Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 september 2001, nr. MJZ2001102504, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst;

Gelet op de artikelen 24, 32, tweede en vierde lid, en artikel 39, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, artikel 3 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, artikel 2c, derde lid, van de Wet rampen en zware ongevallen en de artikelen 16 en 20 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, artikel 74c van het Wetboek van Strafrecht, artikel 18, derde lid, van de Wet politieregisters, artikel 9, vijfde lid, onder b, van de Wet wapens en munitie,

voor zover het betreft artikel 5.1.3, gelet op de artikelen 8.2, tweede lid, 8.5 en 8.7 van de Wet milieubeheer,

voor zover het betreft de artikelen 1.1.4, 1.2.2, eerste lid, onder b, 1.4.3, 2.1.2, 2.2.1, 2.2.3, 2.2.4 en 5.1.9 tot en met 5.1.14, gelet op de artikelen 8.19, 8.40 en 8.41 van de Wet milieubeheer,

voor zover het betreft de artikelen 1.1.4, 1.2.2, eerste lid, onder b, en tweede lid, onder b, 1.4.3, 2.1.2, 2.2.2, 2.2.3, 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.3, gelet op artikel 8.44 van de Wet milieubeheer,

voor zover het betreft de artikelen 4.1 tot en met 4.4, gelet op de artikelen 5.1 en 5.3 van de Wet milieubeheer, en

voor zover het betreft artikel 5.1.6, gelet op artikel 18.4 van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 13 december 2001, nr. W08.01.0495/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 21 januari 2002, nr. MJZ2002005975, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

§ 1. Begripsomschrijvingen en reikwijdte

Artikel 1.1.1

  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

    ADR: de op 30 september 1957 te Genève tot stand gekomen Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg (Trb. 1959, 171);

    bijlage: bij dit besluit behorende bijlage;

    bedrijfsmatig: in de uitoefening van een beroep of bedrijf of tegen vergoeding;

    bestemmingsgrens: grens van het perceel waarop de bouw, vestiging of plaatsing van een kwetsbaar object op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan geëffectueerd of toelaatbaar is;

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is of zou zijn een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer te verlenen, voor een inrichting waar consumentenvuurwerk of professioneel vuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt;

    bouwstrook: gedeelte van het perceel dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan voor de bouw van een kwetsbaar object is bestemd;

    consumentenvuurwerk: vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;

    fop- en schertsvuurwerk: door Onze Minister aangewezen consumentenvuurwerk;

    geprojecteerd kwetsbaar object: nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is;

    inspecteur: de ter plaatse bevoegde inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid, die door Onze Minister is aangewezen;

    kwetsbare objecten:

    a. woningen: gebouwen of afzonderlijke gedeelten van een gebouw die voor bewoning bestemd zijn, met uitzondering van dienst- en bedrijfswoningen die binnen inrichtingen als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 zijn gelegen;

    b. woonketen of woonwagens als bedoeld in de Woningwet;

    c. woonschepen die uitsluitend of in hoofdzaak voor bewoning bestemd zijn;

    d. gebouwen waar dagopvang van minderjarigen plaatsvindt;

    e. gebouwen die gebruikt worden door een onderwijsinstelling;

    f. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;

    g. gebouwen of terreinen die in verband met het verrichten van arbeid worden of plegen te worden gebruikt of die daartoe bestemd zijn;

    h. winkels, hotels, restaurants en cafés;

    i. gebouwen ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging;

    j. sport-, kampeer- en recreatieterreinen;

    k. andere objecten en terreinen die met die onder a tot en met j gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de aard van hun functie of de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven;

    l. rijkswegen en spoorwegen;

    primaire verpakking: verpakking waarin zich meer dan één exemplaar bevindt van eenzelfde type vuurwerk, bedoeld om in zijn geheel aan de consument ter beschikking te worden gesteld;

    onverpakt vuurwerk: vuurwerk inclusief de primaire verpakking voor zover het vuurwerk zich daarin bevindt, doch exclusief de vervoersverpakking als bedoeld in het ADR;

    verpakt vuurwerk: vuurwerk, inclusief de vervoersverpakking als bedoeld in het ADR;

    professioneel vuurwerk: vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk;

    pyrotechnische stof of pyrotechnisch preparaat: stof of preparaat bestemd om als gevolg van niet-detonatieve, zichzelf onderhoudende exotherme chemische reacties een effect te veroorzaken in de vorm van warmte, licht, geluid, gas of rook of een combinatie daarvan;

    sas: ontstekingsmiddel, bestaande uit een pyrotechnische stof, een pyrotechnisch preparaat of een andere stof of preparaat met een gelijksoortige werking als een pyrotechnische stof of pyrotechnisch preparaat, met inbegrip van eventuele toevoegingen;

    veiligheidsafstand: afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een bouwvergunning toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds;

    vuurwerk: een product of voorwerp waarin of waarop een sas aanwezig is en dat bestemd is om voor vermakelijkheidsdoeleinden tot ontbranding gebracht te worden.

  • 2. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    a. bewerken van professioneel vuurwerk: bewerken, verwerken, verpakken, herverpakken, voormonteren, monteren en assembleren;

    b. bewerken van consumentenvuurwerk: handelingen gericht op het positief beïnvloeden van de stabiliteit, waardoor de kans op omvallen of afbreken tijdens het afsteken wordt verkleind, waarbij geen pyrotechnische stof wordt verwijderd of toegevoegd.

  • 3. Onder professioneel vuurwerk wordt mede verstaan: een door Onze Minister aangewezen stof of een preparaat, een voorwerp of een onderdeel van een voorwerp dan wel een stof of een preparaat, een voorwerp of een onderdeel van een voorwerp dat behoort tot een door Onze Minister bij ministeriële regeling aangewezen categorie, voor zover die stof of dat preparaat, dat voorwerp of dat onderdeel van een voorwerp kennelijk is bestemd of wordt gebruikt om voor vermakelijkheidsdoeleinden effecten te bewerkstelligen.

Artikel 1.1.2

  • 1. Vuurwerk wordt in ieder geval aangemerkt als vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, indien:

    a. het tot ontbranding wordt gebracht door een particulier,

    b. het te koop wordt aangeboden of ter beschikking wordt gesteld aan, gekocht of besteld door een particulier,

    c. het aangetroffen wordt bij een particulier,

    d. het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht of voorhanden wordt gehouden met het oogmerk het aan particulieren ter beschikking te stellen, of

    e. het is voorzien van de aanduiding: Geschikt voor particulier gebruik.

  • 2. Vuurwerk waarvan de bestemming niet kan worden vastgesteld, wordt aangemerkt als professioneel vuurwerk.

Artikel 1.1.3

Dit besluit is niet van toepassing op vuurwerk:

a. waarvoor regels zijn gesteld bij het Warenwetbesluit Speelgoed;

b. dat bij de Nederlandse krijgsmacht, bij de krijgsmacht van een bondgenootschappelijke mogendheid of bij de politie in gebruik of beheer is;

c. dat in het kader van internationaal vervoer per zeeschip of vliegtuig binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht en niet in Nederland wordt gelost of rechtstreeks wordt overgeladen naar een ander zeeschip onderscheidenlijk vliegtuig.

Artikel 1.1.4

  • 1. De artikelen 2.2.1 tot en met 2.2.4 en de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 zijn niet van toepassing op de opslag van vuurwerk in inrichtingen waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk, voor zover deze plaatsvindt gedurende ten hoogste 72 uur te rekenen vanaf het moment van opslaan en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger, met inbegrip van het laden en lossen van het vuurwerk en de overbrenging daarvan naar een andere tak van vervoer, voor zover daadwerkelijk in aansluitend vervoer is voorzien en het betrokken vuurwerk in de oorspronkelijke verpakking blijft.

  • 2. Voor de berekening van de in het eerste lid bedoelde termijn van 72 uur worden zaterdagen, zondagen en officieel erkende feestdagen niet meegerekend.

Artikel 1.1.5

De artikelen 2.3.6, 3.3.1 en 3.3.2 zijn niet van toepassing op instellingen die vuurwerk bedrijfsmatig en uitsluitend ten behoeve van onderzoek tot ontbranding brengen.

Artikel 1.1.6

Voor inrichtingen voor het opslaan of bewerken van professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.2.1, en voor inrichtingen voor het opslaan of bewerken van consumentenvuurwerk als bedoeld in de artikelen 2.2.1 en 2.2.2, voor zover deze zijn gelegen in gebieden die in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zijn aangewezen, blijven de in bijlage 1 en 2 opgenomen voorschriften en de in bijlage 3 opgenomen veiligheidsafstanden ten opzichte van deze inrichtingen onderling, buiten toepassing.

§ 2. Algemene bepalingen over vuurwerk

Artikel 1.2.1

Vuurwerk:

a. heeft een zodanige constructie, is zodanig vervaardigd en verkeert in een zodanige staat,

b. is, wat aard, samenstelling en overige eigenschappen van het materiaal betreft, zodanig, en

c. functioneert zodanig,

dat bij gebruik overeenkomstig de gebruiksaanwijzing van dat vuurwerk geen letsel of schade kan ontstaan.

Artikel 1.2.2

  • 1. Het is verboden, behoudens het bepaalde in de artikelen 1.3.1, derde lid, 2.1.2, tweede lid, en 2.1.3, vijfde lid, consumentenvuurwerk:

    a. binnen het grondgebied van Nederland te brengen, te vervaardigen, toe te passen, voorhanden te hebben, of aan een ander ter beschikking te stellen, ten aanzien waarvan niet wordt voldaan aan de bij dit besluit gestelde eisen of de ter uitwerking van dit besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels;

    b. op te slaan of te bewerken ten aanzien waarvan niet wordt voldaan aan de ter uitwerking van dit besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels.

  • 2. Het is verboden, behoudens het bepaalde in de artikelen 1.3.1, derde lid, en 3.1.1, zesde lid, professioneel vuurwerk:

    a. binnen het grondgebied van Nederland te brengen, te vervaardigen, toe te passen, voorhanden te hebben, of aan een ander ter beschikking te stellen, ten aanzien waarvan niet wordt voldaan aan de bij dit besluit gestelde eisen;

    b. op te slaan of te bewerken ten aanzien waarvan niet wordt voldaan aan de ter uitwerking van dit besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels.

Artikel 1.2.3

Het is verboden vuurwerk buiten een daartoe bestemde inrichting te vervaardigen of, behoudens het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, te bewerken.

Artikel 1.2.4

  • 1. Het is verboden vuurwerk buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1.4, 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 voorhanden te hebben.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing:

    a. indien niet meer dan tien kilogram consumentenvuurwerk voorhanden is;

    b. tijdens het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk, alsmede gedurende ten hoogste acht uur daaraan voorafgaand.

  • 3. Gedeputeerde staten van de provincie waarin het professioneel vuurwerk tot ontbranding zal worden gebracht kunnen bij de toestemming, bedoeld in artikel 3.3.2, derde lid, onder a, in plaats van de tijdsduur, genoemd in het tweede lid, onder b, een andere tijdsduur vaststellen.

  • 4. Het eerste lid is tevens niet van toepassing indien het vuurwerk wordt vervoerd overeenkomstig de eisen gesteld bij of krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en met inachtneming van artikel 1.2.5.

Artikel 1.2.5

  • 1. Het is verboden handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder c, d en e, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen te verrichten, voor zover het betreft handelingen met vuurwerk, anders dan:

    a. het laten staan en het laten liggen van een vervoermiddel waarin of waarop zich vuurwerk bevindt, in verband met het nemen van de ingevolge het Arbeidstijdenbesluit vervoer voorgeschreven rust of pauze,

    b. het ononderbroken beladen van een vervoermiddel met vuurwerk en het ononderbroken lossen daaruit, of

    c. het in inrichtingen als bedoeld in artikel 1.1.4, eerste lid, onder a:

    1°. laten staan en laten liggen van een vervoermiddel waarin of waarop zich vuurwerk bevindt,

    2°. beladen van een vervoermiddel met vuurwerk en het lossen daaruit, of

    3°. nederleggen tijdens het vervoer van vuurwerk.

  • 2. Het is verboden verpakt of onverpakt consumentenvuurwerk, anders dan voor eigen gebruik, in een hoeveelheid van meer dan 10 kilogram per vervoermiddel of professioneel vuurwerk te vervoeren, tenzij degene die vervoert tijdens dat vervoer schriftelijk kan aantonen door middel van een inschrijvingsbewijs of een vrachtbrief als bedoeld in de artikelen 20 onderscheidenlijk 29 van de Wet goederenvervoer over de weg, dan wel door middel van een cognossement als bedoeld in boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, dat het vuurwerk is bestemd voor een natuurlijk persoon of een rechtspersoon:

    a. die ingevolge het bij of krachtens dit besluit bepaalde, dit vuurwerk mag opslaan,

    b. die houder is van een vergunning als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, of

    c. wiens gegevens, als het vuurwerk buiten het grondgebied van Nederland wordt gebracht, zijn verstrekt bij de melding, bedoeld in artikel 1.3.2, tweede lid, onder f.

Artikel 1.2.6

Het is een ieder verboden ander vuurwerk dan consumentenvuurwerk dat voldoet aan de bij dit besluit gestelde eisen of de ter uitwerking van dit besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels met betrekking tot consumentenvuurwerk, aan te prijzen of aan te bevelen:

a. als consumentenvuurwerk, of

b. indien hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit vuurwerk zal worden aangewend voor een ander gebruik dan waartoe het gelet op de samenstelling of eigenschappen of de bijbehorende gebruiksaanwijzing, kennelijk is geschikt.

Artikel 1.2.7

Het is een ieder die anders dan beroepshalve vuurwerk tot ontbranding brengt, verboden handelingen te verrichten of na te laten waarvan hij weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaren kunnen optreden voor mens of milieu.

§ 3. Binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van vuurwerk

Artikel 1.3.1

  • 1. Degene die vuurwerk binnen het grondgebied van Nederland brengt, draagt ervoor zorg dat:

    a. op de verpakking waarin het vuurwerk zich tijdens het vervoer bevindt, is aangeduid de klasse waarin het vuurwerk volgens bijlage A van het ADR is ingedeeld als vuurwerk, en de aanduiding van de klasse overeenstemt met de eigenschappen van dat verpakte vuurwerk,

    b. het vuurwerk vergezeld gaat van een schriftelijke verklaring waarin per vervoersverpakking is aangeduid volgens welke klasse het vuurwerk ingevolge onderdeel a is ingedeeld,

    c. aan degene aan wie hij het vuurwerk na het binnen het grondgebied van Nederland te hebben gebracht ter beschikking stelt, een schriftelijke verklaring als bedoeld onder b wordt afgegeven,

    d. het vuurwerk en de verpakking van het vuurwerk zijn voorzien van de aanduiding «Geschikt voor particulier gebruik» dan wel «Niet geschikt voor particulier gebruik», en

    e. het vuurwerk en de verpakking van het vuurwerk zijn voorzien van een door de fabrikant bij de vervaardiging toegekend artikelnummer dat dient ter identificatie van het vuurwerk en het productiejaar.

  • 2. Degene die het vuurwerk opslaat draagt ervoor zorg dat op vuurwerk dat verpakt wordt opgeslagen de aanduiding van de klasse waarin het vuurwerk volgens bijlage A van het ADR is ingedeeld als vuurwerk aanwezig is en blijft en dat hij in het bezit is van de schriftelijke verklaring, bedoeld in het eerste lid, onder b.

  • 3. Het eerste lid, onder c en d, is niet van toepassing op vuurwerk waarvan op het moment dat het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, naar het oordeel van Onze Minister genoegzaam wordt aangetoond dat het binnen 48 uur weer buiten het grondgebied van Nederland zal worden gebracht.

Artikel 1.3.2

  • 1. Degene die vuurwerk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengt, meldt ten minste twee werkdagen van te voren schriftelijk het voornemen hiertoe bij Onze Minister.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is het degene die consumentenvuurwerk in de periode van 15 december tot 1 januari binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengt, toegestaan het voornemen hiertoe ten minste 24 uur van te voren schriftelijk bij Onze Minister te melden.

  • 3. Bij de melding worden de volgende gegevens verstrekt:

    a. de naam en het adres van degene die het vuurwerk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengt;

    b. de voorziene plaats waar, de datum en het verwachte tijdstip, waarop het vuurwerk binnen of buiten het grondgebied van Nederland wordt gebracht;

    c. of het consumenten- of professioneel vuurwerk betreft, het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het vuurwerk, het productiejaar en de hoeveelheid verpakt vuurwerk in kilogrammen;

    d. de voorziene datum waarop en de plaats waar het vuurwerk wordt gelost of overgeladen;

    e. bij binnen het grondgebied van Nederland brengen de naam en het adres van degene bij wie het vuurwerk wordt opgeslagen, en de naam en het adres van degene voor wie het vuurwerk is bestemd;

    f. bij buiten het grondgebied van Nederland brengen de naam en het adres van degene voor wie het vuurwerk is bestemd, en de plaats van bestemming in het buitenland.

  • 4. Afwijking van de gemelde gegevens wordt terstond aan Onze Minister gemeld.

§ 4. Ter beschikking stellen en registreren van vuurwerk

Artikel 1.4.1

  • 1. Degene die:

    a. consumentenvuurwerk aan een groothandelaar ter beschikking stelt, of

    b. professioneel vuurwerk aan een ander ter beschikking stelt,

    meldt ten minste twee werkdagen voordat de terbeschikkingstelling plaatsvindt schriftelijk het voornemen hiertoe bij Onze Minister.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is het degene die consumentenvuurwerk in de periode van 15 december tot 1 januari ter beschikking stelt toegestaan het voornemen hiertoe ten minste 24 uur van te voren schriftelijk bij Onze Minister te melden.

  • 3. Bij de melding worden de volgende gegevens verstrekt:

    a. de naam en het adres van degene die ter beschikking stelt,

    b. de naam en het adres van degene aan wie ter beschikking wordt gesteld,

    c. de datum waarop het vuurwerk ter beschikking wordt gesteld, en de plaats waar het wordt opgeslagen, en

    d. per te onderscheiden soort vuurwerk, het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het vuurwerk, het productiejaar en de hoeveelheid verpakt of onverpakt vuurwerk in kilogrammen.

Artikel 1.4.2

  • 1. Degene die vuurwerk vervaardigt, binnen het grondgebied van Nederland brengt, of voor handelsdoeleinden voorhanden heeft, registreert:

    a. of het consumenten- of professioneel vuurwerk betreft, het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het vuurwerk, en het productiejaar;

    b. de hoeveelheid verpakt vuurwerk in kilogrammen die per afnemer ter beschikking is gesteld.

  • 2. Artikel 3, eerste en derde lid, van het Registratiebesluit Wet milieugevaarlijke stoffen is van overeenkomstige toepassing op de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder a en b.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, onder b, registreert degene die bedrijfsmatig consumentenvuurwerk ter beschikking stelt aan particulieren, de totale hoeveelheid verpakt vuurwerk in kilogrammen die per dag aan particulieren ter beschikking is gesteld.

Artikel 1.4.3

  • 1. Degene die een inrichting drijft als bedoeld in artikel 1.1.4, 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 draagt er zorg voor dat burgemeester en wethouders en de burgemeester van de gemeente waarin de inrichting is gelegen, en de commandant van de regionale brandweer, bij de toegang tot de inrichting direct toegang hebben tot in ieder geval de volgende actuele gegevens:

    a. de classificatie van het vuurwerk volgens het ADR en de opgeslagen hoeveelheid verpakt en onverpakt vuurwerk in kilogrammen;

    b. informatie over de mate waarin het opgeslagen vuurwerk gevoelig is voor blusmiddelen;

    c. de plaats waar het vuurwerk binnen de inrichting is opgeslagen.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van degene die in een inrichting professioneel vuurwerk voorhanden heeft dat is aangewezen ingevolge artikel 1.1.1, derde lid.

HOOFDSTUK 2. CONSUMENTENVUURWERK

§ 1. Eisen aan consumentenvuurwerk

Artikel 2.1.1

Consumentenvuurwerk moet voldoen aan door Onze Minister te stellen eisen. Daartoe behoren in ieder geval eisen omtrent:

a. de ten hoogste toelaatbare lading en geluidsdruk,

b. de wijze waarop de ten hoogste toelaatbare geluidsdruk wordt bepaald, en

c. de aard, samenstelling, constructie en eigenschappen.

