurus adamsi |
Ear-spot eekhoorn |
Callosciurus albescens |
Kloss eekhoorn |
Callosciurus baluensis |
Kinabalu eekhoorn |
Callosciurus caniceps |
Grijsbuikeekhoorn |
Callosciurus finlaysonii |
Finlaysonklappereekhoorn |
Callosciurus inornatus |
Inornate eekhoorn |
Callosciurus melanogaster |
Mentawai eekhoorn |
Callosciurus nigrovittatus |
Zwartgestreepte eekhoorn |
Callosciurus notatus |
Zwartneusklappereekhoorn |
Callosciurus orestes |
Borneo zwartgestreepte eekhoorn |
Callosciurus phayrei |
Phayre's eekhoorn |
Callosciurus prevostii |
Prevosts klapperrat |
Callosciurus pygerythrus |
Irrawaddy eekhoorn |
Callosciurus quinquestriatus |
Anderson's eekhoorn |
Equus burchelli |
Steppezebra |
Equus ferus przewalskii |
Przewalskipaard |
Equus grevyi |
Grévyzebra |
Equus hemionus |
Onager |
Equus hemionus khur |
Indische wilde ezel |
Equus kiang |
Kiang |
Equus zebra |
Bergzebra |
Hystrix (Acanthion) brachyura |
Maleis stekelvarken |
Hystrix (Hystrix) africaeaustralis |
Zuid-Afrikaans stekelvarken |
Hystrix (Hystrix) cristata |
Gewoon stekelvarken |
Hystrix (Thecurus) crassispinis |
Borneostekelvarken |
Hystrix (Hystrix) indica |
Witstaartstekelvarken |
Hystrix (Acanthion) javanica |
Sunda stekelvarken |
Hystrix (Thecurus) pumila |
Filipijns stekelvarken |
Hystrix (Thecurus) sumatrae |
Sumatraans stekelvarken |
Macropus (Notamacropus) agilis |
Zandwallabie |
Macropus (Osphranter) rufus |
Rode reuzenkangoeroe |
Sciurus (Otosciurus) aberti |
Witstaarteekhoorn |
Sciurus (Tenes) anomalus |
Kaukasuseekhoorn |
Sciurus (Guerlinguetus) granatensis |
Roodstaarteekhoorn |
Sciurus (Urosciurus) igniventris |
Peruaanse witnekeekhoorn |
Sciurus (Sciurus) lis |
Japanse eekhoorn |
Sciurus (Sciurus) variegatoides |
Grote gevlekte boomeekhoorn |
Sciurus (Sciurus) vulgaris |
Europese rode eekhoorn |
Sus ahoenobarbus |
Palawan zwijn |
Sus barbatus |
Baardzwijn |
Sus bucculentus |
Vietnamees wrattenzwijn |
Sus cebifrons |
Visayawrattenzwijn |
Sus celebensis |
Celebeswrattenzwijn |
Sus oliveri |
Oliver's wrattenzwijn |
Sus philippensis |
Filipijns wrattenzwijn |
Sus salvanius |
Dwergzwijn |
Sus scrofa |
Wild zwijn |
Sus verrucosus |
Javaans wrattenzwijn |
C
Bijlage 2 komt te luiden:
Categorie vrijgestelde houder |
Soorten waarvoor vrijstelling geldt |
---|---|
a. houders van zoogdieren |
a. de zoogdieren die behoren tot de zoogdiersoorten of zoogdiercategorieën, die zijn opgenomen in bijlage 2 (tabel 3), voor zover die dieren aantoonbaar in Nederland werden gehouden op het tijdstip waarop het besluit dat de soort of categorie niet wordt aangewezen in werking getreden is, tot aan het overlijden van de dieren; b. de nakomelingen van de dieren bedoeld onder a, indien aannemelijk is dat die dieren van de nakomelingen drachtig waren op het onder a bedoelde tijdstip. Aan de vrijstelling is het voorschrift verbonden dat de houder zich registreert bij RVO.nl |
b. houders van zoogdieren |
andere zoogdiersoorten of zoogdier-categorieën dan de soorten die zijn opgenomen in bijlage 1, 2 of 3 |
c. exploitanten van dierentuinen |
alle zoogdiersoorten |
d. opvangcentra, die voldoen aan het Protocol opvang verboden diersoorten |
zoogdiersoorten ten aanzien waarvan een besluit is genomen dat zij niet worden aangewezen of waarvan de aanwijzing is ingetrokken |
e. opvangcentra die voldoen aan het Protocol opvang bedreigde inheemse diersoorten |
bedreigde inheemse zoogdiersoorten als bedoeld in artikel 4 van de Flora- en faunawet |
f. opvangcentra die voldoen aan het Protocol opvang bedreigde uitheemse diersoorten |
bedreigde uitheemse zoogdiersoorten als bedoeld in artikel 5 van de Flora- en faunawet |
g. houders van een instellings-vergunning als bedoeld in de artikelen 2 en 11a van de Wet op de dierproeven |
proefdieren |
h. degene die een of meer exemplaren zoogdiersoorten vervoert van of naar een Nederlandse zee- of luchthaven, met inbegrip van een daarmee verband houdend verblijf in Nederland van ten hoogste 4 werkdagen |
alle zoogdiersoorten |
i. dierenartsen in de uitoefening van hun praktijk, ten behoeve van diergeneeskundige behandeling |
alle zoogdiersoorten |
Diersoorten die niet worden aangewezen als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet dieren
Wetenschappelijke naam (Wilson & Reeder, 2005) |
Nederlandse naam |
Datum waarop het verbod in werking treedt |
---|---|---|
Mazama americana |
Rood spieshert |
1 april 2015 |
Mazama bororo |
Klein rood spieshert |
1 april 2015 |
Mazama bricenii |
Merioa spieshert |
1 april 2015 |
Mazama chunyi |
Dwergspieshert |
1 april 2015 |
Mazama gouazoubira |
Grijs spieshert |
1 april 2015 |
Mazama nana |
Pygmeespieshert |
1 april 2015 |
Mazama pandora |
Yucatan bruin spieshert |
1 april 2015 |
Mazama rufina |
Bruin spieshert |
1 april 2015 |
Mazama temama |
Centraal Amerikaans rood spieshert |
1 april 2015 |
Muntiacus atherodes |
Gele borneomuntjak |
1 april 2015 |
Muntiacus crinifrons |
Zwarte muntjak |
1 april 2015 |
Muntiacus feae |
Tibetaanse muntjak |
1 april 2015 |
Muntiacus gongshanensis |
Gongshanmuntjak |
1 april 2015 |
Muntiacus muntjak |
Indische muntjak |
1 april 2015 |
Muntiacus puhoatensis |
Pu Hoat muntjak |
1 april 2015 |
Muntiacus putaoensis |
Bladmuntjak |
1 april 2015 |
Muntiacus rooseveltorum |
Yunnanmuntjak |
1 april 2015 |
Muntiacus truongsonensis |
Truongsonmuntjak |
1 april 2015 |
Muntiacus vuquangensis |
Reuzemuntjak |
1 april 2015 |
De houders van dieren die behoren tot de soorten die in bijlage 2, tabel 3, van de Regeling houders van dieren zijn opgenomen, zijn tot 1 april 2015 vrijgesteld van het verbod van artikel 2.2, eerste lid, van de Wet dieren.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 februari 2015. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 1 februari 2015, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 februari 2015.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenhage, 28 januari 2015
De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma
Ingevolge de Wet dieren (verder ook: de wet) geldt dat alleen diersoorten die door de bewindspersoon zijn aangewezen mogen worden gehouden. Dat principe was ook in de aan de Wet dieren voorafgaande wet, de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren uit 1992 opgenomen, maar het desbetreffende artikel 33 is niet in werking getreden. Er zijn vanaf 1992 verschillende pogingen ondernomen om te komen tot de invoering van een systeem om diersoorten te beoordelen en besluiten ten nemen over het aanwijzen of niet aanwijzen van die soorten. De lijst met aangewezen diersoorten wordt ook wel positieflijst of huisdierenlijst genoemd, omdat de aangewezen diersoorten door particulieren kunnen worden gehouden, afgezien van een aantal soorten waarvoor houderijvoorschriften moeten gaan gelden die door lang niet alle particulieren kunnen worden nagekomen. Ook productiedieren behoren tot diersoorten die zijn aangewezen, maar deze soorten worden gewoonlijk in een bedrijfsmatige omgeving gehouden.
In 1996 heeft de Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) in opdracht van de toenmalige minister een advies uitgebracht over de samenstelling van de positieflijst. In 2003 heeft de RDA een advies opgesteld getiteld ‘Negatief – en Positieflijst voor zoogdieren en vogels ter invulling van artikel 33 van de Gezondheids – en welzijnswet voor dieren’ (RDA 2003/07). De voorgestelde lijn bleek echter op dat moment niet te passen binnen de kaders van het kabinetsbeleid (Kamerstukken II, 2003-2004, 28 286, nr.5).
In 2006 kwam het voor het eerst tot een daadwerkelijk voorstel voor een positieflijst aan de hand van het RDA rapport 2003/07. De voorgestelde positieflijst bleek echter te lang en niet werkbaar.
In 2008 heeft toenmalig Minister Verburg, op aandringen van de Tweede Kamer, de Kamer toegezegd een positieflijst voor zoogdieren op te stellen. Aan Wageningen Universiteit Livestock Research (verder ook: WUR) is vervolgens de opdracht gegeven om criteria op te stellen en te adviseren over een systematiek waarmee de positieflijst zoogdiersoorten kan worden samengesteld. De systematiek diende tevens te voldoen aan het door het Hof van Justitie van de Europese Unie gewezen Andibel arrest uit 2008 (zie hieronder paragraaf 1.2), waarin criteria zijn opgenomen waaraan de toepassing van een positieflijst voor zoogdiersoorten dient te voldoen.
Dit heeft in 2010 geleid tot de ontwikkeling van een systematiek waarvan de basis werd gevormd door de inschatting van het risico op aantasting van het welzijn van het dier en de eventuele gevolgen voor de gezondheid van mens en dier op grond van de in artikel 1.4 van het Besluit houders van dieren (verder ook: het besluit) opgenomen criteria en de door de Wet dieren expliciet erkende intrinsieke waarde van dieren. Op de intrinsieke waarde is reeds ingegaan in paragraaf 1.2.3 van de toelichting bij de Regeling houders van dieren (Stcrt. 2014, 17980).
De in 2012 uitgevoerde beoordelingen en de in 2013 opgestelde positieflijst hebben geleid tot diverse op- en aanmerkingen vanuit het maatschappelijk veld.
Wageningen UR Livestock Research is in 2014 gevraagd om op basis van de eerdere versie van de systematiek de aanwezigheid en ernst van deze risico’s per diersoort in te schatten en om recente inzichten en beleidskeuzes zodanig te verwerken in een bijgestelde versie van de systematiek, dat deze praktisch haalbaar is en leidt tot betrouwbare en maatschappelijk gedragen uitkomsten. Wageningen UR Livestock Research heeft de methode in de tweede helft van 2014 uitgewerkt tot een werkwijze waarmee op een inzichtelijke, consequente en verantwoorde manier een weloverwogen welzijn- en gezondheidsrisico-inschatting voor het dier en een inschatting van het risico van gevaar voor de mens kan worden opgesteld.
