TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
Richtlijn nr. 2007/43/EG van de Raad van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften
voor de bescherming van vleeskuikens (PbEU 2007 L 182), (verder: de richtlijn) stelt
voorwaarden aan het mogen houden van vleeskuikens in een hogere bezettingsdichtheid
dan 33 kg/m2. Deze regels zijn opgenomen in de Regeling vleeskuikens. De richtlijn biedt de mogelijkheid
om op nationaal niveau strengere maatregelen vast te stellen met het oog op het welzijn
van de vleeskuikens. Ten aanzien van deze mogelijkheid in de richtlijn is in oktober
2009 een afsprakenkader met de sector overeengekomen (Kamerstukken II 2009/10, 28286, nr. 318). In dit afsprakenkader is neergelegd dat er aanvullende voorwaarden worden gesteld
aan het mogen hanteren van de maximale bezettingsdichtheid van 42 kg/m2 in een stal. De gedachte achter deze aanvullende voorwaarden is dat het meer welzijnswinst
oplevert om extra eisen te stellen aan de hoogste bezettingsdichtheid dan om louter
een lagere bezettingsdichtheid te bevorderen. In genoemd afsprakenkader is neergelegd
op welke onderwerpen deze aanvullende voorwaarden betrekking hebben en langs welk
tijdpad deze voorwaarden van kracht zullen worden. De concrete normen die ter uitvoering
van dit afsprakenkader worden gesteld hebben betrekking op het voorkomen van de aandoeningen
hakdermatitis en voetzoollaesies. Dit zijn huidaandoeningen waarbij de poten van de
vleeskuikens in oplopende mate van ernst zijn aangetast. De houder die ervoor kiest
om vleeskuikens te gaan houden op de maximale bezettingsdichtheid in de stal (tussen
39 en 42 kg/m2) zal, naast de eisen die de richtlijn hieraan stelt, vanuit het oogpunt van dierenwelzijn
ook moeten voldoen aan de normen voor hakdermatitis en voetzoollaesies.
Het aantal vleeskuikens in een koppel dat verschijnselen van deze aandoeningen vertoont
mag niet boven een bepaald maximum komen. Ingevolge artikel 1, onderdeel g, van het
Vleeskuikenbesluit 2010 wordt de omvang van een koppel gerelateerd aan de stal waarin
de vleeskuikens worden gehouden. Per bedrijf kunnen er verschillende koppels tegelijk
worden gehouden.
Afgesproken is dat begonnen werd met een normering voor het maximale aantal vleeskuikens
in een koppel waarvan de poten verschijnselen van hakdermatitis mogen vertonen. Dit
is geregeld in artikel 17, eerste lid, van het Vleeskuikenbesluit, dat voorschrijft
dat de houder van vleeskuikens met ingang van 1 februari 2011 moet voldoen aan de
eisen die bij ministeriële regeling worden vastgesteld voor hakdermatitis en, op grond
van het tweede lid, per 1 juli 2012 aan de eisen die bij ministeriële regeling worden
gesteld aan het voorkomen van voetzoollaesies. Het is niet mogelijk gebleken om de
normen voor voetzoollaesies voor de laatstgenoemde datum vast te stellen. Met ingang
van 1 oktober 2012 wordt op vrijwillige basis een proef gedaan ter uitvoering van
het afsprakenkader betreffende voetzoollaesies. De eisen voor voetzoollaesies treden
met deze regeling in werking met ingang van 1 januari 2013.
2. Hakdermatitis
De concrete norm voor hakdermatitis is vervat in artikel 9 van de Regeling vleeskuikens;
de norm voor voetzoollaesies wordt op grond van artikel I, onderdeel C, thans in artikel
9b opgenomen. De eigenaar of houder moet er ingevolge artikel 9 voor zorgen dat hij
gegevens krijgt over de mate waarin hakdermatitis in zijn koppels voorkomt en deze
gegevens aan de Dienst Regelingen verstrekken. Die gegevens worden op verzoek van
de houder door de slachterij vastgesteld door visuele meting van 2 maal 50 vleeskuikens
van een koppel door een geschoolde medewerker, of op het vleeskuikenbedrijf maximaal
5 werkdagen voor het vervoer van het koppel naar de slachterij vastgesteld. In dat
laatste geval worden de metingen door medewerkers van een hiervoor gecertificeerde
instantie verricht. De gegevens van deze instanties zijn te vinden op de website
van het Productschap Pluimvee en Eieren.
