Besluit van 22 november 2012, houdende regels ter uitvoering van artikel 38a, tweede lid, van de Politiewet 2012 (Besluit wijkagenten)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 20 juli 2012, nummer 286576;

Gelet op artikel 38a, tweede lid, van de Politiewet 2012;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 26 juli 2012, nr. W03.12.0290/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 16 november 2012, nummer 323266;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

De wijkagent verricht in elk geval de werkzaamheden die op grond van artikel 6, tweede lid, van het Besluit bezoldiging politie in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie aan het werkterrein «wijkagent» zijn verbonden.

Artikel 2

De wijkagent wordt niet ingezet of beschikbaar gehouden ten behoeve van een territoriaal of functioneel onderdeel van de politie dat tot taak heeft binnen een district als bedoeld in artikel 37, tweede lid, van de Politiewet 2012 te voorzien in extra politiesterkte voor de aanpak van lokale prioriteiten en criminaliteitsbestrijding als bedoeld in artikel 13, vierde lid, van de Politiewet 2012.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 4

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit wijkagenten.

Artikel 5

Tot het tijdstip waarop onderdeel E van artikel I van het besluit van 31 januari 2012, houdende wijzing van het Besluit Bezoldiging politie en het Besluit algemene rechtspositie politie in verband met de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse politie (Stb. 2012, 30) in werking treedt, luidt artikel 1:

Artikel 1

De wijkagent verricht in elk geval de door Onze Minister vastgestelde werkzaamheden.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 22 november 2012

Beatrix

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

Uitgegeven de achtentwintigste november 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Inleiding

Ingevolge artikel 38a, tweede lid, van de Politiewet 2012 worden nadere regels gegeven over de in het eerste lid van dat artikel opgenomen norm dat er ten minste één wijkagent is per 5000 inwoners. Dit besluit strekt daartoe.

Artikel 38a is, tezamen met artikel 1, eerste lid, onder j, en een onderdeel van het eerste lid van artikel 39 door een amendement1 onderdeel geworden van de Politiewet 2012. Blijkens de toelichting beoogt het amendement een minimumnorm te stellen voor wijkagenten die voor een gemeente in ieder geval beschikbaar zijn. De gekozen norm van een gemiddelde verhouding van één wijkagent per 5000 inwoners is onderdeel van het Referentiekader Gebiedsgebonden politie dat in 2005 is vastgesteld door de Raad van Korpschefs.

Artikel 38a, eerste lid, bepaalt dat er gemiddeld ten minste één wijkagent werkzaam is per 5000 inwoners. Blijkens artikel 1, eerste lid, onder j, is een wijkagent een ambtenaar van politie die, gerelateerd aan het aantal inwoners, als onderdeel van een basisteam ten behoeve van een gemeente beschikbaar is voor de uitvoering van de politietaak. Uit artikel 39, eerste lid, volgt dat het aantal van één wijkagent per 5000 inwoners een gemiddelde is op het niveau van de regionale eenheid. Op regionaal niveau wordt een aantal wijkagenten toegekend gerelateerd aan het inwonertal in de regionale eenheid. De verzamelde gezagsdragers verdelen de voor een regionale eenheid beschikbare wijkagenten in het beleidsplan van de regionale eenheid over de onderdelen van die eenheid.

De wijkagent maakt onderdeel uit van de operationele sterkte van de politie, die op grond van het Besluit sterkte en middelen (op grond van artikel 36 van de Politiewet 2012) over de onderdelen van de politie wordt verdeeld. Uit het formatieplan in combinatie met het inrichtingsplan, die onderdeel uitmaken van het beheersplan van de politie bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Politiewet 2012, blijkt welke ambtenaren van politie als wijkagent zijn aangemerkt. Daarin verschillen de wijkagenten niet van bijvoorbeeld rechercheurs, die eveneens onderdeel uitmaken van de aan een regionale eenheid toekomende operationele sterkte en die pas als zodanig «zichtbaar» worden in het formatieplan in combinatie met het inrichtingsplan van de politie.

De in dit besluit opgenomen regels hebben betrekking op de werkzaamheden van de wijkagent en zijn beschikbaarheid voor die werkzaamheden.