Artikel 2.1.2

  • 1. Verpakt consumentenvuurwerk is bij het opslaan en het voorhanden hebben anders dan door particulieren, op zodanige wijze verpakt dat het volgens bijlage A van het ADR, uitsluitend kan worden aangemerkt als vuurwerk behorende tot klasse 1.4G of 1.4S.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op vuurwerk waarvan op het moment dat het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, naar het oordeel van Onze Minister genoegzaam wordt aangetoond dat het binnen 48 uur weer buiten het grondgebied van Nederland zal worden gebracht.

Artikel 2.1.3

  • 1. Consumentenvuurwerk moet zijn voorzien van:

    a. de aanduiding: Geschikt voor particulier gebruik;

    b. een vermelding of afbeelding van de soort van het vuurwerk waaruit duidelijk blijkt wat de te verwachten effecten tijdens het functioneren zijn;

    c. de naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de fabrikant en de importeur of handelaar;

    d. het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het vuurwerk en het productiejaar van het vuurwerk;

    e. een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en omstanders kan ontstaan.

  • 2. Het eerste lid geldt niet voor consumentenvuurwerk van geringe afmeting, mits dat vuurwerk zich in een primaire verpakking bevindt waarop de in het eerste lid bedoelde gegevens zijn aangebracht.

  • 3. Indien door de geringe afmeting van het vuurwerk aan het eerste of tweede lid geen gevolg kan worden gegeven, is een bijsluiter bij het vuurwerk gevoegd, waarin de in het eerste lid bedoelde gegevens zijn opgenomen. De bijsluiter wordt bij de terbeschikkingstelling van het vuurwerk aan de particulier verstrekt.

  • 4. De in het eerste lid bedoelde aanduiding en de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens en de bijsluiter, bedoeld in het derde lid, zijn in de Nederlandse taal gesteld, begrijpelijk en duidelijk leesbaar.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing op vuurwerk waarvan op het moment dat het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, naar het oordeel van Onze Minister genoegzaam wordt aangetoond dat het binnen 48 uur weer buiten het grondgebied van Nederland zal worden gebracht.

Artikel 2.1.4

Het is verboden vuurwerk dat niet voldoet aan de ter uitwerking van dit besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels met betrekking tot consumentenvuurwerk, te voorzien van de aanduiding: Geschikt voor particulier gebruik.

§ 2. Opslaan en bewerken van consumentenvuurwerk

Artikel 2.2.1

  • 1. Degene die een inrichting drijft, waar ten hoogste 1 000 kilogram consumentenvuurwerk wordt opgeslagen of herverpakt, voldoet aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 1, onder A, B en C, en aan de veiligheidsafstanden die van toepassing zijn ingevolge bijlage 3. Degene die de inrichting drijft draagt er zorg voor dat de voorschriften worden nageleefd.

  • 2. Indien een inrichting tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort, niet uitsluitend omdat daarin vuurwerk wordt opgeslagen, geldt een voor de inrichting krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleende vergunning ook voor het oprichten, in werking hebben of veranderen van de inrichting, dan wel het veranderen van de werking daarvan, voor zover dit oprichten, in werking hebben of veranderen dan wel veranderen van de werking betrekking heeft op het opslaan van vuurwerk.

Artikel 2.2.2

  • 1. Degene die een inrichting drijft waar:

    a. meer dan 1 000 kilogram consumentenvuurwerk wordt opgeslagen of herverpakt, of

    b. consumentenvuurwerk wordt bewerkt,

    voldoet aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 1, onder A, B en D en aan de veiligheidsafstanden die van toepassing zijn ingevolge bijlage 3.

  • 2. Degene die de inrichting drijft draagt er zorg voor dat de voorschriften worden nageleefd.

Artikel 2.2.3

  • 1. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot de in bijlage 1, onder B, opgenomen voorschriften ten aanzien van:

    a. de bereikbaarheid en de toegankelijkheid van ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, als bedoeld in voorschrift 6.3;

    b. de wijze waarop verpakt of onverpakt vuurwerk wordt opgeslagen, bedoeld in voorschrift 5.6;

    c. bouwkundige voorzieningen;

    d. de interne afstanden binnen de inrichting teneinde domino-effecten te voorkomen, bedoeld in voorschrift 6.4.

  • 2. De nadere eisen gelden voor een ieder die de inrichting drijft. Deze draagt er zorg voor dat de nadere eisen worden nageleefd.

  • 3. Het bevoegd gezag kan nadere eisen wijzigen of aanvullen in het belang van de bescherming van het milieu, of wijzigen of intrekken indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet.

  • 4. Het bevoegd gezag stelt de commandant van de regionale brandweer binnen wiens gebied de inrichting geheel of in hoofdzaak is gelegen, en de inspecteur, in de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van de beschikking waarbij de nadere eis wordt gesteld.

  • 5. Van de beschikking wordt mededeling gedaan door kennisgeving in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen.

  • 6. Een afschrift van de beschikking wordt door het bevoegd gezag gezonden aan Onze Minister.

Artikel 2.2.4

  • 1. Degene die een inrichting, als bedoeld in artikel 2.2.1, opricht, meldt dit ten minste vier weken voor de oprichting schriftelijk aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag zendt onverwijld een afschrift van de melding aan de commandant van de regionale brandweer.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het veranderen van een inrichting, als bedoeld in artikel 2.2.1, en het veranderen van de werking daarvan.

  • 3. Bij de melding worden vermeld:

    a. het adres van de inrichting;

    b. de naam en het adres van degene die de inrichting opricht dan wel verandert of de werking daarvan verandert, en, indien dit iemand anders is, van degene die de inrichting drijft of zal drijven;

    c. de aard en omvang van de activiteiten of processen in de inrichting;

    d. de indeling en de uitvoering van de inrichting;

    e. het tijdstip waarop de inrichting of de verandering daarvan in werking zal worden gebracht, dan wel de verandering van de werking daarvan verwezenlijkt zal zijn.

  • 4. De in het derde lid vermelde gegevens behoeven niet te worden verstrekt indien degene die de inrichting drijft, deze gegevens reeds aan het bevoegd gezag heeft verschaft en het bevoegd gezag geacht kan worden over die gegevens te beschikken.

  • 5. Degene die de melding doet, geeft in voorkomend geval bij de melding aan welke van de ingevolge dit artikel te verstrekken gegevens hij reeds aan het bevoegd gezag heeft verschaft.

Artikel 2.2.5

Het bevoegd gezag zendt een afschrift van een melding als bedoeld in artikel 2.2.4, eerste lid, onderscheidenlijk een afschrift van een krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleende vergunning aan Onze Minister.

§ 3. Verkoop en tot ontbranding brengen van consumentenvuurwerk

Artikel 2.3.1

Het is verboden consumentenvuurwerk voor handelsdoeleinden ter beschikking te stellen aan een ander dan:

a. degene die een inrichting drijft als bedoeld in de artikelen 2.2.1 en 2.2.2;

b. een in het buitenland gevestigde ondernemer wiens bedrijfsmatige activiteit bestaat uit het verhandelen van vuurwerk.

Artikel 2.3.2

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen aan een particulier.

  • 2. Het verbod geldt niet op 29, 30 en 31 december met dien verstande dat als een van deze dagen een zondag is het verbod eveneens op die zondag geldt, in welk geval het verbod om vuurwerk ter beschikking te stellen dan niet geldt op 28 december.

Artikel 2.3.3

Het is verboden per levering meer dan tien kilogram consumentenvuurwerk aan een particulier ter beschikking te stellen.

Artikel 2.3.4

Het is verboden consumentenvuurwerk aan een particulier bedrijfsmatig ter beschikking te stellen op een andere plaats dan een verkoopruimte die voldoet aan de in bijlage 1 gestelde voorschriften en de door het bevoegd gezag overeenkomstig artikel 2.2.3 gestelde nadere eisen.

Artikel 2.3.5

Het is verboden consumentenvuurwerk bedrijfsmatig ter beschikking te stellen aan personen die jonger zijn dan zestien jaar.

Artikel 2.3.6

Het is verboden consumentenvuurwerk tot ontbranding te brengen op een ander tijdstip dan tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar.

Artikel 2.3.7

De artikelen 1.2.4, 1.2.5, 2.3.2, 2.3.3 en 2.3.6 gelden niet ten aanzien van fop- en schertsvuurwerk aangewezen ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid.

HOOFDSTUK 3. PROFESSIONEEL VUURWERK

§ 1. Vermeldingen op professioneel vuurwerk

Artikel 3.1.1

  • 1. Professioneel vuurwerk moet zijn voorzien van:

    a. de aanduiding: Niet geschikt voor particulier gebruik;

    b. een vermelding of afbeelding van de soort van het vuurwerk waaruit duidelijk blijkt wat de te verwachten effecten tijdens het functioneren zijn;

    c. de naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de fabrikant en de in Nederland gevestigde importeur of handelaar;

    d. het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het vuurwerk en het productiejaar van het vuurwerk;

    e. een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en omstanders kan ontstaan.

  • 2. Het eerste lid geldt niet voor professioneel vuurwerk van geringe afmeting, mits dat vuurwerk zich in een verpakking bevindt waarop de in het eerste lid bedoelde gegevens zijn aangebracht.

  • 3. Indien door de geringe afmeting van het vuurwerk aan het eerste of tweede lid geen gevolg kan worden gegeven, is een bijsluiter bij het vuurwerk gevoegd, waarin de in het eerste lid bedoelde gegevens zijn opgenomen. De bijsluiter wordt bij de terbeschikkingstelling van het vuurwerk verstrekt.

  • 4. De in het eerste lid bedoelde aanduiding en de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens en de bijsluiter, bedoeld in het derde lid, zijn in de Nederlandse taal gesteld, begrijpelijk en duidelijk leesbaar.

  • 5. Voor vuurwerk dat is bestemd voor het teweegbrengen van effecten in theaters of bij filmproducties buiten het grondgebied van Nederland kan in afwijking van het eerste lid, onder a, worden volstaan met de aanduiding «Intended for indoor use» en «For professional use only», en kunnen de in het eerste lid, onder b en e, voorgeschreven gegevens in afwijking van het vierde lid in een andere taal dan de Nederlandse zijn gesteld.

  • 6. Dit artikel is niet van toepassing op vuurwerk waarvan op het moment dat het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, naar het oordeel van Onze Minister genoegzaam wordt aangetoond dat het binnen 48 uur weer buiten het grondgebied van Nederland zal worden gebracht.

§ 2. Opslaan en bewerken van professioneel vuurwerk

Artikel 3.2.1

  • 1. Degene die een inrichting drijft, waar professioneel vuurwerk al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt, voldoet aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 2 en aan de veiligheidsafstanden die van toepassing zijn ingevolge bijlage 3.

  • 2. Degene die de inrichting drijft draagt er zorg voor dat de voorschriften worden nageleefd.

Artikel 3.2.2

  • 1. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot de in bijlage 2, onder B, opgenomen voorschriften ten aanzien van:

    a. de wijze waarop verpakt of onverpakt vuurwerk wordt opgeslagen, bedoeld in voorschrift 1.9;

    b. de interne afstanden binnen de inrichting teneinde domino-effecten te voorkomen, bedoeld in voorschrift 1.13;

    c. de compartimentering van de opslag van stoffen en voorwerpen uit verschillende compatibiliteitsgroepen, bedoeld in voorschrift 3.15 in één ruimte;

    d. de wijze waarop bij een eventuele brand alarm moet worden geslagen, bedoeld in voorschrift 5.2.

  • 2. De nadere eisen gelden voor een ieder die de inrichting drijft. Deze draagt er zorg voor dat de nadere eisen worden nageleefd.

  • 3. Het bevoegd gezag kan nadere eisen wijzigen of aanvullen in het belang van de bescherming van het milieu, of wijzigen of intrekken indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet.

  • 4. Het bevoegd gezag stelt de commandant van de regionale brandweer binnen wiens gebied de inrichting geheel of in hoofdzaak is gelegen, en de inspecteur, in de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van de beschikking waarbij de nadere eis wordt gesteld.

  • 5. Van de beschikking wordt mededeling gedaan door kennisgeving in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen.

  • 6. Een afschrift van de in het eerste lid bedoelde beschikking wordt door het bevoegd gezag gezonden aan Onze Minister.

Artikel 3.2.3

  • 1. Degene die een inrichting drijft als bedoeld in artikel 3.2.1:

    a. stelt naar het oordeel van het bevoegd gezag op genoegzame wijze door verzekering of anderszins financiële zekerheid ter dekking van de aansprakelijkheid, bedoeld in boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, waartoe het drijven van de inrichting aanleiding kan geven;

    b. overlegt aan het bevoegd gezag binnen een daartoe door het bevoegd gezag gestelde termijn schriftelijk bewijs van de gestelde financiële zekerheid.

  • 2. De zekerheid bedraagt tenminste € 5 000 000,00 per gebeurtenis en per inrichting en wordt in stand gehouden tot het moment waarop de krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleende vergunning vervalt.

  • 3. Een verzekering wordt gesloten en in stand gehouden bij een verzekeraar die in het bezit is van een vergunning of heeft voldaan aan de ingevolge de artikelen 37 of 38 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 vereiste procedure met betrekking tot een bijkantoor in Nederland, dan wel, indien het de in die wet bedoelde dienstverrichting naar Nederland betreft, heeft voldaan aan het bepaalde in de artikelen 111, eerste lid, onderdelen a tot en met c, of tweede lid, 113, eerste of vierde lid, 116, eerste lid, onderdelen a tot en met c, of derde lid, of 118, tweede of vijfde lid, van die wet.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing ter zake van opslag van vuurwerk door of onder verantwoordelijkheid van bestuursorganen die door Onze Minister zijn aangewezen. De benadeelde heeft jegens een bestuursorgaan dat geen financiële zekerheid als bedoeld in het eerste lid heeft gesteld de rechten welke hij overeenkomstig dit artikel anders tegenover de verzekeraar zou hebben, indien de financiële zekerheid door verzekering zou zijn gesteld.

Artikel 3.2.4

Het bevoegd gezag zendt een afschrift van een krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleende vergunning aan Onze Minister.

§ 3. Verkoop en tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk

Artikel 3.3.1

  • 1. Het is verboden professioneel vuurwerk aan een ander ter beschikking te stellen.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk aan:

    a. een persoon die een inrichting drijft als bedoeld in artikel 3.2.1;

    b. een houder van een vergunning als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid;

    c. een in het buitenland gevestigde ondernemer wiens bedrijfsmatige activiteit bestaat uit het verhandelen van of het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk.

Artikel 3.3.2

  • 1. Het is verboden zonder een daartoe verleende vergunning professioneel vuurwerk tot ontbranding te brengen, ten behoeve daarvan op te bouwen, te installeren, te bewerken, dan wel na ontbranding te verwijderen.

  • 2. Gedeputeerde staten van de provincie waarin de aanvrager is gevestigd zijn bevoegd om te beslissen op een aanvraag om een vergunning. Is de aanvrager in het buitenland gevestigd dan is Onze Minister bevoegd.

  • 3. Aan de vergunning wordt het voorschrift verbonden dat:

    a. voorafgaand aan het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk door de aanvrager afzonderlijke toestemming is verkregen van gedeputeerde staten van de provincie waarin het vuurwerk tot ontbranding zal worden gebracht;

    b. het tot ontbranding te brengen vuurwerk afkomstig is uit een inrichting als bedoeld in artikel 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 dan wel rechtstreeks afkomstig is uit het buitenland.

  • 4. Aan de vergunning kunnen voorts voorschriften worden verbonden in het belang van de bescherming van mens en milieu. Zij kan onder beperkingen worden verleend.

  • 5. Degene aan wie een vergunning is verleend, is gehouden de in het derde en vierde lid bedoelde voorschriften na te leven.

  • 6. De vergunning vervalt op het moment dat de geldigheidsduur van het certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 3.3.3, eerste lid, onder c, afloopt. Is de vergunning verleend aan een ondernemer dan vervalt de vergunning eveneens op het moment dat er geen persoon aan wie een certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 4.8a, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, is afgegeven, meer werkzaam is bij de ondernemer.

  • 7. Gedeputeerde staten stellen de korpschef van de politieregio waar de aanvrager is gevestigd, in de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van de beschikking op de aanvraag om een vergunning.

  • 8. Een afschrift van de vergunning wordt door gedeputeerde staten gezonden aan Onze Minister.

Artikel 3.3.3

  • 1. Bij de aanvraag van de vergunning worden door de aanvrager de volgende gegevens verstrekt:

    a. zijn naam, adres, geboortedatum en geboorteplaats;

    b. gegevens waaruit blijkt dat hij de handelingen waarop de aanvraag betrekking heeft bedrijfsmatig verricht;

    c. een afschrift van een geldig certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 4.8a, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, dat is afgegeven aan de persoon door wie of onder wiens voortdurend toezicht de handelingen, waarop de aanvraag betrekking heeft, worden verricht;

    d. de handelingen en de soorten vuurwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;

    e. of het tot ontbranding brengen van vuurwerk binnen of buiten een gebouw plaatsvindt.

  • 2. De aanvrager stelt naar het oordeel van het bevoegd gezag bij de aanvraag op genoegzame wijze door verzekering of anderszins financiële zekerheid ter dekking van de aansprakelijkheid, bedoeld in boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ter zake van de in het eerste lid, onder b, bedoelde handelingen.

  • 3. De zekerheid bedraagt ten minste € 2 500 000,00 per gebeurtenis en wordt in ieder geval in stand gehouden tot het moment waarop de vergunning vervalt. Artikel 3.2.3, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.3.4

  • 1. De aanvraag om toestemming als bedoeld in artikel 3.3.2, derde lid, bij gedeputeerde staten gaat vergezeld van een afschrift van het werkplan, bedoeld in artikel 4.8a, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, een afschrift van de ingevolge artikel 3.3.2, eerste lid, verleende vergunning en een afschrift van het in artikel 3.3.3, eerste lid, onder c, bedoelde certificaat. Gedeputeerde staten zenden onverwijld een afschrift van de aanvraag aan de burgemeester van de gemeente binnen wiens gemeente het vuurwerk tot ontbranding zal worden gebracht.

  • 2. Aan de toestemming kunnen voorschriften worden verbonden in het belang van de bescherming van mens en milieu.

  • 3. Degene aan wie de toestemming is verleend, is gehouden de in het tweede lid bedoelde voorschriften na te leven.

  • 4. Gedeputeerde staten stellen alvorens toestemming te verlenen:

    a. gedeputeerde staten die de aanvrager de vergunning, bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, hebben verleend,

    b. de betrokken luchtvaartdienst als omschreven in artikel 1, onder 1, van het Luchtverkeersreglement, en

    c. de commandant van de regionale brandweer binnen wiens gebied het vuurwerk tot ontbranding zal worden gebracht,

    in de gelegenheid advies uit te brengen over de beslissing op de aanvraag.

  • 5. Gedeputeerde staten verlenen geen toestemming indien geen verklaring van de burgemeester van de gemeente binnen wiens gemeente het vuurwerk tot ontbranding zal worden gebracht is ontvangen, dat in verband met de veiligheid geen bezwaar bestaat tegen het verlenen van toestemming.

  • 6. Een afschrift van de beschikking waarbij toestemming wordt verleend wordt door gedeputeerde staten gezonden aan Onze Minister, aan een daartoe door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, aan de burgemeester en aan de commandant van de regionale brandweer, bedoeld in het vierde lid, onder C.

Artikel 3.3.5

  • 1. Een vergunning als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, kan worden gewijzigd of ingetrokken.

  • 2. De artikelen 8.22, eerste en tweede lid, 8.23, eerste en tweede lid, 8.24, eerste lid, 8.25, eerste tot en met derde en achtste lid, en 8.26, eerste lid, van de Wet milieubeheer zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.3.6

  • 1. Degene aan wie een vergunning, als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, is verleend, houdt een register bij waarin zijn vermeld:

    a. de persoon of personen aan wie een certificaat van vakbekwaamheid is afgegeven als bedoeld in artikel 4.8a, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, en door wie of onder wier toezicht bedrijfsmatig handelingen met vuurwerk worden verricht, als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid;

    b. de personen die onder toezicht van de onder a bedoelde persoon of personen bedrijfsmatig handelingen met vuurwerk verrichten als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid;

    c. de evenementen en voorstellingen, waarbij professioneel vuurwerk tot ontbranding is gebracht en de daarbij tot ontbranding gebrachte typen en hoeveelheden vuurwerk in kilogrammen alsmede de weigeraars, met vermelding van de door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummers die dienen ter identificatie van het vuurwerk en het productiejaar;

    d. ongewone voorvallen die zich tijdens het tot ontbranding brengen van vuurwerk hebben voorgedaan.

