Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2014, 17980 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2014, 17980 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
Gelet op richtlijn nr. 2007/43/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (PbEU L 182), verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002, tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden, voor houders van productiedieren die gehouden worden voor de voedselproductie (PbEG 2002 L 31), verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en Verordening (EG) nr. 1255/97 (PbEU 2005 L 3), verordening (EG) nr. 1099/2009: verordening (EG) Nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (PbEU 2009 L 303), de artikelen 2.1, vierde lid, 2.5, eerste lid, 6.2, eerste lid, 6.3, tweede lid, 6.4, 7.1, 7.6, eerste en tweede lid, 10.1, derde lid, en 10.4 van de Wet dieren en de artikelen 1.22, tweede lid, 1.25, 2.52, derde lid, 2.54, vijfde lid, 2.55, derde lid, 2.63, eerste lid, 2.65, tweede lid, 2.69, tweede lid, 5.2, 6.2 en 6.3 van het Besluit houders van dieren;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
Besluit houders van dieren;
Minister van Economische Zaken;
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van het Ministerie van Economische Zaken;
een recept als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit diergeneesmiddelen;
richtlijn 2007/43/EG van de Raad van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (PbEU 2007, L 182);
verordening (EG) nr. 1/2005: verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en Verordening (EG) nr. 1255/97 (PbEU 2005, L 3).
gereserveerd
1. Een houder van dieren die dieren houdt die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd, voert een administratie inzake iedere transactie met diergeneesmiddelen als bedoeld in de artikelen 2.13, 2.14 en 4.12 van de Regeling diergeneesmiddelen, in welke administratie de volgende documenten en gegevens zijn opgenomen:
a. voor zover een recept als bedoeld in artikel 5.13 van de Regeling diergeneesmiddelen is opgesteld, een gewaarmerkt afschrift van dat recept;
b. de facturen bij aankoop van diergeneesmiddelen;
c. een lijst met de data van de uitgevoerde behandelingen met diergeneesmiddelen en de nummers van deze diergeneesmiddelen, voor zover de behandelingen door de houder zijn uitgevoerd;
d. de identificatie van de behandelde dieren;
e. de vastgestelde wachttermijn, voor zover deze niet reeds op een recept als bedoeld in onderdeel a is vermeld;
f. de aantekeningen, bedoeld in artikel 5.3, van de Regeling diergeneeskundigen.
2. De houder van dieren, bedoeld in het eerste lid, kan de administratie, bedoeld in het eerste lid, doen uitvoeren in de door de dierenarts overeenkomstig artikel 5.16 van de Regeling diergeneesmiddelen en artikel 5.1 van de Regeling diergeneeskundigen te voeren administratie.
3. Een houder van dieren die dieren houdt die bestemd zijn voor de productie van levensmiddelen, voert een administratie inzake transacties met diervoeder met medicinale werking, in welke administratie de volgende gegevens zijn opgenomen:
a. een gewaarmerkt afschrift van een recept als bedoeld in artikel 7.2 van de Regeling diergeneesmiddelen en, voor zover dit niet reeds op dat afschrift is vermeld:
b. naam en hoeveelheid van het voorgeschreven diervoeder met medicinale werking;
c. de datum waarop het diervoeder met medicinale werking werd voorgeschreven;
d. de in acht te nemen wachttermijn.
4. De administratie, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, en de bescheiden die verband houden met de aantekeningen in de administratie, worden gedurende vijf jaar bewaard, gerekend vanaf de dagtekening van de stukken.
De minister draagt zorg voor de uitvoering van de taken die in artikel 26, zesde lid, van verordening (EG) nr. 1/2005 aan de lidstaten zijn opgedragen.
De minister kan een vergunning als bedoeld in de artikelen 10, eerste en tweede lid, en 11, eerste en derde lid, van verordening (EG) nr. 1/2005 schorsen of intrekken in de gevallen, bedoeld in artikel 26, vierde lid, aanhef en onderdeel c, van verordening (EG) nr. 1/2005.
Indien de situatie dermate spoedeisend is dat de minister een besluit op een aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 23, derde lid, van verordening (EG) nr. 1/2005 niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt de minister alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en de bekendmaking.
1. Een aanvraag voor een certificaat van goedkeuring van een vervoermiddel als bedoeld in artikel 18, eerste lid, of artikel 19, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1/2005 wordt ingediend bij de Dienst Wegverkeer, bedoeld in artikel 4a van de Wegenverkeerswet 1994.
2. De minister kan het certificaat van goedkeuring schorsen of intrekken in de gevallen, bedoeld in artikel 26, vierde lid, aanhef en onderdeel c, van verordening (EG) nr. 1/2005.
3. Ter vergoeding van de kosten ter behandeling van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, wordt bij de aanvrager een bedrag in rekening gebracht overeenkomstig de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde tarieven met betrekking tot dierenvervoer.
1. Als bevoegde autoriteit als bedoeld in de artikelen 4, tweede lid, 5, derde lid, onderdeel b, en 6, eerste lid, tweede zin, vijfde, achtste en negende lid, van verordening (EG) nr. 1/2005 worden aangewezen de ambtenaren van de NVWA en de inspecteurs van de stichting Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming.
2. Als bevoegde autoriteit als bedoeld in de artikelen 6, tweede lid, en 9, tweede lid, onderdeel c, en bijlage II, onderdelen 3, onder b, 4, 5 en 8 van verordening (EG) nr. 1/2005 worden aangewezen de ambtenaren van de NVWA.
1. Als officiële dierenartsen als bedoeld in artikel 21, eerste en tweede lid, en in bijlage II, onderdeel 7, van verordening (EG) nr. 1/2005 worden aangewezen de dierenartsen die zijn verbonden aan de NVWA.
2. Als bevoegde dierenartsen als bedoeld in bijlage I, hoofdstuk III, onderdeel 1.2, onder b, van verordening nr. 1/2005 worden aangewezen de dierenartsen die zijn verbonden aan de NVWA.
1. Een door de Divisie CCV van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, bedoeld in artikel 4z van de Wegenverkeerswet 1994, afgenomen examen wordt aangemerkt als een erkend examen als bedoeld in bijlage IV, onderdeel 1, van verordening (EG) nr. 1/2005.
2. De Divisie CCV van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen is belast met het afgeven van een getuigschrift van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van verordening (EG) nr. 1/2005.
3. De minister kan een getuigschrift van vakbekwaamheid schorsen of intrekken in de gevallen, bedoeld in artikel 26, vijfde lid, van verordening (EG) nr. 1/2005.
4. Ter vergoeding van de kosten ter behandeling van een aanvraag voor een getuigschrift als bedoeld in het tweede lid, wordt bij de aanvrager een bedrag in rekening gebracht overeenkomstig de door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen vastgestelde tarieven.
Als voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet worden aangewezen de artikelen 3 tot en met 9 en 12 van verordening (EG) nr. 1/2005.
1. De minister beoordeelt gidsen voor goede praktijken overeenkomstig artikel 13 van verordening (EG) nr. 1099/2009.
2. De minister maakt zijn oordeel bekend overeenkomstig artikel 3:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
1. De minister keurt een opleidingsprogramma als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel c, van verordening (EG) nr. 1099/2009 goed indien:
a. het programma is opgesteld en wordt uitgevoerd door een instelling die schriftelijk aantoont dat zij beschikt over een stelsel van integrale kwaliteitszorg en kwaliteitsborging op grond waarvan zeker is gesteld dat het onderricht onafhankelijk, toereikend en doelmatig wordt gegeven door voldoende deskundig personeel op het gebied van dieren en dierenwelzijn;
b. het opleidingsprogramma voorziet in voldoende theoretisch en praktisch onderricht voor het kunnen verrichten van activiteiten als bedoeld in artikel 7, tweede en derde lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009 en betreffende de onderwerpen in bijlage IV van die verordening voor alle betrokken diersoorten dan wel diercategorieën;
c. het opleidingsprogramma, onverminderd het bepaalde in onderdeel b, voorziet in opleidingsmodules voor onderscheiden activiteiten als bedoeld in onderdeel b, of voor specifieke diersoorten of diercategorieën.
2. Een kwaliteitssysteem dat is gecertificeerd op de norm ISO 9001:2008 voldoet in ieder geval aan het vereiste, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
1. Een examen als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel b, van verordening (EG) nr. 1099/2009 wordt afgenomen door een door de minister aangewezen instelling.
2. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid geschiedt uitsluitend indien de betreffende instelling:
a. schriftelijk aantoont dat zij beschikt over een stelsel van integrale kwaliteitszorg en kwaliteitsborging op grond waarvan zeker is gesteld dat examens op onafhankelijke wijze worden afgenomen;
b. beschikt over een reglement waarin onder meer is vastgelegd aan welke eisen dient te worden voldaan om een examen te mogen afleggen, wanneer examens worden afgenomen, de wijze waarop het resultaat wordt beoordeeld, wie gerechtigd is het examen bij te wonen en een regeling voor geschillen.
3. Een kwaliteitssysteem dat is gecertificeerd op de norm NEN 17024 (NEN-EN-ISO/IEC 17024:2009 of 17024:2012) voldoet in elk geval aan het vereiste, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a.
4. Het reglement, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, behoeft de goedkeuring van de minister.
5. De minister keurt het reglement, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, goed indien zeker is gesteld dat kennis en kunde voor het verrichten van activiteiten als bedoeld in artikel 7, tweede en derde lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009 en de onderwerpen in bijlage IV van die verordening, voldoende en door personen met de daartoe benodigde expertise wordt getoetst en indien het voldoet aan de overige eisen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.
1. Een getuigschrift van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 7 van verordening (EG) nr. 1099/2009 wordt verstrekt door de instelling, bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, die het afsluitend examen heeft afgenomen indien het examen met voldoende resultaat is afgelegd.
2. Een getuigschrift van vakbekwaamheid wordt niet verstrekt indien niet is voldaan aan het vereiste, bedoeld in artikel 21, zesde lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009.
1. Een instelling die is aangewezen op grond van artikel 5.3, eerste lid, verstrekt voorlopige getuigschriften van vakbekwaamheid overeenkomstig artikel 21, vijfde lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009.
2. Artikel 5.4, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op het verstrekken van voorlopige getuigschriften als bedoeld in het eerste lid.
Aanvragen tot verstrekking van een getuigschrift als bedoeld in artikel 5.4 en 5.5 kunnen collectief namens betrokken personen door de werkgever van die personen worden gedaan en bevatten de namen, adressen en geboortegegevens van de betrokken personen, alsmede de overige gegevens, bedoeld in artikel 21, vijfde lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009.
1. Getuigschriften van vakbekwaamheid voor het doden van dieren die zijn verstrekt in de periode te rekenen vanaf 1 januari 2012 tot 1 juni 2013 door SVO Lobex BV te Houten, en certificaten van de cursus ‘Euthanasie van nertsen’ zijn gelijkgesteld aan getuigschriften van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 5.4.
2. Ten behoeve van personen als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009 wordt door instellingen als bedoeld in artikel 5.3 in hun opleidingsprogramma voorzien in een verkorte cursus op basis waarvan door een instelling aangewezen op grond van artikel 5.5 aan hen een getuigschrift van vakbekwaamheid overeenkomstig artikel 5.4 kan worden verstrekt.
Als voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet worden aangewezen de artikelen 3, 4, eerste en vierde lid, 5, eerste en tweede lid, 6, eerste en tweede lid, 7, 8, 9, 12, 14, eerste en tweede lid, 15, eerste, tweede en derde lid, 16, eerste tot en met vierde lid, 17, 19, 21, zesde lid, 24 en 28, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder bruto oppervlakte van de stal: binnenmaatse oppervlakte van de stal, voor zover het betreft het gedeelte van de stal, bestemd voor het houden van vleeskuikens.
