Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2012, 462 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2012, 462 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het gewenst is in het kader van de harmonisatie en aanscherping van de sanctiemogelijkheden ter versterking van de naleving en handhaving en de bestrijding van misbruik en fraude de wetgeving op het beleidsterrein van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te wijzigen;
Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Toeslagenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 14a komt te luiden:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 12. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 12, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan toeslag is ontvangen.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 12, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 12, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 12, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan toeslag is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 12 van deze wet, 25 van de Werkloosheidswet, 70, eerste en tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 12, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, 80 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 2:7, eerste lid, of 3:74 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, 27, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 31, eerste lid, of 49 van de Ziektewet, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering, inkomensvoorziening, ziekengeld of toeslag is verleend.
7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
8. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
12. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger wijzigen.
B
De artikelen 14c en 14f vervallen.
C
In artikel 14g, vierde lid, aanhef, wordt «vierde lid» vervangen door: negende lid.
D
Na artikel 14g wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 14g, eerste lid, wordt de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 14a, vijfde lid, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
2. Artikel 14g, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 14a, zesde lid, indien en voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door de overtreder niet is betaald.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op verzoek van de overtreder besluiten het eerste lid en tweede lid niet of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op grond van artikel 14g, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onverlet.
5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling bepaald deel van de toeslag op grond van deze wet vrijgelaten in verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij te laten deel van de toeslag kan afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie.
E
In artikel 20 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende lid, een lid ingevoegd luidende:
3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 12.
De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 27a komt te luiden:
1. Het UWV legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 25, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het UWV een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de werknemer een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. Het UWV legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 25 van deze wet, 12 van de Toeslagenwet, 12, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, 80 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 27, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 31, eerste lid, of 49 van de Ziektewet, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering, ziekengeld of toeslag is verleend.
7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de werknemer is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
8. Het UWV kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het UWV de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
12. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de werknemer wijzigen.
B
De artikelen 27c en 27f vervallen.
C
In artikel 27g, vierde lid, wordt «artikel 27a, vierde lid» vervangen door: artikel 27a, negende lid.
D
Onder vernummering van artikel 27h tot artikel 27i wordt na artikel 27g een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 27g, eerste lid, wordt de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 27a, vijfde lid, door het UWV, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
2. Artikel 27g, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 27a, zesde lid, indien en voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door de overtreder niet is betaald.
3. Het UWV kan op verzoek van de overtreder besluiten het eerste en tweede lid niet of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op grond van artikel 27g, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onverlet.
5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling bepaald deel van de uitkering op grond van deze wet vrijgelaten in verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij te laten deel van de uitkering kan afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie.
E
In artikel 36 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende lid, een lid ingevoegd luidende:
3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 25.
De Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 48 komt te luiden:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 70. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 70, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 70, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 70, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 70, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 70 van deze wet of 12 van de Toeslagenwet, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering of toeslag is verleend.
7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
8. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
12. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger wijzigen.
B
De artikelen 50 en 53 vervallen.
C
In artikel 54, vierde lid, wordt «artikel 48, vierde lid» vervangen door: artikel 48, negende lid.
D
Onder vernummering van artikel 54a tot artikel 54b wordt na artikel 54 een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:
1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 54, eerste lid, wordt de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 48, vijfde lid, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
2. Artikel 54, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 48, zesde lid, indien en voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door de overtreder niet is betaald.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op verzoek van de overtreder besluiten het eerste lid en tweede lid niet of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op grond van artikel 54, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onverlet.
5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling bepaald deel van de uitkering op grond van deze wet vrijgelaten in verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij te laten deel van de uitkering kan afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie.
E
In artikel 63 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende lid, een lid ingevoegd luidende:
3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 70.
De Wet inkomensvoorziening oudere werklozen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 21 komt te luiden:
1. Het UWV legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde van de verplichting, bedoeld in artikel 12, eerste lid. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 12, eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde van de verplichting, bedoeld in artikel 12, eerste lid, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het UWV een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde van de verplichting, bedoeld in artikel 12, eerste lid, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de werknemer een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. Het UWV legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde van de verplichting, bedoeld in artikel 12, eerste lid, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 12, eerste lid, van deze wet, 12 van de Toeslagenwet, 25 van de Werkloosheidswet, 80 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 27, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 31, eerste lid, of 49 van de Ziektewet, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering, ziekengeld of toeslag is verleend.
7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
8. Het UWV kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het UWV de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
12. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde wijzigen.
B
Artikel 23 vervalt.
C
In artikel 24, vierde lid, wordt «artikel 21, vierde lid» vervangen door: artikel 21, negende lid.
D
Na artikel 24 wordt een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:
1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 24, eerste lid, wordt de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 21, vijfde lid, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
2. Artikel 24, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 21, zesde lid, indien en voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door de overtreder niet is betaald.
3. Het UWV kan op verzoek van de overtreder besluiten het eerste lid en tweede lid niet of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op grond van artikel 24, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onverlet.
5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling bepaald deel van de uitkering op grond van deze wet vrijgelaten in verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij te laten deel van de uitkering kan afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie.
E
In artikel 35 wordt na het eerste lid, onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid, een lid ingevoegd luidende:
2. De in het eerste lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 12, eerste lid.
De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 29a komt te luiden:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichtingen, bedoeld in artikel 80. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 80, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende of diens wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 80, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende of diens wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 80, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de werknemer een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichtingen, bedoeld in artikel 80, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 80 van deze wet, 25 van de Werkloosheidswet, 12 van de Toeslagenwet, 12, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, 31, eerste lid, of 49 van de Ziektewet, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering, ziekengeld of toeslag is verleend.
7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
8. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijk boete is opgelegd.
12. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijk boete is vastgesteld ook ten nadele van de belanghebbende of diens wettelijke vertegenwoordiger wijzigen.
B
De artikelen 29c en 29f vervallen.
C
In artikel 29g, vierde lid wordt «artikel 29a, vierde lid» vervangen door: artikel 29a, negende lid.
D
Onder vernummering van artikel 29h tot artikel 29i wordt na artikel 29g een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 29g, eerste lid, wordt de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 29a, vijfde lid, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
2. Artikel 29g, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 29a, zesde lid, indien en voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door de overtreder niet is betaald.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op verzoek van de overtreder besluiten het eerste lid en tweede lid niet of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op grond van artikel 29g, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onverlet.
5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling bepaald deel van de uitkering op grond van deze wet vrijgelaten in verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij te laten deel van de uitkering kan afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie.
E
In artikel 57 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende lid, een lid ingevoegd luidende:
3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 80.
De Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2:59 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende lid, een lid ingevoegd, luidende:
3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid.
B
Aan artikel 2:60 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Artikel 3:44 is van overeenkomstige toepassing.
