Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2011, 3669 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2011, 3669 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
Gelet op de artikelen 4, 5, 15, 16, 17, eerste tot en met vierde lid, 19, 23, aanhef en onderdeel c, 25, 44, 48, eerste lid, 50, tweede tot en met vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies;
Besluit:
Hoofdstuk 4 van de Subsidieregeling innoveren komt te luiden:
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
de activiteiten die op basis van innovatieplannen door twee of meer IPC-deelnemers gezamenlijk zullen worden gefinancierd en uitgevoerd en waarvan de resultaten evenredig over deze deelnemers worden verdeeld;
industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling waarvan de resultaten naar hun aard voor een bredere groep toepasbaar zijn;
een planmatige beschrijving van de activiteiten, inclusief de planning en kosten daarvan, die een IPC-deelnemer zal verrichten met het oog op innovatie van zijn producten, diensten of productieproces, met inbegrip van zijn collectieve activiteiten en van zijn activiteiten in het kader van het overkoepelende plan;
een MKB-ondernemer die deelneemt aan een IPC-verband;
een rechtspersoon die:
a. de mogelijkheden onderzoekt om tot een IPC-verband te komen als bedoeld in paragraaf 2 van dit hoofdstuk,
b. de mogelijkheden onderzoekt om in samenwerking met ten minste één soortgelijke organisatie uit een ander land te komen tot collectief onderzoek en dit onderzoek laat uitvoeren, als bedoeld in paragraaf 3 van dit hoofdstuk of
c. namens de IPC-deelnemers optreedt als projectleider van een IPC-verband en het overkoepelende plan uitvoert als bedoeld in paragraaf 4 van dit hoofdstuk;
een project bestaande uit activiteiten die de IPC-penvoerder en de IPC-deelnemers binnen een periode van twee jaar verrichten ter uitvoering van het overkoepelende plan en de daarmee samenhangende innovatieplannen;
een plan waarin de IPC-penvoerder beschrijft wat de samenhang is tussen de verschillende innovatieplannen, welke collectieve activiteiten worden verricht en door welke deelnemers, hoe en in welke mate het IPC-project voldoet aan de criteria van artikel 4.24, welke activiteiten hij ten behoeve van de IPC-deelnemers en het IPC-project zal verrichten, waaronder ten minste het begeleiden van de IPC-deelnemers bij het uitvoeren van de innovatieplannen, het begeleiden van samenwerkingsverbanden van de IPC-deelnemers en hetbegeleiden en uitvoeren van administratieve activiteiten die samen hangen met een IPC-project, alsmede een globale omschrijving van de planning en de geraamde kosten van deze activiteiten;
a. een onder a, b, c, f of g van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een onder i van de bijlage bij die wet bedoeld academisch ziekenhuis, Nyenrode Business Universiteit alsmede andere instellingen van hoger onderwijs, die op basis van artikel 6.9 of 16.14 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zijn aangewezen;
b. instellingen als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, artikel 12.3.8 en artikel 12.3.9 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
c. een andere dan onder a bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;
d. een geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:
1°. openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld onder a,
2°. instelling van middelbaar beroepsonderwijs gelijkwaardig aan een instelling als bedoeld onder b of
3°. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;
e. een rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld onder a, b, c of d direct of indirect:
1°. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft,
2°. volledig aansprakelijk vennoot is of
3°. overwegende zeggenschap heeft.
1. Op een IPC-penvoerder en een IPC-verband zijn de artikelen 20, 29, 39, tweede lid, en 51, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies van overeenkomstige toepassing.
2. Een IPC-penvoerder is een rechtspersoon zonder winstoogmerk met volledige rechtsbevoegdheid, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die volgens haar statuten tot doel heeft de behartiging van belangen van ondernemingen en hier volgens feitelijk handelen ook aantoonbaar minimaal één jaar ervaring mee heeft.
3. Een IPC-verband bestaat, naast de IPC-penvoerder, uit ten minste tien en ten hoogste twintig niet met een andere IPC-deelnemer of de IPC-penvoerder in een groep verbonden MKB-ondernemers.
4. Aan een IPC-deelnemer is op het moment van de aanvraag om subsidie, bedoeld in artikel 4.18, eerste lid, niet minder dan drie jaar geleden subsidie krachtens dit hoofdstuk of de Subsidieregeling innovatieprestatiecontracten verstrekt.
5. Indien er betrokkenheid bestaat tussen IPC-penvoerder en een of meer IPC-deelnemers, neemt het IPC-verband maatregelen om belangenverstrengeling te voorkomen.
1. De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een IPC-penvoerder voor het gezamenlijk met een of meer organisaties uit andere branches die voldoen aan de vereisten van artikel 4.2, tweede lid, verkennen van de mogelijkheden voor samenwerking van MKB-bedrijven uit verschillende branches ter voorbereiding en totstandkoming van en kennisoverdracht over één of meer IPC-verbanden, resulterend in een rapportage waarin zijn opgenomen innovatieonderwerpen waarop tussen verschillende branches kan worden samengewerkt, een inventarisatie van mogelijke IPC-deelnemers, en een voorstel voor samenwerkingsprojecten.
2. In aanvulling op artikel 3, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies kan ook subsidie worden verstrekt aan een IPC-penvoerder die gevestigd is in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba.
De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 30.000.
In afwijking van artikel 11 van het Kaderbesluit EZ-subsidies komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking het aantal uren gemaakt door personeel van de IPC-penvoerder danwel door derden, waaronder begrepen overige organisaties waarmee de verkenning wordt uitgevoerd,vermenigvuldigd met een vast uurtarief van € 87,50.
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
a. de IPC-penvoerder minder dan drie jaar geleden reeds subsidie krachtens dit hoofdstuk of de Subsidieregeling innovatieprestatiecontracten is verleend, betrekking hebbend op eenzelfde of vergelijkbaar onderdeel van het bedrijfsleven;
b. de IPC-penvoerder niet aannemelijk maakt dat er een aanzienlijke kans is dat de subsidiabele activiteiten zullen leiden tot het tot stand komen van een IPC-verband, waarvan de deelnemers overeenkomstig paragraaf 4 van dit hoofdstuk voor subsidie in aanmerking komen en de IPC-penvoerder niet het vertrouwen geeft in staat te zijn om de daarbij benodigde inzet te leveren;
c. van de activiteiten onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;
d. in dezelfde indieningsperiode reeds subsidie is aangevraagd op grond van deze paragraaf voor dezelfde activiteiten door een andere organisatie als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid.
De activiteiten, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, vinden plaats binnen veertien maanden na de subsidieaanvraag.
1. Voor subsidies boven de € 25.000 bedraagt de hoogte van het eerste voorschot 100 procent van de maximale hoogte van de subsidie. De hoogte van de overige voorschotten, indien van toepassing, bedraagt 0 procent van de maximale hoogte van de subsidie.
2. Artikel 39, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is niet van toepassing op subsidies boven de € 25.000.