  • 2. Het register wordt binnen twee werkdagen na een wijziging dan wel na een evenement of voorstelling bijgewerkt.

  • 3. De gegevens worden op een zodanige wijze geregistreerd dat gedurende de periode waarover de registratieplicht ingevolge het vierde lid geldt, indien Onze Minister of gedeputeerde staten van de provincie die de vergunning hebben verleend daarom verzoeken, binnen acht uur de gegevens schriftelijk kunnen worden overgelegd.

  • 4. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, blijven ten minste voor de duur van tien jaar na de vastlegging in de registratie opgenomen.

  • 5. Degene aan wie een vergunning, als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, is verleend, meldt een ongewoon voorval als bedoeld in het eerste lid, onder d, onverwijld aan gedeputeerde staten van de provincie waarin het vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht.

HOOFDSTUK 4. VEILIGHEIDSAFSTANDEN

Artikel 4.1

  • 1. De veiligheidsafstanden, bedoeld in bijlage 3 worden, voor zover deze in acht genomen moeten worden bij de vaststelling van een besluit als bedoeld in artikel 4.2, aangemerkt als grenswaarde als bedoeld in artikel 5.1, derde lid, van de Wet milieubeheer.

  • 2. Indien de kwaliteit van een gebied waarvoor de veiligheidsafstand in acht moet worden genomen, beter is dan de grenswaarde aangeeft, treedt de kwaliteit van dat gebied niet in de plaats van de grenswaarde.

Artikel 4.2

  • 1. De gemeenteraad neemt de in bijlage 3 gestelde afstanden in acht bij:

    a. de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening;

    b. het verlenen van vrijstelling van een geldend bestemmingsplan als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van die wet;

    c. de wijziging van een bestemmingsplan overeenkomstig artikel 11, eerste lid, van die wet.

  • 2. Burgemeester en wethouders nemen de in bijlage 3 gestelde afstanden in acht bij:

    a. het verlenen van vrijstelling van een geldend bestemmingsplan als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening;

    b. het verlenen van vrijstelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 19, tweede en derde lid, van die wet;

    c. de wijziging van een bestemmingsplan overeenkomstig artikel 11, eerste lid, van die wet;

    d. de verlening of wijziging van een vergunning op grond van de Wet milieubeheer.

  • 3. Gedeputeerde staten nemen de in bijlage 3 gestelde afstanden in acht bij de verlening of wijziging van een vergunning op grond van de Wet milieubeheer.

  • 4. Onze Minister neemt bij de verlening of wijziging van een vergunning op grond van de Wet milieubeheer voor een inrichting die is gelegen binnen het door hem op grond van categorie 10, bedoeld in bijlage II, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, aangewezen gebied, de in bijlage 3 gestelde afstanden in acht ten aanzien van kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten die zijn gelegen buiten het door hem aangewezen gebied.

  • 5. Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing ten aanzien van inrichtingen als bedoeld in artikel 1.1.4.

Artikel 4.3

  • 1. Indien voor het betrokken gebied een bestemmingsplan geldt, gelden de veiligheidsafstanden, tenzij in bijlage 3 anders is aangegeven, vanaf de uitwendige scheidingsconstructie, bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit, van het gebouw waar vuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt binnen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1, tot aan de bestemmingsgrens.

  • 2. Indien een bestemmingsplan voor het betrokken gebied ontbreekt, gelden de veiligheidsafstanden, tenzij in bijlage 3 anders is aangegeven, vanaf de uitwendige scheidingsconstructie, bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit, van het gebouw, bedoeld in het eerste lid, tot aan de eigendomsgrens van het gebied dat behoort bij het kwetsbare object. Indien het kwetsbare object een gebouw is, niet zijnde een gebouw als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder d, e of f, dat meer dan tien meter vanaf de eigendomsgrens van het betrokken gebied is gelegen, gelden de veiligheidsafstanden tot tien meter vanaf dat object.

  • 3. In afwijking van het eerste lid gelden de veiligheidsafstanden tot tien meter vanaf het kwetsbare object of het geprojecteerde kwetsbare object, indien dat object een gebouw is, niet zijnde een gebouw als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder d, e of f, en de grens van de bouwstrook meer dan tien meter vanaf de bestemmingsgrens is gelegen. Indien het kwetsbare object of het geprojecteerde kwetsbare object een object is als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder b of c, gelden de veiligheidsafstanden tot tien meter vanaf het betrokken object, indien dat object is of mag worden geplaatst op meer dan tien meter van de grens van het gebied dat voor woonwagens of woonschepen is bestemd.

  • 4. Indien in het bestemmingsplan geen bouwstrook is aangegeven, gelden de veiligheidsafstanden tot aan de bestemmingsgrens.

Artikel 4.4

Onze Minister geeft voor 1 januari 2008 aan in hoeverre de bij dit besluit gestelde grenswaarden herziening behoeven.

HOOFDSTUK 5. OVERIGE, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

§ 1. Wijzigingsbepalingen

Artikel 5.1.1

Het Arbeidsomstandighedenbesluit1 wordt gewijzigd als volgt:

A

Het opschrift van artikel 4.8 wordt vervangen door:

Artikel 4.8 Explosieve stoffen

B

Artikel 4.8 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «stoffen» vervangen door «explosieve stoffen» en wordt «het springen van objecten of materialen,» vervangen door «demolitie, zijnde het springen van objecten of materialen of voor onderhoud,».

2. In het derde lid wordt «de ambtenaren, bedoeld in artikel 24 van de wet» vervangen door: een ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.

C

Na artikel 4.8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.8a Professioneel vuurwerk
  • 1. Arbeid waarbij professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit tot ontbranding wordt gebracht, ten behoeve daarvan ter plaatse wordt opgebouwd, geïnstalleerd, gemonteerd, geassembleerd, dan wel na ontbranding verwijderd, wordt verricht volgens een vooraf opgesteld werkplan, dat een deugdelijke beschrijving bevat van de uit te voeren werkzaamheden, de daaraan verbonden gevaren en de wijze waarop deze gevaren zoveel mogelijk voorkomen of beperkt zullen worden.

  • 2. De arbeid, bedoeld in het eerste lid, alsmede arbeid bestaande uit het bewerken van professioneel vuurwerk in een inrichting als bedoeld in artikel 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, wordt verricht door of onder voortdurend toezicht van een persoon, die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

  • 3. Het in het eerste onderscheidenlijk tweede lid bedoelde werkplan en certificaat van vakbekwaamheid of een afschrift daarvan zijn op de arbeidsplaats aanwezig en worden desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.

  • 4. Ten aanzien van de in het eerste en tweede lid bedoelde arbeid en het in het eerste lid bedoelde werkplan worden bij ministeriële regeling nadere regels gesteld.

D

In artikel 9.3, tweede lid, onder c, wordt in numerieke volgorde ingevoegd: 4.8a, tweede en derde lid.

E

In artikel 9.5, onder c, wordt in numerieke volgorde ingevoegd: 4.8a,.

F

In artikel 9.9b, eerste lid, onder d, wordt in numerieke rangschikking ingevoegd: 4.8a, tweede en derde lid,.

G

In artikel 9.9c, eerste lid, onder c, wordt in numerieke rangschikking ingevoegd: 4.8a, eerste lid,.

Artikel 5.1.2

Artikel 4, eerste lid, onder h, van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen2 komt te luiden:

h. met verpakt of onverpakt consumentenvuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit, voor eigen gebruik, in een hoeveelheid van ten hoogste 10 kilogram per vervoermiddel.

Artikel 5.1.3

Het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer3 wordt gewijzigd als volgt:

A

Na artikel 5.14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.14a
  • 1. Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting waar ten hoogste 10 000 kilogram consumentenvuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit wordt opgeslagen vermeldt de aanvrager in of bij de aanvraag de maximale hoeveelheid consumentenvuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit die in de inrichting wordt opgeslagen.

  • 2. Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting die behoort tot een categorie die is genoemd in bijlage I bij dit besluit, onder 3.5, vermeldt de aanvrager in of bij de aanvraag:

    a. de maximale hoeveelheden stoffen en voorwerpen behorend tot transport-gevarenklasse 1 als bedoeld in bijlage 1 van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen, onderscheiden naar gevarensubklasse en compatibiliteitsgroep, die in de inrichting worden opgeslagen;

    b. de maximale hoeveelheid consumenten- en professioneel vuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit die in de inrichting wordt opgeslagen;

    c. de namen van degenen door wie of onder voortdurend toezicht van wie handelingen met professioneel vuurwerk worden verricht, voor zover de aanvraag betrekking heeft op het bewerken van professioneel vuurwerk;

    d. gegevens over de vakbekwaamheid van de in de inrichting werkzame personen, voor zover de aanvraag betrekking heeft op het bewerken van professioneel vuurwerk.

B

In artikel 7.1, eerste lid, komt onderdeel a te luiden:

a. de commandant van de regionale brandweer binnen wiens gebied de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting die behoort tot een categorie, die is genoemd in bijlage I, onder 3.1 of 17;

C

In artikel 7.2, eerste lid, komt onderdeel b te luiden:

b. de commandant van de regionale brandweer binnen wiens gebied de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting die behoort tot een categorie die is genoemd in bijlage I, onder 3.5;.

D

In artikel 7.3, eerste lid, vervalt onderdeel b, onder verlettering van de onderdelen c en d tot onderscheidenlijk b en c.

E

In bijlage I, behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, wordt categorie 3 gewijzigd als volgt.

1. In onderdeel 3.2, onder e, wordt de zinsnede «vuurwerk waarop het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen van toepassing is» vervangen door: consumentenvuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit.

2. In onderdeel 3.3, wordt «artikel 4 van het Besluit wapens en munitie» vervangen door: artikel 17 van de Regeling wapens en munitie.

3. Na onderdeel 3.4 wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

3.5. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen waar:

a. meer dan 10 000 kilogram consumentenvuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit wordt opgeslagen of consumentenvuurwerk wordt bewerkt in de zin van het Vuurwerkbesluit;

b. professioneel vuurwerk al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit wordt opgeslagen of bewerkt in de zin van het Vuurwerkbesluit.

F

In bijlage II, behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, wordt na categorie 9 een categorie toegevoegd, luidende:

Categorie 10

Inrichtingen voor het opslaan of bewerken van professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit alsmede inrichtingen voor het opslaan of bewerken van consumentenvuurwerk als bedoeld in de artikelen 2.2.1 en 2.2.2 van dat besluit, voor zover deze zijn gelegen in door Onze Minister aangewezen gebieden.

Artikel 5.1.4

De bijlage bij het Transactiebesluit milieudelicten4 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het opschrift «Nummers M 161-M 176: Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen (Vb)» wordt vervangen door: Nummers M 161-M 176: Vuurwerkbesluit (Vb).

2. In nummer M 161 wordt «3 Vb» vervangen door: 1.2.2 Vb.

3. In nummer M 162 wordt «3 Vb» vervangen door: 1.2.2 Vb.

4. In nummer M 166 wordt «4 Vb» vervangen door: 2.1.3 Vb.

5. In nummer M 167 wordt «8 Vb» vervangen door: 2.3.2 Vb.

6. In nummer M 168 wordt «9 Vb» vervangen door: 2.3.4 Vb.

7. In nummer M 169 wordt «10 Vb» vervangen door: 2.3.3 Vb.

8. In nummer M 170 wordt «11, eerste lid, Vb» vervangen door «2.3.5 Vb».

9. In nummer M 171 wordt «12, eerste lid, Vb» vervangen door: 2.3.6 Vb.

10. In nummer M 176 wordt «vuurwerk voorhanden hebben op een voor het publiek toegankelijke plaats» vervangen door «als particulier vuurwerk voorhanden hebben anders dan in een inrichting als bedoeld in artikel 1.1.4, 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit» en wordt «13, eerste lid, Vb» vervangen door «1.2.4, eerste lid, Vb».

11. In nummer M176a wordt na «- t/m 10 kg» toegevoegd «(buiten de ingevolge 2.3.2 en 2.3.6 Vb toegestane periode)».

Artikel 5.1.5

De bijlage bij het Transactiebesluit 19945 wordt gewijzigd als volgt:

1. In nummer H 161 wordt «3 Vb» vervangen door: 1.2.2 Vb.

2. In nummer H 166 wordt «4 Vb» vervangen door: 2.1.3 Vb.

3. In nummer H 171 wordt «12 lid 1 Vb» vervangen door: 2.3.6 Vb.

4. In nummer H 176 wordt «vuurwerk voorhanden hebben op een publiek toegankelijke plaats» vervangen door «als particulier vuurwerk voorhanden hebben buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1.4, 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit» en wordt «13 lid 1 Vb» vervangen door «1.2.4 lid 1 Vb».

Artikel 5.1.6

Artikel 4 van het Besluit aanwijzing toezichthoudende ambtenaren milieuwetgeving vervalt.

Artikel 5.1.7

Artikel 14, eerste lid, onder w, van het Besluit politieregisters6 komt te luiden:

w. korpschefs van een regionaal politiekorps voor zover dit noodzakelijk is ter uitvoering van artikel 3.3.2, zevende lid, van het Vuurwerkbesluit;.

Artikel 5.1.8

In artikel 1 van het Besluit aanwijzing Halt-feiten7 komt onderdeel h te luiden: de artikelen 1.2.2, 1.2.4 en 2.3.6 van het Vuurwerkbesluit en.

Artikel 5.1.9

Artikel 1, onder g, van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer8 komt te luiden:

g. vuurwerk: vuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit;.

Artikel 5.1.10

Het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer9 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1, onder n, komt te luiden:

n. vuurwerk: vuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit.

B

Artikel 3, tweede lid, onder e, komt te luiden:

e. het opslaan van vuurwerk, tenzij met inachtneming van artikel 2.2.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit ten hoogste 1000 kilogram consumentenvuurwerk wordt opgeslagen.

C

In bijlage 2, onder B, komt onderdeel c van punt 2.1.6, te luiden:

c. wordt geen vuurwerk opgeslagen, tenzij met inachtneming van artikel 2.2.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit ten hoogste 1000 kilogram consumentenvuurwerk wordt opgeslagen.

Artikel 5.1.11

Het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer10 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1, onder k, komt te luiden:

k. vuurwerk: vuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit.

B

Artikel 3, eerste lid, onder e, onderdeel 4°, komt te luiden:

4°. voor het opslaan van vuurwerk.

C

In de bijlage, onder B, vervalt in punt 2.1.6, onderdeel c, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel b door een punt.

Artikel 5.1.12

Het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer11 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1, onder l, komt te luiden:

l. vuurwerk: vuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit.

B

Artikel 3, onder f, onderdeel 5°, komt te luiden:

5°. voor het opslaan van vuurwerk.

C

In de bijlage, onder B, vervalt in punt 2.1.7, onderdeel c, onder vervanging van «en,» aan het slot van onderdeel b door een punt.

Artikel 5.1.13

Het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer12 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1, onder n, komt te luiden:

n. vuurwerk: vuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit.

B

Artikel 3, eerste lid, onder l, komt te luiden:

l. de inrichting of een onderdeel daarvan is ingericht voor de opslag van vuurwerk, tenzij met inachtneming van artikel 2.2.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit ten hoogste 1000 kilogram consumentenvuurwerk wordt opgeslagen.

C

In de bijlage, onder B, komt onderdeel c van punt 2.1.5 te luiden:

c. wordt geen vuurwerk opgeslagen, tenzij met inachtneming van artikel 2.2.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit ten hoogste 1000 kilogram consumentenvuurwerk wordt opgeslagen.

Artikel 5.1.14

In de bijlage, onder B, bij het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer13 komt onderdeel c van punt 2.1.9 te luiden:

c. wordt geen vuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit opgeslagen.

§ 2. Intrekking van regelgeving

Artikel 5.2.1

Ingetrokken worden:

a. het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen14;

b. het Besluit opslag vuurwerk milieubeheer;

c. het Reglement Gevaarlijke Stoffen;

d. de beschikking van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 6 november 1979, houdende voorschriften voor de aflevering van ontploffingsgevaarlijke stoffen15;

e. de regeling van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 17 maart 1980, houdende verbod tot het gebruik van explosieven voor opruimingswerkzaamheden16;

f. de ontheffing van het Reglement Gevaarlijke Stoffen van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 19 december 198517;

g. de regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 20 december 1990, houdende vergunningplicht voor het afleveren, ter aflevering aanwezig houden en bezigen van vuurwerk18;

h. het Interim-besluit bezigen en afleveren professioneel vuurwerk Wms;

i. de Interimregeling aanwijzing toezichthoudende ambtenaren Interim-besluit bezigen en afleveren professioneel vuurwerk Wms.

Artikel 5.2.2

Artikel 6 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen vervalt.

§ 3. Overgangsbepalingen

Artikel 5.3.1

Een vergunning die is verleend krachtens artikel 41, eerste lid, van het Reglement Gevaarlijke Stoffen, wordt tot en met 31 december 2002 gelijkgesteld met een vergunning als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid.

Artikel 5.3.2

  • 1. Indien op het tijdstip waarop de paragrafen 2 van de hoofdstukken 2 en 3 van dit besluit in werking treden, ten opzichte van kwetsbare of geprojecteerde kwetsbare objecten niet wordt voldaan aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden, draagt – behoudens eerdere intrekking van de vergunning – degene die de inrichting drijft er binnen twee jaar na inwerkingtreding van dit besluit zorg voor dat de veiligheidsafstanden zijn geëffectueerd.

  • 2. Het eerste lid geldt niet ten aanzien van geprojecteerde kwetsbare objecten, voor zover het bestemmingsplan waarin deze objecten zijn opgenomen, is vastgesteld op een tijdstip meer dan tien jaar voorafgaand aan het tijdstip waarop de paragrafen 2 van de hoofdstukken 2 en 3 van dit besluit in werking treden.

Artikel 5.3.3

  • 1. Voor inrichtingen waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop de paragrafen 2 van de hoofdstukken 2 en 3 van dit besluit in werking treden, een vergunning gold voor het opslaan, herverpakken of bewerken van vuurwerk krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer zijn gedurende twee jaar na inwerkingtreding van dit besluit – behoudens eerdere intrekking van de vergunning of het verstrijken van de periode waarvoor de vergunning is verleend – artikel 2.3.4 en de voorschriften opgenomen in bijlagen 1 en 2 die ten gevolge van de inwerkingtreding van de artikelen 2.2.2 en 3.2.1 gaan gelden, niet van toepassing. Gedurende die periode blijven een zodanige vergunning, de aan de vergunning verbonden voorschriften en artikel 9 van het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit, van toepassing.

  • 2. Voor inrichtingen waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop de paragrafen 2 van de hoofdstukken 2 en 3 van dit besluit in werking treden, een vergunning gold voor het opslaan, herverpakken of bewerken van vuurwerk krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer en binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit ten gevolge van het veranderen van de inrichting dan wel het veranderen van de werking daarvan de vergunning moet worden gewijzigd, zijn artikel 2.3.4 en de voorschriften opgenomen in bijlagen 1 en 2 van toepassing, voor zover de wijziging daarop betrekking heeft.

  • 3. Voor inrichtingen waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van dit besluit in werking treedt, een melding was gedaan krachtens het Besluit opslag vuurwerk milieubeheer, zijn artikel 2.3.4 en de voorschriften opgenomen in bijlage 1 die ten gevolge van de inwerkingtreding van artikel 2.2.1 gaan gelden, niet van toepassing gedurende twee jaar na inwerkingtreding van dit besluit. Gedurende die periode blijven de voorschriften die gesteld zijn bij of krachtens het Besluit opslag vuurwerk milieubeheer en artikel 9 van het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit, van toepassing.

  • 4. Voor inrichtingen waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van dit besluit in werking treedt, een melding was gedaan krachtens het Besluit opslag vuurwerk milieubeheer en binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit ten gevolge van het veranderen van de inrichting dan wel het veranderen van de werking daarvan voor zover die verandering betrekking heeft op de opslag van vuurwerk een melding moet worden gedaan, zijn artikel 2.3.4 en de voorschriften opgenomen in bijlage 1 die ten gevolge van de inwerkingtreding van artikel 2.2.1 gaan gelden, van toepassing, voor zover de verandering daarop betrekking heeft.

Artikel 5.3.4

Met de aanduiding «Geschikt voor particulier gebruik» genoemd in de artikelen 1.1.2, eerste lid, onder e, 1.3.1, eerste lid, onder d, 2.1.3, eerste lid, onder a, en 2.1.4 wordt tot 2 januari 2005 gelijkgesteld de aanduiding «bestemd voor particulier gebruik», indien deze aanduiding is aangebracht op vuurwerk dat voor 1 januari 2003 is vervaardigd.