C
Artikel 2:69 komt te luiden:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is ontvangen.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, of indien een werkgever als bedoeld in artikel 2:7, zevende lid, de verplichting, bedoeld in artikel 2:7, zevende lid, niet of niet behoorlijk nakomt, legt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, of artikel 12 van de Toeslagenwet, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening of toeslag is verleend.
7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
8. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels worden gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
12. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger wijzigen.
13. De artikelen 3:43 tot en met 3:44a zijn van overeenkomstige toepassing op een bestuurlijke boete die op grond van dit artikel is opgelegd.
D
Artikel 3:40 komt te luiden:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 3:74. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 3:74, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 3:74, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, of indien een werkgever als bedoeld in artikel 3:74, derde lid, de verplichting, bedoeld in artikel 3:74, derde lid, niet of niet behoorlijk nakomt, legt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 3:74, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 3:74, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 3:74 of artikel 12 van de Toeslagenwet, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering of toeslag is verleend.
7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
8. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels worden gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
12. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger wijzigen.
E
De artikelen 3:41 en 3:42 vervallen.
F
In artikel 3:43, vierde lid, wordt «artikel 3:40, vierde lid» vervangen door: artikel 3:40, negende lid.
G
Onder vernummering van artikel 3:44 tot artikel 3:44a wordt na artikel 3:43 een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:
1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 3:43, eerste lid, wordt de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 3:40, vijfde lid, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
2. Artikel 3:43, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 3:40, zesde lid, indien en voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door de overtreder niet is betaald.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op verzoek van de overtreder besluiten het eerste lid en tweede lid niet of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op grond van artikel 3:43, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onverlet.
5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling bepaald deel van de uitkering op grond van deze wet vrijgelaten in verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij te laten deel van de uitkering kan afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie.
H
In artikel 3:56 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende lid, een lid ingevoegd luidende:
3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 3:74.
De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 77 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «wet» ingevoegd: alsmede hetgeen anderszins.
2. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende lid, een lid ingevoegd luidende:
3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid.
B
Artikel 91 komt te luiden:
1. Het UWV legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, of indien een werkgever of een persoon als bedoeld in artikel 27, achtste lid, de verplichtingen op grond van artikel 27, achtste lid, niet of niet behoorlijk nakomt, legt het UWV een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan hem een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. Het UWV legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid, wordt verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 27, eerste lid, van deze wet, 25 van de Werkloosheidswet, 12 van de Toeslagenwet, 12, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, 80 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, of 31, eerste lid, of 49 van de Ziektewet, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering, ziekengeld of toeslag is verleend.
7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
8. Het UWV kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het UWV de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
12. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger wijzigen.
C
De artikelen 93 en 118 vervallen.
D
In artikel 96, vierde lid, wordt «artikel 91, vierde lid» vervangen door: artikel 91, negende lid.
E
Onder vernummering van artikel 97 tot artikel 97a wordt na artikel 96 een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:
1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 96, eerste lid, wordt de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 91, vijfde lid, door het UWV, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
2. Artikel 96, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 91, zesde lid, indien en voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door de overtreder niet is betaald.
3. Het UWV kan op verzoek van de overtreder besluiten het eerste lid en tweede lid niet of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op grond van artikel 96, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onverlet.
5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling bepaald deel van de uitkering op grond van deze wet vrijgelaten in verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij te laten deel van de uitkering kan afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie.
De Ziektewet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 33 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende lid, een lid ingevoegd luidende:
3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, of 49.
B
De laatste zin van de artikelen 38, derde lid, 38a, achtste lid en 63c komt te luiden: De artikelen 45a, achtste tot en met elfde lid, en 45g, vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
C
Artikel 45a komt te luiden:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, of 49. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid of 49, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan ziekengeld is ontvangen.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid of 49, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid of 49, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de verzekerde een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, of 49, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan ziekengeld is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, of 49 van deze wet, 12 van de Toeslagenwet, 25 van de Werkloosheidswet, 12, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, 80 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, of 27, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering, ziekengeld of toeslag is verleend.
7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de verzekerde is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
8. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
12. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de verzekerde wijzigen.
13. Er wordt geen bestuurlijke boete opgelegd indien voor dezelfde gedraging een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 27a van de Werkloosheidswet wordt opgelegd.
D
De artikelen 45c en 45f vervallen.
E
In artikel 45g, vierde lid, wordt «artikel 45a, vierde lid» vervangen door: artikel 45a, negende lid.
F
Onder vernummering van de artikelen 45h en 45i tot de artikelen 45i en 45j wordt na artikel 45g een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 45g, eerste lid, wordt de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 45a, vijfde lid, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
2. Artikel 45g, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 45a, zesde lid, indien en voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door de overtreder niet is betaald.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op verzoek van de overtreder besluiten het eerste lid en tweede lid niet of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op grond van artikel 45g, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onverlet.
5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling bepaald deel van de uitkering op grond van deze wet vrijgelaten in verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij te laten deel van de uitkering kan afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie.
De Algemene Kinderbijslagwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 17a komt te luiden:
1. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, van de verplichting, bedoeld in artikel 15. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 15, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan kinderbijslag is verleend.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, van de verplichting, bedoeld in artikel 15, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt de Sociale verzekeringsbank een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 15, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaats vindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de verzekerde, of aan de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, van de verplichting, bedoeld in artikel 15, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan kinderbijslag is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
7. De Sociale verzekeringsbank kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
9. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
10. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de verzekerde, dan wel de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, wijzigen.
B
Artikel 17f vervalt.
C
In artikel 17g, vierde lid, aanhef, wordt «vierde lid» vervangen door: achtste lid.
D
Na artikel 17g wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 17g, eerste lid, wordt de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 17a, vijfde lid, door Sociale verzekeringsbank, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
2. Artikel 17g, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, indien en voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door de overtreder niet is betaald.
3. De Sociale verzekeringsbank kan op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd besluiten het eerste en tweede lid niet of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op grond van artikel 17g, eerste, na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onverlet.
5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling bepaald deel van de kinderbijslag op grond van deze wet vrijgelaten in verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij te laten deel van de kinderbijslag kan afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie.
E
In artikel 24 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende lid, een lid ingevoegd luidende:
3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 15.
De Algemene nabestaandenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 39 komt te luiden:
1. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 35. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 35, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan nabestaandenuitkering, halfwezenuitkering of wezenuitkering is verleend.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 35, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt de Sociale verzekeringsbank een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 35, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaats vindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 35, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan nabestaandenuitkering, halfwezenuitkering of wezenuitkering is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
7. De Sociale verzekeringsbank kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
9. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
10. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger wijzigen.
B
Artikel 44 vervalt.
C
In artikel 45, vierde lid, aanhef, wordt «vierde lid» vervangen door: achtste lid.
D
Na artikel 45 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 45, eerste lid, wordt de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 39, vijfde lid, door Sociale verzekeringsbank, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
2. Artikel 45, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 39, eerste lid, indien en voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door de overtreder niet is betaald.
