Besluit van 29 oktober 2022, houdende het stellen van regels over het verstrekken van specifieke uitkeringen aan gemeenten of provincies voor activiteiten die passen in het rijksbeleid met betrekking tot het bouwen, het wonen en de woonomgeving

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 22 april 2022, nr. 2022-0000203708;

Gelet op artikel 81, tweede lid, van de Woningwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 15 juni 2022, nr. W04.22.00051/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 25 oktober 2022, nr. 2022-0000550664;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. Begripsbepaling

Voor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde wordt verstaan onder Onze Minister: Onze Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.

Artikel 2. Activiteiten waarvoor een uitkering kan worden verstrekt

  • 1. Onze Minister kan een specifieke uitkering verstrekken voor activiteiten die gericht zijn op:

    • a. de bouw van woningen;

    • b. de transformatie van gebouwen tot woningen;

    • c. het voorzien in de benodigde randvoorwaardelijke omstandigheden ten behoeve van de bouw van woningen;

    • d. het wegnemen van knelpunten die in de weg staan aan de bouw van woningen;

    • e. het opstellen en uitvoeren van regionale woondeals;

    • f. het huisvesten van specifieke doelgroepen;

    • g. het bevorderen van de snelheid van woningbouw of van herstructureringsprojecten;

    • h. het verbeteren van de leefbaarheid;

    • i. het herstructureren van kwalitatief slechte woningen;

    • j. het aardgasvrij maken van gebouwen door aansluiting op een duurzame warmtebron met goede woningisolatie;

    • k. het zorg dragen voor een kwalitatief hoogwaardige en duurzame woon- en leefomgeving;

    • l. het bij bouwactiviteiten, sloopactiviteiten of het gebruik en het in stand houden van bouwwerken:

      • 1°. waarborgen van de veiligheid;

      • 2°. beschermen van de gezondheid; of

    • m. het bevorderen van de duurzaamheid en bruikbaarheid van gebouwen.

  • 2. De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor BTW die verschuldigd is over kosten voor de uitvoering activiteiten, bedoeld in het eerste lid, voor zover het bedrag van de BTW in aanmerking komt voor compensatie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds of voor zover de kosten in aanmerking komen voor aftrek op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van het eerste lid.

Artikel 3. Delegatiegrondslag

Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent het verstrekken van een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 2, eerste lid, waaronder in ieder geval voorschriften over:

  • a. de hoogte van de specifieke uitkering;

  • b. de ontvangers van de specifieke uitkering;

  • c. de wijze van verdeling van de specifieke uitkering;

  • d. de aanvraagprocedure;

  • e. de wijze van rangschikking van de aanvragen;

  • f. de verplichtingen die verbonden zijn aan de specifieke uitkering;

  • g. de wijze van betaling van de specifieke uitkering;

  • h. de instelling van een commissie die een rol heeft bij de beoordeling van aanvragen;

  • i. de wijze van evaluatie en monitoring;

  • j. de wijze van verantwoording over de specifieke uitkering;

  • k. de mogelijkheid tot terugvordering van de specifieke uitkering; en

  • l. de wijze van vaststelling van de specifieke uitkering.

Artikel 4. Nieuwe grondslagen uitvoeringsregelingen

Na de inwerkingtreding van dit besluit berust:

  • a. de Regeling eenmalige specifieke uitkering woningbouw Waddengemeenten op artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van dit besluit;

  • b. de Regeling specifieke uitkering ten behoeve van het opstellen en uitvoeren van woondeals op artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van dit besluit;

  • c. de Regeling specifieke uitkering tweede tranche voor huisvesting aandachtsgroepen op artikel 2, eerste lid, onderdeel f, van dit besluit;

  • d. de Regeling specifieke uitkering vergunninghouders op artikel 2, eerste lid, onderdeel f, van dit besluit;

  • e. de Meerjarige regeling specifieke uitkeringen voor huisvesting aandachtsgroepen op artikel 2, eerste lid, onderdeel f, van dit besluit;

  • f. de Regeling specifieke uitkering snelheid woningbouw op artikel 2, eerste lid, onderdeel g, van dit besluit;