§ 4. Slotbepalingen

Artikel 5.4.1

Onze Minister wijst een vertaling aan van bijlage A van het ADR of draagt zorg voor een vertaling en doet van de aanwijzing of wijze van bekendmaking van de vertaling mededeling in de Staatscourant.

Artikel 5.4.2

  • 1. De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. Artikel 4.2 kan tot twee jaar na inwerkingtreding van de artikelen 4.1 tot en met 4.3 buiten toepassing worden gelaten ten aanzien van besluiten die betrekking hebben op:

    1°. het gebied gelegen binnen de veiligheidsafstand die in acht genomen moet worden ten opzichte van een inrichting waar professioneel vuurwerk al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt;

    2°. de verlening of wijziging van een vergunning op grond van de Wet milieubeheer ten behoeve van inrichtingen in het onder 1° bedoelde gebied,

    indien en voor zover door de onder 1° bedoelde inrichting op het tijdstip waarop de artikelen 4.1 tot en met 4.3 in werking treden, ten opzichte van kwetsbare of geprojecteerde kwetsbare objecten niet wordt voldaan aan de voor die inrichting van toepassing zijnde veiligheidsafstanden.

  • 3. Het tweede lid geldt niet voor zover het besluit, bedoeld in artikel 4.2, betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 3.2.1.

Artikel 5.4.3

Dit besluit wordt aangehaald als: Vuurwerkbesluit.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 22 januari 2002

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Uitgegeven de negenentwintigste januari 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

BIJLAGE 1

VOORSCHRIFTEN VOOR HET OPSLAAN VAN CONSUMENTEN-VUURWERK, ALS BEDOELD IN DE ARTIKELEN 2.2.1 EN 2.2.2

A. BEGRIPSBEPALINGEN

1. In deze bijlage wordt verstaan onder:

a. automatische sprinklerinstallatie: vast leidingstelsel voorzien van sprinklers (sproeiers) die worden afgesloten door een hittegevoelig element of een systeem met sprinklers of sprinklerkoppen (deluge) dat wordt aangestuurd met een automatisch detectiesysteem, dat in geval van een brand wordt aangesproken, waardoor de sprinklers water gaan verspreiden;

b. bergingsverpakking: speciale verpakking, als bedoeld in het ADR, voor het vervoer van beschadigde, defecte of lekkende colli met gevaarlijke stoffen, of gevaarlijke goederen die zijn verspreid of vrijgekomen;

c. bewaarplaats: besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk;

d. brandwerendheid van bouwdelen: tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke een bouwkundig onderdeel van een gebouw, niet zijnde een deur-, luik- of raamconstructie, zijn functie moet kunnen blijven vervullen bij verhitting, bepaald volgens NEN 6069, uitgave 1991;

e. brandwerendheid van deur-, luik- en raamconstructies: tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke deur-, luik- en raamconstructies weerstand bieden tegen bezwijken en vlamdicht blijven in geval van brand, bepaald volgens NEN 6069, uitgave 1991;

f. bufferbewaarplaats: besloten ruimte, waarin verpakt consumentenvuurwerk uit de transportverpakking wordt genomen voor het samenstellen van vuurwerkpakketten of bestellingen voor een klant en het aansluitend bewaren van onverpakt consumentenvuurwerk, al dan niet tezamen met verpakt consumentenvuurwerk;

g. domino-effect: effect dat de risico's van een ongeval binnen de inrichting of de gevolgen daarvan, buiten de inrichting groter kunnen zijn dan op grond van de in een inrichting aanwezige afzonderlijke hoeveelheden vuurwerk en gevaarlijke stoffen kan worden verwacht;

h. gevaarlijke stof: stof die of preparaat dat bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen;

i. NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

j. NPR 7910-2: Gevarenzone-indeling met betrekking tot ontploffingsgevaar; deel 2: Stofontploffingsgevaar, gebaseerd op NEN-EN 50281-3, uitgave 2001;

k. verkoopruimte: ruimte waarin de verkoop en aflevering van consumentenvuurwerk plaatsvinden.

2. Voor zover een NEN-norm of NPR-richtlijn waarnaar in een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de laatste vóór de datum, waarop dit besluit in het Staatsblad is geplaatst, uitgegeven norm met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel – voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen en apparaten betreft – de norm die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen en apparaten is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald.

3. Met de in deze bijlage onder A, onderdeel 1, sub d, e en j, bedoelde normen worden gelijkgesteld normen die worden gesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, en die ten minste een gelijkwaardig niveau waarborgen.

4. Met de in deze bijlage, onder B, onderdeel 5.2, 5.3, 5.4 en 5.5 bedoelde inspectie-instelling of certificatie-instelling die is geaccrediteerd door de Stichting Raad voor Accreditatie wordt gelijkgesteld een accreditatie afgegeven door een instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, en die aan ten minste een gelijkwaardig niveau voldoet.

B. VOORSCHRIFTEN

Paragraaf 1 Algemene voorschriften voor de opslag en voor de verkoop

1.1 De voorschriften van deze bijlage zijn niet van toepassing op fop- en schertsvuurwerk, mits binnen de inrichting niet meer dan 200 kg fop- en schertsvuurwerk aanwezig is.

1.2 Bij de vaststelling van de in deze bijlage genoemde hoeveelheden vuurwerk wordt, indien meer dan 200 kg fop- en schertsvuurwerk aanwezig is, 10 kg fop- en schertsvuurwerk gelijk gesteld aan 1 kg consumentenvuurwerk.

1.3 Consumentenvuurwerk is, behalve tijdens intern transport, alleen aanwezig in de daarvoor bestemde bewaarplaats, bufferbewaarplaats en verkoopruimte en alleen in de hoeveelheden, op die tijdstippen en op de wijze die genoemd is in de voorschriften ten aanzien van de betreffende ruimte. Aangeboden consumentenvuurwerk wordt onmiddellijk na levering in de (buffer)bewaarplaats opgeborgen, waarbij het vervoermiddel waarmee het consumentenvuurwerk wordt aangeleverd niet onbewaakt blijft staan, tenzij het vervoermiddel zich bevindt op een voor onbevoegden afgesloten terrein.

1.4 Degene die de inrichting drijft heeft de in zijn inrichting werkzame personen die belast zijn met de verkoop van consumentenvuurwerk, het gereedmaken van vuurwerkpakketten en het de bewaarplaats inbrengen of uitnemen van consumentenvuurwerk, een schriftelijke instructie verstrekt, die erop gericht is gedragingen hunnerzijds, die tot gevolg kunnen hebben dat een voorschrift of nadere eis wordt overtreden, uit te sluiten en die erop gericht is dat voornoemde personen zijn geïnstrueerd over het gevaar van consumentenvuurwerk en de wijze van brandbestrijding in geval van calamiteiten.

1.5 Gevallen of beschadigd consumentenvuurwerk wordt onmiddellijk opgeraapt. Beschadigd consumentenvuurwerk wordt bovendien in een bergingsverpakking bewaard in de bufferbewaarplaats, of, indien geen bufferbewaarplaats aanwezig is, in de bewaarplaats, en als onbetrouwbaar afgevoerd. De bergingsverpakking is voorzien van het identificatienummer, voorafgegaan door de letters «UN» en van alle gevaarsetiketten van het beschadigde collo dat daarin aanwezig is, alsmede van het opschrift «BERGING». Vrijgekomen ontplofbare of pyrotechnische stof wordt bevochtigd met water, zorgvuldig opgeruimd en op dezelfde wijze als gevallen of beschadigd consumentenvuurwerk bewaard en afgevoerd.

1.6 Op de toegangsdeur van alle ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig is, wordt een veiligheidssymbool aangebracht, waarmee het ontploffingsgevaar wordt aangeduid. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de in bijlage XIA bij de Arbeidsomstandighedenregeling opgenomen borden.

1.7 Binnen de inrichting mag niet worden gerookt en mag geen open vuur aanwezig zijn. Dit verbod is aangegeven door op een daarvoor geschikte plaats een verbodsbord overeenkomstig bijlage XIA bij de Arbeidsomstandighedenregeling aan te brengen waaruit blijkt dat vuur, open vlam en roken zijn verboden.

1.8 Alle ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, zijn met het oog op eventuele brandbestrijding goed bereikbaar en toegankelijk. Daartoe zijn deze ruimten op de begane grond gesitueerd. Bewaarplaatsen voor het opslaan van meer dan 10 000 kg verpakt consumentenvuurwerk mogen tevens op de eerste verdieping zijn gesitueerd, mits de onderliggende ruimte eveneens bestemd is voor het opslaan van verpakt consumentenvuurwerk.

1.9 De afstand van ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn tot licht of zeer licht ontvlambare stoffen en drukhouders, met uitzondering van brandblusmiddelen, is ten minste 5 m.

1.10 In de bewaarplaats, bufferbewaarplaats en het gedeelte van de verkoopruimte waar consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, voldoet de gebruikte apparatuur en de installaties aan de in NPR 7910-2 genoemde voorschriften voor zone 22. De maximaal toegelaten oppervlaktetemperatuur is 100°C.

1.11 Opdat een brand binnen redelijke tijd kan worden geblust, heeft een inrichting één of meer brandslanghaspels, waarbij aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a. het aantal brandslanghaspels is zodanig dat de loopafstand tussen een brandslanghaspel en elk punt van de vloer van de inrichting niet groter is dan de lengte van de slang, vermeerderd met 5 m. Bij het bepalen van de loopafstand wordt een constructieonderdeel, niet zijnde een bouwconstructie, buiten beschouwing gelaten;

b. bij het bepalen van de loopafstand wordt de loopafstand gelegen in een verblijfsgebied, als bedoeld in het Bouwbesluit, met 1,5 vermenigvuldigd;

c. een brandslanghaspel is aangesloten op een voorziening voor leidingwater en ligt niet in een vluchttrappenhuis;

d. een brandslanghaspel heeft een lengte van niet meer dan 30 m en een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijktijdig gebruik van twee brandslanghaspels die zijn aangesloten op dezelfde voorziening voor leidingwater.

1.12 Een brandslanghaspel is steeds voor onmiddellijk gebruik beschikbaar en kan onbelemmerd worden bereikt. Een brandslanghaspel wordt jaarlijks door een deskundige gecontroleerd op zijn deugdelijkheid.

Paragraaf 2 Constructie van een bewaarplaats en van een bufferbewaarplaats

2.1 De afstand vanaf de bewaarplaats en vanaf de bufferbewaarplaats tot de erfgrens bedraagt minimaal 5 m, indien:

– in de bewaarplaats meer dan 10 000 kg verpakt consumentenvuurwerk mag worden opgeslagen;

– in de bufferbewaarplaats in totaal meer dan 2 000 kg consumentenvuurwerk mag worden opgeslagen, ongeacht of het consumentenvuurwerk verpakt of onverpakt is.

2.2 De (buffer)bewaarplaats wordt gelijkgesteld met een brandcompartiment als bedoeld in het Bouwbesluit. De brandwerendheid van een (buffer)bewaarplaats is niet lager dan 60 minuten. De brandwerendheid van een (buffer)bewaarplaats naar een andere (buffer)bewaarplaats is niet lager dan 120 minuten. Bovendien zijn de wanden, vloer en afdekking van een (buffer)bewaarplaats vervaardigd van metselwerk, beton of cellenbeton.

2.3 Indien de toegangsdeuren van verschillende (buffer)bewaarplaatsen of van een bewaarplaats en een bufferbewaarplaats zich naast elkaar bevinden steekt de constructieve scheiding ten minste 300 mm uit aan de zijde van de toegangsdeuren van de (buffer)bewaarplaatsen.

2.4 Van de (buffer)bewaarplaats zijn, behalve de toegangsdeur, in de wanden en de afdekking geen openingen of ramen aanwezig.

2.5 De toegangsdeur van de (buffer)bewaarplaats:

– draait naar buiten,

– is zelfsluitend,

– is om drukontlasting mogelijk te maken niet voorzien van dievenklauwen of daarmee vergelijkbare voorzieningen,

– is steeds onbelemmerd bereikbaar, en

– heeft een oppervlak van maximaal 4 m2.

2.6 De deur van de (buffer)bewaarplaats bevindt zich niet:

– in een gang, open bordes of portaal dat deel uitmaakt van een vluchtroute,

– in of nabij een liftkoker, en

– in enig deel van de inrichting dat voor het publiek toegankelijk is.

2.7 Voor de verwarming van de (buffer)bewaarplaats worden slechts toestellen gebruikt, waarbij water voor de warmteoverdracht wordt toegepast. De maximale oppervlaktetemperatuur van de verwarmingsapparatuur mag niet boven 100°C kunnen komen.

2.8 Als de toegangsdeur van de (buffer)bewaarplaats kan worden bereikt via een terrein dat voor derden toegankelijk is, is op een afstand van ten minste 4 m van de toegangsdeur een deugdelijke (erf)afscheiding aanwezig waardoor onbevoegden geen toegang hebben tot het terrein.

2.9 Binnen de (buffer)bewaarplaats bevindt zich geen gasleiding of brandstofleiding.

Paragraaf 3 Gebruik van een bewaarplaats en van een bufferbewaarplaats

3.1 In de (buffer)bewaarplaats mogen geen consumentenvuurwerk en andere goederen gelijktijdig aanwezig zijn.

3.2 In de bufferbewaarplaats mogen geen andere werkzaamheden worden verricht dan:

a. het inbrengen of uitnemen van verpakt of onverpakt consumentenvuurwerk,

b. het herverpakken van consumentenvuurwerk voor het samenstellen van vuurwerkpakketten, of

c. het bewerken van consumentenvuurwerk.

3.3 In de bewaarplaats mogen geen andere werkzaamheden worden verricht dan het inbrengen of uitnemen van verpakt consumentenvuurwerk.

3.4 Met uitzondering van de tijd die nodig is voor het inbrengen of uitnemen van consumentenvuurwerk moet de deur van de (buffer)bewaarplaats gesloten worden gehouden.

3.5 De (buffer)bewaarplaats is zodanig ingericht dat consumentenvuurwerk of verpakkingsmateriaal niet tegen toestellen en leidingen van de verwarmings- of de verlichtingsinstallatie is geplaatst. De afstand tussen verwarmings- of verlichtingsapparatuur bedraagt ten minste 30 cm.

3.6 De (buffer)bewaarplaats is zodanig ingericht dat visuele inspectie van consumentenvuurwerk mogelijk is en het inbrengen en uitnemen van vuurwerk niet wordt belemmerd. In een betreedbare (buffer)bewaarplaats is daarom ten minste één gangpad met een breedte van ten minste 75 cm aanwezig.

3.7 Bij stapeling van verpakt consumentenvuurwerk wordt de maximale hoogte van een stapel mede bepaald door de sterkte van het verpakkingsmateriaal. De onderste lagen mogen niet worden vervormd noch worden beschadigd door het gewicht van de hoger gelegen lagen.

Paragraaf 4 Verkoopruimte

4.1 Gedurende de openingstijden van de winkel is tijdens de toegestane verkoopdagen voor de verkoop van consumentenvuurwerk in de verkoopruimte niet meer dan 250 kg consumentenvuurwerk aanwezig. Buiten deze tijden is geen consumentenvuurwerk in de verkoopruimte aanwezig.

4.2 Het in de verkoopruimte aanwezige consumentenvuurwerk is opgeslagen in een vitrine, stelling of winkelkast. Deze vitrine, stelling of winkelkast is zodanig geplaatst of uitgevoerd dat het vuurwerk zich niet onder handbereik van het publiek bevindt.

Paragraaf 5 Automatische sprinklerinstallatie

5.1 De bewaarplaats, de bufferbewaarplaats en de winkelruimte zijn voorzien van een automatische sprinklerinstallatie. In de directe nabijheid van de bewaarplaats, de bufferbewaarplaats en de winkelruimte is een brandmeldinstallatie aanwezig.

5.2 De automatische sprinklerinstallatie en de brandmeldinstallatie zijn ontworpen en aangelegd overeenkomstig een Programma van Eisen dat is opgesteld door een EN 45004, type A, inspectie-instelling, die is geaccrediteerd door de Stichting Raad voor Accreditatie. Het Programma van Eisen is goedgekeurd door het bevoegd gezag, voordat met de aanleg van de installaties wordt begonnen. Het Programma van Eisen is binnen de inrichting aanwezig.

5.3 De installaties zijn ontworpen, aangelegd, opgeleverd en onderhouden door een erkende installateur. De erkenning is afgegeven door een certificatie-instelling die is geaccrediteerd door de Stichting Raad voor Accreditatie. De installateur mag de installatie niet aanleggen voordat de ontwerpen, de hydraulische berekeningen en de elektrische schema's die betrekking hebben op de installatie zijn goedgekeurd door een EN 45004, type A, inspectie-instelling die geaccrediteerd is door de Stichting Raad voor Accreditatie. Het bewijs van goedkeuring is binnen de inrichting aanwezig.

5.4 Uiterlijk één maand na de aanleg van de installaties, en vervolgens iedere twaalf maanden daarna, worden de installaties geïnspecteerd door een EN 45004, type A, inspectie-instelling die geaccrediteerd is door de Stichting Raad voor Accreditatie. De inspectierapporten zijn binnen de inrichting aanwezig.

5.5 Een installatie is voorzien van een geldige kwaliteitsverklaring (certificaat) die is afgegeven door een certificatie-instelling die geaccrediteerd is door de Stichting Raad voor Accreditatie.

5.6 De wijze waarop verpakt of onverpakt consumentenvuurwerk wordt opgeslagen heeft geen negatieve invloed op de functionele werking van de automatische sprinklerinstallatie. Daartoe is de wijze van opslaan tenminste in overeenstemming met de uitgangspunten die ten aanzien daarvan ten grondslag hebben gelegen aan het ontwerp van de automatische sprinklerinstallatie, zoals deze zijn neergelegd in het Programma van Eisen.

Paragraaf 6 Afstanden tot objecten binnen de inrichting

6.1 Indien vanuit de deuropening van de bewaarplaats de toegangsdeur van de verkoopruimte of van een andere bewaarplaats visueel kan worden waargenomen, dient, gemeten vanaf de deuropening van de bewaarplaats tot de deuropening van de andere ruimte, een afstand van ten minste 20 m in acht te worden genomen. Indien in de inrichting niet meer dan 10 000 kg mag worden opgeslagen, dient, in afwijking van de vorige volzin, ten minste 8 m in acht te worden genomen.

6.2 Indien vanuit de deuropening van de bufferbewaarplaats de toegangsdeur van de verkoopruimte, van een bewaarplaats of van een andere bufferbewaarplaats visueel kan worden waargenomen, dienen, gemeten vanaf de deuropening van de bufferbewaarplaats tot de deuropening van de andere ruimte, de volgende afstanden in acht te worden genomen:

toegestane hoeveelheid consumentenvuurwerk per bufferbewaarplaatsafstand tussen deuropeningen
vanaf 0 kg tot en met 2 000 kg8 meter
vanaf 2 000 kg tot en met 3 500 kg30 meter
vanaf 3 500 kg tot en met 5 000 kg35 meter

Onder de hoeveelheid consumentenvuurwerk wordt verstaan de totale massa consumentenvuurwerk in de bufferbewaarplaats inclusief eventuele primaire verpakkingen, transportverpakkingen en omhulsel van het consumentenvuurwerk.

6.3 Indien de toegangsdeur, bedoeld in de voorschriften 6.1 en 6.2, niet visueel kan worden waargenomen en niet aan de daar genoemde afstanden wordt voldaan, zijn tussen de deuropening van de bewaarplaats onderscheidenlijk de bufferbewaarplaats en die toegangsdeur voldoende bouwkundige voorzieningen aangebracht om brandoverslag te voorkomen.

6.4 Teneinde domino-effecten tussen ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig kan zijn en andere onderdelen van de inrichting waar gevaarlijke stoffen aanwezig kunnen zijn te voorkomen, worden vanaf de (buffer)bewaarplaats ten opzichte van die onderdelen ten minste de in bijlage 3, onderdeel B, onder 1.2 en 1.3 gestelde veiligheidsafstanden in acht genomen.

C. OPSLAG VAN TEN HOOGSTE 1 000 KILOGRAM CONSUMENTENVUURWERK

In een inrichting waar ten hoogste 1 000 kg consumentenvuurwerk mag worden opgeslagen, mag ten hoogste één bufferbewaarplaats aanwezig zijn en mag in die bufferbewaarplaats in totaal ten hoogste 500 kg consumentenvuurwerk aanwezig zijn, ongeacht of het consumentenvuurwerk verpakt of onverpakt is.

