Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatsblad 2012, 127 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatsblad 2012, 127 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 21 april 2011, nr. BJZ2011043272, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onze Minister van Veiligheid en Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
Gelet op,
voor zover het betreft artikel I, artikel 3 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de artikelen 5.1 tot en met 5.3, 8.40, 8.41, 8.42, 9.2.1.4, 9.2.2.1, 9.2.2.3, 9.2.2.4 en 9.2.3.2 van de Wet milieubeheer,
voor zover het betreft artikel II, de artikelen 1.1, derde lid, en 3.12, vierde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer,
voor zover het betreft artikel III, de artikelen 8.40 en 8.41 van de Wet milieubeheer,
voor zover het betreft artikel IV, artikel 16 van de Arbeidsomstandighedenwet,
voor zover het betreft artikel V, artikel 3 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 3 augustus 2011, nr. W14.11.0156/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 6 maart 2012, nr. IenM/BSK-2012/10337, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Minister van Veiligheid en Justitie;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Vuurwerkbesluit wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de begripsomschrijving van «Onze Minister» wordt «Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer» vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.
b. In de begripsomschrijving van «bestemmingsgrens» wordt voor «kwetsbaar object» ingevoegd: beperkt kwetsbaar of.
c. In de begripsomschrijving van «bouwstrook» wordt voor «kwetsbaar object» ingevoegd: beperkt kwetsbaar of.
d. De begripsbepaling «geprojecteerd kwetsbaar object» en de begripsbepaling «kwetsbare objecten» vervallen.
e. In de begripsomschrijving van «importeur» wordt «in de Europese Gemeenschap» vervangen door: op het grondgebied van de Europese Unie.
f. In de begripsomschrijving van «in de handel brengen» wordt «in de handel van de Europese Gemeenschap» vervangen door: op het grondgebied van de Europese Unie in de handel.
g. In de begripsomschrijving van «NEM» vervalt «professioneel».
h. In de begripsomschrijving van «veiligheidsafstand» wordt «tenminste» vervangen door «ten minste», wordt «artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1» vervangen door «artikelen 2.2.1, 3.2.1 en 3A.2.1» en wordt voor «kwetsbare objecten» telkens ingevoegd: beperkt kwetsbare of.
i. In de begripsomschrijving van «werkdag» wordt na «feestdag» ingevoegd: in de zin van de Algemene termijnenwet.
j. In de alfabetische rangschikking worden, onder vervanging van de punt in de begripsbepaling «werkdag» door een puntkomma, elf begripsbepalingen ingevoegd, luidende:
a.
1°. woning, woonschip of woonwagen van een derde, gelegen op een locatie met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, of
2°. dienst- of bedrijfswoning van een derde;
b. kantoorgebouw, niet zijnde een kwetsbaar object;
c. hotel of restaurant, niet zijnde een kwetsbaar object;
d. winkel, niet zijnde een kwetsbaar object;
e. sporthal, sportterrein, zwembad of speeltuin;
f. kampeerterrein of ander terrein, niet zijnde een kwetsbaar object, bestemd voor recreatieve doeleinden;
g. bedrijfsgebouw, niet zijnde een kwetsbaar object;
h. object dat met een van de onder a tot en met e en g genoemde categorieën beperkt kwetsbare objecten gelijkgesteld kan worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval;
i. object met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, dat wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdient tegen de gevolgen van dat ongeval;
a. woning, woonschip of woonwagen, niet zijnde een beperkt kwetsbaar object;
b. gebouw bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
1°. een ziekenhuis, bejaardenhuis of verpleeghuis,
2°. een school of
3°. een gebouw of een gedeelte daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
c. gebouw waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren, waartoe in ieder geval behoren:
1°. een kantoorgebouw of hotel met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2,
2°. een complex waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd, waaronder in ieder geval een supermarkt, hypermarkt of warenhuis, met een gezamenlijk bruto vloeroppervlak van meer dan 1000 m2, of
3°. een winkel, zijnde een supermarkt, hypermarkt of warenhuis, met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m2;
d. kampeer- of ander recreatieterrein bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
e. rijksweg of hoofdspoorweg als bedoeld in de Spoorwegwet;
nog niet aanwezig beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan dan wel de daarvoor geldende beheersverordening toelaatbaar is;
gebied waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is;
lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
luchthaven als bedoeld in de Wet luchtvaart;
toestemming als bedoeld in artikel 3B.1, derde lid, onder a;
vergunning als bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid;
gebouw of gedeelte van een gebouw dat voor bewoning is bestemd;
schip dat voor bewoning is bestemd;
woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
2. In het vierde lid, onder a, wordt «de artikelen 1.1.4, 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1» vervangen door: artikel 1.1.4, 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1.
3. Aan het vijfde lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 1.2 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.
B
Artikel 1.1.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «tot en met 2.2.4 en de artikelen» vervangen door «, 2.2.3,» en wordt «andere tak van vervoer» vervangen door: andere vervoersmodaliteit dan waarlangs de artikelen zijn ontvangen.
2. In het tweede lid wordt «officieel» vervangen door «algemeen» en wordt na «feestdagen» ingevoegd: in de zin van de Algemene termijnenwet.
C
Artikel 1.1.8 vervalt.
D
In artikel 1.2.2 worden, onder vernummering van het vijfde lid tot zevende lid, twee leden ingevoegd, luidende:
5. Het is eenieder verboden, teneinde handelingen als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, voor te bereiden of te bevorderen:
a. te trachten een ander te bewegen om die handelingen te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen,
b. te trachten zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het verrichten van die handelingen te verschaffen, of
c. voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het verrichten van die handelingen.
6. Het is verboden vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik buiten het grondgebied van Nederland te brengen zonder dat het voornemen daartoe met inachtneming van artikel 1.3.2 is gemeld.
E
Artikel 1.2.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onder b, wordt «artikel 2.2.2, 3.2.1 of 3A.2.1» vervangen door: artikel 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1.
2. In het tweede lid, onder a en b, wordt «tien kilogram» vervangen door: 25 kilogram.
3. In het derde lid wordt «toestemming, bedoeld in artikel 3B.1, derde lid, onder a,» vervangen door: ontbrandingstoestemming.
F
Artikel 1.2.5, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «10 kilogram» vervangen door: 25 kilogram.
2. In onderdeel c wordt «artikel 1.3.2, derde lid, onder f» vervangen door: artikel 1.3.2, vierde lid, onder f.
G
Artikel 1.3.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste volzin wordt «schriftelijk» vervangen door: elektronisch.
b. In de tweede volzin wordt «drie werkdagen» vervangen door: 48 uur.
c. De derde volzin vervalt.
2. In het tweede lid wordt «schriftelijk» vervangen door: elektronisch.
3. In het vierde lid, onder c, vervalt «het productiejaar,».
4. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop een melding langs elektronische weg wordt gedaan.
5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Voor de berekening van de periode van 48 uur, bedoeld in het eerste lid, worden uren die vallen op een dag, niet zijnde een werkdag, niet meegerekend.
H
Artikel 1.4.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste volzin wordt «schriftelijk» vervangen door: elektronisch.
b. In de tweede volzin wordt «op een werkdag en ten minste drie werkdagen» vervangen door «ten minste 48 uur» en vervalt voor «de artikelen»: het.
c. De derde volzin vervalt.
2. In het tweede lid wordt «schriftelijk» vervangen door: elektronisch.
3. In onderdeel d van het derde lid vervalt «het productiejaar,».
4. Het vierde lid komt te luiden:
4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop een melding langs elektronische weg wordt gedaan.
5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Voor de berekening van de periode van 48 uur, bedoeld in het eerste lid, worden uren die vallen op een dag, niet zijnde een werkdag, niet meegerekend.
I
Artikel 1.4.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onder a, wordt na «betreft,» ingevoegd «en» en vervalt «, en het productiejaar».
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op degene die bedrijfsmatig consumentenvuurwerk ter beschikking stelt aan particulieren.
J
In artikel 1.4.3, eerste lid, wordt «artikel 1.1.4, 2.2.1, 2.2.2, 3.2.1 of 3A.2.1» vervangen door «artikel 1.1.4, 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1» en wordt «de commandant» vervangen door: het bestuur.
K
In hoofdstuk 1 wordt na artikel 1.4.3 een artikel ingevoegd, luidende:
1. Degene die een inrichting drijft als bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, draagt er zorg voor dat op 1 februari van elk jaar binnen de inrichting een overzicht aanwezig is van:
a. de hoeveelheid ingekocht consumentenvuurwerk in de voorgaande 12 maanden;
b. de hoeveelheid verkocht consumentenvuurwerk in de voorgaande 12 maanden;
c. de hoeveelheid afgevoerd consumentenvuurwerk in de voorgaande 12 maanden;
d. de hoeveelheid opgeslagen consumentenvuurwerk.
Hij bewaart het overzicht gedurende een periode van ten minste 7 jaar vanaf de hiervoor genoemde datum in het jaar waarin het overzicht is opgesteld.
2. De hoeveelheid, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgedrukt in kilogrammen onverpakt vuurwerk.
L
In artikel 1.A.1.1 wordt in de begripsomschrijving van «geharmoniseerde norm» de zinsnede «Commissie van de Europese Gemeenschappen» vervangen door: Europese Commissie.
M
In de artikelen 1A.1.5, tweede lid, 1A.2.2, tweede lid, 1A.3.3, tweede lid, en 1A.3.5, tweede lid, wordt «in de Europese Gemeenschap» vervangen door: op het grondgebied van de Europese Unie.
N
In artikel 1A.4.1, vijfde lid, wordt de zinsnede beginnende met «Indien» en eindigende met «voorschrijft» vervangen door: Indien de pyrotechnische artikelen tevens vallen onder de reikwijdte van andere bindende besluiten van instellingen van de Europese Unie die een CE-markering voorschrijven dan de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen.
O
In artikel 1A.5.7, derde lid, wordt «Commissie van de Europese Gemeenschappen» vervangen door: Europese Commissie.
P
In artikel 2.1.1 wordt «als consumentenvuurwerk» vervangen door: dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.
Q
Artikel 2.1.3, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel d wordt «in de Europese Gemeenschap:» vervangen door «op het grondgebied van de Europese Unie: de naam van de fabrikant,».
2. In onderdeel e wordt na «gevestigd:» ingevoegd: de naam van de fabrikant,.
3. In onderdeel f wordt «en het productiejaar van het vuurwerk» vervangen door: en, voor zover het vuurwerk betreft dat is ingedeeld in categorie 3, het productiejaar van het vuurwerk.
R
Artikel 2.2.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «ten hoogste 1 000 kilogram» en wordt «opgeslagen of herverpakt» vervangen door: opgeslagen, herverpakt of bewerkt.
2. In het tweede lid wordt «krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleende vergunning» vervangen door: verleende omgevingsvergunning.
S
Artikel 2.2.2 vervalt.
T
Artikel 2.2.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen met betrekking tot een in bijlage 1, onder B, opgenomen voorschrift, voor zover dat bij het voorschrift is aangegeven.
2. In het tweede lid wordt «nadere eisen» telkens vervangen door: maatwerkvoorschriften.
3. Het derde en zesde lid vervallen.
4. Het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.
5. In het derde lid (nieuw) wordt «de commandant» vervangen door «het bestuur» en wordt «de nadere eis» vervangen door: een maatwerkvoorschrift.
U
Artikel 2.2.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste volzin wordt «inrichting, als bedoeld in artikel 2.2.1, opricht» vervangen door: inrichting opricht waar minder dan 10.000 kilogram consumentenvuurwerk wordt opgeslagen.
b. De tweede volzin komt te luiden: Het bevoegd gezag zendt onverwijld een afschrift van de melding aan Onze Minister en aan het bestuur van de regionale brandweer.
c. Er worden twee volzinnen toegevoegd, luidende:
De verzending van het afschrift aan Onze Minister geschiedt langs elektronische weg. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop het afschrift wordt verzonden.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Bij de meldingen worden vermeld:
a. het adres en het nummer waaronder de inrichting bij de Kamer van Koophandel is ingeschreven,
b. de naam en het adres van degene die de inrichting opricht dan wel verandert of de werking daarvan verandert, en, indien dit iemand anders is, van degene die de inrichting drijft of zal drijven,
c. de aard en omvang van de activiteiten en processen in de inrichting, waaronder de hoeveelheid consumentenvuurwerk in opslag, uitgedrukt in kilogrammen verpakt vuurwerk per (buffer)bewaarplaats,
d. de indeling en de uitvoering van de inrichting, waarbij de grenzen van het terrein van de inrichting, de ligging en de indeling van de gebouwen, en de functie van de te onderscheiden ruimten worden aangegeven,
e. een situatieschets met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de ligging van de inrichting ten opzichte van de omgeving is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl, en
f. het tijdstip waarop de inrichting of de verandering daarvan in werking zal worden gebracht, dan wel de verandering van de werking daarvan verwezenlijkt zal zijn.
V
Artikel 2.3.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «de artikelen 2.2.1 en 2.2.2» vervangen door: artikel 2.2.1.
2. In onderdeel b wordt na «vuurwerk» ingevoegd: en die gerechtigd is het vuurwerk op te slaan of te bewerken, dan wel, indien de betrokken persoon het vuurwerk tot ontbranding zal brengen, gerechtigd is het vuurwerk tot ontbranding te brengen.
W
Artikel 2.3.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «tien kilogram» wordt vervangen door: 25 kilogram.
2. Er wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voor de bepaling van de hoeveelheid consumentenvuurwerk wordt uitgegaan van het gewicht van het vuurwerk als zijnde onverpakt.
X
In artikel 2.3.4 wordt «nadere eisen» vervangen door: maatwerkvoorschriften.
Y
In artikel 2.3.6. wordt «consumentenvuurwerk» vervangen door: vuurwerk.
Z
Artikel 3.1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel d wordt «in de Europese Gemeenschap:» vervangen door «op het grondgebied van de Europese Unie: de naam van de fabrikant,».
b. In onderdeel e wordt na «gevestigd:» ingevoegd: de naam van de fabrikant,.
c. In onderdeel f wordt «en het productiejaar van het vuurwerk» vervangen door: en, voor zover het vuurwerk betreft dat is ingedeeld in categorie 3 of 4, het productiejaar van het vuurwerk.
2. In het vierde lid wordt «in de Nederlandse taal» vervangen door: in de Nederlandse, Duitse, Engelse of Franse taal.
AA
Artikel 3.2.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen met betrekking tot een in bijlage 2, onder B, opgenomen voorschrift, voor zover dat bij het voorschrift is aangegeven.
2. In het tweede lid wordt «nadere eisen» telkens vervangen door: maatwerkvoorschriften.
3. Het derde en zesde lid vervallen.
4. Het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.
5. In het derde lid (nieuw) wordt «de commandant» vervangen door «het bestuur» en wordt «het ontwerp van de beschikking waarbij de nadere eis wordt gesteld» vervangen door: het voorgenomen maatwerkvoorschrift.
BB
Artikel 3.3.1, tweede lid, komt te luiden:
2. Het verbod geldt niet voor het ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk aan een persoon met gespecialiseerde kennis die gerechtigd is het vuurwerk op te slaan of te bewerken, dan wel, indien de betrokken persoon het vuurwerk tot ontbranding zal brengen, gerechtigd is het vuurwerk tot ontbranding te brengen.
CC
Artikel 3A.1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel d wordt «in de Europese Gemeenschap:» vervangen door «op het grondgebied van de Europese Unie: de naam van de fabrikant,».
b. In onderdeel e wordt na «gevestigd:» ingevoegd: de naam van de fabrikant,.
c. In onderdeel f wordt «artikel,» vervangen door «artikel en» en vervalt «en het productiejaar van het artikel».
2. In het vierde lid wordt «in de Nederlandse taal» vervangen door: in de Nederlandse, Duitse, Engelse of Franse taal.
DD
In artikel 3A.2.1, derde lid, wordt «vergunning, bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer» vervangen door «omgevingsvergunning» en wordt «voorschrift 2.1.3 van de bijlage, onder B, bij dat besluit» vervangen door: artikel 4.11 van de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.
EE
Artikel 3A.3.1, tweede lid, komt te luiden:
2. Het verbod geldt niet voor het ter beschikking stellen van pyrotechnische artikelen voor theatergebruik aan een persoon met gespecialiseerde kennis die gerechtigd is het vuurwerk op te slaan of te bewerken, dan wel, indien de betrokken persoon het vuurwerk tot ontbranding zal brengen, gerechtigd is het vuurwerk tot ontbranding te brengen.
FF
Artikel 3B.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Onze Minister beslist op een aanvraag om een toepassingsvergunning.
2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «vergunning» vervangen door: toepassingsvergunning.
b. Onderdeel b komt te luiden:
b. het tot ontbranding te brengen vuurwerk en de tot ontbranding te brengen pyrotechnische artikelen voor theatergebruik afkomstig zijn uit een inrichting als bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, 3.2.1, eerste lid, of 3A.2.1, eerste lid, of een inrichting ten aanzien waarvan de in artikel 4.11, eerste lid, van de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer opgenomen verplichting geldt, dan wel rechtstreeks afkomstig zijn uit het buitenland.
3. In het vierde lid wordt «mens en milieu» vervangen door: de gezondheid van de mens en van het milieu.
4. In het vierde en vijfde lid wordt «vergunning» vervangen door: toepassingsvergunning.
5. In het zesde lid wordt «artikel 3B.2, eerste lid, onder c» vervangen door «artikel 3B.2, tweede lid, onder c» en wordt «vergunning» telkens vervangen door: toepassingsvergunning.
6. Het zevende en achtste lid vervallen.
GG
Artikel 3B.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste tot en met het derde lid tot tweede tot en met het vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. De aanvraag om een toepassingsvergunning wordt langs elektronische weg ingediend. In afwijking van artikel 2:15, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht neemt het bevoegd gezag een aanvraag die langs elektronische weg wordt ingediend, in ontvangst.
2. Het tweede lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. De aanhef komt te luiden: Bij de aanvraag worden door de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden langs elektronische weg verstrekt:.
b. Onderdeel e komt te luiden:
e. een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens over hemzelf, die niet ouder is dan zes maanden.
3. Aan het artikel worden drie leden toegevoegd, luidende:
5. Met een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in het tweede lid, onder e, wordt gelijkgesteld een verklaring omtrent het gedrag afgegeven door een daartoe bevoegde instantie in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, op basis van onderzoekingen of documenten die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat met de nationale onderzoekingen of documenten wordt geboden, mits die verklaring niet ouder is dan zes maanden.
6. De aanvrager kan de gegevens en bescheiden, bedoeld in het tweede lid, op schriftelijke wijze verstrekken, voor zover het bevoegd gezag daarvoor toestemming heeft gegeven.
7. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop een aanvraag langs elektronische weg wordt ingediend.
HH
Artikel 3B.3 komt te luiden:
1. De ontbrandingstoestemming kan worden geweigerd in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu.
2. Aan de ontbrandingstoestemming kunnen voorschriften worden verbonden in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu. De voorschriften kunnen afwijken van regels gesteld in de regeling, bedoeld in artikel 3B.7.
3. Degene aan wie de toestemming is verleend, is gehouden de in het tweede lid bedoelde voorschriften na te leven.
II
Na artikel 3B.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De aanvraag om een ontbrandingstoestemming wordt langs elektronische weg ingediend. In afwijking van artikel 2:15, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht neemt het bevoegd gezag een aanvraag die langs elektronische weg wordt ingediend, in ontvangst. De aanvraag mag betrekking hebben op meerdere evenementen of voorstellingen waarbij vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding worden gebracht, mits die evenementen of voorstellingen plaatsvinden binnen dezelfde gemeente en binnen een tijdvak van ten hoogste een jaar.
2. Bij de aanvraag worden de volgende gegevens en bescheiden langs elektronische weg verstrekt:
a. gegevens omtrent de datum, het tijdstip en de plaats van het tot ontbranding brengen;
b. een afschrift van de toepassingsvergunning die aan de aanvrager is verleend;
c. een afschrift van het in artikel 3B.2, tweede lid, onder c, bedoelde certificaat;
d. een schietlijst met daarin een overzicht van de toe te passen artikelen en per categorie artikelen de volgende gegevens:
– het aantal,
– de omschrijving van het artikel,
– de fabrikant van het artikel,
– het artikelnummer,
– gegevens waaruit blijkt of het artikel consumentenvuurwerk, professioneel vuurwerk of een pyrotechnisch artikel voor theatergebruik betreft,
– het brutogewicht van het artikel in kilogrammen,
– het kaliber,
– het maximale effect van het artikel in verticale richting,
– gegevens waaruit blijkt of er sprake is van een schuin opgesteld of schuin gemonteerd artikel, en
– de veiligheidsafstand tot het publiek die bij het ontbranden in acht zal worden genomen;
e. indien sprake is van het ontbranden in de buitenlucht, een actuele situatietekening, waarop is aangegeven:
– de opbouwlocatie,
– de afsteeklocatie met opstelling van de af te steken artikelen,
– de omliggende bebouwing,
– de veiligheidsafstanden,
– de afzettingen van de gevarenzone tijdens opbouw en ontbranding,
– de opstelplaats van het publiek, en
– de vluchtwegen.
f. indien wegen in de gevarenzone zijn gelegen, een toestemming van de burgemeester binnen wiens gemeente de artikelen tot ontbranding zullen worden gebracht, voor het afzetten van die wegen of, indien het een eigen weg betreft, een toestemming van de eigenaar van de weg voor het afzetten van de weg;
g. een omschrijving van bijzondere omstandigheden.
3. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, derde volzin, worden bij de aanvraag per evenement of voorstelling de gegevens en bescheiden, bedoeld in de onderdelen b tot en met g, verstrekt en hoeven bij de aanvraag de gegevens omtrent de datum en het tijdstip van het tot ontbranding brengen niet te worden verstrekt.
4. De aanvrager kan de gegevens en bescheiden, bedoeld in het tweede lid, op schriftelijke wijze verstrekken, voor zover het bevoegd gezag daarvoor toestemming heeft gegeven.
5. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop een aanvraag langs elektronische weg wordt ingediend.
6. Gedeputeerde staten zenden onverwijld een afschrift van de aanvraag aan de burgemeester binnen wiens gemeente het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding zullen worden gebracht.