In het Arrest van het Hof van Justitie van 19 juni 2008, zaak C-219/07 heeft het Hof zich uitgesproken over de voorwaarden waaronder een positieflijstsysteem ingevoerd kan worden. Het Hof brengt in herinnering dat de bescherming van het dierenwelzijn een legitiem doel van algemeen belang is (r.o. 27). Verboden of beperkingen die gerechtvaardigd zijn, onder meer, uit hoofde van de bescherming van de gezondheid en het leven van personen en dieren, mogen worden ingesteld, op voorwaarde dat deze verboden of beperkingen geen middel tot willekeurige discriminatie noch een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten vormen (r.o. 28). Beperkingen van het vrije verkeer van goederen kunnen worden gerechtvaardigd door dwingende vereisten zoals de bescherming van het milieu of dierenwelzijn (r.o. 29). De opstelling van een positieflijst en de latere wijzigingen daarvan moeten berusten op criteria die objectief en niet discriminerend zijn (r.o. 34). Er moet een gemakkelijke procedure zijn die de belanghebbenden in staat stelt, te verkrijgen dat nieuwe zoogdiersoorten op de nationale lijst van toegestane soorten worden geplaatst, en op grond waarvan tegen een besluit om een dier al of niet aan te wijzen in rechte kan worden opgekomen (r.o. 35). Een verzoek tot plaatsing van een zoogdiersoort op die lijst behoort slechts te worden afgewezen wanneer het houden van specimens van die soort een reëel gevaar voor de bescherming of de eerbiediging van de belangen en de vereisten vermeld in de punten 27 tot en met 29 van het arrest oplevert (r.o. 36). Volgens het Hof kan een verzoek tot plaatsing van een soort op de lijst van zoogdiersoorten waarvan het in bezit hebben is toegestaan, slechts worden afgewezen op grond van een uitgebreid onderzoek van het gevaar dat het houden van specimens van de betrokken soort inhoudt voor de bescherming van de belangen en de vereisten vermeld in de punten 27 tot en met 29 van het onderhavige arrest, welk onderzoek berust op de meest betrouwbare wetenschappelijke gegevens die beschikbaar zijn en de meest recente resultaten van het internationale onderzoek (r.o. 37).
Bij de introductie van de positieflijst moet aan de genoemde criteria worden voldaan. Hierna zal uiteengezet worden dat bij de beoordeling gebruik wordt gemaakt van objectieve wetenschappelijke gegevens, dat de gehanteerde criteria objectief en niet discriminerend zijn, en dat de lijst met aangewezen diersoorten op daartoe strekkende aanvraag van organisaties of particulieren kan worden gewijzigd,
Het is, zoals in paragraaf 1.1 is gezegd, ingevolge artikel 2.2, eerste lid, van de wet verboden om dieren te houden die niet behoren tot de door de minister aangewezen diersoorten of diercategorieën. In artikel 1.4 van het besluit zijn de criteria opgenomen die bij de aanwijzing in acht worden genomen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het verbod van artikel 2.2, eerste lid, van de wet momenteel alleen van toepassing op zoogdieren.
De aanwijzing van een diersoort waarborgt dat de dieren die behoren tot die soort, onder voor die diersoort geschikte omstandigheden en eventuele diersoortspecifieke houderijvoorschriften, kunnen worden gehouden zonder nadelige gevolgen voor de gezondheid en het welzijn van mens en dier.
Ten behoeve van een besluit een diersoort aan te wijzen of niet aan te wijzen wordt een diersoort beoordeeld. Allereerst wordt door de Positieflijst Expert Commissie (PEC), een commissie bestaande uit stakeholdersexperts, een technische inschatting gemaakt van het risico op welzijnsaantasting bij het dier en gevaar op letsel bij de mens aan de hand van in de literatuur aangetroffen bevindingen per in artikel 1.4 van het Besluit houders van dieren vermeld criterium.
De in de literatuur aangetroffen bevindingen worden met vindplaats per diersoort door de stakeholders-experts vermeld in een zogenoemd excerpt. De bevindingen kunnen afkomstig zijn uit de wetenschappelijke en niet wetenschappelijke literatuur waarbij in principe wetenschappelijke literatuur meer gewicht in de schaal zal leggen dan niet wetenschappelijke literatuur. Persoonlijke waarnemingen kunnen daarnaast worden meegewogen maar zullen de bevindingen uit de literatuur niet kunnen weerleggen. Vervolgens wordt aan de hand van deze bevindingen een risico-inschatting gegeven waarbij indien er geen consensus is binnen de PEC, het ook mogelijk is beargumenteerd individuele risico-inschattingen op te maken. Deze gegevens worden vervolgens verwerkt in een diersoortbeoordelingsformulier. Zowel het excerpt, de argumentenkaart als beoordelingsformulier worden vervolgens naar de Positieflijst Advies Commissie (PAC) gestuurd. In combinatie met het door de NVWA opgestelde zoönoserisico voor de soort stelt de PAC het definitieve plaatsingsadvies op. De PAC bestaat uit onafhankelijke specialisten op het gebied van diergedrag, zoönose en diergezondheid en zal per soort een van de volgende adviezen uitbrengen:
a. soort is goed te houden onder de al geldende algemene houderijvoorschriften uit de Wet dieren en het Besluit houders van dieren, die redelijkerwijs door iedere houder ingevuld kunnen worden (tabel 1);
b. soort is alleen met speciale kennis en kunde van de houder en onder specifieke houderijvoorschriften te houden (tabel 2);
c. een soort is redelijkerwijs niet te houden (tabel 3) zonder schade aan gezondheid of welzijn.
In de positieflijst is het onderscheid tussen de onder a en b bedoelde soorten doorgevoerd, door deze soorten op te nemen in respectievelijk tabel 1 en tabel 2 van bijlage 1.