In het Referentiekader gebiedsgebonden politie is ook de norm opgenomen dat wijkagenten 80% van hun tijd in of voor hun wijk actief zijn. Er is uitdrukkelijk niet gekozen voor het wettelijk verankeren van deze norm. Een dergelijke wettelijke norm impliceert niet alleen dat daarvoor in algemeen verbindende voorschriften moet worden vervat welke werkzaamheden meetellen voor de berekening van zo’n norm maar brengt ook een belangrijke toename van de administratieve lasten met zich mee. Iedere wijkagent zou dan immers gehouden zijn om nauwkeurig bij te houden of de door hem verrichte werkzaamheden meetellen voor de norm van 80%, hetgeen eerder zou bijdragen aan een afname van werkzaamheden in of voor de wijk dan een toename.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In artikel 1 is bepaald dat de wijkagent de werkzaamheden verricht die op grond van artikel 6, tweede lid, van het Besluit bezoldiging politie in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) aan het werkterrein «Wijkagent» zijn verbonden. Het LFNP heeft als doel een eenduidige beschrijving te geven van alle functies binnen de nationale politie. Het werkterrein «Wijkagent» is onderdeel van het vakgebied «Gebiedsgebonden Politie (GGP)». Ambtenaren van politie binnen het vakgebied GGP dragen bij aan de handhaving van de openbare orde en aan veiligheid en leefbaarheid in de samenleving. Zij richten zich op de uitvoering van operationele politietaken, met name ten behoeve van de processen Noodhulp, Toezicht en Handhaven en Opsporen (bij veel voorkomende criminaliteit) in de frontlinie van de samenleving. De werkzaamheden van de wijkagent concentreren zich ingevolge de beschrijving in het LFNP op het opbouwen en onderhouden van contacten met burgers, bedrijven en instellingen en het participeren in netwerken ten behoeve van de aanpak van veiligheidsproblematiek, alsmede het signaleren van criminaliteit binnen de wijk. Alhoewel het voor zich spreekt dat een ambtenaar van politie aan wiens functie het werkterrein «wijkagent» is gekoppeld, het aan dat werkterrein verbonden samenstel van werkzaamheden verricht, is in dit besluit de koppeling gelegd tussen de wettelijke norm wijkagenten en de hier bedoelde werkzaamheden. Daarmee wordt verzekerd dat de onder de in de wet geregelde norm vallende ambtenaren van politie die taken uitvoeren die ten goede komen aan de gebiedsgebonden politiezorg.

Artikel 2

In artikel 2 is bepaald dat de wijkagent niet wordt ingezet in een onderdeel van de politie dat tot taak heeft binnen een district te voorzien in extra politiesterkte voor lokale prioriteiten en criminaliteitsbestrijding als bedoeld in artikel 13, vierde lid, van de Politiewet 2012. Met deze bepaling wordt verzekerd dat de wijkagent geen onderdeel kan uitmaken van een zogeheten flexteam, dat onderdeel uitmaakt van het district. In een flexteam wordt door het district flexibele capaciteit ondergebracht. Vervolgens kan vanuit dit flexteam capaciteit probleemgericht worden ingezet ter ondersteuning van de basisteams en de districtrecherche. Het doel en de werkwijze van een flexteam zijn niet verenigbaar met het werkterrein van de wijkagent. De bepaling bewerkstelligt dat de wijkagent in elk geval niet op structurele basis inzetbaar is voor werkzaamheden die onvoldoende met zijn werkterrein verband houden.

Artikel 5

Artikel 5 bevat een overgangsbepaling voor de periode vanaf inwerkingtreding van dit besluit tot aan de inwerkingtreding van het LFNP. Voor die periode komt artikel 1 anders te luiden, in die zin dat de werkzaamheden van de wijkagent in die periode niet voorvloeien uit het LFNP maar door de minister worden vastgesteld. Voor de inhoud van de werkzaamheden zal worden aangesloten bij de beschrijving ervan in het (ontwerp-)LFNP, zoals dat hierboven bij artikel 1 is beschreven. De overgangsbepaling geldt tot aan inwerkingtreding van het LFNP. Dat moment is in artikel 5 vastgesteld op het moment dat onderdeel E van artikel I van het besluit van 31 januari 2012, houdende wijzing van het Besluit Bezoldiging politie en het Besluit algemene rechtspositie politie in verband met de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse politie in werking treedt. Dat onderdeel regelt de grondslag voor de regeling van de LFNP-functies bij ministeriële regeling. Vanaf het moment dat de grondslag en de daarop gebaseerde regeling van het LFNP in werking zijn getreden verricht de wijkagent de werkzaamheden die in het LFNP aan het werkterrein «wijkagent» zijn verbonden.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten


X Noot
1

Ingevoegd bij amendement van het lid Van der Staaij c.s. (Kamerstukken II 2011/12, 30 880, nr. 49).

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven