Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2018, 156 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2018, 156 | Wet |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de bepalingen over de voorzieningenplanning in het voortgezet onderwijs mede naar aanleiding van een evaluatie technisch en licht beleidsmatig aan te passen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet op het voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 worden na de begripsbepaling van bijzondere school twee nieuwe begripsbepalingen ingevoegd, luidend:
een gemeenschap van twee of meer scholen voor voortgezet onderwijs;
een gemeenschap van:
a. een regionaal opleidingencentrum en een school voor voortgezet onderwijs, of
b. een agrarisch opleidingscentrum en een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of een school voor praktijkonderwijs;.
B
[Vervallen]
C
[Vervallen]
D
In artikel 10d, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, wordt «scholengemeenschap» vervangen door: verticale scholengemeenschap.
E
Artikel 16 vervalt.
F
In artikel 17a1, tweede lid, wordt «in afwijking van artikel 69, tweede lid» vervangen door: in afwijking van artikel 70.
G
In artikel 37f worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het opschrift wordt «scholengemeenschap» vervangen door: (verticale) scholengemeenschap.
2. In de artikeltekst wordt «scholengemeenschap als bedoeld in artikel 16,» vervangen door: scholengemeenschap of een verticale scholengemeenschap.
H
In artikel 53e, eerste lid, onderdeel b, wordt «in artikel 71, tweede en derde lid» vervangen door: in de artikelen 72, eerste lid, en 72a, eerste lid, onderdelen a en b.
I
In artikel 53g, tweede lid, wordt «als bedoeld in artikel 71» vervangen door: als bedoeld in de artikelen 72 en 72a.
J
In artikel 53h, tweede lid, wordt «bedoeld in artikel 71, tweede lid, onder a of b» vervangen door: bedoeld in artikel 72 of artikel 72a, eerste lid, onderdeel a.
K
Afdeling I van titel III komt te luiden:
In deze afdeling worden de onder a tot en met d aangegeven schoolsoorten aangeduid met de daarbij vermelde afkortingen:
a. vwo: voorbereidend wetenschappelijk onderwijs,
b. havo: hoger algemeen voortgezet onderwijs,
c. mavo: middelbaar algemeen voortgezet onderwijs,
d. vbo: voorbereidend beroepsonderwijs.
1. Bekostiging uit ’s Rijks kas van een school of scholengemeenschap neemt geen aanvang dan krachtens de bepalingen van deze afdeling.
2. Artikel 4:32 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de bekostiging van scholen.
1. Onze Minister brengt een openbare of bijzondere school voor bekostiging in aanmerking indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze school zal worden bezocht door ten minste:
a. 390 leerlingen voor een school voor vwo,
b. 325 leerlingen voor een school voor havo en 130 leerlingen voor een afdeling voor havo,
c. 260 leerlingen voor een school voor mavo,
d. 260 leerlingen voor een school voor vbo met 1 profiel als bedoeld in artikel 10b, derde lid,
e. 160 leerlingen voor elk profiel van een school voor vbo indien meer dan 1 profiel binnen de school voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht, of
f. 120 leerlingen voor een school voor praktijkonderwijs.
2. Onze Minister brengt een openbare of bijzondere scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het aantal leerlingen van elk van de samenstellende scholen ten minste drie kwart zal bedragen van het daarvoor in het eerste lid genoemde aantal.
3. Onze Minister kan een school of scholengemeenschap die ontstaat na splitsing van een school of scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking brengen indien wordt voldaan aan voorwaarden die bij ministeriële regeling zijn vastgesteld. Deze voorwaarden zullen in elk geval betrekking hebben op:
a. het aantal leerlingen op de teldatum in het jaar voorafgaand aan de aanvraag van de te splitsen school of van een of meer van de samenstellende scholen van de te splitsen scholengemeenschap, en
b. het aantal leerlingen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze na de splitsing de scholen of de samenstellende scholen van de scholengemeenschap zal bezoeken.
4. Onze Minister kan een openbare school of scholengemeenschap waarvoor een aanvraag als bedoeld in artikel 66, eerste lid, is ingediend, voor bekostiging in aanmerking brengen. Onze Minister brengt een openbare school of scholengemeenschap waarvoor een aanvraag als bedoeld in artikel 66, tweede lid, is ingediend voor bekostiging in aanmerking.
1. Onze Minister brengt een nieuw te vormen profiel als bedoeld in artikel 10b, derde lid, aan een al bekostigde school voor vbo voor bekostiging in aanmerking indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit profiel zal worden bezocht door ten minste:
a. 160 leerlingen indien de school geen deel uitmaakt van een scholengemeenschap, of
b. 120 leerlingen indien de school deel uitmaakt van een scholengemeenschap.
2. Onze Minister brengt een nieuw te vormen school die wordt toegevoegd aan een al bekostigde school of scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze nieuwe school zal worden bezocht door ten minste drie kwart van het daarvoor in artikel 64, eerste lid, genoemde aantal leerlingen.