3. Indien de door de minister verleende subsidie meer bedraagt dan € 25.000, wordt deze subsidie ambtshalve vastgesteld.
1. De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een IPC-penvoerder voor:
a. het onderzoeken van de mogelijkheden om in samenwerking met ten minste één soortgelijke organisatie uit een ander land te komen tot collectief onderzoek dat ten goede komt aan de gehele branche, resulterende in een verslag van dit onderzoek en, indien de conclusie is dat collectief onderzoek mogelijk is, het opstellen van een plan voor een hierop volgend collectief onderzoek;
b. het door één of meer onderzoeksorganisaties laten uitvoeren van het collectief onderzoek, bedoeld in onderdeel a, resulterende in een rapport met onderzoeksresultaten en het kostenloos verspreiden van die resultaten binnen de branche.
2. In aanvulling op artikel 3, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies kan ook subsidie worden verstrekt aan een IPC-penvoerder die gevestigd is in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba.
De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten, met een maximum van:
a. € 20.000 met betrekking tot de kosten bedoeld in artikel 4.13, onderdeel a, en
b. € 150.000 in totaal.
In afwijking van artikel 11 van het Kaderbesluit EZ-subsidies komen uitsluitend de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:
a. het aantal uren gemaakt door personeel van de IPC-penvoerder danwel door derden ten behoeve van reis, overleg en rapportage in verband met activiteiten als bedoeld in artikel 4.10, eerste lid, onderdeel a, alsmede begeleiding van het collectief onderzoek, bedoeld in artikel 4.10, onderdeel b, vermenigvuldigd met een vast uurtarief van € 87,50, alsmede de reis- en verblijfkosten in verband met deze activiteiten;
b. de kosten voor collectief onderzoek, verschuldigd aan een onderzoeksorganisatie waarmee de IPC-penvoerder niet in een groep verbonden is, voor zover deze kosten worden gedragen door de IPC-penvoerder, alsmede de kosten voor de verspreiding van de resultaten, bedoeld in artikel 4.10, eerste lid,onderdeel b.
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
a. minder dan drie jaar geleden reeds subsidie krachtens dit hoofdstuk of de Subsidieregeling innovatieprestatiecontracten is verleend, betrekking hebbend op dezelfde of vergelijkbare activiteiten;
b. van de activiteiten onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;
c. de IPC-penvoerder niet aannemelijk maakt dat er een aanzienlijke kans is, dat de subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel 4.10, eerste lid, onderdeel a, zullen leiden tot het tot stand komen van activiteiten als bedoeld in artikel 4.10, eerste lid, onderdeel b;
d. de IPC-penvoerder geen maatregelen heeft genomen om de betrokkenheid van het midden- en kleinbedrijf uit de branche bij het collectief onderzoek, bedoeld in artikel 4.10, eerstelid, onderdeel b, te borgen;
e. van de totale kosten voor het collectief onderzoek, bedoeld in artikel 4.10, eerste lid, onderdeel b, meer dan 80 procent wordt gedragen door de IPC-penvoerder.
1. De activiteiten, bedoeld in artikel 4.10, eerste lid, vinden plaats binnen twintig maanden na subsidieaanvraag.
2. De IPC-penvoerder verspreidt de resultaten, bedoeld in artikel 4.10, eerste lid, onderdeel b, onder de ondernemers, die werkzaam zijn in dat deel van het bedrijfsleven, waarop het collectief onderzoek betrekking heeft, en stelt het voorts voor een ieder op aanvraag verkrijgbaar.
1. Voor subsidies die € 125.000 of meer bedragen geldt, in afwijking van artikel 38, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, niet de verplichting van dat artikellid, maar de verplichting van artikel 38, derde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies.
2. In afwijking van artikel 50, tweede lid, onder b, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, behoeft, indien de subsidie € 125.000 of meer bedraagt, het verzoek om subsidievaststelling niet vergezeld te gaan van een accountantsverklaring.
1. De minister verstrekt op aanvraag aan de deelnemers in een IPC-verband subsidie voor het uitvoeren van een IPC-project, waarbij:
a. de IPC-penvoerder subsidie ontvangt voor de uitvoering van zijn activiteiten die zijn beschreven in het overkoepelende plan en
b. een IPC-deelnemer subsidie ontvangt voor de uitvoering van zijn innovatieplan.
2. De subsidiabele kosten voor de activiteiten van een IPC-deelnemer in het kader van een innovatieplan:
a. bedragen € 30.000 of meer,
b. bestaan voor ten minste 20 procent uit collectieve activiteiten en
c. bestaan voor ten minste 60 procent uit overige kosten als bedoeld in artikel 4.20, eerste lid, onder b.
3. In aanvulling op artikel 3, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies kan ook subsidie worden verstrekt aan een IPC-penvoerder of een IPC-deelnemer die gevestigd is in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba.
De subsidie bedraagt:
a. voor activiteiten bedoeld in artikel 4.18, eerste lid, aanhef en onderdeel a, € 3000 per IPC-deelnemer;
b. voor activiteiten bedoeld in artikel 4.18, eerste lid, aanhef onderdeel b, 50 procent van de subsidiabele kosten van de IPC-deelnemer tot een maximum van € 30.000.
1. In afwijking van artikel 11 van het Kaderbesluit EZ-subsidies komen, voor activiteiten bedoeld in artikel 4.18, eerste lid, onderdeel b, uitsluitend de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:
a. het aantal uren gemaakt door personeel van de IPC-deelnemer of personeel van ondernemingen waarmee de IPC-deelnemer in een groep verbonden is, vermenigvuldigd met een vast uurtarief van € 60;
b. de specifiek ten behoeve van de uitvoering van het innovatieplan gemaakte overige kosten.
2. In afwijking van het eerste lid komen kosten in verband met op verkoop gerichte marketing- en sales-activiteiten, investeringen in bedrijfsmiddelen, herhalingstesten, het opzetten van kwaliteitssystemen, opleidingen, of het deelnemen aan tentoonstellingen en symposia, alsmede reiskosten niet voor subsidie in aanmerking.
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, is twee jaar.
De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien het overkoepelende plan niet het vertrouwen geeft dat de IPC-penvoerder de begeleiding van de IPC-deelnemers bij het uitvoeren van hun innovatieplannen en de totstandkoming en begeleiding van de in het plan opgenomen samenwerkingsprojecten naar behoren kan uitvoeren;
b. voor zover voor dezelfde werkzaamheden met dezelfde IPC-deelnemers reeds op grond van deze paragraaf subsidie is verleend of in dezelfde periode is aangevraagd.
1. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:
a. sprake is van meer innovatie;
b. sprake is van een beter economisch perspectief;
c. er meer onderling wordt samengewerkt;
d. er meer met andere branches wordt samengewerkt;
e. er meer met publieke kennisinstellingen wordt samengewerkt;
f. de kwaliteit van de collectieve activiteiten hoger is;
g. de kwaliteit van de begeleiding van de deelnemers hoger is.
2. Voor de rangschikking tellen de criteria a, b en c elk mee voor 20 procent en de criteria d, e, f en g elk voor 10 procent.
1. Voor subsidies boven de € 25.000 bedraagt de hoogte van het eerste voorschot 100 procent van de maximale hoogte van de subsidie. De hoogte van de overige voorschotten, indien van toepassing, bedraagt 0 procent van de maximale hoogte van de subsidie.