7. Gedeputeerde staten stellen alvorens een ontbrandingstoestemming te verlenen de volgende bestuursorganen en instanties in de gelegenheid advies uit te brengen:
a. Onze Minister,
b. de betrokken verlener van een luchtverkeersdienst als bedoeld in de Wet luchtvaart, voor zover het zichzelf voortdrijvend opstijgend vuurwerk of zichzelf opstijgende pyrotechnische artikelen voor theatergebruik betreft die in de openlucht tot ontbranding zullen worden gebracht binnen 15 kilometer afstand van een luchthaven,
c. het bestuur van de regionale brandweer binnen wiens gebied het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding zullen worden gebracht, en
d. de burgemeester van de gemeente aangrenzend aan de gemeente waar het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding zullen worden gebracht, voor zover de artikelen effect kunnen hebben binnen zijn gemeente.
8. Gedeputeerde staten verlenen geen ontbrandingstoestemming indien de burgemeester binnen wiens gemeente het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding zullen worden gebracht binnen twee weken na ontvangst van het afschrift van de aanvraag heeft verklaard tegen het verlenen van de toestemming in verband met de veiligheid bedenkingen te hebben, dan wel indien de burgemeester binnen die termijn gedeputeerde staten er van in kennis heeft gesteld dat hij de aanvraag binnen die termijn niet kan beoordelen, die verklaring heeft gegeven binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag. Indien de burgemeester niet binnen de van toepassing zijnde termijn heeft verklaard bedenkingen te hebben, wordt hij geacht geen bedenkingen te hebben.
9. Gedeputeerde staten zenden onverwijld een afschrift van de ontbrandingstoestemming aan Onze Minister, aan de burgemeester, bedoeld in het zevende lid, en aan het bestuur van de regionale brandweer, bedoeld in het zevende lid, onder c. Deze verzending geschiedt zo veel als mogelijk en in ieder geval aan Onze Minister langs elektronische weg.
10. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om een ontbrandingstoestemming.
11. Degene aan wie een ontbrandingstoestemming is verleend voor meerdere evenementen of voorstellingen, meldt uiterlijk 5 werkdagen voorafgaand aan ieder evenement of iedere voorstelling aan gedeputeerde staten van de provincie waarin het evenement of de voorstelling zal plaatsvinden, de datum en het tijdstip van het opbouwen van het vuurwerk en de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik en de datum, het tijdstip en de plaats van het tot ontbranding brengen van die artikelen, onder verwijzing naar de datum en het kenmerk van die toestemming. Gedeputeerde staten zenden onverwijld een afschrift van de melding aan de bestuursorganen en instanties, bedoeld in het negende lid.
JJ
Artikel 3B.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «vergunning als bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid,» vervangen door: toepassingsvergunning.
b. In onderdeel a wordt «10 kilogram» vervangen door: 20 kilogram.
c. In onderdeel b wordt «100 kilogram» vervangen door: 200 kilogram.
2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste volzin wordt «Artikel 3B.3, eerste lid» vervangen door: Artikel 3B.3, eerste en tweede lid.
b. De tweede volzin komt te luiden: Gedeputeerde staten zenden onverwijld een afschrift van de melding aan het bestuur van de regionale brandweer binnen wiens gebied de artikelen tot ontbranding zullen worden gebracht, aan de burgemeester van de gemeente binnen wiens gemeente de artikelen tot ontbranding zullen worden gebracht en aan Onze Minister.
c. Er wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Deze verzending geschiedt zo veel als mogelijk en in ieder geval aan Onze Minister langs elektronische weg.
3. In het vierde lid wordt «wordt» vervangen door: worden.
4. In het vijfde lid wordt «de commandant» vervangen door: het bestuur.
5. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Artikel 3B.3a, eerste lid, eerste en tweede volzin, en vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
KK
Artikel 3B.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Een vergunning als bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid,» vervangen door: De toepassingsvergunning.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De artikelen 2.30, eerste lid, 2.31, eerste lid, onder b, en tweede lid, onder b, 2.33, eerste lid, onder a en b, en tweede lid, onder b en d, onder 2°, 3.15 en 5.19, vierde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
LL
Artikel 3B.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «vergunning, als bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid,» vervangen door: toepassingsvergunning.
b. In onderdeel c vervalt «en het productiejaar».
2. In het vierde lid wordt «tien» vervangen door «zeven».
3. In het vijfde lid wordt «vergunning, als bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid,» vervangen door: toepassingsvergunning.
MM
In hoofdstuk 3b wordt na artikel 3B.6 een artikel ingevoegd, luidende:
NN
Artikel 4.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De puntkomma aan het slot van onderdeel b wordt vervangen door een punt.
b. Onderdeel c vervalt.
2. Het derde lid vervalt.
3. Het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.
4. In het derde lid (nieuw) wordt «Het eerste en tweede lid zijn» vervangen door: Het tweede lid is.
5. In het vierde lid, onder c, (nieuw) wordt «kwetsbaar object of een geprojecteerd kwetsbaar object» telkens vervangen door: beperkt kwetsbaar object, kwetsbaar object of geprojecteerd beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object.
OO
Artikel 4.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de artikelen 2.2.1, 2.2.2, 3.2.1 of 3A.2.1» vervangen door: artikel 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1.
2. In het tweede lid wordt voor «kwetsbare object» ingevoegd: beperkt kwetsbare of.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. In afwijking van het eerste lid gelden de veiligheidsafstanden tot tien meter vanaf het beperkt kwetsbare of kwetsbare object of het geprojecteerde beperkt kwetsbare of kwetsbare object, indien:
a. het object een gebouw is, niet zijnde een gebouw bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten of een kantoorgebouw is, niet zijnde een kwetsbaar object, en de grens van de bouwstrook meer dan tien meter vanaf de bestemmingsgrens is gelegen;
b. het object een woonwagen is die meer dan tien meter vanaf de grens van het gebied dat voor woonwagens is bestemd, is of mag worden geplaatst.
4. Het vijfde lid komt te luiden:
5. In afwijking van het tweede lid gelden de veiligheidsafstanden tot tien meter vanaf het beperkt kwetsbare of kwetsbare object, indien:
a. het object een gebouw is, niet zijnde een gebouw bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten of een kantoorgebouw is, niet zijnde een kwetsbaar object, en het object meer dan tien meter vanaf de eigendomsgrens van het desbetreffende gebied is gelegen;
b. het object een woonwagen is die meer dan tien meter van de eigendomsgrens van het desbetreffende perceel of van het gebied dat voor woonwagens is aangewezen, is geplaatst.
5. In het zesde lid vervalt «als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder c».
PP
Artikel 4.4 vervalt.
RR
De artikelen 5.3.1 tot en met 5.3.4 komen te luiden:
De nadere eisen, gesteld krachtens artikel 2.2.3 of 3.2.2, alsmede de toestemmingen, verleend krachtens voorschrift 1.8 van bijlage 1, die voor een inrichting onmiddellijk voor 1 juli 2012 in werking en onherroepelijk waren, worden gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften.
1. Een vergunning als bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid, die onmiddellijk voor 1 juli 2012 van kracht en onherroepelijk is, wordt gelijkgesteld met een toepassingsvergunning.
2. Een toestemming als bedoeld in artikel 3B.1, derde lid, onder a, die onmiddellijk voor 1 juli 2012 van kracht en onherroepelijk is, wordt gelijkgesteld met een ontbrandingstoestemming.
1. Het recht zoals dat gold onmiddellijk voor 1 juli 2012 blijft van toepassing op:
a. de voorbereiding en vaststelling van de beschikking op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid, of een toestemming als bedoeld in artikel 3B.3, derde lid, of een aanvraag om een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, indien voor die datum een aanvraag is ingediend;
b. de voorbereiding en vaststelling van een ambtshalve te geven beschikking tot wijziging of intrekking van een vergunning als bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid, indien voor die datum van het ontwerpbesluit mededeling is gedaan met overeenkomstige toepassing van artikel 3:19, tweede lid, onderdelen b en c, van de Algemene wet bestuursrecht;
c. een vergunning als bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid, of een toestemming als bedoeld in artikel 3B.3, derde lid, of een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, die nog niet onherroepelijk is.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid wordt:
a. een vergunning of toestemming gelijkgesteld met een toepassingsvergunning onderscheidenlijk ontbrandingstoestemming;
b. een beschikking tot wijziging van een vergunning of toestemming gelijkgesteld met een beschikking tot wijziging van een toepassingsvergunning onderscheidenlijk ontbrandingstoestemming,
op het tijdstip waarop de betrokken beschikking onherroepelijk is geworden.
SS
Artikel 5.3.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onder b, wordt «artikel 1.2.2, vijfde lid» vervangen door: artikel 1.2.2, achtste lid.
2. In het vijfde lid wordt na «gebracht» ingevoegd «en voldoet aan de eisen voor consumentenvuurwerk die zijn gesteld bij of krachtens het Vuurwerkbesluit dat gold op 3 juli 2010» en wordt «het Vuurwerkbesluit zoals dat gold op 3 juli 2010» vervangen door: dat besluit.
TT
In artikel 5.4.2 vervallen het tweede en derde lid alsmede de aanduiding «1» voor het eerste lid.
UU
Het opschrift van bijlage 1 komt te luiden:
VV
Bijlage 1, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel 1 wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel b vervalt.
b. De onderdelen c tot en met m worden geletterd b tot en met l.
c. In onderdeel c (nieuw) wordt «moet kunnen blijven» vervangen door «blijft» en wordt «uitgave 1991» vervangen door: uitgave 2005.
d. De begripsomschrijving van «brandwerendheid van deur-, luik- en raamconstructies» komt te luiden: tijd, uitgedrukt in minuten, gedurende welke deur-, luik- en raamconstructies weerstand bieden tegen bezwijken en vlamdicht blijven in geval van brand, bepaald volgens de brandwerendheidscriteria EI1 van NEN 6069, uitgave 2005.
e. De begripsomschrijving van «gevaarlijke stof» komt te luiden: stof of voorwerp waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts onder daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen aangeduid in de International Maritime Dangerous Goods Code.
f. In onderdeel i (nieuw) wordt «NEN-EN 50281-3, uitgave 2001» vervangen door: NEN-EN-IEC 61241-1-:2004, uitgave 2008.
g. De begripsomschrijving van «verkoopruimte» komt te luiden: besloten ruimte of deel van een besloten ruimte waar aflevering van consumentenvuurwerk aan particulieren plaatsvindt.
h. De begripsomschrijving van «memorandum nr. 60» komt te luiden: memorandum betreffende voorschriften voor sprinkler-, brandmeld- en ontruimingsalarminstallaties in vuurwerkbewaarplaatsen en verkoopruimten voor consumentenvuurwerk, behorende bij de Voorschriften Automatische Sprinklerinstallaties, inclusief verduidelijking, vastgesteld op 2 september 2005 en uitgegeven op 26 september 2005 door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid.
i. Aan het onderdeel worden, onder vervanging in onderdeel l (nieuw) van de punt achter «brandmeldinstallatie» door een puntkomma, drie onderdelen toegevoegd, luidende:
brandcompartiment als bedoeld in het Bouwbesluit 2012;
samenstel van detectoren, bekabeling, een brandmeldcentrale en een doormeldinstallatie, dat nodig is voor het ontdekken van een brand, het melden van brand en het geven van stuursignalen ten behoeve van andere installaties;
document waarin alle bouwkundige, organisatorische en installatietechnische eisen voor de met sprinklers te beveiligen ruimtes en locaties worden beschreven.
2. In onderdeel 2 wordt «de datum, waarop dit besluit in het Staatsblad is geplaatst,» vervangen door: 1 juli 2012.
3. In onderdeel 3 wordt «bijlage onder A, onderdeel 1, sub d, e en j» vervangen door »bijlage, onder A, onderdeel 1, onder c, d en i» en wordt «bijlage onder A, onderdeel 1, sub l» vervangen door: bijlage, onder A, onderdeel 1, onder k.
4. In onderdeel 4 vervalt «of de in voorschrift 5.3 bedoelde certificatie-instelling» en wordt «een accreditatie afgegeven door» vervangen door: een inspectie-instelling die is geaccrediteerd door.
5. Aan het onderdeel wordt, na onderdeel 6, een onderdeel toegevoegd, luidende:
7. In de begripsomschrijvingen van brandwerendheid van bouwdelen en van deur-, luik- en raamconstructies wordt in plaats van «NEN 6069, uitgave 2005» gelezen «NEN 6069, uitgave 1991» voor zover de bepalingen in deze bijlage betrekking hebben op bouwdelen of deur-, luik- en raamconstructies die voor 1 juli 2012 tot stand zijn gebracht.
WW
Bijlage 1, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:
1. In voorschrift 1.3, tweede volzin, wordt «Aangeboden consumentenvuurwerk» vervangen door: Consumentenvuurwerk.
2. In voorschrift 1.4 wordt «nadere eis» vervangen door: maatwerkvoorschrift.
3. Voorschrift 1.5 komt te luiden:
1.5 Gevallen of beschadigd consumentenvuurwerk wordt onmiddellijk opgeraapt. Beschadigd consumentenvuurwerk wordt bewaard in een verpakking die antistatisch is en zo stevig en sterk is dat de verpakking afdoende tegen elke normale behandeling bestand is. Beschadigd vuurwerk wordt bewaard in de bufferbewaarplaats, of, indien geen bufferbewaarplaats aanwezig is, in de bewaarplaats. De verpakking is voorzien van het opschrift «BERGING». Een vrijgekomen ontplofbare of pyrotechnische stof wordt bevochtigd met water, tenzij dit leidt tot ongewenste reacties, zorgvuldig opgeruimd en op dezelfde wijze als gevallen of beschadigd consumentenvuurwerk bewaard.
4. Voorschrift 1.7 wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste volzin wordt «open vuur» vervangen door: vuur of open vlam.
b. De tweede volzin komt te luiden: Bij iedere ingang van de inrichting is een verbodsbord aanwezig dat voldoet aan de intrinsieke kenmerken van het in bijlage XVIII bij de Arbeidsomstandighedenregeling opgenomen verbodsbord waaruit blijkt dat vuur, open vlam en roken verboden zijn.
5. Voorschrift 1.8 wordt als volgt gewijzigd:
a. In de tweede volzin wordt «kan het bevoegd gezag toestemming verlenen dat consumentenvuurwerk aanwezig is» vervangen door: kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift bepalen dat onder daarbij aangegeven voorwaarden consumentenvuurwerk ook aanwezig mag zijn.
b. De derde volzin komt te luiden: Alvorens een zodanige beschikking te geven, stelt het bevoegd gezag het bestuur van de regionale brandweer binnen wiens gebied de inrichting geheel of in hoofdzaak is gelegen, in de gelegenheid hierover advies uit te brengen.
6. Aan het slot van voorschrift 1.9 wordt een volzin toegevoegd, luidende: In de ruimte waar het afleveren van consumentenvuurwerk plaatsvindt, mogen geen licht of zeer licht ontvlambare stoffen en drukhouders, met uitzondering van brandblusmiddelen, aanwezig zijn.
7. Aan voorschrift 1.11 wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift aanvullende eisen stellen aan het aantal brandslanghaspels en de situering van de brandslanghaspels.
8. Aan paragraaf 1 wordt na voorschrift 1.12 een voorschrift toegevoegd, luidende:
1.13 Het lossen van een voertuig met consumentenvuurwerk mag niet geschieden gelijktijdig met het lossen van een tankwagen met motorbrandstoffen, tenzij het voertuig zich op meer dan 25 meter afstand bevindt van de tankwagen.
9. Voorschrift 2.1 wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste volzin vervalt «als bedoeld in het Bouwbesluit 2003».
b. Aan het voorschrift worden twee volzinnen toegevoegd, luidende: Doorvoeringen van leidingen zijn met dezelfde brandwerendheid afgewerkt. Ander materiaal dan metselwerk, beton of cellenbeton kan worden toegepast indien het bevoegd gezag heeft beslist dat daarmee ten minste dezelfde brandwerendheid en constructieve stevigheid wordt bereikt.
10. In voorschrift 2.3 wordt «Van» vervangen door: In.
11. Voorschrift 3.2 wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel b wordt «het herverpakken van consumentenvuurwerk» vervangen door: het uitpakken en herverpakken van consumentenvuurwerk.
b. Aan het voorschrift wordt een volzin toegevoegd, luidende: Dit voorschrift is niet van toepassing indien geen opslag van vuurwerk plaatsvindt.
12. Aan voorschrift 3.3 wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Dit voorschrift is niet van toepassing indien geen opslag van vuurwerk plaatsvindt.
13. Na voorschrift 3.4 wordt een voorschrift ingevoegd, luidende:
3.4a In afwijking van voorschrift 3.4 kan het bevoegd gezag op verzoek van degene die de inrichting drijft bij maatwerkvoorschrift bepalen dat deuren onder daarbij te stellen voorwaarden geopend mogen zijn.
14. Voorschrift 3.5 komt te luiden:
3.5 De bewaarplaats is zodanig ingericht dat consumentenvuurwerk of verpakkingsmateriaal niet tegen toestellen en leidingen van een installatie die warmte ontwikkelt, is geplaatst. De afstand tussen apparatuur van dergelijke installaties bedraagt ten minste 30 cm.
15. Voorschrift 3.7, tweede volzin, komt te luiden: De onderste lagen worden niet zodanig vervormd of beschadigd door het gewicht van de hoger gelegen lagen, dat het verpakkingsmateriaal zijn functie en beschermende werking verliest.
16. Voorschrift 4.1 komt te luiden:
4.1 Gedurende de openingstijden van de winkel is tijdens de toegestane verkoopdagen voor de verkoop van consumentenvuurwerk per verkoopruimte niet meer dan 500 kg consumentenvuurwerk aanwezig. Indien meerdere verkoopruimten aanwezig zijn, mag per brandcompartiment maximaal één verkoopruimte aanwezig zijn. Buiten deze tijden is in de verkoopruimten geen ander consumentenvuurwerk dan fop- en schertsvuurwerk aanwezig en in totaal daarvan niet meer dan 200 kg.
17. Voorschrift 4.2 komt te luiden:
4.2 Het in een verkoopruimte aanwezige consumentenvuurwerk wordt zodanig opgeslagen dat het zich niet onder handbereik van het publiek bevindt en dat het bereikbaar is voor het water van de automatische sprinklerinstallatie.
18. In paragraaf 4 wordt na voorschrift 4.2 een voorschrift ingevoegd, luidende:
4.3 Het afleveren van consumentenvuurwerk vindt plaats onder bereik van het water van de automatische sprinklerinstallatie.
19. Voorschrift 5.2 komt te luiden:
5.2 De brandbeveiligingsinstallatie is ontworpen, aangelegd, opgeleverd en onderhouden overeenkomstig een uitgangspuntendocument, opgesteld overeenkomstig memorandum nr. 60. Het uitgangspuntendocument is beoordeeld door een door de Stichting Raad voor Accreditatie geaccrediteerde NEN-EN-ISO/IEC 17020 type A inspectie-instelling wat betreft het uitvoeren van beoordelingen en inspecties ten aanzien van brandbeveiligingsinstallaties op basis van memorandum nr. 60. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie als bedoeld in de tweede volzin. Het uitgangspuntendocument en de beoordeling door de inspectie-instelling zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag, voordat met de aanleg van de brandbeveiligingsinstallatie wordt begonnen. Het uitgangspuntendocument en de beoordeling door de inspectie-instelling zijn binnen de inrichting aanwezig.
20. Voorschrift 5.3 komt te luiden:
5.3 De bewaarplaats, bufferbewaarplaats en verkoopruimte worden niet eerder in gebruik genomen dan nadat een inspectie-instelling als bedoeld in voorschrift 5.2 een inspectierapport heeft afgegeven waaruit blijkt dat de brandbeveiligingsinstallatie voldoet aan het goedgekeurde uitgangspuntendocument. Het inspectierapport, bedoeld in de eerste volzin, is binnen de inrichting aanwezig.
21. Voorschrift 5.4 wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste volzin wordt «programma van eisen» vervangen door: uitgangspuntendocument.
b. In de derde volzin wordt «indien» vervangen door «zolang», wordt «een inspectierapport» vervangen door «het laatst opgestelde inspectierapport» en wordt «in voorschrift 5.2 bedoelde goedgekeurde programma van eisen» vervangen door: goedgekeurde uitgangspuntendocument.
22. Voorschrift 5.6 wordt als volgt gewijzigd:
a. De zinsnede «Programma van Eisen» wordt vervangen door: uitgangspuntendocument.
b. Er wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift eisen stellen aan de wijze waarop verpakt of onverpakt consumentenvuurwerk wordt opgeslagen.
23. Aan paragraaf 5 worden na voorschrift 5.6 twee voorschriften toegevoegd, luidende:
5.7 Iedere vijf jaar vanaf de goedkeuring van het uitgangspuntendocument door het bevoegd gezag wordt dat document beoordeeld door een inspectie-instelling als bedoeld in voorschrift 5.2. De beoordeling bestaat in ieder geval uit een beoordeling van de gehanteerde uitgangspunten en normen in het uitgangspuntendocument in relatie tot de uitgangspunten en normen die gezien de actuele stand der techniek gehanteerd worden op het moment van de beoordeling en in relatie tot de doorgevoerde wijzigingen.
5.8 Op grond van de beoordeling, bedoeld in voorschrift 5.7, kan het bevoegd gezag besluiten de beschikking omtrent de goedkeuring van het uitgangspuntendocument in te trekken.
24. Aan voorschrift 6.3 worden twee volzinnen toegevoegd, luidende:
De bouwkundige voorzieningen, bedoeld in de eerste volzin, zijn vervaardigd door metselwerk of met beton of cellenbeton en hebben een brandwerendheid die niet lager is dan 60 minuten. Ander materiaal dan metselwerk, beton of cellenbeton kan worden toegepast indien het bevoegd gezag heeft beslist dat daarmee ten minste dezelfde brandwerendheid en constructieve stevigheid wordt bereikt.
25. Aan voorschrift 6.4 wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Teneinde domino-effecten als bedoeld in de eerste volzin te voorkomen, kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift een grotere interne veiligheidsafstand eisen dan uit de toepassing van die volzin voortvloeit.
XX
Bijlage 1, onderdeel C, vervalt.
YY
Onderdeel D van bijlage 1 wordt geletterd C.
