Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 30 oktober 2012, nr. WJZ/, houdende wijziging van de Regeling vleeskuikens in verband met de invoering van regels voor het tegengaan van voetzoollaesies

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Gelet op richtlijn nr. 2007/43/EG van de Raad van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (PbEU 2007 L 182), en de artikelen 8, vijfde lid, 9, derde lid, en 17, tweede lid, van het Vleeskuikenbesluit 2010;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling vleeskuikens wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het derde lid, onderdeel a, wordt ‘de Verordening identificatie en registratie van pluimveebedrijven, broedeieren en levend pluimvee (PPE) 2005 van het Productschap Pluimvee en Eieren’ vervangen door: de Verordening identificatie en registratie van pluimveebedrijven en levend pluimvee (PPE) 2012 van het Productschap Pluimvee en Eieren.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De eigenaar of houder kan verstrekking van gegevens als bedoeld in het derde lid achterwege laten, voor zover deze gegevens zijn opgenomen in het KIP registratiesysteem, bedoeld in de in het derde lid, onderdeel a, genoemde verordening.

B

De artikelen 7 en 8 worden vervangen door:

Artikel 7

  • 1. De minister erkent een certificaat als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het besluit, indien dit certificaat betrekking heeft op:

    • a. een opleiding die voldoet aan één van de volgende kwalificaties:

      • Dierverzorger hokdieren (crebocode 97702), of

      • Dierenhouder hokdieren (crebocode 97712);

    • b. een met de opleidingen, genoemd in onderdeel a, vergelijkbare opleiding die ten minste betrekking heeft op de aspecten, bedoeld in artikel 8, derde lid, van het besluit alsmede op de aspecten, bedoeld in artikel 8.

  • 2. De minister erkent een certificaat als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de richtlijn nr. 2007/43/EG dat is afgegeven of erkend door de bevoegde autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie.

Artikel 8

Naast de aspecten, bedoeld in artikel 8, derde lid, van het besluit, heeft de vleeskuikenhouder kennis van:

  • a. contactdermatitis bij vleeskuikens, en

  • b. maatregelen die in het kader van de bedrijfsvoering kunnen worden genomen om het ontstaan van contactdermatitis te voorkomen dan wel tegen te gaan.

C

Na artikel 9 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 9a

  • 1. De eigenaar of houder die een maximale bezettingsdichtheid van 42 kg/m2 toepast, zorgt ervoor dat voor elk koppel in de slachterij, of voor een voor de export bestemd koppel op het bedrijf ten hoogste vijf werkdagen voor het einde van de ronde, wordt vastgesteld in welke mate voetzoollaesies voorkomen.

  • 2.  Ten behoeve van de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, wordt bij een aantal vleeskuikens van een koppel beoordeeld bij hoeveel dieren er:

    • a. geen of een zeer kleine verkleuring zichtbaar is (klasse 0);

    • b. verkleuring maar geen diepe aantasting aanwezig is (klasse 1);

    • c. een laesie met aantasting van de opperhuid en onderhuidse ontsteking aanwezig is (klasse 2).

  • 3. De eigenaar of houder maakt afspraken met de slachterij respectievelijk het bedrijf dat de vaststelling in de stal verricht, zodanig dat de vaststelling plaatsvindt:

    • a. bij de slachterij:

      • 1°. door een daarvoor opgeleide medewerker, bij 100 kuikens van elk koppel, waarvan 50 kuikens direct na verwerking van ongeveer 30% van het koppel, en 50 kuikens direct na verwerking van ongeveer 60% van het koppel, met inachtneming van het protocol dat als bijlage 1 bij deze regeling is gevoegd, dan wel

      • 2°. met gebruikmaking van een digitaal meetsysteem bij ten minste 70% van alle kuikens van elk koppel;

    • b. in de stal: maximaal 5 werkdagen voordat de laatste vleeskuikens worden weggeladen, bij 100 kuikens van elk koppel met inachtneming van het protocol dat als bijlage 2 bij deze regeling is gevoegd.

  • 4. De totaalscore voor het koppel wordt vastgesteld:

    • a. in geval van visuele meting in de slachterij of het houderijbedrijf met gebruikmaking van de formule:

      aantal punten=

      (aantal dieren klasse 0).0 + (aantal dieren klasse 1).0,5 + (aantal dieren klasse 2).2

    • b. bij meting door middel van een camerasysteem met de formule:

      aantal punten=

      (percentage dieren klasse 0).0 + (percentage dieren klasse 1).0,5 + (percentage dieren klasse 2).2

  • 5. De eigenaar of houder, bedoeld in het eerste lid, verstrekt per koppel de gegevens waaruit de score blijkt binnen 30 dagen na de vaststelling aan de minister. De artikelen 2, tweede lid, en 5, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6. De eigenaar of houder, bedoeld in het eerste lid, stelt na elk kalenderjaar een gemiddelde score voor het afgelopen jaar per stal vast op basis van de gegevens, bedoeld in het vijfde lid.