2. Artikel 39, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is niet van toepassing op subsidies boven de € 25.000.
3. Indien de door de minister verleende subsidie meer bedraagt dan € 25.000, wordt deze subsidie ambtshalve vastgesteld.
Het formulier voor het indienen van een aanvraag voor:
a. een subsidie, bedoeld in de artikelen 4.3 en 4.10 is opgenomen in bijlage 4.1;
b. een subsidie, bedoeld in artikel 4.18 is opgenomen in bijlage 4.2;
c. de vaststelling van een subsidie, bedoeld in artikel 4.10 is opgenomen in bijlage 4.3.
In de tabel van artikel 1, derde lid, van de Regeling openstelling en subsidieplafonds EZ 2011 komen de onderdelen 2.3 tot en met 2.5 te luiden:
2.3 | Subsidieregeling innoveren (innovatieprestatiecontracten) | 4.3 | 1-04-2011 t/m 11-11-2011 | 700.000,– | |
2.4 | Subsidieregeling innoveren (innovatieprestatiecontracten) | 4.10 | 1-04-2011 t/m 11-11-2011 | 700.000,– | |
2.5 | Subsidieregeling innoveren (innovatieprestatiecontracten) | 4.18 | 1-04-2011 t/m 29-04-2011 | 15.000.000,– |
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 23 februari 2011
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M.J.M. Verhagen.
Met deze wijziging van de Subsidieregeling innoveren wordt hoofdstuk 4 (Innovatieprestatiecontracten) in gewijzigde vorm opnieuw vastgesteld. De essentie van dit instrument was en blijft dat met een IPC-project (voorheen: IPC) groepen MKB-ers onder begeleiding van een penvoerder, bijvoorbeeld een brancheorganisatie, meerjarige innovatieprojecten uitvoeren.
Het instrument bestaat uit twee onderdelen, te weten subsidie ten behoeve van verkenning van (internationale) samenwerking, en subsidie ten behoeve van een IPC-project.
De wijzigingen worden doorgevoerd naar aanleiding van de evaluatie die in 2010 is uitgevoerd naar de effecten van het IPC-instrument. Daarnaast noodzaken bezuinigingen op het instrument tot het doorvoeren van een aantal efficiencymaatregelen. De belangrijkste wijzigingen worden hieronder beschreven.
De voornaamste wijziging voor dit onderdeel betreft het invoeren van een tendersysteem. De aanvragen worden gerangschikt op kwaliteit en niet langer op volgorde van binnenkomst. Doordat het budget de afgelopen jaren op de eerste dag al fors werd overtekend, moest er noodgedwongen worden geloot. Met ingang van 2011 bepaalt niet langer het toeval welke aanvragen die aan de minimumvereisten voldoen worden gehonoreerd, maar de kwaliteit van de IPC-projectaanvragen. De aanvragen worden beoordeeld aan de hand van een aantal criteria die zijn opgenomen in paragraaf 4 van hoofdstuk 4 en zijn toegelicht in de artikelsgewijze toelichting. De toetsing en het rangschikken van de IPC-projectaanvragen op basis van de tendercriteria gebeurt zonder gebruikmaking van een externe adviescommissie. Als bij sluiting van de tenderperiode niet het subsidieplafond is bereikt, worden alle aanvragen gehonoreerd waarop niet afwijzend is beslist.
Een tweede wijziging is dat de omvang van de groepen omlaag gaat van minimaal 15 en maximaal 35 ondernemers per IPC naar minimaal 10 en maximaal 20, hetgeen beter aansluit bij de span of control van de penvoerder en waardoor er meer aanvragen gehonoreerd kunnen worden. De individuele subsidiebedragen worden naar beneden toe bijgesteld, zodat – met een lager budget- het aantal ondernemers dat met dit instrument bereikt wordt op hetzelfde niveau blijft als voorheen. Bij mijn brief van 22 november2010 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken, 2010–2011, 32 500 XIII, nr. 75) heb ik kenbaar gemaakt dat er € 26 miljoen beschikbaar is voor hoofdstuk 4 van de Subsidieregeling innoveren (Innovatieprestatiecontracten) in 2011. Voorts is het de bedoeling de tender voor IPC-projecten in 2011 twee keer open te stellen. Zodoende hebben penvoerders naar verwachting de mogelijkheid om te kiezen uit twee periodes in één jaar waarin zij een subsidieaanvraag voor een IPC-project kunnen indienen.
De pre-ipc,voorheen opgenomen in paragraaf 2 van hoofdstuk 4, is komen te vervallen, omdat met name het onderdeel innovatiepositiestudie (IPS) tijdrovend en kostbaar was en de bruikbaarheid ervan beperkt is gebleken. In het gewijzigde instrument is wel budget beschikbaar voor verkenningen van de samenwerking. Echter een IPS maakt daar geen onderdeel meer van uit én de verkenning is gericht op het stimuleren van samenwerking tussen verschillende branches. De verkenning moet worden uitgevoerd met een of twee andere organisaties in een andere branche die voldoen aan de definitie van IPC-penvoerder. Hoewel verschillende organisaties deelnemen aan de verkenning is er sprake van één subsidieaanvraag. Slechts één organisatie kan de subsidie aanvragen. Door het schrappen van de IPS is de looptijd verkort naar 14 maanden en kon het maximumsubsidiebedrag worden verlaagd naar een maximum van € 30.000 per aanvraag.
De subsidie wordt verstrekt op basis van volgorde van binnenkomst. Dit alles is opgenomen in de herziene paragraaf 2 van hoofdstuk 4.
De paragraaf over de verkenning van de internationale samenwerking (voorheen paragraaf 2a, nu paragraaf 3) is in essentie niet gewijzigd. Voor de kleinere wijzigingen wordt verwezen naar het artikelsgewijze deel van deze toelichting.
Een belangrijke verandering, ten slotte, zijn de nieuwe Aanwijzingen voor de subsidieverstrekking – het zogenaamde Uniform Subsidiekader dat van toepassing is geworden op alle subsidieregelingen vanuit de rijksoverheid en derhalve ook op de Subsidieregeling innoveren. Voornaamste verandering die hieruit voortvloeit is dat voor de onderdelen ‘Subsidie ten behoeve verkenning van samenwerking’, met uitzondering van de internationale variant hiervan, en voor ‘Subsidie ten behoeve van een IPC-project’ de subsidie wordt verleend en direct 100 procent bevoorschot. Vervolgens wordt de subsidie ambtshalve – dus zonder dat hiervoor een aanvraag hoeft te worden ingediend – vastgesteld. Subsidie wordt verstrekt volgens het principe van ‘verantwoord vertrouwen’, waarbij bij de subsidie-ontvanger de plicht ligt om de activiteiten uit te voeren conform de subsidie aanvraag en bij afwijking hiervan melding te maken bij de subsidieverstrekker. Laatstgenoemde is gerechtigd om, bijvoorbeeld middels een bedrijfsbezoek, zich ervan te vergewissen dat de aanvraag volgens afspraak is uitgevoerd. Bij het niet nakomen van aan de subsidie verbonden verplichtingen, kan de subsidie lager worden vastgesteld of kan de subsidieverlening in zijn geheel worden ingetrokken.