1. Gedeputeerde staten dragen er zorg voor dat is voorzien in de behoefte aan openbaar onderwijs door een voldoende aantal scholen in de provincie. Zij kunnen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente opdragen, een aanvraag bij Onze Minister in te dienen om een openbare school of scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking te brengen indien de ouders, voogden of verzorgers van een naar hun oordeel voldoende groot aantal leerlingen hebben aangegeven dat zij dat wensen en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente deze wens niet heeft ingewilligd.
2. Onze Minister kan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente opdragen een aanvraag bij hem in te dienen om een openbare school of scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking te brengen, indien gedeputeerde staten het eerste lid niet toepassen en de ouders, voogden of verzorgers van een naar zijn oordeel voldoende groot aantal leerlingen hebben aangegeven dat zij indiening van een dergelijke aanvraag wensen.
3. Indien een besluit van Onze Minister op een aanvraag als bedoeld in dit artikel onherroepelijk is geworden, gaat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente over tot stichting van de bij het besluit voor bekostiging in aanmerking gebrachte school of scholengemeenschap.
1. Het bevoegd gezag dient een aanvraag om een school voor bekostiging in aanmerking te brengen voor 1 november in bij Onze Minister.
2. De aanvraag vermeldt de schoolsoort en het vestigingsadres van de school. Indien de aanvraag betrekking heeft op een school voor bijzonder onderwijs, wordt in de aanvraag ook vermeld van welke verlangde richting het onderwijs zal uitgaan.
3. De aanvraag gaat vergezeld van een prognose over de te verwachten omvang. Het aantal leerlingen dat naar verwachting op het vestigingsadres een openbare school of een bijzondere school van de verlangde richting zal bezoeken, wordt voor elke schoolsoort berekend op basis van statistische gegevens die onder meer door het Centraal Bureau voor de Statistiek worden verstrekt.
4. Een aanvraag voor een school voor praktijkonderwijs wordt ingediend in overeenstemming met de bevoegde gezagsorganen in het samenwerkingsverband waarvan de school deel gaat uitmaken en na overleg met de gemeente.
5. Onze Minister besluit voor 1 mei volgend op de aanvraag of de school voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht.
6. Onverminderd artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een besluit tot bekostiging van een nieuwe school gepubliceerd in de Staatscourant.
7. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een scholengemeenschap of een profiel als bedoeld in artikel 10b, derde lid, dan wel een school of scholengemeenschap die ontstaat na splitsing van een school of scholengemeenschap dan wel een afdeling voor havo voor bekostiging in aanmerking te brengen.
1. Indien het bevoegd gezag daartoe op grond van artikel 76e een aanvraag indient, stelt het college van burgemeester en wethouders uiterlijk op 1 augustus van het zesde kalenderjaar na het besluit van Onze Minister om een school of scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking te brengen, huisvesting ter beschikking. Het besluit hiertoe maakt het college van burgemeester en wethouders meer dan 1 jaar voor het beschikbaar stellen van de huisvesting bekend.
2. Indien huisvesting is vereist, vangt de bekostiging aan op 1 augustus van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin het bevoegd gezag, voor 1 augustus, heeft aangetoond dat het college van burgemeester en wethouders de huisvesting ter beschikking zal stellen.
3. Indien geen huisvesting is vereist, vangt de bekostiging aan op 1 augustus volgend op het besluit van Onze Minister om een school of scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking te brengen. Op verzoek van het bevoegd gezag kan dit tijdstip 1 of 2 jaar worden uitgesteld.
1. De aanspraak op bekostiging op grond van artikel 64 van een nieuwe school of scholengemeenschap vervalt, indien:
a. vanaf het moment waarop de bekostiging overeenkomstig artikel 68, tweede lid, aanvangt, geen onderwijs aan de nieuwe school of scholengemeenschap wordt gegeven, of
b. het vestigingsadres niet binnen hemelsbreed gemeten een afstand van 3 kilometer van het bij de aanvraag om bekostiging opgegeven beoogde vestigingsadres komt te liggen.
2. De aanspraak op bekostiging vervalt, indien binnen 1 jaar na het besluit van Onze Minister om een school op grond van artikel 65, tweede lid, voor bekostiging in aanmerking te brengen, geen onderwijs aan de nieuwe school wordt gegeven.
3. Op aanvraag van het bevoegd gezag kan Onze Minister besluiten in bijzondere gevallen de aanspraak op bekostiging voor een bepaalde tijd te handhaven.
Onze Minister kan op aanvraag van het bevoegd gezag van een school of scholengemeenschap leerwegondersteunend onderwijs als bedoeld in artikel 10e voor bekostiging in aanmerking brengen indien:
1. dat doelmatig is gelet op het geheel en de spreiding van het aanbod van leerwegondersteunend onderwijs, en
2. de meerderheid van de bevoegde gezagsorganen van de overige scholen en scholengemeenschappen in het betrokken samenwerkingsverband instemt met de aanvraag.
1. Onze Minister kan, onder door hem te stellen voorwaarden, voor bekostiging in aanmerking brengen een school die wordt opgericht door omzetting van een bekostigde openbare school in een gelijksoortige bijzondere school.
2. Onze Minister brengt voor bekostiging in aanmerking een school die wordt opgericht door omzetting van een bekostigde bijzondere school in een gelijksoortige openbare school of door omzetting van een bekostigde bijzondere school in een gelijksoortige bijzondere school van een andere richting.