Artikel 9b

  • 1. Indien een maximale bezettingsdichtheid van 42 kg/m2 wordt toegepast, is de gemiddelde score, bedoeld in artikel 9a, zesde lid, niet hoger dan 80 punten.

  • 2. Indien de gemiddelde score, bedoeld in artikel 9a, zesde lid, meer dan 120 punten bedraagt,

    • a. stelt de eigenaar of houder, zo mogelijk met behulp van een dierenarts, voor 1 maart van het jaar dat volgt op het jaar waarop de meldingen betrekking hadden, een verbeterplan op met daarin de maatregelen die hij gaat doorvoeren in elke stal waarvoor de gemiddelde score meer dan 120 punten bedroeg, om ervoor te zorgen dat in elk geval aan het einde van dat jaar wordt voldaan aan het eerste lid, en

    • b. verlaagt de eigenaar of houder uiterlijk met ingang van 1 maart van het jaar dat volgt op het jaar waarop de meldingen betrekking hadden, en vervolgens ten minste gedurende het hele kalenderjaar, de bezettingsdichtheid in elke stal waar de gemiddelde score meer dan 120 punten bedroeg, tot ten hoogste 39 kg/m2.

  • 3. Indien de gemiddelde score, bedoeld in artikel 9a, zesde lid, meer dan 80 punten bedraagt maar minder dan 120 punten, stelt de eigenaar of houder, zo mogelijk met behulp van een dierenarts, voor 1 februari van het jaar dat volgt op het jaar waarop de meldingen betrekking hadden, een verbeterplan op met daarin de maatregelen die hij gaat doorvoeren in elke stal waar de gemiddelde score meer dan 80 punten bedroeg, om ervoor te zorgen dat binnen een jaar wordt voldaan aan het eerste lid.

  • 4. Een verbeterplan wordt ingediend bij de Dienst Regelingen. Artikel 2, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Indien naar het oordeel van de minister de uitvoering van het verbeterplan er in redelijkheid niet toe kan leiden dat binnen een kalenderjaar kan worden voldaan aan het eerste lid, dient de houder of eigenaar op verzoek van de minister binnen een maand na dat verzoek een aangepast verbeterplan in.

  • 6. De eigenaar of houder voert het verbeterplan, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, of in het derde lid, dan wel het aangepaste verbeterplan, bedoeld in het vijfde lid, zo spoedig mogelijk uit.

  • 7. De eigenaar of houder bewaart bewijsstukken van de maatregelen die hij bij de uitvoering van het verbeterplan heeft genomen gedurende ten minste 5 jaar.

Artikel 9c

  • 1. Artikel 9a is ten aanzien van het kalenderjaar waarin de bezettingsdichtheid is verlaagd naar 39 kg/m2 van overeenkomstige toepassing op de eigenaar of houder, bedoeld in artikel 9b, tweede lid.

  • 2. In 2013 wordt de gegevensverstrekking, bedoeld in artikel 9a, vijfde lid:

    • a. verricht over de na 1 januari van dat jaar opgezette en geslachte koppels;

    • b. zo mogelijk verricht op basis van de beoordeling van andere kuikens dan de kuikens waarbij de mate van hakdermatitis op grond van artikel 9 wordt vastgesteld.

  • 3. Met ingang van 2014 wordt de gegevensverstrekking, bedoeld in artikel 9a, vijfde lid, verricht over de na 1 januari van dat jaar geslachte koppels.

  • 6. Artikel 9, derde lid, geldt na 1 januari 2013 niet indien de eigenaar of houder sinds 1 februari 2011 de gegevens per stal betreffende hakdermatitis over twee maal zeven opeenvolgende koppels heeft verstrekt.

  • 5. Artikel 9 vervalt met ingang van 1 april 2013.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 30 oktober 2012

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker.

BIJLAGE 1 BIJ DE REGELING VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE VAN 30 OKTOBER 2012, NR. 12340945 HOUDENDE WIJZIGING VAN DE REGELING VLEESKUIKENS IN VERBAND MET DE INVOERING VAN REGELS VOOR HET TEGENGAAN VAN VOETZOOLLAESIES

Bijlage bij artikel 9a, derde lid, onderdeel a, van de Regeling vleeskuikens

Protocol voor de visuele monitoring van voetzoollaesies aan vleeskuikens op de slachterij

  • 1. Deze monitoring wordt uitgevoerd op de slachterij waar het koppel vleeskuikens of het grootste deel ervan wordt geslacht.

  • 2. De monitoring wordt uitgevoerd door hiervoor opgeleide slachterijmedewerkers, onder toezicht van de NVWA.