Bij deze wijzigingsregeling is rekening gehouden met de Europese regels betreffende staatssteun.
De begunstigden van de te verstrekken subsidie onder paragrafen 2 en 4 zijn de MKB-ondernemers, die deelnemen in een IPC-verband. Zij ontvangen door de subsidie een financieel voordeel dat selectief uitwerkt. Er is derhalve sprake van staatssteun aan de IPC-deelnemers, maar hierop is de goedkeuring van de Europese Commissie bij beschikking van 15 december 2008, C (2008)8326 (steunmaatregel nr. N312/2008-Nederland), onderdeel 3.6, steun voor innovatieadvies en innovatieondersteuning, van toepassing.
De begunstigde van de te verstrekken subsidie onder paragraaf 3 is de desbetreffende IPC-penvoerder. Deze partij ontvangt dan een financieel voordeel dat selectief uitwerkt. Hoewel de IPC-penvoerder een rechtspersoon zonder winstoogmerk is, is niet uit te sluiten dat deze partij toch economische activiteiten uitoefent. Er is sprake van staatssteun, maar deze kan worden verstrekt als de-minimissteun indien de IPC-penvoerder voldoet aan de voorwaarden van de de-minimisverordening (Nr. 1998/2006 van 15 december 2006).
Deze wijzigingsregeling wordt in de Staatscourant geplaatst minder dan 2 maanden voor de datum van inwerkingtreding van 1 april 2011, waarmee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten. De reden hiervoor is dat dit in het belang is van de betrokken bedrijven. Het is de bedoeling om de subsidies op basis van paragraaf 4 nog voor de zomer toe te kennen, zodat in het najaar nog een tender kan worden opengesteld. Daarvoor is het nodig dat de eerste tender uiterlijk 1 april 2011 opengaat. Hierover heeft afstemming met een groot deel van de doelgroep plaatsgevonden. De tender van het onderdeel subsidie ten behoeve van een IPC-project sluit op 29 april, 17.00 uur. De onderdelen ‘Subsidie ten behoeve van verkenning samenwerking’ en ‘Subsidie ten behoeve van internationale samenwerking’ sluiten op 11 november 2011, 17.00 uur.
De invoering van het Uniform Subsidiekader zorgt voor lagere administratieve lasten, omdat er geen financiële eindverantwoording met urenregistratie meer verplicht is voor deze subsidie. Tegenover deze verlaging staat echter een relatieve toename van de administratieve lasten omdat de maximale subsidiebedragen omlaag zijn gegaan. Per saldo blijven de administratieve lasten van de subsidie Verkenning Samenwerking met 1,54% ongeveer gelijk aan die van 2010.
De totale administratieve lasten van de Verkenning Samenwerking bedragen € 10.800.
De administratieve lasten van Verkenning internationale Samenwerking bedragen 0,79% oftewel € 5.520 in totaal.
Hierbij is geen vergelijking mogelijk met 2010 omdat in dat jaar de subsidies pre-IPC en Verkenning Internationale samenwerking samengenomen zijn voor de berekening van de administratieve lasten. In 2011 is dat niet meer mogelijk omdat de subsidiebedragen en eisen voor deze twee subsidies nu van elkaar verschillen.
De administratieve lasten van de IPC’s zijn ten opzichte van 2010 gedaald van 1,35 procent naar 1,00 procent. Deze daling zit met name in de vereenvoudiging van de subsidievaststelling. De IPC-regeling valt onder regime 1 van het Uniform Subsidiekader. Een financiële eindrapportage met urenverantwoording en tussenrapportages zijn niet meer verplicht.
Dat de kosten niet rechtevenredig dalen met deze verminderde eisen, komt doordat de maximale omvang van de IPC’s is verlaagd van 35 tot 20 en doordat het maximale subsidiebedrag omlaag is gegaan van € 50.000 naar € 30.000. Daardoor zijn de kosten per aanvraag relatief hoger.
De totale administratieve lasten voor de IPC komen uit op € 240.840.
In verband met de vele grotere en kleinere wijzigingen in hoofdstuk 4 van de Subsidieregeling innoveren, is ervoor gekozen het gehele hoofdstuk opnieuw vast te stellen. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het hoofdstuk te voorzien van een doorlopende nummering, daar waar dit door een aantal wijzigingen in de loop van de tijd, bijvoorbeeld het invoegen van een paragraaf over internationale samenwerking,niet meer het geval was. In deze artikelsgewijze toelichting wordt daar waar voor de duidelijkheid nodig ook de oude nummering van een artikel of paragraaf vermeld. Dit gebeurt steeds door de toevoeging ‘oud’ achter een artikel- of paragraafnummer.
De definitie van collectieve activiteiten is aangepast. De verwijzing naar de samenwerkingovereenkomst is vervallen, omdat het in het kader van de vermindering van de administratieve lasten niet langer verplicht wordt gesteld deze aan de subsidieverstrekker te overleggen. Het kan in de praktijk wel nuttig zijn voor de samenwerkende IPC-deelnemers om een dergelijke overeenkomst te sluiten, omdat dit de onderlinge rechten en verplichtingen vastlegt en zo conflicten helpt voorkomen. Het project wordt gezamenlijk gefinancierd. Hieruit volgt dat het niet is toegestaan dat de deelnemers aan een collectieve activiteit elkaar betalen voor de uitvoering van deze activiteiten. Met evenredige verdeling van de resultaten van de collectieve activiteiten wordt bedoeld dat de resultaten niet slechts aan één of een deel van de samenwerkingspartners toekomen. Deze resultaten moeten over de partners verdeeld worden in verhouding met hun inspanning, kennis- en financiële inbreng. De samenwerkingspartners zijn zelf verantwoordelijk voor het vastleggen van afspraken hierover.
De definitie van innovatietraject is vervallen en opgegaan in de nieuwe definitie van IPC-project.
De definitie van IPC-penvoerder is aangepast aan de als gevolg van deze wijziging gewijzigde subsidiabele activiteiten en de volgorde van de subsidiabele activiteiten is in overeenstemming gebracht met de volgorde waar deze activiteiten voorkomen in hoofdstuk 4. Voornaamste inhoudelijke wijziging in de definitie betreft het uitdrukkelijk voor de IPC-penvoerder subsidiabel maken van het uitvoeren van het overkoepelende plan in het kader van paragraaf 4 (paragraaf 3 oud) van dit hoofdstuk. De IPC-penvoerder ontvangt nu rechtstreeks subsidie in plaats van dat de penvoerder wordt betaald vanuit de subsidie aan de IPC-deelnemers.
Nieuw opgenomen is een definitie van IPC-project. De definitie van innovatietraject is hierin opgegaan. De samenhang tussen het overkoepelende plan en de innovatieplannen van de IPC-deelnemers wordt hiermee benadrukt. Dit houdt mede verband met de invoering van een tendersysteem voor het beoordelen van de aanvragen op grond van paragraaf 4 van dit hoofdstuk. Het gehele IPC-project wordt beoordeeld in het kader van de tender. Een verdere wijziging ten opzichte van de definitie van innovatietraject betreft het feit dat het IPC-project twee jaar mag duren, daar waar voorheen een innovatietraject een maximumlooptijd had van drie jaar.