De gemiddelde score voor hakdermatitis wordt berekend over zeven opeenvolgende koppels.
Aangezien de normering voor hakdermatitis met ingang van 1 februari 2011 van kracht
is geworden, zullen bij inwerkingtreding van deze regeling nog niet alle houders de
gegevens over de tweede serie van zeven opeenvolgende koppels hebben kunnen vaststellen
of opsturen. Omdat er in 2013 nog geen gemiddelde gegevens voor voetzoollaesies beschikbaar
zijn, is het van belang zoveel mogelijk volledige gegevens over de mate waarin hakdermatitis
voorkomt bij de tweede ronde van zeven opeenvolgende koppels te verkrijgen. Daarom
loopt die regeling door tot 1 april 2013. Als eigenaars of houders wel de gegevens
over twee rondes van zeven opeenvolgende koppels hebben opgegeven, hoeven zij geen
gegevens over hakdermatitis meer bij te houden. Op deze wijze worden de lasten voor
de eigenaars of houders die voortkomen uit de vergaring van gegevens over het voorkomen
van hakdermatitis en de verzending daarvan beperkt.
3. Voetzoollaesies
De normering voor voetzoollaesies bij een bezettingsdichtheid van ten hoogste 42 kg/m2 is gebaseerd op de in paragraaf 1 genoemde controle van de vleeskuikens op deze aandoening.
Het voorkomen van voetzoollaesies wordt vastgesteld door visuele controle van de voetzolen
door een medewerker die daarvoor is opgeleid. Deze controle wordt verricht in het
slachthuis of op het vleeskuikenbedrijf zoals beschreven voor de hakdermatitis. Daarnaast
is het mogelijk dat gebruik wordt gemaakt in het slachthuis van een automatisch digitaal
meetsysteem, dat vanzelfsprekend tenminste dezelfde nauwkeurigheid moet hebben voor
de meting van voetzoollaesies als de meting door de opgeleide medewerker.
De overheid en pluimveesector werken samen aan de totstandkoming van eisen waaraan
een automatisch meetsysteem moet voldoen.
Op basis van de geconstateerde laesies wordt de score per koppel (stal) vastgesteld,
en op basis van de gegevens van alle koppels in een kalenderjaar wordt een gemiddelde
score per stal vastgesteld.
Voor zover de vleeskuikens uit een enkele stal door een slachterij worden verwerkt,
is de score voor voetzoollaesies voor deze stal gemakkelijk te bepalen.
In het geval dat de vleeskuikens van één stal naar verschillende slachterijen worden
afgevoerd, moet per slachterij een score voor de daar geslachte vleeskuikens van de
stal worden vastgesteld, en geldt voor de hele stal het gemiddelde van die afzonderlijke
scores.
In het geval twee of meer koppels tegelijk van het pluimveebedrijf worden afgevoerd,
worden maatregelen genomen om te voorkomen dat de vleeskuikens van verschillende stallen
worden vermengd, zodat de slachterij per stal een score kan vaststellen.
De scores die worden vastgesteld aan het einde van een ronde worden representatief
geacht vooralle kuikens in de desbetreffende stal, ook voor de kuikens die tussentijds
worden weggehaald. Dat betekent dat voor de tussentijds uit de stal verwijderde kuikens
geen afzonderlijke score hoeft te worden vastgesteld of te worden opgegeven.
In het afsprakenkader is opgenomen dat de houders de monitoringsgegevens ter beschikking
stellen aan de overheid. De Dienst Regelingen neemt de meldingen in ontvangst, registreert
deze en berekent na het einde van het kalenderjaar de gemiddelde score per stal voor
elke houder. De uitkomst van de berekening kan de houder ter controle van zijn eigen
berekeningen elektronisch opvragen bij het account dat hij bij de Dienst Regelingen
heeft.
Indien de gemiddelde score 80 punten of meer bedraagt, komt de aandoening teveel voor,
en moet de houder of eigenaar de houderijomstandigheden in de stal, of in het algemeen,
de bedrijfsvoering zodanig verbeteren dat voorzienbaar is dat de score binnen een
jaar tot beneden 80 punten zal zijn gedaald. Daartoe moet hij binnen twee maanden
na afloop van het jaar waarop de score betrekking heeft een verbeterplan opstellen.