  • 3. 100 vleeskuikens per koppel (per stal) worden beoordeeld, waarvan 50 kuikens rond verwerking van 30% van het koppel, en 50 kuikens rond verwerking van 60% van het koppel.

  • 4. Alleen de rechter poot van elk vleeskuiken van de steekproeven wordt beoordeeld. Hiervoor worden de te monitoren poten van de slachtlijn gehaald en verzameld.

  • 5. De medewerker maakt gebruik van de hiervoor verstrekte scorekaart bij het indelen van de poten in 3 categorieën (geen, matige of ernstige voetzoollaesie) en stelt de totaalscore voor het koppel vast met gebruikmaking van de formule:

    aantal punten=

    (aantal dieren klasse 0)*0 + (aantal dieren klasse 1)*0.5 + (aantal dieren klasse 2)*2

  • 6. Deze gegevens worden door de slachterij geregistreerd en doorgegeven aan de eigenaar of houder.

BIJLAGE 2 BIJ DE REGELING VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE VAN 30 OKTOBER 2012, NR. 12340945 HOUDENDE WIJZIGING VAN DE REGELING VLEESKUIKENS IN VERBAND MET DE INVOERING VAN REGELS VOOR HET TEGENGAAN VAN VOETZOOLLAESIES

Bijlage bij artikel 9a, derde lid, onderdeel b, van de Regeling vleeskuikens

Protocol voor het monitoren van voetzoollaesies aan levende dieren op vleeskuikenbedrijven

  • 1. Deze monitoring wordt uitgevoerd op het bedrijf zelf, maximaal 5 dagen voordat het koppel wordt geslacht. Het betreft koppels die geëxporteerd worden en waar geen meting van voetzoollaesies plaatsvindt in het slachthuis van bestemming, of koppels die in kleine slachthuizen in Nederland worden geslacht.

  • 2. De monitoring wordt uitgevoerd door een hiervoor opgeleide controleur van een door het Productschap voor Pluimvee en Eieren erkende organisatie die vermeld staat op de website van dat productschap.

  • 3. 100 levende vleeskuikens per stal worden beoordeeld. Tenminste 4 steekproeven in de stal (bijvoorbeeld 4 keer 25 dieren), zie voorbeeld hieronder. Deze steekproeven worden genomen op locaties verdeeld over de stal, minimaal 2 locaties tegen de muur en de overige locaties tussen voer- en drinklijnen in.

  • 4. De controleur maakt gebruik van extra verlichting (bv een hoofdlamp) en van een vanghek om dubbele metingen te voorkomen. Hiervoor kan hij ook de kuikens merken met bv. watervaste stift (op de poot, of vleugels).

  • 5. Het schoonmaken van de poten met borstel en sop wordt afgeraden, na het afwrijven van de mest van de poot heeft men een redelijk beeld van de conditie van de poten.

  • 6. Alleen de rechter poot van elke vleeskuiken van de steekproeven wordt beoordeeld.

  • 7. De controleur maakt gebruik van de scorekaart die ook gebruikt wordt voor de beoordeling aan de slachtlijn.

  • 8. De controleur registreert het aantal vleeskuikens in de 3 categorieën (geen, matige of ernstige voetzoollaesie) en geeft dit door aan de eigenaar/houder, alsmede de totaalscore van het koppel.

  • 9. Deze wordt berekend met onderstaande formule: aantal punten=

    (aantal dieren klasse 0)*0 + (aantal dieren klasse 1)*0.5 + (aantal dieren klasse 2)*2

Voorbeeld van locaties in de stal waar de steekproeven worden gehouden bedoeld in nummer 3.

Deze illustratie behoort bij bijlage bij artikel 9a, derde lid, onderdeel b, van de Regeling vleeskuikens.

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Richtlijn nr. 2007/43/EG van de Raad van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (PbEU 2007 L 182), (verder: de richtlijn) stelt voorwaarden aan het mogen houden van vleeskuikens in een hogere bezettingsdichtheid dan 33 kg/m2. Deze regels zijn opgenomen in de Regeling vleeskuikens. De richtlijn biedt de mogelijkheid om op nationaal niveau strengere maatregelen vast te stellen met het oog op het welzijn van de vleeskuikens. Ten aanzien van deze mogelijkheid in de richtlijn is in oktober 2009 een afsprakenkader met de sector overeengekomen (Kamerstukken II 2009/10, 28286, nr. 318). In dit afsprakenkader is neergelegd dat er aanvullende voorwaarden worden gesteld aan het mogen hanteren van de maximale bezettingsdichtheid van 42 kg/m2 in een stal. De gedachte achter deze aanvullende voorwaarden is dat het meer welzijnswinst oplevert om extra eisen te stellen aan de hoogste bezettingsdichtheid dan om louter een lagere bezettingsdichtheid te bevorderen. In genoemd afsprakenkader is neergelegd op welke onderwerpen deze aanvullende voorwaarden betrekking hebben en langs welk tijdpad deze voorwaarden van kracht zullen worden. De concrete normen die ter uitvoering van dit afsprakenkader worden gesteld hebben betrekking op het voorkomen van de aandoeningen hakdermatitis en voetzoollaesies. Dit zijn huidaandoeningen waarbij de poten van de vleeskuikens in oplopende mate van ernst zijn aangetast. De houder die ervoor kiest om vleeskuikens te gaan houden op de maximale bezettingsdichtheid in de stal (tussen 39 en 42 kg/m2) zal, naast de eisen die de richtlijn hieraan stelt, vanuit het oogpunt van dierenwelzijn ook moeten voldoen aan de normen voor hakdermatitis en voetzoollaesies.

Het aantal vleeskuikens in een koppel dat verschijnselen van deze aandoeningen vertoont mag niet boven een bepaald maximum komen. Ingevolge artikel 1, onderdeel g, van het Vleeskuikenbesluit 2010 wordt de omvang van een koppel gerelateerd aan de stal waarin de vleeskuikens worden gehouden. Per bedrijf kunnen er verschillende koppels tegelijk worden gehouden.

Afgesproken is dat begonnen werd met een normering voor het maximale aantal vleeskuikens in een koppel waarvan de poten verschijnselen van hakdermatitis mogen vertonen. Dit is geregeld in artikel 17, eerste lid, van het Vleeskuikenbesluit, dat voorschrijft dat de houder van vleeskuikens met ingang van 1 februari 2011 moet voldoen aan de eisen die bij ministeriële regeling worden vastgesteld voor hakdermatitis en, op grond van het tweede lid, per 1 juli 2012 aan de eisen die bij ministeriële regeling worden gesteld aan het voorkomen van voetzoollaesies. Het is niet mogelijk gebleken om de normen voor voetzoollaesies voor de laatstgenoemde datum vast te stellen. Met ingang van 1 oktober 2012 wordt op vrijwillige basis een proef gedaan ter uitvoering van het afsprakenkader betreffende voetzoollaesies. De eisen voor voetzoollaesies treden met deze regeling in werking met ingang van 1 januari 2013.

2. Hakdermatitis

De concrete norm voor hakdermatitis is vervat in artikel 9 van de Regeling vleeskuikens; de norm voor voetzoollaesies wordt op grond van artikel I, onderdeel C, thans in artikel 9b opgenomen. De eigenaar of houder moet er ingevolge artikel 9 voor zorgen dat hij gegevens krijgt over de mate waarin hakdermatitis in zijn koppels voorkomt en deze gegevens aan de Dienst Regelingen verstrekken. Die gegevens worden op verzoek van de houder door de slachterij vastgesteld door visuele meting van 2 maal 50 vleeskuikens van een koppel door een geschoolde medewerker, of op het vleeskuikenbedrijf maximaal 5 werkdagen voor het vervoer van het koppel naar de slachterij vastgesteld. In dat laatste geval worden de metingen door medewerkers van een hiervoor gecertificeerde instantie verricht. De gegevens van deze instanties zijn te vinden op de website van het Productschap Pluimvee en Eieren.

De gemiddelde score voor hakdermatitis wordt berekend over zeven opeenvolgende koppels. Aangezien de normering voor hakdermatitis met ingang van 1 februari 2011 van kracht is geworden, zullen bij inwerkingtreding van deze regeling nog niet alle houders de gegevens over de tweede serie van zeven opeenvolgende koppels hebben kunnen vaststellen of opsturen. Omdat er in 2013 nog geen gemiddelde gegevens voor voetzoollaesies beschikbaar zijn, is het van belang zoveel mogelijk volledige gegevens over de mate waarin hakdermatitis voorkomt bij de tweede ronde van zeven opeenvolgende koppels te verkrijgen. Daarom loopt die regeling door tot 1 april 2013. Als eigenaars of houders wel de gegevens over twee rondes van zeven opeenvolgende koppels hebben opgegeven, hoeven zij geen gegevens over hakdermatitis meer bij te houden. Op deze wijze worden de lasten voor de eigenaars of houders die voortkomen uit de vergaring van gegevens over het voorkomen van hakdermatitis en de verzending daarvan beperkt.

3. Voetzoollaesies

De normering voor voetzoollaesies bij een bezettingsdichtheid van ten hoogste 42 kg/m2 is gebaseerd op de in paragraaf 1 genoemde controle van de vleeskuikens op deze aandoening. Het voorkomen van voetzoollaesies wordt vastgesteld door visuele controle van de voetzolen door een medewerker die daarvoor is opgeleid. Deze controle wordt verricht in het slachthuis of op het vleeskuikenbedrijf zoals beschreven voor de hakdermatitis. Daarnaast is het mogelijk dat gebruik wordt gemaakt in het slachthuis van een automatisch digitaal meetsysteem, dat vanzelfsprekend tenminste dezelfde nauwkeurigheid moet hebben voor de meting van voetzoollaesies als de meting door de opgeleide medewerker.