3. De Sociale verzekeringsbank kan op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd besluiten het eerste en tweede lid niet of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op grond van artikel 45, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onverlet.
5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling bepaald deel van de uitkering op grond van deze wet vrijgelaten in verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij te laten deel van de uitkering kan afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie.
E
In artikel 53 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende lid, een lid ingevoegd luidende:
3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 35.
De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 17c komt te luiden:
1. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 49. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan ouderdomspensioen is verleend.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 49, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt de Sociale verzekeringsbank een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaats vindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 49, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan ouderdomspensioen is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 49 van deze wet of 35 van de Algemene nabestaandenwet als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan ouderdomspensioen, nabestaandenuitkering, halfwezenuitkering, of wezenuitkering is verleend.
7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
8. De Sociale verzekeringsbank kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
11. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger wijzigen.
B
Artikel 17h vervalt.
C
In artikel 17i, vierde lid, aanhef, wordt «vierde lid» vervangen door: negende lid.
D
Na artikel 17i wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 17i, eerste lid, wordt de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 17c, vijfde lid, door Sociale verzekeringsbank, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
2. Artikel 17i, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 17c, zesde lid, indien en voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door de overtreder niet is betaald.
3. De Sociale verzekeringsbank kan op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd besluiten het eerste en tweede lid niet of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op grond van artikel 17i, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onverlet.
5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling bepaald deel van het ouderdomspensioen op grond van deze wet vrijgelaten in verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij te laten deel van het ouderdomspensioen kan afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie.
E
In artikel 24 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende lid, een lid ingevoegd luidende:
3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49.
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 20, tweede lid, wordt «van een verplichting als bedoeld in artikel 13 of in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen,» vervangen door: van een verplichting als bedoeld in artikel 13, tweede en vierde lid,.
B
Na artikel 20 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. Het college legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de belanghebbende is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
7. Het college kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
9. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
10. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
11. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de belanghebbende wijzigen.
C
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste tot en met het vierde lid tot het tweede tot en met het vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. Het college van de gemeente die de uitkering heeft verleend, vordert de uitkering terug voor zover de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
2. In het tweede lid (nieuw) wordt «ten onrechte» vervangen door:, anders dan in het eerste lid, ten onrechte.
3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
6. In afwijking van het eerste lid kan het college besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering als bedoeld in het eerste lid af te zien, indien de persoon van wie de uitkering wordt teruggevorderd:
a. gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b. gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c. gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost.
7. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering als bedoeld in het eerste lid af te zien.
D
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bedoeld in artikel 25, eerste en tweede lid,» vervangen door: bedoeld in artikel 25, eerste, tweede en derde lid,.
2. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid, wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Indien degene van wie de uitkering op grond van artikel 25, eerste lid, wordt teruggevorderd dan wel verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 20a algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 ontvangt, verrekent het college die uitkering en bestuurlijke boete met die algemene bijstand of uitkering.
3. In het derde lid (nieuw) wordt «van wie de uitkering» vervangen door: van wie de uitkering op grond van artikel 25, tweede of derde lid,.
4. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Indien degene van wie de uitkering wordt teruggevorderd dan wel verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 20a een uitkering of algemene bijstand ontvangt van een andere gemeente dan de gemeente waarvan het college de uitkering terugvordert of de bestuurlijke boete heeft opgelegd, dan wel een uitkering of inkomensvoorziening ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet arbeid en zorg, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Toeslagenwet, de Algemene Ouderdomswet of de Algemene nabestaandenwet, betaalt dat college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onderscheidenlijk de Sociale verzekeringsbank het bedrag van de terugvordering of de bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de belanghebbende, op verzoek aan het college, dat besluit tot terugvordering of de bestuurlijke boete heeft opgelegd.
5. In het zesde lid (nieuw) wordt in de aanhef «de verplichting, bedoeld in artikel 27» vervangen door «de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 20a, achtste lid, en 27» en wordt in onderdeel b na «kosten van bijstand» ingevoegd: en de bestuurlijke boete.
E
Na artikel 28 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 28, tweede lid, wordt de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 20a, vijfde lid, door het college, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
2. Het college kan op verzoek van de belanghebbende besluiten het eerste lid niet of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing bij de betaling, bedoeld in artikel 28, vierde lid, van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 20a, vijfde lid, door een andere gemeente dan de gemeente waarvan het college de bestuurlijke boete heeft opgelegd met dien verstande dat het college van die andere gemeente de bevoegdheid heeft op verzoek van de belanghebbende bij de verrekening de beslagvrije voet in acht te nemen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
4. Artikel 28, tweede lid, en het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 20a, eerste lid, indien en voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door de overtreder niet is betaald.
5. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op grond van de artikelen 28, tweede en vierde lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onverlet.
6. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en vierde lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling bepaald deel van de uitkering op grond van deze wet vrijgelaten in verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij te laten deel van de uitkering kan afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie.
Door het college wordt geen medewerking verleend aan een schuldregeling indien een vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijke nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel met betrekking tot het niet of niet behoorlijk nakomen van die verplichtingen aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht.
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 20, eerste lid, wordt «van een verplichting als bedoeld in artikel 13,» vervangen door: van een verplichting als bedoeld in artikel 13, tweede en vierde lid,.
B
Na artikel 20 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. Het college legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de belanghebbende is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
7. Het college kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
9. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
10. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
11. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de belanghebbende wijzigen.
C
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste tot en met het vierde lid tot het tweede tot en met het vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. Het college van de gemeente die de uitkering heeft verleend, vordert de uitkering terug voor zover de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid.
2. In het tweede lid (nieuw) wordt «ten onrechte» vervangen door:, anders dan in het eerste lid, ten onrechte.
3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
6 In afwijking van het eerste lid kan het college besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering als bedoeld in het eerste lid af te zien, indien de persoon van wie de uitkering wordt teruggevorderd:
a. gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b. gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c. gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost.
7. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering als bedoeld in het eerste lid af te zien.
D
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bedoeld in artikel 25, eerste en tweede lid,» vervangen door: bedoeld in artikel 25, eerste, tweede en derde lid,.
2. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid, wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Indien degene van wie de uitkering op grond van artikel 25, eerste lid, wordt teruggevorderd dan wel verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 20a algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 ontvangt, verrekent het college die uitkering en bestuurlijke boete met die algemene bijstand of uitkering.
3. In het derde lid (nieuw) wordt «van wie de uitkering» vervangen door: van wie de uitkering op grond van artikel 25, tweede of derde lid,.
4. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Indien degene van wie de uitkering wordt teruggevorderd dan wel verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 20a een uitkering of algemene bijstand ontvangt van een andere gemeente dan de gemeente waarvan het college de uitkering terugvordert of de bestuurlijke boete heeft opgelegd, dan wel een uitkering of inkomensvoorziening ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet arbeid en zorg, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Toeslagenwet, de Algemene Ouderdomswet of de Algemene nabestaandenwet, betaalt dat college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onderscheidenlijk de Sociale verzekeringsbank het bedrag van de terugvordering of de bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de belanghebbende, op verzoek aan het college, dat besluit tot terugvordering of de bestuurlijke boete heeft opgelegd.