3. Onze Minister brengt voor bekostiging in aanmerking een school waaraan het onderwijs wordt uitgebreid met onderwijs van een andere richting.
4. Een omzetting of uitbreiding kan slechts plaatsvinden met ingang van 1 augustus van enig kalenderjaar.
5. Dit artikel is ook van toepassing op een scholengemeenschap.
1. Met inachtneming van de artikelen 53e tot en met 53i kan Onze Minister een school of scholengemeenschap die is ontstaan door samenvoeging van scholen of scholengemeenschappen voor bekostiging in aanmerking brengen, indien voor alle bij de samenvoeging betrokken scholen of scholengemeenschappen geldt dat ten minste een bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van de leerlingen van een vestiging van die school of scholengemeenschap afkomstig is uit dezelfde postcodegebieden als de leerlingen van een vestiging van een andere bij de samenvoeging betrokken school of scholengemeenschap.
2. Na een samenvoeging kan op een vestiging in elk geval onderwijs worden verzorgd in dezelfde schoolsoorten, in dezelfde profielen als bedoeld in de artikelen 10b en 10d en in dezelfde leerjaren als op de desbetreffende vestiging voor de samenvoeging werd verzorgd.
3. Een samenvoeging kan slechts plaatsvinden met ingang van 1 augustus van enig kalenderjaar.
1. Met inachtneming van de artikelen 53e tot en met 53i van deze wet en van de artikelen 2.1.8 tot en met 2.1.12 van de Wet educatie en beroepsonderwijs kan Onze Minister voor bekostiging in aanmerking brengen een school voor:
a. mavo, vbo of praktijkonderwijs die wordt samengevoegd met een verticale scholengemeenschap waar een regionaal opleidingencentrum onderdeel van uitmaakt, indien ten minste een bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van de leerlingen van een vestiging van de bij de samenvoeging betrokken school voor mavo, vbo of praktijkonderwijs afkomstig is uit dezelfde postcodegebieden als de leerlingen van een vestiging van de verticale scholengemeenschap, of
b. mavo of praktijkonderwijs die wordt samengevoegd met een verticale scholengemeenschap waar een agrarisch opleidingscentrum onderdeel van uitmaakt, indien ten minste een bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van de leerlingen van een vestiging van de bij de samenvoeging betrokken school voor mavo of praktijkonderwijs afkomstig is uit dezelfde postcodegebieden als de leerlingen van een vestiging van de verticale scholengemeenschap.
2. Na een samenvoeging kan op een vestiging in elk geval onderwijs worden verzorgd in dezelfde schoolsoorten, in dezelfde profielen als bedoeld in de artikelen 10b en 10d en in dezelfde leerjaren als op de desbetreffende vestiging voor de samenvoeging werd verzorgd.
3. Een samenvoeging kan slechts plaatsvinden met ingang van 1 augustus van enig kalenderjaar.
Aan een school of scholengemeenschap kan naast een hoofdvestiging zijn verbonden een:
a. nevenvestiging, of
b. tijdelijke nevenvestiging.
1. De eerste vestiging van een school of scholengemeenschap die op grond van artikel 64 voor bekostiging in aanmerking is gebracht, wordt aangeduid als hoofdvestiging.
2. Naast het onderwijsaanbod dat mag worden verzorgd door het voor bekostiging in aanmerking brengen van een scholengemeenschap, kan op een hoofdvestiging van een scholengemeenschap in elk geval onderwijs worden verzorgd in de in artikel 73b, tweede en derde lid, genoemde leerjaren van de schoolsoorten die de scholengemeenschap omvat.
1. Een nevenvestiging komt tot stand door een samenvoeging als bedoeld in artikel 72 of door vorming van een nieuwe nevenvestiging van een school als bedoeld in artikel 74b, eerste lid, onderdeel b of c.
2. Op een nevenvestiging van een school voor vwo of havo kan in elk geval onderwijs worden verzorgd in de eerste 3 leerjaren van de desbetreffende schoolsoort.
3. Op een nevenvestiging van een school voor mavo of vbo kan in elk geval onderwijs worden verzorgd in de eerste 2 leerjaren van de desbetreffende schoolsoort.
4. Op een nevenvestiging van een scholengemeenschap kan in elk geval onderwijs worden verzorgd in de in het tweede of derde lid genoemde leerjaren van de schoolsoorten die de scholengemeenschap omvat.
Onze Minister brengt voor bekostiging in aanmerking onderwijs vanaf het vierde leerjaar op een hoofdvestiging of nevenvestiging aan een school voor vwo of havo, en onderwijs vanaf het derde leerjaar op een hoofdvestiging of nevenvestiging van een school voor mavo of vbo indien:
a. op de desbetreffende vestiging onderwijs in de eerste 3 respectievelijk 2 leerjaren van de desbetreffende schoolsoort wordt verzorgd, en
b. de desbetreffende vestiging ligt binnen een hemelsbreed gemeten afstand van 3 kilometer van een andere vestiging van de school waar onderwijs vanaf het vierde respectievelijk derde leerjaar van de desbetreffende schoolsoort wordt verzorgd.