De overheid en pluimveesector werken samen aan de totstandkoming van eisen waaraan een automatisch meetsysteem moet voldoen.

Op basis van de geconstateerde laesies wordt de score per koppel (stal) vastgesteld, en op basis van de gegevens van alle koppels in een kalenderjaar wordt een gemiddelde score per stal vastgesteld.

Voor zover de vleeskuikens uit een enkele stal door een slachterij worden verwerkt, is de score voor voetzoollaesies voor deze stal gemakkelijk te bepalen.

In het geval dat de vleeskuikens van één stal naar verschillende slachterijen worden afgevoerd, moet per slachterij een score voor de daar geslachte vleeskuikens van de stal worden vastgesteld, en geldt voor de hele stal het gemiddelde van die afzonderlijke scores.

In het geval twee of meer koppels tegelijk van het pluimveebedrijf worden afgevoerd, worden maatregelen genomen om te voorkomen dat de vleeskuikens van verschillende stallen worden vermengd, zodat de slachterij per stal een score kan vaststellen.

De scores die worden vastgesteld aan het einde van een ronde worden representatief geacht vooralle kuikens in de desbetreffende stal, ook voor de kuikens die tussentijds worden weggehaald. Dat betekent dat voor de tussentijds uit de stal verwijderde kuikens geen afzonderlijke score hoeft te worden vastgesteld of te worden opgegeven.

In het afsprakenkader is opgenomen dat de houders de monitoringsgegevens ter beschikking stellen aan de overheid. De Dienst Regelingen neemt de meldingen in ontvangst, registreert deze en berekent na het einde van het kalenderjaar de gemiddelde score per stal voor elke houder. De uitkomst van de berekening kan de houder ter controle van zijn eigen berekeningen elektronisch opvragen bij het account dat hij bij de Dienst Regelingen heeft.

Indien de gemiddelde score 80 punten of meer bedraagt, komt de aandoening teveel voor, en moet de houder of eigenaar de houderijomstandigheden in de stal, of in het algemeen, de bedrijfsvoering zodanig verbeteren dat voorzienbaar is dat de score binnen een jaar tot beneden 80 punten zal zijn gedaald. Daartoe moet hij binnen twee maanden na afloop van het jaar waarop de score betrekking heeft een verbeterplan opstellen. Het verbeterplan wordt ingediend bij de Dienst Regelingen. Het verbeterplan wordt getoetst op de verwachting dat deze houder in redelijkheid voor de desbetreffende stal met uitvoering van het verbeterplan bij de volgende vaststelling van de gemiddelde score een gemiddelde score van minder dan 80 punten zal kunnen bereiken. De NVWA ziet toe op de uitvoering van het verbeterplan. Bij controle moet de houder kunnen aantonen dat hij de maatregelen die zijn opgenomen in het verbeterplan neemt of heeft genomen. Het spreekt vanzelf dat een exemplaar van het verbeterplan op het bedrijf aanwezig is. Indien na een jaar nog steeds een gemiddelde score van meer dan 80 punten wordt gemeten, moet de eigenaar of houder opnieuw een verbeterplan indienen. Indien de eigenaar of houder nalaat een verbeterplan in te dienen, zal hij benaderd worden om alsnog een plan in te dienen, zo nodig met toepassing van een last onder dwangsom.

Indien de eigenaar of houder wel een plan indient maar dit plan onvoldoende geacht moet worden om een score van 80 punten te bereiken, moet hij alsnog (binnen een maand) een verbeterd plan indienen, anders voldoet hij niet aan de vereisten om de hoogste bezettingsgraad voort te zetten. Op houders of eigenaars die een verbeterplan moeten indienen wordt gericht toezicht gehouden. Als blijkt dat de uitvoering van een verbeterplan te wensen overlaat, zal ook hier handhavend worden opgetreden. Hetzelfde geldt voor de situatie waarin de eigenaar of houder ondanks een verbeterplan gedurende twee jaar een gemiddelde score voor voetzoollaesies blijft houden van meer dan 80 punten.

Indien de gemiddelde score meer dan 120 punten bedraagt, moet de eigenaar of houder niet alleen een verbeterplan indienen, maar direct na afloop van het jaar waarin die score tot stand is gekomen, de bezettingsdichtheid verlagen tot ten hoogste 39 kg/m2. Op grond van artikel 17 van het Vleeskuikenbesluit 2010 kan de minister besluiten dat in individuele gevallen deze verplichte verlaging achterwege blijft.