ZZ
Bijlage 1, onderdeel C (nieuw), wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
C. Opslag van ten hoogste 10 000 kilogram consumentenvuurwerk
2. In voorschrift 1, aanhef, vervalt «meer dan 1 000 kg consumentenvuurwerk doch».
3. In voorschrift 1, onder b, wordt «mag ten hoogste één bufferbewaarplaats aanwezig zijn» vervangen door «mogen ten hoogste twee bufferbewaarplaatsen aanwezig zijn» en wordt «in die bufferbewaarplaats» vervangen door: in elke bufferbewaarplaats.
AAA
Bijlage 2, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel 1 wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel c wordt «moet kunnen blijven» vervangen door «blijft» en wordt «uitgave 1991» vervangen door: uitgave 2005.
b. De begripsomschrijving van «brandwerendheid van deur-, luik- en raamconstructies» komt te luiden: tijd, uitgedrukt in minuten, gedurende welke deur-, luik- en raamconstructies weerstand bieden tegen bezwijken en vlamdicht blijven in geval van brand, bepaald volgens de brandwerendheidscriteria EI1 van NEN 6069, uitgave 2005.
c. De begripsomschrijving van «gevaarlijke stof» komt te luiden:
stof of voorwerp waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts onder daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen aangeduid in de International Maritime Dangerous Goods Code.
d. In onderdeel i wordt «NEN-EN 50281-3, uitgave 2001» vervangen door: NEN-EN-IEC 61241-1-:2004, uitgave 2008.
e. Aan het onderdeel worden, onder vervanging in onderdeel j van de punt na «brandmeldinstallatie» door een puntkomma, drie onderdelen toegevoegd, luidende:
brandcompartiment als bedoeld in het Bouwbesluit 2012;
samenstel van detectoren, bekabeling, een brandmeldcentrale en een doormeldinstallatie, dat nodig is voor het ontdekken van een brand, het melden van brand en het geven van stuursignalen ten behoeve van andere installaties;
document waarin alle bouwkundige, organisatorische en installatietechnische eisen voor de met sprinklers te beveiligen ruimtes en locaties worden beschreven.
2. In onderdeel 2 wordt «de datum, waarop dit besluit in het Staatsblad is geplaatst,» vervangen door: 1 juli 2012.
3. In onderdeel 4 wordt «een accreditatie afgegeven door» vervangen door: een inspectie-instelling die is geaccrediteerd door.
4. Aan het onderdeel wordt, na onderdeel 5, een onderdeel toegevoegd, luidende:
6. In de begripsomschrijvingen van brandwerendheid van bouwdelen en brandwerendheid van deur-, luik- en raamconstructies wordt in plaats van «NEN 6069, uitgave 2005» gelezen «NEN 6069, uitgave 1991» voor zover de bepalingen in deze bijlage betrekking hebben op bouwdelen of deur-, luik- en raamconstructies die voor 1 juli 2012 tot stand zijn gebracht.
BBB
Bijlage 2, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:
1. Voorschrift 1.5 komt te luiden:
1.5 De brandbeveiligingsinstallatie is ontworpen, aangelegd, opgeleverd en onderhouden overeenkomstig een uitgangspuntendocument. Het uitgangspuntendocument is beoordeeld door een door de Stichting Raad voor Accreditatie geaccrediteerde NEN-EN-ISO/IEC 17020 type A inspectie-instelling wat betreft het uitvoeren van beoordelingen en inspecties ten aanzien van brandbeveiligingsinstallaties. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie als bedoeld in de tweede volzin. Het uitgangspuntendocument en de beoordeling door de inspectie-instelling zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag, voordat met de aanleg van de brandbeveiligingsinstallatie wordt begonnen. Het uitgangspuntendocument en de beoordeling door de inspectie-instelling zijn binnen de inrichting aanwezig.
2. Voorschrift 1.6 komt te luiden:
1.6 De bewaarplaats, bufferbewaarplaats en verkoopruimte worden niet eerder in gebruik genomen dan nadat een inspectie-instelling als bedoeld in voorschrift 1.5 een inspectierapport heeft afgegeven waaruit blijkt dat de brandbeveiligingsinstallatie voldoet aan het goedgekeurde uitgangspuntendocument. Het inspectierapport, bedoeld in de eerste volzin, is binnen de inrichting aanwezig.
3. Voorschrift 1.7 wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste volzin wordt «programma van eisen» vervangen door: uitgangspuntendocument.
b. In de derde volzin wordt «indien» vervangen door «zolang», wordt «een inspectierapport» vervangen door «het laatst opgestelde inspectierapport» en wordt «in voorschrift 1.5 bedoelde goedgekeurde programma van eisen» vervangen door: goedgekeurde uitgangspuntendocument.
4. Voorschrift 1.9 wordt als volgt gewijzigd:
a. In de tweede volzin wordt «Programma van Eisen» vervangen door «uitgangspuntendocument».
b. Aan het voorschrift wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift eisen stellen aan de wijze waarop verpakt of onverpakt vuurwerk wordt opgeslagen.
5. Aan voorschrift 1.13 wordt een volzin toegevoegd, luidende: Om domino-effecten te voorkomen kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift een grotere interne veiligheidsafstand eisen dan uit de toepassing van de tweede volzin voortvloeit.
6. Aan paragraaf 1 worden na voorschrift 1.14 twee voorschriften toegevoegd, luidende:
1.15 Iedere vijf jaar vanaf de goedkeuring van het uitgangspuntendocument door het bevoegd gezag wordt dat document beoordeeld door een inspectie-instelling als bedoeld in voorschrift 1.5. De beoordeling bestaat in ieder geval uit een beoordeling van de gehanteerde uitgangspunten en normen in het uitgangspuntendocument in relatie tot de uitgangspunten en normen die gezien de actuele stand der techniek gehanteerd worden op het moment van de beoordeling en in relatie tot eventuele doorgevoerde wijzigingen.
1.16 Op grond van de beoordeling, bedoeld in voorschrift 1.15, kan het bevoegd gezag besluiten de beschikking omtrent de goedkeuring van het uitgangspuntendocument in te trekken.
7. In voorschrift 2.1 vervalt «als bedoeld in het Bouwbesluit 2003».
8. In voorschrift 2.2 wordt na «toegangsdeur» ingevoegd: en de ventilatieopeningen.
9. Aan voorschrift 3.15 wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Het bevoegd gezag kan een maatwerkvoorschrift vaststellen met betrekking tot de compartimentering van de opslag van stoffen en voorwerpen uit verschillende compatibiliteitsgroepen in één ruimte.
10. Aan voorschrift 5.2 wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Het bevoegd gezag kan een maatwerkvoorschrift vaststellen met betrekking tot de wijze waarop bij een brandalarm moet worden geslagen.
CCC
In het opschrift van bijlage 3 vervalt «2.2.2,» en wordt na «3.2.1» ingevoegd:, 3A.2.1.
DDD
Bijlage 3, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:
1. Er worden, onder vervanging van de punt na «besloten ruimte» door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:
tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke een bouwkundig onderdeel van een gebouw, niet zijnde een deur-, luik- of raamconstructie, zijn functie blijft vervullen bij verhitting, bepaald volgens de brandwerendheidscriteria EI1 van NEN 6069, uitgave 2005;
tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke deur-, luik- en raamconstructies weerstand bieden tegen bezwijken en vlamdicht blijven in geval van brand, bepaald volgens de brandwerendheidscriteria EI1 van NEN 6069, uitgave 2005.
2. Voor «In deze bijlage» wordt de aanduiding «1.1» geplaatst.
3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
1.2 In de begripsomschrijvingen van brandwerendheid van bouwdelen en van deur-, luik- of raamconstructies wordt in plaats van «NEN 6069, uitgave 2005» gelezen «NEN 6069, uitgave 1991» voor zover de bepalingen in deze bijlage betrekking hebben op bouwdelen of deur-, luik- of raamconstructies die voor 1 juli 2012 tot stand zijn gebracht.
EEE
Bijlage 3, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:
1. In voorschrift 1.1 wordt na «artikel 3.2.1, eerste lid,» ingevoegd: of 3A.2.1, eerste lid,.
2. In voorschrift 1.2, onder 3°, wordt na «cellenbeton» ingevoegd: , dan wel ander materiaal ten aanzien waarvan het bevoegd gezag heeft beslist dat daarmee ten minste dezelfde brandwerendheid en constructieve stevigheid wordt bereikt.
3. In de voorschriften 1.1, 1.2 en 1.3 wordt voor «kwetsbaar object» telkens ingevoegd: beperkt kwetsbaar of.
Het Besluit omgevingsrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 6.13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. Met betrekking tot een aanvraag ten aanzien van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de wet met betrekking tot een inrichting als bedoeld in bijlage I, onderdeel C, onder 3.6, onder a of b, zendt het bevoegd gezag langs elektronische weg gelijktijdig met de toezending aan de aanvrager een afschrift van de beschikking toe aan Onze Minister. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop het afschrift wordt verzonden.
2. In het vijfde lid (nieuw) wordt «eerste tot en met derde lid» vervangen door «eerste tot en met vierde lid» en wordt «tweede en derde lid» vervangen door: tweede tot en met vierde lid.
B
Bijlage I, onderdeel C, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 3.2, onder e, wordt «10 kg» vervangen door: 25 kg.
2. In onderdeel 3.6, onder b, wordt «1000 kg» vervangen door: 10.000 kg.
Artikel 4.2 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor het eerste lid vervalt de aanduiding «1».
2. Het tweede lid vervalt.
Artikel 4.9 van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, wordt «een vooraf opgesteld werkplan, dat» vervangen door: een aanvulling op de risico-inventarisatie en -evaluatie, die.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. De in het eerste lid bedoelde aanvulling op de risico-inventarisatie en -evaluatie en het in het tweede lid bedoelde certificaat van vakbekwaamheid, of een afschrift daarvan, zijn op de arbeidsplaats aanwezig en worden desgevraagd getoond aan de toezichthouder.
3. Het vierde lid vervalt.
In artikel 4, eerste lid, onder h, van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen wordt «10 kilogram» vervangen door: 25 kilogram.
1. Indien voor 1 juli 2012 nog niet is beslist op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor de opslag van consumentenvuurwerk, en met ingang van die datum een zodanige vergunning voor die opslag niet langer vereist is, wordt de aanvraag om de vergunning gelijkgesteld met een melding als bedoeld in artikel 2.2.4, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit.
2. Voor een inrichting waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan 1 juli 2012 voor de opslag van consumentenvuurwerk een omgevingsvergunning in werking en onherroepelijk was, die met ingang van die datum niet langer vereist is, worden de aan de vergunning verbonden voorschriften, voor zover die betrekking hebben op de opslag van consumentenvuurwerk, gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 8.42 van de Wet milieubeheer, mits de aan de vergunning verbonden voorschriften vallen binnen de bevoegdheid van het bevoegd gezag tot het stellen van maatwerkvoorschriften.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 15 maart 2012
Beatrix
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J. J. Atsma
Uitgegeven de negenentwintigste maart 2012
De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten
De vuurwerkramp in Enschede is in 2002 aanleiding geweest voor het aanscherpen van wet- en regelgeving rondom het in- en uitvoeren, opslaan, bewerken, afleveren, het voorhanden hebben en het afsteken van vuurwerk. Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden. Om de uitvoerbaarheid te verbeteren, is het Vuurwerkbesluit in 2004 gewijzigd.
Het onderhavige wijzigingsbesluit is opgesteld naar aanleiding van de evaluatie1 van het Vuurwerkbesluit die in 2007/2008 is uitgevoerd. Daarnaast heeft het Centrum voor Externe Veiligheid en Vuurwerk bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op verzoek van de toenmalige Minister van VROM een aantal adviezen uitgebracht, die eveneens betrokken zijn bij de opstelling van dit wijzigingsbesluit.
De doelstelling van zowel de evaluatie als het onderhavige besluit is het verbeteren van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Daarbij is tevens beoogd de lasten voor overheid en bedrijfsleven zo veel mogelijk te verminderen zonder dat afbreuk wordt gedaan aan het beschermingsniveau dat sinds de ramp in Enschede in het Vuurwerkbesluit is vastgelegd. Dit wijzigingsbesluit omvat een aantal verduidelijkingen en daarnaast een aantal meer ingrijpende wijzigingen. Ingrijpende wijzigingen zijn:
1. Verhoging van de meldingsgrens voor opslag van 1.000 kg naar 10.000 kg.
2. Verhoging van de meldingsgrens voor ontbranden van consumentenvuurwerk door professionals van 100 kg naar 200 kg en van theatervuurwerk door professionals van 10 kg naar 20 kg.
3. Opname van eisen voor ontbrandingen in een ministeriële regeling.
4. Verschuiving van de bevoegdheid tot verlening toepassingsvergunningen van gedeputeerde staten naar de Minister van Infrastructuur en Milieu.
5. Verhoging van de verkoophoeveelheid van 10 kg naar 25 kg, en als gevolg daarvan een gelijke wijziging van de hoeveelheid vuurwerk die een consument mag vervoeren en voorhanden hebben.
6. Verhoging van de hoeveelheid vuurwerk in de verkoopruimte van 250 kg naar 500 kg.
7. Toestaan tweede bufferbewaarplaats.
8. Extra bepalingen om de strafrechtelijke vervolging van de handel van illegaal, gevaarlijk vuurwerk te verbeteren.
In de artikelsgewijze toelichting wordt op elk van de bovenstaande onderwerpen nader ingegaan.
Tot slot is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in het Vuurwerkbesluit een aantal terminologische aanpassingen door te voeren in verband met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009.
In 2007/2008 is een evaluatie uitgevoerd naar de knelpunten in de uitvoering van het Vuurwerkbesluit. Voor het onderzoek zijn de verschillende partijen groepsgewijs geïnterviewd over de door hen ervaren knelpunten bij de uitvoering van de regelgeving. Tot de partijen die zijn geïnterviewd behoren bedrijven die omgaan met professioneel vuurwerk, importeurs van vuurwerk, bedrijven die omgaan met consumentenvuurwerk, handhavers van het Vuurwerkbesluit, politie, provincies, gemeenten, brandweer, (particuliere) inspectie-instellingen, transporteurs en deskundigen op het terrein van de transportregelgeving. Deze inventarisatie heeft geleid tot 325 aandachtspunten. Deze punten zijn geclusterd in elf aandachtsgebieden:
1. Opslag consumentenvuurwerk
2. Keuringen door inspectie-instellingen
3. Opslag professioneel vuurwerk
4. Verkoop consumentenvuurwerk
5. Verpakkingsverplichtingen/-aanduidingen
6. Afsteken professioneel vuurwerk
7. Invoer en doorvoer van vuurwerk
8. Transport en aflevering vuurwerk
9. Handhaving
10. Bestrijding calamiteiten
11. Samenwerking en kennisuitwisseling overheid en branche.
In de evaluatie zijn per aandachtsgebied de knelpunten beschreven, conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan. De resultaten van de evaluatie zijn basis geweest voor dit wijzigingsbesluit. Omdat uit het perceptieonderzoek geen eenduidige aanbevelingen kwamen over de richting van de gewenste verandering, zijn de aanbevelingen in nauwe samenspraak met experts uit bedrijfsleven en overheid geconcretiseerd en nader uitgewerkt.
Diverse knelpunten uit de evaluatie noodzaakten niet tot een wijziging van het Vuurwerkbesluit, maar tot uitleg van diverse bepalingen van het Vuurwerkbesluit voor de praktijk. In die uitleg zal worden voorzien in een handreiking. In onderstaande tabellen is per knelpunt aangegeven of dit knelpunt heeft geleid tot wijziging van het Vuurwerkbesluit, dan wel zal worden meegenomen in de Handreiking.
2.1. Opslag consumentenvuurwerk |
||
---|---|---|
1 |
De uitvoering van de voorziening die geëist wordt om brandoverslag te voorkomen wanneer deuren op te korte afstand liggen, is onvoldoende helder. |
Op basis van het ingewonnen RIVM-advies is geconcludeerd dat de bepaling juridisch klopt, maar dat nadere uitleg van belang is om de regel goed te kunnen toepassen. Daarom wordt hierover een passage in de Handreiking opgenomen. |
2 |
In Vuurwerkbesluit staan geen constructie-eisen voor (buffer)bewaarplaatsen in relatie tot drukopbouw en drukontlasting via de deur |
Geconcludeerd is dat de constructie-eisen volgen uit het Bouwbesluit. Omdat het Vuurwerkbesluit niet de juiste plaats is voor nadere detaillering wordt, mede op basis van het RIVM-advies, hierover een passage in de Handreiking opgenomen. |
3 |
Knijpafsluiter is verboden volgens NEN 671-1, maar verplicht volgens memorandum 60 |
Door het verwijzen naar een nieuw Memorandum nr. 60 en een aangepaste NEN 671-1 wordt de geconstateerde tegenstrijdigheid opgelost. |
4 |
Veiligheidsafstanden bij opslagplaatsen van meer dan 10.000 kg; er bestaat onduidelijkheid over de juiste berekeningsmethodiek voor kleinere afstanden |
Op basis van het RIVM-advies wordt in de Handreiking een werkwijze geadviseerd om tot veilige kleinere afstanden te komen tussen (buffer)bewaarplaatsen en kwetsbare bestemmingen.1 |
5 |
Kennis van brandgedrag van vuurwerk is onvoldoende |
Dit is gerelateerd aan het vorige knelpunt en wordt door de genoemde Handreiking opgelost. |
6 |
Vuistregel normering ompakruimte uit memorandum moet wettelijk worden verankerd |
Gebleken is dat deze vuistregel niet tot wettelijke norm kan worden verheven. Daarom wordt voor alle inrichtingen een tweede bufferbewaarplaats toegestaan en wordt in de Handreiking ingegaan op de hoeveelheid vrije ruimte die voor het ompakken nodig is. |
Die kleinere afstanden kunnen ook alleen bereikt worden door het treffen van fysieke maatregelen. Zie verder artikel 4.2.
2.2. Keuringen |
||
---|---|---|
1 |
Onduidelijkheden door verschillende versies van Memorandum nr. 60 |
In dit wijzigingsbesluit is een nieuwe versie van het Memorandum nr. 60 aangewezen, waarin de laatste inzichten zijn verwerkt. |
2 |
Onduidelijkheid over de status van de goedkeuringsdocumenten |
Samen met het nieuwe memorandum nr. 60 zijn ook de bepalingen over de goedkeuringsdocumenten herzien en in lijn gebracht met vergelijkbare bepalingen in andere regelgeving. |
3 |
De rol particuliere inspectie-instelling bij het beoordelen is onduidelijk |
In de bepalingen over de goedkeuringsdocumenten is de rol van de inspectie-instelling verduidelijkt. |
4 |
De certificatie en goedkeuring van de brandbeveiligingsinstallatie is te veel geconcentreerd in de laatste periode van het jaar. |
Dit is een gedeelde verantwoordelijkheid van vuurwerkbedrijven en inspectie-instellingen. Het is niet mogelijk dit via het Vuurwerkbesluit te regelen. |
5 |
Onafhankelijkheid en betrouwbaarheid particuliere inspectie-instellingen wordt in twijfel getrokken |
De onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van de inspectie-instellingen is een zaak van de Raad van Accreditatie; geen wijziging van het Vuurwerkbesluit noodzakelijk. |
2.3. Opslag professioneel vuurwerk |
||
---|---|---|
1 |
Extra transport als gevolg van opslag in buitenland; opslag professioneel vuurwerk moet in Nederland mogelijk zijn. |
Het Vuurwerkbesluit staat onder voorwaarden de opslag van professioneel vuurwerk toe; verlagen van het veiligheidsniveau om deze opslag aantrekkelijker te maken wordt nadrukkelijk afgewezen. |
2.4. Verkoop consumentenvuurwerk |
||
---|---|---|
1 |
Verkoophoeveelheid moet worden bijgesteld omdat sommige artikelen per stuk al circa 10 kg wegen. |
Bij deze wijziging van het Vuurwerkbesluit wordt toegestaan dat maximaal 25 kg vuurwerk wordt afgeleverd. |
2 |
Registratieverplichtingen tijdens de verkoop zijn onwerkbaar. |
De bepalingen over de registratie van de vuurwerkverkopen zijn vereenvoudigd. De registratieplicht voor de brandweer van hoeveelheid aanwezig vuurwerk is geschrapt. |
2.5. Verpakkingsverplichtingen-aanduidingen |
||
---|---|---|
1 |
Eisen bergingsverpakking zijn onduidelijk. |
De voorziening voor het veilig bewaren van beschadigd vuurwerk is materieel omschreven en losgekoppeld van het begrip bergingsverpakking. |
2 |
Onderscheid maken voor dummies en fop- en schertsvuurwerk, omdat deze moeilijk van echt vuurwerk zijn te onderscheiden. |
Met de implementatie van richtlijn nr. 2007/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 betreffende het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen (PbEU L 154) (hierna: de Pyrorichtlijn) in het Vuurwerkbesluit heeft fop- en schertsvuurwerk de verplichte aanduiding «categorie 1» gekregen, welke op het artikel vermeld moet worden. |
3 |
Lanceerinrichting grote vuurpijlen moeten worden voorgeschreven. |
Met de importeurs is afgesproken dat zij voor het meeleveren van plastic buizen zullen zorgdragen. Het Vuurwerkbesluit wordt op dit punt niet gewijzigd. |
2.6. Afsteken professioneel vuurwerk |
||
---|---|---|
1 |
De administratieve verplichtingen voor de bezigers zijn omvangrijk. |
Door de wijziging van het Vuurwerkbesluit zijn de administratieve verplichtingen verminderd, maar nog wel op zo'n niveau gehouden dat toezichthouders in voldoende mate kunnen handhaven. |
2 |
Gemeenten kunnen vuurwerkshows die met een melding worden afgedaan, niet tegenhouden. Hiervoor moet een voorziening worden aangebracht. |
Omdat gemeenten ook sturingsmogelijkheden bij evenementen aan de APV kunnen ontlenen, wordt het Vuurwerkbesluit niet gewijzigd. In de Handreiking val nader op deze sturingsmogelijkheden worden ingegaan. |
3 |
Certificatieregeling; opleiding gaat onvoldoende in op arbeidsveiligheid. |
Het stelsel van certificatie bij arbeidsomstandigheden wordt momenteel gewijzigd. In deze stelselherziening wordt ook dit certificatieschema herzien. Arbeidsveiligheid en eisen t.a.v. examinering van deskundigen zijn hier onderdeel van. |
4 |
Werkplan wordt niet door Arbeidsinspectie gecontroleerd |
In het wijzigingsbesluit is de verplichting een werkplan in te dienen, geschrapt. Dat deel van de informatie uit het werkplan dat nodig is voor de beoordeling van de veiligheid van het evenement moet in de vorm van een schietlijst worden aangeleverd. |
5 |
Overhevelen bevoegdheid tot verlenen van de ontbrandingstoestemming naar de gemeente |
De provincies verlenen momenteel deze toestemming. Zij hebben een efficiënte organisatie en een grote expertise opgebouwd; overhevelen zou de opgebouwde ervaring teniet doen en de uitvoering ernstig belemmeren. |
2.7. Vervoer, invoer en doorvoer van vuurwerk |
||
---|---|---|
1 |
Classificatiecontroles op de correcte indeling van vuurwerk op grond van de transportregelgeving moeten worden geïntensiveerd |
Dit kan niet door wijziging van het Vuurwerkbesluit. |
2 |
Meldingsverplichting invoer vuurwerk is volgens handhavers te licht en volgens branche te zwaar. |
Er is een verbeterslag ten aanzien van het Landelijk Meld- en Informatiepunt doorgevoerd. Er is kritisch bekeken welke informatie noodzakelijk is. De uitkomsten daarvan hebben geleid tot wijzigingen van het Vuurwerkbesluit. |
2.8. Transport en aflevering |
||
---|---|---|
1 |
Laad- en losproblematiek bij detailhandel leidt in sommige situaties tot onveilig gedrag waartegen niet kan worden opgetreden. |
De juridische kaders zijn in beginsel aanwezig en juist. Het gaat dan om de juiste toepassing ervan. Hierover wordt in de Handreiking een passage opgenomen. |
2 |
Route-ontheffingen wordt niet of onjuist verleend door gebrek aan deskundigheid. |
Hiervoor geldt hetzelfde als bij het vorige knelpunt en daarom ook dezelfde oplossing. |
2.9. Handhaving |
||
---|---|---|
1 |
Opslaan en afvoeren van in beslag genomen vuurwerk geschiedt niet altijd volgens de regels. |
Dit knelpunt valt buiten het kader van het Vuurwerkbesluit. Dit punt heeft daarom niet geleid tot aanpassing van dat besluit. |
2 |
De toepassingsvergunning is niet eenvoudig handhaafbaar buiten het rechtsgebied van verlenende instantie |
Deze constatering heeft geleid tot de beslissing om de Minister van Infrastructuur en Milieu alle toepassingsvergunningen te laten verlenen; de bevoegdheid ten aanzien van ontbrandingstoestemmingen blijft bij gedeputeerde staten. |
3 |
Er wordt te weinig gehandhaafd op vuurwerk dat niet voldoet aan wettelijke eisen. |
In het gewijzigde Vuurwerkbesluit zijn enkele bepalingen opgenomen die de gesignaleerde knelpunten oplossen. Het betreft dan met name de bepalingen met betrekking tot «oneigenlijk professioneel vuurwerk». |
4 |
Handhaving moet meer gebeuren op basis van privaatrecht, dus door het inzetten van certificatiesystemen |
Om op termijn bij het verlenen van een importvergunning van de mogelijkheden van een private erkenningsregeling voor importeurs gebruik te kunnen maken, is een wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet Bibob in voorbereiding. |
6 |
Mogelijkheden bestuursrechtelijke handhaving moeten beter worden benut |
De conclusie bij dit knelpunt was dat het handhavingsinstrumentarium voldoet; een wijziging van het Vuurwerkbesluit is niet nodig. |
7 |
Toepasbaarheid bestuurlijke boete en toepasbaarheid bestuurlijke strafbeschikking beter regelen |
Deze instrumenten zijn op wetsniveau geregeld (Algemene wet bestuursrecht, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Behoeft geen wijziging van het Vuurwerkbesluit. Wel zal in de Handreiking aan dit onderwerp aandacht worden besteed. |
2.10. Samenwerking en kennisuitwisseling overheid en branche |
||
---|---|---|
1 |
Ontbreken centraal overleg |
Geen wijziging van het Vuurwerkbesluit nodig. |
2.11. Overige punten |
||
---|---|---|
1 |
Zwaarte vuurwerkregels is te veel doorgeschoten en moet fors worden verminderd. |
Uitgangspunt bij de onderhavige wijziging is geweest het verbeteren van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid bij gelijke bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens. |
2 |
Adviesrol brandweer wordt verschillend en soms onvoldoende ingevuld. |
De adviesrol van de brandweer is in voorkomende gevallen goed belegd in het Vuurwerkbesluit. In de Handreiking zal op de inhoudelijke kant van die adviesrol worden ingegaan. |
4 |
Betrekken brandweer bij Vuurwerkbesluit |
Brandweerorganisaties zijn betrokken bij de voorbereiding van de wijzigingen van het Vuurwerkbesluit en worden betrokken bij het opstellen van de Handreiking. |
5 |
Het ontbreken van een testlocatie voor vuurwerk bemoeilijkt de handhaving op sommige onderdelen |
Het in Nederland inrichten van een testlocatie stuit onder meer op ruimtelijke, financiële en milieuproblemen en wordt derhalve niet (meer) nagestreefd. |
6 |
Er moet voldoende aandacht worden besteed aan voorlichting over de regels uit het Vuurwerkbesluit |
De aangekondigde Handreiking is bedoeld om te communiceren over de bedoelingen van het Vuurwerkbesluit. |
7 |
Nut en noodzaak van het LMIP wordt in twijfel getrokken. |
Zoals al bij knelpunt 2 van 3.7 is gemeld, heeft een verbeterslag bij het meldpunt plaatsgevonden. |
Met dit besluit wordt invulling gegeven aan het streven van het kabinet naar minder, eenvoudigere en effectievere regels en naar vermindering van administratieve lasten. De wijzigingen hebben niet geleid tot aanscherping van de eisen, zodat er geen sprake is van te saneren bedrijven. Er is wel meer verantwoordelijkheid gelegd bij de ondernemer, onder andere door het verhogen van de meldingsgrens voor opslag, de meldingsgrens voor ontbrandingen en het schrappen van het werkplan.
Op grond van dit besluit worden burgers in verschillende hoedanigheden beschermd tegen de gevolgen van een ongewoon voorval waarbij vuurwerk is betrokken. De bescherming richt zich op een burger als omwonende, als toeschouwer bij een evenement en als klant bij een detailhandel. Aan deze wijziging van het Vuurwerkbesluit ligt geen beleidswijziging ten aanzien van de bescherming van de burger ten grondslag. Daarmee wordt geen afbreuk gedaan aan het oorspronkelijke beschermingsniveau.
Het verhogen van de meldingsgrens voor ontbrandingen zou kunnen leiden tot een positief effect. De reden hiervoor is dat bij meldingsplichtige ontbrandingen uitsluitend gebruik mag worden gemaakt van «veilig» consumentenvuurwerk, waarvoor kortere afstanden worden gehanteerd dan voor professioneel vuurwerk. Het mogelijk maken van een tweede bufferbewaarplaats zal ook positieve gevolgen hebben voor het milieu. Dezelfde hoeveelheid (onverpakt) vuurwerk kan worden opgeslagen in twee ruimten. Daarmee kan een einde komen aan het in-, uit- en ompakken van vuurwerk in een te krappe ruimte.
Door de wijzigingen zullen de administratieve lasten voor bedrijven met een opslag van maximaal 10.000 kg afnemen. Voor bedrijven met een opslag van meer dan 10.000 kg verandert er weinig.
Voor bedrijven die vuurwerk opslaan tot een hoeveelheid van 10.000 kg zullen de administratieve lasten afnemen omdat in de meeste gevallen bij het oprichten of wijzigen van het bedrijf kan worden volstaan met een melding in plaats van een aanvraag om vergunning. Het achterwege blijven van de vergunningprocedure betekent behalve een administratieve lastenvermindering ook een financiële lastenbesparing, omdat een vergunningprocedure in het algemeen meer kosten met zich brengt dan een melding op grond van algemene regels. Ook levert het vervallen van de procedure van de vergunning tijdswinst op voor een bedrijf dat op korte termijn wil starten of een wijziging wil doorvoeren. Ook is er voor deze bedrijven een administratieve lastenverlichting door een afname in de te registreren gegevens.
Bij de berekening van de omvang van de lastenverlichting wordt uitgegaan van een bedrag van € 1000,– voor het aanvragen van een vergunning en € 100,– voor het opstellen en indienen van de melding. Het aantal bedrijven waarvoor dit gaat gelden wordt ingeschat op 950 (vergunning) respectievelijk 500 (melding). De lastenverlichting bedraagt dan € 950.000,– respectievelijk € 50.000,–.
Voor degenen die professioneel vuurwerk tot ontbranding brengen zijn de meldingsgegevens vereenvoudigd. Bij de melding hoeft geen werkplan meer te worden verstrekt. Volstaan kan worden met een schietlijst. Daarnaast is de meldingsgrens opgehoogd en zullen eisen voor ontbrandingen worden opgenomen in een ministeriële regeling op grond van het nieuwe artikel 3B.7 van het Vuurwerkbesluit.
Door het ophogen van de meldingsgrens zal in meer gevallen kunnen worden volstaan met een melding en hoeft geen ontbrandingstoestemming te worden aangevraagd. Met deze wijzigingen wordt een afname van administratieve en financiële lasten bereikt en tevens een verduidelijking en uniformering van eisen.
Bij de berekening van de omvang van de lastenverlichting wordt uitgegaan van een bedrag van € 150,– voor het aanvragen van een ontbrandingstoestemming. Het aantal meldingsplichtige ontbrandingen ligt op circa 1000 en de verwachting is dat de verhoging van de meldingsgrens tot een toename van 50% van het aantal meldingen zal leiden. Dit betekent dat 500 vergunningen minder hoeven te worden afgegeven, hetgeen een lastenverlichting oplevert van € 75.000,– op jaarbasis.
Voor het verlenen van omgevingsvergunningen, toepassingsvergunningen en ontbrandingstoestemmingen hoeven bedrijven, gelet op artikel 2.9a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, onderscheidenlijk artikel 15.34a van de Wet milieubeheer, geen leges of heffingen af te dragen. De overheveling van de bevoegdheid tot het beslissen op aanvragen om toepassingsvergunningen van de provincie naar het Rijk zal mede om die reden kostenneutraal voor het bedrijfsleven verlopen.
In totaal levert de wijziging van het Vuurwerkbesluit daarom een vermindering van administratieve lasten op van € 1.075.000,–.
De bestuurslasten voor het gemeentelijk bevoegd gezag die samenhangen met het verlenen van een omgevingsvergunning voor een inrichting zullen afnemen in verband met het verhogen van de meldingsgrens. Het aantal vergunningprocedures zal sterk afnemen. Er zal een lichte verschuiving plaatsvinden naar de handhavingstaken omdat een vooroverleg over de aanvraag om een omgevingsvergunning bij een nieuwe activiteit niet meer zal plaatsvinden.
De bestuurslasten voor provincies in verband met het afsteken van professioneel vuurwerk zullen afnemen omdat de meldingsgrens is verhoogd en er dus minder ontbrandingstoestemmingen hoeven te worden verleend. Daarnaast zullen de eisen voor ontbrandingen worden vastgelegd in een ministeriële regeling, zodat deze eisen niet meer als voorschriften aan de toepassingsvergunning hoeven te worden verbonden. Ook zijn de afstanden geüniformeerd. Doordat het bevoegd gezag voor de toepassingsvergunningen is verschoven van gedeputeerde staten naar de Minister van Infrastructuur en Milieu betekent dit tevens een beperkte lastenverlaging voor provincies.
Verduidelijking, nadere invulling en uniformering heeft ook een lastenverlaging tot gevolg. Duidelijke en uniforme regels leiden in de praktijk tot minder discussie over uitleg van regelgeving.
Bij de berekening van de vermindering van de bestuurslasten ten gevolge van het niet meer verlenen van de vergunningen voor de opslag is van het volgende uitgegaan:
– aantal bedrijven dat nu een vergunning behoeft: 950;
– aantal bedrijven dat nu een melding moet indienen: 500;
– kosten van een vergunningprocedure voor het overheidsorgaan: € 3.500,–;
– kosten voor het behandelen van een melding: € 700,–.
De totale besparing voor alle bestuursorganen door deze twee wijzigingen bedraagt dan (€ 3.500,– x 950) + (€ 700,– x 500) = € 3.625.000,–. Wanneer er vanuit wordt gegaan dat een kwart van de bedrijven per jaar een wijziging van de vergunning nodig heeft, is de jaarlijkse besparing 0,25 x € 3.625.000 = € 918.750,–.
Voor de berekening van de vermindering van de bestuurslasten ten gevolge van het niet meer verlenen van een ontbrandingstoestemming voor theatervuurwerk en consumentenvuurwerk is van het volgende uitgegaan:
– afname van het aantal ontbrandingstoestemmingen: 500;
– kosten voor het behandelen van een ontbrandingstoestemming: € 480,–.
De vermindering van bestuurslasten bedraagt dus 500 x € 480 = € 240.000,–.
Totaal levert de wijziging van het Vuurwerkbesluit derhalve een vermindering van de bestuurslasten op van € 3.915.000,–.
Voor het verlenen van omgevingsvergunningen, toepassingsvergunningen en ontbrandingstoestemmingen worden, gelet op artikel 2.9a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, onderscheidenlijk artikel 15.34a van de Wet milieubeheer, geen leges of heffingen in rekening gebracht, zodat er geen sprake is van het wegvallen van inkomsten bij het bevoegd gezag. De overheveling van de bevoegdheid tot beslissen op aanvragen om toepassingsvergunningen van de provincie naar het Rijk brengt een marginale verschuiving van de bestuurslasten met zich, die hier daarom verder niet wordt gekwantificeerd.
De reden om de in dit besluit opgenomen wijzigingen door te voeren was het verbeteren van de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid. In algemene zin kan daarom gesteld worden dat de handhaafbaarheid wordt verbeterd door de voorgenomen wijzigingen. Voor de specifieke gevolgen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.
Het ontwerpbesluit is op 1 oktober 2010 voorgehangen bij de Eerste en Tweede kamer der Staten-Generaal. Op 1 november 2010 heeft de Vaste Commissie voor VROM van de Tweede Kamer hierover feitelijke vragen gesteld. Ook vanuit de Vaste Commissie voor VROM/WWI van de Eerste Kamer zijn hierover vragen gesteld. Het ontwerpbesluit is daarnaast voorgepubliceerd in de Staatscourant van 7 oktober 2010, nr. 15526.
Naar aanleiding van de voorpublicatie zijn 8 reacties ontvangen. Reacties zijn ontvangen van:
• Holland Vuurwerk Groep,
• R2B Inspecties,
• H. van Troost,
• Vereniging Evenementenvuurwerk Nederland (VEN),
• Provincie Noord Brabant,
• Gemeente Haarlem,
• Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR),
• Belangenvereniging Pyrotechniek Nederland (BPN).
Alle reacties zijn geanalyseerd en hebben, waar deze inhoudelijk tot verbetering van het besluit strekten, geleid tot aanpassingen van de tekst of de nota van toelichting.
Op de volgende onderwerpen die in de reacties aan de orde zijn gekomen, wordt in onderstaande nader ingegaan:
• Door een deel van de branche is opgemerkt dat de overheid onvoldoende luistert naar de commentaren, wensen en voorstellen vanuit de branche; een ander deel van de branche is tevreden over de wijze waarop zij zijn betrokken. Er is met zo veel mogelijk belangenbehartigers uit de vuurwerkwereld overleg geweest over de voorgenomen aanpassingen. Met importeurs, detailhandelaren en bezigers (professionele afstekers) is in een eerdere fase dan de voorpublicatie van dit ontwerpbesluit uitgebreid van gedachten gewisseld en zijn argumenten pro en contra uitgebreid toegelicht. Een deel van de wensen was echter niet te verenigen met de wensen van andere partijen (andere branchepartijen, handhavers, bevoegd gezag) of niet te honoreren uit het oogpunt van goede regelgeving.
• Er is opgemerkt dat de definities en de voorschriften met betrekking tot brandmeld- en sprinklerinstallaties niet (meer) consistent zijn met vergelijkbare bepalingen in andere regelgeving. Naar aanleiding hiervan zijn deze definities en voorschriften uit de bijlagen 1 en 2 kritisch bekeken en aangepast. Alleen de wens om de controle van een sprinklerinstallatie ieder half jaar te laten plaatsvinden is niet overgenomen. De stijging van de lasten voor het bedrijfsleven staat niet in verhouding tot de veronderstelde verhoging van de veiligheid.
• Naar voren is gebracht dat bedrijven de keuze moeten kunnen maken tussen elektronisch en schriftelijk melden. Naar aanleiding van deze opmerking is de keuze opnieuw gewogen. Daarbij is vastgesteld dat tegenwoordig ieder bedrijf aansluiting heeft op internet en dat elektronisch melden leidt tot een verlaging van de administratieve lasten bij bedrijven. Daarnaast maakt een elektronische melding het mogelijk dat de informatie sneller, meer gestructureerd en adequaat gefilterd bij de handhaver terecht komt, zodat die beter zijn toezichthoudende taak kan uitvoeren. Elektronisch melden dient zo twee belangrijke doelen van dit besluit: verminderen van administratieve lasten en verbeteren van de handhaafbaarheid. Om die reden is de verplichting van de elektronische melding in het ontwerpbesluit ook gehandhaafd. Wel is aan het besluit toegevoegd dat bij ministeriële regeling praktische zaken als inrichting van het systeem, het beheer van de gegevens, de toegang tot het systeem, de opmaak van het invulformulier en andere aspecten nader worden geregeld.
De verplichting tot elektronische communicatie met en door de overheid wordt op meer onderdelen in dit besluit doorgevoerd. Naast de elektronische meldingen van het binnen en buiten Nederland brengen van vuurwerk, wordt ook voorgeschreven dat het bevoegd gezag afschriften van de relevante meldingen en omgevingsvergunningen alsmede van de afgegeven ontbrandingstoestemmingen en ontbrandingsmeldingen elektronisch aan de Minister van I&M zendt.
Daarnaast wordt verplicht gesteld dat de toepassingsvergunning (artikel 3B.1), de ontbrandingstoestemming (3B.3) en de ontbrandingsmelding (artikel 3B.4) elektronisch worden aangevraagd.
• Er is verzocht om de opslag van (kleine hoeveelheden) professioneel vuurwerk in Nederland mogelijk te maken. Dit is echter vanaf het begin van het Vuurwerkbesluit mogelijk geweest, zij het onder relatief strenge condities. In 2004 is de zware afstandseis van 800 meter voor hoeveelheden tot 750 kg verkort tot 400 meter. De wens om het mogelijk te maken om professioneel vuurwerk in Nederland op te slaan, wordt daarom gezien als het creëren van de mogelijkheid om gedurende zeer korte perioden (hooguit enkele dagen) op te slaan onder veel lichtere voorzieningen dan die welke momenteel zijn voorgeschreven. Deze wens wordt, gezien het veiligheidsniveau dat na de ramp in Enschede is vastgelegd om herhaling daarvan te voorkomen, niet gehonoreerd.
• Door de branche is aangegeven dat de bepaling dat geen licht of zeer licht ontvlambare stoffen in de verkoopruimte mogen zijn, tot een onwerkbare situatie leidt indien in deze ruimte diverse andere activiteiten plaatsvinden.
Ten aanzien van de verkoop- en afleverruimte zijn diverse wijzigingen doorgevoerd. Op verzoek van de branche is in de definitie van «verkoopruimte» opgenomen dat deze ook onderdeel kan zijn van een grotere ruimte, is in het Vuurwerkbesluit verduidelijkt dat het begrip «verkoopruimte» slechts betrekking heeft op het afleveren van het vuurwerk, zijn meerdere verkoopruimten toegestaan en mag maximaal 500 kg (was 250 kg) vuurwerk in een verkoopruimte aanwezig zijn. Op verzoek van het bevoegd gezag is toegevoegd dat in de verkoopruimte geen licht of zeer licht ontvlambare stoffen zijn toegestaan.
Door de wijziging in de definitie in combinatie met het verbod op licht of zeer licht ontvlambare stoffen is het inderdaad nu mogelijk dat een veel grotere ruimte vrijgemaakt moet worden voor licht en zeer licht ontvlambare stoffen dan anders het geval zou zijn geweest. Daar staat tegenover dat in diezelfde verkoopruimte meer vuurwerk aanwezig is en er geen brandwerende scheiding naar de andere delen van de ruimte is. Daarmee is de kans op snelle branduitbreiding groter geworden. Licht en zeer licht ontvlambare stoffen kunnen dat in hoge mate veroorzaken of daaraan bijdragen.
Uit onderzoek naar een brand in een bouwmarkt is gebleken dat flessen met wasbenzine en vergelijkbare licht en zeer licht ontvlambare stoffen tot op 20 meter van hun oorspronkelijke plaats waren teruggevonden. Dit laat zien dat branduitbreiding door deze stoffen snel over grotere afstanden kan plaatsvinden. Wanneer een brand door licht of zeer licht ontvlambare vloeistoffen wordt overgebracht naar de afleverlocatie van vuurwerk in diezelfde ruimte, zal het water van de sprinkler de brandende vloeistoffen verder verspreiden in plaats van doven. Door licht en zeer licht ontvlambare stoffen uit de verkoopruimte te weren, wordt dit scenario voorkomen. Een andere oplossing is een betere brandwerende scheiding tussen de verschillende ruimten aan te brengen.
Gelet op de overige wijzigingen ten aanzien van de verkoopruimte is de toevoeging dat geen licht of zeer licht ontvlambare stoffen aanwezig mogen zijn, adequaat en proportioneel.
• Van verschillende kanten is aangedrongen op heroverweging van de verplichting tot het hebben van een automatische sprinklerinstallatie. In dit verband is opgemerkt dat water niet het juiste blusmiddel zou zijn, blussen in het geheel niet zou mogen en dat er gassen ontstaan bij het gebruik van water als blusmiddel die de explosie veel groter maken. Door diverse deskundigen (RIVM, Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid (NIFV) – NIBRA, TNO en buitenlandse instanties) is in de afgelopen jaren naar de gevolgen van het blussen van een brand in een vuurwerkopslagplaats gekeken. Uit die onderzoeken blijkt dat het blussen van een beginnende brand in een vuurwerkopslagplaats prima met water kan.
In december 2004 heeft het toenmalige NIBRA (thans NIFV) de volgende verklaring opgesteld:
«Water en magnesium kunnen met elkaar reageren onder vorming van waterstof. Daartoe moet het magnesium zeer fijn worden verdeeld en met water opgeroerd. Om een hoeveelheid waterstof te maken waarmee een explosie in de buitenlucht mogelijk is, is ongeveer 500 kg magnesium nodig. Aldus wordt de minimale hoeveelheid waterstof gevormd die, mits stoechiometrisch gemengd met lucht een explosie kan geven. In de praktijk van een brand in een opslag van vuurwerk zijn de omstandigheden veel minder ideaal. Er is dan veel meer waterstof nodig om tot een explosie te komen. Daarbij moet ook nog eens bedacht worden dat waterstof die gevormd wordt in een brandende stapel vuurwerk onmiddellijk doorreageert tot water. In de praktijk kan dus worden uitgesloten dat op deze manier gevormd waterstof significant bijdraagt aan de kracht van een eventuele explosie.
Voor wat betreft consumentenvuurwerk komt daar nog bij dat dit vuurwerk voor ongeveer 70% uit papier bestaat. Juist voor consumentenvuurwerk is het daarom effectief een beginnende brand met veel water te bestrijden.»
Ook in de praktijk blijkt een sprinklerinstallatie effectief in het voorkomen of bestrijden van een beginnende brand in of nabij een bewaarplaats van vuurwerk. Vorenstaande geeft dan ook geen aanleiding de regelgeving op dit punt bij te stellen.
De artikelen 1.2.2, 2.1.3, 2.3.3, 2.3.6, 3.1.1, 3A.1.1, en 3B.1, de voorschriften 1.5, 2.1, 5.2 en 6.3 van bijlage 1, voorschrift 1.5 van bijlage 2 en voorschrift 1.2 van bijlage 3, welke artikelen en voorschriften in dit ontwerpbesluit worden gewijzigd, bevatten mogelijk technische voorschriften. Het ontwerpbesluit is daarom op 4 mei 2011 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2011/0211/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 januari 1998 betreffende de informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende diensten van informatiemaatschappij (PbEG L 217), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).
Naar aanleiding van deze notificatie heeft de Europese Commissie op 4 augustus 2011 een uitvoerig gemotiveerde mening (UGM) ingediend. De UGM heeft uitsluitend betrekking op artikel 1.2.2, vijfde lid, van het ontwerpbesluit. Het in die bepaling opgenomen verbod zou naar het oordeel van de Europese Commissie strijdig zijn met de bepalingen inzake vrij verkeer voorzien in artikel 6 van Richtlijn 2007/23/EG. Gezien deze UGM is besloten de betrokken bepaling in het ontwerpbesluit te schrappen.
Het ontwerpbesluit is niet aan de WTO gemeld, omdat het in dat kader geen significante gevolgen heeft.
Op grond van dit besluit worden eisen gesteld aan het verrichten van diensten, namelijk aan inspectie-instellingen die beoordelingen en inspecties uitvoeren ten aanzien van brandbeveiligingsinstallaties. Het besluit is daarom tevens gemeld bij de Europese Commissie op grond van de artikelen 16 juncto 39, vijfde lid, van de richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU L 376).
Tegelijk met de wijziging van het Vuurwerkbesluit is ook het Arbeidsomstandighedenbesluit gewijzigd (zie artikel IV van dit besluit). De verplichting tot het bijvoegen van een werkplan is vervallen in het Vuurwerkbesluit (zie artikel IV). Bij het afsteken van professioneel vuurwerk moest tot nu toe bij de melding of de aanvraag om toestemming een werkplan worden bijgevoegd. De Arbeidsinspectie had een adviesrecht ten aanzien van de beoordeling van dit werkplan. In de praktijk wordt van dit adviesrecht echter geen gebruik gemaakt. De reden hiervoor is dat het huidige arbeidsomstandighedenbeleid uitgaat van meer verantwoordelijkheid bij werkgevers en werknemers. De afstekers hebben een certificaat gehaald waaruit blijkt dat ze deskundig zijn. Tevens is op basis van de arbeidsomstandighedenregelgeving iedere werkgever verplicht een Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) op te stellen; het werkplan is een invulling van deze RI&E. In verband met het vorenstaande is in dit besluit het Arbeidsomstandighedenbesluit aangepast. Verder is het van belang te weten welke vuurwerkartikelen worden afgestoken. Dat geschiedt door middel van een «schietlijst» (artikel 3B.3). Deze lijst kan gelden als aanvulling als bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Artikel IV). Dit geldt ook voor zzp-ers. Er zal tevens nog een aanpassing van de Arbeidsomstandighedenregeling nodig zijn. Die aanpassing zal geschieden in een afzonderlijk regelgevingstraject.
Het verhogen van de maximale verkoophoeveelheid van 10 kg naar 25 kg in het Vuurwerkbesluit kan leiden tot een zwaardere fysieke belasting voor werknemers van een bedrijf dat vuurwerk verkoopt. Vaak wordt als vuistregel voor het maximale tilgewicht 23 kg aangehouden. Deze grens is afkomstig van het NIOSH (National Institute for Occupational Safety and Health), maar is geen wettelijk vastgelegde grens. De werkgever moet zorgen dat het (til)werk zonder gevaar voor veiligheid en gezondheid kan worden gedaan. Uit de risico-inventarisatie en -evaluatie die de werkgever moet maken, blijkt welke risico’s/gevaren er zijn op de werkplek. In het geval van tillen van vuurwerkartikelen zal hierbij een rol spelen dat eventuele fysieke belasting slechts kortdurend optreedt (tijdens en rondom de verkoopdagen). Op basis van de RI&E moet de werkgever doeltreffende maatregelen treffen om dat risico/gevaar te beperken. De werkgever heeft hier een eigen verantwoordelijkheid. Het verhogen van de verkoophoeveelheid naar 25 kg wordt daarom ook in het licht van de regels over arbeidsomstandigheden als acceptabel gezien. Voor de verdere toelichting op de verhoging van de maximale verkoophoeveelheid wordt verwezen naar de onderdelen E en F van artikel I van de artikelsgewijze toelichting.
De grens waaronder vervoershandelingen met gevaarlijke stoffen met alle vervoermiddelen mogen worden verricht (artikel 4, eerste lid, van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen) wordt tegelijk met deze wijziging verhoogd naar 25 kg. Dit is opgenomen in artikel V.
Het vervallen van het tweede lid van artikel 4.2 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer betekent dat vuurwerk voortaan ook verkocht mag worden bij een tankstation voor het wegverkeer. Het enkele feit dat de opslag van vuurwerk wordt gecombineerd met het afleveren van vloeibare brandstof, mengsmering of aardgas ten behoeve van openbare verkoop voor motorvoertuigen voor het wegverkeer leidt niet tot een toename van de risico’s voor de gezondheid en het milieu. In een uitspraak van de Raad van State van 17 januari 2007 (LJN: AZ6392, Raad van State , 200600695/1) wordt dit bevestigd. Wel is aan het Vuurwerkbesluit een bepaling toegevoegd om gelijktijdig lossen van brandstoffen en vuurwerk aan eisen te binden (voorschrift 1.13 van bijlage 1).
In bijlage 1, onder C, bij het Besluit omgevingsrecht is de opslag van consumentenvuurwerk aangewezen in categorie 3, onder 3.2, onder e: de opslag van meer dan 10 kg tot gevarengroep 1.4 van het VLG behorend consumentenvuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit. Om te voorkomen dat een particulier die vuurwerk in zijn bezit heeft, als een inrichting wordt aangemerkt, is de grens van 10 kg verhoogd naar 25 kg. Omdat de meldingsgrens voor de opslag van consumentenvuurwerk is verhoogd naar 10.000 kg is eveneens onderdeel 3.6, onder b, van bijlage 1, onder C, van het Besluit omgevingsrecht aangepast. Een bedrijf is pas vergunningplichtig vanaf een opslag van meer dan 10.000 kg in plaats van 1.000 kg. De wijzigingen in het Besluit omgevingsrecht zijn opgenomen in artikel II. Voorheen waren inrichtingen met een opslag van meer dan 1.000 kg consumentenvuurwerk vergunningplichtig. Gebleken is dat het bevoegd gezag zich bij de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag om een vergunning voor de opslag van vuurwerk doorgaans beperkt tot een toets aan de in het Vuurwerkbesluit terzake van de opslag gestelde regels en aan de vergunning geen aanvullende voorschriften met betrekking tot de opslag verbindt. Voor de opslag van consumentenvuurwerk in hoeveelheden van 10.000 kg of meer, blijft de vergunningplicht evenwel bestaan. De veiligheidrisico’s die verbonden zijn aan de opslag van consumentenvuurwerk van een zodanige omvang, zijn groter, waardoor het van belang is dat het bevoegd gezag voor een dergelijke opslag een toetsing vooraf uitvoert. Door het verhogen van de meldingsgrens treedt voor het bevoegd gezag een verschuiving op van vergunningverlening (via begeleiden van de aanvrager) naar handhaving. Overleg over de aanvraag is niet meer nodig. Het kan incidenteel voorkomen dat het bevoegd gezag voor een voldongen feit wordt geplaatst omdat een en ander op onjuiste wijze is gerealiseerd. Hiertegen zal dan handhavend moeten worden opgetreden. Dit hoort geen probleem te zijn, omdat alle eisen in het Vuurwerkbesluit vastliggen. Uitgangspunt is dat een ondernemer zijn eigen verantwoordelijkheid neemt en bij twijfel contact opneemt met het bevoegd gezag, ongeacht of een vergunning of een melding nodig is. De verschuiving van vergunningverlening naar handhaving is inherent aan het onder algemene regels brengen van meer inrichtingen. Dit past ook binnen het kabinetsbeleid om het aantal regels te beperken en meer verantwoordelijkheid te leggen bij bedrijven zelf.
Daarnaast voorziet het Besluit omgevingsrecht in een nieuw vierde lid van artikel 6.13. Op grond van dat artikel is het bevoegd gezag verplicht een afschrift van de omgevingsvergunning met betrekking tot het opslaan van consumentenvuurwerk of theatervuurwerk elektronisch te sturen aan de Minister van I&M. Om deze verplichting in de praktijk te kunnen uitvoeren, zal bij ministeriële regeling de website worden aangewezen via welke de verzending moet plaatsvinden. Aangewezen zal worden de website van het Landelijk Meld- en InformatiePunt (LMIP) (www.meldpuntvuurwerk.nl). Hun database wordt ook wel FLITS genoemd.
In verband met de integratie van de vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer in de omgevingsvergunning is in de begripsomschrijving van «bevoegd gezag» de verwijzing naar de eerstbedoelde vergunning vervangen door een verwijzing naar de omgevingsvergunning.
In artikel 1.1.1 is aangesloten bij de begripsbepalingen «beperkt kwetsbaar object» en «kwetsbaar object» zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire ontplofbare stoffen civiel gebruik (Circulaire) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen. In de artikelen van het Vuurwerkbesluit wordt echter, anders dan in het Bevi, geen onderscheid gemaakt in het beschermingsniveau tussen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
Het externe veiligheidsbeleid voor de opslag van vuurwerk is gebaseerd op het minimaliseren van de kans op letsel door het uitsluitend beschouwen van de effecten en niet de risico’s (kans maal effect) van een calamiteit bij een dergelijke opslag. Het Bevi is gebaseerd op de risicobenadering; de Circulaire op de effectbenadering. De huidige definities van beperkt kwetsbare objecten en van kwetsbare objecten sluiten aan bij de definities van die begrippen in het Bevi. De begrippen woning, woonschip en woonwagen zijn opgenomen in de definities van beperkt kwetsbare objecten en van kwetsbare objecten en zijn daarom ook gedefinieerd. De definities van die begrippen sluiten eveneens aan bij de omschrijvingen van die begrippen in het Bevi. In de Circulaire zijn rijkswegen en spoorwegen ingedeeld in de A-zone. Vanwege de effectbenadering worden, in afwijking van het Bevi, rijkswegen en spoorwegen wel benoemd als kwetsbaar object. De term «spoorwegen» is vervangen door «hoofdspoorwegen» om te voorkomen dat metro- en tramlijnen ook gezien worden als kwetsbaar object.
De aansluiting bij de begripsbepalingen van beperkt kwetsbaar object en kwetsbaar object, heeft niet geleid tot een inhoudelijke wijziging ten aanzien van de te beschermen objecten.
Voor recreatieterreinen geeft de wijziging een verduidelijking en juridisch gezien een aanscherping. Voorheen was opgenomen als kwetsbaar object: een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. De invulling «als zodanig wordt geëxploiteerd» leidde tot onduidelijkheid. Elk kampeerterrein en ander terrein bestemd voor recreatieve doeleinden is nu een beperkt kwetsbaar object. In de praktijk zal dit niet leiden tot uitsluiting van bestaande inrichtingen.
Voorheen waren dienst- en bedrijfswoningen binnen de inrichting expliciet uitgezonderd van het begrip kwetsbaar object. Deze uitzondering blijkt onnodig, omdat dienst- en bedrijfswoningen onderdeel zijn van de inrichting en alleen al om deze reden niet beschermd worden. Deze uitzonderingsbepaling is daarom geschrapt.
In de begripsomschrijving van «werkdag» is door de verwijzing naar de Algemene termijnenwet verduidelijkt welke dagen zijn aangemerkt als «algemeen erkende feestdag». Algemeen erkende feestdagen in de zin van die wet zijn thans Nieuwjaarsdag, de tweede Paas- en Pinksterdag, beide Kerstdagen, Hemelvaartsdag, 30 april en 5 mei.
Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is de Europese terminologie aangepast. Sindsdien wordt er niet meer gesproken over «de Europese Gemeenschap». In het Vuurwerkbesluit kwam dit begrip veelvuldig voor. Dit begrip is in het Vuurwerkbesluit vervangen door: het grondgebied van de Europese Unie. Dit grondgebied omvat tevens de Europese Economische Ruimte. Het grondgebied van de Europese Unie is daarom gedefinieerd als het gebied waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is. Artikel 1.1.8 is vervallen. De omschrijving van het grondgebied van de Europese Unie is opgenomen in artikel 1.1.1. Dit geldt eveneens voor de omschrijving van een lidstaat van de Europese Unie.
In artikel 3B.3 is het begrip «luchtvaartterrein» vervangen door het begrip «luchthaven». Het begrip luchthaven is gedefinieerd in de Wet luchtvaart, zoals deze is gewijzigd bij de Wet van 18 december 2008, houdende wijziging van de Wet luchtvaart inzake vernieuwing van de regelgeving voor burgerluchthavens en militaire luchthavens en de decentralisatie van bevoegdheden voor burgerluchthavens naar het provinciaal bestuur (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens), die – op een aantal artikelen na – in werking is getreden op 1 november 2009. Voorts is in artikel 3B.3 de verwijzing naar de luchtverkeersdienst als omschreven in artikel 1, onder r, van het Luchtverkeersreglement vervangen door een verwijzing naar de verlener van een luchtverkeersdienst als bedoeld in de Wet luchtvaart.
De nadere eisen zijn vervangen door maatwerkvoorschriften en hiermee in overeenstemming gebracht met de wijziging van artikel 8.42 van de Wet milieubeheer als gevolg van de Wet van 22 november 2006, houdende wijziging van de Wet milieubeheer en enige andere daarmee verband houdende wetten (modernisering van de algemene milieuregels voor inrichtingen, Stb. 606), die op 1 januari 2008 in werking is getreden. Een van de wijzigingen is dat in artikel 8.42 de samenstelling «nadere eis» is vervangen door het ruimere «voorschriften». Deze voorschriften worden onder meer in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer aangeduid als maatwerkvoorschriften.
Gezien deze wijziging van de Wet milieubeheer is de samenstelling «nadere eis» in het Vuurwerkbesluit telkens vervangen door maatwerkvoorschriften.
Het stellen van voorschriften is alleen mogelijk als dit in het desbetreffende artikel of desbetreffend voorschrift expliciet is vermeld. Een maatwerkvoorschrift kan inhouden dat aanvullende eisen kunnen worden gesteld of dat onder voorwaarden een ontheffing wordt verleend. Dit volgt uit de aard van de bepaling. De mogelijkheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften is opgenomen voor:
– de bereikbaarheid en de toegankelijkheid van ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn (voorschrift 1.8 van bijlage 1);
– het aantal brandslanghaspels en de situering van de brandslanghaspels (voorschrift 1.11 van bijlage 1);
– het tijdelijk geopend zijn van deuren van de bufferbewaarplaats (voorschrift 3.4a van bijlage 1);
– de wijze waarop verpakt of onverpakt vuurwerk wordt opgeslagen (voorschrift 5.6 van bijlage 1);
– de interne afstanden binnen de inrichting teneinde domino-effecten te voorkomen (voorschrift 6.4 van bijlage 1).
Het bevoegd gezag heeft de keuze of het van de bevoegdheid tot het opleggen van een maatwerkvoorschrift gebruik wil maken. Het bevoegd gezag is daarbij vrij in de wijze van invulling van deze bevoegdheid. De bevoegdheid voor het opleggen van maatwerkvoorschriften reikt vanzelfsprekend niet verder dan bepaald in de specifieke bepalingen van het Vuurwerkbesluit. Bij de invulling van de beslissingsvrijheid die op grond van het Vuurwerkbesluit aan het bevoegd gezag wordt toegekend, gelden uiteraard wel enkele randvoorwaarden. Allereerst dient het betreffende bestuursorgaan bij de besluitvorming binnen de kaders van artikel 8.40, tweede en derde lid, van de Wet milieubeheer te blijven. Dit is bepaald in artikel 8.42, tweede lid, van die wet. Daarnaast dient het bestuursorgaan de geschreven en ongeschreven beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen. Het opleggen van een maatwerkvoorschrift is een besluit waartegen bezwaar en beroep kan worden ingediend conform de Algemene wet bestuursrecht. De drijver van de inrichting heeft in de procedure van het maatwerkvoorschrift dus de gebruikelijke middelen om tegen het besluit te ageren, wanneer in zijn ogen de eisen onredelijk zouden zijn of wanneer op een andere wijze in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur wordt gehandeld. Overigens is het ook voor derdebelanghebbenden mogelijk om het bevoegd gezag om het opleggen van een maatwerkvoorschrift te vragen.
De Algemene wet bestuursrecht bevat verder verschillende bepalingen die bij de totstandkoming van het besluit en met betrekking tot de inhoud van het besluit door het bevoegd gezag in acht genomen dienen te worden, ongeacht haar beslissingsvrijheid. Zo dient een maatwerkvoorschrift zorgvuldig voorbereid te worden. Dit houdt met name in dat het bevoegd gezag onderzoek dient te verrichten naar de gevolgen van het maatwerkvoorschrift. Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht legt het bevoegd gezag een actieve onderzoeksplicht op. Zoals reeds hierboven ter sprake is gekomen, dient er een zorgvuldige en evenredige afweging plaats te vinden van alle rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen voor zover dit niet wordt beperkt door de betreffende maatwerkbepaling in het Vuurwerkbesluit of op basis van de Wet milieubeheer (artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht). Bedrijfseconomische belangen, milieubelangen en belangen van derden spelen daarbij een belangrijke rol. Daarnaast dient het opleggen van een maatwerkvoorschrift te worden voorzien van een kenbare en deugdelijke motivering (afdeling 3.7 van de Algemene wet bestuursrecht). De motivering moet het besluit kunnen dragen. Verder is het belangrijk dat het maatwerkvoorschrift duidelijk en ondubbelzinnig is geformuleerd, zodat de drijver van de inrichting weet wat van hem wordt verlangd.
In het eerste lid van dit artikel is «andere tak van vervoer» vervangen door «andere vervoersmodaliteit dan waarlangs de artikelen zijn ontvangen». Onder vervoersmodaliteit wordt verstaan weg, rail, water en lucht. De wijziging is noodzakelijk gebleken, omdat het artikel ook werd gebruikt voor situaties waarvoor deze nadrukkelijk niet bedoeld was. Het artikel was geschreven (zie ook nota van toelichting bij het besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit, Stb 2002, 33) voor stuwadoorsbedrijven in met name de havengebieden. Het artikel is echter ook enkele keren gebruikt om de eisen van het Vuurwerkbesluit niet van toepassing te verklaren op overslagbedrijven waar met name in de aanloop naar de jaarwisseling soms tot 300 ton vuurwerk tegelijkertijd werd opgeslagen zonder enige brandpreventieve maatregel. Omdat de discussies zich met name richten op de uitleg van de term «andere tak van vervoer», is gekozen om deze term te vervangen door een term die meer bij het spraakgebruik aansluit en de term nader toe te lichten door aan te geven welke modaliteiten bedoeld zijn. Ook wordt door de wijziging meer benadrukt dan in het verleden dat van de uitsluitingsituatie alleen gebruik gemaakt mag worden indien sprake is van het overslaan van de goederen van de ene naar de andere vervoersmodaliteit. Voor overslagsituaties binnen dezelfde vervoersmodaliteit geldt het Vuurwerkbesluit onverkort.
Daarnaast is in het tweede lid door een verwijzing naar de Algemene termijnenwet verduidelijkt welke dagen tot de algemeen erkende feestdagen worden gerekend.
Artikel 1.1.8 is vervallen. Voor de toelichting wordt verwezen naar de toelichting op onderdeel A.
Naar mate de illegale handel in vuurwerk professioneler wordt, verschijnen ook meer constructies waarmee de hoofdrolspelers en opdrachtgevers zichzelf afschermen. Stromannen, tussenpersonen en andere methoden om als opdrachtgever buiten schot te blijven, maken het voor de opsporingsinstanties lastig om een heel netwerk op te rollen. Vaak is het netwerk wel in kaart gebracht, maar kunnen tegen de hoofdrolspelers geen verboden handelingen ten laste worden gelegd. In de drugshandel is met dit soort constructies meer ervaring opgedaan en is de wetgeving op een dergelijke handelswijze beter toegerust. Om die reden is een bepaling uit de Opiumwet geschikt gemaakt voor toepassing in het Vuurwerkbesluit en als vijfde lid in artikel 1.2.2 opgenomen.