1. Een tijdelijke nevenvestiging voorziet in de tijdelijke huisvestingsbehoefte van een hoofdvestiging of nevenvestiging en is gelegen op hemelsbreed gemeten een afstand van minder dan 3 kilometer van de hoofdvestiging of nevenvestiging.
2. Onze Minister brengt een tijdelijke nevenvestiging voor bekostiging in aanmerking indien het bevoegd gezag heeft aangetoond dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente de benodigde huisvesting ter beschikking zal stellen. De verplichting in de eerste volzin is niet van toepassing op verticale scholengemeenschappen en op scholen waarvoor jaarlijks een bedrag voor huisvestingskosten wordt betaald op grond van artikel 76v.
3. Op een tijdelijke nevenvestiging kan onderwijs worden verzorgd in dezelfde schoolsoorten, in dezelfde profielen als bedoeld in de artikelen 10b en 10d, en in dezelfde leerjaren als op de hoofdvestiging of nevenvestiging.
De aanspraak op bekostiging blijft bestaan indien het bevoegd gezag over hemelsbreed gemeten een afstand van minder dan 3 kilometer van het huidige vestigingsadres:
a. een vestiging verplaatst, of
b. een deel van het onderwijsaanbod op een vestiging verplaatst naar een andere vestiging van dezelfde school of scholengemeenschap.
1. Een bevoegd gezag van een school of scholengemeenschap kan samenwerken met ten minste 1 ander bevoegd gezag met als doel het onderwijsaanbod af te stemmen op de vraag van de leerlingen, ouders en andere belanghebbenden in hun regio.
2. Een regio omvat een aaneengesloten gebied bestaande uit het grondgebied van een of meer gemeenten, met dien verstande dat:
a. op de deelnemende vestigingen van scholen of scholengemeenschappen per gemeente ten minste 60 procent staat ingeschreven van alle leerlingen die op het grondgebied van die gemeente voortgezet onderwijs volgen, en
b. ten minste 65 procent van de bevoegde gezagsorganen met een of meer vestigingen van scholen of scholengemeenschappen binnen die gemeente, bij de samenwerking betrokken is.
1. De samenwerkende bevoegde gezagsorganen stellen voor hun regio een regionaal plan onderwijsvoorzieningen vast, dat een gezamenlijk gedragen visie bevat op het onderwijs in de regio.
2. In het plan worden in elk geval tot uitdrukking gebracht:
a. de omvang en begrenzing van de regio,
b. gegevens over het aanbod en gebruik van onderwijsvoorzieningen,
c. een overzicht van de onderwijsvoorzieningen die de bevoegde gezagsorganen binnen de looptijd van het plan voor bekostiging in aanmerking willen laten brengen en een prognose van het aantal leerlingen per vestiging,
d. de relatie van het bestaande en toekomstige onderwijsaanbod met het vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt, en
e. de opvattingen van de deelnemers aan het overleg, bedoeld in het vierde en vijfde lid, over het bestaande en toekomstige onderwijsaanbod in relatie tot het vervolgonderwijs, de arbeidsmarkt en de onderwijshuisvesting.
3. Een regionaal plan onderwijsvoorzieningen geldt voor een periode van 5 jaar, die aanvangt op 1 augustus van enig kalenderjaar.
4. Voordat een regionaal plan onderwijsvoorzieningen wordt vastgesteld, overleggen de samenwerkende bevoegde gezagsorganen over een concept van het plan met:
a. de bevoegde gezagsorganen van de overige scholen of scholengemeenschappen in de regio,
b. vertegenwoordigers van de desbetreffende provincie of provincies, en
c. voor zover het gaat om het vbo, met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven in de regio en met de bevoegde gezagsorganen van de regionale opleidingencentra en de agrarische opleidingscentra in de regio.
5. Voordat de samenwerkende bevoegde gezagsorganen een regionaal plan onderwijsvoorzieningen vaststellen, wordt over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg gevoerd met het college van burgemeester en wethouders van de gemeente of gemeenten. Daartoe wordt een procedure vastgesteld door de samenwerkende bevoegde gezagsorganen en het college van burgemeester en wethouders van die gemeente of gemeenten, welke procedure een voorziening voor het beslechten van geschillen bevat.