D. OPSLAG VAN MEER DAN 1 000 KILOGRAM CONSUMENTENVUURWERK

1. In een inrichting waar meer dan 1 000 kg consumentenvuurwerk doch niet meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk mag worden opgeslagen:

a. mogen ten hoogste twee bewaarplaatsen aanwezig zijn;

b. mag ten hoogste één bufferbewaarplaats aanwezig zijn en mag in die bufferbewaarplaats in totaal ten hoogste 2 000 kg consumentenvuurwerk aanwezig zijn, ongeacht of het consumentenvuurwerk verpakt of onverpakt is.

2. In een inrichting waar meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk mag worden opgeslagen:

a. mag per bewaarplaats ten hoogste 50 000 kg verpakt consumentenvuurwerk worden opgeslagen;

b. mogen ten hoogste twee bufferbewaarplaatsen aanwezig zijn en mag in elke bufferbewaarplaats in totaal ten hoogste 5 000 kg consumentenvuurwerk aanwezig zijn, ongeacht of het consumentenvuurwerk verpakt of onverpakt is.

BIJLAGE 2

VOORSCHRIFTEN VOOR HET OPSLAAN EN BEWERKEN VAN PROFESSIONEEL VUURWERK, AL DAN NIET TEZAMEN MET CONSUMENTENVUURWERK, ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3.2.1

A. BEGRIPSBEPALINGEN

1. In deze bijlage wordt verstaan onder:

a. automatische sprinklerinstallatie: vast leidingstelsel voorzien van sprinklers (sproeiers) die worden afgesloten door een hittegevoelig element of een systeem met sprinklers of sprinklerkoppen (deluge) dat wordt aangestuurd door een automatisch detectiesysteem, dat in geval van een brand wordt aangesproken, waardoor de sprinklers water gaan verspreiden;

b. bewaarplaats: besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt vuurwerk;

c. brandwerendheid van bouwdelen: tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke een bouwkundig onderdeel van een gebouw, niet zijnde een deur-, luik- of raamconstructie, zijn functie moet kunnen blijven vervullen bij verhitting, bepaald volgens NEN 6069, uitgave 1991;

d. brandwerendheid van deur-, luik- en raamconstructies: tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke deur-, luik- en raamconstructies weerstand bieden tegen bezwijken en vlamdicht blijven in geval van brand, bepaald volgens NEN 6069, uitgave 1991;

e. bewerkingsruimte: besloten ruimte, bestemd voor het bewerken van vuurwerk;

f. domino-effect: effect dat de risico's van een ongeval binnen de inrichting of de gevolgen daarvan, buiten de inrichting groter kunnen zijn dan op grond van de in een inrichting aanwezige afzonderlijke hoeveelheden vuurwerk en gevaarlijke stoffen kan worden verwacht;

g. gevaarlijke stof: stof die of preparaat dat bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen;

h. NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

i. NPR 7910-2: Gevarenzone-indeling met betrekking tot ontploffingsgevaar; deel 2: Stofontploffingsgevaar, gebaseerd op NEN-EN 50281-3, uitgave 2001.

2. Voor zover een NEN-norm of NPR-richtlijn waarnaar in een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de laatste vóór de datum, waarop dit besluit in het Staatsblad is geplaatst, uitgegeven norm met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel – voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen en apparaten betreft – de norm die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen en apparaten is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald.

3. Met de in deze bijlage, onder A, onderdeel 1, sub c, d en i, en onder B, onderdelen 2.15 en 2.22, bedoelde normen worden gelijkgesteld normen die worden gesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, en die ten minste een gelijkwaardig niveau waarborgen.

4. Met de in deze bijlage, onder B, onderdelen 1.5, 1.6, 1.7 en 1.8 bedoelde inspectie-instelling of certificatie-instelling die is geaccrediteerd door de Stichting Raad voor Accreditatie wordt gelijkgesteld een accreditatie afgegeven door een instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, en die aan ten minste een gelijkwaardig niveau voldoet.

B. VOORSCHRIFTEN

Paragraaf 1 Algemene voorschriften

1.1 Binnen de inrichting mag maximaal 6 000 kg vuurwerk (totale hoeveelheid consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk) aanwezig zijn. Dit voorschrift geldt niet voor het ononderbroken lossen van vuurwerk uit een vervoermiddel in de inrichting.

1.2 De voorschriften van deze bijlage zijn niet van toepassing op fop- en schertsvuurwerk, mits binnen de inrichting niet meer dan 200 kg fop- en schertsvuurwerk aanwezig is.

1.3 Bij de vaststelling van de in deze bijlage genoemde hoeveelheden vuurwerk wordt, indien meer dan 200 kg fop- en schertsvuurwerk aanwezig is, 10 kg fop- en schertsvuurwerk gelijk gesteld aan 1 kg consumentenvuurwerk.

1.4 In de bewaarplaats en in de bewerkingsruimte is een automatische sprinklerinstallatie met automatische doormelding naar de centrale meldkamer van de brandweer aanwezig.

1.5 De automatische sprinklerinstallatie en brandmeldinstallatie is ontworpen en aangelegd overeenkomstig een Programma van Eisen dat is opgesteld door een EN 45004, type A, inspectie-instelling, die is geaccrediteerd door de Stichting Raad voor Accreditatie. Het Programma van Eisen is goedgekeurd door het bevoegd gezag, voordat met de aanleg van de installaties wordt begonnen. Het Programma van Eisen is binnen de inrichting aanwezig.

1.6 De installaties zijn ontworpen, aangelegd, opgeleverd en onderhouden door een erkende installateur. De erkenning is afgegeven door een certificatie-instelling die is geaccrediteerd door de Stichting Raad voor Accreditatie. De installateur mag de installatie niet aanleggen voordat de ontwerpen, de hydraulische berekeningen en de elektrische schema's die betrekking hebben op de installatie zijn goedgekeurd door een EN 45004, type A, inspectie-instelling die geaccrediteerd is door de Stichting Raad voor Accreditatie. Het bewijs van goedkeuring is binnen de inrichting aanwezig.

1.7 Uiterlijk één maand na de aanleg van de installaties, en vervolgens iedere twaalf maanden daarna, moeten de installaties worden geïnspecteerd door een EN 45004, type A, inspectie-instelling die geaccrediteerd is door de Stichting Raad voor Accreditatie. De inspectierapporten zijn binnen de inrichting aanwezig.

1.8 Een installatie is voorzien van een geldige kwaliteitsverklaring (certificaat) die is afgegeven door een certificatie-instelling die geaccrediteerd is door de Stichting Raad voor Accreditatie.

1.9 De wijze waarop vuurwerk wordt opgeslagen heeft geen negatieve invloed op de functionele werking van de automatische sprinklerinstallatie. Daartoe is de wijze van opslaan tenminste in overeenstemming met de uitgangspunten die ten aanzien daarvan ten grondslag hebben gelegen aan het ontwerp van de automatische sprinklerinstallatie, zoals deze zijn neergelegd in het Programma van Eisen.

1.10 In de bewaarplaats en in de bewerkingsruimte is ten minste één draagbaar blustoestel aanwezig, met een inhoud van ten minste 12 kg ABC-bluspoeder, waarvan het ABC-bluspoeder minstens 40% ammoniumfosfaat bevat. De loopafstand vanaf elk willekeurig punt in de bewaarplaats en in de bewerkingsruimte tot aan een blustoestel bedraagt maximaal 20 m.

1.11 Opdat een brand binnen redelijke tijd kan worden geblust, heeft een bewaarplaats en een bewerkingsruimte één of meer brandslanghaspels, waarbij aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a. het aantal brandslanghaspels is zodanig dat de loopafstand tussen een brandslanghaspel en elk punt van de vloer van de bewaarplaats en van de bewerkingsruimte niet groter is dan de lengte van de slang, vermeerderd met 5 m. Bij het bepalen van de loopafstand wordt een constructieonderdeel, niet zijnde een bouwconstructie, buiten beschouwing gelaten;

b. bij het bepalen van de loopafstand wordt de loopafstand gelegen in een verblijfsgebied, als bedoeld in het Bouwbesluit, met 1,5 vermenigvuldigd;

c. een brandslanghaspel is aangesloten op een voorziening voor leidingwater en ligt niet in een vluchttrappenhuis;

d. een brandslanghaspel heeft een lengte van niet meer dan 30 m en een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijktijdig gebruik van twee brandslanghaspels die zijn aangesloten op dezelfde voorziening voor leidingwater.

1.12 De brandslanghaspel is steeds voor onmiddellijk gebruik beschikbaar en kan onbelemmerd worden bereikt. De brandslanghaspel wordt jaarlijks door een deskundige gecontroleerd op zijn deugdelijkheid.

1.13 Teneinde domino-effecten te voorkomen, is voldoende afstand in acht genomen tussen de bewaarplaats onderscheidenlijk de bewerkingsruimte en andere onderdelen van de inrichting waar gevaarlijke stoffen aanwezig kunnen zijn. Daartoe mag een brand ter plaatse van andere onderdelen van de inrichting waar gevaarlijke stoffen aanwezig kunnen zijn op de gevel van de bewaarplaats onderscheidenlijk de bewerkingsruimte geen grotere stralingsbelasting dan 15 kW per m2 veroorzaken.

Paragraaf 2 Constructie van een bewaarplaats en van een bewerkingsruimte bestemd voor het opslaan of bewerken van vuurwerk

2.1 Een bewaarplaats wordt gelijkgesteld met een brandcompartiment als bedoeld in het Bouwbesluit. De brandwerendheid van een bewaarplaats is niet lager dan 60 minuten. Bovendien zijn de wanden, vloer en afdekking van een bewaarplaats vervaardigd van metselwerk, beton of gasbeton.

2.2 Van een bewaarplaats zijn, behalve de toegangsdeur, in de wanden en de afdekking geen openingen of ramen aanwezig.

2.3 De toegangsdeur van de bewaarplaats:

– draait naar buiten,

– is zelfsluitend,

– is om drukontlasting mogelijk te maken niet voorzien van dievenklauwen of daarmee vergelijkbare voorzieningen,

– is steeds onbelemmerd bereikbaar, en

– heeft een voldoende groot oppervlak, minimaal 4 m2, om vlotte aan- en afvoer van vuurwerk mogelijk te maken.

2.4 Met het oog op een goede ventilatie zijn in de muren vlak boven de vloer en vlak onder of in het dak voldoende afsluitbare en met roosters afgeschermde ventilatieopeningen aangebracht, waarvan het totale oppervlak ten minste 0,5% van het vloeroppervlak bedraagt. Ventilatieopeningen zijn voorzien van vlamkerende roosters.

2.5 Ventilatie- en afzuiginstallaties zijn zo geconstrueerd, dat zich hierin geen stoffen kunnen ophopen dan wel zodanig samenkomen, dat gevaar van brand of explosie ontstaat. Voorts is de installatie zodanig geconstrueerd en geaard, dat de weerstand, gemeten tussen elk deel van de installatie en de aardleiding, ten hoogste 1 ohm bedraagt. Zij moeten jaarlijks worden gecontroleerd door een onafhankelijke deskundige.

2.6 De vloeren vertonen geen scheuren of kieren en zijn afgewerkt met een deklaag, die ter voorkoming van stofvorming slechts weinig aan slijtage onderhevig is, en die bovendien niet elektriciteit-isolerend (weerstand kleiner dan 10 000 000 ohm) is. Vloeren in bewaarplaatsen zijn volledig vonkvrij. De grootte van de weerstand wordt ten minste eenmaal per 6 maanden gemeten door een onafhankelijke deskundige.

2.7 Ter voorkoming van opeenhoping van stof en ter vergemakkelijking van de reiniging, zijn de muren glad afgewerkt zonder horizontale lijsten of randen.

2.8 Transformator- en schakelgebouwen zijn zo geconstrueerd, dat zij geen gevaar opleveren voor bewaarplaatsen die in de nabijheid van die gebouwen liggen. Zij zijn ten minste 15 m daarvan verwijderd.

2.9 In een bewaarplaats voldoen de gebruikte apparatuur en de installaties aan de in NPR 7910-2 genoemde voorschriften voor zone 22. De maximaal toegelaten oppervlaktetemperatuur van de gebruikte apparatuur en de installaties is 100°C.

2.10 De elektrische installatie draagt een permanent karakter en bestaat uitsluitend uit vaste leidingen.

2.11 Horizontaal lopende gedeelten van de elektriciteitsleiding zijn buiten handbereik geplaatst dan wel in de vloer gelegd. Indien daartoe aanleiding bestaat, zijn zij tegen stoten afgeschermd.

2.12 Een bovengrondse elektriciteitsleiding nadert de bewaarplaats niet dichter dan 15 m. Leidt de leiding naar de bewaarplaats, dan is zij vanaf die afstand tot het bereiken van een schakel- en verdeelinrichting ondergronds aangebracht.

2.13 In een bewaarplaats zijn geen schakel- en verdeelinrichtingen of contactdozen aangebracht. Dergelijke apparatuur is aangebracht op een schakelbord aan de buitenzijde van de bewaarplaats.

2.14 De elektrische installatie is verdeeld in groepen, die kunnen worden in- en uitgeschakeld met behulp van groepschakelaars op het schakelbord, bedoeld in het vorige voorschrift. Daarop is tevens een direct bedienbare hoofdschakelaar aangebracht waarmee de gehele installatie kan worden uitgeschakeld.

2.15 De bewaarplaats is afdoende beveiligd tegen blikseminslag. Daartoe is de bewaarplaats voorzien van een bliksemafleidinstallatie die voldoet aan de eisen van NEN 1014. In afwijking van NEN 1014 wordt de installatie jaarlijks gecontroleerd. Een afschrift van het rapport van de controle is binnen de inrichting aanwezig.

2.16 Rondom de bewaarplaats is op een afstand van ten minste 15 m een deugdelijke afrastering van metaalvlechtwerk met een hoogte van ten minste 2 m aanwezig. De toegangspoort in de afrastering wordt alleen geopend voor werkzaamheden of controle in de bewaarplaats en is verder afgesloten. Binnen de afrastering bevindt zich geen naaldhoutbeplanting en binnen een afstand van 5 m van de bewaarplaats bevindt zich bovendien geen loofhout. Daarnaast bevinden zich binnen de afrastering geen goederen, snoeimateriaal en overige materialen die door vuur tot ontbranding kunnen worden gebracht.

2.17 In een bewaarplaats wordt voor verwarming uitsluitend gebruik gemaakt van:

a. centrale verwarming;

b. elektrische verwarming.

2.18 Bij centrale verwarming als bedoeld in voorschrift 2.17, onder a, wordt alleen gebruik worden gemaakt van water onder lage druk. De warmtebron is tenminste 15 m van de bewerkingsruimte verwijderd, doch bij voorkeur op een grotere afstand. Indien de afstand minder dan 25 m bedraagt, is op de rookgasafvoer van de centrale verwarming een vonkenvanger geplaatst.

2.19 Bij elektrische verwarming als bedoeld in voorschrift 2.17, onder b, worden alleen afgesloten radiatoren gebruikt. De oppervlaktetemperatuur van die radiatoren mag ten hoogste 100°C bedragen.

2.20 Alle radiatoren en leidingen zijn zodanig aangelegd en afgeschermd, dat zij niet onopzettelijk kunnen worden aangeraakt en dat er geen voorwerpen op kunnen worden geplaatst.

2.21 De voorschriften 2.1 tot en met 2.20 zijn van overeenkomstige toepassing op de constructie van een bewerkingsruimte, met dien verstande dat:

– in afwijking van voorschrift 2.6, de vloer een weerstand bezit tussen 25 000 en 1 000 000 ohm;

– in afwijking van voorschrift 2.9, de in NPR 7910-2 genoemde voorschriften voor zone 21 gelden.

2.22 In de bewerkingsruimte is een zodanige leiding aangebracht, dat het mogelijk is gereedschappen en werktuigen door middel van deze leiding te aarden. De leiding is verbonden aan een aardelektrode overeenkomstig NEN 1014. Dezelfde aardelektrode wordt niet toegepast voor de bliksembeveiligingsinstallatie.

2.23 In de bewerkingsruimte is een aparte ruimte aanwezig, waar overkleding en schoeisel kunnen worden geborgen.

2.24 Bij de ingang van de bewerkingsruimte is een aardingsmogelijkheid aanwezig.

Paragraaf 3 Gebruik van een bewaarplaats en van een bewerkingsruimte

3.1 In de bewaarplaats worden geen andere goederen dan vuurwerk en daarvoor benodigde materialen en hulpmiddelen opgeslagen. Indien in de bewaarplaats vuurwerk is opgeslagen, dan mogen in die bewaarplaats geen bewerkingen plaatsvinden.

3.2 Onbruikbaar vuurwerk dat vanwege de gevaarlijke toestand waarin het verkeert in aanmerking komt voor vernietiging of voor speciale behandeling, mag niet met ander vuurwerk in dezelfde bewaarplaats worden opgeslagen. Hetzelfde geldt voor professioneel vuurwerk waarvan de toestand of herkomst onbekend is.

3.3 In een bewaarplaats worden geen werkzaamheden verricht, met uitzondering van werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met de opslag van vuurwerk. Het vuurwerk wordt uitsluitend binnengebracht, eventueel (om)gestapeld en naar buiten gebracht. De bewaarplaats wordt schoongehouden.

3.4 Voordat met herstelwerkzaamheden aan een bewaarplaats of een bewerkingsruimte wordt begonnen, is de bewaarplaats onderscheidenlijk de bewerkingsruimte geheel leeg en schoongemaakt. Indien deze werkzaamheden door derden worden uitgevoerd, vindt de aanvang daarvan niet eerder plaats dan nadat degene die de inrichting drijft daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven.

3.5 Aan een in gebruik zijnde bewaarplaats of bewerkingsruimte mogen:

a. geen werkzaamheden worden verricht in een ruimte, waarin vuurwerk is opgeslagen;

b. kleine werkzaamheden worden verricht aan de buitenzijde van de bewaarplaats alsmede in ruimten in de bewaarplaats, die niet in open verbinding staan met een ruimte waarin vuurwerk is opgeslagen, mits bij die werkzaamheden geen open vuur wordt gebruikt, geen explosief gasmengsel kan ontstaan en geen vonkvorming kan optreden.

3.6 Indien werkzaamheden in de inrichting worden uitgevoerd waarbij vonkvorming kan optreden dan wel open vuur nodig is, zijn de bewaarplaats en de bewerkingsruimte binnen 15 m van de plaats der werkzaamheden ontruimd. Deze afstand wordt vergroot tot 25 m, indien bij bedoelde werkzaamheden een explosief gasmengsel kan ontstaan.

3.7 Bij het verplaatsen en (om)stapelen van vuurwerk wordt met de nodige voorzichtigheid gehandeld, waarbij niet wordt gegooid of gesleept met het vuurwerk. Vooral ten aanzien van beschadigd professioneel vuurwerk en ten aanzien van professioneel vuurwerk waarvan de verpakking is geschonden, is uiterste behoedzaamheid geboden.

3.8 Indien professioneel vuurwerk van een hoogte van meer dan 1,5 m is gevallen of zodanig is terechtgekomen dat de verpakking of het professioneel vuurwerk zelf is beschadigd, draagt degene die de inrichting drijft er voor zorg dat het vuurwerk niet wordt verplaatst en dat het vuurwerk onmiddellijk wordt geïnspecteerd.

3.9 De bewaarplaats is zodanig ingericht dat visuele inspectie van vuurwerk mogelijk is en het inbrengen en uitnemen van vuurwerk niet wordt belemmerd. In een betreedbare bewaarplaats is daarom ten minste één gangpad met een breedte van ten minste 75 cm aanwezig.

3.10 Binnen de inrichting worden uitsluitend veilige elektrische ontstekingsmiddelen opgeslagen. Elektrische ontstekingsmiddelen kunnen als veilig worden beschouwd, indien zij:

– zijn verpakt in een (metalen) omhulsel dat zodanig is samengesteld dat elektromagnetische straling niet tot de inhoud daarvan kan doordringen, of

– aanwezig zijn in een ruimte die afdoende beschermd is tegen elektromagnetische straling.

Elektrische ontstekingsmiddelen die niet aan deze eisen voldoen, worden als onveilig beschouwd.

3.11 Veilige ontstekingsmiddelen worden niet blootgesteld aan hogere veldsterkten of aan grotere vermogensdichtheden dan die waarin zij zijn beproefd.

3.12 Elektrische ontstekingsmiddelen zijn steeds kortgesloten en verpakt in metaal.

3.13 Een bewaarplaats, waarin geen vuurwerk wordt ingebracht, uitgenomen of omgestapeld, alsmede de toegangspoort in de afrastering van deze bewaarplaats is afgesloten. De sleutels, alle voorzien van een sleutelplaat met het nummer van de betrokken deur, worden opgeborgen in een afgesloten kast in het kantoorgebouw. De reservesleutels worden elders in of bij de inrichting opgeborgen in een afgesloten kast.

3.14 De bewaarplaats en de bewerkingsruimte worden goed schoon gehouden. Papierafval, pallets, gebruikte poetslappen en andere ontbrandbare zaken mogen daarin nimmer worden achtergelaten.

3.15 Stoffen en voorwerpen uit ADR-klasse 1 die behoren tot verschillende compatibiliteitsgroepen, zoals die zijn aangegeven in het ADR met de letters A tot en met J, K tot en met N en S, worden gecompartimenteerd opgeslagen, tenzij deze stoffen en voorwerpen gezamenlijk kunnen worden opgeslagen zonder dat:

a. de kans op een ongewilde ontsteking wordt verhoogd;

b. voor een gegeven hoeveelheid de ernst van de effecten bij een dergelijk voorval wordt vergroot.

3.16 In een bewerkingsruimte mag, onverminderd voorschrift 3.15, uitsluitend professioneel vuurwerk, dat behoort tot dezelfde compatibiliteitsgroep gelijktijdig aanwezig zijn. Dit voorschrift is niet van toepassing op de kortstondige gelijktijdige aanwezigheid van bij elkaar behorende componenten die behoren tot verschillende compatibiliteitsgroepen tijdens het uitpakken, uit elkaar nemen, in elkaar zetten (samenstellen) en inpakken van dat vuurwerk.

Paragraaf 4 Voorschriften voor de uitrusting in de bewerkingsruimte

4.1 Werktafels zijn voorzien van een dekplaat van geleidend vonkvrij materiaal, die op deugdelijke wijze is geaard.

4.2 Alle werktuigen, gereedschappen en instrumenten, die tijdens het gebruik statische elektriciteit kunnen opwekken, zijn op deugdelijke wijze geaard. De weerstand tussen elk deel van het werktuig, gereedschap en instrument en de aardleiding mag ten hoogste 1 ohm bedragen.

4.3 Werktuigen zijn waar nodig voorzien van afschermplaten of kappen. De plaatdikte daarvan is afgestemd op de mogelijk optredende hitte-, druk- of scherfwerking.

4.4 Automatische en halfautomatische werktuigen, waarop gevulde vuurwerkartikelen worden bewerkt, zijn voorzien van een drukschakelaar, zodat de machine stopt, wanneer de schakelaar wordt losgelaten. Deze schakelaar mag ook als voet- of knieschakelaar zijn uitgevoerd.

4.5 De werktuigen, gereedschappen en instrumenten verkeren in goede staat. Indien zij niet zijn voorgeschreven door de inrichtinghouder voor de uitvoering van de werkzaamheden, worden zij niet gebruikt.

4.6 Ten minste eenmaal per maand worden alle werktuigen, gereedschappen en instrumenten op goede werking en beveiliging gecontroleerd. Deze controle wordt ook bij de aanvang van elke nieuwe werkzaamheid uitgevoerd. Wanneer gebreken worden geconstateerd of vermoed, wordt het betrokken materieel onmiddellijk uit de bewerkingsruimte verwijderd of voor gebruik geblokkeerd.

4.7 Indien aan werktuigen, gereedschappen of instrumenten herstellingen moeten worden verricht, wordt dit materieel ter plaatse eerst zorgvuldig schoongemaakt en van alle explosieve stof ontdaan. De herstellingen worden slechts uitgevoerd door deskundig personeel en niet eerder dan nadat alle vuurwerk uit de betrokken ruimte is verwijderd.

4.8 Voor de (hulp)transportmiddelen wordt elektriciteit voor de aandrijving gebruikt. Zij worden periodiek nagekeken op eventuele gebreken en slijtageverschijnselen. Voor incidentele werkzaamheden binnen de bewaarplaats, alsmede binnen een afstand van 15 m tot de bewaarplaats, worden geen transportmiddelen en andere machines of apparatuur gebruikt die zijn voorzien van een verbrandingsmotor. Deze eisen gelden ook voor werkzaamheden die worden uitgevoerd door derden, zoals onderhoudsbedrijven en hoveniersbedrijven, tenzij het materiaal is uitgerust met een dieselmotor.

4.9 Mechanische transportmiddelen voldoen aan de volgende eisen:

– voor de bestuurder zijn vanaf zijn zitplaats duidelijk zichtbaar de volgende gegevens, voor zover van toepassing, vermeld: het eigen gewicht van het transportmiddel, het maximum laadvermogen, het maximum hefvermogen, de maximum rijsnelheid, de kleinste draaicirkel, de vrije hefhoogte, de telescoop-hefhoogte en de voorwaartse en achterwaartse helling van de vork;

– vanaf de zitplaats is duidelijk leesbaar het bedieningsvoorschrift van het betrokken transportmiddel aangebracht;

– het transportmiddel is uitgerust met ten minste een draagbaar blustoestel, met een inhoud van ten minste 6 kg ABC-bluspoeder. Dat toestel is onder onmiddellijk bereik van de bestuurder geplaatst.

4.10 Mechanische transportmiddelen die in een bewerkingsruimte worden toegepast voldoen onverminderd het gestelde in voorschrift 4.9 aan de volgende eisen:

– de wielen van de transportmiddelen zijn uitgerust met rubberbanden;

– de hoofdschakelaars zijn voorzien van een afneembare bedieningssleutel, die alleen kan worden uitgenomen, wanneer de betrokken hoofdschakelaar op uit staat;

– de bekabeling is zo aangebracht en beschermd, dat de kans op beschadiging minimaal is. Bij alle door- en invoeringen zijn wartels gebruikt;

– lampen zijn met behulp van een metalen rooster tegen mechanische beschadigingen beschermd;

– de hoofdschakelaars, contactsloten, bedieningsschakelaars, smeltveiligheden en dergelijke zijn verhoogd beveiligd en drukvast uitgevoerd. De smeltveiligheden zijn daarbij steeds apart omkast en de patronen in de smeltveiligheden kunnen alleen in spanningsloze toestand worden vervangen;

– de motoren zijn beveiligd tegen overbelasting, zijn stofdicht geconstrueerd en zijn voorzien van een drukvast huis of omhulsel. De ventilatie geschiedt door kokers met een labyrinth-afdichting;

– statische elektriciteit wordt met behulp van een vast contact met de vloer, bijvoorbeeld door middel van metalen strippen in de banden, zonder vonkvorming afgevoerd. Kettinkjes zijn derhalve verboden;

– voor de aandrijving van (hulp)transportmiddelen, die in bewerkingsruimten worden gebruikt, wordt uitsluitend van elektriciteit, verkregen uit accumulatoren, gebruik gemaakt;

– de batterijen zijn in een stevige, drukvaste, gesloten maar niet lucht-dichte omkasting opgesteld op een plaats, die de kans op een mechanische beschadiging miniem maakt. Het deksel van de omkasting bestaat aan de kant van de aansluitklemmen uit een niet-geleidend materiaal. Voorts is in het huis of omhulsel met behulp van een buisaansluiting koolzuurgas of samengeperste lucht aangebracht om het in de batterijruimte aanwezige waterstofgas te verdrijven of althans te verdunnen.

In plaats van of naast mechanische transportmiddelen mogen ook transportmiddelen worden gebruikt, die met handkracht worden voortbewogen, waarbij de wielen zijn voorzien van rubberbanden.

4.11 Rolbanen, transportkettingen en dergelijke zijn dusdanig beveiligd, dat er geen vuurwerkartikelen af kunnen vallen. Bedoelde hulpmiddelen moeten eveneens deugdelijk zijn geaard overeenkomstig voorschrift 4.2. Mechanische transportkettingen en -banden zijn op elke handelingsplaats voorzien van een schakelaar, die de ketting of band buiten gebruik kan stellen.

4.12 De transportmiddelen worden regelmatig nagezien op eventuele gebreken en slijtageverschijnselen. Voorschrift 4.7 is van overeenkomstige toepassing.

4.13 De hijsapparatuur is op deugdelijke wijze geaard. Voorschrift 4.2 is van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 5 Veiligheidsinstructies voor personen die werkzaamheden verrichten binnen de inrichting

5.1 Degene die de inrichting drijft zorgt er voor dat het personeel steeds op de hoogte is van zijn taak en bekend is met het gereedschap, dat het daarbij moet gebruiken. Derden mogen slechts werkzaamheden in of aan een bewaarplaats of bewerkingsruimte verrichten, indien zij in het bezit zijn van een schriftelijke werkopdracht. Degene die de inrichting drijft ziet erop toe dat daarbij de veiligheidsvoorschriften, die voor de betrokken bewaarplaats of bewerkingsruimte gelden, worden nageleefd.

5.2 Degene die de inrichting drijft stelt richtlijnen vast voor de wijze, waarop bij een eventuele brand alarm moet worden geslagen, de personen of instanties in dat geval moeten worden gewaarschuwd en de handelingen die ieder personeelslid in geval van alarm moet verrichten of nalaten.

5.3 Een beginnende brand moet onmiddellijk met alle beschikbare blusmiddelen worden bestreden, ongeacht de gevarenklasse waartoe het betrokken vuurwerk behoort. De wijze waarop een brandverkenning kan worden uitgevoerd of een zich uitbreidende brand kan worden bestreden, wordt bepaald door de gevarenklasse en het type vuurwerk dat in de bewaarplaats is opgeslagen.

5.4 Door de inrichtinghouder wordt het personeel regelmatig gewezen op de gevaren, die zijn verbonden aan het uitvoeren van werkzaamheden aan vuurwerk. Het personeel mag alleen die activiteiten uitvoeren die zijn opgedragen door de inrichtinghouder.

5.5 Binnen de afrastering rondom de bewaarplaats en de bewerkingsruimte wordt niet gerookt en is geen open vuur aanwezig. Het is tevens verboden lucifers, aanstekers of andere vlamverwekkers voorhanden te hebben. Dit verbod geldt ook voor het dragen van elektronische (communicatie)middelen, zoals portofoons, mobiele telefoons, buzzers, zend- of ontvangsthorloges en dergelijke. Het laatstgenoemde verbod geldt niet in noodsituaties voor zover het bevoegd gezag en hulpverleners ter plaatse toestemming hebben gegeven voor het gebruik van de genoemde (communicatie)middelen. Deze verboden zijn aangegeven door op elke zijde van de afrastering en op de toegangsdeur van de bewaarplaats een verbodsbord overeenkomstig bijlage XIA bij de Arbeidsomstandighedenregeling aan te brengen waaruit de betreffende verboden blijken.

5.6 Op de toegangsdeur van de bewaarplaats en van de bewerkingsruimte wordt een veiligheidssymbool aangebracht, waarmee het ontploffingsgevaar wordt aangeduid. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de in bijlage XIA bij de Arbeidsomstandighedenregeling opgenomen borden.

5.7 Het personeel wordt uitgebreid voorgelicht omtrent de voorzieningen, die in verband met de veiligheid zijn getroffen. Voorts oefent het personeel de toepassing van die voorzieningen.

5.8 Het personeel bevindt zich uitsluitend op de plaats waar het de opgedragen werkzaamheden moet verrichten en mag zich aldaar uitsluitend met de eigen taak bezig houden. Het is hun verboden zich elders op te houden, tenzij door degene die de inrichting drijft daarvoor toestemming is verleend.

5.9 Het is het personeel verboden tijdens de rustpauzes in de bewerkingsruimte te verblijven, met uitzondering van een wacht, die toezicht houdt op de in bewerking zijnde vuurwerkartikelen.

5.10 Indien het in de nabijheid van de bewerkingsruimte onweert (wanneer tussen bliksem en donderslag minder dan 10 seconden zijn verlopen), worden de werkzaamheden in de bewerkingsruimte en/of de bewaarplaats gestaakt. Iedereen verlaat de bewerkingsruimte en/of de bewaarplaats die vervolgens wordt afgesloten. Het werk mag pas worden hervat, wanneer het onweer volledig is overgedreven. Indien blikseminslag wordt geconstateerd, wordt de werking van de bliksembeveiligingsinstallaties, naast de reguliere controle volgens voorschrift 2.15, direct gecontroleerd door een onafhankelijke deskundige. Een afschrift van het rapport van de controle is binnen de inrichting aanwezig.

5.11 Het personeel moet goed bekend zijn met de brandalarmregelingen.

5.12 Een voldoende aantal leden van het personeel is geïnstrueerd over het hanteren van de brandblusapparatuur. Dit personeel moet bekend zijn met de plaats van deze apparatuur.

5.13 Bij brand in de onmiddellijke nabijheid van de bewerkingsruimte, die gevaar oplevert voor de bewerkingsruimte, moet de deur van de bewerkingsruimte worden gesloten. Bovendien dienen bij voorkeur de volgende veiligheidsmaatregelen te worden getroffen:

a. de open aanwezige explosieve stof wordt zoveel mogelijk in een gesloten verpakking geborgen;

b. professioneel vuurwerk, dat ter verwerking in machines of werktuigen is geplaatst, wordt daaruit verwijderd en verpakt;

c. het elektriciteitsnet binnen de bewerkingsruimte wordt spanningsloos gemaakt.

5.14 Wanneer het personeel iets ongewoons bemerkt aan een gebouw, materieel, materiaal of bewerking of aan het gedrag van een persoon, wordt dit gemeld aan degene die de inrichting drijft. Het betrokken materieel of materiaal wordt direct terzijde gesteld. De betrokken bewerking wordt direct gestaakt.

5.15 Personeel dat een ruimte betreedt waarin professioneel vuurwerk wordt bewerkt, moet zich van tevoren elektrisch ontladen.

5.16 Gedurende de werkzaamheden is het personeel gekleed in een overall of in een werkbroek en werkkiel van stevige stof. Werkkleding van personeel, werkzaam in ruimten waar explosieve stof wordt bewerkt, wordt ten minste eenmaal per week gewassen. In de werkkleding mogen geen andere voorwerpen dan een zakdoek worden meegenomen. De overige persoonlijke bezittingen moeten worden achtergelaten in het kleedlokaal.

5.17 Bij het werken met zwart buskruit draagt het personeel een hoofddeksel dat daartoe ter beschikking wordt gesteld door degene die de inrichting drijft.

5.18 In ruimten waar vuurwerk wordt bewerkt, worden vonkvrije schoenen gedragen. Deze schoenen mogen, nadat bedoelde ruimten zijn verlaten, niet worden aangehouden.

5.19 Het personeel maakt uitsluitend gebruik van de gereedschappen en hulpmiddelen die voor de uitvoering van de werkzaamheden zijn voorgeschreven.

5.20 Bij het verrichten van werkzaamheden aan metalen onderdelen waarbij aantasting van het materiaal moet worden voorkomen, moeten handschoenen worden gedragen.

5.21 Bij werkzaamheden waarbij het gevaar bestaat dat door elektrostatische ladingen brand of explosie ontstaat, mag geen kunststoffen of zijden kleding worden gedragen. Bij deze werkzaamheden wordt zodanig schoeisel gedragen, dat de weerstand tussen de persoon en de vloer ligt tussen 25 000 en 1 000 000 ohm.

Paragraaf 6 Werkzaamheden aan professioneel vuurwerk

6.1 Er zijn geen brandbare of brandgevaarlijke goederen of vloeistoffen in de werkruimte aanwezig, tenzij deze direct benodigd zijn voor of bij de werkzaamheden. Na afloop van de werkzaamheden worden deze hulpmiddelen onmiddellijk uit de bewerkingsruimte verwijderd.

6.2 In elke bewerkingsruimte is een vat, bestemd voor afval, geplaatst, dat na de beëindiging van de werkzaamheden wordt geledigd. Tevens is in de bewerkingsruimte een vat, vervaardigd van vonkvrij en geleidend materiaal, geplaatst, bestemd voor het afval van explosieve stoffen, dat voor het einde van de werkzaamheden wordt geledigd, waarna de explosieve stoffen zo spoedig mogelijk worden afgevoerd.

6.3 Tijdens werkzaamheden aan of met professioneel vuurwerk is de werkruimte overzichtelijk en zijn alleen die materialen en/of hulpmiddelen die zijn voorgeschreven ter uitvoering van de opgedragen werkzaamheden in de bewerkingsruimte aanwezig.

6.4 Degene die de inrichting drijft zorgt ervoor dat voor de aanvang van werkzaamheden aan vuurwerk een werkschema is vastgesteld.

6.5 Het werkschema geeft uitsluitsel omtrent de volgende bijzonderheden, voor zover die van belang zijn voor de betrokken opdracht:

a. personeel voor de gehele opdracht;

b. personeel per bewerkingsfase;

c. maximale hoeveelheid explosieve stof in kilogrammen per bewerkingsfase;

d. maximaal aantal vuurwerkartikelen per bewerkingsfase;

e. maximaal aantal vuurwerkartikelen in de bewerkingsruimte;

f. een volledige omschrijving van elke bewerking;

g. veiligheidsvoorzieningen voor elke bewerking;

h. inspectiegegevens voor elke bewerking;

i. scheiding der werkzaamheden;

j. barricaden en bescherming;

k. gereedschappen en werktuigen;

l. aan- en afvoer, alsmede de opstelling van onderdelen en materialen voor elke bewerking;

m. beschermende kleding en veiligheidsinstructies;

n. veiligheidsafstanden;

o. een vloeiend verloop van de werkzaamheden;

p. aan- en afvoer;

q. het interne transport;

r. deuren en nooduitgangen;

s. alarmeringssysteem;

t. blusmiddelen;

u. ventilatie;

v. verlichting;

w. elektrische installatie;

x. statische elektriciteit en aarding;

y. schoonhouden van gebouwen en werktuigen.

6.6 In het werkschema wordt ieders taak nauwkeurig omschreven.

6.7 Degene die de inrichting drijft ziet erop toe dat een ieder op de hoogte is van de voor hem geldende bijzonderheden die in het betrokken werkschema zijn vastgelegd.

6.8 Tijdens de werkzaamheden worden geen andere gereedschappen gebruikt dan die, welke in het werkschema zijn genoemd en aan het personeel zijn verstrekt.

6.9 Bij het einde van de werktijd laat het personeel de werktuigen en gereedschappen, alsmede de banken, tafels enz. schoon en ordelijk achter. De vloer wordt zo nodig gereinigd. Brandbare vloeistoffen en andere artikelen, zoals oliedotten en afval van explosieve stof, worden uit de werkplaats verwijderd.

6.10 Vuurwerk, ontstekers en ontstekingsmiddelen blijven niet in een bewerkingsruimte achter, tenzij deze voorwerpen op veilige wijze worden opgeborgen in speciaal daarvoor ingerichte kasten of worden voorzien van een deugdelijke verpakking.

BIJLAGE 3

VEILIGHEIDSAFSTANDEN ALS BEDOELD IN DE ARTIKELEN 2.2.1, 2.2.2, 3.2.1 en 4.2

A. BEGRIPSBEPALINGEN

In deze bijlage wordt verstaan onder:

a. hoeveelheid verpakt vuurwerk: het totale gewicht vuurwerk binnen een bewaarplaats of een bewerkingsruimte, bestaande uit de lading, het omhulsel, de primaire verpakking en de transportverpakking, uitgedrukt in kilogrammen;

b. hoeveelheid onverpakt vuurwerk: het totale gewicht vuurwerk binnen een bufferbewaarplaats of een bewerkingsruimte, bestaande uit de lading, het omhulsel en de primaire verpakking, uitgedrukt in kilogrammen;

c. hoeveelheid consumentenvuurwerk: het totale gewicht consumentenvuurwerk, ongeacht of het consumentenvuurwerk verpakt of onverpakt is, bestaande uit de lading, het omhulsel, en de eventuele primaire verpakking of transportverpakking, uitgedrukt in kilogrammen;

d. veiligheidsafstand in voorwaartse richting: afstand in zowel horizontale als verticale richting, gemeten in bolvorm vanaf het middelpunt van de deuropening van een ruimte in de richting, zoals aangegeven in figuur 1, onder a;

e. veiligheidsafstanden in zijwaartse en achterwaartse richting: afstanden in zowel horizontale als verticale richting, gemeten in blokvorm vanaf het middelpunt van de deuropening van een ruimte in de richting, zoals aangegeven in figuur 1, onder b, onderscheidenlijk onder c, waarbij de veiligheidsafstand in verticale richting gelijk is aan de veiligheidsafstand in (horizontale) zijwaartse richting;

f. vrijwaringsgebied: gebied zoals aangegeven in figuur 1, in horizontale richtingen begrensd door de veiligheidsafstand in voorwaartse richting en de frontbreedte van de besloten ruimte waarin consumentenvuurwerk aanwezig is en in verticale richtingen begrensd door de vloer en het plafond van deze besloten ruimte.