Het artikellid rekent onder meer tot verboden gedragingen het uitlokken dat anderen verboden handelingen gaan plegen of het verleiden daartoe, bijvoorbeeld door grote winsten voor te spiegelen.
Als gevolg van het in het zesde lid opgenomen verbod is een melding ook verplicht voor het exporteren van vuurwerk. Het gaat hierbij om het fysiek buiten het grondgebied brengen van vuurwerk.
In de artikelen 1.2.4 en 1.2.5 (alsmede in artikel 2.3.3) is de verhoging van de grens van 10 kg naar 25 kg opgenomen.
Uit de evaluatie is naar voren gekomen dat de maximale hoeveelheid vuurwerk van 10 kg die bij een aflevering mag worden meegegeven niet meer hanteerbaar is. Vuurwerk is in de loop van de tijd zwaarder geworden, o.a. door zwaardere en daardoor stabielere artikelen. Sommige vuurwerkartikelen overschrijden per stuk zelfs de grens van 10 kg en zouden dan niet meer verkocht mogen worden. Verder blijkt uit de evaluatie dat consumenten veelal meer dan 10 kg consumentenvuurwerk aanschaffen. Consumenten komen dan tweemaal of vaker naar de detailhandel. De praktische voordelen voor detailhandel en consument zijn afgezet tegen de mogelijke gevolgen voor persoonlijke veiligheid en transportveiligheid.
De keuze voor de nieuwe grens van 25 kg is ingegeven door de wens om de omvang van de gemiddelde verkoophandeling per consument te accommoderen, zonder de detaillist in de knel te laten komen met de regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden. Hierbij is randvoorwaarde geweest dat deze nieuwe grens niet mag leiden tot uit het oogpunt van veiligheid onaanvaardbare situaties in de woning van de consument.
Uit een op 29 juni 2009 uitgebracht rapport van het RIVM blijkt dat de verhoging naar 25 kg in theorie kan leiden tot een groter risico voor de consument in de eigen woning. Die verhoging leidt echter niet tot een groter risico voor belendende objecten van derden. Het verhogen van de hoeveelheid zal daarnaast leiden tot een zeer geringe toename van het risico voor het vervoer door de consument. In de meeste gevallen zal dat risico niet verder reiken dan de weg of het trottoir. Bij de berekeningen van het RIVM is overigens uitgegaan van 10 kg en 25 kg netto explosieve massa. In het Vuurwerkbesluit zijn de maximaal toegestane hoeveelheden echter uitgedrukt in bruto vuurwerkmassa. De netto explosieve massa is ongeveer een derde van de bruto vuurwerkmassa.
Het iets grotere risico voor de consument in de eigen woning wordt gezien als de eigen verantwoordelijkheid van de consument. In de praktijk zal de verhoging naar verwachting niet daadwerkelijk leiden tot het kopen van veel grotere hoeveelheden en dus ook niet tot meer opslag in de eigen woning dan nu gebruikelijk is omdat voor de consument de omvang van het financiële budget maatgevend is. Twee keer of vaker een hoeveelheid van 10 kg kopen, was reeds mogelijk op grond van het Vuurwerkbesluit.
Het elektronisch melden is verplicht gesteld. In de ministeriële regeling op grond van het nieuwe vijfde lid van artikel 1.3.2 en het nieuwe vierde lid van artikel 1.4.1 zal de website worden aangewezen via welke de melding moet plaatsvinden. Aangewezen zal worden de website van het Landelijk Meld- en InformatiePunt (LMIP) (www.meldpuntvuurwerk.nl). Hun database wordt ook wel FLITS genoemd. Het elektronische melden vindt plaats via de invoermogelijkheden van FLITS. Het is mogelijk om data te importeren. Elektronisch melden leidt tot snelle beschikbaarheid van de data, zodat de aanvankelijke termijn van drie werkdagen om voorafgaand aan binnen of buiten Nederland brengen van vuurwerk (artikel 1.3.2), onderscheidenlijk aan het ter beschikking stellen van vuurwerk (artikel 1.4.1) te melden is verkort tot 48 uur.
Voor de berekening van de periode van 48 uur worden uren die vallen op een dag niet zijnde een werkdag, niet meegerekend (zie artikel 1.3.2, zevende lid, en artikel 1.4.1, vijfde lid). Een werkdag is in artikel 1.1.1 gedefinieerd als dag, niet zijnde een zondag of algemeen erkende feestdag in de zin van de Algemene termijnenwet.
Op grond van de Pyrorichtlijn bestaat er geen verplichting om het productiejaar op het vuurwerkartikel te vermelden, voor zover het gaat om vuurwerkartikelen uit de categorieën 1 en 2. Het productiejaar is daarom niet meer geschikt als onderscheidend handhavingcriterium en is het niet zinvol meer om deze informatie te registreren. Die verplichting is daarom geschrapt.
De in het derde lid van artikel 1.4.2 opgenomen registratieverplichting is geschrapt. Hiervoor in de plaats is artikel 1.4.4 opgenomen. Zie verder de toelichting op onderdeel K.
Op grond van het nieuwe artikel 1.4.4 hoeven niet meer op elk moment de actuele gegevens voorhanden hoeven te zijn. De verplichte registratie voor de detailhandel is beperkt tot een overzicht van het ingekochte, verkochte, afgevoerde en nog in voorraad zijnde vuurwerk. Dit overzicht moet op 1 februari van elk jaar binnen de inrichting opgesteld en aanwezig zijn en gedurende 7 jaar in de administratie worden bewaard. Deze termijn is overgenomen uit het belastingrecht.
Het oude derde lid van artikel 1.4.2 had primair als doel om inzicht te hebben in de hoeveelheden vanwege de bestrijding bij calamiteiten. Daarnaast was een nevendoel van dat artikel de mogelijkheid voor controle van de toegestane maximale hoeveelheid in opslag op grond van een melding of vergunning.
In de praktijk is gebleken dat de brandweer in geval van een calamiteit rekening houdt met de maximale toegestane hoeveelheid in opslag. De brandweer krijgt een afschrift van een melding c.q. vergunning. De brandweer heeft tevens een adviesrol bij vergunningen en bij het stellen van maatwerkvoorschriften. De informatie is daarom beschikbaar en bekend bij de brandweer, zodat dit het beperken van te registreren gegevens niet in de weg staat.
Administratieve gegevens kunnen op grond van de artikelen 5:16 en 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht altijd opgevraagd worden. Vrachtbrieven en pakbonnen kunnen inzicht geven in de aangeleverde hoeveelheden, maar zijn geen sluitend bewijs. De maximumhoeveelheid is veelal begrensd door de omvang van de (buffer)bewaarplaatsen. In de praktijk blijkt dat de visuele controle bepalend is voor handhaving van de maximale toegestane hoeveelheid, zodat ook dit het beperken van de te registreren gegevens niet in de weg staat.
Uit oogpunt van ketentoezicht blijft het van belang om inzicht te hebben in de jaarlijkse afzet van vuurwerk in de detailhandel. In het vernieuwde artikel is als uitgangspunt gehanteerd dat de detailhandel beschikt over de volgende gegevens:
– type artikelen in assortiment, inclusief gewicht van kruit en gewicht van het (onverpakte) artikel;
– ontvangst- en afleverbonnen van vuurwerkbewegingen;
– verkochte artikelen, ten minste in aantallen.
Deze gegevens zijn nodig om de financiële boekhouding te kunnen voeren. De gegevens over de artikelen zijn via de leverancier/importeur beschikbaar.
Het begrip «onverpakt vuurwerk» is sinds 2002 in het Vuurwerkbesluit opgenomen (artikel 1.1.1, vijfde lid). Onder onverpakt vuurwerk wordt verstaan het vuurwerk dat niet is verpakt in de ADR-transportverpakking. Dat kan inclusief de detailhandelsverpakking of de assortimentsverpakking zijn. Wanneer het vuurwerk aan de klant wordt meegegeven, zal dat doorgaans inclusief de assortimentsverpakking zijn, maar zonder de detailhandelsverpakking. Die laatste verpakking blijft achter bij de winkelier en maakt dat er een zekere onnauwkeurigheid zal ontstaan in de voorgeschreven registratie. Die onnauwkeurigheid wordt niet als een probleem gezien.
Voor het schrappen van het productiejaar wordt verwezen naar de toelichting op onderdeel H.
Deze wijzigingen houden verband met de gewijzigde Europese terminologie als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon.
Consumentenvuurwerk is in artikel 1.1.1 van het Vuurwerkbesluit omschreven als vuurwerk dat is ingedeeld in categorie 1, 2 of 3 en dat bij of krachtens dit besluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik. Artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit bood de grondslag om bij ministeriële regeling consumentenvuurwerk aan te wijzen. Gezien de begripsomschrijving van consumentenvuurwerk dient die grondslag beperkt te zijn tot de aanwijzing van vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik. Artikel 2.1.1 is daarmee in overeenstemming gebracht.
Met de wijzigingen in onderdeel d van het eerste lid van artikel 2.1.3 is een foutje dat bij de implementatie van de Pyrorichtlijn is ontstaan, gecorrigeerd. In verband hiermee is tevens onderdeel e aangepast. Onderdeel f is zodanig aangepast dat het productiejaar van het vuurwerk alleen nog vermeld moet worden voor zover het betreft vuurwerk dat behoort tot categorie 3. Dit is in lijn met artikel 12, tweede lid, van de Pyrorichtlijn, waarin is bepaald dat het etiket van pyrotechnische artikelen ten minste het productiejaar bij vuurwerk van categorie 3 en 4 moet vermelden. Aangezien vuurwerk behorende tot categorie 4, niet tot consumentenvuurwerk behoort, is in artikel 2.1.3 volstaan met een verwijzing naar categorie 3 vuurwerk.
De meldingsgrens is in het Besluit omgevingsrecht verhoogd van 1.000 kg naar 10.000 kg (zie artikel II, onder B, alsmede paragraaf 8.4 van het algemene deel van deze nota van toelichting). Vestiging van vuurwerkopslagen kan gereguleerd worden door het instrument van de verkoopvergunning op grond van de APV en in het kader van het bestemmingsplan.
Door het ophogen van de meldingsgrens zijn de artikelen 2.2.1 en (voorheen) 2.2.2 samengevoegd.
Het derde lid van artikel 2.2.3 is vervallen, omdat artikel 8.42, vierde lid, van de Wet milieubeheer al voorziet in de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te wijzigen of in te trekken. Voor de toelichting op dit artikel wordt voorts verwezen naar de toelichting op onderdeel A, voor zover het betreft het gedeelte over maatwerkvoorschriften.
Het gewijzigde eerste lid voorziet erin dat tevens een afschrift van de melding moet worden gedaan aan de Minister van I&M. Om deze verplichting in de praktijk te kunnen uitvoeren, zal bij ministeriële regeling de website worden aangewezen via welke de verzending moet plaatsvinden. Aangewezen zal worden de website van het Landelijk Meld- en InformatiePunt (LMIP) (www.meldpuntvuurwerk.nl). Hun database wordt ook wel FLITS genoemd.
De te melden gegevens zijn in het derde lid in overeenstemming gebracht met de gegevens die bij een melding op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer moeten worden verstrekt. Tevens is bepaald dat de maximale hoeveelheid op te slaan vuurwerk moet worden gemeld. De vereiste gegevens zijn niet anders dan de gegevens die in de praktijk altijd al bij een melding werden vermeld.
Iedere lidstaat heeft zijn eigen regime ten aanzien van de opslag en het in bezit mogen hebben van vuurwerk. De artikelen verplichten degene die vuurwerk aan een buitenlandse partij verkoopt, na te gaan of zijn partner op legale wijze handelt. Voor de direct omliggende landen, waarmee wat betreft vuurwerk verreweg de meeste handel wordt gedreven, is de huidige situatie als volgt.
België:
In België wordt onderscheid gemaakt in feestvuurwerk en spektakelvuurwerk. Feestvuurwerk is bestemd voor de particulier en spektakelvuurwerk is professioneel vuurwerk dat wordt afgestoken ter gelegenheid van evenementen door professionele bedrijven. In België moet feestvuurwerk worden erkend en na erkenning zijn voorzien van een zogenoemd refertenummer. Deze erkenning is een bewijs dat wordt voldaan aan (algemene) veiligheidseisen.
Feestvuurwerk mag het gehele jaar door worden verkocht aan particulieren (ouder 16 jaar) tot maximaal 1 kilogram kruit. Knalvuurwerk kan uitsluitend worden gekocht wanneer men een schriftelijke toelating kan overleggen van de burgemeester van zijn of haar woonplaats.
Naast de bovenvermelde verkoop aan particulieren is verkoop alleen toegestaan indien:
1. voor zover het betreft spektakelvuurwerk een vervoersvergunning is afgegeven. Voor het vervoer van spektakelvuurwerk is altijd een vervoersvergunning vereist en het vervoer moet plaatsvinden onder (beëdigde) begeleiding,
2. de koper beschikt over een opslagvergunning of vergunning om het vuurwerk onder zich te mogen houden (bij evenementen). Een opslagvergunning of vergunning voor het onder zich houden van vuurwerk is niet van toepassing voor verkoop van vuurwerk aan het buitenland (bv Nederland of Duitsland).
en
3. de koper bewijst aan de verkoper dat hij een professionele activiteit heeft in de springstoffensector, als fabrikant, handelaar of gebruiker.
Bewijzen en documenten als bedoeld onder 1 t/m 3 moeten drie jaar worden bewaard bij de locatie van opslag van de verkoper.
Duitsland:
De vuurwerkregelgeving in Duitsland is ondergebracht in het Sprengstoffgesetz (SprengG) en de daarop gebaseerde 1ste en 2de Verordening (Verordnung zum Sprengstoffgesetz: SprengV). Voor de feitelijke opslag van vuurwerk is zowel het Sprengstoffgesetz (en verordeningen) als mogelijk ook het Bundes Immisionsschutzgesetz van toepassing.
De Duitse onderverdeling is vergelijkbaar met de Nederlandse onderverdeling in consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk. Duitsland hanteert al de Europese indeling in de categorieën 1, 2, 3 en 4; de categorieën 1 en 2 zijn consumentenvuurwerk; de categorieën 3 en 4 worden in Duitsland als professioneel vuurwerk gezien. Daarnaast worden in Duitsland vuurpijlen met meer dan 20 gram lading en knalvuurwerk met flitspoeder als lading, aangemerkt als professioneel vuurwerk.
Vuurwerk bestemd voor gebruik op Duits grondgebied moet voldoen aan de daarvoor toepasselijke vereisten, zoals BAM-toelatingsnummer/CE-kenmerk voor vuurwerk van categorie 1, 2 of 3, Qualitätssicherungsverfahren voor vuurwerk van categorie 4 of Laggergruppenzuordung voor al het vuurwerk en de vereiste kenmerken en gebruiksaanwijzing.
In Duitsland is de omgang met en het verkeer met vuurwerk geregeld via een systeem van «Erlaubnis» (toestemming) of «Befähigungsschein» (bewijs van bekwaamheid). Dit geldt algemeen voor de omgang en het verkeer van vuurwerk van de categorieën 3 en 4 (professioneel vuurwerk), het produceren en het in het verkeer brengen van vuurwerk van categorie 1 en 2 en voor het verkopen en ter beschikking stellen of toepassen van voor de particulier toegelaten vuurwerk van categorie 2 buiten de toegelaten periodes van verkoop (laatste drie dagen van het jaar) en toepassen (oud- en nieuw). In de praktijk geldt dit ook bij invoer- en doorvoer van al het vuurwerk. Voor de feitelijke opslag van vuurwerk bestaat een vergunningsysteem.
Voor de bedrijfmatige omgang met en verkeer met vuurwerk in Duitsland is een «Erlaubnis» (paragraaf 7 of 27 SprengG) vereist. Dit geldt algemeen voor alle handelingen met vuurwerk van de categorieën 3 en 4 en specifiek voor het produceren en het in het verkeer brengen van vuurwerk van de categorieën 1 en 2 (zie uitzondering van onder meer «Erlaubnis»-plicht voor vuurwerk van de categorieën 1 en 2: paragraaf 41ste SprengV).
De verkoop van vuurwerk of het op andere wijze ter beschikking stellen van vuurwerk aan derden mag alleen door verantwoordelijke personen gebeuren (paragraaf 22 SprengG). Onder verantwoordelijke personen (paragraaf 19 SprengG) worden verstaan degene die over een «Erlaubnis» beschikken, leidinggevenden van een bedrijf (of filiaal; bedrijf of filiaal met «Erlaubnis») of degene die over een Befähigungsschein (bewijs van bekwaamheid) beschikt. Bovendien mag vuurwerk door de verantwoordelijke personen alleen worden verkocht of feitelijk ter beschikking worden gesteld aan personen die met dit vuurwerk mogen omgaan en daarmee het verkeer mogen bedrijven (paragraaf 22). In de praktijk betekent dit dat vuurwerk (uitgezonderd fop- en schertsvuurwerk en voor de particulier toegelaten vuurwerk van categorie 2 op de drie laatste dagen van het jaar) alleen verkocht of ter beschikking mag worden gesteld aan personen met een «Erlaubnis» (paragraaf 7 of 27 SprengG) of «Befähigungsschein» (paragraaf 20 SprengG).
Voor de verkoop en het ter beschikking stellen van vuurwerk van de categorieën 3 en 4 geldt aanvullend dat dit alleen mag na het voorleggen van een geldige «Erlaubnis» (paragraaf 25 1ste SprengV).
Personen die vuurwerk willen in- of doorvoeren of willen overbrengen of dit (in- of doorvoeren of overbrengen) willen laten doen, moeten aantonen dat zij gerechtigd zijn om met dit vuurwerk te mogen omgaan dan wel dit vuurwerk mogen verkrijgen (paragraaf 15 SprengG). In de praktijk betekent dit dat deze personen moeten beschikken over een «Erlaubnis» of «Befähigungsschein». Met «invoer» wordt bedoeld invoer vanuit een ander land dan een lidstaat van de Europese Unie. Een uitzondering is gemaakt voor personen die niet in Duitsland wonen of verblijven of die geen filiaal in Duitsland hebben (paragraaf 13 SprengG). Deze personen zijn vrijgesteld van de Erlaubnisplicht bij in- of doorvoer of overbrengen van vuurwerk voor zover begeleiding plaatsvindt van een persoon met een Befähigingsschein.
Voor de feitelijke opslag is een vergunning vereist (paragraaf 17 SprengG).
Voor de toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar de toelichting op de onderdelen E en F van artikel I. Met het oog op de handhaafbaarheid is toegevoegd dat het onverpakt vuurwerk (vuurwerk zonder de transportverpakking) betreft. De consument krijgt het vuurwerk in de praktijk altijd zonder transportverpakking mee.
De samenstelling «nadere eisen» is in artikel 2.3.4 vervangen door: maatwerkvoorschriften.
Voor de uitvoerbaarheid van artikel 2.3.6 moest niet alleen bewezen worden dat vuurwerk buiten de genoemde periode is afgestoken. Bovenal moest bewezen worden dat het vuurwerk «consumentenvuurwerk» is. Het OM heeft aangegeven dat de bewijsbaarheid op dit punt van reeds afgestoken vuurwerk lastig is, maar dat het bovendien weinig toevoegt aan de primaire norm van het artikel, namelijk dat de burger nooit buiten de periode van de jaarwisseling vuurwerk van enigerlei aard mag afsteken. Om die reden is in artikel 2.3.6 «consumentenvuurwerk» vervangen door: vuurwerk.
In dit onderdeel is artikel 3.1.1, eerste lid, onder f, in technische zin verbeterd. De toevoeging dat ook andere talen op het etiket dan Nederlands zijn toegestaan is gedaan omdat Nederland een relatief kleine markt voor dit soort artikelen is en het duur is om speciale Nederlandse etiketten te produceren. Bovendien geldt dat de personen die deze artikelen toepassen prima in staat zijn om de etiketten in de andere moderne talen te lezen. Voor de wijziging in de onderdelen d en e van het eerste lid van artikel 3.1.1 wordt verwezen naar de toelichting op onderdeel Q.
Het derde lid van artikel 3.2.2 is vervallen, omdat artikel 8.42, vierde lid, van de Wet milieubeheer al voorziet in de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te wijzigen of in te trekken Voor het wijzigen van «commandant» in «bestuur» wordt verwezen naar onderdeel J. Voor de toelichting op dit artikel wordt voorts verwezen naar de toelichting op onderdeel A, voor zover het betreft het gedeelte over maatwerkvoorschriften Voor de toelichting op het nieuwe vijfde lid wordt verwezen naar de toelichting op onderdeel T.
Met de implementatie van de Pyrorichtlijn is de verplichting om het productiejaar op het vuurwerkartikel te vermelden, voor vuurwerkartikelen uit de categorieën 1 en 2 komen te vervallen. Daardoor is het productiejaar niet meer geschikt als onderscheidend handhavingcriterium en is het niet zinvol meer om deze informatie te registreren. Die verplichting is daarom in artikel 3A.1.1 geschrapt. Voor de toelichting op de wijziging van de talen wordt verwezen naar de toelichting op onderdeel Z. Voor de wijziging in de onderdelen d en f van het eerste lid van artikel 3A.1.1 wordt verwezen naar de toelichting op onderdeel Q.
De begrippen «toepassingsvergunning» en «ontbrandingstoestemming», welke in het spraakgebruik zijn ontstaan, zijn in de betreffende artikelen opgenomen. Hiermee is het duidelijker wat wordt bedoeld.
In het Vuurwerkbesluit waren geen eisen opgenomen voor meldingsplichtige ontbrandingen. In de praktijk is gebleken dat het wel noodzakelijk is om hiervoor eisen te stellen. Als oplossing hiervoor werden de eisen voor meldingspichtige ontbrandingen in de toepassingsvergunning opgenomen. De toepassingsvergunning is hier in beginsel niet voor bedoeld. Deze werkwijze leidde tot handhavingproblemen omdat de toepassingsvergunning vaak is afgegeven door een andere provincie dan waar de ontbranding plaatsvindt.