In de definitie van overkoepelend plan wordt nu meer specifiek aangegeven welke zaken in dit plan moeten worden opgenomen. Dit houdt mede verband met het feit dat het overkoepelende plan in combinatie met de individuele innovatieplannen in het kader van een tenderprocedure getoetst gaat worden. Voorts dient op basis van het overkoepelende plan door de subsidieverstrekker beoordeeld te worden of de penvoerder in aanmerking komt voor de kostenvergoeding van € 3000 per IPC-deelnemer. In de definitie zijn daarom die activiteiten opgenomen die verplicht moeten worden opgenomen in het overkoepelende plan en daarmee verplicht uitgevoerd moeten worden door de IPC-penvoerder of door een derde die hiervoor door de penvoerder kan worden ingehuurd. Daarnaast kan de penvoerder ook activiteiten verrichten die gericht zijn op het verspreiden van de kennis die in het IPC-project is opgedaan, die gericht zijn op het vergaren van kennis die nodig is voor het IPC-project, die gericht zijn op samenwerking met andere brancheorganisaties of die gericht zijn op het verkennen van mogelijkheden van verdere samenwerking tussen deelnemers. Deze activiteiten zijn niet verplicht, maar kunnen het IPC-project versterken.
De definitie van een publieke kennisinstelling is opgenomen omdat samenwerking met een publieke kennisinstelling een apart criterium is binnen de tendersystematiek. Samenwerking met een publieke kennisinstelling is niet verplicht.
In het tweede lid is de eis dat de IPC-penvoerder een MKB-ondernemer moet zijn, vervallen. De reden hiervoor is dat niet uit te sluiten is dat een bepaalde partij – zoals een brancheorganisatie – niet voldoet aan de MKB-definitie, terwijl deze wel geschikt zou zijn om activiteiten als IPC-penvoerder uit te oefenen. Ook moet er aantoonbaar ervaring zijn met belangenbehartiging van ondernemingen om te voorkomen dat de penvoerende organisatie alleen voor het verkrijgen van subsidie wordt opgericht.
In het derde lid worden de minimum- en maximumomvang van een IPC-verband lager vastgesteld dan voorheen (15 tot 35 wordt 10 tot 20). De reden hiervoor is dat er meer eisen gesteld worden aan de samenwerking binnen en de samenhang van het IPC-project. Dit is eenvoudiger te realiseren in een kleinere groep en voor de IPC-penvoerder beter uitvoerbaar.
Het bepaalde in het vierde lid stond oorspronkelijk in artikel 4.16 (oud) en is om systematische redenen (de eisen met betrekking tot individuele IPC-deelnemers zijn losgekoppeld van de eisen die gelden voor het totale IPC-project) verplaatst.
Het komt soms voor dat betrokkenheid bestaat tussen de IPC-penvoerder en een of meer IPC-deelnemers, bijvoorbeeld doordat de MKB-ondernemer die IPC-deelnemer is, tevens bestuurslid is van de IPC-penvoerder. Het nieuwe vijfde lid is opgenomen om penvoerder en deelnemers gezamenlijk te verplichten belangenverstrengeling tegen te gaan. Dit kan bijvoorbeeld door op bestuursniveau afspraken vast te leggen over geheimhouding en de rolverdeling ten aanzien van de aansturing van het IPC. Hierin kan bijvoorbeeld worden vastgelegd dat de betreffende bestuursleden zich onthouden van stemming in bestuursvergadering wanneer het IPC-zaken betreft. Ook kan worden geregeld dat de betreffende bestuursleden geen inzage hebben in de plannen van andere IPC-deelnemers. Andere mogelijkheden zijn dat het betreffende bestuurslid zich (tijdelijk) terugtrekt uit het bestuur, ook kan een verklaring worden opgesteld waarin de IPC-deelnemers instemmen met de positie van een bestuurslid en de deelname van het bedrijf waarmee hij verbonden is.
In het nieuwe eerste lid is een aantal wijzigingen opgenomen voor wat betreft de subsidiabele activiteiten van de IPC-penvoerder. De belangrijkste wijziging is dat de activiteiten nu alleen nog maar subsidiabel zijn indien ze plaatsvinden gezamenlijk met ten minste één andere ‘potentiële’ IPC-penvoerder en dat het onderzoek ook ‘branche overstijgend’ moet zijn. Met branche wordt bedoeld een groep bedrijven die gelijksoortige activiteiten uitoefenen in een bepaalde categorie producten of diensten, bv de schildersbranche of bedrijven in de logistieke dienstverlening. Potentieel wil zeggen dat de samenwerkingspartners allen moeten voldoen aan de voorwaarden van artikel 4.2. tweede lid, maar dat slechts één van hen voor de activiteiten bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, subsidie kan aanvragen op grond van deze paragraaf. Dit wil niet zeggen dat de samenwerkingspartners uiteindelijk niet ieder met hun ‘eigen’ IPC-deelnemers subsidiabele activiteiten als bedoeld in paragraaf 4 (paragraaf 3 oud) kunnen uitvoeren.
Het maximale subsidie bedrag voor de activiteiten in het kader van deze paragraaf is substantieel lager dan voorheen. De reden hiervoor is dat uit de evaluatie de voormalige innovatiepositiestudie niet effectief is gebleken. In de huidige opzet is het de bedoeling te stimuleren dat penvoerders ‘branche-overstijgend’ gaan samenwerken. De subsidie die ter stimulering hiervan wordt gegeven kan gezien worden als een subsidie voor overlegkosten hiertoe.
Op grond van het gewijzigde artikel 4.5 (artikel 4.6 oud) zijn voortaan uitsluitend in het kader van de verkenning van de samenwerking gemaakte uren subsidiabel. Er is geen categorie ‘overige kosten’ meer. De reden hiervoor is dat voor het komen tot samenwerking tussen de branches de kosten met name gelegen zijn in de uren die de penvoerder hierin moet investeren. Het vaste uurtarief is verhoogd, zodat dit meer aansluit bij het werkelijke uurtarief van deze doelgroep.
Op grond van onderdeel a kunnen IPC-penvoerders binnen drie jaar niet nogmaals een aanvraag indienen voor een verkenning als deze verkenning gericht is op een zelfde of vergelijkbaar onderdeel van het bedrijfsleven, omdat de meerwaarde van zo’n zelfde verkenning gering zal zijn. Alleen als de verkenning zich aantoonbaar richt op een ander onderdeel van het bedrijfsleven kan er binnen de periode van drie jaar nogmaals aanspraak gedaan worden op deze subsidie.
De afwijzingsgrond van onderdeel d is toegevoegd in verband met het vereiste dat de verkenning van de mogelijkheden voor samenwerking door tenminste twee organisaties moet worden verricht die voldoen aan de vereisten van artikel 4.2, tweede lid. In theorie zou het daarom mogelijk zijn dat alle samenwerkingspartners subsidie aanvragen op grond van deze paragraaf. Dit is niet de bedoeling. De bedoeling is dat slechts één van de partners subsidie aanvraagt voor het gezamenlijke project. De uren van de overige partners zijn wel subsidiabel. De aanvrager kan deze declareren tegen het vastgestelde uurtarief.