Het definitieve plaatsingsadvies inclusief de hierbij behorende onderbouwing zal op de RVO.nl website geplaatst worden, zodat dat advies kan worden geraadpleegd.
Voor ambtshalve beoordeling komen de zoogdiersoorten in aanmerking die op de ingangsdatum van de Positieflijst aantoonbaar in Nederland door particulieren gehouden werden. De niet aantoonbaar in Nederland door particulieren gehouden diersoorten worden in eerste instantie niet beoordeeld. Deze niet in Nederland gehouden soorten kunnen voor beoordeling in aanmerking komen nadat hiervoor een beargumenteerde aanvraag is ingediend onder aanlevering van de hiervoor benodigde documentatie op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat de betreffende diersoort door een particulier zonder reëel risico op welzijnsaantasting of gevaar voor de mens gehouden kan worden, met als uitgangspunt de in artikel 1.4 van het besluit opgenomen criteria. Het uitvoeren van een substantieel deel van de risico-inschattingen volgens de aangepaste methode heeft daarmee in de tweede helft van 2014 zijn beslag gekregen.
Voor de diersoorten die wel beoordeeld zijn en die na aanwijzing geplaatst worden in bijlage 1, tabel 2, worden diersoortspecifieke houderijvoorschriften als bedoeld in artikel 2.2, 10e lid, van de wet gewenst geacht voor het welzijn en de gezondheid van de soort. Die houderijvoorschriften worden zo mogelijk gelijktijdig met de aanwijzing vastgesteld. Daarnaast zal een registratieverplichting voor de houders van deze diersoorten worden ingevoerd. Dit is gewenst omdat naleving van de houderijvoorschriften van groot belang is voor het welzijn en de gezondheid van de dieren en de houders, en omdat door de melding de handhaving eenvoudiger, en daardoor goedkoper en efficiënter, te organiseren valt. Voor deze registratieverplichting ontbreekt bij inwerkingtreding van hoofdstuk 2 nog de vereiste juridische grondslag in het Besluit houders van dieren.
Voor de (houders van de) soorten die nog niet beoordeeld zijn geldt een vrijstelling van het verbod van artikel 2.2, eerste lid, van de wet. Deze zoogdiersoorten zullen te zijner tijd in een afzonderlijke tabel van een bijlage bij deze regeling worden opgenomen. Indien na de beoordeling wordt besloten dat een diersoort niet wordt aangewezen, wordt het verbod om het dier te houden gerechtvaardigd door het voorkomen van waarschijnlijk optredende schade aan de gezondheid van mens en dier of het waarschijnlijk optreden van een ongerechtvaardigde inbreuk op het welzijn van het dier door het houden. De regeling vindt derhalve haar rechtvaardiging in de bescherming van de gezondheid en van het welzijn van de betrokken dieren. Dit is in overeenstemming met het uitgangspunt van de Wet dieren dat de mens weliswaar kan besluiten over het lot van dieren, maar daarbij telkens de intrinsieke waarde van het dier in ogenschouw moet nemen.
Bovendien is de aan de orde zijnde regeling evenredig aan het nagestreefde doel. In de eerste plaats bevat zij geen absoluut verbod op de invoer van die dieren. Overeenkomstig artikel 2.3 en bijlage 2, mogen de zoogdieren van andere soorten of categorieën dan die welke in de tabellen van bijlage 1 zijn genoemd worden gehouden in met name dierentuinen en door houders van een instellingsvergunning in het kader van de Wet op de dierproeven; maar ook praktiserende dierenartsen voor diergeneeskundige behandeling en opvangcentra voor niet-aangewezen, waaronder bedreigde, zoogdiersoorten. In de tweede plaats worden bij de aanwijzing de criteria van artikel 1.4 van het besluit toegepast. De bescherming van het dierenwelzijn is een legitiem doel van algemeen belang. Het verbod is geen middel tot willekeurige discriminatie noch een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten. De bescherming van de gezondheid en het leven van dieren is een door het recht van de Europese Unie erkend fundamenteel vereiste.
De aangewezen zoogdiersoorten en zoogdiercategorieën zijn opgenomen in bijlage 1 van deze regeling. Het vereiste dat diersoorten en diercategorieën moeten zijn aangewezen teneinde mogelijk te maken dat ze worden gehouden, geldt zowel voor productiedieren als voor dieren die niet voor landbouwdoeleinden worden gebruikt. Honden en katten zijn zonder beoordeling aangewezen en in bijlage 1 geplaatst. Er wordt van uit gegaan dat deze diersoorten door particulieren gehouden kunnen worden.
Voor de zoogdiersoorten die ingevolge het besluit zijn aangewezen als productiedieren gelden in veel gevallen op grond van EU-rechtshandelingen geharmoniseerde voorschriften. Er wordt van uit gegaan dat deze diersoorten kunnen worden gehouden. Daarom zijn die zoogdiersoorten zonder nader onderzoek in bijlage 1, tabel 1, opgenomen. Dit laat onverlet dat er in het Besluit houders van dieren en in de Regeling houders van dieren houderijvoorschriften zijn opgenomen. Of die voorschriften ook moeten gelden als de dieren die behoren tot de productiediersoorten op kleine schaal door particulieren worden gehouden, wordt per soort beoordeeld. Indien andere diersoorten als productiedier gehouden zouden gaan worden, moet eerst worden onderzocht of de dieren gehouden kunnen worden; als dat het geval is moet vervolgens worden onderzocht of de dieren ook geschikt zijn om ze in een ‘industriële’ omgeving te houden. Voor diersoorten die in de toekomst onder een EU-rechtshandeling over het houden als productiedier zullen vallen zal deze systematiek zo mogelijk bij de voorbereiding van de besluitvorming worden gevolgd.