De regels voor ontbrandingen zullen daarom nu opgenomen worden in een ministeriële regeling. Deze regeling zal worden gebaseerd op het nieuwe artikel 3B.7. De houder van een toepassingsvergunning is bij de ontbranding gebonden aan de in die regeling te stellen regels en moet een ontbrandingstoestemming aanvragen of een melding doen. In geval van een melding zullen de regels in de ministeriële regeling uitputtend zijn. In geval van een ontbrandingstoestemming kunnen aan de ontbrandingstoestemming voorschriften worden verbonden die de ministeriële regeling aanvullen of die afwijken van de regels in die regeling (artikel 3B.3, tweede lid). Het gaat dus niet om maatwerkvoorschriften. In de regeling zal worden opgenomen waarvoor aanvullende of afwijkende eisen kunnen worden gesteld.
Met de ministeriële regeling zal niet alleen een handhavingsprobleem worden voorkomen, maar wordt ook meer uniformiteit, duidelijkheid en rechtsgelijkheid voor de branche gerealiseerd. Daarnaast is het niet meer nodig om oneigenlijke detailvoorschriften over de ontbrandingen in de toepassingsvergunning op te nemen c.q. te actualiseren. Wel blijft het mogelijk om in de toepassingsvergunning voorschriften op te nemen of om beperkingen op te leggen met het oog op de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu. Daarbij kan gedacht worden aan het beperken van de reikwijdte van de vergunning tot die situaties waarvoor de houder een certificaat heeft verkregen.
In het tweede lid is opgenomen dat de toepassingsvergunning wordt verleend door de Minister van Infrastructuur en Milieu. Hiermee vindt een verschuiving plaats van provincies naar de minister. Een professioneel afsteker moet in het bezit zijn van een toepassingsvergunning om vuurwerk tot ontbranding te mogen (laten) brengen. Deze moest worden aangevraagd bij de provincie waar de afsteker is gevestigd. Daarnaast moet voor elke ontbranding (elk evenement) een ontbrandingstoestemming worden aangevraagd of een melding worden ingediend bij de provincie waar het afsteken plaatsvindt. Versnippering in vergunningen (toepassingsvergunning in provincie X en ontbrandingstoestemming in provincie Y) leidde tot handhavingproblemen. Om dit te voorkomen is het bevoegd gezag voor de toepassingsvergunningen verlegd van gedeputeerde staten van de provincie naar de Minister van Infrastructuur en Milieu. Doordat de minister de toepassingsvergunning verleent, is deze landelijk geldig en is het mogelijk om dwangsom op te leggen of een vergunning in te trekken bij herhaaldelijk overtreden van de vergunning. Doordat de eisen voor ontbrandingen in een ministeriële regeling worden opgenomen, is sprake van lastenverlichting voor de toepassingsvergunningen. In de toepassingsvergunningen hoeven geen voorschriften voor ontbrandingen meer te worden opgenomen.
De houder van een toepassingsvergunning zal bij de ontbranding gebonden zijn aan de in de hiervoor bedoelde ministeriele regeling te stellen regels en aan de voorschriften in de ontbrandingstoestemming. Daarbij geldt dat een overtreding van de ontbrandingstoestemming tegelijkertijd een overtreding van de toepassingsvergunning is, waartegen de sanctiemiddelen op grond van artikel 9.2.2.3, vijfde lid, van de Wet milieubeheer en artikel 5.19, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht openstaan. De belangrijkste sanctie is het intrekken van de toepassingsvergunning. Een houder van een toepassingsvergunning onder wiens verantwoordelijkheid te vaak overtredingen plaatsvinden, riskeert het intrekken van de toepassingsvergunning en daarmee het moeten beëindigen van zijn activiteiten op dit gebied.
Het eerste lid verplicht de (toekomstige) toepasser tot het aanvragen van de toepassingsvergunning langs elektronische weg. Zoals in het algemene deel van de toelichting is aangegeven, wordt elektronische communicatie met en door de overheid op meerdere plekken in het besluit doorgevoerd. Deze ontwikkeling is op vele terreinen zichtbaar en helpt de administratieve lasten te verlagen. Het onderhavige systeem is door het IPO al enige tijd op vrijwillige basis in gebruik en voldoet goed. Het systeem is zo ingericht dat het zowel de gebruikers als het bevoegd gezag ondersteunt om op eenvoudige wijze toestemmingen aan te vragen respectievelijk de aangevraagde toestemmingen snel te behandelen.
In het tweede lid is een verklaring omtrent het gedrag (VOG) opgenomen. Deze vervangt het «advies aan de plaatselijke politie». Bij de aanvraag om een toepassingsvergunning moet een VOG worden gevoegd. In tegenstelling tot voorheen, geldt dit ook voor aanvragers die in het buitenland zijn gevestigd. Met deze VOG kunnen rechtspersonen hun integriteit aantonen. Hiermee is het bekritiseerde verschil tussen Nederlandse en buitenlandse gebruikers ten aanzien van de toets op integriteit, verdwenen. Niet alleen particulieren (natuurlijke personen) maar ook bedrijven (rechtspersonen) kunnen een VOG aanvragen. De verklaring mag niet ouder zijn dan zes maanden.
Het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG) geeft namens het Ministerie van Veiligheid en Justitie de VOG af. Een brochure over de VOG en het aanvraagformulier is te vinden op www.rijksoverheid.nl. De afsteker moet de VOG aanvragen in de plaats waarin hij is opgenomen in de Gemeentelijke Basis Administratie (veelal de gemeente waarin hij/zij woonachtig is). Uitsluitend wanneer iemand niet in een GBA is ingeschreven, kan een VOG-aanvraag rechtstreeks bij COVOG worden ingediend. Als iemand is uitgeschreven bij zijn/haar laatste gemeente in Nederland voor oktober 1994, dan moet de aanvraag rechtstreeks bij COVOG worden ingediend. Is iemand na oktober 1994 uitgeschreven, dan moet de aanvraag worden ingediend bij de laatste gemeente waar iemand stond ingeschreven voor vertrek naar het buitenland. Dit kan eventueel worden gedaan door een gemachtigde in Nederland.
In het vijfde lid van artikel 3B.2 is een bepaling inzake wederzijdse erkenning van verklaringen omtrent het gedrag die zijn afgegeven in een andere lidstaat van de Europese Unie.
Deze clausule heeft tevens betrekking op verklaringen omtrent het gedrag afgegeven in de «staten, niet zijnde lidstaten van de Europese Unie, die partij zijn bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt». Het betreft hier verdragen tussen de Europese Unie en een staat, waarbij het Koninkrijk der Nederlanden geen partij is. Dergelijke overeenkomsten tussen de Europese Unie en staten werken immers rechtstreeks door in de Nederlandse rechtsorde (artikelen 93 en 94 van de Grondwet) en zijn daarmee bindend voor Nederland. In dit soort gevallen is Nederland overigens ook op grond van het Europese recht aan de desbetreffende verdragen gebonden.
Dit betekent dat deze clausule, behalve op de verklaringen omtrent het gedrag die zijn afgegeven door bevoegde instanties van lidstaten van de Europese Unie en de Europese Economische Ruimte, ook betrekking heeft op die welke zijn vastgesteld door een bevoegde instantie in landen waarmee de Europese Unie een zogenoemd Associatieakkoord heeft gesloten, zoals Zwitserland.
Omdat de eisen met betrekking tot de aanvraag en de procedurele eisen met betrekking tot verlenen van een vergunning zijn uitgebreid, is er voor gekozen het oude artikel 3B.3 te splitsen in een artikel met betrekking tot de hiervoor bedoelde eisen (artikel 3B.3a) en een artikel dat betrekking heeft op de overige regels (beoordelingscriteria, voorschriften te verbinden aan de toestemming en de verplichting om die voorschriften na te leven) (artikel 3B.3).
De in artikel 3B.3 opgenomen regels zijn ontleend aan het oude artikel 3B.3, tweede tot en met vierde lid.
De aanvraag om een ontbrandingstoestemming wordt thans via de elektronische weg ingediend. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op onderdeel BB.
In de praktijk is gebleken dat er situaties zijn waarbij iedere week of zelfs enkele keren per week een vuurwerkevenement wordt gehouden op dezelfde plaats. Dit gebeurt bijvoorbeeld in een pretpark. De administratieve rompslomp om voor iedere ontbranding een toestemming te moeten aanvragen, is omvangrijk. Thans wordt daarom voorzien in een mogelijkheid om een ontbrandingstoestemming te verlenen voor meerdere vuurwerkevenementen of vuurwerkvoorstellingen. Voorwaarde is dat de evenementen of voorstellingen plaatsvinden binnen dezelfde gemeente en binnen een tijdvak van maximaal 1 jaar (eerste lid). Bij een aanvraag voor een dergelijke ontbrandingstoestemming moeten per evenement of voorstelling de in het tweede lid bedoelde gegevens en bescheiden worden verstrekt, met uitzondering van de gegevens omtrent de datum, het tijdstip en de plaats van het tot ontbranding brengen (derde lid). Uiterlijk vijf werkdagen voorafgaand aan ieder evenement of iedere voorstelling moeten aan gedeputeerde staten van de betrokken provincie de datum en het tijdstip van het opbouwen van het vuurwerk en de datum, het tijdstip en de plaats van het tot ontbranding brengen van het vuurwerk worden gemeld (elfde lid).
De verplichting tot het bijvoegen van een werkplan is vervallen in het Vuurwerkbesluit.
Omdat het nog steeds van belang is om te weten welke vuurwerkartikelen worden afgestoken, is het werkplan vervangen door de schietlijst. De inhoud van de schietlijst is afgestemd met het IPO en de vuurwerkbranche op basis van de ervaringen in de afgelopen jaren.
Bij de schietlijst moet worden vermeld of sprake is van schuin afsteken. Hiervoor wordt in de schietlijst de term fanshape gebruikt. Er is sprake van fanshape als de vuurwerkartikelen zodanig zijn gefabriceerd, gemonteerd of opgesteld dat sprake is van schuin wegschieten van het vuurwerkeffect uit het artikel. Het gebied waarin restanten van het vuurwerk terecht zouden kunnen komen, is door dat schuin afsteken groter en is daarom van invloed op de grootte van de gevarenzone.
Met bijzondere omstandigheden als bedoeld in het tweede lid, onder g, wordt bijvoorbeeld bedoeld: het afsteken op hoogte, afsteken vanaf een ponton, de mogelijke tussentijdse opslag van vuurwerk, mogelijke aanwezigheid van dieren en geluidgevoelige bestemmingen.
Voor het geven van een verklaring omtrent het hebben van bedenkingen door de burgemeester van de gemeente waar de ontbranding plaatsvindt, is een termijn opgenomen van 2 weken. Voorheen was hiervoor geen termijn opgenomen en dit leidde tot onnodige vertraging van de procedure tot het verlenen van toestemming.
Uit het achtste lid volgt dat als de betrokken burgemeester niet binnen 2 weken een dergelijke verklaring geeft, hij geacht wordt geen bedenkingen te hebben. Om te voorkomen dat bij complexe situaties de burgemeester onvoldoende tijd heeft voor een goede beoordeling, is in het zesde lid de mogelijkheid opgenomen om die termijn met nog eens twee weken te verlengen. De burgermeester dient dan binnen de eerste termijn van 2 weken aan gedeputeerde staten kenbaar te hebben gemaakt dat hij de aanvraag binnen die termijn niet kan beoordelen.
De meldingsplicht voor het tot ontbranding brengen van theatervuurwerk door professionals is verhoogd van 10 kg naar 20 kg ,onderscheidenlijk van consumentenvuurwerk door professionals verhoogd van 100 kg naar 200 kg (professioneel toegepast).
Met het meldingenstelsel kunnen kleine evenementen relatief snel (korte proceduretijd) georganiseerd worden. Het meldingenstelsel is bij de wijziging van het Vuurwerkbesluit in 2004 ingevoerd en heeft geleid tot meer kleinere evenementen en een toename van het gebruik van consumentenvuurwerk in plaats van professioneel vuurwerk. Bij het voorstel om de meldingsgrens voor het tot ontbranding brengen van consumentenvuurwerk door professionals te verhogen, heeft meegewogen dat met een meldingsplicht uitsluitend kan worden volstaan, indien gebruik wordt gemaakt van het in Nederland ook voor de consument toegelaten vuurwerk. Van dit vuurwerk zijn werking en kwaliteit goed bekend. Tenslotte mag dit vuurwerk gedurende de jaarwisseling door de consument worden afgestoken. Een redelijk groot aantal vuurwerkevenementen wordt momenteel al met dit consumentenvuurwerk gehouden. Het verhogen van de meldingsgrens van 100 kg naar 200 kg maakt dat een vuurwerkshow spectaculairder kan zijn of langer kan duren. Dit brengt een verdere stimulans teweeg om het relatief veiliger consumentenvuurwerk te gebruiken.
Omdat de administratieve lasten bij een melding geringer zijn dan bij een vergunning, leidt een verhoging van de meldingslicht bovendien tot een vermindering van die lasten.
Theatervuurwerk is qua gevaarzetting vergelijkbaar met consumentenvuurwerk. Om dezelfde redenen als hiervoor ten aanzien van consumentenvuurwerk zijn aangegeven, is ook de meldingsgrens voor het tot ontbranding brengen van theatervuurwerk ook verhoogd. Het is mogelijk om onder een melding tegelijkertijd 20 kilogram theatervuurwerk en 200 kg professioneel vuurwerk tot ontbranding te brengen.
Op grond van artikel 5.15 van Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in verbinding met artikel 18.2b, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan de Minister van Infrastructuur en Milieu bestuursrechtelijk handhaven indien niet voldaan wordt aan de in het Vuurwerkbesluit opgenomen regels met betrekking tot ontbrandingen.
Daarnaast biedt artikel 5.19, eerste lid, van die wet de Minister van Infrastructuur en Milieu de mogelijkheid om de toepassingsvergunning in te trekken indien door de houder van die vergunning die regels niet zijn of worden nageleefd.
Om bestuursrechtelijk te kunnen handhaven, zal de minister op de hoogte moeten zijn van onder meer de overtredingen van de regels met betrekking tot ontbrandingen die door de gedeputeerde staten (als bevoegd gezag voor de naleving van die regels) zijn geconstateerd. Het voornemen is om nadere afspraken met de colleges van gedeputeerde staten te maken over het verstrekken van informatie over constateerde overtredingen van de hiervoor bedoelde regels aan de Minister van Infrastructuur en Milieu.
Het elektronisch melden is verplicht gesteld. Voor het melden moet gebruik worden gemaakt van een digitaal formulier. Voor verdere toelichting op deze elektronische melding wordt verwezen naar onderdeel GG.
De bepalingen van de Wet milieubeheer waarnaar in het tweede lid van artikel 3B.5 werd verwezen, zijn als gevolg van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht overgeheveld naar de laatstgenoemde wet.
Met de implementatie van de Pyrorichtlijn is de verplichting om het productiejaar op het vuurwerkartikel te vermelden, voor vuurwerkartikelen uit de categorieën 1 en 2 komen te vervallen. Daardoor is het productiejaar niet meer geschikt als onderscheidend handhavingcriterium en is het niet zinvol meer om deze informatie te registreren. Die verplichting is daarom in artikel 3B.6, eerste lid, onder c, geschrapt. Door de wijziging van de bewaartermijn van 10 jaar naar 7 jaar sluit het Vuurwerkbesluit aan bij de belastingwetgeving.
De wijziging in het eerste lid houdt verband met artikel II, onderdeel B. Als gevolg van de daarin opgenomen wijziging van het Besluit omgevingsrecht is de vergunningplicht met betrekking tot inrichtingen voor de opslag van vuurwerk waarvoor burgemeester en wethouders bevoegd gezag zijn, vervallen. In verband hiermee is tevens het nieuwe derde lid gewijzigd. Het oude derde lid bevatte een verwijzing naar een nooit van kracht geworden wijziging van het toenmalige Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer als gevolg waarvan vuurwerkconcentratiegebieden konden worden aangewezen. Die aanwijzing is nooit geëffectueerd. Deze bepaling is daarom geschrapt.
De wijziging in het vijfde lid, onder c, houdt verband met de wijziging van de definitie van kwetsbaar (en beperkts kwetsbaar) object.
De wijzigingen in artikel 4.3 houden verband met de wijziging van de definitie van kwetsbaar (en beperkt kwetsbaar) object.
Artikel 4.4 betreft een uitgewerkte bepaling en is daarom geschrapt.
Het opschrift van hoofdstuk 5 is gewijzigd omdat het hoofdstuk als gevolg van dit wijzigingsbesluit uitsluitend nog overgangs- en slotbepalingen bevat.
De artikelen 5.3.1 tot en met 5.3.4 opgenomen overgangsregeling is uitgewerkt en daarom vervangen door een overgangsregeling met betrekking tot dit wijzigingsbesluit.
Ingevolge het eerste lid worden de voor de datum van inwerkingtreding van deze algemene maatregel van bestuur (1 juli 2012) gestelde nadere eisen krachtens artikel 2.2.3 of 3.2.2 en de verleende toestemmingen krachtens voorschrift 1.8 van bijlage 1 na die datum gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften.
Omdat het begrip «toepassingsvergunning» is ingevoerd, worden de vergunningen die zijn verleend voordat dit begrip in het Vuurwerkbesluit is opgenomen aangemerkt als toepassingsvergunning. Hetzelfde geldt voor de ontbrandingstoestemming.
Het bevoegd gezag voor de toepassingsvergunning is verschoven van de provincies naar de Minister van Infrastructuur en Milieu. Als gevolg van dit artikel zal het oude recht van toepassing blijven op de voorbereiding en vaststelling van beschikkingen op een aanvraag om een vergunning of een wijziging of intrekking van een vergunning, indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van het nieuwe artikelen 5.3.12 van het Vuurwerkbesluit, een aanvraag is ingediend. De lopende voorbereidings- en rechtsbeschermingsprocedures worden als gevolg hiervan afgehandeld overeenkomstig het oude recht. Dit geldt tot het moment waarop de betrokken beschikking onherroepelijk is geworden.
Daarnaast geldt ook voor aanvragen voor een ontbrandingstoestemming dat deze worden afgehandeld volgens de oude regels als ze zijn ingediend voor de datum van inwerkingtreding van deze algemene maatregel van bestuur.
Een ingediende melding voor een ontbranding blijft tot 4 weken na inwerkingtreding van deze algemene maatregel van bestuur geldig. Indien de ontbranding niet binnen vier weken plaatsvindt, moet de melding opnieuw worden ingediend op grond van het gewijzigde besluit. De bepaling voorkomt dat bezigers, met het oog op de aanstaande wijziging, in grote getale meldingen doen voor de rest van het jaar. Meldingen wordt doorgaans kort voor een voorgenomen evenement ingediend en kunnen dan eenvoudig worden afgehandeld. Een onevenredig grote piek van meldingen kort voor de datum van inwerkingtreding zou dat proces frustreren. Daarom is aan een «oude» melding een beperkte geldigheid gegeven.
De aanpassing in het vijfde lid van artikel 5.3.5 is nodig om overeenkomstig de Pyrorichtlijn buiten twijfel te stellen dat de overgangsregeling niet ziet op vuurwerk behorende tot categorie 4 (professioneel vuurwerk) en theatervuurwerk. Het begrip consumentenvuurwerk wordt hierbij gehanteerd in de betekenis zoals vastgelegd in het Vuurwerkbesluit zoals dat gold op 3 juli 2010.
Het tweede en derde lid van artikel 5.4.2. zijn uitgewerkt en daarom geschrapt.
De definitie van brandwerendheid is aangepast. De norm waarnaar werd verwezen is ingetrokken; een nieuwe norm met een andere systematiek is daarvoor in de plaats gekomen. Bij het vaststellen van de brandwerendheid van een deur voor een vuurwerkbewaarplaats is het criterium «thermische isolatie betrokken op de straling» geen goed criterium gebleken. Het is beter om uit te gaan van het criterium «thermische isolatie betrokken op de temperatuurstijging». Tevens is de definitie in lijn gebracht met de gewijzigde norm NEN 6069 van juli 2005. De deuren van (buffer)bewaarplaatsen moeten voldoen aan de brandwerendheidscriteria EI1 die zijn opgenomen in deze gewijzigde norm.
Omdat sprake is van een aanscherping ten opzichte van de oude norm, is bezien in hoeverre bestaande situaties op dit punt zouden moeten worden aangepast. Daarbij is overwogen dat enerzijds de aanscherping nodig is omdat vuurwerk spontaan ontbrandt bij 180 graden Celsius. De temperatuur aan de niet door brand belaste zijde van het systeem van deur en kozijn mag niet hoger worden dan 180 graden Celsius. De tot nu toe gehanteerde brandwerendheidsklasse EI2 is voor een deur en kozijn van een vuurwerkbewaarplaats een lichter regime dan de nu opgenomen klasse EI1. De verwachting is dat branddoorslag bij een deur en kozijn welke aan klasse EI2 voldoen via het kozijn zal plaatsvinden en zodoende de integriteit van het systeem van deur en kozijn zal aantasten en daarom onvoldoende is. Een brandwerendheidsklasse EI1 borgt dit in afdoende mate.
Anderzijds is een vervanging van alle deuren en kozijnen een forse kostenpost die in verhouding moet staan tot de mogelijke onveiligheid van het voortduren van de situatie. Maatgevend is de vraag of de spontane ontbranding van het vuurwerk altijd zal optreden indien de deur van de brandwerendheidsklasse EI2 is en er buiten de deur een brand woedt. Overwogen is dat die situatie zelden zal optreden, omdat de vereiste sprinklerinstallatie in een dergelijk geval het vuurwerk in de (buffer)bewaarplaats preventief nat zal maken. Nat vuurwerk zal niet spontaan ontbranden en een ernstige calamiteit zal niet optreden. Om deze reden is besloten dat alleen nieuwe situaties en renovaties van bestaande situaties aan deze strengere eis hoeven te voldoen. Dit volgt uit het nieuwe onderdeel 7.
De definitie van gevaarlijke stof is in overeenstemming gebracht met het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.
Deze definitie is gewijzigd ter verduidelijking van de verkoopruimte. De verkoopruimte hoeft geen aparte ruimte te zijn en kan ook een deel zijn van een andere ruimte. Daarnaast is de verkoopruimte de ruimte waar daadwerkelijk het vuurwerk wordt afgegeven. In de praktijk komt het voor dat de locatie waar vuurwerk wordt verkocht (betaald) en waar daadwerkelijk wordt afgeleverd niet dezelfde ruimten zijn. Op de verkooplocatie is dan ook geen vuurwerk aanwezig. Om deze reden is «verkoop» vervangen door «aflevering».