De maximale duur van een verkenning van de samenwerking is 14 maanden, gerekend vanaf de subsidieaanvraag. Gezien de maximale beslistermijn van 8 weken op een subsidieaanvraag, komt dit neer op ongeveer 12 maanden na subsidieverlening. Het is dus toegestaan om met de verkenning te beginnen voordat beschikt is op de subsidie aanvraag. Dit is uiteraard wel voor risico van de aanvrager.
De bepalingen van dit artikel hangen samen met de inwerkingtreding van de Aanwijzingen voor de subsidieverstrekking (Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van 15 december 2009, nr. 3086451, houdende vaststelling van de Aanwijzingen voor de subsidieverstrekking (Stcrt 2009, 20306), verder te noemen Uniform Subsidiekader (USK). Dit USK kent een drietal regimes, één voor subsidies tot € 25.000, één voor subsidies tussen € 25.000 en € 125.000 en één voor subsidies boven de € 125.000. Hoe hoger het subsidiebedrag, hoe zwaarder het desbetreffende regime. Gekozen mag worden een lichter regime toe te passen dan vereist. In het geval van de paragrafen 2 en 4 van hoofdstuk 4 (verkenning van de samenwerking en IPC-projecten) is ervoor gekozen deze subsidie onder regime 1 te brengen. Hiervoor moet een aantal extra bepalingen worden opgenomen voor de subsidies waarvan de bedragen boven de € 25.000 liggen. Voor de subsidies met een lager bedrag zijn al regelingen getroffen in het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 1.6 van de Subsidieregeling innoveren. Een en ander komt erop neer dat alle subsidies op grond van deze paragraaf en van paragraaf 4 100 procent worden bevoorschot (was 90 procent), dat geen tussenrapportages worden vereist en dat de subsidie ambtshalve door de minister zal worden vastgesteld. Een aanvraag om subsidievaststelling, vergezeld van een financiële verantwoording en inhoudelijke eindrapportage, is dus niet meer nodig. De subsidie-ontvanger blijft wel verplicht om direct melding te maken van wijzigingen die van invloed zijn op de uitvoering van het project dan wel de hoogte van de subsidiabele kosten.
De paragraaf over subsidiëring van internationale samenwerking kent geen grote veranderingen. Wel is nu, mocht uit het vooronderzoek volgen dat collectief onderzoek mogelijk is, het opstellen van een plan voor dit onderzoek subsidiabel en verplicht op grond van artikel 4.10, eerste lid, onderdeel a (artikel 4.9b oud). Het eerste lid, onderdeel b, is aangescherpt in die zin, dat niet zozeer het verspreiden van het onderzoeksrapport verplicht is, maar meer specifiek de resultaten van het onderzoek verspreid dienen te worden. Dit is hetgeen waar de branche behoefte aan heeft.
Zoals reeds in het algemeen deel van de toelichting is aangegeven valt paragraaf 3 van hoofdstuk 4 onder het regime van de de minimissteun. Voorheen viel een deel hiervan (tevens) onder de MKB vrijstellingsverordening. Doordat in artikel 4.2, tweede lid, de eis is komen te vervallen dat de IPC-penvoerder een MKB-ondernemer moet zijn, dient de te verstrekken subsidie in zijn geheel als de minimissteun te worden verstrekt.
Vanwege een beperkter budget is het maximale subsidiebedrag verlaagd van €175.000 naar € 150.000.
Alleen het aantal uren besteed aan reis, overleg en rapportage in verband met een verkenning van mogelijkheden voor internationale samenwerking zijn nog subsidiabel. De kosten voor het aantal uren dat besteed wordt aan verblijf zijn in dit artikel geschrapt. De reden hiervoor is dat het niet efficiënt is om voor uren die niet rechtstreeks aan het project besteed worden het vaste uurtarief te hanteren.
De afwijzingsgrond van artikel 4.14, onderdeel d, (artikel 4.9g oud) is in die zin aangepast dat bij uitstek de betrokkenheid van het MKB binnen de branche bij het onderzoek geborgd dient te zijn. Dit houdt verband met het karakter van het instrument.
De bepalingen van dit artikel hangen samen met de inwerkingtreding van het USK. Zie hiervoor ook de toelichting op artikel 4.10. In het geval van paragraaf 3 is ervoor gekozen om voor subsidiebedragen boven de € 125.000 aan te sluiten bij regime 2 van het USK. Hiervoor moet een tweetal extra bepalingen worden opgenomen voor subsidies boven dit bedrag. Voor subsidies onder de € 25.000 geldt op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies en artikel 1.6 van de Subsidieregeling innoveren automatisch regime 1 en voor subsidiebedragen tussen € 25.000 en € 125.000 regime 2. Een en ander komt erop neer dat lichtere eisen aan de administratie worden gesteld dan voorheen gebruikelijk en dat bij het verzoek om vaststelling van de subsidie – geldt alleen voor subsidies boven € 25.000; daaronder wordt ambtshalve vastgesteld – geen accountantsverklaring behoeft te worden gevoegd.
Artikel 4.9i oud is vervallen, omdat anders op grond van het regime van het Kaderbesluit (verschil tussen voorschotten voor subsidies boven en onder € 125.000) drie voorschotregimes zouden bestaan. Als gevolg van het vervallen van dit artikel blijven 2 regimes over. Subsidies tot € 25.000 worden direct 100 procent bevoorschot. Voor alle subsidies op grond van paragraaf 3 boven de € 25.000 geldt nu het regime van bevoorschotting per kwartaal.
De subsidiëring van het innovatieprestatiecontract heeft de grootste wijziging ondergaan. De samenhangende aanvragen van IPC-penvoerder en IPC-deelnemers worden nu getenderd en de IPC-penvoerder krijgt rechtstreeks subsidie voor de uitvoering van het overkoepelende plan. Het geheel van samenhangende werkzaamheden heet nu een IPC-project. Dit geheel wordt voortaan via een tendersystematiek beoordeeld. De kwaliteit van aanvragen wordt hiermee bevorderd. Bij een overvraging van het budget zullen de kwalitatief beste aanvragen worden toegekend. Dit wordt als een wenselijker toedelingsmechanisme gezien dan de loting die eerder noodzakelijk was als op de eerste dag van opening van de regeling al meer aanvragen binnenkwamen dan budget beschikbaar was Artikel 4.18, eerste lid, (artikel 4.10 oud) en artikel 4.21 (artikel 4.14 oud) zijn hieraan aangepast.
Het tweede lid van artikel 4.18 bevat bepalingen die goeddeels voorheen waren opgenomen in de artikelen 4.12 oud en 4.16.oud Ze zijn om systematische redenen (de eisen met betrekking tot individuele IPC-deelnemers zijn losgekoppeld van de eisen die gelden voor het totale IPC-project) in artikel 4.18 opgenomen.
In het tweede lid, onder a, worden de minimale subsidiabele kosten voor een IPC-deelnemer vastgesteld op € 30.000. Dit bedrag is lager dan voorheen, hetgeen samenhangt met de lagere maximumsubsidie per IPC-deelnemer.
De afwijzingsgrond van het tweede lid komt voort uit het feit dat ik de eisen voor samenwerking binnen een IPC-project heb aangescherpt. Bij aanvang van het IPC-project moet minstens 20 procent van de subsidiabele kosten toe te schrijven zijn aan collectieve activiteiten.