B. VEILIGHEIDSAFSTANDEN

1.1 Bij een inrichting waarin verpakt of onverpakt professioneel vuurwerk al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, dient, gemeten vanaf de bewaarplaats en, indien aanwezig, de bewerkingsruimte, tot een kwetsbaar object en een geprojecteerd kwetsbaar object de volgende veiligheidsafstand in acht te worden genomen:

toegestane hoeveelheid verpakt of onverpakt professioneel vuurwerk, al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk, per inrichtingveiligheidsafstand
vanaf 0 kg tot en met 6 000 kg800 meter

1.2 a. Bij een inrichting waarin in totaal niet meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, dient, gemeten vanaf de bewaarplaats en de bufferbewaarplaats in voorwaartse richting, tot een kwetsbaar object en een geprojecteerd kwetsbaar object een veiligheidsafstand van ten minste 8 meter in acht te worden genomen.

b. Binnen de veiligheidsafstand in voorwaartse richting, het vrijwaringsgebied daaronder niet begrepen, mag in afwijking van onderdeel a een kwetsbaar object aanwezig zijn of geprojecteerd zijn, indien tussen de deuropening van de (buffer)bewaarplaats en dat object een scheidingsconstructie aanwezig is:

1°. waarvan de brandwerendheid niet lager is dan 60 minuten;

2°. waarin zich geen opening, raam of deur bevindt;

3°. die vervaardigd is van metselwerk, beton of cellenbeton.

1.3 Bij een inrichting waarin in totaal meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn:

a. mag boven de bewaarplaats en de bufferbewaarplaats geen kwetsbaar object aanwezig zijn of geprojecteerd zijn,

b. dient, gemeten vanaf de bewaarplaats in voorwaartse richting, tot een kwetsbaar object en een geprojecteerd kwetsbaar object een veiligheidsafstand van ten minste 20 m in acht te worden genomen, en

c. dienen, gemeten vanaf de bufferbewaarplaats in voorwaartse, zijwaartse en achterwaartse richting, tot een kwetsbaar object en een geprojecteerd kwetsbaar object de volgende veiligheidsafstanden in acht te worden genomen:

toegestane hoeveelheid consumentenvuurwerk per bufferbewaarplaatsveiligheidsafstand
voorwaartszijwaartsachterwaarts
vanaf 0 kg tot en met 500 kg20 meter20 meter4 meter
vanaf 500 kg tot en met 1 000 kg25 meter20 meter5 meter
vanaf 1 000 kg tot en met 2 000 kg33 meter25 meter6 meter
vanaf 2 000 kg tot en met 3 500 kg42 meter31 meter8 meter
vanaf 3 500 kg tot en met 5 000 kg48 meter36 meter9 meter

Figuur 1: Afstanden in voorwaartse, zijwaartse en achterwaartse richting vanuit de deuropening van een bewaarplaats of een bufferbewaarplaats en bijbehorend vrijwaringsgebied.

stb-2002-33-1.gif

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

§ 1. Doel van het besluit

Dit besluit strekt tot integrale herziening van het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen1 waarbij zowel de regelgeving voor consumentenvuurwerk als die voor professioneel vuurwerk in één nieuwe algemene maatregel van bestuur worden geïntegreerd. Dit besluit beoogt de gehele keten van het invoeren dan wel vervaardigen of assembleren, verhandelen, uitvoeren, opslaan, bewerken en afsteken van vuurwerk te reguleren, met inbegrip van bepaalde vervoershandelingen met vuurwerk. De regels ten aanzien van het vervoer van vuurwerk zijn gesteld ter uitwerking van artikel 3 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs).

Het onderhavige besluit ziet dus niet alleen op handelingen met vuurwerk, maar ook op inrichtingen waarin vuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt (daaronder begrepen het verwerken, (her)verpakken, (voor)monteren en assembleren van vuurwerk, voor zover het betreft professioneel vuurwerk). Daarnaast zijn in dit besluit veiligheidsafstanden opgenomen die in het kader van de vaststelling van besluiten in de sfeer van de ruimtelijke ordening en bij de beslissing op een aanvraag om een milieuvergunning in acht genomen moeten worden. Om deze redenen is het besluit onder andere gebaseerd op de Wet milieugevaarlijke stoffen en op de Wet milieubeheer.

Het doel van dit besluit is betere waarborgen te scheppen voor de bescherming van mens en milieu tegen de mogelijke effecten die het opslaan, bewerken en afsteken van vuurwerk kunnen veroorzaken. Het gaat in dit verband zowel om de bescherming van de bevolking in de omgeving van een inrichting waar vuurwerk aanwezig is, de bescherming van toeschouwers die aanwezig zijn bij een evenement of voorstelling waarbij professioneel vuurwerk wordt afgestoken, de bescherming van mensen bij het afsteken van vuurwerk tijdens de jaarwisseling, als om de bescherming van personen die werkzaam zijn bij een bedrijf waarin handelingen worden verricht met professioneel vuurwerk.

De door de regering ingestelde onafhankelijke Commissie onderzoek vuurwerkramp heeft in februari 2001 de resultaten bekend gemaakt van haar onderzoek naar de toedracht en de oorzaken van de vuurwerkramp die zich op 13 mei 2000 in Enschede voltrok. In het onderhavige besluit zijn de aanbevelingen van deze commissie ter zake van aanpassing van de thans vigerende vuurwerkregelgeving grotendeels gevolgd. Alleen ten aanzien van de door de commissie bepleite invoering van een typekeuring voor vuurwerk heeft de regering vooralsnog voor een andere lijn gekozen. De redenen daarvoor zijn in paragraaf 3 uiteengezet.

De genoemde vuurwerkramp vormt de directe aanleiding voor het stellen van aangescherpte regels met betrekking tot inrichtingen en van veiligheidsafstanden ten opzichte van kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten met het oog op de vergunningverlening en de besluitvorming in het kader van de ruimtelijke ordening. De wettelijke vastlegging van veiligheidsafstanden en van voorschriften voor het opslaan van professioneel en consumentenvuurwerk houdt reeds een aanscherping in ten opzichte van de oude situatie. Daarenboven is er in dit besluit sprake van aanscherping van de inhoudelijke eisen voor de opslag van het genoemde vuurwerk alsmede van aanscherping van de voorschriften ten aanzien van niet-inrichting gebonden handelingen met vuurwerk en ten aanzien van de kring van personen die over vuurwerk mag beschikken.

Dit besluit bevat regels die zijn afgestemd op de specifieke kenmerken van het product vuurwerk. De gevaarsaspecten van dit product rechtvaardigen een benadering waarbij voor professioneel vuurwerk en voor consumentenvuurwerk (zie voor deze begrippen paragraaf 3) niet het risico – dat wil zeggen de kans vermenigvuldigd met het effect – dat zich een ongeval voordoet, maatgevend is voor de veiligheidseisen die aan het opslaan en bewerken van vuurwerk worden gesteld, maar uitsluitend het effect dat bij een ongeval kan optreden. De ramp in Enschede vormt een belangrijke factor bij de keuze voor deze effectgerichte benadering.

Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling om deze benadering tot generiek uitgangspunt te maken voor het beleid ten aanzien van andere sectoren waar thans voor het handelen met gevaarlijke stoffen de risico-analytische benadering wordt gehanteerd.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de genoemde effectgerichte benadering sinds 1988 ook wordt toegepast voor (geheel) nieuwe opslagplaatsen voor munitie bij inrichtingen die worden gebruikt door de Nederlandse krijgsmacht. Gelet op het feit dat binnen 10 jaar twee maal een grote massa-explosie is opgetreden in een inrichting waar professioneel vuurwerk werd opgeslagen of bewerkt, zou het op maatschappelijk onbegrip stuiten indien de afstanden die ten opzichte van (geprojecteerde) kwetsbare objecten in acht genomen moeten worden, met name in de bebouwde kom, zouden worden gebaseerd op een risicobenadering. Uit de toepassing van de laatstgenoemde benadering zouden kortere afstanden voortvloeien dan die welke, in het bijzonder voor vuurwerk met massa-explosieve kenmerken, in dit besluit worden voorgeschreven.

De veiligheidsafstanden voor een inrichting voor het opslaan of bewerken van professioneel vuurwerk en voor het opslaan van consumentenvuurwerk zijn berekend op basis van dosis-effectrelaties. Hierbij wordt onder dosis de hoeveelheid warmtestraling, drukbelasting (directe of indirecte gevolgen zoals glasscherven) of brokstukken verstaan en worden uitsluitend de letale effecten in ogenschouw genomen. Hoewel het in acht nemen van de veiligheidsafstand geen absolute garantie biedt in die zin dat bij een calamiteit iedere kans op overlijden is uitgesloten, is de kans op (letale) effecten zeer klein in het gebied dat buiten de veiligheidszone ligt. Omdat bij de berekening van risicoafstanden de kans wordt betrokken dat zich een calamiteit voordoet en bij de hier gehanteerde effectbenadering niet, is de veiligheidsafstand groter dan de risicoafstand die voortvloeit uit toepassing van de huidige risicobenadering. Deze risicobenadering is neergelegd in het NMP 3. Een bredere uiteenzetting daarvan is gegeven in de Handreiking externe veiligheid voor inrichtingen (Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Den Haag 1996).

De keuze voor een effectgerichte benadering ten aanzien van de genoemde inrichtingen houdt verband met de specifieke eigenschappen van vuurwerk. Vuurwerk is een product dat in vele duizenden verschijningsvormen voorkomt, waarbij de gevaarseigenschappen van de artikelen in hoge mate van elkaar kunnen verschillen. Deze gevaarseigenschappen veranderen wanneer vuurwerk uit de transportverpakking wordt genomen. Voorts blijkt uit onderzoek naar de classificatie van professioneel vuurwerk dat in meer dan de helft van de gevallen de etikettering van de transportverpakking, die van groot belang is voor de wijze van omgaan met vuurwerk, niet overeenstemt met de inhoud. De hiervoor genoemde eigenschappen onderscheiden vuurwerk van andere gevaarlijke stoffen en rechtvaardigen, tezamen met de al genoemde ervaring met vuurwerkexplosies, een effectgerichte benadering.

§ 2. Gevolgen voor bestaande regelgeving

Als gevolg van de integratie van diverse vormen van regelgeving die in de oude situatie op handelingen met vuurwerk van toepassing waren, kunnen verschillende besluiten en regelingen worden ingetrokken. Dit betreft onder andere het Besluit opslag vuurwerk milieubeheer. Dat besluit bevat algemene regels en heeft alleen betrekking op het bewaren en verkopen van ten hoogste 1000 kg consumentenvuurwerk.

Het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen wordt eveneens ingetrokken. Dat besluit heeft uitsluitend betrekking op handelingen met betrekking tot vuurwerk dat bestemd is voor particulier gebruik. In het onderhavige besluit is die regelgeving aangescherpt voor wat betreft de op de importeur en de fabrikant rustende verplichting om te voldoen aan de productveiligheidseisen die gelden voor consumentenvuurwerk en aan de eisen die gelden bij het binnen het grondgebied van Nederland brengen, opslaan en (bedrijfsmatig) voorhanden hebben van dat vuurwerk. Daarnaast is een aanvullende bepaling opgenomen teneinde te waarborgen dat tegen personen die illegaal consumentenvuurwerk tot ontbranding brengen of onzorgvuldig omgaan met legaal consumentenvuurwerk, strafrechtelijk kan worden optreden. Het besluit bevat voorts voorschriften ten aanzien van het aanprijzen van illegaal vuurwerk als consumentenvuurwerk en het aanprijzen van illegaal vuurwerk indien de verkoper weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het aangeprezen vuurwerk door particulieren zal worden gekocht.

In het onderhavige besluit zijn voorts voorschriften opgenomen voor professioneel vuurwerk, dat wil zeggen vuurwerk dat niet bestemd is voor particulier gebruik maar voor gebruik tijdens een evenement of voor het teweeg brengen van speciale effecten (theatervuurwerk; filmopnamen). Het afsteken (bezigen), afleveren en ter aflevering aanwezig houden van professioneel vuurwerk was voorheen geregeld op basis van het Reglement Gevaarlijke Stoffen (RGS), een algemene maatregel van bestuur op grond van de Wet Gevaarlijke Stoffen (WGS). Het RGS bevatte onder meer een vergunningplicht voor individuele bedrijven.

De brede reikwijdte van de WGS legitimeerde dat op grond van die wet – naast regels in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen en voorwerpen – regels werden gesteld ten aanzien van de handel en het gebruik van professioneel vuurwerk met het oog op de veiligheid van personen en goederen. Deze wet is inmiddels ingetrokken en vervangen door de Wvgs die op 1 augustus 1996 in werking is getreden.

De reikwijdte van de Wvgs is uitsluitend beperkt tot vervoershandelingen. Voor het overige zouden de voorschriften met betrekking tot professioneel vuurwerk geregeld moeten worden op grond van de Wms. Aangezien dit laatste niet gelijktijdig kon worden gerealiseerd met de inwerkingtreding van de Wvgs, is in die wet een overgangsregeling getroffen. Deze overgangsregeling voorzag er in dat het RGS werd geacht te zijn vastgesteld krachtens de Wvgs.

Met betrekking tot professioneel vuurwerk strekt het onderhavige besluit ertoe – naast de bovenomschreven aanscherping van regels – een einde te maken aan voornoemde overgangssituatie die op 1 augustus 1996 is ontstaan. Voor professioneel vuurwerk was voorheen een vergunning van de Minister van Verkeer en Waterstaat vereist voor het afleveren, het ter aflevering aanwezig houden en het bezigen van vuurwerk voor professioneel gebruik (artikelen 33, eerste lid, en 41, eerste lid, van het RGS, regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 20 december 1990, Stcrt. 251). Daarnaast was voor het bezigen van bepaalde ontploffingsgevaarlijke voorwerpen, zoals vuurkoord en ontstekers, een ontheffing van die minister vereist (artikel 8 van de WGS en artikel 2, eerste lid, van het RGS). Aan de vergunning of ontheffing werden onder andere voorschriften verbonden inzake de vakbekwaamheid van de betrokken personen, en de melding van de plaats, de datum en het tijdstip van bezigen van het vuurwerk aan de toezichthoudende instantie.

Het onderhavige besluit strekt tevens tot vervanging van de Regeling professioneel vuurwerk Wms 19991. Die regeling is getroffen op grond van artikel 31 van de Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms) en voorziet in het herstel van een omissie in de Wvgs waardoor overtreding van de voorschriften voor professioneel vuurwerk, gesteld op grond van het Reglement Gevaarlijke Stoffen (RGS), niet strafbaar was.

In het onderhavige besluit is voorzien in intrekking van het RGS en worden nieuwe regels voor professioneel vuurwerk gesteld. Daarmee ontvalt tevens de grondslag voor de op het RGS gebaseerde uitvoeringsvoorschriften (Regeling professioneel vuurwerk RGS en Beleidsregels vergunning professioneel vuurwerk). De Regeling professioneel vuurwerk Wms 1999 is met ingang van 11 december 2001 vervangen door het Interim-besluit bezigen en afleveren professioneel vuurwerk Wms.

Wellicht ten overvloede zij er op gewezen dat, naast de hierboven gememoreerde regels betreffende het vervoer van vuurwerk (artikel 1.2.5), de regels die krachtens de Wvgs zijn gesteld met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen en voorwerpen onverkort van kracht blijven.

Voor de goede orde wordt er voorts op gewezen dat dit besluit niet treedt in de bevoegdheden die de ambtenaren van de Inspectie Verkeer en Waterstaat, Divisie Vervoer (IVW) uitoefenen in het kader van het toezicht krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs). Aangezien ook deze ambtenaren en de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane, op grond van het Besluit aanwijzing toezichthoudende ambtenaren milieuwetgeving bevoegd zijn toezicht te houden op de naleving van het bepaalde krachtens hoofdstuk 4, paragraaf 1, van de Wms, en daarmee ook ten aanzien van de juiste classificatie en etikettering van vuurwerk ingevolge dit besluit, zullen zij met de VROM-Inspectie afspraken maken over de uitwisseling van gegevens en de wijze waarop zij hun bevoegdheden ten aanzien van vuurwerk overigens zullen uitoefenen.

In dit besluit worden geen regels gesteld ten aanzien van het overslaan van vuurwerk in een inrichting. Op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is voor deze activiteit een vergunning vereist. Burgemeester en wethouders zullen als bevoegd gezag voor deze vergunning daaraan (tevens) voorschriften moeten verbinden met het oog op de externe veiligheid. Bij de beoordeling van een vergunningaanvraag en bij de uitoefening van de bevoegdheid om de vergunning te actualiseren (artikel 8.22 Wet milieubeheer) zullen zij moeten bepalen of de betrokken inrichting – gelet op de aard en de omvang van de gevaarzetting van de in de inrichting verrichte activiteiten – op voldoende afstand ligt van kwetsbare en geprojecteerde kwetsbare objecten.

Voor zover vuurwerk kortstondig in een inrichting vuurwerk wordt opgeslagen (ten hoogste 72 uur) in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger en de container en de verpakking waarin het vuurwerk zich bevindt niet worden geopend, zijn de in dit besluit gestelde algemene regels met betrekking tot het opslaan van vuurwerk en de daarbij behorende veiligheidsafstanden ten opzichte van kwetsbare en geprojecteerde kwetsbare objecten niet van toepassing. Onder de hiervoor genoemde condities kan deze uitzondering worden gerechtvaardigd, aangezien de gevaarzetting in die gevallen beperkt blijft tot het overslaan als zodanig. Voor de hier bedoelde inrichtingen, waarbij de tijdelijke opslag een schakel vormt in de vervoersketen, moet via de vergunning – derhalve door maatwerk – het voor de specifieke situatie vereiste veiligheidsniveau worden bereikt. Bij deze bedrijven moet gedacht worden aan stuwadoorsbedrijven en multi-modale overslagbedrijven. Voor wat betreft de veiligheidsafstanden tot kwetsbare objecten buiten de inrichting, kan worden aangesloten bij de afstanden die worden gehanteerd ten aanzien van opslagplaatsen voor munitie en explosieven die in beheer zijn bij de Nederlandse krijgsmacht.

De voorschriften ten aanzien van de opslag en de daarbij door degene die de inrichting drijft in acht te nemen veiligheidsafstanden zijn ook niet van toepassing op vuurwerk dat in gebruik of beheer is bij de krijgsmacht of de politie, hieronder valt ook in beslag genomen vuurwerk.

Volledigheidshalve wordt tenslotte het volgende opgemerkt. De regering heeft bij de totstandkoming van dit besluit de grootst mogelijke spoed betracht. De vuurwerkramp in Enschede heeft duidelijk gemaakt dat aanscherping van de regels op korte termijn noodzakelijk was. Bij de totstandkoming van het besluit kon uiteraard niet worden getreden buiten de grenzen van de huidige wetgeving en van het huidige Europese en Internationale (WTO) recht. Indien zou blijken dat het voorliggende besluit in de praktijk, anders dan de regering nu meent, niet het instrumentarium biedt waarmee op alle risico's van het vuurwerk in de sfeer van veiligheid, gezondheid en criminaliteitsbestrijding, bij alle schakels van de keten (van invoer tot en met afsteken) voldoende vat kan worden gekregen, zal de regering de mogelijkheden onderzoeken om de betrokken wetten en dit besluit te wijzigen. In zo'n onderzoek zal ook het voorstel van wet houdende bevordering integriteitsbeoordeling door het openbaar bestuur (Kamerstukken II 1999/00, 26 883, nr.1) kunnen worden betrokken.

Mocht blijken dat belemmeringen het gevolg zijn van tekortschietende internationale regels, dan kunnen, vanzelfsprekend alleen waar dat haalbaar is, in dat kader door de Nederlandse regering initiatieven worden genomen. De ervaringen met dit besluit van het bestuur, de handhavende diensten en het openbaar ministerie zullen daartoe mede maatgevend zijn.