  • g. de Regeling specifieke uitkering flexibele inzet ondersteuning woningbouw tweede tranche op artikel 2, eerste lid, onderdeel g, van dit besluit;

  • h. de Stimuleringsregeling flex- en transformatiewoningen op artikel 2, eerste lid, onderdeel g, van dit besluit;

  • i. de Regeling van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening houdende regels met betrekking tot de verstrekking van een specifieke uitkering aan gemeenten voor de derde ronde proeftuinen van het programma aardgasvrije wijken (Stct. 2022, 6641) op artikel 2, eerste lid, onderdeel j, van dit besluit;

  • j. de Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties houdende regels met betrekking tot de verstrekking van een specifieke uitkering aan de provincies Noord-Holland, Utrecht, Limburg, Zeeland, Overijssel, Groningen en Zuid-Holland ten behoeve van een kwalitatief hoogwaardige en duurzame woon- en leefomgeving in acht NOVI-gebieden (Stct. 2021, 47806) op artikel 2, eerste lid, onderdeel k, van dit besluit;

  • k. de Regeling van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening tot wijziging van de Regeling houdende regels met betrekking tot de verstrekking van een specifieke uitkering aan gemeenten voor de derde ronde proeftuinen van het programma aardgasvrije wijken (Stcrt. 2022, nr. 6641) in verband met het toevoegen van twee gemeenten op artikel 2, eerste lid, onderdeel m, van dit besluit;

  • l. de Regeling specifieke uitkering ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed tweede tranche op artikel 2, eerste lid, onderdeel m, van dit besluit; en

  • m. de Regeling van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening houdende regels met betrekking tot de verstrekking van een specifieke uitkering aan gemeenten ten behoeve van de verduurzaming van slecht geïsoleerde woningen van eigenaar-bewoners, verenigingen van eigenaars, woonverenigingen en wooncoöperaties in het kader van het Nationaal Isolatieprogramma op artikel 2, eerste lid, onderdeel m, van dit besluit.

Artikel 5. Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 2. In het koninklijk besluit kan worden bepaald dat dit besluit terugwerkt tot en met 22 september 2022.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 29 oktober 2022

Willem-Alexander

De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge

Uitgegeven de zestiende november 2022

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding en inhoud

Dit besluit voorziet in de noodzaak om voor de Regeling specifieke uitkering tweede tranche voor huisvesting aandachtsgroepen (hierna: RHA) en een aantal andere regelingen zoals de Regeling specifieke uitkering vergunninghouders om bij algemene maatregel van bestuur een grondslag te creëren. Deze regelingen hadden ten tijde van het vaststellen van die regelingen (20 september 2021 respectievelijk 6 december 2021) een spoedeisend belang, maar nog geen grondslag. Door gebruik te maken van de mogelijkheid die is opgenomen in artikel 17, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet juncto artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht, konden de ministeriële regelingen worden vastgesteld mits binnen een jaar na vaststelling van de regeling de benodigde grondslag daarvoor zou worden gerealiseerd. Met dit besluit, gebaseerd op artikel 81, tweede lid, van de Woningwet, is in de benodigde grondslag voorzien.

Tevens is met dit besluit de grondslag gecreëerd om voor verschillende andere beleidsdoelen op het terrein van bouwen, wonen, en de woonomgeving bij ministeriële regeling regels over specifieke uitkeringen aan gemeenten of provincies vast te kunnen te stellen. Met de formulering van de activiteiten in de onderdelen van artikel 2, eerste lid, is daarom aansluiting gezocht bij activiteiten waarvan bekend is dat hier regelingen met betrekking tot specifieke uitkeringen voor komen of waarschijnlijk voor zullen komen. Zo is er ten tijde van het schrijven van deze nota van toelichting een regeling in voorbereiding die gebaseerd zal worden op de grondslag in artikel 2, eerste lid, onderdeel h. Dat betreft een regeling voor een specifieke uitkering ten behoeve van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid1, mede gelet op de motie van het lid Ceder2.