Het criterium van het tweede lid, onderdeel c, is materieel hetzelfde als het oude artikel 4.12, tweede lid, onderdeel a. De reden dat aan dit criterium nu direct bij de aanvraag wordt getoetst is dat ik nog meer dan voorheen belang hecht aan het uitvoeren van collectieve activiteiten en daarom bij aanvraag al wil zien hoe deelnemers de collectieve activiteiten invullen.
De subsidie voor de IPC-penvoerder bedraagt nu, op grond van artikel 4.19, aanhef en onder a, € 3000 per IPC-deelnemer in het desbetreffende IPC-project. Het gaat daarbij om IPC-deelnemers van wie de aanvraag om subsidie is toegekend. Dit bedrag is lager dan voorheen maximaal aan de IPC-deelnemer ten behoeve van de IPC-penvoerder werd gesubsidieerd (was maximaal € 6500), maar is nu lump sum, dit wil zeggen dat het een vast subsidiebedrag is. De reden hiervoor is dat de looptijd van een IPC-project is teruggebracht van 3 naar 2 jaar en dat de taken van de penvoerder verminderd zijn als gevolg van het wegvallen van de rapportageverplichtingen en de bevoorschotting. Door het subsidiebedrag lump sum uit te keren worden de administratieve lasten voor de penvoerder verder beperkt. Ook de maximumsubsidie voor een IPC-deelnemer is naar beneden bijgesteld en is nu € 30.000. Op deze manier kunnen met een lager totaal budget dan voorheen toch een zelfde aantal IPC-deelnemers gesubsidieerd worden. Het vaste uurtarief voor de IPC-deelnemers is verhoogd (artikel 4.20) van € 40 naar € 60 conform het uurtarief voor R&D in het Kaderbesluit EZ-subsidies.
Het voormalige tweede lid van artikel 4.13 oud (kosten van inzet van uren van een andere IPC-deelnemer) is geschrapt. De reden hiervoor is dat diensten die door een andere IPC-deelnemer geleverd worden op basis van een rekening gefactureerd kunnen worden en dus onder ‘overige kosten’ vallen. Dit geldt niet voor diensten die geleverd worden binnen collectieve activiteiten. Die komen voor rekening van de collectieve kosten en worden niet afzonderlijk aan elkaar gefactureerd. In het tweede lid van artikel 4.20 is opgenomen dat ook reiskosten en kosten voor opleidingen niet voor subsidie in aanmerking komen. De reiskosten zijn al verdisconteerd in het (hogere) uurtarief. Opleidingskosten behoren tot de normale bedrijfskosten en worden als zodanig niet binnen een IPC-project subsidiabel geacht.
De maximale duur van een IPC-project is verminderd van drie (voor een innovatietraject) naar twee jaar. De reden hiervoor is dat de afgelopen jaren gebleken is dat ondernemers vaak binnen de drie jaar klaar waren met de uitvoering van hun innovatieplannen.
De afwijzingsgronden van artikel 4.23 worden getoetst voorafgaand aan de tender. In dit artikel zijn de afwijzingsgronden opgenomen die, als daaraan is voldaan, leiden tot afwijzing van de aanvraag voor een IPC-project. Ook indien niet voldaan is aan de minimumvereisten voor een IPC-verband van artikel 4.2 of aan de relevante definities van artikel 4.1 (bijvoorbeeld de definities van IPC-project en overkoepelend plan) wordt de complete aanvraag nog voordat wordt overgegaan tot rangschikking op grond van de tendercriteria afgewezen.
De criteria van dit artikel zijn, als gezegd, essentieel voor het IPC-project. Als onvoldoende vertrouwen bestaat dat de IPC-penvoerder een en ander goed begeleidt (onderdeel a) dan staat dit het tot stand komen van een succesvol IPC in de weg. Onderdeel b beoogt te voorkomen dat hetzelfde project met (nagenoeg) dezelfde participanten tweemaal subsidie ontvangt. Dit kan zijn in een vorige periode. Het kan in theorie ook voorkomen dat meer dan één (potentiële) IPC-penvoerder, bijvoorbeeld de samenwerkingspartners uit de ‘verkenning samenwerking’ (paragraaf 2 van dit hoofdstuk) als gevolg van de resultaten van het verrichte onderzoek subsidie wil aanvragen voor eenzelfde IPC-project.
Daar waar bij de afwijzing op grond van de criteria van dit artikel direct het hele IPC-project geen subsidie krijgt, kan het voorkomen dat, op grond van de criteria elders in hoofdstuk 4 (bijvoorbeeld artikel 4.2, vierde lid, of 4.18, tweede lid) de aanvraag van een individuele IPC-deelnemer wordt afgewezen. Het IPC-project als zodanig kan dan nog wel ‘door’ als aan de overige vereisten van dit hoofdstuk (bijvoorbeeld minimaal aantal IPC-deelnemers) voldaan blijft. In dat geval worden bij de beoordeling in het kader van de tenderprocedure de activiteiten van de deelnemer wiens aanvraag is afgewezen, buiten beschouwing gelaten. Deze deelnemer telt dan ook niet mee bij het bepalen van de hoogte van de subsidie voor de IPC-penvoerder.
Het overkoepelend plan en de onderliggende innovatieplannen van de deelnemers vormen samen het IPC-project en worden in samenhang met elkaar beoordeeld, waarbij de nadruk ligt op het overkoepelend plan. De innovatieplannen van de bedrijven worden weliswaar afzonderlijk bekeken om te beoordelen of die plannen aansluiten bij het overkoepelend plan en of ze aan de eisen van een IPC-project voldoen, maar niet afzonderlijk beoordeeld op onderstaande tendercriteria. Het overkoepelend plan zal dus de benodigde informatie moeten leveren.
De zeven tendercriteria worden als volgt toegelicht:
Naarmate het verschil tussen het met het IPC-project te bereiken innovatieniveau en het huidige innovatieniveau van de bedrijven groter is, zal de aanvraag hoger gerangschikt worden.
Het IPC-project en de onderliggende activiteiten moeten gericht zijn op de ontwikkeling van producten, diensten of productieprocessen die nieuw zijn voor de bedrijven.
Vernieuwing van producten en diensten heeft doorgaans een bredere economische impact (ook buiten het betreffende bedrijf) dan louter vernieuwingen in het productieproces van een bedrijf. Daarom scoort vernieuwing van producten en diensten hoger.
Daarnaast zal de impact van het IPC-project groter zijn als er structurele voorzieningen zijn getroffen om het innovatieve proces in de bedrijven, de branche en/of de regio te verankeren. IPC-projecten die hier expliciet rekening mee houden, zullen hoger scoren. Als innovatie structureel in de organisaties wordt ingebed, zal de aanvraag hoger scoren dan als innovatie een tijdelijk initiatief is. Voorbeelden van verankering kunnen zijn: oprichten van een innovatienetwerk, structurele afspraken met adviesbureaus, kennisinstellingen of dergelijke etc.