Memorandum nr. 60 uit 2004 is in 2005 voorzien van toelichtingen en verduidelijkingen. Het vernieuwde document is op 2 september 2005 vastgesteld door de Commissie van Deskundigen Blusinstallaties. Het memorandum is uitsluitend van toepassing op vuurwerk overeenkomstig ADR-klasse 1.4S en 1.4G.
Het memorandum is een verbijzondering voor sprinklerinstallaties voor vuurwerkopslagen van de Voorschriften Automatische Sprinklerinstallaties (VAS). Het nieuwe memorandum heeft niet geleid tot een verzwaring van eisen.
Het memorandum geeft een nadere invulling voor de categorie-indeling van het vuurwerk op grond van de VAS en voor een aantal technische eisen welke niet nader zijn gedefinieerd in de VAS. Met name voor de opslaglocaties waar maximaal 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is, zijn nader uitgewerkte eisen geformuleerd en expliciet vastgelegd in het memorandum.
De term «programma van eisen» is vervangen door de term «uitgangspuntendocument». Reden is vooral uniformering van terminologie die door deskundigen en in regelgeving ten aanzien van brandbeveiligingsinstallaties wordt gehanteerd. In het uitgangspuntendocument moeten alle voor het functioneren van de sprinklerinstallatie van belang zijnde bouwkundige, installatietechnische en organisatorische aspecten in alle te beveiligen ruimtes zijn omschreven, op een wijze die overeenkomt met de eisen die zijn opgenomen in Memorandum 60. Dit is niet anders dan wat al in het programma van eisen (PvE) moest worden vastgelegd. Voor een locatie waar een goedgekeurd PvE aanwezig is, is er geen reden voor het bevoegd gezag om vanwege deze nieuwe term een nieuw uitgangspuntendocument te eisen. Pas bij de vijfjaarlijkse beoordeling zal door de inspectie-instelling worden nagegaan of een dergelijk PvE nog voldoende actueel is.
De definitie van bergingsverpakking is vervallen. In plaats daarvan zijn eisen opgenomen waaraan een verpakking moet voldoen om beschadigd of gevallen vuurwerk te bewaren. De opslag van beschadigd of gevallen vuurwerk geeft, als aan de eisen voor opslag wordt voldaan, geen grotere risico’s dan ander vuurwerk in de bufferbewaarplaats. Om die reden is ook de eis voor afvoer binnen 30 dagen is vervallen. Een antistatische verpakking is over het algemeen een plastic zak met een dun metalen filmpje erop of met metalen draadjes erin geweven. Dit werkt als een kooi van Faraday en zorgt dat de inhoud is beschermd tegen statische elektriciteit. Een dergelijke plastic zak in combinatie met een stevige doos voldoet. Voor transport gelden de eisen die in het ADR zijn opgenomen voor een bergingsverpakking.
Met bevochtigen wordt niet bedoeld «het vuurwerk in een vat met water doen». Dit is niet noodzakelijk en zelfs ongewenst. Hierdoor ontstaat een grotere hoeveelheid gevaarlijk afval dan noodzakelijk is. Een aandachtspunt bij het bevochtigen is wel dat in bepaalde gevallen ongewenste gevaarlijke reacties kunnen ontstaan. Ongewenste gevaarlijke reacties zijn reacties tussen water en sommige metalen, zoals zuiver magnesium. Magnesium reageert heftig met water onder vorming van waterstofgas. Metaalverbindingen worden gebruikt om kleuren in siervuurwerk te creëren.
Zoals eerder aangegeven blijft het uitgangspunt van het Vuurwerkbesluit dat een begin van brand in of rond een vuurwerkopslag door middel van een sprinklerinstallatie moet worden bestreden. Dit is geheel in lijn met de adviezen van deskundigen. Dat neemt echter niet weg dat in het geval van beschadigd vuurwerk waarbij kruit is vrijgekomen, ook met een ander mogelijk effect rekening gehouden moet worden. Los kruit kan gaan stuiven en zich ophopen in kieren. Vervolgens bestaat de kans dat dit kruit door statische elektriciteit, druk of wrijving tot ontbranding komt en zo een begin van brand veroorzaakt. Dit stuiven kan worden tegengegaan door het kruit te bevochtigen met water. De waarschuwing in het voorschrift geldt slechts voor die bijzondere situatie waarbij het kruit een zodanige samenstelling heeft dat niet kan worden uitgesloten dat geringe hoeveelheden waterstof kunnen vrijkomen als dit kruit met water wordt bevochtigd.
Op grond van dit voorschrift geldt een rookverbod binnen de gehele inrichting. Deze wijziging leidt tot een verduidelijking van de locaties waar een rookverbodsbord aanwezig moet zijn.
De wijzigingen in dit voorschrift houden verband met de vervanging van nadere eisen door maatwerkvoorschriften (zie toelichting op artikel I, onderdeel A) en de wijziging van commandant van de brandweer door bestuur van de brandweer (zie toelichting op artikel I, onderdeel I).
Aangezien een verkoopruimte ook onderdeel kan zijn van een andere ruimte is het ongewenst dat een domino-effect optreedt. Om die reden is thans bepaald dat in de ruimte waar het afleveren van consumentenvuurwerk plaatsvindt, geen licht of zeer licht ontvlambare stoffen en drukhouders, uitgezonderd brandblusmiddelen, aanwezig mogen zijn.
Met deze toevoeging aan voorschrift 1.11 heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om extra slanghaspels te eisen. Wanneer een uitgerolde brandslang een zelfsluitende deur passeert, wordt de zelfsluitendheid geblokkeerd en kan de deur de toegekende brand- en rookwerende functie niet vervullen. Om dit te voorkomen, kan het soms nodig zijn om een extra slanghaspel voor te schrijven.
In het Besluit LPG-tankstations is het verboden binnen een afstand van meer dan 25 meter gelijktijdig LPG en overige motorbrandstoffen te lossen. De reden daarvoor is het voorkomen van een warme BLEVE (boiling liquid expanding vapour explosion). Om dezelfde reden is het niet wenselijk om een voertuig met consumentenvuurwerk gelijktijdig met alle motorbrandstoffen te lossen, tenzij een afstand van meer dan 25 meter daartussen wordt aangehouden. Dit voorkomt dat een eventuele brand die bij het lossen van motorbrandstoffen zou kunnen ontstaan, het vuurwerk kan doen ontsteken, waardoor er naast een felle brand mogelijk een explosie ontstaat. Dit is een groot risico voor de brandweer. Het voorschrift is zodanig geformuleerd dat het op meerdere manieren kan worden nageleefd.
Het gebruik van metselwerk, beton of cellenbeton geeft invulling aan de eis van brandwerendheid en constructieve stevigheid. De toepassing van vergelijkbare materialen waarbij hetzelfde doel wordt bereikt, is toegestaan indien het bevoegd gezag heeft beslist dat daarmee ten minste dezelfde brandwerendheid en constructieve stevigheid wordt bereikt. Degene die deze gelijkwaardige materialen wil toepassen, zal de gelijkwaardigheid ervan moeten aantonen.
Op het moment dat geen opslag van vuurwerk plaatsvindt, kan een (buffer)bewaarplaats voor andere doeleinden worden gebruikt. Daarom is het opslaan van andere goederen dan vuurwerk in een (buffer)bewaarplaats toegestaan. Hiervan uitgezonderd zijn gevaarlijke stoffen en stoffen die heftig met water reageren, vanwege de aanwezigheid van de sprinklerinstallatie. Dit maakt het mogelijk voor bedrijven die alleen een deel van het jaar vuurwerk opslaan om de (buffer)bewaarplaats het andere deel van het jaar voor andere doeleinden te gebruiken, vooropgesteld dat dit vanwege andere regelgeving (ook) is toegelaten.
Onder «herverpakken» in voorschrift 3.2 wordt logischerwijs ook uitpakken verstaan. Omdat hierover onduidelijkheid bestond, is uitpakken expliciet vermeld.
Met deze wijziging wordt het mogelijk gemaakt om bijvoorbeeld het gebruik van kleefmagneten toe te staan. Dit zijn elektrisch aangestuurde magneten die deuren in geopende toestand vastzetten, maar bij het wegvallen van het elektrische signaal de deuren weer vrijgeven. Met het toepassen van deze voorziening moet terughoudend worden omgegaan. Kleefmagneten hebben een negatief effect op de compartimentering en daarmee op de brandwerendheid binnen de inrichting. Zolang de deur van een (buffer)bewaarplaats open staat, is sprake van een grotere zuurstoftoevoer bij een calamiteit, waardoor de kans groter is dat de calamiteit onbeheersbaar wordt. Beoordeeld moet worden in hoeverre de sprinklerinstallatie hierop is uitgerust. Tevens moet beoordeeld worden in hoeverre een domino-effect kan ontstaan door een ontsnappende vuurpijl via de openstaande deur. Bij het toestaan van kleefmagneten moet bij maatwerkvoorschrift worden bepaald op welke wijze de deuren worden aangestuurd en dat de sturing fail-safe moet zijn. De deuren moeten in ieder voorzien zijn van een quick response rookdetector en moeten onmiddellijk worden gesloten bij:
– activering van de handbrandmelder;
– het in werking treden van de sprinklerinstallatie;
– de activering van de rookdetector;
– spanningsuitval van de sprinklermeldinstallatie of de elektrische voeding van de deuren.
De samenstelling «verwarmings- en verlichtingsinstallatie» is gewijzigd in «een installatie die warmte ontwikkelt». Hiermee is de opsomming van installaties niet limitatief en wordt voorkomen dat andere installaties die aanwezig zouden kunnen zijn en warmte ontwikkelen hier niet onder vallen.
De bedoeling van dit voorschrift, dat de verpakking van vuurwerk bij stapeling niet zodanig mag worden beschadigd dat het zijn functie verliest, is beter tot uitdrukking gebracht. Alleen een zodanige vervorming van de verpakking waardoor die verpakking openscheurt of op ander wijze de inhoud niet meer kan beschermen, is niet toegestaan.
Omdat de 10 kg grens is verhoogd naar 25 kg, is de grens voor de hoeveelheid vuurwerk in de verkoopruimte ook verhoogd, in dit geval naar 500 kg. De eis dat de sprinklerinstallatie al hetaanwezige vuurwerk moet kunnen bereiken, blijft onverkort gelden, waardoor deze verhoging in de praktijk alleen kan worden doorgevoerd als zeker is gesteld dat de sprinklerinstallatie hierop is gedimensioneerd. Door het handhaven van deze bepaling is de verhoging van het risico verwaarloosbaar. Een bestaande verkoopruimte kan niet zonder meer de aanwezige hoeveelheid in de verkoopruimte verhogen naar 500 kg. Beoordeeld moet worden of het uitgangspuntendocument (voorheen PvE) en mogelijk ook de sprinklerinstallatie moeten worden aangepast. Dit is afhankelijk van eventuele wijzigingen in de verkoopruimte (o.a. vergroting van de verkoopruimte).
Toegestaan wordt dat binnen een inrichting meerdere verkoopruimten aanwezig zijn. Ter voorkoming van domino-effecten is opgenomen dat indien meer dan één verkoopruimte aanwezig is, per brandcompartiment maximaal één verkoopruimte is toegestaan. De totale hoeveelheid vuurwerk in de verkoopruimten kan uiteraard nooit groter zijn dan de capaciteit van de (buffer)bewaarplaats, omdat buiten verkooptijden de opslag moet plaatsvinden in de (buffer)bewaarplaats.
De hoeveelheid fop- en schertsvuurwerk mag in totaal maximaal 200 kg zijn en niet per verkoopruimte omdat de vrijstelling van de eisen voor opslag geldt tot een maximum van in totaal 200 kg fop- en schertsvuurwerk.
Dit voorschrift is vereenvoudigd en verduidelijkt door het doel maar niet het middel voor te schrijven en toe te voegen dat het vuurwerk altijd bereikbaar moet zijn voor het water van de sprinklerinstallatie.
Dit voorschrift is toegevoegd omdat het belangrijk is dat met name het afleveren binnen het bereik van de sprinklerinstallatie plaatsvindt.
De samenstelling «programma van eisen» is vervangen door de term uitgangspuntendocument. Het uitgangspuntendocument moet inclusief het bewijs van beoordeling door de inspectie-instelling ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden overgelegd. Dit was voorheen ook al het geval, maar is door deze toevoeging verduidelijkt. Het bevoegd gezag kan nu nooit goedkeuring verlenen aan een programma van eisen zonder bewijs van beoordeling door de inspectie-instelling.
Er is voor het bevoegd gezag geen noodzaak om in actie te komen, indien eerder een PvE is goedgekeurd zonder een bewijs van beoordeling door een inspectie-instelling. Pas bij de vijfjaarlijkse beoordeling zal blijken of het PvE voldoende actueel was.
Inspectie-instellingen die programma's van eisen voor brandbeveiligingsinstallaties beoordelen moeten daartoe zijn geaccrediteerd. Deze accreditatie wordt aangemerkt als een vergunning in de zin van Dienstenrichtlijn. Voor dienstenvergunningstelsels geldt artikel 28 van de Dienstenwet. Ingevolge dat artikel is op dergelijke vergunningstelsels de in de Algemene wet bestuursrecht opgenomen paragraaf met betrekking tot de Lex silencio positivo (paragraaf 4.1.3.3) van toepassing, tenzij dit bij wettelijk voorschrift is uitgezonderd De regeling inzake de lex silencio positivo (LSP) houdt in dat de overschrijding van een beslistermijn van rechtswege leidt tot een positieve beschikking op een aanvraag. Deze accreditatie is in het Tijdelijk besluit Lex silencio positivo Dienstenwet uitgezonderd van de toepassing van LSP. De toepassing van LSP is uitgezonderd vanwege de bescherming van de afnemers van dergelijke instellingen en het voorkomen van oneerlijke concurrentie onder die instellingen. Deze belangen verzetten zich tegen de toepassing van de LSP. Accreditatie is een cruciaal onderdeel van het rechtsverkeer en dit brengt met zich dat de afnemers van diensten van dergelijke instellingen er op moeten kunnen vertrouwen dat de beoordeling verbonden aan accreditatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De toepassing van de LSP zou betekenen dat deze beoordeling in sommige gevallen toch niet heeft plaatsgevonden, waardoor het vertrouwen in het stelsel van accreditatie fundamenteel wordt geschaad.
Het Tijdelijk besluit vervalt per 1 januari 2012. In voorschrift 5.2 is daarom thans bepaald dat de regeling inzake LSP niet van toepassing is op deze accreditatie.
Omdat Memorandum nr. 60 een verbijzondering is van de VAS, specifiek voor sprinklerinstallaties bij vuurwerkopslag, is in voorschrift 5.2 ook een verwijzing naar het VAS opgenomen.
De controle van de sprinkler geschiedt een maal per jaar. Bij de keuze voor deze termijn is bewust afgeweken van het advies van de NVBR om de administratieve lasten niet te laten stijgen. Daarnaast wordt ingeschat dat de techniek van de sprinklerinstallatie niet zodanig is dat reeds na een half jaar de installatie technische mankementen kan vertonen.
Deze vijfjaarlijkse beoordeling van het uitgangspuntendocument (toen nog PvE), was reeds opgenomen in Memorandum nr. 60 en is nu opgenomen in onderhavig besluit. Bij deze herbeoordeling moet worden getoetst in hoeverre het uitgangspuntendocument of een PvE afwijkt van toenmalige normen en gangbare normen op het moment van toetsen.
De beoordeling moet door de drijver van de inrichting aan het bevoegd gezag worden overgelegd.
Het bevoegd gezag moet beoordelen of de afwijkingen ten opzichte van toenmalige en huidige normen aanvaardbaar zijn en kunnen blijven bestaan of dat de afwijkingen moeten worden verholpen. Bij de beoordeling door het bevoegd gezag gaat het met name om aspecten waarbij de veiligheid in het geding is.
Als het bevoegd gezag vindt dat de afwijkingen niet aanvaardbaar zijn, dan trekt het de goedkeuring van het uitgangspuntendocument of van het PvE in en moet een nieuw uitgangspuntendocument worden opgesteld en worden goedgekeurd. Vervolgens moet de installatie daarop worden aangepast. De aanpassingen aan de installatie zullen bij de eerstvolgende jaarlijkse inspectie worden beoordeeld omdat voor die inspectie het nieuwe uitgangspuntendocument leidend is. Het intrekken van de goedkeuring is een besluit waartegen bezwaar en beroep mogelijk is.
Als het bevoegd gezag vindt dat de afwijkingen aanvaardbaar zijn, dan volstaat een schriftelijke bevestiging van ontvangst en een mededeling dat de afwijkingen niet verholpen hoeven te worden. De jaarlijkse inspecties worden dan dus uitgevoerd op basis van het bestaande goedgekeurde uitgangspuntendocument dan wel het bestaande PvE, met inachtneming van het oordeel van het bevoegd gezag.
De eis met betrekking tot het gebruik van metselwerk, beton of cellenbeton is gesteld met het oog op de brandwerendheid en constructieve stevigheid van de bouwkundige voorziening. De toepassing van vergelijkbare materialen waarbij hetzelfde doel wordt bereikt, is toegestaan indien het bevoegd gezag heeft beslist dat daarmee ten minste dezelfde brandwerendheid en constructieve stevigheid wordt bereikt. Degene die deze gelijkwaardige materialen wil toepassen, zal de gelijkwaardigheid ervan moeten aantonen. De bevoegdheid van het bevoegd gezag om andere materialen toe te staan, rust op artikel 8.40a van de Wet milieubeheer.
Het is denkbaar dat in bepaalde situaties, met bijvoorbeeld een grote hoeveelheid licht ontvlambare stoffen in de omgeving op de voorgeschreven afstand, toch gevaar bestaat dat een vlamtong uit de (buffer)bewaarplaats de opgeslagen stoffen kan bereiken. Het bevoegd gezag heeft nu de mogelijkheid om, onderbouwd, een grotere afstand voor te schrijven.
De bufferbewaarplaats moet voldoende groot zijn om het daarin uit de bewaarplaats aangevoerde vuurwerk op te slaan, uit te pakken, vuurwerkpakketten samen te stellen en deze pakketten tijdelijk op te slaan. Doordat vuurwerkartikelen c.q. de verpakkingen groter worden is er veelal te weinig ruimte in de bufferbewaarplaats voor het uitpakken van vuurwerk en het samenstellen van vuurwerkpakketten. Dit kan leiden tot onveilige situaties. Het vergroten van het oppervlak van de bufferbewaarplaats is hiervoor een mogelijke oplossing. Een dergelijke oplossing zal niet in alle gevallen mogelijk zijn. Daarom wordt de mogelijkheid gegeven om een tweede bufferbewaarplaats te realiseren.
Omdat elke bufferbewaarplaats individueel aan de afstanden moet voldoen, is de veiligheid gewaarborgd. De gezamenlijke hoeveelheid vuurwerk in de bufferbewaarplaatsen neemt niet toe. Dezelfde hoeveelheid is verdeeld over twee bufferbewaarplaatsen. Het RIVM heeft hierover aangegeven dat de effecten en risico’s marginaal zullen afnemen.
De meeste wijzigingen in de voorschriften van bijlage 1 zijn ook opgenomen in de voorschriften van bijlage 2. Daarom wordt volstaan met te verwijzen naar de toelichting bij die voorschriften.
De wijziging van voorschrift 2.2 van bijlage 2, onderdeel b, is bedoeld om duidelijk te maken dat ook ventilatieopeningen zijn toegestaan en zo het conflict tussen de voorschriften 2.2 en 2.4 op te lossen.
Voor de correcte toepassing van bijlage 3 bleek het nodig de definities van brandwerendheid toe te voegen.
Voor de toelichting op mogelijkheid om andere materialen toe te staan wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel WW, voorschrift 2.1. De invoeging van beperkt kwetsbaar object is het gevolg van de wijziging in de definitie daarvan.
In artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer is opgenomen dat bij algemene maatregel van bestuur categorieën van inrichtingen worden aangewezen, die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken. In het Besluit omgevingsrecht is in categorie 3 genoemd: de opslag van meer dan 10 kg tot gevarengroep 1.4 van het VLG behorend consumentenvuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit. Hiermee wordt de opslag van 10 kg consumentenvuurwerk aangemerkt als omvang als ware zij bedrijfsmatig. Het in huis hebben van meer dan 10 kg kan aanleiding zijn om een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer te veronderstellen, maar bezit in de eigen woning wordt alleen gecontroleerd indien aanwijzingen zijn dat sprake is van illegale handel in vuurwerk.
Met het verhogen van de hoeveelheid vuurwerk dat een particulier per keer mag afnemen, ligt het voor de hand dat de grens in het Besluit omgevingsrecht verhoogd wordt naar 25 kg. Deze wijziging is met het onderhavige besluit doorgevoerd.
Voor een toelichting op de verhoging van de meldingsgrens ten aanzien van de opslag van vuurwerk (van 1000 kg naar 10.000 kg) wordt verwezen naar paragraaf 8.4 van het algemene deel van deze nota van toelichting.
Voor de toelichting op deze artikelen wordt verwezen naar paragraaf 8 van het algemene deel van deze nota van toelichting.
Als gevolg van artikel II is een inrichting niet meer vergunningplichtig als er maximaal 10.000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen. Voorheen lag de vergunninggrens op 1.000 kg consumentenvuurwerk. Voor inrichtingen die worden opgericht waarin meer dan 25 kg tot maximaal 10.000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen geldt de meldingsplicht, bedoeld in artikel 2.2.4. Het eerste lid regelt dat voor een aanvraag die is ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II en waarvoor na dat tijdstip geen vergunning meer nodig is, en dus kan worden volstaan met een melding, de aanvraag om vergunning aangemerkt wordt als een melding. Het tweede lid is van toepassing op inrichtingen die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II vergunningplichtig waren, maar als gevolg van de inwerkingtreding van dat artikel niet meer vergunningplichtig zijn. Voor die inrichtingen bepaalt het tweede lid dat de vergunningvoorschriften die betrekking hebben op de opslag van consumentenvuurwerk blijven gelden als maatwerkvoorschrift.
Dit wijzigingsbesluit zal in werking treden met ingang van 1 juli 2012.
Omdat het Omgevingsloket Online op 1 juli 2012 een aanpassing van het systeem doorvoert, zullen eventuele wijzigingen daarin als gevolg van dit wijzigingsbesluit op dat moment worden meegenomen.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J. J. Atsma
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2012-127.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.