De verplichting om het voorkomen van voetzoollaesies te melden blijft ingevolge artikel 9c, eerste lid, voor deze houder of eigenaar gelden voor het kalenderjaar waarin de verlaging van de bezettingsdichtheid is aangevangen, hoewel de bezettingsdichtheid lager is dan de maximale bezettingsdichtheid van 42 kg/m2. Zo blijft het hulpmiddel van de score van voetzoollaesies voor de houder beschikbaar, omdat de verlaging van de bezettingsdichtheid naar verwachting niet zonder meer tot verbetering van de score tot onder 80 punten zal leiden. Ook voor het toezicht blijft het instrument beschikbaar.

De scores worden vastgesteld op basis van de geconstateerde voetzoollaesies van de koppels die in een kalenderjaar worden geslacht. Een uitzondering is gemaakt voor 2013, waar de resultaten van de in dat jaar opgezette én geslachte koppels meetellen. Dit geeft meer ruimte om te experimenteren in de proefperiode van 1 oktober tot en met 31 december 2012 met name voor de bedrijven waar koppels net voor het begin van de proefperiode zijn opgezet. De resultaten van de in 2012 opgezette, maar in 2013 geslachte koppels tellen niet mee voor het gemiddelde resultaat van 2013.

De Dienst Regelingen berekent een gemiddelde score per stal voor alle Nederlandse geregistreerde houders. Deze gemiddelde score wordt eveneens aan de houders ter beschikking gesteld en kan worden gebruikt om de prestatie van de eigen stal(len) te vergelijken met die van andere vleeskuikenhouders en om te beoordelen of het welzijn van de vleeskuikens in algemene zin verbetering behoeft.

De komende jaren zal na overleg met de pluimveesector de norm van 80 punten als maximale gemiddelde score per stal naar beneden worden bijgesteld, teneinde het algemene niveau van welzijn van de vleeskuikens structureel te verbeteren. Dit geldt ook voor de verlaging van de grens van 120 punten.

4. Overige wijzigingen

Met betrekking tot de wijziging van artikel 2 wordt verwezen naar de specifieke toelichting bij Artikel I, onderdeel A.

Met betrekking tot de artikelen 7 en 8 kan het volgende worden opgemerkt.

Ingevolge artikel 4 van de richtlijn moet de lidstaat ervoor zorgen dat vleeskuikenhouders voldoende zijn opgeleid om hun taken uit te voeren en dat er passende cursussen beschikbaar zijn.

Artikel 8 van het besluit schrijft ter uitvoering van artikel 4 van de richtlijn voor dat de vleeskuikenhouder moet beschikken over een door de minister erkend certificaat waaruit, kort gezegd, blijkt dat hij over voldoende kennis en vakbekwaamheid beschikt, en vult met name de eisen in die worden gesteld aan cursussen met betrekking tot het welzijn van de vleeskuikens.

Momenteel zijn er in Nederland twee opleidingen, waarvoor de minister kwalificatiedossiers heeft vastgesteld, die zodanige onderdelen met betrekking tot het welzijn van de vleeskuikens en het Besluit vleeskuikens bevatten, dat een diploma dat wordt verkregen na het met goed gevolg afsluiten van elk van deze opleidingen erkend wordt als certificaat als bedoeld in artikel 8 van het besluit. Zij worden aangeduid met een code van het Centraal register beroepsopleidingen (crebo), een systematische verzameling gegevens over beroepsopleidingen en bijbehorende opleidings- en exameninstellingen. Het betreft de opleidingen Dierverzorger hokdieren (crebocode 97702) en Dierverzorger hokdieren (crebocode 97712),

Deze ontwikkelingen op het gebied van de opleidingen voor vleeskuikenhouders maken het wenselijk de artikelen 7 en 8 aan te passen.

Artikel 8 is aangepast aan de wijziging van artikel 7. In de opleidingen, die in artikel 7 worden aangeduid is nog geen onderdeel opgenomen waarin specifieke aandacht wordt geschonken aan hetgeen in deze regeling over hakdermatitis en voetzoollaesies is geregeld.

De genoemde opleidingen omvatten voor het overige meer dan ingevolge de richtlijn wordt geëist. Daarom wordt er een specifieke opleidingsmodule ontwikkeld, die – bij succesvolle afronding – recht geeft op een certificaat. Deze certificeerbare eenheid komt in de loop van 2013 ter beschikking.