1. De kennisgeving, bedoeld in artikel 2.55, eerste lid, van het besluit, en de kennisgeving, bedoeld in artikel 2.59, eerste lid, van het besluit, geschiedt aan de minister.
2. Voor de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruikt gemaakt van een door de minister ter beschikking gesteld middel.
3. De kennisgeving gaat per stal vergezeld van de volgende gegevens:
a. het KIP-nummer, zijnde het nummer dat wordt verstrekt op grond van artikel 2, tweede lid, van de Verordening identificatie en registratie van pluimveebedrijven en levend pluimvee (PPE) 2012 van het Productschap Pluimvee en Eieren;
b. het relatienummer van de houder;
c. het stalnummer dat is bevestigd aan de buitenkant van de stal;
d. de adresgegevens van de stal;
e. de bruto oppervlakte van de stal in vierkante meters;
f. het bouwjaar van de stal en, indien van toepassing, het jaar waarin een grondige verbouwing met directe gevolgen voor het dierenwelzijn heeft plaatsgevonden.
4. De houder kan verstrekking van gegevens als bedoeld in het derde lid achterwege laten, voor zover deze gegevens zijn opgenomen in het KIP registratiesysteem, bedoeld in de in het derde lid, onderdeel a, genoemde verordening.
1. De kennisgeving, bedoeld in artikel 2.65, eerste lid, van het besluit, geschiedt aan de minister.
2. Voor de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruikt gemaakt van een door de minister ter beschikking gesteld middel.
3. De kennisgeving gaat per stal vergezeld van de gegevens, genoemd in artikel 6.2, derde lid, onderdelen a, b, c en d.
4. Artikel 6.2, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. De bezettingsdichtheid van een stal wordt berekend op basis van de bruikbare oppervlakte van de stal, gelijk aan de bruto oppervlakte van de stal.
2. Indien een stal is uitgerust met voersystemen waaronder de kuikens redelijkerwijs niet kunnen lopen of liggen wordt voor het bepalen van de bruikbare oppervlakte, bedoeld in het eerste lid, een forfaitaire aftrek gehanteerd van 1,7% van de bruto oppervlakte van de stal.
1. De houder die een bezettingsdichtheid van meer dan 39 kg/m2, maar ten hoogste 42 kg/m2 toepast, zorgt ervoor dat voor elk koppel in het slachthuis, of voor een voor de export bestemd koppel op het bedrijf ten hoogste vijf werkdagen voor het einde van de ronde, wordt vastgesteld in welke mate voetzoollaesies voorkomen.
2. Ten behoeve van de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, wordt bij een aantal vleeskuikens van een koppel beoordeeld bij hoeveel dieren er
a. geen of een zeer kleine verkleuring zichtbaar is (klasse 0);
b. verkleuring maar geen diepe aantasting aanwezig is (klasse 1);
c. een laesie met aantasting van de opperhuid en onderhuidse ontsteking (klasse 2) aanwezig is.
3. De houder maakt afspraken met de exploitant van het slachthuis respectievelijk het bedrijf dat de vaststelling in de stal verricht, zodanig dat de vaststelling plaatsvindt:
a. bij het slachthuis:
1°. door een daarvoor opgeleide medewerker, bij 100 kuikens van elk koppel, waarvan 50 kuikens direct na verwerking van ongeveer 30% van het koppel, en 50 kuikens direct na verwerking van ongeveer 60% van het koppel, met inachtneming van het protocol dat als bijlage 3 bij deze regeling is gevoegd, dan wel
2°. met gebruikmaking van een digitaal meetsysteem bij ten minste 70% van alle kuikens van elk koppel;
b. in de stal: ten hoogste 5 werkdagen voordat de laatste vleeskuikens worden weggeladen, door een daarvoor opgeleide medewerker, bij 100 kuikens van elk koppel met inachtneming van het protocol dat als bijlage 4bij deze regeling is gevoegd.
4. De totaalscore voor het koppel wordt vastgesteld:
a. in geval van visuele meting in het slachthuis of het houderijbedrijf met gebruikmaking van de formule:
aantal punten=
(aantal dieren klasse 0)x0 + (aantal dieren klasse 1)x(0,5) + (aantal dieren klasse 2)x2
b. bij meting door middel van een digitaal meetsysteem met de formule:
aantal punten=
(percentage dieren klasse 0)x0 + (percentage dieren klasse 1)x(0,5) + (percentage dieren klasse 2)x2
5. De in het eerste lid bedoelde houder verstrekt per koppel de gegevens waaruit de score blijkt binnen 30 dagen na de vaststelling aan de minister. De artikelen 6.2, tweede lid, en 6.8, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
6. De in het eerste lid bedoelde houder stelt na elk kalenderjaar een gemiddelde score voor het afgelopen jaar per stal vast op basis van de gegevens, bedoeld in het vijfde lid.
1. Indien een bezettingsdichtheid van meer dan 39 kg/m2, maar ten hoogste 42 kg/m2 wordt toegepast, is de gemiddelde score, bedoeld in artikel 6.5, zesde lid, niet hoger dan 80 punten.
2. Indien de gemiddelde score, bedoeld in artikel 6.5, zesde lid, in afwijking van het eerste lid, meer dan 120 punten bedraagt,
a. stelt de houder, zo mogelijk met behulp van een dierenarts, voor 1 maart van het jaar dat volgt op het jaar waarop de verstrekte gegevens betrekking hadden, een verbeterplan op met daarin de maatregelen die hij gaat doorvoeren in elke stal waarvoor de gemiddelde score meer dan 120 punten bedroeg, om ervoor te zorgen dat in elk geval aan het einde van dat jaar wordt voldaan aan het eerste lid, en
b. verlaagt de houder uiterlijk met ingang van 1 maart van het jaar dat volgt op het jaar waarop de meldingen betrekking hadden, en vervolgens ten minste gedurende het hele kalenderjaar, de bezettingsdichtheid in elke stal waar de gemiddelde score meer dan 120 punten bedroeg, tot ten hoogste 39 kg/m2.
3. Indien de gemiddelde score, bedoeld in artikel 6.5, zesde lid, in afwijking van het eerste lid, meer dan 80 punten bedraagt maar minder dan 120 punten, stelt de houder, zo mogelijk met behulp van een dierenarts, voor 1 februari van het jaar dat volgt op het jaar waarop de meldingen betrekking hadden, een verbeterplan op met daarin de maatregelen die hij gaat doorvoeren in elke stal waar de gemiddelde score meer dan 80 punten bedroeg, om ervoor te zorgen dat binnen een jaar wordt voldaan aan het eerste lid.
4. Een verbeterplan wordt ingediend bij de minister. Artikel 6.2, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5. Indien naar het oordeel van de minister de uitvoering van het verbeterplan er in redelijkheid niet toe kan leiden dat binnen een kalenderjaar kan worden voldaan aan het eerste lid, dient de houder op verzoek van de minister binnen een maand na dat verzoek een aangepast verbeterplan in.
6. De houder voert het verbeterplan, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, of in het derde lid, dan wel het aangepaste verbeterplan, bedoeld in het vijfde lid, zo spoedig mogelijk uit.
7. De houder bewaart bewijsstukken van de maatregelen die hij bij de uitvoering van het verbeterplan heeft genomen gedurende ten minste 5 jaar, gerekend vanaf de datering van die stukken.
Artikel 6.5 is ten aanzien van het kalenderjaar waarin de bezettingsdichtheid is verlaagd naar ten hoogste 39 kg/m2 van overeenkomstige toepassing op de houder, bedoeld in artikel 6.6, tweede lid.
1. Ten behoeve van het bepalen van de bezettingsdichtheid draagt de houder er zorg voor dat per koppel de volgende gegevens worden verstrekt aan de minister:
a. het aantal binnengebrachte vleeskuikens, bedoeld in artikel 2.52, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;
b. de datum waarop de vleeskuikens die uit de stal zijn verwijderd met het oogmerk om te worden geslacht, in de stal zijn geplaatst;
c. het aantal vleeskuikens dat uit de stal is verwijderd met het oogmerk om te worden geslacht;
d. het levend gewicht van de vleeskuikens, bedoeld in onderdeel c, op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop zij worden geslacht;
e. de datum waarop de vleeskuikens, bedoeld in onderdeel c, zijn geslacht;
f. het resterende aantal vleeskuikens, bedoeld in artikel 2.52, eerste lid, onderdeel e, van het besluit.
2. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden verstrekt binnen 30 dagen nadat de laatste vleeskuikens van het betreffende koppel uit de stal zijn verwijderd met het oogmerk om te worden geslacht.
3. De houder bewaart de gegevens, bedoeld in het eerste lid, gedurende drie jaren na de datum van de verstrekking bij de gegevens die op grond van artikel 2.52 van het besluit worden geregistreerd.
4. Artikel 6.2, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. De minister erkent een certificaat als bedoeld in artikel 2.54, eerste lid, van het besluit, indien dit certificaat betrekking heeft op:
a. een opleiding die voldoet aan één van de volgende kwalificaties:
– Dierverzorger hokdieren (crebocode 97702), alleen voor cohorten 2012-2014, of
– Dierenhouder hokdieren (crebocode 97712), voor cohorten 2012-2013 en daaropvolgende jaren;
b. de certificeerbare eenheid ‘welzijn van vleeskuikens’.
2. De minister erkent een certificaat als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de richtlijn nr. 2007/43/EG dat is afgegeven of erkend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van de Europese Unie.
3. Naast de aspecten, genoemd in artikel 2.54, derde lid, van het besluit heeft de vleeskuikenhouder tevens kennis van:
a. contactdermatitis bij vleeskuikens, en
b. maatregelen die in het kader van de bedrijfsvoering kunnen worden genomen om het ontstaan van contactdermatitis te voorkomen dan wel tegen te gaan.
1. Ter uitvoering van artikel 2.69 van het besluit wordt medewerking gevorderd van het Productschap Pluimvee en Eieren.
2. De in het eerste lid bedoelde medewerking bestaat uit het vaststellen van een registratie systeem voor pluimveehouders, het toekennen van een identificatienummer en de daarbij behorende administratieve verplichtingen.
3. Het Productschap Pluimvee en Eieren kan voor het toekennen van een identificatienummer en voor de onderzoeken of verrichtingen die het productschap uitvoert in het kader van het eerste en tweede lid, een heffing vaststellen.
4. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing voor zover het Productschap Pluimvee en Eieren reeds uitvoering geeft aan artikel 2.69 van het besluit op grond van artikel 93 van de Wet op de bedrijfsorganisatie.
(gereserveerd)
De uitoefening van de sledehondensport is uitsluitend toegestaan indien gebruik wordt gemaakt van honden, behorend tot de volgende rassen:
a. Alaskan Malamute,
b. Eskimohond,
c. Groenlandse hond,
d. Samojeed,
e. Siberian husky, mits bij de honden geen pijn of letsel wordt veroorzaakt en de gezondheid of het welzijn van de honden niet wordt benadeeld.
Als voorschrift van een EU-verordening als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet wordt aangewezen: artikel 18 van verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002, tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden, voor houders van productiedieren die gehouden worden voor de voedselproductie (PbEG 2002 L 31).