Economisch perspectief vertaalt zich onder andere in omzetstijging in de deelnemende bedrijven. Het IPC-project zal bijvoorbeeld hoger gerangschikt worden naarmate de verwachting is dat een groter deel van de bedrijven een additionele omzetstijging gaat realiseren. Additioneel is de omzetstijging die is toe te schrijven aan deelname aan het IPC-project.
Zonder duurzaamheid geen gezond economisch perspectief. Daarom worden zo veel mogelijk die activiteiten gestimuleerd, die op de een of andere manier voldoen aan aspecten van duurzaamheid. Naarmate een IPC-project meer gericht is op duurzaamheid bij het ontwikkelen van producten/diensten en/of processen, zal de aanvraag hoger gerankt worden. Doorgaans wordt duurzaamheid onderscheiden in aspecten van profit, planet en people. Profit (o.a. omzetstijging) is hierboven al apart omschreven. Voorbeelden van duurzaamheid voor planet en people zijn het ontwikkelen van een rendabel product dat een substantieel deel van de energiebehoefte uit de omgeving haalt, het ontwikkelen van een productieproces dat een substantieel lagere fysieke belasting van de productiemedewerkers geeft, of het ontwikkelen van producten en de bijbehorende dienstverlening volgens het cradle-to-cradle-principe.
De IPC-aanvraag zal hoger scoren naarmate de kennis die binnen het IPC-project ontwikkeld wordt, meer ter beschikking komt van een grotere groep dan alleen de IPC-deelnemers. De innovatieve en economische impuls van de subsidie is daarmee groter dan wanneer de resultaten alleen bruikbaar zijn voor de IPC-deelnemers.
Een belangrijk aspect van het IPC-project is de samenwerking tussen de verschillende IPC-deelnemers. Een samenwerking van minimaal 20 procent per IPC-deelnemer is verplicht en alle IPC-deelnemers moeten met minimaal één andere deelnemer samenwerken. Naarmate er meer onderling wordt samengewerkt (zowel in percentage als aantal deelnemers), scoort de aanvraag hoger. Bovendien zal de aanvraag hoger gerangschikt worden naarmate het verschil tussen de met het IPC-project te bereiken samenwerkingsintensiteit en de huidige samenwerkingsintensiteit van de bedrijven groter is.
Innovatie wordt gestimuleerd door over de eigen grenzen te kijken. Samenwerking met andere branches kan tot nieuwe ideeën en producten leiden. Daarom scoren aanvragen met deelnemers uit verschillende branches hoger dan IPC-verbanden die bestaan uit bedrijven uit dezelfde branche. Daarbij is het wel belangrijk dat de verschillende samenwerkingsverbanden geen op zichzelf staande projecten vormen, maar dat er samenhang tussen de projecten bestaat.
Met branche wordt bedoeld een groep bedrijven die gelijksoortige activiteiten uitoefenen in een bepaalde categorie producten of diensten, bv de schildersbranche of bedrijven in de logistieke dienstverlening.
Samenwerking met publieke kennisinstellingen is van belang, omdat daar veel kennis wordt ontwikkeld die het MKB goed kan gebruiken bij het ontwikkelen van nieuwe producten/diensten of processen. Nu met ingang van 2011 geen innovatievouchers meer beschikbaar zijn, wordt voor een IPC-project nog meer belang gehecht aan samenwerking met een publieke kennisinstelling. Deze samenwerking kan bijvoorbeeld de vorm krijgen van het organiseren van kennisoverdrachtactiviteiten (workshops e.d.), het uitbesteden van onderzoek of het samen ontwikkelen van een nieuw product. Naarmate de samenwerking intensiever is (van louter kennisoverdracht tot volledig gezamenlijke ontwikkeling) scoort de aanvraag hoger.
Collectieve activiteiten kunnen allerlei vormen aannemen van passief naar meer actief en van kennisoverdracht naar het samen uitvoeren van concrete projecten. Naarmate er meer actieve activiteiten uitgevoerd worden, zal de aanvraag hoger scoren. Ook scoort de aanvraag hoger als de samenwerking intensiever is. Als deelnemers samen producten ontwikkelen waarbij iedere deelnemer complementaire expertise inbrengt (denk aan de ontwikkeling van de thuistap voor bier of het koffieapparaat met pads of de elektrische tandenborstel), scoort dat hoger dan als partijen voornamelijk kennis aan elkaar overdragen.
De kwaliteit van de IPC-penvoerder en het overkoepelende plan is een belangrijk aspect voor het slagen van het IPC-project. De penvoerder moet affiniteit hebben met de groep bedrijven in het IPC en expertise bij het begeleiden van innovatieplannen. Daarnaast staat of valt een IPC-project met een goede begeleiding. De begeleiding en ondersteuning van de deelnemers kan door de penvoerder zelf georganiseerd worden of aan een andere partij overgelaten worden. Wie de daadwerkelijke begeleiding op zich neemt is minder van belang dan de intensiteit van die begeleiding en de vorm die de begeleiding aanneemt. De penvoerder blijft altijd verantwoordelijk voor de uitvoering van het IPC-project en voor de begeleiding en ondersteuning van de deelnemers.
Een evenwichtige mix van één op één begeleiding van deelnemers bij het uitvoeren van hun individuele en collectieve activiteiten en van IPC-brede begeleiding en ondersteuning is belangrijk. Daarbij ligt het voor de hand dat er meer uren besteed zullen worden aan één op één begeleiding dan aan IPC-brede begeleiding, vanwege het arbeidsintensieve karakter van één op één begeleiding.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de hoofdcriteria a, b, en c elk 20 procent van de totale beoordeling uitmaken. De hoofdcriteria d, e, f en g bepalen ieder 10 procent van de totale beoordeling. Criteria a, b en c wegen daarmee twee keer zo zwaar als de criteria d tot en met g.
Dit artikel hangt samen met de inwerkingtreding van het Uniform Subsidiekader. Zie de toelichting op artikel 4.9.
Als gevolg van de inwerkingtreding van het Uniform Subsidiekader zullen de subsidies waarvoor regime 1 van het USK gaat gelden (alle subsidies op grond van dit hoofdstuk met uitzondering van subsidies op grond van paragraaf 3 boven € 25.000.) voortaan ambtshalve – dit wil zeggen door de minister zonder dat er een aanvraag van de subsidie-ontvanger aan vooraf gaat – worden vastgesteld. Dit wil zeggen dat op één na geen vaststellingsformulieren, maar uitsluitend aanvraagformulieren nodig zijn. De formulieren zijn verder aangepast aan het herziene hoofdstuk 4.
Met deze wijziging van de Regeling openstelling en subsidieplafonds EZ 2011 worden de indieningsperioden en de bijbehorende subsidieplafonds voor de diverse subsidies op grond van hoofdstuk 4 van de Subsidieregeling innoveren vastgesteld.
De subsidies voor verkenning van de samenwerking (paragraaf 2) en voor de verkenning van de internationale samenwerking (paragraaf 3) worden per 1 april 2011 opengesteld en staan open tot 11 november 2011, 17.00 u.
De eerste tender voor IPC-projecten (paragraaf 4) wordt eveneens per 1 april 2011 opengesteld en sluit op 29 april 2011, 17.00 u.
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M.J.M. Verhagen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2011-3669.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.