1. Onverminderd artikel 74c brengt Onze Minister voor bekostiging in aanmerking een onderwijsvoorziening als bedoeld in de onderdelen a tot en met h, indien de voorziening is opgenomen in een regionaal plan onderwijsvoorzieningen en indien nodig ook wordt voldaan aan de in die onderdelen genoemde voorwaarden. Een bevoegd gezag kan voor 1 november bij Onze Minister een aanvraag indienen voor bekostiging van:
a. een vestiging die wordt verplaatst of een deel van het onderwijsaanbod van een vestiging dat wordt verplaatst naar een andere vestiging van dezelfde school, beide over hemelsbreed gemeten een afstand van 3 kilometer of meer van het huidige vestigingsadres,
b. een nieuwe nevenvestiging, onder de verplichting dat ten minste een bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van de leerlingen van 1 van de al bestaande vestigingen woont binnen hemelsbreed gemeten een afstand van 10 kilometer van de nieuwe nevenvestiging,
c. een nieuwe nevenvestiging buiten de regio van de samenwerkende bevoegde gezagsorganen, met dien verstande dat:
1°. ten minste een bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van de leerlingen van 1 van de al bestaande vestigingen woont binnen een hemelsbreed gemeten afstand van 10 kilometer van de nieuwe nevenvestiging,
2°. geen van de bevoegde gezagsorganen in de desbetreffende regio of, bij afwezigheid van een regionaal plan onderwijsvoorzieningen aldaar, in de gemeente bedenkingen kenbaar maakt tegen bekostiging van de nieuwe nevenvestiging, en
3°. het desbetreffende bevoegd gezag over de aanvraag op overeenstemming gericht overleg voert met het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de nieuwe nevenvestiging wordt gevestigd,
d. een of meer scholen die door het bevoegd gezag worden afgesplitst van een scholengemeenschap,
e. onderwijs vanaf het vierde leerjaar op een hoofdvestiging of nevenvestiging aan een school voor vwo of havo, en onderwijs vanaf het derde leerjaar op een hoofd- of nevenvestiging aan een school voor mavo of vbo indien niet binnen hemelsbreed gemeten een afstand van 3 kilometer een andere vestiging van de school is gelegen waaraan dit onderwijs wordt verzorgd,
f. onderwijs in de gemengde leerweg op een hoofdvestiging of nevenvestiging aan een school voor mavo of vbo of aan een agrarisch opleidingscentrum voor zover het gaat om het vbo, indien wordt voldaan aan voorwaarden die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zijn vastgesteld,
g. op een hoofdvestiging of nevenvestiging van een school voor vbo: een profiel als bedoeld in artikel 10b, derde lid, onderdelen a tot en met c en f tot en met j, indien wordt voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, of
h. het profiel dienstverlening en producten, bedoeld in artikel 10b, derde lid, onderdeel j, aan een agrarisch opleidingscentrum, voor zover het betreft het voorbereidend beroepsonderwijs, indien wordt voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden.
2. Onze Minister kan een onderwijsvoorziening als bedoeld in het eerste lid, onderdelen d tot en met h, die niet is opgenomen in een regionaal plan onderwijsvoorzieningen, voor bekostiging in aanmerking brengen indien de overige bevoegde gezagsorganen die deelnemen aan de regionale samenwerking instemmen met de aanvraag en wordt voldaan aan de in die onderdelen opgenomen voorwaarden.
3. Onze Minister besluit voor 1 mei volgend op de aanvraag of de onderwijsvoorziening voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht.
4. Onverminderd artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een besluit tot bekostiging van een onderwijsvoorziening op grond van dit artikel gepubliceerd in de Staatscourant.
Onze Minister wijst een aanvraag als bedoeld in artikel 74b af indien een bevoegd gezag dat niet deelneemt aan de samenwerking aantoont dat de onderwijsvoorziening leidt tot meer dan 10 procent leerlingverlies bij een vestiging van een school of scholengemeenschap van dat bevoegd gezag.
1. Indien het bevoegd gezag daarvoor op grond van artikel 76e een aanvraag indient, stelt het college van burgemeester en wethouders uiterlijk op 1 augustus van het zesde kalenderjaar na het besluit van Onze Minister om een onderwijsvoorziening als bedoeld in artikel 74b, eerste lid, onderdelen a tot en met c, voor bekostiging in aanmerking te brengen, huisvesting ter beschikking. Het college van burgemeester en wethouders maakt het besluit daartoe uiterlijk 1 jaar voor het beschikbaar stellen van de huisvesting bekend.
2. Na een besluit van Onze Minister om een onderwijsvoorziening als bedoeld in artikel 74b voor bekostiging in aanmerking te brengen vangt de bekostiging van de betrokken onderwijsvoorziening aan op 1 augustus van enig kalenderjaar.
1. Onze Minister kan in bijzondere gevallen cursussen voortgezet onderwijs, niet zijnde voorbereidend beroepsonderwijs, geheel of gedeeltelijk en voor een door hem te bepalen periode voor bekostiging in aanmerking brengen, indien naar zijn oordeel daaraan behoefte bestaat.
2. Onze Minister kan aan de bekostiging verplichtingen verbinden.
3. Onze Minister kan in verband met de in het eerste lid bedoelde bekostiging een bekostigingsplafond instellen. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels over de verdeling vastgesteld.
4. Indien een cursus voortgezet onderwijs als bedoeld in het eerste lid voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht, is artikel 6e van overeenkomstige toepassing.
Onze Minister kan aanvullende middelen ter beschikking stellen die niet strekken tot bekostiging van het onderwijs, bedoeld in deze wet, en de schoolbegeleiding als bedoeld in de artikelen 179 van de Wet op het primair onderwijs en 165 van de Wet op de expertisecentra ten behoeve daarvan, maar die direct of indirect dienstig zijn voor de uitvoering van het onderwijs of voor verhoging van de mogelijkheid tot deelname aan het onderwijs. Onze Minister stelt deze middelen ter beschikking onder nader te stellen voorwaarden. Bij de toepassing van dit artikel zijn de artikelen 4, 5, 9 en 10 van de Wet overige OCW-subsidies van toepassing.
L
In artikel 76v.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
2. In het eerste lid wordt «een scholengemeenschap die omvat:
a. een regionaal opleidingencentrum en een school voor voortgezet onderwijs, dan wel
b. een agrarisch opleidingscentrum en een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of een school voor praktijkonderwijs»
vervangen door: een verticale scholengemeenschap.