Het verbeterplan wordt ingediend bij de Dienst Regelingen. Het verbeterplan wordt
getoetst op de verwachting dat deze houder in redelijkheid voor de desbetreffende
stal met uitvoering van het verbeterplan bij de volgende vaststelling van de gemiddelde
score een gemiddelde score van minder dan 80 punten zal kunnen bereiken. De NVWA ziet
toe op de uitvoering van het verbeterplan. Bij controle moet de houder kunnen aantonen
dat hij de maatregelen die zijn opgenomen in het verbeterplan neemt of heeft genomen.
Het spreekt vanzelf dat een exemplaar van het verbeterplan op het bedrijf aanwezig
is. Indien na een jaar nog steeds een gemiddelde score van meer dan 80 punten wordt
gemeten, moet de eigenaar of houder opnieuw een verbeterplan indienen. Indien de eigenaar
of houder nalaat een verbeterplan in te dienen, zal hij benaderd worden om alsnog
een plan in te dienen, zo nodig met toepassing van een last onder dwangsom.
Indien de eigenaar of houder wel een plan indient maar dit plan onvoldoende geacht
moet worden om een score van 80 punten te bereiken, moet hij alsnog (binnen een maand)
een verbeterd plan indienen, anders voldoet hij niet aan de vereisten om de hoogste
bezettingsgraad voort te zetten. Op houders of eigenaars die een verbeterplan moeten
indienen wordt gericht toezicht gehouden. Als blijkt dat de uitvoering van een verbeterplan
te wensen overlaat, zal ook hier handhavend worden opgetreden. Hetzelfde geldt voor
de situatie waarin de eigenaar of houder ondanks een verbeterplan gedurende twee jaar
een gemiddelde score voor voetzoollaesies blijft houden van meer dan 80 punten.
Indien de gemiddelde score meer dan 120 punten bedraagt, moet de eigenaar of houder
niet alleen een verbeterplan indienen, maar direct na afloop van het jaar waarin die
score tot stand is gekomen, de bezettingsdichtheid verlagen tot ten hoogste 39 kg/m2. Op grond van artikel 17 van het Vleeskuikenbesluit 2010 kan de minister besluiten
dat in individuele gevallen deze verplichte verlaging achterwege blijft.
De verplichting om het voorkomen van voetzoollaesies te melden blijft ingevolge artikel
9c, eerste lid, voor deze houder of eigenaar gelden voor het kalenderjaar waarin de
verlaging van de bezettingsdichtheid is aangevangen, hoewel de bezettingsdichtheid
lager is dan de maximale bezettingsdichtheid van 42 kg/m2. Zo blijft het hulpmiddel van de score van voetzoollaesies voor de houder beschikbaar,
omdat de verlaging van de bezettingsdichtheid naar verwachting niet zonder meer tot
verbetering van de score tot onder 80 punten zal leiden. Ook voor het toezicht blijft
het instrument beschikbaar.
De scores worden vastgesteld op basis van de geconstateerde voetzoollaesies van de
koppels die in een kalenderjaar worden geslacht. Een uitzondering is gemaakt voor
2013, waar de resultaten van de in dat jaar opgezette én geslachte koppels meetellen.
Dit geeft meer ruimte om te experimenteren in de proefperiode van 1 oktober tot en
met 31 december 2012 met name voor de bedrijven waar koppels net voor het begin van
de proefperiode zijn opgezet. De resultaten van de in 2012 opgezette, maar in 2013
geslachte koppels tellen niet mee voor het gemiddelde resultaat van 2013.
De Dienst Regelingen berekent een gemiddelde score per stal voor alle Nederlandse
geregistreerde houders. Deze gemiddelde score wordt eveneens aan de houders ter beschikking
gesteld en kan worden gebruikt om de prestatie van de eigen stal(len) te vergelijken
met die van andere vleeskuikenhouders en om te beoordelen of het welzijn van de vleeskuikens
in algemene zin verbetering behoeft.
De komende jaren zal na overleg met de pluimveesector de norm van 80 punten als maximale
gemiddelde score per stal naar beneden worden bijgesteld, teneinde het algemene niveau
van welzijn van de vleeskuikens structureel te verbeteren. Dit geldt ook voor de verlaging
van de grens van 120 punten.