In de bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren worden na de rijen die betrekking hebben op de Regeling diervoeders 2012 de volgende rijen toegevoegd:
Besluit houders van dieren |
Categorie |
---|---|
Artikel 1.6, eerste tot en met vierde lid |
2 |
Artikel 1.7, onderdelen a tot en met g |
2 |
Artikel 1.8, eerste tot en met vierde lid |
2 |
Artikel 1.13, eerste en tweede lid |
2 |
Artikel 1.14, eerste lid |
2 |
Artikel 1.17 |
2 |
Artikel 1.18 |
2 |
Artikel 1.22 |
3 |
Artikel 1.23 |
3 |
Artikel 1.24 |
2 |
Artikel 2.3 |
2 |
Artikel 2.4 |
2 |
Artikel 2.5 |
2 |
Artikel 2.7 |
3 |
Artikel 2.8 |
3 |
Artikel 2.9 |
3 |
Artikel 2.10 |
3 |
Artikel 2.13 |
2 |
Artikel 2.14 |
2 |
Artikel 2.15, tweede lid |
2 |
Artikel 2.16 |
2 |
Artikel 2.17 |
2 |
Artikel 2.18 |
2 |
Artikel 2.19 |
2 |
Artikel 2.20 |
2 |
Artikel 2.21 |
2 |
Artikel 2.22 |
2 |
Artikel 2.23 |
2 |
Artikel 2.24 |
2 |
Artikel 2.25 |
2 |
Artikel 2.26 |
2 |
Artikel 2.27 |
2 |
Artikel 2.31 |
2 |
Artikel 2.32 |
2 |
Artikel 2.33 |
2 |
Artikel 2.34 |
2 |
Artikel 2.35, eerste lid |
2 |
Artikel 2.36 |
2 |
Artikel 2.37 |
2 |
Artikel 2.38 |
2 |
Artikel 2.39 |
2 |
Artikel 2.40 |
2 |
Artikel 2.41 |
2 |
Artikel 2.42 |
2 |
Artikel 2.43 |
2 |
Artikel 2.44 |
2 |
Artikel 2.45 |
2 |
Artikel 2.46 |
3 |
Artikel 2.50 |
2 |
Artikel 2.51 |
2 |
Artikel 2.52, eerste en tweede lid |
2 |
Artikel 2.53 |
2 |
Artikel 2.54, eerste tot en met vierde lid |
2 |
Artikel 2.55, eerste en tweede lid |
2 |
Artikel 2.56 |
2 |
Artikel 2.57 |
2 |
Artikel 2.58 |
2 |
Artikel 2.59 |
2 |
Artikel 2.61 |
2 |
Artikel 2.62, eerste lid |
2 |
Artikel 2.63, tweede lid |
2 |
Artikel 2.64, derde lid |
2 |
Artikel 2.65, eerste lid |
2 |
Artikel 2.68 |
2 |
Artikel 2.69, derde lid |
2 |
Artikel 2.70 |
2 |
Artikel 2.71 |
2 |
Artikel 2.72 |
2 |
Artikel 2.73 |
2 |
Artikel 2.74 |
2 |
Artikel 2.75 |
2 |
Artikel 2.76 |
2 |
Artikel 3.1 |
2 |
Artikel 3.2 |
2 |
Artikel 3.3 |
2 |
Artikel 3.4 |
2 |
Artikel 4.6 |
2 |
Artikel 4.7 |
2 |
Artikel 4.8 |
2 |
Artikel 4.9, eerste lid |
3 |
Artikel 4.9, tweede, derde en vierde lid |
2 |
Artikel 4.10, tweede lid |
2 |
Artikel 4.11 |
2 |
Artikel 4.12 |
2 |
Artikel 6.4 |
3 |
Artikel 6.5 |
3 |
Artikel 6.6 |
2 |
Artikel 6.7 |
2 |
Artikel 6.8 |
2 |
Regeling houders van dieren |
|
---|---|
Artikel 3.1, eerste, derde en vierde lid |
3 |
Artikel 4.8, voor zover dat artikel betrekking heeft op de artikelen 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 12 alsmede Bijlagen I, II en IV, voor zover genoemd in de genoemde artikelen, van verordening (EG) nr. 1/2005 |
2 |
Artikel 5.3, tweede lid |
2 |
Artikel 5.8, voor zover dat artikel betrekking heeft op de artikelen 3, 4, eerste en vierde lid, 5, eerste en tweede lid, 6, eerste en tweede lid, 7, 8, 9, 12, 14, eerste en tweede lid, 15, eerste, tweede en derde lid, 16, eerste tot en met vierde lid, 17, 19, 21, zesde lid, 24 en 28, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009 |
2 |
Artikel 6.2, derde lid |
2 |
Artikel 6.3, eerste, tweede en derde lid |
2 |
Artikel 6.5, eerste lid |
3 |
Artikel 6.5, tweede, derde, vijfde en zesde lid |
2 |
Artikel 6.6, tweede lid, onderdelen a en b |
2 |
Artikel 6.6, derde, vijfde, zesde en zevende lid |
2 |
Artikel 6.8, eerste en derde lid |
3 |
Artikel 6.8, tweede lid |
2 |
Artikel 6.9, derde lid |
2 |
Artikel 9.2 |
3 |
De Regeling diergeneesmiddelen wordt als volgt gewijzigd:
1. Hoofdstuk 9A, § 2, vervalt.
2. In onderdeel D, onderdeel 1, van bijlage 4 wordt ‘artikel 13 van het Dierentuinenbesluit’ vervangen door: artikel 4.9 van het Besluit houders van dieren.
Artikel 1.2 van de Regeling dierlijke producten vervalt.
In artikel 24 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE wordt ‘de artikelen 3 en 4 van het Besluit welzijn productiedieren’ vervangen door: de artikelen 1.6, eerste en derde lid, 2.3 en 2.4 van het Besluit houders van dieren.
In artikel 3, onderdelen a en b, van de Tijdelijke vrijstellingsregeling enten AI-gevoelige vogels dierentuinen 2003 wordt ‘artikel 4 van het Dierentuinenbesluit’ vervangen door: artikel 4.2, eerste lid, van het Besluit houders van dieren.
De Vrijstellingsregeling dierenwelzijn wordt ingetrokken.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenhage, 23 juni 2014
De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma
1. Deze monitoring wordt uitgevoerd in het slachthuis waar het koppel vleeskuikens of het grootste deel ervan wordt geslacht.
2. De monitoring wordt uitgevoerd door hiervoor opgeleide slachthuismedewerkers, onder toezicht van de NVWA.
3. 100 vleeskuikens per koppel (per stal) worden beoordeeld, waarvan 50 kuikens rond de verwerking van 30% van het koppel, en 50 kuikens rond de verwerking van 60% van het koppel.
4. Alleen de rechter poot van elk vleeskuiken van de steekproeven wordt beoordeeld. Hiervoor worden de te monitoren poten van de slachtlijn gehaald en verzameld.
5. De medewerker baseert zijn beslissingen over de indeling van de poten in 3 categorieën (geen, matige of ernstige voetzoollaesie) op de inhoud van de daarvoor aan hem verstrekte scorekaart en stelt de totaalscore voor het koppel vast met gebruikmaking van de formule:
aantal punten=
(aantal dieren klasse 0)x0 + (aantal dieren klasse 1)x0,5 + (aantal dieren klasse 2)x2
6. Deze gegevens worden door het slachthuis geregistreerd en doorgegeven aan de houder.
1. Deze monitoring wordt uitgevoerd op het bedrijf zelf, maximaal 5 dagen voordat het koppel wordt geslacht. Het betreft koppels die geëxporteerd worden en waar geen meting van voetzoollaesies plaatsvindt in het slachthuis van bestemming, of koppels die in kleine slachthuizen in Nederland worden geslacht.
2. De monitoring wordt uitgevoerd door een hiervoor opgeleide controleur van een door het Productschap voor Pluimvee en Eieren erkende organisatie die vermeld staat op de website van dat productschap.
3. Per stal worden 100 levende vleeskuikens beoordeeld, waarbij ten minste 4 steekproeven in de stal (bijvoorbeeld 4 keer 25 dieren) worden genomen, genomen op locaties verdeeld over de stal, minimaal 2 locaties tegen de muur en de overige locaties tussen voer- en drinklijnen in. Zie voorbeeld hieronder.
4. De controleur maakt gebruik van extra verlichting (zoals een hoofdlamp) en van een vanghek om dubbele metingen te voorkomen. Hiervoor kan hij de kuikens merken met bv. watervaste stift (op de poot, of vleugels).
5. Het schoonmaken van de poten met borstel en sop wordt afgeraden, na het afwrijven van de mest van de poot heeft men een redelijk beeld van de conditie van de poten.
6. In de steekproeven wordt alleen de rechter poot van elk vleeskuiken beoordeeld.
7. De controleur baseert zijn beslissingen over de indeling van de poten in 3 categorieën (geen, matige of ernstige voetzoollaesie) op de inhoud van de daarvoor aan hem verstrekte scorekaart.
8. De controleur registreert het aantal vleeskuikens in de 3 categorieën (geen, matige of ernstige voetzoollaesie) en geeft dit door aan de houder, alsmede de totaalscore van het koppel.
9. Deze wordt berekend met onderstaande formule: aantal punten=
(aantal dieren klasse 0)x0 + (aantal dieren klasse 1)x0.5 + (aantal dieren klasse 2)x2
In de Regeling houders van dieren worden onderwerpen geregeld op grond van bepalingen uit de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. De invalshoek daarbij wordt gevormd door de verplichtingen van de houder in relatie tot het gehouden dier, zoals die in de Wet dieren zijn neergelegd in paragraaf 1 van hoofdstuk 2, en in het Besluit houders van dieren (verder ook: het besluit).
In deze regeling zijn de regels voor houders van dieren die waren opgenomen in de Regeling vleeskuikens, de Regeling dierenvervoer 2007, de Regeling doden van dieren 2012 en de Vrijstellingsregeling dierenwelzijn, wat betreft de bepalingen over sledehondensport, overgenomen. Die bepalingen zijn bij hun totstandkoming van een toelichting voorzien. Omdat voor een goed begrip van die bepalingen kennisneming van de oorspronkelijke toelichting zinvol is, is die oorspronkelijke toelichting hier voor zover nodig opnieuw opgenomen, in sommige gevallen geactualiseerd of met redactionele aanpassingen.
Op een enkel onderwerp wordt in vergelijking met die tot dusverre geldende regels een materiële wijziging voorzien. Dat wordt dan in de toelichting op dat onderwerp uitdrukkelijk aangegeven.
De Wet dieren (verder ook: de wet) bevat een integraal kader waarin de kernpunten zijn vastgelegd voor regels met betrekking tot het gedrag van mensen jegens dieren en voor regels ter beheersing van de risico’s die dieren, of producten die van die dieren afkomstig zijn, met zich mee kunnen brengen voor de mens en voor andere dieren. Daartoe vervangt deze wet de regels over gehouden dieren en daaraan gerelateerde onderwerpen die voorheen waren geregeld in zeven verschillende wetten, waaronder de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (verder: de Gwwd), de Landbouwkwaliteitswet en de Landbouwwet.
Ook het stelsel van uitvoeringsregelgeving is opnieuw vormgegeven. Ter bevordering van de toegankelijkheid en de samenhang van de regelgeving zijn zes algemene maatregelen van bestuur opgesteld: het Besluit houders van dieren, het Besluit diergeneeskundigen, het Besluit dierlijke producten, het Besluit diergeneesmiddelen, het Besluit diervoeders 2012 en het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren. Onder elk van deze besluiten wordt een ministeriële regeling tot stand gebracht met dezelfde onderwerpaanduiding als de algemene maatregel van bestuur waarop de regeling berust, zoals het Besluit houders van dieren en de Regeling houders van dieren.