De opsomming in artikel 2, eerste lid, is niet-limitatief. Er kunnen dus ook ministeriële regelingen met betrekking tot andere onderwerpen, mits op het gebied van het bouwen, het wonen en de woonomgeving, op basis van deze grondslag worden vastgesteld.

Dit betekent niet dat toekomstige opgaven op het gebied van bouwen, wonen, en de woonomgeving, per se bekostigd zullen worden met specifieke uitkeringen. De specifieke uitkering is een van de bekostigingsinstrumenten, naast de algemene- en decentralisatie uitkering. In toekomstige situaties zal een gerichte afweging gemaakt worden over de uitkeringsvorm, om te kiezen voor de vorm die het beste past bij de betreffende opgave op het terrein van bouwen, wonen en de woonomgeving.

Met een specifieke uitkering in de zin van de Financiële-verhoudingswet (hierna: SPUK) kunnen medeoverheden financieel ondersteund worden bij het realiseren van rijksbeleid aangaande bouwen, wonen, en de woonomgeving. De specifieke invulling wordt per ministeriële regeling vastgesteld, om bijvoorbeeld voorwaarden te stellen voor het verkrijgen en het besteden van de bijdrage. In artikel 3 is daartoe een brede delegatiegrondslag opgenomen.

Dit geeft de flexibiliteit om naar gelang de behoefte en noodzaak van het specifieke onderwerp kaders voor het proces en toekenning uit te werken. Er worden geen verplichtingen geregeld voor provincies en gemeenten die geen aanspraak wensen te maken op de specifiek geoormerkte middelen.

Ten slotte is in artikel 4 een opsomming opgenomen van regelingen die na inwerkingtreding van dit besluit berusten op artikel 2 van dit besluit.

2. BTW

De activiteiten waarvoor de uitkering kan worden verstrekt kunnen activiteiten zijn waarover de gemeente BTW verschuldigd is. Bij de toekenning van een SPUK zal de bijdrage exclusief de BTW component worden toegekend aan de gemeente, en het BTW component worden gestort in het BTW Compensatiefonds van het ministerie van Financiën. Gemeenten kunnen op grond van de relevante wet- en regelgeving een beroep doen op terugontvangt van de betaalde BTW.

3. Staatssteun

Een SPUK kan onder meer besteed worden aan publieke maatregelen of diensten die worden verleend door derden. Daarom is het van belang dat de ontvangers van een SPUK alert zijn op de – Europese – regels inzake staatssteun. Gemeenten en provincies zijn zelf verantwoordelijk voor het correct toepassen van de staatssteunregels, omdat zij een beleidsruimte hebben om de gelden in te zetten voor projecten die zij zelf op hun merites beoordelen. Volgens de interdepartementale afspraken over staatssteun moeten de gemeenten en provincies daarom zelfstandig een staatssteuntoets uitvoeren.

Dit besluit regelt een delegatiegrondslag om bij ministeriële regeling de verstrekking van SPUKs van de minister aan gemeenten of provincies te kunnen regelen. Een bijdrage uit een SPUK is niet bedoeld voor het tegemoetkomen in private tekorten. Een uitkering op grond van dit besluit van het Rijk aan gemeenten of provincies is derhalve geen staatssteun. Bij het formuleren van een ministeriële regeling waarin een SPUK wordt vastgelegd zal evenwel moeten worden bezien of op rijksniveau al voldoende inzicht bestaat over de activiteiten en concrete sectoren en /of ondernemingen waarvoor mogelijke risico’s voor het verlenen van indirecte staatssteun aan begunstigden op grond van de staatssteunregels zou kunnen bestaan.

4. Relatie met andere wet- en regelgeving

4.1 Algemene wet bestuursrecht

Een beschikking tot het wel of niet verstrekken van een SPUK is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Indien het bestuur van de medeoverheid het niet eens is met de beschikking van de minister, dan kan het bestuurlijk orgaan daartegen in bezwaar gaan en vervolgens beroep bij de bestuursrechter instellen op grond van de Awb. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat volgens dit besluit alleen gemeenten en provincies in aanmerking komen voor het ontvangen van een SPUK voor hun bijdrage in activiteiten met betrekking tot bouwen, wonen en de woonomgeving. Dat betekent dat derden geen rechtstreeks belang hebben bij de beschikking van de minister en dat zij om die reden niet als belanghebbenden tegen die beschikking in bezwaar of beroep kunnen gaan.