4. Overige wijzigingen
Met betrekking tot de wijziging van artikel 2 wordt verwezen naar de specifieke toelichting
bij Artikel I, onderdeel A.
Met betrekking tot de artikelen 7 en 8 kan het volgende worden opgemerkt.
Ingevolge artikel 4 van de richtlijn moet de lidstaat ervoor zorgen dat vleeskuikenhouders
voldoende zijn opgeleid om hun taken uit te voeren en dat er passende cursussen beschikbaar
zijn.
Artikel 8 van het besluit schrijft ter uitvoering van artikel 4 van de richtlijn voor
dat de vleeskuikenhouder moet beschikken over een door de minister erkend certificaat
waaruit, kort gezegd, blijkt dat hij over voldoende kennis en vakbekwaamheid beschikt,
en vult met name de eisen in die worden gesteld aan cursussen met betrekking tot het
welzijn van de vleeskuikens.
Momenteel zijn er in Nederland twee opleidingen, waarvoor de minister kwalificatiedossiers
heeft vastgesteld, die zodanige onderdelen met betrekking tot het welzijn van de vleeskuikens
en het Besluit vleeskuikens bevatten, dat een diploma dat wordt verkregen na het met
goed gevolg afsluiten van elk van deze opleidingen erkend wordt als certificaat als
bedoeld in artikel 8 van het besluit. Zij worden aangeduid met een code van het Centraal
register beroepsopleidingen (crebo), een systematische verzameling gegevens over
beroepsopleidingen en bijbehorende opleidings- en exameninstellingen. Het betreft
de opleidingen Dierverzorger hokdieren (crebocode 97702) en Dierverzorger hokdieren
(crebocode 97712),
Deze ontwikkelingen op het gebied van de opleidingen voor vleeskuikenhouders maken
het wenselijk de artikelen 7 en 8 aan te passen.
Artikel 8 is aangepast aan de wijziging van artikel 7. In de opleidingen, die in artikel
7 worden aangeduid is nog geen onderdeel opgenomen waarin specifieke aandacht wordt
geschonken aan hetgeen in deze regeling over hakdermatitis en voetzoollaesies is geregeld.
De genoemde opleidingen omvatten voor het overige meer dan ingevolge de richtlijn
wordt geëist. Daarom wordt er een specifieke opleidingsmodule ontwikkeld, die – bij
succesvolle afronding – recht geeft op een certificaat. Deze certificeerbare eenheid
komt in de loop van 2013 ter beschikking.
5. Regeldruk
Bij de totstandkoming van het Vleeskuikenbesluit 2010 zijn de meeste administratieve
lasten voor het bedrijfsleven al in kaart gebracht en becijferd, inclusief de meldingen.
De structurele kosten van de meldingen van de scores per koppel veranderen niet ten
opzichte van de huidige verplichtingen in verband met de meting van het voorkomen
van hakdermatitis. In deze regeling staan enkele bepalingen die aanvullend daarop
administratieve lasten, toezichtlasten en nalevingskosten met zich mee kunnen brengen.
De toename van de administratieve lasten bedraagt met ingang van 2014 structureel
maximaal € 29.822. In 2013 zal sprake zijn van een eenmalige administratieve last
van € 7.773. Voorts zal in 2014, bovenop de extra structurele administratieve lasten,
sprake zijn van een eenmalige administratieve last van maximaal € 29.822. De nalevingslasten
stijgen eenmalig in 2013 met een bedrag van maximaal € 1.000. De toename van de regeldruk
wordt veroorzaakt door de volgende nieuwe verplichtingen:
-
• Het per koppel registreren en doorgeven van de resultaten van de beoordeling van de
vleeskuikens op voetzoollaesies. Deze handeling is vereist wanneer gekozen is voor
de maximale bezettingsdichtheid van 42 kg/m2. Zoals gezegd komen deze handelingen structureel in de plaats van het per koppel
registreren en doorgeven van de resultaten van de beoordeling van de vleeskuikens
op hakdermatitis. In de drie eerste maanden van 2013 is er enige overlap mogelijk,
waardoor er zowel voor hakdermatitis als voor voetzoollaesies een score moet worden
vastgesteld en opgestuurd. Gedurende (een deel van) de eerste drie maanden van 2013
gaat de monitoring van hakdermatitis namelijk door zodat alle vleeskuikenhouders de
score voor 2 rondes van 7 opeenvolgende koppels sinds februari 2011 kunnen laten vaststellen
en versturen. De schatting is dat alle bedrijven (ongeveer 650) deze monitoring nodig
zullen hebben in januari, en ongeveer 20% van de bedrijven ook in februari en maart,
omdat ze gemiddeld minder dan 7 koppels per jaar hebben gehouden in de periode sinds
1 februari 2011. In deze maanden zal er sprake zijn van monitoring van zowel hakdermatitis
als voetzoollaesies voor alle bedrijven dan wel voor een deel van de bedrijven. Daarvoor
zullen de eenmalige extra administratieve lasten € 7.773 bedragen.