In bijlage 1 en bijlage 2 zijn de volgende tabellen opgenomen.
In bijlage 1 worden de soorten opgenomen die zijn aangewezen.
Tabel 1 bevat de soorten die zijn aangewezen zonder nadere houderijvoorschriften.
Tabel 2 bevat de soorten waarvoor houderijvoorschriften gewenst zijn voor het welzijn en de gezondheid van het dier (zie paragraaf 1.5).
Bijlage 2 bevat de soorten die onder een vrijstelling vallen.
In tabel 3 worden de soorten opgenomen waarover het besluit is genomen dat zij niet worden aangewezen, zodat het houden van de soort na inwerkingtreding van dat besluit verboden is, behoudens vrijstelling of ontheffing. Voor deze verboden soorten geldt overgangsrecht (zie paragraaf 1.7).
.
Het is de bedoeling (overeenkomstig de motie-Van Gerven, TK 31 389, nr. 131) dat bij de beoordeling van alle aan te wijzen diersoorten wordt onderzocht of voorschriften moeten worden vastgesteld die door de houders bij het houden en de verzorging van dieren in acht moeten worden genomen, eventueel naast de algemene regels die in de wet en het besluit zijn opgenomen. Per diersoort kunnen die voorschriften verschillen. Voor een aantal diersoorten is naleving van de algemene regels voldoende, omdat het risico op welzijns- of gezondheidsschade bij houder of dier bij zorgzaam houden van die soorten zich gewoonlijk niet voordoet. Op grond van artikel 2.2, 10e lid, van de wet, kunnen dergelijke voorschriften gesteld worden, nadat in het Besluit houders van dieren de categorie ’aangewezen diersoorten’ daarvoor is aangewezen. Deze diersoorten en de voorschriften waaraan de houder moet voldoen als hij dieren van die soorten houdt, worden te zijner tijd in deze regeling opgenomen door middel van een wijziging van bijlage 1, tabel 2 bij deze regeling. Tot het moment van inwerkingtreding van de wijziging van bijlage 1, tabel 2, ten behoeve van de invoering van houderijvoorschriften voor de afzonderlijke, in die tabel opgenomen diersoorten, zullen bij handhaving de algemene voorschriften in het licht van de specifieke behoeften van de soort worden uitgelegd.
Dieren die niet behoren tot de aangewezen diersoorten of diercategorieën, maar die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling aantoonbaar in Nederland werden gehouden mogen ingevolge artikel 2.3 en bijlage 2 in Nederland worden gehouden, tot een besluit over de aanwijzing van een diersoort is genomen. Op de verschillende aspecten van dit overgangsrecht wordt bij de toelichting op de artikelen van hoofdstuk 2 ingegaan.
De situatie per 1 februari 2015 is als volgt. Op dat tijdstip zijn nog niet alle diersoorten die aantoonbaar in Nederland worden gehouden beoordeeld. Er is in het voorjaar van 2014 een inventarisatie gemaakt van de diersoorten die wel aantoonbaar in Nederland worden gehouden maar nog niet volgens de wetenschappelijke systematiek van de Wageningen Universiteit zijn beoordeeld. Om een goed gemotiveerd besluit over de aanwijzing van die diersoorten te kunnen nemen, worden die diersoorten alsnog ambtshalve beoordeeld.
Met betrekking tot diersoorten die thans nog zijn opgenomen in een van de drie tabellen in bijlagen 1 en 2, geldt het verbod van artikel 2.2, eerste lid, van de wet niet (zie de vrijstellingen in bijlage 2). Dit maakt het mogelijk de positieflijst voor zoogdieren zorgvuldig en gecontroleerd in te voeren.
De positieflijst is niet statisch. Daarom zijn in de artikelen 2.2 en 2.4 regels opgenomen over de wijziging van de positieflijst en over de aanvraag van een ontheffing van het verbod van artikel 2.2, eerste lid, van de wet.
Als na de beoordeling van een diersoort een besluit wordt genomen dat de diersoort gehouden mag worden, zijn er geen belemmeringen voor de houders, afgezien van eventuele voorschriften die aan het houden worden gesteld. Als besloten wordt dat de diersoort niet gehouden mag worden, verandert het karakter van de vrijstelling: vanaf dat moment en wordt de vrijstelling gekoppeld aan de levensduur van het dier dat op die datum aantoonbaar gehouden wordt, alsmede aan de levensduur van de nakomelingen waarvan dat dier op die datum drachtig was. Zij mogen dan gehouden blijven worden tot hun overlijden. Vanaf het tijdstip dat het besluit om niet aan te wijzen in werking treedt, zal een fokverbod voor de niet-aangewezen soort ingaan. De diersoorten waarover een besluit is genomen dat ze niet worden aangewezen, worden opgenomen in tabel 3 van bijlage 2, met vermelding van de datum waarop het bedoelde verbod voor de soort in werking is getreden. De houder, die gedurende de levensduur van het dier vrijgesteld is van het verbod om een dier te houden dat niet is aangewezen, moet voldoen aan de verplichting zich te registreren bij RVO.nl. Deze registratieverplichting maakt het voor de houder mogelijk om op een eenvoudige wijze te kunnen aantonen dat hij een verboden dier al in bezit had op het moment van het van kracht worden van het verbod.
De ambtshalve beoordeling van de diersoorten die op 1 februari 2015 door particulieren in Nederland werden gehouden, zal met voorrang worden uitgevoerd.