4.2 Financiële-verhoudingswet

De financiële verhouding tussen het Rijk en medeoverheden is geregeld in de Financiële-verhoudingswet. De (algemene) delegatiegrondslagen voor het regelen van een SPUK zijn opgenomen in artikel 17 van de Financiële-verhoudingswet. In het onderhavige geval is echter sprake van een reeds bestaande wettelijke grondslag in artikel 81, eerste lid, van de Woningwet, voor het verstrekken van financiële middelen voor activiteiten die passen in het rijksbeleid met betrekking tot het bouwen, het wonen en de woonomgeving. Daarom is dit besluit gebaseerd op artikel 81, tweede lid, van de Woningwet.

De Financiële-verhoudingswet is van toepassing op SPUKs die op basis van dit besluit en de onderliggende ministeriële regeling worden toegekend.

5. Lasten voor burgers en bedrijven

Aangezien dit besluit SPUKs aan provincies en gemeenten betreft, worden er geen uitvoeringslasten voor burgers en bedrijven verwacht. Medeoverheden kunnen met behulp van de uitkering activiteiten ontplooien waarbij ze derde partijen inschakelen, en dat kunnen burgers en bedrijven zijn. Die zullen dan in het kader van hun gebruikelijke dienstverlening optreden. Op het niveau van de ministeriële regelingen zal de regeldruk telkens specifiek worden bezien.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen gevolgen voor de regeldruk heeft.

6. Consultatie

Dit besluit is niet aangeboden ter consultatie, omdat de inhoudelijke uitwerking van de regels over de specifieke uitkeringen in de ministeriële regelingen vorm wordt gegeven.

7. Nahang

Op grond van artikel 83 van de Woningwet is dit besluit voor de duur van twee maanden nagehangen bij de Tweede en Eerste Kamer. Dat houdt in dat er op het moment van publicatie van het besluit een mededeling van deze publicatie is gedaan aan de Tweede en Eerste Kamer, waarna een termijn van twee maanden is gaan lopen waarin de leden van de Tweede en Eerste Kamer de gelegenheid hebben gekregen om te reageren, voorafgaand aan inwerkingtreding van dit besluit.

8. Inwerkingtreding

In artikel 5 is de inwerkingtreding van het besluit geregeld. De RHA is op 23 september 2021 in werking getreden, gebruik makende van de mogelijkheid die is opgenomen in artikel 17, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet juncto artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht. Dat bood de mogelijkheid om, vooruitlopend op de totstandkoming van de in dit besluit opgenomen grondslag, een ministeriële regeling vast te stellen. Dit kan alleen mits binnen een jaar na inwerkingtreding van de regeling de grondslag daarvoor (de algemene maatregel van bestuur) is gerealiseerd. In artikel 5, tweede lid, is de mogelijkheid opgenomen om in het koninklijk besluit waarin de inwerkingtreding zal worden geregeld te bepalen dat het besluit terugwerkt tot en met 22 september 2022. Dit hangt samen met de juridische noodzaak om in een grondslag te voorzien voor de Regeling specifieke uitkering tweede tranche voor huisvesting aandachtsgroepen per 22 september 2022. Die noodzaak is omschreven in paragraaf 1 van de nota van toelichting.

Er is afgeweken van de vaste verandermomenten en de minimale invoeringstermijn, hetgeen gerechtvaardigd is omdat het een grondslag is voor regelingen die enkel begunstigend zijn voor belanghebbenden, maar ook omdat dit besluit nog niet direct rechten en plichten met zich mee brengt. Die rechten en plichten worden immers pas in de onderliggende ministeriële regelingen geregeld.

De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge


X Noot
1

Kamerstukken II, 2021/22, 30 995, nr. 100

X Noot
2

Kamerstukken II, 2021/22, 35 925 VII, nr. 24

Naar boven