-
• Het per koppel registreren en doorgeven van de resultaten van de beoordeling van de
vleeskuikens op voetzoollaesies is ook vereist in de situatie dat de maximale bezettingsdichtheid
wordt verlaagd tot 39 kg/m2 nadat gebleken is dat de gemiddelde score meer dan 120 punten bedraagt in het kalenderjaar
ervoor. Daardoor ontstaan geen extra lasten, want het registreren en doorgeven van
resultaten was verplicht gebleven en doorgegaan indien de bezettingsdichtheid op het
hoogste niveau had mogen blijven.
-
• De opgeleide controleur die de metingen verricht op het bedrijf is in dienst van een
organisatie die is erkend door het Productschap Pluimvee en Eieren. Hiervoor brengt
deze organisatie kosten in rekening bij de pluimveehouder. Deze metingen op het bedrijf
komen relatief weinig voor. Aangenomen wordt dat deze metingen in dezelfde mate voor
voetzoollaesies zullen worden verricht als sinds februari 2011 voor hakdermatitis.
De structurele lasten veranderen niet. Extra eenmalige nalevingskosten ontstaan doordat
in de eerste maanden van 2013 de vleeskuikens niet alleen worden beoordeeld op hakdermatitis
maar ook op voetzoollaesies. Deze kosten worden geschat op minder dan € 1.000 (uitgaande
van gemiddeld € 100 per koppel).
-
• De opgeleide slachthuismedewerker die onder toezicht van de NVWA in het slachthuis
de meting gaat verrichten was al opgeleid voor de beoordeling van hakdermatitis en
heeft een opleiding gekregen voor de monitoring van voetzoollaesies. De kosten hiervan
zijn gedragen door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en
het Productschap Pluimvee en Eieren zonder dat dit geleid heeft tot een verhoging
van de door de houders betaalde heffingen.
-
• De kosten van maatregelen die genomen moeten worden op het bedrijf om aan de norm
te voldoen en om het welzijn te verbeteren, kunnen als zodanig niet worden aangemerkt
als een extra nalevingslast. Het bestrijden en zoveel mogelijk voorkomen van aandoeningen
bij de gehouden productiedieren is immers een bestaande algemene verplichting, die
is geconcretiseerd in artikel 17, eerste en tweede lid, van het besluit. Wel ontstaat
een administratieve last uit de verplichting tot het opstellen en aan de Dienst Regelingen
verzenden van het verbeterplan. De uitkomst van de metingen van het voorkomen van
voetzoollaesies is moeilijk te voorspellen. Geschat wordt dat in 2014 (het eerste
jaar waar dit zal gelden) 40% van de 650 bedrijven een verbeterplan op zal moeten
stellen, eventueel met hulp van een deskundige. De schatting is dat dit per bedrijf
2 uren kost, tegen een rekenkundig tarief van € 37. Geschat wordt tevens dat bij 10%
van deze bedrijven dit plan verbeterd zal moeten worden. De aanname is dat deze verbetering
eenzelfde bedrag aan administratieve lasten veroorzaakt. In 2014 is aldus sprake van
een extra administratieve last van in totaal € 21.164. Omdat als gevolg van het verbeterplan
en van de terugkoppeling van de gemiddelde score per stal in de loop van het kalenderjaar
het aantal bedrijven dat voldoet aan de norm toe zal nemen, is de aanname dat na 2014
het aantal bedrijven dat een verbeterplan op moet stellen ten minste zal halveren.