5. In het zesde lid (nieuw) wordt in de aanhef «de verplichting, bedoeld in artikel 27» vervangen door «de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 20a, achtste lid, en 27» en wordt in onderdeel b na «kosten van bijstand» ingevoegd: en de bestuurlijke boete.
E
Na artikel 28 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 28, tweede lid, wordt de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 20a, vijfde lid, door het college, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
2. Het college kan op verzoek van de belanghebbende besluiten het eerste lid niet of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing bij de betaling, bedoeld in artikel 28, vierde lid, van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 20a, vijfde lid, door een andere gemeente dan de gemeente waarvan het college de bestuurlijke boete heeft opgelegd met dien verstande dat het college van die andere gemeente de bevoegdheid heeft op verzoek van de belanghebbende bij de verrekening de beslagvrije voet in acht te nemen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
4. Artikel 28, tweede lid, en het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 20a, eerste lid, indien en voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door de overtreder niet is betaald.
5. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op grond van de artikelen 28, tweede en vierde lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onverlet.
6. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en vierde lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling bepaald deel van de uitkering op grond van deze wet vrijgelaten in verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij te laten deel van de uitkering kan afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie.
Door het college wordt geen medewerking verleend aan een schuldregeling indien een vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijke nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel met betrekking tot het niet of niet behoorlijk nakomen van die verplichtingen aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht.
De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:
aA
In artikel 8, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel h een onderdeel ingevoegd, luidende:
i. de uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in artikel 60b.
A
In artikel 18, tweede lid, wordt «uit deze wet dan wel artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen,» vervangen door: uit deze wet, met uitzondering van artikel 17, eerste lid,.
B
Na artikel 18 wordt een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:
1. Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. Het college legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de belanghebbende is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
7. Het college kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
9. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
10. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
11. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de belanghebbende wijzigen.
Ba
Aan artikel 31, tweede lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel w door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
x. het vrijgelaten deel van de toeslag, uitkering, kinderbijslag of ouderdomspensioen op grond van de artikelen 14h, vijfde lid, van de Toeslagenwet, 27h, vijfde lid, van de Werkloosheidswet, 54a, vijfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 24a, vijfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, 29h,vijfde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 3:44, vijfde lid, van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, 97, vijfde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 45h, vijfde lid, van de Ziektewet, 17h, vijfde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, 45a, vijfde lid, van de Algemene nabestaandenwet, 17j, vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, 29, zesde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, en 29, zesde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
C
Aan artikel 41 wordt een lid toegevoegd, luidende:
10. In de aanvraag verleent belanghebbende het college een machtiging om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand.
D
In artikel 47b wordt «58, eerste, derde en vierde lid, 60, tweede tot en met vijfde» vervangen door «58, eerste, tweede, vierde, vijfde, zevende en achtste lid, 60, eerste tot en met zesde» en wordt in numerieke volgorde ingevoegd: 60c.
E
In artikel 47c, tweede lid, wordt «uit deze wet» vervangen door: uit deze wet, met uitzondering van artikel 17, eerste lid.
F
Na artikel 47f wordt een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:
1. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt de Sociale verzekeringsbank een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
5. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, is geconstateerd en de bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.
6. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de belanghebbende is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
7. De Sociale verzekeringsbank kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
9. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
10. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
11. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de belanghebbende wijzigen.
G
Artikel 58 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Terugvordering.
2. Onder vernummering van het eerste tot en met het vijfde lid tot het tweede tot en met het zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
2. In het tweede lid, onderdeel a, (nieuw) wordt «ten onrechte» vervangen door: anders dan in het eerste lid, ten onrechte.
3. In het zesde lid (nieuw) wordt «eerste lid, onderdeel e» vervangen door: tweede lid, onderdeel e.
4. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
7. In afwijking van het eerste lid kan het college besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering als bedoeld in het eerste lid af te zien, indien de persoon van wie de kosten van bijstand worden teruggevorderd:
a. gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b. gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c. gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
H
Artikel 60 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Besluit tot terugvordering en betaling bestuurlijke boete.
2. In het derde lid wordt «de artikelen 58 en 59» vervangen door: de artikelen 58, met uitzondering van het eerste lid, en 59.
3. Onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot vijfde tot en met zevende lid wordt na het derde lid een lid ingevoegd, luidende:
4. Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58, eerste lid, worden teruggevorderd dan wel verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete algemene bijstand of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ontvangt, verrekent het college die kosten en bestuurlijke boete met die algemene bijstand of uitkering.
4. In het zesde lid (nieuw) wordt in de aanhef «zijn verplichting, bedoeld in het eerste lid» vervangen door «de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid en de artikelen 18a, achtste lid, en 47g, achtste lid» en wordt in onderdeel b na «kosten van bijstand» ingevoegd: en de bestuurlijke boete.
I
Artikel 60a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste, tweede en derde lid, wordt «worden teruggevorderd» vervangen door: worden teruggevorderd dan wel die verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete.
2. In het eerste lid wordt «kosten van bijstand terugvordert, betaalt» vervangen door: kosten van bijstand terugvordert of de bestuurlijke boete heeft opgelegd, betaalt.
3. In het eerste, tweede en derde lid, wordt «het bedrag van de terugvordering» vervangen door: het bedrag van de terugvordering of de bestuurlijke boete.
4. Aan het eerste, tweede en derde lid, wordt toegevoegd: of de bestuurlijke boete heeft opgelegd.
5. In het vierde lid wordt «worden teruggevorderd» vervangen door: worden teruggevorderd danwel een bestuurlijke boete is opgelegd.
J
Na artikel 60a worden twee artikelen met opschrift ingevoegd, luidende:
1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 60, vierde lid, kan de bestuurlijke boete, bedoeld in de artikelen 18a, vijfde lid, en 47g, vijfde lid, door het college onderscheidenlijk de Sociale verzekeringsbank, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend worden gedurende een tijdvak van ten hoogste drie maanden vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing bij de betaling, bedoeld in artikel 60a, eerste lid, van de bestuurlijke boete, bedoeld in de artikelen 18a, vijfde lid, en 47g, vijfde lid, met dien verstande dat het college van die andere gemeente, bedoeld in artikel 60a, eerste lid, onderscheidenlijk de Sociale verzekeringsbank de bevoegdheid heeft op verzoek van de belanghebbende bij de verrekening de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, toe te passen.
3. Artikel 60, vierde lid, en het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in de artikelen 18a, eerste lid, en 47g, eerste lid, indien en voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door de overtreder niet is betaald.
4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op grond van de artikelen 60, vierde lid, en 60a, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onverlet.
Door het college wordt geen medewerking verleend aan een schuldregeling indien een vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijke nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel met betrekking tot het niet of niet behoorlijk nakomen van die verplichtingen aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht.