De regels met betrekking tot dierlijke producten, diergeneesmiddelen, diervoeders en het Besluit en de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren zijn met ingang van 1 januari 2013 in werking getreden. De regels met betrekking tot houders van dieren en diergeneeskundigen treden met ingang van 1juli 2014 in werking.
In artikel 6.3, tweede lid, van de Wet dieren wordt bepaald dat de bevoegdheid tot het nemen van besluit waartoe een voorschrift van een EU-verordening een tot de overheid behorend orgaan of een door de overheid aangesteld persoon de opdracht geeft of de keuze laat, berust bij de minister, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Het gevolg van deze systematiek is dat specifieke bepalingen over bevoegdheidsverdeling in de tot dusverre geldende ministeriële regelingen, waarbij de uitoefening van een bevoegdheid uit een verordening aan de minister wordt toebedeeld, niet meer in deze regeling zijn opgenomen. Alleen indien de bevoegdheid door een andere autoriteit of aangewezen instantie moet uitgeoefend, is dat in deze regeling bepaald.
De uitvoering van een aantal taken en bevoegdheden van de Minister van Economische Zaken in de Wet dieren is op grond van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging EZ 2012 bij dienstonderdelen van het Ministerie van Economische Zaken belegd, zoals de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (een samenvoeging van Agentschap.nl en Dienst Regelingen, met ingang van 1 januari 2014). In de tot dusverre geldende regelgeving was soms bepaald dat aanvragen voor een bepaald besluit moesten worden ingediend bij de NVWA of de Dienst Regelingen die in voorkomende gevallen tevens een formulier daarvoor beschikbaar diende te stellen. In deze regeling zijn dergelijke bepalingen niet meer opgenomen. Hierdoor wordt voorkomen dat wijzigingen in de interne organisatie van het Ministerie van Economische Zaken tot wijziging van regelgeving moeten leiden. Uit artikel 4:4 van de Algemene wet bestuursrecht vloeit voort dat, indien de bevoegdheid tot het nemen van besluiten is gemandateerd, de gemandateerde bevoegd is tot het vaststellen van een formulier voor het doen van de aanvraag. In de toelichting op afzonderlijke onderdelen van deze regeling zal worden vermeld wanneer een aanvraag kan worden ingediend bij een bepaald dienstonderdeel en dat daar een formulier kan worden verkregen. Daarnaast zal deze informatie ook via de relevante websites en ander voorlichtingsmateriaal bekend worden gemaakt.
De aanvragen voor een (certificaat van) goedkeuring, bedoeld in artikel 4.4, en de aanvraag van een examen en een getuigschrift van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 4.7 worden ingediend bij respectievelijk de Dienst Wegverkeer en het Centraal bureau rijvaardigheidsbewijzen.
De intrinsieke waarde van het dier is uitgangspunt voor het overheidsbeleid voor dieren. Voor het dierenwelzijnsbeleid is dit voor het eerst expliciet gemaakt in de nota Rijksoverheid en Dierenbescherming van 1981 (Kamerstukken II 1980/81, 16 966, nr. 2). De intrinsieke waarde van het dier heeft ook mede ten grondslag gelegen aan de regels die in en op grond van de Gwwd zijn gesteld.
De wettelijke verankering van de erkenning van de intrinsieke waarde van het dier in de Wet dieren en de betekenis daarvan is een belangrijk onderdeel geweest van het parlementaire debat over die wet, zowel in de Eerste Kamer als in de Tweede Kamer. De intrinsieke waarde van het dier staat voor de eigenwaarde van het dier als levend wezen met gevoel, dus los van de gebruikswaarde die de mens eraan toekent.
In de wet is de erkenning van de intrinsieke waarde van het dier expliciet in artikel 1.3 vastgelegd, met name vanwege de signaalwerking die ervan uitgaat. Uit dat artikel vloeit voort dat bij het stellen van regels ten volle rekening wordt gehouden met de gevolgen ervan voor de intrinsieke waarde van het dier, onverminderd andere gerechtvaardigde belangen. Daarbij moet in elk geval een inbreuk op de integriteit of het welzijn van dieren, verder dan redelijkerwijs noodzakelijk, worden voorkomen en dat de zorg, die dieren redelijkerwijs behoeven, zijn verzekerd. Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag bij het voorstel van de Wet dieren (Kamerstukken II, 2007/08, 31 389, nr. 9) is verwoord, heeft de thans in de wet verankerde erkenning van de intrinsieke waarde van het dier geen concreet normatief gevolg. Het strekt er echter wel toe dat deze waarde uitdrukkelijk moet worden betrokken bij de functie die het dier voor de mens heeft. Daarmee is niet gezegd dat de erkenning van de intrinsieke waarde ertoe leidt dat deze prevaleert boven andere waarden, maar dat het belang van het dier inzichtelijk wordt gemaakt en wordt afgewogen tegen overige relevante belangen. In de wet is dit tot uitdrukking gebracht in het tweede lid van artikel 1.3.
Deze regeling bevat zowel nationale maatregelen als regels ter implementatie van EU-regels. Bij die laatste speelt een afweging van belangen alleen een rol als die EU-regels de ruimte laten voor nationale keuzes.
In de toelichting op de diverse onderwerpen hieronder wordt, als daartoe aanleiding is, ingegaan op het aspect van de intrinsieke waarde.
In paragraaf 5 van de nota van toelichting op het Besluit houders van dieren wordt een algemene uiteenzetting gegeven van de handhaving van de regels voor houders van dieren. Zoals hieruit blijkt, kan de Wet dieren zowel strafrechtelijk als (deels) bestuursrechtelijk worden gehandhaafd. Voor strafrechtelijke handhaving geldt dat de sanctionering van voorschriften voor houders buiten de economische sfeer is opgenomen in de Wet dieren, en de strafrechtelijke handhaving overigens is geregeld in de Wet economische delicten. De artikelen 8.6 tot en met 8.10 van de wet duiden de bepalingen aan op overtreding waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Op grond van artikel 8.5 van de wet kan de minister bestuursdwang toepassen ter handhaving van het bij en krachtens de wet bepaalde. Het kader voor de boeteoplegging en de hoogte van de boetes is gegeven in het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren. De concrete hoogte van op te leggen bestuurlijke boetes is geregeld in de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren.
Voor de onderwerpen in deze regeling geldt dat de regels inzake toelating van de sledehondensport, het scheiden van papegaaiachtigen en de regels met betrekking tot de positieflijst uitsluitend strafrechtelijk kunnen worden gehandhaafd. De overige bepalingen kunnen door middel van een bestuurlijke boete worden bestraft. De hoogte daarvan wordt geregeld in de in artikel 11.1 voorziene wijziging van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren. Zo nodig wordt bij de specifieke onderwerpen in deze toelichting nader op de handhaving ingegaan.
In paragraaf III van deze toelichting is voor de inzichtelijkheid een transponeringstabel opgenomen, waarin bij de artikelen van de ingetrokken regelingen het corresponderende artikel uit de onderhavige regeling is vermeld. Voorts is de implementatietabel voor de EU-rechtshandelingen waaraan thans in deze regeling uitvoering wordt gegeven opgenomen. In deze regeling zijn uitsluitend bepalingen van richtlijn 2007/43/EG van de Raad van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (PBEG L182) geïmplementeerd, voor zover die niet zijn geïmplementeerd in § 6.1 van het besluit. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen ter invulling of uitvoering van verordening (EG) nr. 1/2005 en verordening (EG) nr. 1099/2009, alsmede verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002, tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden, voor houders van productiedieren die gehouden worden voor de voedselproductie (PbEG 2002, L 31). Deze EU-regels waren tot dusverre geïmplementeerd in de hiervoor genoemde regelingen. Een en ander blijkt uit de genoemde tabellen.
Ten slotte wordt nog gewezen op de reikwijdte van het begrip houder. In de Wet dieren is de houder gedefinieerd als de eigenaar, houder of hoeder. Dat betekent dat, anders dan in de tot dusverre geldende regels, de hoedanigheid van hoeder of eigenaar niet apart wordt vermeld naast die van houder.
Bij de indeling van de diverse onderwerpen in deze regeling is zoveel mogelijk aangesloten bij de indeling van het Besluit houders van dieren.
In deze regeling worden regels gesteld met betrekking tot de volgende onderwerpen, die in de daarbij genoemde paragrafen worden toegelicht:
− de administratie van diergeneesmiddelen door de houder (§ 2.1);
− het vervoer van dieren (§ 2.2);
− het doden van dieren (§ 2.3);
− de verzorging van vleeskuikens (§ 2.4);
− registratie van legkippenhouders (§ 2.5);
− de aanwijzing van hondenrassen waarmee de sledehondensport mag worden beoefend (§ 2.6);
− intrekking van regelingen (§ 2.7).
Vanwege de gedeeltelijke inwerkingtreding van de Wet dieren met ingang van 1 januari 2013 voor onder meer het onderwerp diergeneesmiddelen is in de Regeling diergeneesmiddelen een tweetal paragrafen opgenomen die regels bevatten voor onderscheidenlijk houders van dieren en diergeneeskundigen. Bij de inwerkingtreding van de Wet dieren voor de onderwerpen houders van dieren en diergeneeskundigen worden die paragrafen opgenomen in de desbetreffende regeling over dat onderwerp. Daarom worden in artikel 3.1 van deze regeling de regels voor houders met betrekking tot diergeneesmiddelen van artikel 9A.8 van de Regeling diergeneesmiddelen opgenomen. De toelichting op deze regels is ontleend aan de toelichting in de Regeling diergeneesmiddelen.
De administratie van gegevens die volgens artikel 10 van richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (PbEG 1996, L 125) en artikel 69 van richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEG 2001, L 311) (hierna: diergeneesmiddelen-richtlijn) in de administratie van de houders van dieren worden opgenomen, zijn in één artikel bij elkaar gebracht.
Specifiek voor deze administratie zijn de gegevens, bedoeld in artikel 10 van richtlijn 96/23/EG: de datum en aard van de uitgevoerde behandeling en de identificatie van de behandelde dieren. Dit artikel is als volgt geïmplementeerd:
− De aard van de uitgevoerde behandeling is voor diergeneesmiddelen die met toepassing van de huidige artikelen 8A.1 en 8A.2 van het Besluit diergeneesmiddelen onder verantwoordelijkheid van de dierenarts worden toegepast (de zogenoemde cascade) vastgelegd met de diagnose en de diergeneeskundige motivering voor de toediening van het diergeneesmiddel (Hoofdstuk 5 van de Regeling diergeneeskundigen; zie ook artikel 91, eerste lid, onderdeel e, (oud) van de Diergeneesmiddelenregeling). Voor andere diergeneesmiddelen is de aantekening door de dierenarts of de houder ingevolge artikel 3.1 van deze regeling voldoende. De duur van de behandeling volgt uit de administratie van de datum van toediening. Dit gegeven wordt niet apart geadministreerd.
− Het administreren van de identificatie van de behandelde dieren is in hoofdstuk 5 van de Regeling diergeneeskundigen en artikel 3.1, eerste lid, onderdeel d, van deze regeling verplicht gesteld. Het kan gaan om een aanduiding van een individueel dier of een groep dieren. Het hangt van de diersoort en de omstandigheden van het bedrijf af, welke identificatie als voldoende kan worden beschouwd om de behandelde dieren te kunnen onderscheiden van de onbehandelde dieren.