5. Regeldruk

Bij de totstandkoming van het Vleeskuikenbesluit 2010 zijn de meeste administratieve lasten voor het bedrijfsleven al in kaart gebracht en becijferd, inclusief de meldingen. De structurele kosten van de meldingen van de scores per koppel veranderen niet ten opzichte van de huidige verplichtingen in verband met de meting van het voorkomen van hakdermatitis. In deze regeling staan enkele bepalingen die aanvullend daarop administratieve lasten, toezichtlasten en nalevingskosten met zich mee kunnen brengen. De toename van de administratieve lasten bedraagt met ingang van 2014 structureel maximaal € 29.822. In 2013 zal sprake zijn van een eenmalige administratieve last van € 7.773. Voorts zal in 2014, bovenop de extra structurele administratieve lasten, sprake zijn van een eenmalige administratieve last van maximaal € 29.822. De nalevingslasten stijgen eenmalig in 2013 met een bedrag van maximaal € 1.000. De toename van de regeldruk wordt veroorzaakt door de volgende nieuwe verplichtingen:

  • Het per koppel registreren en doorgeven van de resultaten van de beoordeling van de vleeskuikens op voetzoollaesies. Deze handeling is vereist wanneer gekozen is voor de maximale bezettingsdichtheid van 42 kg/m2. Zoals gezegd komen deze handelingen structureel in de plaats van het per koppel registreren en doorgeven van de resultaten van de beoordeling van de vleeskuikens op hakdermatitis. In de drie eerste maanden van 2013 is er enige overlap mogelijk, waardoor er zowel voor hakdermatitis als voor voetzoollaesies een score moet worden vastgesteld en opgestuurd. Gedurende (een deel van) de eerste drie maanden van 2013 gaat de monitoring van hakdermatitis namelijk door zodat alle vleeskuikenhouders de score voor 2 rondes van 7 opeenvolgende koppels sinds februari 2011 kunnen laten vaststellen en versturen. De schatting is dat alle bedrijven (ongeveer 650) deze monitoring nodig zullen hebben in januari, en ongeveer 20% van de bedrijven ook in februari en maart, omdat ze gemiddeld minder dan 7 koppels per jaar hebben gehouden in de periode sinds 1 februari 2011. In deze maanden zal er sprake zijn van monitoring van zowel hakdermatitis als voetzoollaesies voor alle bedrijven dan wel voor een deel van de bedrijven. Daarvoor zullen de eenmalige extra administratieve lasten € 7.773 bedragen.

  • Het per koppel registreren en doorgeven van de resultaten van de beoordeling van de vleeskuikens op voetzoollaesies is ook vereist in de situatie dat de maximale bezettingsdichtheid wordt verlaagd tot 39 kg/m2 nadat gebleken is dat de gemiddelde score meer dan 120 punten bedraagt in het kalenderjaar ervoor. Daardoor ontstaan geen extra lasten, want het registreren en doorgeven van resultaten was verplicht gebleven en doorgegaan indien de bezettingsdichtheid op het hoogste niveau had mogen blijven.

  • De opgeleide controleur die de metingen verricht op het bedrijf is in dienst van een organisatie die is erkend door het Productschap Pluimvee en Eieren. Hiervoor brengt deze organisatie kosten in rekening bij de pluimveehouder. Deze metingen op het bedrijf komen relatief weinig voor. Aangenomen wordt dat deze metingen in dezelfde mate voor voetzoollaesies zullen worden verricht als sinds februari 2011 voor hakdermatitis. De structurele lasten veranderen niet. Extra eenmalige nalevingskosten ontstaan doordat in de eerste maanden van 2013 de vleeskuikens niet alleen worden beoordeeld op hakdermatitis maar ook op voetzoollaesies. Deze kosten worden geschat op minder dan € 1.000 (uitgaande van gemiddeld € 100 per koppel).

  • De opgeleide slachthuismedewerker die onder toezicht van de NVWA in het slachthuis de meting gaat verrichten was al opgeleid voor de beoordeling van hakdermatitis en heeft een opleiding gekregen voor de monitoring van voetzoollaesies. De kosten hiervan zijn gedragen door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en het Productschap Pluimvee en Eieren zonder dat dit geleid heeft tot een verhoging van de door de houders betaalde heffingen.

  • De kosten van maatregelen die genomen moeten worden op het bedrijf om aan de norm te voldoen en om het welzijn te verbeteren, kunnen als zodanig niet worden aangemerkt als een extra nalevingslast. Het bestrijden en zoveel mogelijk voorkomen van aandoeningen bij de gehouden productiedieren is immers een bestaande algemene verplichting, die is geconcretiseerd in artikel 17, eerste en tweede lid, van het besluit. Wel ontstaat een administratieve last uit de verplichting tot het opstellen en aan de Dienst Regelingen verzenden van het verbeterplan. De uitkomst van de metingen van het voorkomen van voetzoollaesies is moeilijk te voorspellen. Geschat wordt dat in 2014 (het eerste jaar waar dit zal gelden) 40% van de 650 bedrijven een verbeterplan op zal moeten stellen, eventueel met hulp van een deskundige. De schatting is dat dit per bedrijf 2 uren kost, tegen een rekenkundig tarief van € 37. Geschat wordt tevens dat bij 10% van deze bedrijven dit plan verbeterd zal moeten worden. De aanname is dat deze verbetering eenzelfde bedrag aan administratieve lasten veroorzaakt. In 2014 is aldus sprake van een extra administratieve last van in totaal € 21.164. Omdat als gevolg van het verbeterplan en van de terugkoppeling van de gemiddelde score per stal in de loop van het kalenderjaar het aantal bedrijven dat voldoet aan de norm toe zal nemen, is de aanname dat na 2014 het aantal bedrijven dat een verbeterplan op moet stellen ten minste zal halveren. Samengevat betekent met ingang van 2014 een structurele toename van de administratieve last met € 10.582 met daar bovenop in 2014 een eenmalige administratieve last van eveneens € 10.582.