K
In artikel 62i wordt «De artikelen 58, vierde lid, en 60, eerste en vierde tot en met zesde» vervangen door: De artikelen 58, vijfde lid, en 60, eerste en vijfde tot en met zevende lid.
De Arbeidsomstandighedenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 6, derde lid, komt te luiden:
3. Het niet naleven van de bij of krachtens het eerste lid, tweede volzin, gestelde regels wordt aangemerkt als strafbaar feit voor zover dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is bepaald.
B
Artikel 10, tweede lid, vervalt alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
C
Artikel 15a wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder verlettering van de onderdelen d tot en met g tot e tot en met h, wordt na onderdeel c een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. een bevel als bedoeld in artikel 28a, tweede lid;.
2. De onderdelen e en f (nieuw) komen te luiden:
e. een beschikking tot oplegging van een last onder bestuursdwang of tot oplegging van een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 28b;
f. een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 30, tweede lid;.
D
Artikel 16, elfde lid, komt te luiden:
11. Het niet naleven van de in het tiende lid bedoelde voorschriften en verboden kan worden aangemerkt als strafbaar feit.
E
Artikel 28, zevende lid, vervalt.
F
Onder vernummering van artikel 28a tot 28b wordt na artikel 28 een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:
1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar kan, nadat een overtreding van een voorschrift of verbod bij of krachtens deze wet is geconstateerd die bestuurlijk beboetbaar is gesteld of op grond van de Wet op de economische delicten strafbaar is gesteld, aan de werkgever een schriftelijke waarschuwing geven dat bij herhaling van de overtreding of bij een latere overtreding van eenzelfde in de waarschuwing aangegeven wettelijke verplichting of verbod of bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen of verboden, door hem een bevel kan worden opgelegd dat door hem aangewezen werkzaamheden voor ten hoogste drie maanden worden gestaakt dan wel niet mogen worden aangevangen. De artikelen 24, tweede lid, en 27, vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Indien een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid is gegeven en herhaling van de overtreding of een latere overtreding als bedoeld in het eerste lid is geconstateerd, kan door de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, aan de werkgever bij beschikking een bevel als bedoeld in het eerste lid worden opgelegd dat wordt opgevolgd met ingang van het in de beschikking aangeven tijdstip. Deze beschikking wordt niet gegeven zolang wegens de eerste overtreding, bedoeld in het eerste lid, nog niet een bestuurlijke boete is opgelegd of een proces-verbaal is opgemaakt.
3. De constatering van de overtreding, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt vastgelegd in een boeterapport of proces-verbaal.
4. De waarschuwing, bedoeld in het eerste lid, vervalt indien na de dagtekening van de waarschuwing vijf jaren zijn verstreken. Artikel 5:34, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
5. De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, is bevoegd met betrekking tot het bevel, bedoeld in het tweede lid, de nodige maatregelen te treffen, de nodige aanwijzingen te geven en de hulp van de sterke arm in te roepen.
6. Ieder wie zulks aangaat is verplicht zich te gedragen overeenkomstig een bevel als bedoeld in het tweede lid en een maatregel of aanwijzing als bedoeld in het vijfde lid.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
G
In artikel 28b (nieuw) wordt «aangewezen toezichthouder» vervangen door «door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar», wordt «en artikel 28, eerste lid» vervangen door «28, eerste lid, en 28a, tweede lid,» en wordt de volgende zin toegevoegd: Artikel 24, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
H
In artikel 31, tweede lid, wordt «de artikelen 24, eerste lid, en 34, eerste lid,» vervangen door: de artikelen 24, eerste lid, 28a, eerste lid, 28b, en 34, eerste lid,.
I
Artikel 32, tweede lid, vervalt alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
J
Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt in numerieke volgorde ingevoegd: 6, eerste lid, eerste volzin, 10.
2. In het eerste en tweede lid vervalt de tweede volzin.
3. In het tweede lid wordt «artikel 16, tiende lid» vervangen door «de artikelen 6, eerste lid, tweede volzin, en 16, tiende lid» en wordt «dat artikellid» vervangen door: die artikelleden.
3. Het derde en vijfde lid vervallen.
4. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid en komt als volgt te luiden:
3. Geen bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten of ter zake van deze wet in de Wet op de economische delicten strafbaar gestelde feiten, met uitzondering van de strafbare feiten, bedoeld in artikel 6, derde lid, van deze wet en artikel 1, onder 1°, van de Wet op de economische delicten ten aanzien van artikel 6, eerste lid, eerste volzin.
K
Artikel 34, derde tot en met zesde lid, komt te luiden:
3. De bestuurlijke boete die voor een overtreding kan worden opgelegd bedraagt ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. De bestuurlijke boete die voor een overtreding van artikel 6, eerste lid, of voor het niet naleven van een voorschrift of verbod bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 6, eerste lid, voor zover aangemerkt als overtreding, kan worden opgelegd bedraagt ten hoogste het bedrag van de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
5. Onverminderd het derde en vierde lid verhoogt de op grond van het eerste lid aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 100 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het tiende lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.
6. De verhoging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het vijfde lid, bedraagt 200 procent indien zowel de overtreding als de eerdere overtreding, bedoeld in dat lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen als ernstige overtredingen.
7. Onverminderd het derde en vierde lid verhoogt de op grond van het eerste lid aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 200 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het tiende lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding twee maal een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de bestuurlijke boeten wegens de eerdere overtredingen onherroepelijk zijn geworden.
8. Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt met een onherroepelijke bestuurlijke boete gelijkgesteld een onherroepelijke strafrechtelijke sanctie wegens een overtreding als bedoeld in artikel 6, derde lid.
9. In afwijking van het vijfde en zevende lid is het tijdvak van vijf jaar in die leden tien jaar indien de onherroepelijke boetes, bedoeld in die leden, zijn opgelegd wegens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen ernstige overtredingen.
10. Onze Minister stelt beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld. Artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing indien een artikel gesteld bij of krachtens deze wet op grond waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, niet is nageleefd.
11. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep de hoogte van de boete ook ten nadele van de belanghebbende wijzigen.
L
Artikel 42 vervalt.
De Arbeidstijdenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 7:2, tweede lid, wordt «8:1, eerste lid, en 10:5, eerste lid» vervangen door: 8:1, eerste lid, 8:3a, eerste lid, en 10:5, eerste lid.
B
In artikel 8:2, tweede lid, wordt «overtredingen en misdrijven in de zin van artikel 2, derde lid, van de Wet op de economisch delicten» vervangen door: zijn aangemerkt als economische delicten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet op de economisch delicten.