De houder van dieren kan de administratie van deze gegevens door de dierenarts doen uitvoeren (artikel 3.1, tweede lid). Uiteraard blijft de houder van dieren wel verantwoordelijk voor een in opdracht van hem bij te houden administratie. Dit is in overeenstemming met artikel 10, derde alinea, van de EU-richtlijn inzake controle op bepaalde stoffen en residuen in dieren en producten daarvan, omdat deze bepaling de mogelijkheid biedt gegevens bij te houden in het register, genoemd in richtlijn 90/676/EEG. Dat register is hetzelfde register als bedoeld in artikel 11, vierde lid, van de diergeneesmiddelenrichtlijn: het register van de dierenarts, de administratie, bedoeld in hoofdstuk 5 van de Regeling diergeneeskundigen.
De regels voor het transport van dieren worden beheerst door verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (PBEU 2005, L3). Deze verordening, hierna verordening (EG) nr. 1/2005 te noemen, is met ingang van 5 januari 2007 rechtstreeks van toepassing in de lidstaten.
De regels inzake dierenvervoer ter invulling van die verordening waren tot dusverre vervat in de Regeling dierenvervoer 2007, aan welke regeling ook de hieronder opgenomen toelichting is ontleend. In de regels worden materieel geen wijzigingen gebracht.
De belangrijkste onderwerpen die verordening (EG) nr. 1/2005 regelt, zijn de volgende.
Als eerste geldt dat dieren alleen mogen worden vervoerd door vervoerders die een vergunning hebben. Bij een aanvraag om een vergunning moet een vervoerder onder meer aantonen dat hij beschikt over geschikt personeel.
In de tweede plaats moeten bestuurders en verzorgers van dieren die worden ingezet op transporten die langer zijn dan 65 km, een geldig getuigschrift van vakbekwaamheid hebben. Om zo’n vakbekwaamheidsbewijs te verkrijgen moeten zij een door de minister erkende opleiding hebben gevolgd. In Nederland worden deze opleidingen door het CBR verzorgd.
Een derde voorwaarde is dat de vervoermiddelen die worden gebruikt voor transporten van meer dan 8 uur moeten zijn goedgekeurd. Goedkeuring wordt namens de minister door de RDW afgegeven na een daartoe verricht onderzoek.
Ten vierde is een satellietnavigatiesysteem verplicht voor vrachtwagens waarin eenhoevigen (met uitzondering van geregistreerde eenhoevigen), runderen, schapen, geiten en varkens worden vervoerd op lange transporten (meer dan 8 uur). Deze verplichting geldt sinds 5 januari 2007 voor nieuwe veewagens en met ingang van 2009 voor alle veewagens.
In de vijfde plaats is het uitgangspunt dat gewonde, zieke en zwakke dieren niet mogen worden vervoerd. Een uitzondering geldt alleen voor licht zieke of licht gewonde dieren waarvoor het vervoer geen extra lijden veroorzaakt. Het gevolg is dat wrakke dieren niet meer mogen worden vervoerd ter noodslachting, maar op de boerderij moeten worden gedood.
Voorts zijn in de verordening procedures opgenomen voor controles op de naleving van de regels ter bescherming van dieren tijdens vervoer.
Tenslotte zijn er in de verordening voorschriften over de uitwisseling van informatie over overtreders tussen lidstaten opgenomen.
In de artikelen 6.4 jo 2.5 van de Wet dieren is een wettelijke basis opgenomen voor de implementatie, in een ministeriële regeling, van Europese regelgeving inzake de bescherming van dieren tijdens vervoer en aanverwante activiteiten.
In hoofdstuk 4 van de onderhavige regeling worden de regels vastgesteld voor een goede uitvoering van verordening (EG) nr. 1/2005, overeenkomstig de regels van de Regeling dierenvervoer 2007, die wordt ingetrokken. Het gaat daarbij onder meer om het aanwijzen van andere bevoegde autoriteiten dan de minster voor taken die zijn vermeld in verordening (EG) nr. 1/2005, het aanwijzen van de officiële dierenartsen, regels inzake het verlenen, schorsen en intrekken van certificaten van goedkeuring van vervoermiddelen, vergunningen van vervoerders en getuigschriften van vakbekwaamheid, het erkennen van examens en een verbod te handelen in strijd met de artikelen 3 tot en met 9 en 12 van verordening (EG) nr. 1/2005.
Voor overtreding van de in hoofdstuk 4 opgenomen bepalingen kan een bestuurlijke boete worden opgelegd. Daarnaast is handelen in strijd met de voorschriften inzake het vervoer van dieren in artikel 1, onderdeel 4°, van de Wet op de economische delicten strafbaar gesteld. Dit betekent dat degene die deze regeling overtreedt kan worden gestraft met zes maanden hechtenis, een taakstraf of een geldboete van de vierde categorie.
De ambtenaren van de NVWA en de inspecteurs van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar. Zij zijn onder meer belast met de opsporing van strafbare feiten inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten. Met het toezicht op de naleving van de Wet dieren zijn ingevolge artikel 8.1 van de Wet dieren de ambtenaren van de NVWA belast. Krachtens werkafspraken tussen de NVWA en LID richt(te) het toezicht van de LID zich primair op het welzijn van gezelschapsdieren. Voor het toezicht op de naleving van verordening (EG) nr. 1/2005 zal de LID dan ook voornamelijk fungeren als ‘achtervang’ voor de NVWA. In afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald welke bevoegdheden toezichthouders hebben. Zo mag een toezichthouder elke plaats betreden, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner. Een toezichthouder kan inlichtingen en inzage in zakelijke gegevens en bescheiden vorderen. Voor de bescherming van dieren tijdens vervoer is met name van belang dat de toezichthouder vervoermiddelen en de lading kan onderzoeken en van de bestuurder van een vervoermiddel inzage kan vorderen in wettelijk voorgeschreven bescheiden. Met het oog op de uitoefening van deze bevoegdheden kan hij een vervoermiddel stilhouden. In deze regeling worden specifieke bevoegdheden toegekend op grond van verordening (EG) nr. 1/2005. Zo is onder meer bepaald dat wordt gecontroleerd of vervoerders in het bezit zijn van de voorgeschreven vergunningen, certificaten van goedkeuring voor vervoermiddelen en getuigschriften van vakbekwaamheid. Verder dient onder meer worden gecontroleerd of de opgegeven transporttijden realistisch zijn en of de opgegeven reis- en rusttijden de limieten in de verordening niet overschrijden. Ingevolge artikel 4.8 is het verboden in strijd te handelen met de artikelen 3 tot en met 9 en 12 van verordening (EG) nr. 1/2005. Op overtreding is een bestuurlijke boete gesteld. Artikel 10.1 van deze regeling wijzigt met dat doel de bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren.
Voor het doden van dieren en de bescherming van dieren daarbij geeft verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden
(PBEU L 2009, 303)(hierna: verordening (EG) nr. 1099/2009) regels. Deze verordening is op 1 januari 2013 in werking getreden. Aan deze verordening is voor zover nodig uitvoering gegeven door middel van wijziging van het Besluit doden van dieren en het Besluit ritueel slachten en door middel van een nieuwe regeling, de Regeling doden van dieren 2012. Deze regels zijn met ingang van 1 januari 2013 in werking getreden. De regels van de genoemde besluiten zijn thans opgenomen in het Besluit houders van dieren. De regels van de Regeling doden van dieren 2012 zijn in hoofdstuk 5 van de onderhavige regeling vervat. Daarbij is de verwijzing naar de artikelen 10 en 11 van de verordening (EG) nr. 1099/2009 niet overgenomen, omdat die bepalingen niet zelfstandig overtreden kunnen worden.
De onderwerpen die in hoofdstuk 5 van deze regeling achtereenvolgens aan de orde komen betreffen de wijze van goedkeuring van gidsen van goede praktijken, voorzieningen ten aanzien van opleidingen en getuigschriften van vakbekwaamheid en de strafbaarstelling van de verschillende verbodsbepalingen in de verordening. De volgende toelichting is ontleend aan de Regeling doden van dieren 2012.
Verordening (EG) nr. 1099/2009 kent verschillende bepalingen waarin de bevoegde autoriteit is genoemd. De bevoegde autoriteit draagt ervoor zorg dat aan de vereisten van de verordening wordt voldaan (art. 2, onder q, van de verordening). Het overgrote deel van de artikelen waarin de bevoegde autoriteit wordt genoemd, gaat over aspecten die van direct belang zijn voor het toezicht op de uitvoering. Daarnaast is de bevoegde autoriteit krachtens de verordening verantwoordelijk voor het waarborgen van de vakbekwaamheid van het personeel dat dodingshandelingen uitvoert. De bevoegde autoriteit dient te voorzien in opleidingen op basis waarvan getuigschriften van vakbekwaamheid kunnen worden verstrekt (artikel 21 van verordening (EG) nr. 1099/2009).
De minister is de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor de goede uitvoering van verordening (EG) nr. 1099/2009. Dit vloeit, zoals in paragraaf 1.2.2 is uiteengezet, voort uit artikel 6.3, tweede lid, van de wet. Hij kan daarop worden aangesproken, ook door de Europese Commissie. Hij behartigt als vertegenwoordiger van de lidstaat Nederland in Europees verband ook alle aangeleden verband houdende met verordening (EG) nr. 1099/2009. De NVWA zal voor de minister in de praktijk optreden waar het gaat om specifieke bevoegdheden op het vlak van toezicht die verordening (EG) nr. 1099/2009 toekent aan de bevoegde autoriteit.
In artikel 13 van verordening (EG) nr. 1099/2009 is voorzien in gidsen voor de goede praktijken. Dit zijn documenten die door sectorgenoten kunnen worden opgesteld. Dergelijke gidsen kunnen dienen als een handleiding voor de praktijk in het kader van het doden van dieren zoals gereguleerd door verordening (EG) nr. 1099/2009. Zo kunnen bepalingen nader worden geduid en kunnen praktijken worden beschreven die passen binnen die bepalingen. Gedacht kan worden onder meer aan richtlijnen voor het opstellen van standaardwerkwijzen en monitoringsprocedures voor slachthuizen (artikelen 6 respectievelijk 16 van verordening (EG) nr. 1099/2009).
Verordening (EG) nr. 1099/2009 bepaalt in beginsel ook dat de gidsen voor de goede praktijken worden opgesteld vanuit de praktijk zelf. Zij dienen tot te stand te komen in overleg met de relevante partijen uit het veld. Vanuit deze optiek zijn dergelijke gidsen van groot belang. Zij kunnen de naleving van verordening (EG) nr. 1099/2009 bevorderen. Mede hierom is het van belang dat de gidsen voor de goede praktijken ook worden voorbereid met de NVWA en worden beoordeeld door de minister. Een en ander is geregeld in artikel 5.1. Op basis van deze beoordeling kan worden verzekerd dat de gidsen voor de goede praktijken in overeenstemming zijn met het doel van verordening (EG) nr. 1099/2009.
Artikel 21 van verordening (EG) nr. 1099/2009 bevat de bepalingen die verzekeren dat het personeel dat slachtactiviteiten verricht in slachthuizen dieren doodt, aantoonbaar voldoende vakbekwaam is. In artikel 7, tweede lid, van die verordening is een opsomming gegeven van de activiteiten waarom bovendien een getuigschrift van vakbekwaamheid is vereist. Het betreft het behandelen en verzorgen van dieren voorafgaand aan de fixatie, de fixatie als zodanig, het bedwelmen van dieren en beoordelen van de effectiviteit daarvan, het aanhaken of takelen van levende dieren, het verbloeden van deze dieren en de rituele slacht. Voorheen dienden medewerkers van slachthuizen louter over voldoende vaardigheid en kennis te beschikken voor de uitvoering van hun taken.
Verordening (EG) nr. 1099/2009 voorziet in opleidingsprogramma’s en afsluitende examens op basis waarvan, indien het examen met goed gevolg is afgelegd, getuigschriften van vakbekwaamheid worden verstrekt aan personen die de hiervoor bedoelde activiteiten verrichten.
In deze regeling is voorzien dat onderricht wordt gegeven door instellingen die aan de noodzakelijke eisen voldoen. Dit geldt evenzo voor de instelling die de examens afneemt en op basis van daarvan getuigschriften van vakbekwaamheid verstrekt. De criteria waaraan dergelijke instellingen dienen te voldoen zijn opgenomen in de artikelen 5.2 en 5.3. Indien instellingen beschikken over certificaten van de norm ISO 9001:2008, de norm ISO/IEC 17024:2009 of ISO/IEC 17024:2012 wordt dit als bewijsvermoeden beschouwd dat zij beschikken over een stelsel van integrale kwaliteitszorg en kwaliteitsborging op grond waarvan zeker is gesteld dat het onderricht onafhankelijk, toereikend en doelmatig wordt gegeven door voldoende deskundig personeel op het gebied van dieren en dierenwelzijn onderscheidenlijk over een stelsel van integrale kwaliteitszorg en kwaliteitsborging op grond waarvan zeker is gesteld dat examens op onafhankelijke wijze worden afgenomen.
Voor de opleidingen gaat het om een korte cursus bestaande uit een praktijkdeel en een theoretisch deel. Het praktijkdeel zal worden gegeven in slachthuizen.
De criteria verzekeren dat de opleidingsprogramma’s kunnen leiden tot voldoende vakbekwaamheid bij degenen die dieren in slachthuizen doden. De criteria verzekeren ook dat het personeel dat de cursussen geeft voldoende expertise bezit en dat het opleidingsaanbod voldoende breed is, met andere woorden voorzien is in alle aspecten van het doden van dieren voor alle diersoorten en diercategorieën. De opleidingsprogramma’s behoeven krachtens verordening (EG) nr. 1099/2009 de goedkeuring van, in casu, de Minister van Economische Zaken (art. 21, eerste lid, onderdeel c, van verordening (EG) nr. 1099/2009).
Het aanbod van opleidingen kan door verschillende instellingen worden verzorgd. Teneinde te kunnen waarborgen dat de beschikbaarheid van cursussen voldoende is, zal een aandachtspunt zijn dat de opleidingen voldoende verspreid over het land kunnen worden aangeboden.
De cursussen kunnen beperkt worden tot bepaalde activiteiten of bepaalde diersoorten of diercategorieën.
Een instelling die examens afneemt, wordt krachtens artikel 5.3 door de Minister van Economische Zaken aangewezen. Die aanwijzing kan slechts plaats vinden als zeker is gesteld dat de instelling voldoende onafhankelijk is. Voorts dient de instelling te beschikken over een examenreglement. Dat reglement heeft verschillende functies. Onder meer betreft het de eisen die worden gesteld aan het examen en de beoordeling daarvan. Vanwege deze functies is voorzien een afzonderlijke goedkeuring van dit reglement. Over die goedkeuring zal tegelijkertijd met de aanwijzing besloten kunnen worden.
De instelling die de examens afneemt, is ook verantwoordelijk voor het verstrekken van de getuigschriften van vakbekwaamheid indien het examen met voldoende gevolg is afgelegd. Het getuigschrift van vakbekwaamheid geeft aan voor welke deelaspecten van het dodingsproces en voor welke diercategorieën betrokkene de cursus heeft doorlopen (art. 7, tweede lid, jo art. 21, derde lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009).
De functionaris voor het dierenwelzijn, voor zover die in een slachthuis aanwezig dient te zijn ingevolge artikel 17, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009, zal voor alle processen die in het betreffende slachthuis aan de orde zijn en voor alle diersoorten die daar worden geslacht, over een getuigschrift dienen te beschikken (art. 17, vierde lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009).
Voorlopige getuigschriften van vakbekwaamheid kunnen worden afgegeven voor beginnende werknemers. Dergelijke getuigschriften zijn krachtens artikel 21, vijfde lid, van de verordening gedurende drie maanden geldig. Binnen deze periode dient de opleiding te zijn gevolgd en afgerond (artikel 5.5 van de regeling).
Hiernaast kent artikel 29 van de verordening (EG) nr. 1099/2009 een overgangsrecht op grond waarvan aan werknemers met meer dan drie jaar werkervaring langs vereenvoudigde wijze een getuigschrift van vakbekwaamheid kan worden verstrekt. Artikel 5.7, tweede lid, voorziet hierin.
Overeenkomstig de eisen van verordening (EG) nr. 1099/2009 zijn in 2012 en tot 1 juni 2013 opleidingen, leidend tot een getuigschrift van vakbekwaamheid als bedoeld in de verordening, gegeven door de Stichting SVO. In belangrijke mate heeft het betrokken personeel van slachthuizen in 2012 en 2013 die opleidingen doorlopen. Om die reden zijn de inmiddels verleende getuigschriften in artikel 6.7 eerste lid, gelijk gesteld aan getuigschriften als bedoeld in verordening (EG) nr. 1099/2009. In gelijke zin geldt dit voor degenen die betrokken zijn bij het doden van nertsen die voor hun vacht worden gehouden. Met ingang van 1 juni 2013 is SVO Lobex een aangewezen instelling als bedoeld in artikel 5.3.
Overigens wil met de artikelen in deze regeling niet bepaald zijn dat voor het doden van dieren op welke verordening (EG) nr. 1099/2009 ziet, geen eisen van vakbekwaamheid gelden. Hoofdstuk II van verordening (EG) nr. 1099/2009 heeft algemene strekking en ziet dus op alle situaties waarin die dieren worden gedood. Dit betekent met name dat ook de gedetailleerde voorschriften van Bijlage I van verordening (EG) nr. 1099/2009 in die situaties van toepassing zijn.
Artikel 5.8 van deze regeling wijst de daarvoor in aanmerking komende bepalingen van verordening (EG) nr. 1099/2009 aan als verbodsbepalingen. Voor overtreding van deze bepaling kan een bestuurlijke boete worden opgelegd. Ook kan op grond van artikel 1, onder 1°, van de Wet op de economische delicten strafrechtelijk worden opgetreden. Ambtenaren van de NVWA zijn belast met het toezicht en de opsporing.
Ingevolge artikel 20 van verordening (EG) nr. 1099/2009 dient elke lidstaat ervoor zorg te dragen dat er voldoende wetenschappelijke ondersteuning beschikbaar is onder andere voor wetenschappelijke en technische expertise op onderwerpen waarop de verordening ziet. Hiervoor is binnen Wageningen UR Livestock Research een kennisnetwerk beschikbaar. Wageningen UR Livestock Research fungeert ook als het contactpunt voor het delen van technische en wetenschappelijke informatie met andere lidstaten en de diensten van de Europese Commissie.
Artikel 22 van verordening (EG) nr. 1099/2009 bevat een aantal specifieke voorzieningen die de bevoegde autoriteit in staat stellen de naleving van de verordening te borgen. Onder andere betreft dit een opdracht tot aanpassing van standaardwerkwijzen, monitoringsprocedures en technische instructies.
In hoofdstuk 6 van deze regeling zijn de bepalingen van de Regeling vleeskuikens overgenomen. Deze artikelen vormen de uitwerking van de regels van paragraaf 6.1 van het besluit, en met name de artikelen 2.52 2.54, 2.55, 2.63 en 2.65. Deze regels vormen tezamen de implementatie van richtlijn nr. 2007/43/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (PbEU 2007 L 182) (hierna in deze paragraaf: de richtlijn). Het Vleeskuikenbesluit 2010 wordt ingetrokken, waardoor de Regeling vleeskuikens komt te vervallen.
Hoofdstuk 6 van de onderhavige regeling bevat, kort gezegd, eisen waaraan moet worden voldaan om vleeskuikens in stal te mogen houden. De richtlijn en het besluit onderscheiden drie categorieën in bezettingsdichtheid die de pluimveehouders mogen toepassen als zij vleeskuikens in de stal houden, te weten:
− een bezettingsdichtheid van niet hoger dan 33 kg/m2;
− een bezettingsdichtheid van meer dan 33 kg/m2, maar niet hoger dan 39 kg/m2;
− een bezettingsdichtheid van meer dan 39 kg/m2, maar niet hoger dan 42 kg/m2.
De eisen voor het mogen houden van vleeskuikens worden stringenter naarmate de gekozen maximale bezettingsdichtheid hoger wordt. Er zijn voorschriften met betrekking tot het houden, huisvesten en verzorgen van de vleeskuikens, voorschriften voor de uitrusting van de stal, de gegevens die per stal moeten worden geregistreerd alsmede, voor de hoogste bezettingsdichtheid, voorschriften over het gebruik van zogenaamde gidsen voor goede praktijken en bijvoorbeeld een maximum dat wordt gesteld ten aanzien van de toegestane uitval in een koppel. Daarnaast worden extra eisen gesteld voor het welzijn van de dieren. Een belangrijke indicator voor het welzijn is de mate waarin voetzoollaesies voorkomen.
Een houder die vleeskuikens wil gaan houden op een van de twee hoogste categorieën in bezettingsdichtheid, te weten op ten hoogste 39 kg/m2, dan wel meer dan 39 kg/m2 maar ten hoogste 42 kg/m2, moet dat melden. Op grond van de artikelen 2.55 en 2.59 van het besluit is een tijdige kennisgeving vereist, ten minste 15 dagen voordat het koppel in de stal wordt geplaatst. Het is van belang om te weten welke vleeskuikenhouders kiezen voor een hogere bezettingsdichtheid om op die manier effectief toezicht op de naleving te kunnen uitoefenen. In de artikelen 6.2 tot en met 6.4 van de regeling is neergelegd op welke wijze deze kennisgeving moet plaatsvinden en welke gegevens dienen te worden verstrekt.
De bezettingsdichtheid is één van de belangrijkste aanknopingspunten met betrekking tot de eisen die aan het welzijn van de vleeskuikens worden gesteld. Daarom wordt in artikel 6.2 vastgelegd welke gegevens de houder van vleeskuikens aan gegevens moet verzamelen en verstrekken met het oog op de berekening van de bezettingsdichtheid. De gegevens over de bezettingsdichtheid moeten worden verstrekt aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Artikel 2.54 van het besluit verplicht de houder van vleeskuikens tot het hebben van een erkend certificaat waaruit blijkt dat hij passende cursussen heeft gevolgd dan wel beschikt over gelijkwaardige ervaring. Deze cursussen hebben betrekking op welzijnsaspecten rondom het houden van vleeskuikens. Ter uitwerking van artikel 2.54 van het besluit is in artikel 6.9 van de regeling bepaald op welke wijze erkenning van het certificaat kan worden verkregen en worden in dat artikel, op basis van de ruimte die genoemd artikel 2.54 van het besluit daarvoor biedt, enkele onderwerpen toegevoegd aan de lijst met onderwerpen waarop de cursussen ten minste betrekking moeten hebben.
Tot slot strekt de regeling tot uitvoering van artikel 2.63 van het besluit. De richtlijn biedt de mogelijkheid om op nationaal niveau strengere maatregelen vast te stellen met het oog op het welzijn van de vleeskuikens. Artikel 2.63 van het besluit schrijft voor dat de houder van vleeskuikens moet voldoen aan de eisen die bij ministeriële regeling kunnen worden vastgesteld voor hakdermatitis respectievelijk voetzoollaesies. Ten aanzien van deze mogelijkheid in de richtlijn is al in oktober 2009, onder de werking van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, een afsprakenkader met de sector overeengekomen (Kamerstukken II 2009/10, 28 286, nr. 318). In dit afsprakenkader is neergelegd dat er aanvullende voorwaarden worden gesteld aan het mogen hanteren van de bezettingsdichtheid die op grond van de bepalingen van de richtlijn ten hoogste mag worden gehouden: van 42 kg/m2 in een stal. De gedachte achter deze aanvullende voorwaarden is dat het meer welzijnswinst oplevert om extra eisen te stellen aan de hoogste bezettingsdichtheid dan om louter een lagere bezettingsdichtheid te bevorderen. In genoemd afsprakenkader is neergelegd op welke onderwerpen deze aanvullende voorwaarden betrekking hebben en langs welk tijdpad deze voorwaarden van kracht worden. De concrete normen die ter uitvoering van dit afsprakenkader zijn gesteld hadden betrekking op het voorkomen van de aandoeningen hakdermatitis en voetzoollaesies. Dit zijn huidaandoeningen waarbij de poten van de vleeskuikens in oplopende mate van ernst worden aangetast. Afgesproken was dat met ingang van februari 2011 begonnen werd met een normering over het maximale aantal vleeskuikens in een koppel waarvan de poten verschijnselen van hakdermatitis mogen vertonen. Dit is een voorbeeld van de afweging die wordt gemaakt tussen het belang van een hoge opbrengst van het fokken van vleeskuiken tegen een lage prijs voor de pluimveehouder, en de intrinsieke waarde van het dier, die adequate aandacht voor het welzijn en de gezondheid van de vleeskuikens van een fundament voorziet.
De houder die ervoor kiest om vleeskuikens te gaan houden op de maximale bezettingsdichtheid in de stal moet, naast de eisen die de richtlijn hieraan stelt, met ingang van 1 januari 2013 voldoen aan de normen voor het voorkomen van voetzoollaesies. Het aantal vleeskuikens in een koppel dat verschijnselen van deze aandoeningen vertoont mag niet boven een bepaald maximum komen. De concrete norm voor deze aandoening wordt thans in artikel 6.6, eerste lid, van deze regeling omschreven. De houder moet ervoor zorgen dat hij beschikt over de gegevens, bedoeld in artikel 6.5 van deze regeling, zodat hij ze naar RVO.nl kan opsturen als een koppel naar het slachthuis wordt afgevoerd. Gewoonlijk worden die gegevens op verzoek van de houder door het slachthuis door visuele controle van een steekproef van de geslachte vleeskuikens uit een stal verkregen en door het slachthuis aan de houder verstrekt, of op het houderijbedrijf in de laatste dagen voor het vervoer van het koppel naar het slachthuis. De houder kan er voor kiezen in plaats daarvan ook afspraken te maken met het slachthuis over het vaststellen van de score voor voetzoollaesies met behulp van een digitaal camerasysteem. In dat geval wordt ten minste 70% van de poten van een koppel of stal beoordeeld.
De juridische basis van de voorschriften voor vleeskuikenhouders is, behalve in de richtlijn, ook gelegen in artikel 2.2, negende en tiende lid van de wet. Bij overtreding van deze bepalingen kan een bestuurlijke boete worden opgelegd. Bovendien kunnen deze overtredingen als economische delicten worden vervolgd.
In hoofdstuk 6 wordt artikel 2.69 van het besluit over de registratie van houders van legkippen ten behoeve van de toekenning van een nummer voor consumptie-eieren uitgewerkt. De inhoud van dat artikel, in combinatie met artikel 6.2 van het besluit, komt overeen met artikel 3 van het Legkippenbesluit 2003, dat is ingetrokken. Voor zover de minister de regels over de registratie van legkippen niet zelf vaststelt, kan hij daarvoor de medewerking van het Productschap Pluimvee en Eieren vorderen. Dit laatste kan de minister achterwege laten als het productschap in het verleden al autonoom regels over de registratie heeft vastgesteld voor zover die nog steeds van kracht zijn.
Ingevolge artikel 2.1, eerste en tweede lid, van de wet is het verboden om een hond als trekkracht te gebruiken, vanwege de waarschijnlijke benadeling van de gezondheid of het welzijn van de hond. Dat artikel maakt een uitzondering voor het gebruik van honden als trekdieren voor de sledehondensport, voor zover dat uitdrukkelijk is toegelaten. Artikel 9.1 van deze regeling wijst de hondenrassen aan waarmee de sledehondensport mag worden beoefend. Dat zijn de honden waarmee dat tot de inwerkingtreding van deze regeling op grond van de op de Gwwd gebaseerde Vrijstellingsregeling dierenwelzijn is toegestaan. De weging van de intrinsieke waarde van het dier en de belangen van degenen die de sledehondensport beoefenen heeft indertijd reeds geleid tot de conclusie dat bij de genoemde hondenrassen, die van oudsher worden gefokt om de sledehondensport mee te bedrijven, de uitoefening van de sledehondensport kan worden toegestaan, onder de voorwaarde dat de gezondheid of het welzijn van de honden niet wordt benadeeld. Die weging geldt nog steeds.
Als de honden voor de sledehondensport worden gebruikt of daarvoor worden getraind, moeten de algemene regels voor houders van dieren ter waarborging van het welzijn en de gezondheid van de dieren uiteraard worden nageleefd.
De aanduiding ‘sledehondensport’ heeft betrekking op sportbeoefening in brede zin. Dat betekent dat het gebruik van honden als sledetrekdier, van andere rassen dan de toegelaten rassen, ook buiten de wedstrijdport niet is toegelaten.
De Regeling doden van dieren 2012, de Regeling vleeskuikens en de Regeling dierenvervoer 2007 worden ingetrokken omdat de inhoud daarvan is overgenomen in deze regeling. De Vrijstellingsregeling dierenwelzijn kan worden ingetrokken omdat de bepalingen ervan zijn overgenomen in het Besluit houders van dieren en in deze regeling.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2014, hetgeen in overeenstemming is met het beleid inzake vaste verandermomenten. In afwijking van dat beleid is de regeling niet gepubliceerd met inachtneming van de daarvoor geldende termijn van twee maanden voor het tijdstip van de inwerkingtreding. Het is niet mogelijk geweest deze termijn aan te houden. Deze regeling bevat de uitwerking van artikelen uit de Wet dieren en het Besluit houders van dieren die op 1 juli 2014 in werking treden en dient tegelijk daarmee in werking te treden. Een en ander levert geen voor- of nadelen op voor degenen tot wie de bepalingen uit deze regeling zijn gericht, omdat het voorheen geldende regime met deze regeling wordt gecontinueerd.
Als gevolg van deze regeling stijgt de regeldruk niet.
In de toelichting bij de Regeling diergeneesmiddelen (zie Stcrt 2012, nr 26878) en Regeling diergeneeskundigen is hierop uitgebreid ingegaan. Deze regeling wijzigt de regeldruk op dit onderwerp niet.
De regels voor het transport van dieren zijn niet veranderd. De regeldruk blijft derhalve ongewijzigd.
De vereisten uit de Regeling doden van dieren 2012 (Stcrt 2012, nr 26209) zijn ongewijzigd overgenomen. De regeldruk blijft ongewijzigd.
Met ingang van 2014 zijn de meldingen van de scores voor hakdermatitis definitief vervangen door de meldingen voor voetzoollaesies.
De regeldruk verandert niet ten opzichte van de wijziging van de Regeling vleeskuikens in verband met de invoering van regels voor het tegengaan van voetzoollaesies (Stcrt 2012, 21791), die met ingang van 1 januari 2013 in werking is getreden
De registratieverplichting heeft uitsluitend een andere juridische basis gekregen. De regeldruk verandert niet.
De uitzondering van het verbod om honden als trekdier te gebruiken voor de sledehondensport bestond al in de Vrijstellingsregeling dierenwelzijn, en heeft thans, op grond van de Wet dieren, een plaats gekregen in de Regeling houders van dieren. De regeldruk verandert daardoor niet.
Op de verantwoordelijkheden van de houder voor de administratie van diergeneesmiddelen die hij onder zich heeft is hierboven in paragraaf 2.2 ingegaan.
Artikel 26, zesde lid, van verordening (EG) nr. 1/2005 bevat taken die de bevoegde autoriteit moet uitvoeren ingeval hij een overtreding constateert, zoals het inlichten van de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten. Het gaat in dit geval niet om het nemen van besluiten als bedoeld in artikel 6.3 van de wet.
Deze artikelen bevatten bepalingen die de toepassing van verordening (EG) nr. 1/2005 binnen de Nederlandse rechtsorde mogelijk maken.
Een certificaat van goedkeuring van een vervoermiddel wordt door Dienst Wegverkeer, een zelfstandig bestuursorgaan dat ressorteert onder de Minister van Infrastructuur en Milieu, krachtens mandaat van de Minister van Economische Zaken. Daarom wordt in artikel 4.4 de Dienst Wegverkeer uitdrukkelijk genoemd als instantie bij welke de aanvraag moet worden ingediend. Hetzelfde geldt voor de in artikel 4.7 genoemde Divisie CCV van Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, dat eveneens een onder de Minister van Infrastructuur en Milieu ressorterend zelfstandig bestuursorgaan is.
Door de aanwijzing van deze artikelen van de verordening is handhaving bij overtreding van die voorschriften mogelijk.
Het spreekt voor zich dat de individuele aanvragen voor de getuigschriften worden aangevraagd bij de instelling die bevoegd is tot afgifte ervan. Daarom zijn in artikel 6.6 de desbetreffende leden uit de Regeling doden van dieren 2012 niet meer opgenomen.
Het verstrekken van de gegevens en inlichtingen geschiedt gewoonlijk langs elektronische weg aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Voor zover de vleeskuikens onder drinksystemen kunnen komen, bijvoorbeeld omdat gebruik wordt gemaakt van oplierbare drinsystemen, wordt de oppervlakte van de vloer onder die drinksystemen meegeteld voor de berekening van de bruikbare vloeroppervlakte.
Vleeskuikens worden per koppel of per stal gefokt met inachtneming van een van te voren vastgesteld schema. Als de periode waarin de vleeskuikens bij de vleeskuikenhouder gefokt worden voorbij is, worden alle vleeskuikens uit de stal gehaald. Als de stal is schoongemaakt worden nieuwe kuikens in de stal gebracht. Een dergelijke procedure, van het in de stal brengen van de jonge vleeskuikens tot het uit de sla halen van de volgroeide kuikens, wordt ‘ronde’ genoemd.
De vleeskuikenhouder moet ingevolge artikel 2.54 van het besluit in het bezit zijn van een erkend certificaat dat betrekking heeft op een van de in artikel 6.9 genoemde opleidingskwalificaties. Met de introductie in 2013 van de certificeerbare eenheid ‘welzijn van vleeskuikens’ is een situatie ontstaan waardoor de houders ook op het terrein van de voorkoming van voetzoollaesies een voldoende opleiding kunnen hebben. De kwalificatie dierverzorger hokdieren volstaat inmiddels niet meer en de erkenning van deze kwalificatie wordt beëindigd met ingang van de cohorten die na 2014 deze kwalificatie verkrijgen.
Op de sledehondensport is hierboven in paragraaf 2.8 ingegaan.