Samengevat betekent met ingang van 2014 een structurele toename van de administratieve
last met € 10.582 met daar bovenop in 2014 een eenmalige administratieve last van
eveneens € 10.582.
-
• Toezichtlasten zijn een bijzondere vorm van administratieve lasten, die worden gevormd
door de berekening van de kosten voor de tijd die ondernemers moeten besteden aan
het begeleiden van de toezichthouder tijdens toezicht- of handhavingsbezoek. De toezichtlasten
zijn in het geval van deze wijzigingsregeling afhankelijk van het aantal bedrijven
dat een verbeterplan moet opstellen. Uitgaande van een 100% controle, en van een toezichtlast
per bedrijf van € 148 (4 uren vermenigvuldigd met het rekenkundig tarief van € 37),
bedraagt de toename in 2014 als gevolg van extra toezicht in totaal maximaal € 38.480.
De helft van dit bedrag is structureel terwijl de andere helft als eenmalig wordt
aangemerkt, omdat zoals gezegd naar verwachting het aantal bedrijven met een verbeterplan
na het eerste jaar ten minste zal halveren.
Zoals in paragraaf 1 van de toelichting bij deze regeling is beschreven en gemotiveerd,
wordt met deze regeling gebruik gemaakt van de mogelijkheid in richtlijn nr. 2007/43/EG,
om een verdergaande eisen te stellen bij de maximale bezettingsdichtheid. Binnen dit
kader is evenwel geprobeerd om in intensief overleg met het pluimveebedrijfsleven
tot de minst belastende maatregelen te komen. Binnen het kader van de beleidswensen,
op grond van ervaringen met de regeling sinds 2011, en na intensief overleg met de
sector, kan derhalve worden gesteld dat gekozen is voor de minst belastende variant.
6. Overleg
Over de introductie van normen voor aandoeningen aan de poten van vleeskuikens is
intensief met het pluimveebedrijfsleven overlegd, hetgeen geresulteerd heeft in het
Afsprakenkader in 2009. Ook is sinds het najaar 2011 intensief overleg gevoerd over
de planning van de introductie en over de inhoud van de norm voor voetzoollaesies.
De sector heeft aangegeven een proefperiode van 3 maanden voor het meten van het voorkomen
van voetzoollaesies tot de inwerkingtreding van deze regeling te kort te vinden. Het
bedrijfsleven is van mening dat er meer tijd nodig is om maatregelen te kunnen nemen
en de effecten ervan te beoordelen als de score in een stal te hoog blijkt te zijn.
De proefperiode is per 1 oktober 2012 gestart. Vanwege het belang van het welzijn
van de vleeskuikens is er voor gekozen om de monitoring van voetzoollaesies met ingang
van 1 januari 2013 in te voeren.
7. Notificatie
Deze regeling bevat geen technische voorschriften of andere voorschriften die notificatie
behoeven.
II. Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
-
1. artikel 2, derde lid.
De in dit artikel genoemde verordening van het productschap Pluimvee en eieren is
vervangen door een nieuwe versie. De verwijzing naar de verordening is hieraan aangepast
-
2. artikel 2, vierde lid.
De houder van vleeskuikens is verantwoordelijk voor de aanlevering van gegevens over
het voorkomen van hakdermatitis en voetzoollaesies en de juistheid daarvan. Van alle
vleeskuikenhouders zijn bepaalde algemene gegevens, die ook in artikel 2, derde lid,
van deze regeling zijn opgesomd, opgenomen in het KIP registratiesysteem, dat door
het productschap wordt onderhouden. De Dienst Regelingen kan over deze in het registratiesysteem
opgenomen gegevens beschikken. In dat geval behoeft de kennisgeving van koppelgegevens
die gegevens niet te bevatten. Voor zover bekend worden andere registratiesystemen
niet door houders van vleeskuikens gebruikt. De mogelijkheid om een ander registratiesysteem
te gebruiken, kan daarom vervallen.
Artikel I, onderdeel B
Hierop is in paragraaf 4 van het algemeen gedeelte van deze toelichting ingegaan.
Artikel I, onderdeel C
Op de aspecten van de artikelen 9a, 9b en 9c is in paragrafen 1 tot en met 3 van het
algemeen gedeelte van deze toelichting ingegaan.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
H. Bleker.