C
Artikel 8:3, tweede lid, vervalt alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
D
In § 8.2. wordt na artikel 8:3 een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:
1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar kan, nadat een overtreding van een voorschrift of verbod bij of krachtens deze wet is geconstateerd die bestuurlijk beboetbaar is gesteld of op grond van de Wet op de economische delicten strafbaar is gesteld, aan de werkgever een schriftelijke waarschuwing geven dat bij herhaling van de overtreding of bij een latere overtreding van eenzelfde in de waarschuwing aangegeven wettelijke verplichting of verbod of bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen of verboden, door hem een bevel kan worden opgelegd dat door hem aangewezen werkzaamheden voor ten hoogste drie maanden worden gestaakt dan wel niet mogen worden aangevangen. Artikel 8:1, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. Indien een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid is gegeven en herhaling van de overtreding of een latere overtreding als bedoeld in het eerste lid is geconstateerd, kan door de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, aan de werkgever bij beschikking een bevel als bedoeld in het eerste lid worden opgelegd dat wordt opgevolgd met ingang van het in de beschikking aangeven tijdstip. Deze beschikking wordt niet gegeven zolang wegens de eerste overtreding, bedoeld in het eerste lid, nog niet een bestuurlijke boete is opgelegd of een proces-verbaal is opgemaakt.
3. De constatering van de overtreding, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt vastgelegd in een boeterapport of proces-verbaal.
4. De waarschuwing, bedoeld in het eerste lid, vervalt indien na de dagtekening van de waarschuwing vijf jaren zijn verstreken. Artikel 5:34, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
5. De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, is bevoegd met betrekking tot het bevel, bedoeld in het tweede lid, met inbegrip van de oplegging van een last onder bestuursdwang, de nodige maatregelen te treffen, de nodige aanwijzingen te geven en de hulp van de sterke arm in te roepen.
6. Ieder wie zulks aangaat is verplicht zich te gedragen overeenkomstig een bevel als bedoeld in het tweede lid en een maatregel of aanwijzing als bedoeld in het vijfde lid.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
E
In artikel 8:4 wordt «overtreding of misdrijf in de zin van artikel 2, derde lid,» vervangen door: economische delict als bedoeld in artikel 2, eerste lid,.
F
In artikel 10:6 wordt «artikel 11:3, eerste tot en met derde lid,» vervangen door: artikel 11:3.
G
Artikel 10:7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:
1. De bestuurlijke boete die voor een overtreding kan worden opgelegd bedraagt ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2. Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 10:5, eerste of tweede lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 100 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.
2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot zesde en zevende lid worden drie leden ingevoegd, luidende:
3. De verhoging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het tweede lid, bedraagt 200 procent indien zowel de overtreding als de eerdere overtreding, bedoeld in dat lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen als ernstige overtredingen.
4. Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 10:5, eerste of tweede lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 200 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding twee maal een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de bestuurlijke boeten wegens de eerdere overtredingen onherroepelijk zijn geworden.
5. In afwijking van het tweede en vierde lid is het tijdvak van vijf jaar in die leden tien jaar indien de onherroepelijke boetes, bedoeld in die leden, zijn opgelegd wegens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen ernstige overtredingen.
H
In artikel 10:15, eerste lid, aanhef, wordt «artikel 10:7, eerste en derde lid» vervangen door: artikel 10:7, eerste en zesde lid.
I
Artikel 11:3, eerste en vierde lid, vervallen onder vernummering van het tweede en derde lid tot eerste en tweede lid.
De Wet arbeid vreemdelingen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 17 vervalt «of van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 19c».
B
Na artikel 17a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar kan, nadat een overtreding van een voorschrift of verbod bij of krachtens deze wet is geconstateerd die bestuurlijk beboetbaar is gesteld, aan de werkgever een schriftelijke waarschuwing geven dat bij herhaling van de overtreding of bij een latere overtreding van eenzelfde in de waarschuwing aangegeven wettelijke verplichting of verbod of bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen of verboden, door hem een bevel kan worden opgelegd dat door hem aangewezen werkzaamheden voor ten hoogste drie maanden worden gestaakt dan wel niet mogen worden aangevangen.
2. Indien een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid is gegeven en herhaling van de overtreding of een latere overtreding als bedoeld in het eerste lid is geconstateerd, kan door de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, aan de werkgever bij beschikking een bevel als bedoeld in het eerste lid worden opgelegd dat wordt opgevolgd met ingang van het in de beschikking aangeven tijdstip. Deze beschikking wordt niet gegeven zolang wegens de eerste overtreding, bedoeld in het eerste lid, nog niet een bestuurlijke boete is opgelegd.
3. De constatering van de overtreding, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt vastgelegd in een boeterapport.
4. De waarschuwing, bedoeld in het eerste lid, vervalt indien na de dagtekening van de waarschuwing vijf jaren zijn verstreken. Artikel 5:34, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
5. De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, is bevoegd met betrekking tot het bevel, bedoeld in het tweede lid, met inbegrip van de oplegging van een last onder bestuursdwang, de nodige maatregelen te treffen, de nodige aanwijzingen te geven en de hulp van de sterke arm in te roepen.
6. Ieder wie zulks aangaat is verplicht zich te gedragen overeenkomstig een bevel als bedoeld in het tweede lid en een maatregel of aanwijzing als bedoeld in het vijfde lid.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
C
De artikelen 19b en 19c vervallen.
D
Artikel 19d wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:
1. De bestuurlijke boete die voor een overtreding kan worden opgelegd bedraagt ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2. Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 19a, eerste lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 100 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.
2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot zesde en zevende lid worden drie leden ingevoegd, luidende:
3. De verhoging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het tweede lid, bedraagt 200 procent indien zowel de overtreding als de eerdere overtreding, bedoeld in dat lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen als ernstige overtredingen.
4. Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 19a, eerste lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 200 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding twee maal een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de bestuurlijke boeten wegens de eerdere overtredingen onherroepelijk zijn geworden.
5. In afwijking van het tweede en vierde lid is het tijdvak van vijf jaar in die leden tien jaar indien de onherroepelijke boetes, bedoeld in die leden, zijn opgelegd wegens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen ernstige overtredingen.
De Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 18c, derde lid, vervalt.
B
Artikel 18f wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:
1. De bestuurlijke boete die voor een overtreding kan worden opgelegd bedraagt ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2. Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 18c, eerste lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 100 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen, is geconstateerd en de bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.
2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot zesde en zevende lid worden drie leden ingevoegd, luidende:
3. De verhoging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het tweede lid, bedraagt 200 procent indien zowel de overtreding als de eerdere overtreding, bedoeld in dat lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen als ernstige overtredingen.
4. Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 18c, eerste lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 200 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding twee maal een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen, is geconstateerd en de bestuurlijke boeten wegens de eerdere overtredingen onherroepelijk zijn geworden.
5. In afwijking van het tweede en vierde lid is het tijdvak van vijf jaar in die leden tien jaar indien de onherroepelijke boetes, bedoeld in die leden, zijn opgelegd wegens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen ernstige overtredingen.