  • Toezichtlasten zijn een bijzondere vorm van administratieve lasten, die worden gevormd door de berekening van de kosten voor de tijd die ondernemers moeten besteden aan het begeleiden van de toezichthouder tijdens toezicht- of handhavingsbezoek. De toezichtlasten zijn in het geval van deze wijzigingsregeling afhankelijk van het aantal bedrijven dat een verbeterplan moet opstellen. Uitgaande van een 100% controle, en van een toezichtlast per bedrijf van € 148 (4 uren vermenigvuldigd met het rekenkundig tarief van € 37), bedraagt de toename in 2014 als gevolg van extra toezicht in totaal maximaal € 38.480. De helft van dit bedrag is structureel terwijl de andere helft als eenmalig wordt aangemerkt, omdat zoals gezegd naar verwachting het aantal bedrijven met een verbeterplan na het eerste jaar ten minste zal halveren.

Zoals in paragraaf 1 van de toelichting bij deze regeling is beschreven en gemotiveerd, wordt met deze regeling gebruik gemaakt van de mogelijkheid in richtlijn nr. 2007/43/EG, om een verdergaande eisen te stellen bij de maximale bezettingsdichtheid. Binnen dit kader is evenwel geprobeerd om in intensief overleg met het pluimveebedrijfsleven tot de minst belastende maatregelen te komen. Binnen het kader van de beleidswensen, op grond van ervaringen met de regeling sinds 2011, en na intensief overleg met de sector, kan derhalve worden gesteld dat gekozen is voor de minst belastende variant.

6. Overleg

Over de introductie van normen voor aandoeningen aan de poten van vleeskuikens is intensief met het pluimveebedrijfsleven overlegd, hetgeen geresulteerd heeft in het Afsprakenkader in 2009. Ook is sinds het najaar 2011 intensief overleg gevoerd over de planning van de introductie en over de inhoud van de norm voor voetzoollaesies.

De sector heeft aangegeven een proefperiode van 3 maanden voor het meten van het voorkomen van voetzoollaesies tot de inwerkingtreding van deze regeling te kort te vinden. Het bedrijfsleven is van mening dat er meer tijd nodig is om maatregelen te kunnen nemen en de effecten ervan te beoordelen als de score in een stal te hoog blijkt te zijn. De proefperiode is per 1 oktober 2012 gestart. Vanwege het belang van het welzijn van de vleeskuikens is er voor gekozen om de monitoring van voetzoollaesies met ingang van 1 januari 2013 in te voeren.

7. Notificatie

Deze regeling bevat geen technische voorschriften of andere voorschriften die notificatie behoeven.

II. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

  • 1. artikel 2, derde lid.

    De in dit artikel genoemde verordening van het productschap Pluimvee en eieren is vervangen door een nieuwe versie. De verwijzing naar de verordening is hieraan aangepast

  • 2. artikel 2, vierde lid.

    De houder van vleeskuikens is verantwoordelijk voor de aanlevering van gegevens over het voorkomen van hakdermatitis en voetzoollaesies en de juistheid daarvan. Van alle vleeskuikenhouders zijn bepaalde algemene gegevens, die ook in artikel 2, derde lid, van deze regeling zijn opgesomd, opgenomen in het KIP registratiesysteem, dat door het productschap wordt onderhouden. De Dienst Regelingen kan over deze in het registratiesysteem opgenomen gegevens beschikken. In dat geval behoeft de kennisgeving van koppelgegevens die gegevens niet te bevatten. Voor zover bekend worden andere registratiesystemen niet door houders van vleeskuikens gebruikt. De mogelijkheid om een ander registratiesysteem te gebruiken, kan daarom vervallen.

Artikel I, onderdeel B

Hierop is in paragraaf 4 van het algemeen gedeelte van deze toelichting ingegaan.

Artikel I, onderdeel C

Op de aspecten van de artikelen 9a, 9b en 9c is in paragrafen 1 tot en met 3 van het algemeen gedeelte van deze toelichting ingegaan.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker.

Naar boven