Artikel 18 van verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002, tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden, voor houders van productiedieren die gehouden worden voor de voedselproductie geeft regels over de traceerbaarheid van levensmiddelen, diervoeders, voedselproducerende dieren en alle andere stoffen die bestemd zijn om in een levensmiddel of diervoeder te worden verwerkt of waarvan kan worden verwacht dat zij daarin worden verwerkt. De houder moet hieraan meewerken.
Voor overtreding van een aantal bepalingen van het Besluit houders van dieren kan een bestuurlijke boete worden opgelegd (zie artikel 8.6, eerste lid, onder a, 1º, van de wet). Ook een aantal bepalingen van deze regeling kan bestuursrechtelijk worden gehandhaafd. Zie hierover paragraaf 1.5 van deze toelichting. In dit artikel worden de desbetreffende bepalingen in een boetecategorie ingedeeld. Bij de indeling van de boetes in artikel 8.1 is de categorie-indeling gevolgd die is beschreven in paragraaf 2.3.2 van de nota van toelichting bij het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren. Categorie 2 is bestemd voor overtredingen door de houder van een dier van bepalingen ter bescherming van de gezondheid of het welzijn van dieren. Categorie 3 is onder meer bedoeld voor overtreding van regels over het doden van dieren in een slachthuis en bepalingen gericht tot de houder van een dier die vooral dienen ter bescherming van de dier- en volksgezondheid. Voor de boetecategorieën 2 en 3 gelden boetebedragen van € 1500 onderscheidenlijk € 2500. De indeling in boetecategorieën van beboetbare overtredingen van het Besluit houders van dieren en deze regeling is overeenkomstig deze categorie-indeling.
Hierbij wordt erop gewezen dat in de artikelen 2.3, 2.4 en 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren sanctieverhogende onderscheidenlijk – verlagende factoren zijn opgenomen die betrekking hebben op de gevolgen van de overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid en dierenwelzijn, op de vraag of de overtreding door een particulier is begaan en op recidive.
Ingetrokken regelingen |
Regeling houders van dieren |
---|---|
Regeling diergeneeskundigen en Regeling diergeneesmiddelen |
|
artikel |
artikel 3.1 |
Regeling dierenvervoer 2007 |
|
artikel 2 |
|
eerste lid |
Zie paragraaf 1.2.2 van de toelichting |
tweede lid |
artikel 4.1 |
artikel 3 |
|
eerste lid |
Zie paragraaf 1.2.2 van de toelichting |
tweede lid |
Zie paragraaf 1.2.2 van de toelichting |
derde lid |
Zie paragraaf 1.2.2 van de toelichting |
vierde lid |
artikel 4.2 |
artikel 4 |
|
eerste lid |
Zie paragraaf 1.2.2 van de toelichting |
tweede lid |
artikel 4.3 |
artikel 5 |
|
eerste lid |
Zie paragraaf 1.2.2 van de toelichting |
tweede lid |
artikel 4.4, eerste lid |
derde lid |
Zie paragraaf 1.2.2 van de toelichting |
vierde lid |
artikel 4.4, tweede lid |
vijfde lid |
artikel 4.4, derde lid |
artikel 6 |
|
eerste lid |
artikel 4.5, eerste lid |
tweede lid |
artikel 4.5, tweede lid |
artikel 7 |
|
eerste lid |
artikel 4.6, eerste lid |
tweede lid |
artikel 4.6, tweede lid |
artikel 8 |
|
eerste lid |
zie paragraaf 1.2.2 van de toelichting |
tweede lid |
artikel 4.7, eerste lid |
derde lid |
zie paragraaf 1.2.2 van de toelichting |
vierde lid |
artikel 4.7, derde lid |
artikel 9 |
artikel 4.8 |
Regeling doden van dieren 2012 |
|
artikel 2 |
zie paragraaf 1.2.2 van de toelichting |
artikel 3 |
artikel 5.8 |
artikel 4 |
artikel 5.1 |
eerste lid |
eerste lid |
tweede lid |
tweede lid |
artikel 5 |
artikel 5.2 |
eerste lid |
eerste lid |
tweede lid |
tweede lid |
artikel 6 |
artikel 5.3 |
eerste lid |
eerste lid |
tweede lid |
tweede lid |
derde lid |
derde lid |
vierde lid |
vierde lid |
vijfde lid |
vijfde lid |
artikel 7 |
artikel 5.4 |
eerste lid |
eerste lid |
tweede lid |
tweede lid |
artikel 8 |
artikel 5.5 |
eerste lid |
eerste lid |
tweede lid |
tweede lid |
artikel 9 |
|
eerste lid |
zie paragraaf 1.2.2 van de toelichting |
tweede lid |
zie paragraaf 1.2.2 van de toelichting |
derde lid |
zie paragraaf 1.2.2 van de toelichting |
vierde lid |
artikel 5.6 |
Regeling vleeskuikens |
|
artikel 1 |
|
onderdeel d |
artikel 6.1 |
artikel 2 |
|
eerste lid |
artikel 6.2, eerste lid |
tweede lid |
artikel 6.2, tweede lid |
derde lid |
artikel 6.2, derde lid |
vierde lid |
artikel 7.2, vierde lid |
artikel 3 |
|
eerste lid |
artikel 6.3, eerste lid |
tweede lid |
artikel 6.3, tweede lid |
derde lid |
artikel 6.3, derde lid |
vierde lid |
artikel 6.3, vierde lid |
artikel 4 |
Niet overgenomen: overgangsbepaling |
artikel 5 |
|
eerste lid |
artikel 6.8, eerste lid |
tweede lid |
artikel 6.8, tweede lid |
derde lid |
artikel 6.8, derde lid |
vierde lid |
artikel 6.8, vierde lid |
artikel 6 |
|
eerste lid |
artikel 6.4, eerste lid |
tweede lid |
artikel 6.4, tweede lid |
artikel 7 |
|
eerste lid |
artikel 6.9, eerste lid |
tweede lid |
artikel 6.9, tweede lid |
artikel 8 |
artikel 6.9, derde lid |
artikel 9 |
vervallen |
artikel 9a |
|
eerste lid |
artikel 6.5, eerste lid |
tweede lid |
artikel 6.5, tweede lid |
derde lid |
artikel 6.5, derde lid |
vierde lid |
artikel 6.5, vierde lid |
vijfde lid |
artikel 6.5, vijfde lid |
zesde lid |
artikel 6.5, zesde lid |
artikel 9b |
|
eerste lid |
Artikel 6.6, eerste lid |
tweede lid |
artikel 6.6, tweede lid |
derde lid |
artikel 6.6, derde lid |
vierde lid |
artikel 6.6, vierde lid |
vijfde lid |
artikel 6.6, vijfde lid |
zesde lid |
artikel 6.6, zesde lid |
zevende lid |
artikel 6.6, zevende lid |
artikel 9c |
|
eerste lid |
artikel 6.7 |
Overige leden |
Niet overgenomen: overgangsrecht |
Richtlijnen |
Regeling houders van dieren |
---|---|
Richtlijn (EG) 96/23/EG- Richtlijn (EG) 2001/82/EG |
|
artikel 10 van Richtlijn (EG) 96/23/EG en artikel 69 van Richtlijn (EG) 2001/82/EG |
artikel 3.1 |
Richtlijn (EG) 2007/43 |
|
artikel 1, tweede lid, tweede zin |
artikel 6.1, tweede lid artikel 6.4, tweede lid artikel 6.5 artikel 6.6 artikel 6.7 |
Bijlage II punt 1 |
artikel 6.2 |
artikel 6.3 |
|
artikel 6.4 |
|
artikel 6.8 |
|
artikel 4, derde lid |
artikel 6.9 |
– |
|
– |
|
Verordening (EG) nr. 1099/2009 |
Regeling houders van dieren-Wet dieren |
artikel 1 |
Nvt |
artikel 2 |
Artikel 6.3, tweede lid, Wet dieren |
artikel 3 |
Artikel 6.8 Regeling houders van dieren |
artikel 4 |
Artikel 6.8 Regeling houders van dieren |
artikel 5 |
artikel 6.8 Regeling houders van dieren |
artikel 6 |
artikel 6.8 Regeling houders van dieren |
artikel 7 |
artikelen 6.3, 6.4, 6.5, 6.7, 6.8 Regeling houders van dieren |
artikel 8 |
artikel 6.8 Regeling houders van dieren |
artikel 9 |
artikel 6.8 Regeling houders van dieren |
artikel 10 |
artikel 6.8 Regeling houders van dieren |
artikel 11 |
artikel 6.8 Regeling houders van dieren |
artikel 12 |
artikel 6.8 Regeling houders van dieren |
artikel 13 |
artikel 6.1 Regeling houders van dieren |
artikel 14 |
artikel 6.8 Regeling houders van dieren |
artikel 15 |
artikel 6.8 Regeling houders van dieren |
artikel 16 |
artikel 6.8 Regeling houders van dieren |
artikel 17 |
artikel 6.8 Regeling houders van dieren |
artikel 18 |
Nvt |
artikel 18 |
artikel 6.8 Regeling houders van dieren |
artikel 20 |
Nvt |
artikel 21 |
artikelen 6.3, 6.4, 6.5, 6.7, 6.8 Regeling houders van dieren |
artikel 22 |
Nvt |
artikel 23 |
Nvt |
artikel 24 |
artikel 6.8 Regeling houders van dieren |
artikel 25 |
Nvt |
artikel 26 |
Nvt |
artikel 27 |
Nvt |
artikel 28 |
artikel 6.8 Regeling houders van dieren |
artikel 29 |
artikel 6.7 Regeling houders van dieren |
Verordening (EG) nr.1/2005 |
Regeling houders van dieren – Wet dieren |
artikel 1 |
– |
artikel 2 |
– |
artikelen 3, 4, eerste lid, 5, 7, 8, 9, 12 |
artikel 4.8 Regeling houders van dieren |
artikel 4, tweede lid, |
artikel 4.5, eerste lid, Regeling houders van dieren |
artikel 5, derde lid, onderdeel b |
artikel 4.5, eerste lid, Regeling houders van dieren |
artikel 6, eerste, vijfde, achtste en negende lid |
artikel 4.5, eerste lid, Regeling houders van dieren; 11.8 Wet dieren |
artikel 6, tweede lid |
artikel 4.5, tweede lid, Regeling houders van dieren |
artikel 6, derde, vierde, zesde en zevende lid |
artikel 4.8 Regeling houders van dieren; 11.8 Wet dieren |
artikel 10 |
artikel 6.3, tweede lid, Wet dieren, Algemene wet bestuursrecht |
artikel 11, eerste en derde lid |
artikel 6.3, tweede lid, Wet dieren, Algemene wet bestuursrecht |
artikel 11, tweede lid |
– |
artikel 13, eerste lid |
artikel 6.3, tweede lid, Wet dieren |
artikel 13, tweede lid |
artikel 6.3, tweede lid, Wet dieren |
artikel 13, derde en vierde lid |
– |
artikel 14, eerste lid |
– |
artikel 14, tweede lid |
– |
artikel 15 |
– |
artikel 16 |
– |
artikel 17, eerste ld |
– |
artikel 17, tweede lid |
artikel 6.3, tweede lid, Wet dieren |
artikel 18, eerste lid |
artikel 6.3, tweede lid, Wet dieren, Algemene wet bestuursrecht |
artikel 18, tweede, derde en vierde lid |
– |
artikel 19, eerste lid |
artikel 6.3, tweede lid, Wet dieren, Algemene wet bestuursrecht |
artikel 19, tweede, derde en vierde lid |
– |
artikel 20, eerste en tweede lid |
artikel 6.3, tweede lid, Wet dieren |
De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2014-17980.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.