3. In het tweede lid wordt «een scholengemeenschap als bedoeld in het eerste lid» vervangen door: een verticale scholengemeenschap.
M
In artikel 77, derde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. De zinsnede «Met betrekking tot een scholengemeenschap» wordt vervangen door: Met betrekking tot een scholengemeenschap dan wel een verticale scholengemeenschap.
2. De zinsnede «als bedoeld in artikel 73, eerste lid» wordt vervangen door: als bedoeld in artikel 75, eerste lid.
N
In artikel 84, vierde lid, wordt «op grond van artikel 69» vervangen door: op grond van artikel 70.
O
In artikel 85b1, zesde lid, wordt «op grond van artikel 69» vervangen door: op grond van artikel 70.
P
In artikel 86, derde lid, onderdeel d, wordt «op grond van artikel 69» vervangen door: op grond van artikel 70.
Q
In artikel 89a1, vijfde lid, wordt «op grond van artikel 69» vervangen door: op grond van artikel 70.
R
Artikel 99, zesde lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. een verticale scholengemeenschap;.
S
In artikel 103b, tweede lid, onderdeel i, wordt «dan wel scholengemeenschap» vervangen door: of scholengemeenschap dan wel verticale scholengemeenschap.
T
In artikel 107 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid, onderdeel e, wordt «genoemd in artikel 65, eerste lid» vervangen door: genoemd in artikel 64, eerste lid.
2. In het tweede lid, aanhef, wordt «op grond van artikel 65, eerste lid» vervangen door: op grond van artikel 64, eerste lid.
3. Onder vernummering van het derde lid tot het vijfde lid wordt in artikel 107 een nieuw lid ingevoegd, luidende:
3. Een openbare school binnen een scholengemeenschap wordt opgeheven en de bekostiging van een bijzondere school binnen een scholengemeenschap wordt beëindigd indien de school gedurende drie achtereenvolgende jaren:
a. door nul leerlingen is bezocht indien het gaat om een school voor praktijkonderwijs, of
b. door nul leerlingen is bezocht voor zover het de hoogste twee leerjaren betreft indien het gaat om een school voor vwo, havo, mavo of vbo.
U
In artikel 109 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «als bedoeld in artikel 72 gaat de aanspraak op bekostiging verloren» vervangen door: als bedoeld in artikel 74a gaat de aanspraak op bekostiging verloren.
2. In het eerste lid wordt «als bedoeld in artikel 72, derde lid, onderdeel f» vervangen door: als bedoeld in artikel 74b, eerste lid, onderdeel g, al dan niet met gebruikmaking van artikel 74b, tweede lid,.
3. In het tweede lid wordt «als bedoeld in artikel 72 of op grond van artikel 68» vervangen door: als bedoeld in artikel 74a of op grond van artikel 65.
V
[Vervallen]
W
[Vervallen]
X
Na artikel 118dd wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
1. Toepassing van artikel 69, eerste en tweede lid, zoals luidend ingevolge de Wet van 25 mei 2018 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met modernisering van de bepalingen over voorzieningenplanning (Stb. 2018, 156) leidt niet eerder dan 1 jaar na inwerkingtreding van het betrokken artikellid tot het vervallen van de aanspraak op bekostiging.
2. Toepassing van artikel 107, derde lid, zoals luidend ingevolge de Wet van 25 mei 2018 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met modernisering van de bepalingen over voorzieningenplanning (Stb. 2018, 156) leidt niet eerder dan 2 jaar na inwerkingtreding van genoemd artikellid tot het opheffen van een openbare school of het beëindigen van de bekostiging van een bijzondere school.
De Wet voortgezet onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 komt de begripsbepaling van scholengemeenschap te luiden:
een gemeenschap van twee of meer scholen voor voortgezet onderwijs;.
B
[Vervallen]
C
[Vervallen]
D
Afdeling I van titel III komt te luiden:
In deze afdeling worden de onder a tot en met d aangegeven schoolsoorten aangeduid met de daarbij vermelde afkortingen:
a. vwo: voorbereidend wetenschappelijk onderwijs,
b. havo: hoger algemeen voortgezet onderwijs,
c. mavo: middelbaar algemeen voortgezet onderwijs,
d. vbo: voorbereidend beroepsonderwijs.
Bekostiging uit 's Rijks kas van een school of scholengemeenschap neemt geen aanvang dan krachtens de bepalingen van deze afdeling.
1. Onze Minister kan een openbare of bijzondere school voor bekostiging in aanmerking brengen indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze school zal worden bezocht door een aantal leerlingen dat, mede gelet op de hoogte van de bekostiging die krachtens deze titel wordt verstrekt, voldoende is om een school van voldoende kwaliteit in stand te houden.
2. Onze Minister kan een openbare of bijzondere scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking brengen indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het aantal leerlingen van elk van de samenstellende scholen ten minste drie kwart zal bedragen van het daarvoor in het eerste lid bedoelde aantal.
3. Onze Minister kan een openbare school waarvoor een aanvraag als bedoeld in artikel 122, eerste lid, is ingediend, voor bekostiging in aanmerking brengen. Onze Minister brengt een openbare school waarvoor een aanvraag als bedoeld in artikel 122, tweede lid, is ingediend voor bekostiging in aanmerking.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de criteria, genoemd in het eerste en tweede lid, en artikel 123, derde lid.
1. Artikel 120, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op de bekostiging van een nieuw te vormen profiel als bedoeld in artikel 18, derde lid, aan een al bekostigde school voor vbo.
2. Onze Minister kan een nieuw te vormen school die wordt toegevoegd aan een al bekostigde school of scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking brengen indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze nieuwe school zal worden bezocht door ten minste drie kwart van het in artikel 120, eerste lid, bedoelde aantal leerlingen.
1. De Rijksvertegenwoordiger draagt er zorg voor dat is voorzien in de behoefte aan openbaar onderwijs door een voldoende aantal scholen in het openbaar lichaam. Daartoe kan de Rijksvertegenwoordiger het bestuurscollege van het openbaar lichaam opdragen, een aanvraag bij Onze Minister in te dienen om een openbare school of scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking te brengen indien de ouders van een naar het oordeel van de Rijksvertegenwoordiger voldoende groot aantal leerlingen hebben aangegeven dat zij dat wensen en het bestuurscollege van het openbaar lichaam deze wens niet heeft ingewilligd.
2. Onze Minister kan het bestuurscollege van het openbaar lichaam opdragen een aanvraag bij hem in te dienen om een openbare school of scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking te brengen, indien de Rijksvertegenwoordiger het eerste lid niet toepast en ouders van een naar het oordeel van Onze Minister voldoende groot aantal leerlingen hebben aangegeven dat zij indiening van een dergelijke aanvraag wensen.
3. Indien een besluit van Onze Minister op een aanvraag als bedoeld in dit artikel onherroepelijk is geworden, gaat het bestuurscollege van het openbaar lichaam over tot stichting van de daarbij voor bekostiging in aanmerking gebrachte school of scholengemeenschap.
1. Het bevoegd gezag dient een aanvraag om een school voor bekostiging in aanmerking te brengen voor 1 november in bij Onze Minister.
2. De aanvraag vermeldt de schoolsoort en het vestigingsadres van de school. Indien de aanvraag betrekking heeft op een school voor bijzonder onderwijs, wordt in de aanvraag ook vermeld van welke verlangde richting het onderwijs zal uitgaan.
3. De aanvraag gaat vergezeld van een prognose over de te verwachten omvang. Het aantal leerlingen dat naar verwachting op het vestigingsadres een openbare school, of een bijzondere school van de verlangde richting zal bezoeken wordt voor elke schoolsoort berekend op basis van statistische gegevens die onder meer door het Centraal Bureau voor de Statistiek worden verstrekt.
4. Onze Minister besluit voor 1 mei volgend op de aanvraag of de school voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht. Indien het besluit niet voor 1 mei kan worden genomen, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen het besluit wel tegemoet kan worden gezien.
5. Een besluit tot bekostiging van een nieuwe school wordt gepubliceerd in de Staatscourant.
6. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een scholengemeenschap of een profiel als bedoeld in artikel 18, derde lid, dan wel een afdeling voor havo voor bekostiging in aanmerking te brengen.
1. Indien het bevoegd gezag daartoe op grond van artikel 132 een aanvraag indient, stelt het bestuurscollege van het openbaar lichaam uiterlijk op 1 augustus van het zesde kalenderjaar na het besluit van Onze Minister om een school of scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking te brengen, huisvesting ter beschikking. Het besluit hiertoe maakt het bestuurscollege meer dan 1 jaar voor het beschikbaar stellen van de huisvesting bekend.
2. Indien huisvesting is vereist, vangt de bekostiging aan op 1 augustus van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin het bevoegd gezag, voor 1 augustus, heeft aangetoond dat het bestuurscollege de huisvesting ter beschikking zal stellen.
3. Indien geen huisvesting is vereist, vangt de bekostiging aan op 1 augustus volgend op het besluit van Onze Minister om een school of scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking te brengen. Op verzoek van het bevoegd gezag kan dit tijdstip 1 of 2 jaar worden uitgesteld.
1. De aanspraak op bekostiging op grond van artikel 120 van een nieuwe school of scholengemeenschap vervalt, indien vanaf 1 augustus van het schooljaar volgend op het moment waarop de bekostiging overeenkomstig artikel 124, tweede lid, aanvangt, geen onderwijs aan de nieuwe school of scholengemeenschap wordt gegeven.
2. De aanspraak op bekostiging vervalt, indien binnen 1 jaar na het besluit van Onze Minister om een school op grond van artikel 121, tweede lid, voor bekostiging in aanmerking te brengen, geen onderwijs aan de nieuwe school wordt gegeven.
3. Op aanvraag van het bevoegd gezag kan Onze Minister besluiten in bijzondere gevallen de aanspraak op bekostiging voor een bepaalde tijd te handhaven.
1. Onze Minister kan, onder door hem te stellen voorwaarden, voor bekostiging in aanmerking brengen een school die wordt opgericht door omzetting van een bekostigde openbare school in een gelijksoortige bijzondere school.
2. Onze Minister brengt voor bekostiging in aanmerking een school die wordt opgericht door omzetting van een bekostigde bijzondere school in een gelijksoortige openbare school of door omzetting van een bekostigde bijzondere school in een gelijksoortige bijzondere school van een andere richting.
3. Onze Minister brengt voor bekostiging in aanmerking een school waaraan het onderwijs wordt uitgebreid met onderwijs van een andere richting.
4. Een omzetting of uitbreiding kan slechts plaatsvinden met ingang van 1 augustus van enig kalenderjaar.
5. Dit artikel is ook van toepassing op een scholengemeenschap.
1. Onze Minister kan voor bekostiging in aanmerking brengen een:
a. school of scholengemeenschap die is ontstaan door samenvoeging van scholen of scholengemeenschappen, indien deze binnen hetzelfde openbaar lichaam gevestigd zijn,
b. scholengemeenschap die is ontstaan door samenvoeging van een scholengemeenschap waarvan een school voor mavo of een school voor vbo deel uitmaakt met een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs BES die in hetzelfde openbaar lichaam gevestigd is, of
c. school die door het bevoegd gezag wordt afgesplitst van een scholengemeenschap.
2. Een samenvoeging of afsplitsing kan slechts plaatsvinden met ingang van 1 augustus van enig kalenderjaar.
Aan een school of scholengemeenschap kan, naast een hoofdvestiging, een nevenvestiging zijn verbonden. Een nevenvestiging is gelegen in hetzelfde openbaar lichaam als de hoofdvestiging.
1. Een school of scholengemeenschap die op grond van artikel 120 voor bekostiging in aanmerking is gebracht, wordt aangeduid als hoofdvestiging. Een school die op grond van artikel 121, tweede lid, voor bekostiging in aanmerking is gebracht, wordt onderdeel van de hoofdvestiging.
2. Op een hoofdvestiging van een scholengemeenschap kan in elk geval onderwijs worden verzorgd in alle leerjaren van de schoolsoorten en in alle profielen als bedoeld in artikel 18, derde lid, of artikel 29, derde lid, die de scholengemeenschap omvat.
1. Een nevenvestiging komt tot stand door een samenvoeging als bedoeld in artikel 127 of door vorming van een nieuwe nevenvestiging van een school als bedoeld in het tweede lid.
2. Onze Minister kan een nevenvestiging voor bekostiging in aanmerking brengen indien het bevoegd gezag heeft aangetoond dat het bestuurscollege van het desbetreffende openbaar lichaam de benodigde huisvesting ter beschikking zal stellen. De voorwaarde in de eerste volzin is niet van toepassing ten aanzien van instellingen als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs BES en scholen waarvoor jaarlijks een bedrag voor huisvestingskosten wordt betaald op grond van artikel 146.
3. Op een nevenvestiging kan onderwijs worden verzorgd in dezelfde schoolsoorten, profielen als bedoeld in artikel 18, derde lid, of artikel 29, derde lid, en leerjaren als op de hoofdvestiging.
De aanspraak op bekostiging blijft bestaan indien het bevoegd gezag binnen de grenzen van het openbaar lichaam
a. een vestiging verplaatst, of
b. een deel van het onderwijsaanbod op een vestiging verplaatst naar een andere vestiging van dezelfde school of scholengemeenschap.
Onze Minister kan onder door hem nader te stellen voorwaarden aanvullende middelen ter beschikking stellen die niet strekken tot bekostiging van het onderwijs, bedoeld in deze wet, maar die direct of indirect dienstig zijn voor de uitvoering van het onderwijs of voor verhoging van de mogelijkheid tot deelname aan het onderwijs. Bij de toepassing van dit artikel zijn de titels 4.1 en 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 4, 5, 9 en 10 van de Wet overige OCW-subsidies van toepassing.
In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de Wet administratieve rechtspraak BES kan een belanghebbende beroep instellen bij het Gemeenschappelijke Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba tegen een besluit op grond van deze afdeling met uitzondering van artikel 127e. De artikelen 54 en 55 van de Wet administratieve rechtspraak BES zijn van overeenkomstige toepassing.
E
In artikel 179, tweede lid, onderdeel i, vervalt: dan wel tijdelijke nevenvestiging.
F
In artikel 207 wordt in onderdeel c, aanhef, en in onderdeel d, ten tweede, «een scholengemeenschap als bedoeld in artikel 123» telkens vervangen door: een scholengemeenschap.
G
Na artikel 214e wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
Toepassing van artikel 125, eerste en tweede lid, zoals luidend ingevolge de Wet van 25 mei 2018 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met modernisering van de bepalingen over voorzieningenplanning (Stb. 2018, 156) leidt niet eerder dan 1 jaar na inwerkingtreding van het betrokken artikellid tot het vervallen van de aanspraak op bekostiging.
[Vervallen]
[Vervallen]
In bijlage 2, hoofdstuk 2, artikel 2, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder de aanduiding Wet op het voortgezet onderwijs in onderdeel a «met uitzondering van artikel 74» vervangen door: met uitzondering van artikel 75a.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot
Gegeven te Wassenaar, 25 mei 2018
Willem-Alexander
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob
Uitgegeven de vijfde juni 2018
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2018-156.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.