C
In hoofdstuk 4 wordt na artikel 18h een paragraaf ingevoegd, luidende:
1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar kan, nadat een overtreding van een voorschrift bij of krachtens deze wet is geconstateerd die bestuurlijk beboetbaar is gesteld, aan de werkgever een schriftelijke waarschuwing geven dat bij herhaling van de overtreding of bij een latere overtreding van eenzelfde in de waarschuwing aangegeven wettelijke verplichting of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen, door hem een bevel kan worden opgelegd dat door hem aangewezen werkzaamheden voor ten hoogste drie maanden worden gestaakt dan wel niet mogen worden aangevangen. Artikel 18a, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. Indien een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid is gegeven en herhaling van de overtreding of een latere overtreding als bedoeld in het eerste lid is geconstateerd, kan door de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, aan de werkgever bij beschikking een bevel als bedoeld in het eerste lid worden opgelegd dat wordt opgevolgd met ingang van het in de beschikking aangeven tijdstip. Deze beschikking wordt niet gegeven zolang wegens de eerste overtreding, bedoeld in het eerste lid, nog niet een bestuurlijke boete is opgelegd.
3. De constatering van de overtreding, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt vastgelegd in een boeterapport.
4. De waarschuwing, bedoeld in het eerste lid, vervalt indien na de dagtekening van de waarschuwing vijf jaren zijn verstreken. Artikel 5:34, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
5. De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, is bevoegd met betrekking tot het bevel, bedoeld in het tweede lid, met inbegrip van de oplegging van een last onder bestuursdwang, de nodige maatregelen te treffen, de nodige aanwijzingen te geven en de hulp van de sterke arm in te roepen.
6. Ieder wie zulks aangaat is verplicht zich te gedragen overeenkomstig een bevel als bedoeld in het tweede lid en een maatregel of aanwijzing als bedoeld in het vijfde lid.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
E
In artikel 18q wordt «18e, eerste lid, en 18n, eerste lid» vervangen door: 18c, eerste lid, 18i, eerste lid, en 18n, eerste lid.
Indien het bij Koninklijke boodschap van 2 september 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs in verband met de invoering van een registratieplicht voor intermediairs die arbeidskrachten ter beschikking stellen, alsmede in verband met het verstrekken door de rijksbelastingdienst en de Arbeidsinspectie van gegevens over de naleving van bepaalde wetten aan certificerende instellingen (Wet registratieplicht intermediairs die arbeidskrachten ter beschikking stellen), Kamerstukken 32 872, tot wet is of wordt verheven en in werking treedt, wordt de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs als volgt gewijzigd:
A
Artikel 18, derde lid, vervalt.
B
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste tot en met derde lid komen te luiden:
1. De bestuurlijke boete die voor een overtreding kan worden opgelegd bedraagt ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2. Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 18, eerste lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 100 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.
3. De verhoging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het tweede lid, bedraagt 200 procent indien zowel de overtreding als de eerdere overtreding, bedoeld in dat lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen als ernstige overtredingen.
2. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot zesde en zevende lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
4. Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 18, eerste lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 200 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding twee maal een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de bestuurlijke boeten wegens de eerdere overtredingen onherroepelijk zijn geworden.
5. In afwijking van het tweede en vierde lid is het tijdvak van vijf jaar in die leden tien jaar indien de onherroepelijke boetes, bedoeld in die leden, zijn opgelegd wegens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen ernstige overtredingen.
C
In hoofdstuk 5 worden na artikel 21 twee artikelen met opschrift ingevoegd, luidende:
1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar kan, nadat een overtreding van een voorschrift of verbod bij of krachtens deze wet is geconstateerd die bestuurlijk beboetbaar is gesteld, aan de overtreder een schriftelijke waarschuwing geven dat bij herhaling van de overtreding of bij een latere overtreding van eenzelfde in de waarschuwing aangegeven wettelijke verplichting of verbod of bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen of verboden, door hem een bevel kan worden opgelegd dat door hem aangewezen werkzaamheden voor ten hoogste drie maanden worden gestaakt dan wel niet mogen worden aangevangen.
2. Indien een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid is gegeven en herhaling van de overtreding of een latere overtreding als bedoeld in het eerste lid is geconstateerd, kan door de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, aan de overtreder bij beschikking een bevel als bedoeld in het eerste lid worden opgelegd dat wordt opgevolgd met ingang van het in de beschikking aangeven tijdstip. Deze beschikking wordt niet gegeven zolang wegens de eerste overtreding, bedoeld in het eerste lid, nog niet een bestuurlijke boete is opgelegd of een proces-verbaal is opgemaakt.
3. De constatering van de overtreding, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt vastgelegd in een boeterapport.
4. De waarschuwing, bedoeld in het eerste lid, vervalt indien na de dagtekening van de waarschuwing vijf jaren zijn verstreken. Artikel 5:34, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
5. De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, is bevoegd met betrekking tot het bevel, bedoeld in het tweede lid, met inbegrip van de oplegging van een last onder bestuursdwang, de nodige maatregelen te treffen, de nodige aanwijzingen te geven en de hulp van de sterke arm in te roepen.
6. Ieder wie zulks aangaat is verplicht zich te gedragen overeenkomstig een bevel als bedoeld in het tweede lid en een maatregel of aanwijzing als bedoeld in het vijfde lid.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
Artikel 1 van de Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:
A
In onderdeel 1 worden in de alfabetische rangschikking de volgende zinsneden ingevoegd:
de Arbeidsomstandighedenwet, de artikelen 6, eerste lid, eerste volzin, 28, zesde lid, 28a, zesde lid, 32, en – voor zover aangewezen als strafbare feiten – de artikelen 6, eerste lid, tweede volzin, en 16, tiende lid;
de Arbeidstijdenwet, de artikelen 8:3, eerste lid, 8:3a, zesde lid, en een niet naleven als bedoeld in artikel 11:3;
de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, artikel 22, zesde lid;
de Wet arbeid vreemdelingen, artikel 17b, zesde lid;
de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, artikel 18g, zesde lid;.
B
In onderdeel 3 vervallen de volgende zinsneden:
de Arbeidstijdenwet, de artikelen 8:3, eerste lid, en een niet naleven als bedoeld in artikel 11:3, eerste tot en met derde lid;
de Arbeidsomstandighedenwet, de artikelen 6, eerste lid, eerste volzin, 10, 28, zesde lid, 32, en de handeling of het nalaten, bedoeld in artikel 33, derde lid alsmede – voor zover aangewezen als strafbare feiten – de artikelen 6, eerste lid, tweede volzin, en 16, tiende lid.
C
In onderdeel 4 vervalt de zinsnede «de Wet arbeid vreemdelingen, artikel 19c;».
De Wet arbeid en zorg wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3.16, eerste lid, onderdeel o, komt te luiden:
de artikelen 45a, 45g en 45h.
B
Artikel 3.27, eerste lid, onderdeel m, komt te luiden:
de artikelen 48, 54 en 54a.
Artikel 64, tweede lid, tweede zin, van de Wet veiligheidsregio’s komt te luiden: De boete is niet hoger dan de geldboete, bedoeld in het eerste lid.