Indien een diersoort niet is aangewezen en dus in bijlage 1 ontbreekt, kan een verzoek worden ingediend om de diersoort aan te wijzen. Op de behandeling van deze aanvraag is titel 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De aanvrager moet daarbij, met verwijzing naar wetenschappelijke literatuur voor zover die beschikbaar is, aannemelijk maken dat de diersoort door een particulier te houden is. Dezelfde procedure geldt voor een aanvraag om de aanwijzing van een diersoort in te trekken, dan wel om houderijvoorschriften vast te stellen. De aanvrager kan zijn zienswijze geven op het concept-besluit, en in beroep gaan indien hij het met de eindbeslissing niet eens is. Bij de behandeling van de aanvraag wordt de soort zo nodig (her)beoordeeld overeenkomstig de procedure omschreven in paragraaf 1.3.
Met deze opzet wordt voldaan aan het reeds genoemde Andibelarrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Bij de voorbereiding van een besluit dat kan leiden tot niet-aanwijzing van een diersoort, wordt telkens overwogen of er organisaties zijn die van het verbod van artikel 2.2, eerste lid, van de wet moeten worden ontheven of vrijgesteld, naast de dierentuinen en opvangcentra.
Op grond van de Flora- en Faunawet en de zogenoemde basisverordening (Verordening (EG) nr 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PbEG 1997, L61) is de handel in bedreigde diersoorten verboden of beperkt. Op dit verbod zijn uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld als een dier in het kader van een internationaal fokprogramma mag worden gehouden; maar er zijn ook andere uitzonderingen. Het is niet de bedoeling om in een dergelijk geval het houden van deze dieren te blokkeren omdat zij niet zijn aangewezen, hetgeen een andere afweging van criteria en aspecten betreft. Bij de voorbereiding van een besluit of een dier dat behoort tot een bedreigde diersoort mag worden verhandeld of gehouden moeten daarom beide aspecten afzonderlijk, maar in relatie tot elkaar worden beoordeeld. De wet biedt de mogelijkheid om in zo’n geval een ontheffing voor de houder van dat dier te geven, onder het stellen van voorwaarden die het deelnemen aan het fokprogramma mogelijk maken.
Opvangcentra zijn vrijgesteld van het houden van niet-aangewezen diersoorten, indien zij voldoen aan een protocol voor de opvang niet-aangewezen diersoorten, dat qua inhoud en opbouw vergelijkbaar is met de protocollen voor respectievelijk de opvang van inheemse en de opvang van uitheemse bedreigde diersoorten. Dit protocol wordt thans voorbereid.
Hoofdstuk 2 van de regeling leidt tot een structurele toename van de regeldruk met € 11.840 die van toepassing is op alle houders van in Nederland gehouden zoogdiersoorten. Het is niet bekend hoeveel burgers en bedrijven dit betreft omdat niet wordt geadministreerd wie dieren houdt.
Aan het houden van aangewezen zoogdiersoorten zullen daar waar nodig diersoortspecifieke voorschriften worden verbonden waardoor het ingeschatte risico op het ontstaan van gezondheids- en welzijnsaantasting geminimaliseerd kan worden. Deze voorschriften vormen een nadere invulling van de algemene zorgplicht zoals beschreven in artikel 1.4 van de Wet dieren. Het uitgangspunt is dat deze voorschriften aansluiten bij de praktijk van goed houderschap en zijn te kwalificeren als bedrijfseigen kosten. Om die reden kan worden geconcludeerd dat het gaan opnemen van de diersoortspecifieke voorschriften geen toename van de inhoudelijke nalevingskosten oplevert.
Voor het houden van zoogdiersoorten die niet zijn aangewezen, en waarvan het houden verboden is, geldt een overgangsbeleid. De dieren mogen zolang ze leven gehouden worden en ook van eigenaar wisselen. Het fokken met de dieren zal echter niet meer zijn toegestaan. Het verbod op het fokken met de dieren is volgens de strikte definitie geen regeldruk. Er hoeft immers geen informatie aan de overheid te worden verstrekt (administratieve lasten) en er ontstaat ook geen plicht bepaalde zaken aan te schaffen (inhoudelijke nalevingskosten). Wel zal het fokverbod een zeker bedrijfseffect tot gevolg hebben doordat fokkers niet langer meer wordt toegestaan nakomelingen van deze soorten te fokken en te verkopen. voeren. Voor houders van verboden diersoorten zal een registratieverplichting gaan gelden. Deze verplichting maakt het voor houders eenvoudig om aan te kunnen tonen dat het dier gehouden werd om het moment dat het verbod van kracht wordt. Daarnaast zorgt deze meldingsplicht ervoor dat de handhaving eenvoudiger, goedkoper en efficiënter georganiseerd kan worden.
Houders van al beoordeelde zoogdiersoorten, waarover een besluit is genomen de soorten aan te wijzen of niet aan te wijzen, kunnen een aanvraag indienen om de zoogdiersoort, op basis van een herbeoordeling, alsnog aan de positieflijst toe te voegen of van de positieflijst af te halen. De aanvrager dient zijn aanvraag met onder meer literatuurgegevens te onderbouwen waarbij moet worden ingegaan op de eerdere bevindingen op grond waarvan de beoordeling heeft plaatsgevonden. De aanname is dat hiervoor in het begin jaarlijks maximaal 20 herbeoordelingsformulieren zullen worden ingevuld en aangevraagd. De verwachting is dat voor elke aanvraag ongeveer 8 uur nodig zal zijn wat per opnieuw te beoordelen diersoort neerkomt op een lastenverzwaring van € 296,–. In totaal komt dit neer op € 5920,–. Er is geen alternatief denkbaar waarmee dit bereikt kan worden. Als de aanvraag geen (nieuwe) literatuurgegevens bevat zal de beoordeling niet worden aangepast.
Daarnaast bestaat de mogelijkheid voor een houder van een niet op de positieflijst geplaatste diersoort om een ontheffing aan te vragen. De aanname hierbij is dat het aantal aanvragen beperkt zal blijven tot 20 per jaar. De aanvrager zal middels literatuurgegevens en aanleveren van individuele houderij-omstandigheden moeten kunnen onderbouwen dat in zijn specifieke geval de dieren wel kunnen worden gehouden, waarbij moet worden ingegaan op de bevindingen op grond waarvan de beoordeling heeft plaats gevonden. De verwachting is dat ook hiervoor 8 uur nodig zal zijn, wat per diersoort neerkomt op een lastenverzwaring van € 296,–. In totaal komt dat neer op € 5920,–. Ook hiervoor is geen alternatief denkbaar. Het verstrekken van een vrijstelling per diersoort is geen optie omdat juist ten algemene is vastgesteld dat aan het houden van de desbetreffende diersoort hoge risico’s kleven. Er dient dan ook op individueel niveau aangetoond te worden dat het aanzienlijke gezondheid- en welzijnsrisico geminimaliseerd wordt.
Op grond van de eerste beoordelingen kan redelijkerwijs worden voorspeld dat 2/3 van de houders van de te onderzoeken diersoorten de verplichting opgelegd krijgen zich te registreren, hetzij als houder van een diersoort die alleen onder diersoortspecifieke houderijvoorschriften gehouden mogen worden, hetzij van een diersoort die niet aangewezen is. De verwachte tijdsbesteding voor het (digitaal) registreren zal naar schatting 5 minuten in beslag nemen. Uitgaande van 450 te beoordelen diersoorten met gemiddeld 10 houders per diersoort, een tijdsbesteding van 5 minuten en een uurtarief van gemiddeld € 23,90, zal de registratieverplichting een eenmalige kostenpost zijn van 300 x 10 x 2 = € 6.000,–.
De regels over de invoering en toepassing van de positieflijst moeten worden aangemerkt als technisch voorschrift in de zin van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften. Het verbod om dieren te houden die behoren tot de diersoorten die niet zijn aangewezen heeft gevolgen voor de handel in deze dieren. Het Hof van Justitie heeft in het hierboven in paragraaf 1.2 al genoemde Andibelarrest van 19 juni 2008, zaak C-219/07, bevestigd dat de bescherming van het dierenwelzijn een legitiem doel van algemeen belang is, dat onder bepaalde voorwaarden de beperking van het vrije verkeer kan rechtvaardigen.
Deze voorschriften zijn onder nummer 2014-0389-NL genotificeerd bij de Europese Commissie. Gedurende de standstill-periode zijn er geen opmerkingen van de zijde van de Europese Commissie of van andere Lid-Staten gemaakt.
Deze wijzigingsregeling treedt, in afwijking van het beleid inzake de vaste verandermomenten, in werking met ingang van 1 februari 2015, met uitzondering van de lijst met dieren die niet worden aangewezen, en is kort voor deze datum bekendgemaakt. Het is voor de Positief Advies Commissie niet mogelijk gebleken het advies vóór 1 januari 2015 af te ronden. Het is gewenst de invoering van de systematiek en de eerste lijsten met aangewezen en niet-aangewezen diersoorten na ontvangst van het advies van de Positieflijst Advies Commissie niet langer uit te stellen.
Daarbij wordt opgemerkt dat voor de houders van aangewezen diersoorten van bijlage 1 en voor de houders van de nog niet beoordeelde diersoorten, er feitelijk niets verandert met ingang van de inwerkingtreding van de regeling; zij mogen hun dieren blijven houden. De invoering van de eerste lijst met niet-aangewezen diersoorten, die is opgenomen in bijlage 2, tabel 3, treedt na een periode van 2 maanden in werking met ingang van 1 april 2015, hetgeen in overeenstemming is met het beleid inzake de vaste verandermomenten.
Hierdoor wordt hoofdstuk 2 vastgesteld, waarin de bepalingen over de werkwijze bij de aanwijzing van diersoorten zijn opgenomen. Daarnaast worden de lijsten met diersoorten die zijn beoordeeld en worden aangewezen, en met de soorten die zijn beoordeeld en die niet worden aangewezen vastgesteld.
De eerste lijst met aangewezen zoogdiersoorten is met de zelfde systematiek voorbereid en beoordeeld als waarmee na inwerkingtreding van deze regeling de diersoorten zullen worden beoordeeld. Op deze systematiek is in paragraaf 1.3 van het algemeen gedeelte van deze toelichting ingegaan.
Ingevolge het Andibelarrest moet verzekerd zijn dat de zogenoemde positieflijst door middel van een eenvoudig toegankelijke procedure wijze kan worden gewijzigd. Dit kan worden bewerkstelligd door een wijziging voor te bereiden met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht. Dit verzekert dat belanghebbenden hun zienswijze kunnen indienen over het voornemen om een diersoort aan te wijzen of om de aanwijzing van een diersoort in te trekken, in de praktijk ‘plaatsen op de positieflijst (huisdierenlijst)’ respectievelijk ‘verwijderen van de positieflijst (huisdierenlijst)’ genoemd.
Alleen de eerste samenstelling van de positieflijst is niet volgens de genoemde voorbereidingsprocedure tot stand gekomen, omdat de inwerkingtreding van deze regeling niet afhankelijk gemaakt moet worden van het resultaat van eventuele juridische procedures.
De aanwijzing kan zowel ambtshalve plaatsvinden, als op aanvraag van particulieren om een diersoort aan te wijzen of om een aanwijzing in te trekken. In het tweede lid is aangegeven dat de aanvraag voor aanwijzing of intrekking van de aanwijzing van een diersoort aan de minister gericht moet zijn.
Aangezien een aanwijzing van een diersoort alleen kan worden afgewezen als daarvoor redenen zijn die blijken uit een gedegen onderzoek en die aansluiten bij de criteria van artikel 1.4 van het Besluit houders van dieren, zal elke aangevraagde of ambtshalve voorgenomen aanwijzing of intrekking van een aanwijzing gepaard gaan met een gesystematiseerd onderzoek.
Bij de aanvraag om een diersoort aan te wijzen moet de aanvrager in elk geval onder verwijzing naar wetenschappelijke artikelen of wetenschappelijk onderzoek of daarin beschreven praktijkgevallen aannemelijk maken dat het dier -ondanks dat het nog niet is aangewezen- toch gehouden kan worden, dan wel dat een reeds aangewezen diersoort bij het houden toch welzijns- of gezondheidsschade oploopt. Bij de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag wordt vervolgens, als de aanvrager voldoende grondslagen heeft aangedragen om de aanwijzing of intrekking van de aanwijzing in overweging te nemen, de systematische beoordeling verricht.
Van de aanvrager wordt gevraagd dat hij een belang aanduidt, dat hij heeft bij de aanwijzing van een diersoort of diercategorie, of bij de intrekking van de aanwijzing. Hiermee wordt onder meer voorkomen dat diersoorten worden beoordeeld die niet in Nederland zullen worden gehouden.
Voor het langs elektronische weg indienen van een aanvraag, van de aanwijzing van een diersoort, de intrekking van een aanwijzing en van een ontheffing zijn formulieren ontwikkeld.
De invoering van een positieflijst heeft gevolgen, vooral voor de houders van dieren die behoren tot diersoorten die niet worden aangewezen. Als hoofdregel wordt gehanteerd dat dieren die behoren tot de diersoorten waarover een besluit wordt genomen dat de soorten niet worden aangewezen, gehouden mogen worden tot de dieren overleden zijn, indien de dieren gehouden werden op het tijdstip waarop het besluit om de soort niet aan te wijzen van kracht wordt. Hetzelfde geldt voor de dieren waarvan de hiervoor bedoelde dieren op dat tijdstip drachtig waren. Die dieren mogen in Nederland gehouden blijven worden, ook door andere houders dan de oorspronkelijke houders. Dat is gunstig voor de particuliere houders, maar ook voor de georganiseerde houders zoals opvangcentra. Er zal, als de juridische grondslag in het Besluit houders van dieren is opgenomen, een fokverbod voor deze dieren worden ingesteld om er daadwerkelijk voor te zorgen dat de soort op termijn niet meer in Nederland gehouden wordt.
Daarom is in artikel 2.3 en bijlage 2 bepaald dat het verbod van artikel 2.2, eerste lid, van de wet niet geldt voor de (houders van) dieren die behoren tot de soorten die in tabel 3 van bijlage 2 zijn opgenomen, en die op het tijdstip waarop het verbod van kracht wordt, feitelijk worden gehouden.
In bijlage 2 is daarnaast bepaald dat voor verschillende groepen houders een verschillend vrijstellingenbeleid gaat gelden.
Dierentuinen moeten in de gelegenheid zijn om dieren te houden die behoren tot de diersoorten waarover in Nederland is beslist dat die niet worden aangewezen.
Proefdiercentra en de daarvoor werkende fokkers, die over een instellingsvergunning als bedoeld in de artikelen 2 en 11a van de Wet op de dierproeven beschikken moeten dieren kunnen houden die al in Nederland in proefdiercentra of dierentuinen werden gehouden.
Handelaren en vervoerders van diersoorten die niet in Nederland mogen worden gehouden mogen die exemplaren wel van en naar een Nederlandse haven of luchthaven vervoeren en in het kader daarvan de dieren een paar dagen in Nederland houden ten behoeve van bijvoorbeeld samenvoegen of verdelen van verschillende groepen met verschillende oorsprong of verschillende bestemming. Indien dit niet zou worden toegestaan zou dat als een niet toegelaten handelsbelemmering of maatregel van gelijke strekking kunnen worden aangemerkt.
In bijlage 1 zijn de aangewezen zoogdiersoorten opgenomen. Er zijn per 1 februari 2015 100 diersoorten beoordeeld, en daarvan zijn 83 soorten aangewezen waarvan 33 zijn opgenomen in tabel 1 en 48 in tabel 2. Er worden 19 soorten niet aangewezen. In tabel 1 zijn ook de kat en hond opgenomen.
In bijlage 2 zijn de categorieën houders van zoogdieren opgenomen die zijn vrijgesteld van het verbod als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet dieren. Bijlage 2, tabel 3, waarin de andere, nu beoordeelde diersoorten die niet worden aangewezen, zijn opgenomen zal met ingang van 1 april 2015 in werking treden.
Opgemerkt wordt dat met de categorie houders, bedoeld in onderdeel h, zowel de vervoerders als de handelaren worden bedoeld, aangezien zij kunnen worden aangemerkt als houders.
De eerste lijst met niet-aangewezen diersoorten wordt bij deze regeling vastgesteld. Dit heeft met name gevolgen voor de handel in deze dieren, nu de houders van de dieren die behoren tot de soorten die genoemd worden in tabel 3 zijn vrijgesteld van het verbod voor zover de dieren op het tijdstip van inwerkingtreding van het verbod reeds gehouden werden. Het beginsel van de rechtszekerheid brengt met zich mee dat er voldoende tijd ligt tussen de publicatie van een verbod en het tijdstip waarop het verbod ingaat.
Het verbod gaat daarom, ingevolge bijlage 2, tabel 3, in op 1 april 2015.
Gedurende de periode tussen publicatie van deze bijlage 3 en de inwerkingtreding van het verbod om deze dieren te houden moeten de houders van dieren die behoren tot de in tabel 3 genoemde soorten vrijgesteld worden van het verbod van artikel 2.2, eerste lid, van de wet.
Op de inwerkingtredingsbepaling en het beleid inzake vaste verandermomenten is ingegaan in paragraaf 5 van het algemeen deel van deze toelichting.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2015-2934.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.