Indien het bij Koninklijke boodschap van 1 februari 2012 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen (Invoeringswet Wet werken naar vermogen), Kamerstukken 33 161, tot wet is of wordt verheven, en de artikelen I, onderdeel M, en III, onderdelen B en W, van die wet eerder in werking zijn getreden of treden dan de artikelen I, VI, XII en XIII van deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
1. In artikel I, onderdeel A, wordt ten aanzien van artikel 14a, zesde lid, «Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten» vervangen door: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
2. De aanhef van artikel VI komt te luiden: De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt als volgt gewijzigd:.
3. In artikel XII, onderdeel D, wordt ten aanzien van artikel 28, tweede lid, «Wet werk en bijstand» vervangen door: Wet werken naar vermogen.
4. In artikel XII, onderdeel D, wordt ten aanzien van artikel 28, vierde lid, «Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten» vervangen door: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
5. In artikel XIII, onderdeel D, wordt ten aanzien van artikel 28, tweede lid, «Wet werk en bijstand» vervangen door: Wet werken naar vermogen.
6. In artikel XIII, onderdeel D, wordt ten aanzien van artikel 28, vierde lid, «Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten» vervangen door: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
7. De aanhef van artikel XIV komt te luiden: De Wet werken naar vermogen wordt als volgt gewijzigd:.
8. In artikel 1a:13, eerste lid, onderdeel d, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt «3:40, 3:41, 3:42 en 3:43» vervangen door: 3:40, 3:43 en 3:44.
Indien het bij Koninklijke boodschap van 1 februari 2012 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen (Invoeringswet Wet werken naar vermogen), Kamerstukken 33 161, tot wet is of wordt verheven, en de artikelen I, onderdeel M, en III, onderdelen B en W, van die wet later in werking treden dan de artikelen I, VI, XII en XIII van de onderhavige wet, wordt nadat de artikelen I, onderdeel M, en III, onderdelen B en W, van die wet in werking zijn getreden:
1. in artikel 14a, zesde lid, van de Toeslagenwet «Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten» vervangen door: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
2. in artikel 1a:13, eerste lid, onderdeel d, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten «3:40, 3:41, 3:42 en 3:43» vervangen door: 3:40, 3:43 en 3:44.
3. in artikel 28, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers «Wet werk en bijstand» vervangen door: Wet werken naar vermogen.
4. in artikel 28, vierde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers «Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten» vervangen door: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
5. in artikel 28, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen «Wet werk en bijstand» vervangen door: Wet werken naar vermogen.
6. in artikel 28, vierde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen «Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten» vervangen door: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
1. Ten aanzien van beboetbare overtredingen en strafbare feiten voorzien bij of krachtens de wetten die bij deze wet zijn gewijzigd en die zijn begaan uiterlijk op de dag voor de dag waarop deze wet of het desbetreffende onderdeel daarvan in werking is getreden, blijft het recht, met inachtneming van het tweede lid, van toepassing zoals dat gold op die dag.
2. Ten aanzien van beboetbare overtredingen voorzien bij of krachtens de wetten die bij deze wet zijn gewijzigd en die zijn begaan uiterlijk op de dag voor de dag waarop deze wet of het desbetreffende onderdeel daarvan in werking is getreden en voortduren op de dag waarop deze wet of het desbetreffende onderdeel daarvan in werking is getreden, blijft het recht van toepassing zoals dat gold op de dag voor de dag waarop deze wet of het desbetreffende onderdeel daarvan in werking is getreden mits uiterlijk op de dertigste dag na de dag waarop deze wet of het desbetreffende onderdeel daarvan in werking is getreden de overtreding is opgeheven of geconstateerd.
3. Bij de toepassing van de artikelen XII, onderdeel B, ten aanzien van artikel 20a, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, XIII, onderdeel B, ten aanzien van artikel 20a, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en XIV, onderdelen B en F, ten aanzien van de artikelen 18a en 47g van de Wet werk en bijstand is het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing.
4. Indien bij deze wet aan beboetbare overtredingen en strafbare feiten of aan de sanctionering hiervan rechtsgevolgen zijn verbonden of hieraan bevoegdheden worden ontleend, worden hierbij alleen:
a. beboetbare overtredingen en strafbare feiten betrokken die zijn begaan met ingang van de dag waarop deze wet of het desbetreffende onderdeel daarvan in werking is getreden, en de overtredingen, bedoeld in het tweede lid, die voortduren na de dertigste dag waarop deze wet of het desbetreffende onderdeel daarvan in werking is getreden;
b. sancties betrokken die zijn opgelegd voor beboetbare overtredingen of strafbare feiten als bedoeld in onderdeel a.
5. In afwijking van het vierde lid worden bij de toepassing van de artikelen XV, onderdeel J, ten aanzien van artikel 34, vijfde, zevende en negende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, XVI, onderdeel G, ten aanzien van artikel 10:7, tweede, vierde en vijfde lid, van de Arbeidstijdenwet, XVII, onderdeel D, ten aanzien van artikel 19d, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, XVIII, onderdeel B, ten aanzien van artikel 18f, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, en XIX, onderdeel B, ten aanzien van artikel 19, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet allocatiearbeidskrachten door intermediairs overtredingen betrokken die voor de dag van inwerkingtreding van het desbetreffende onderdeel, maar niet eerder dan twee jaar voor die dag, zijn geconstateerd.
6. De artikelen I, onderdeel E, ten aanzien van artikel 20 van de Toeslagenwet, II, onderdeel E, ten aanzien van artikel 36 van de Werkloosheidswet, III, onderdeel E, ten aanzien van artikel 63 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, IV, onderdeel E, ten aanzien van artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, V, onderdeel E, ten aanzien van artikel 57 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, VI, onderdeel H, ten aanzien van artikel 3:56 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, VII, onderdeel A, ten aanzien van artikel 77, derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, VIII, onderdeel A, ten aanzien van artikel 33 van de Ziektewet, IX, onderdeel E, ten aanzien van artikel 24 van de Algemene Kinderbijslagwet, X, onderdeel E, ten aanzien van artikel 53 van de Algemene nabestaandenwet, XI, onderdeel E, ten aanzien van artikel 24 van de Algemene Ouderdomswet, XII, onderdeel C, ten aanzien van artikel 25, en onderdeel E, ten aanzien van artikel 29a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, XIII, onderdeel C, ten aanzien van artikel 25 en onderdeel E, ten aanzien van artikel 29a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en XIV, onderdeel G, ten aanzien van artikel 58, en onderdeel J, ten aanzien van artikel 60c van de Wet werk en bijstand zijn niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die zijn ontstaan uiterlijk op de dag voor de dag van inwerkingtreding van deze artikelen en met betrekking tot deze vorderingen blijft het recht van toepassing zoals dat gold op die dag.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministereis, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot
Gegeven te ’s-Gravenhage, 4 oktober 2012
Beatrix
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom
Uitgegeven de twaalfde oktober 2012
De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2012-462.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.