§ 3. Hoofdlijnen van het besluit

Hoofdlijnen ministerraadsbesluit 30 juni 2000

Naar aanleiding van de vuurwerkramp in Enschede is op 30 juni 2000 in de ministerraad een hoofdlijnennotitie besproken van de Minister van VROM. De ministerraad heeft ingestemd met deze hoofdlijnennotitie en besloten om op basis daarvan nieuwe regelgeving op het terrein van vuurwerk tot stand te brengen. Het onderhavige besluit vormt de concrete uitwerking van die beslissing. De uitgangspunten die zijn vastgesteld voor de inhoud van de nieuwe regels kunnen als volgt worden samengevat.

Er dient integrale regelgeving tot stand te komen waarin de gehele keten, van invoer, doorvoer, uitvoer, opslag, vervaardigen dan wel assembleren, handel, en afsteken van zowel professioneel als consumentenvuurwerk wordt gereguleerd door algemene regels die gericht zijn tot degene die de betrokken handeling verricht. Deze regels dienen tevens betrekking te hebben op de doorwerking op het gebied van de ruimtelijke ordening van veiligheidsafstanden. Deze afstanden moeten in acht genomen worden bij de situering van inrichtingen waar vuurwerk aanwezig is ten opzichte van kwetsbare objecten die in de nabijheid van dergelijke inrichtingen liggen of op grond van het vigerende bestemmingsplan aldaar mogen worden gerealiseerd, voor zover dat plan niet ouder is dan tien jaar (gerekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit). Deze doorwerking komt tot uitdrukking bij de verlening van milieuvergunningen en bij de vaststelling van ruimtelijke ordeningsbesluiten.

De regelgeving dient samenhangend te zijn, één bewindspersoon op rijksniveau wordt verantwoordelijk voor de regelgeving en tenslotte dient de regelgeving te worden aangescherpt ten opzichte van de oude situatie.

Voor het opslaan van professioneel vuurwerk en van grote hoeveelheden consumentenvuurwerk is en blijft een vergunning krachtens de Wet milieubeheer verplicht en wordt de bevoegdheid tot het verlenen van die vergunning overgeheveld van burgemeester en wethouders naar gedeputeerde staten.

Voor het afsteken van professioneel vuurwerk is tevens een vergunning vereist. De bevoegdheid tot het verlenen van een dergelijke vergunning wordt overgeheveld van de Minister van Verkeer en Waterstaat naar gedeputeerde staten.

De positie van de door het bevoegd gezag inzake de voorbereiding van de rampenbestrijding (burgemeester en wethouders) aangewezen ambtenaren, in casu de brandweer, wordt versterkt zowel in adviserende als in controlerende zin.

Aan de versnippering van de taken en bevoegdheden op het vlak van de bestuursrechtelijke handhaving wordt een einde gemaakt door het toezicht zoveel mogelijk te integreren en de bevoegdheid tot het treffen van bestuursrechtelijke sancties zoveel mogelijk in één hand te leggen.

Tot slot wordt de adviesfunctie van diverse instanties met taken op het gebied van de veiligheid en de voorbereiding van de rampenbestrijding en een gecentraliseerde informatie- en registratieplicht – mede ten behoeve van de handhaving afdoende geregeld.

Algemeen

De eisen die voor de inwerkingtreding van dit besluit golden voor het opslaan en bewerken van consumenten- en professioneel vuurwerk worden in dit besluit in belangrijke mate aangescherpt. De eisen voor professioneel vuurwerk zijn afgestemd op de gevaarzetting van vuurwerk dat overeenkomstig bijlage A van het Accord européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route (ADR) is ingedeeld in klasse 1.1G. De eisen gelden derhalve ook wanneer het vuurwerk door de fabrikant of importeur in een andere klasse is ingedeeld. Als gevolg van deze benadering wordt verpakt en onverpakt professioneel vuurwerk in een inrichting behandeld als vuurwerk met massa-explosieve eigenschappen. Op deze wijze wordt de veiligheid van mensen buiten een inrichting waar dat vuurwerk wordt opgeslagen op maximale wijze gewaarborgd. Het bovengenoemde uitgangspunt vloeit voort uit onderzoeksgegevens met betrekking tot de classificatie van vuurwerk bij bedrijven waar professioneel vuurwerk wordt opgeslagen. Uit deze gegevens blijkt dat (verpakt) professioneel vuurwerk in veel gevallen ten onrechte in een lagere gevarenklasse is ingedeeld dan de klasse die behoort bij de eigenschappen van dat vuurwerk.

Mede als gevolg van deze bevindingen is de controle op de juistheid van de classificatie van vuurwerk dat in Nederland wordt binnengebracht en opgeslagen verscherpt en zal, zo nodig, verder worden geïntensiveerd. Indien na verloop van tijd, bijvoorbeeld twee jaar, zou blijken dat de naleving van de bedoelde regels aanmerkelijk is verbeterd, zou kunnen worden overwogen om het genoemde uitgangspunt te herzien en de regels voor het opslaan en bewerken van vuurwerk dienovereenkomstig aan te passen.

Onderscheid consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk

Het besluit heeft uitsluitend betrekking op vuurwerk dat bestemd is om voor vermakelijkheidsdoeleinden tot ontbranding te worden gebracht. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen gebruik door particulieren (consumentenvuurwerk) en overig vuurwerk. In de regel gaat het bij professioneel vuurwerk om vuurwerk dat tijdens een evenement of feestelijke gelegenheid dan wel tijdens een theatervoorstelling of filmopname wordt gebruikt. Omdat de toepassingen en de gevaarsaspecten verschillen, bevat het besluit voor beide categorieën vuurwerk een afzonderlijke regeling. Met het oog hierop is het van belang dat het voor een ieder die in de praktijk met vuurwerk te maken krijgt, duidelijk is wanneer sprake is van professioneel vuurwerk, dan wel van consumentenvuurwerk. Het onderscheid is dan ook in belangrijke mate bepalend voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het besluit.

Op grond van de goede ervaringen in de handhavingspraktijk met de omschrijving van consumentenvuurwerk in het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen, is er voor gekozen om niet de kenmerken (eigenschappen of samenstelling), maar de feitelijke bestemming van het vuurwerk beslissend te laten zijn.

Consumentenvuurwerk wordt in het besluit gedefinieerd als vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik. In overeenstemming met de tot nu toe ontwikkelde (strafrechtelijke) jurisprudentie dient «bestemd voor» ruim te worden uitgelegd. Als consumentenvuurwerk moet in ieder geval worden beschouwd vuurwerk dat voldoet aan één of meer van de in artikel 1.1.2 opgenomen criteria.

Het enkele feit dat vuurwerk niet voldoet aan de wettelijke eisen voor consumentenvuurwerk of is voorzien van de aanduiding «niet geschikt voor particulier gebruik», brengt dan ook niet mee dat het vuurwerk niet meer geacht kan worden te zijn bestemd voor de particuliere gebruiker (zie ook arrest van de Hoge Raad d.d. 6 februari 2001, 00029/00 E).

Een consequentie van de keuze om de feitelijke bestemming beslissend te laten zijn, is dat het kan voorkomen dat vuurwerk dat door de fabrikant of importeur is bestemd voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling en ook als zodanig is behandeld, ten gevolge van de feitelijke bestemming die hieraan in het vervolg van zijn levenscyclus wordt gegeven, als consumentenvuurwerk moet worden aangemerkt. Die wijziging van bestemming en daarmee ook van categorie zal zich in hoofdzaak kunnen voordoen bij vuurwerk dat, hoewel het gemaakt is voor gebruik tijdens een evenement of een voorstelling, feitelijk ook door particulieren wordt afgestoken kort voor of tijdens de jaarwisseling. In de praktijk blijkt er een grote vraag van particulieren te zijn naar typen als chinese rollen, flowerbeds, mortierbommen en romeinse kaarsen. Dit soort vuurwerk is echter onveilig bij opslag of gebruik door een particulier.

Vuurwerk dat bestemd is voor particulier gebruik (consumentenvuurwerk) dient te voldoen aan welomschreven productveiligheidseisen (Regeling Nadere eisen aan vuurwerk). Vuurwerk dat niet voldoet aan deze productveiligheidseisen mag niet voor consumentendoeleinden binnen het grondgebied van Nederland worden gebracht, vervaardigd, toegepast, voorhanden worden gehouden, aan een ander ter beschikking worden gesteld, worden opgeslagen of bewerkt. Als het betrokken vuurwerk bestemd is voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling – derhalve moet worden beschouwd als vuurwerk voor professioneel gebruik –, mag het, mits de voorschriften van hoofdstuk 3 in acht worden genomen en mits het vuurwerk de oorspronkelijke bestemming behoudt, wel in Nederland worden binnengebracht, opgeslagen, bewerkt, verkocht en tot ontbranding worden gebracht.

Algemene voorschriften voor professioneel en consumentenvuurwerk

Hoofdstuk 1 van het onderhavige besluit bevat een aantal verbodsbepalingen ten aanzien van vuurwerk. Deze verboden hebben achtereenvolgens betrekking op de hiervoor genoemde handelingen met consumentenvuurwerk dat niet voldoet aan de daarvoor gestelde product-veiligheidseisen; op het verrichten van niet-inrichting gebonden handelingen met professioneel vuurwerk dat niet voldoet aan, onder andere, de algemene producteisen en de voorschriften inzake de aanduiding; op het vervaardigen, bewerken en voorhanden hebben van vuurwerk buiten een inrichting; op het vervoeren van vuurwerk en op het stunten met vuurwerk. Het ligt in de bedoeling om in de nabije toekomst tevens een verbod op te nemen inzake het voorhanden hebben van vuurwerk behorend tot een type dat niet is goedgekeurd door een door de Minister van VROM aangewezen keuringsinstelling. Daartoe is het nodig dat eerst meer duidelijkheid wordt verkregen over de wijze waarop een zodanige keuring zal plaatsvinden (artikel 27 van de Wms).

Daarnaast zijn in dit hoofdstuk bepalingen opgenomen die betrekking hebben op zowel consumentenvuurwerk als op professioneel vuurwerk. Deze bepalingen betreffen: etiketteringsplichten ter zake van de invoer van vuurwerk; meldingsplichten terzake van de in-, uit- en doorvoer alsmede de aflevering van vuurwerk, registratieplichten voor de fabrikant, importeur en handelaar (voor degene die professioneel vuurwerk krachtens een daartoe verleende vergunning afsteekt is deze verplichting geregeld in hoofdstuk 3), en informatie- en registratieplichten voor degene die vuurwerk opslaat jegens overheden die taken hebben op het gebied van de voorbereiding van de bestrijding van rampen en zware ongevallen.

Consumentenvuurwerk

De voorschriften inzake consumentenvuurwerk strekken ertoe het aantal ongevallen met dat vuurwerk en de ernst van letsel en schade die daarbij kunnen ontstaan, terug te dringen. In verband hiermee zijn de voorschriften er tevens op gericht om op doeltreffende en doelmatige wijze tegen de illegale vuurwerkhandel op te kunnen treden. Hiertoe strekken in het bijzonder de verplichte melding van vuurwerk, voorafgaand aan de in- en uitvoer en de aflevering daarvan aan handelaren, en de verplichting voor de fabrikant, importeur en handelaar de hoeveelheden en soorten verhandeld vuurwerk te registreren.

Het gebruik en misbruik van consumentenvuurwerk door particuliere gebruikers leidt jaarlijks tot een groot aantal ongevallen. Tijdens jaarwisselingen vallen er soms zelfs dodelijke slachtoffers te betreuren doordat particulieren consumentenvuurwerk dat niet aan de eisen voldoet tot ontbranding brengen. Uit de gegevens van de ongevalsletsel-registratiesystemen die door de Stichting Consument en Veiligheid worden gebruikt, kan worden geconcludeerd dat tussen 1000–1300 ongevallen per jaar op de eerste-hulp-afdeling van een ziekenhuis worden behandeld. Naar schatting worden daarnaast nog eens zoveel niet geregistreerde letsels door een arts behandeld.

Deze ongevalcijfers tonen het belang aan van de veiligheid van vuurwerk bestemd voor de particuliere gebruiker. Met name het illegaal op de markt gebrachte vuurwerk is in grote mate onveilig. De afgelopen jaren is gebleken dat het daarbij om aanzienlijke hoeveelheden gaat. Naar schatting wordt circa dertig tot vijftig procent van de jaarlijks door particulieren, tijdens of kort voor de jaarwisseling afgestoken hoeveelheid vuurwerk, op andere wijze dan via de reguliere vuurwerkdetailhandelaren op de markt gebracht.

Krachtens de artikelen 2.1.3 en 3.1.1 van dit besluit moet aan de buitenkant van het vuurwerk te zien zijn of het geschikt is voor gebruik door de consument of voor ander (d.w.z. voor professioneel) gebruik. Dit is in de eerste plaats van belang voor de eindgebruiker. De consument mag uit de aanduiding «Geschikt voor particulier gebruik» afleiden dat het vuurwerk veilig kan worden afgestoken. Daarnaast is de aanduiding van belang voor de toezichthouders en de handel. De aanduiding geeft een belangrijke indicatie maar is niet beslissend voor de categorie waartoe het vuurwerk moet worden gerekend. Dit hangt uiteindelijk af van de feitelijke bestemming die aan het vuurwerk wordt gegeven. Daarnaast is in artikel 1.3.1 bepaald dat de importeur er voor verantwoordelijk is dat het vuurwerk en de vervoersverpakking is voorzien van een van deze aanduidingen en van de aanduiding van de juiste gevarenklasse overeenkomstig het ADR. Reeds op het moment van invoer dienen deze aanduidingen op de vervoersverpakking te zijn vermeld.

Daarnaast moet de vervoersverpakking vergezeld gaan van een schriftelijke verklaring van de importeur waaruit blijkt dat de inhoud qua gevaarzetting overeenstemt met de gevarenklasse volgens het ADR waarvan de aanduiding op de verpakking is aangebracht.

Op degene die het vuurwerk vervolgens opslaat rust de verplichting om er voor te zorgen dat de genoemde verklaring met betrekking tot de juistheid van de gevarenklasse bij de vervoersverpakking blijft waarin het vuurwerk zich tijdens de opslag bevindt.

Op deze wijze kan bij een controle eenvoudig worden geconstateerd van welke importeur het vuurwerk afkomstig is.

Op grond van het Besluit opslag vuurwerk milieubeheer kon voor de opslag van consumentenvuurwerk van ten hoogste 1 000 kilogram worden volstaan met een melding aan burgemeester en wethouders. Voor het opslaan van grotere hoeveelheden consumentenvuurwerk was een milieuvergunning vereist.

De meldingsplicht blijft gehandhaafd voor inrichtingen waar maximaal 1 000 kilogram consumentenvuurwerk wordt opgeslagen. Voor het opslaan van grotere hoeveelheden blijft de vergunningplicht krachtens de Wet milieubeheer in stand. Voor inrichtingen waar ten hoogste 10 000 kilogram consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, blijven burgemeester en wethouders bevoegd. Het betreft hier veelal kleinere detailhandelaren die dit vuurwerk als nevenactiviteit aan particulieren verkopen in verband met de jaarwisseling (bijvoorbeeld tuincentra, rijwielherstellers e.d.). Voor het opslaan van meer dan 10 000 kilogram consumentenvuurwerk en voor het bewerken van consumentenvuurwerk worden gedeputeerde staten bevoegd voor de vergunning. Voorheen lag deze bevoegdheid op gemeentelijk niveau. Ter voorkoming van mogelijk misverstand wordt er op gewezen dat burgemeester en wethouders bevoegd blijven voor de vergunning ten behoeve van detailhandelaren. Het herverpakken van consumentenvuurwerk met het oog op de aflevering daarvan aan de particuliere gebruiker valt niet onder het begrip bewerken (zie artikel 1.1.1, tweede lid).

Deze wijziging in de bevoegdheidstoedeling is enerzijds het gevolg van een praktische keuze: zodoende wordt voorkomen dat de provincie bevoegd wordt voor de vergunningverlening aan een grote groep detaillisten. Anderzijds houdt deze wijziging verband met de ingewikkeldheid van de materie. Bij de provincies is door hun dagelijkse betrokkenheid bij en hun ervaring met de vergunningverlening aan de meer complexe Seveso-bedrijven kennis aanwezig op het terrein van (externe) veiligheid en veiligheidsbeheerssystemen. Daardoor zijn zij beter in staat ten aanzien van grotere vuurwerkbedrijven de taken te vervullen die ingevolge de Wet milieubeheer aan het bevoegd gezag zijn opgedragen.

Een vergunningaanvraag voor het opslaan van consumentenvuurwerk moet worden geweigerd, indien niet aan de voor de betrokken inrichting geldende veiligheidsafstand kan worden voldaan. Die afstandseis is gebaseerd op de aanname dat het vuurwerk correct is geclassificeerd en derhalve alleen brandgevaar oplevert. In het besluit is bepaald dat consumentenvuurwerk zodanig verpakt moet zijn, dat het uitsluitend kan worden geclassificeerd als vuurwerk dat behoort tot ADR-klasse 1.4G of 1.4S. Vuurwerk dat is ingedeeld in klasse 1.3 wordt behandeld als professioneel vuurwerk, ook al voldoet het vuurwerk wat betreft de producteisen aan de eisen die zijn gesteld aan consumentenvuurwerk. Met name bij vuurpijlen voor particulier gebruik kan dit voorkomen. Door de transportverpakking aan te passen, kunnen deze echter als 1.4 worden geclassificeerd.

Ingevolge de artikelen 8.42, tweede lid, en 8.44, zesde lid, van de Wet milieubeheer is voor bestaande melding- en vergunningplichtige inrichtingen een overgangstermijn bepaald van twee jaar waarna deze aan de nieuwe eisen voor de opslag en aan de gestelde veiligheidsafstanden moeten voldoen. Nieuw is onder andere dat per bewaarplaats niet meer dan 50 000 kilogram verpakt consumentenvuurwerk mag worden opgeslagen.

De in dit besluit gestelde veiligheidsafstanden voor consumentenvuurwerk zijn afgestemd op consumentenvuurwerk dat voldoet aan de wettelijke eisen met betrekking tot de productveiligheid. Indien niet aan deze eisen is voldaan, wordt gehandeld in strijd met artikel 1.2.2.

Professioneel vuurwerk

Hierboven is vermeld dat gedeputeerde staten (ook) bevoegd worden ten aanzien van de milieuvergunning voor het opslaan en bewerken van professioneel vuurwerk. Voorheen waren burgemeester en wethouders daarvoor bevoegd. Ook hier geldt dat een vergunningaanvraag moet worden geweigerd, indien niet aan de voor de betrokken inrichting geldende veiligheidsafstanden kan worden voldaan.

Gedeputeerde staten worden eveneens bevoegd ten aanzien van inrichtingen waar, naast professioneel vuurwerk, ook consumentenvuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt. Voor de opslag van professioneel vuurwerk gaat thans een maximum van 6 000 kilogram per inrichting gelden. Ook de bevoegdheid voor de vergunningverlening voor het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk wordt op provinciaal niveau gelegd. Dit was voorheen een bevoegdheid van de rijksoverheid. Hiermee wordt bereikt dat de gegevens die betrekking hebben op de grotere vuurwerkbedrijven in Nederland (opslag en verzorging van evenementen en special effects) op hetzelfde bestuursniveau aanwezig zijn. Gelet op het feit dat de provincie ook een belangrijke rol vervult met betrekking tot de lokale ruimtelijke ordening (goedkeuring bestemmingsplan; verklaring van geen bezwaar bij vrijstellingsbesluiten) ligt de hierboven genoemde concentratie van bevoegdheden bij de provincie voor de hand. Deze opzet komt de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving van het besluit ten goede.

Hiervoor werd er reeds op gewezen dat in dit besluit voorschriften zijn opgenomen ter zake van het voorafgaand melden van de in- en uitvoer van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk, en van de aflevering daarvan aan respectievelijk groothandelaren en personen die in het bezit zijn van een toereikende milieuvergunning of van een geldige toepassingsvergunning. Daarnaast moet de fabrikant, importeur, handelaar en degene die professioneel vuurwerk tot ontbranding brengt, het betrokken vuurwerk (soorten en hoeveelheden) registreren.

De vergunning voor het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk (en daarmee direct samenhangende activiteiten) is een algemene (bedrijfs)vergunning. Bij de beoordeling van de aanvraag spelen de betrouwbaarheid en de vakbekwaamheid van de aanvrager en van de werknemers van het betrokken bedrijf een belangrijke rol. Voor het oordeel dat het professionele vuurwerk aan de aanvrager kan worden toevertrouwd is het advies nodig van de korpschef van de regio waarin deze is gevestigd.

Met betrekking tot die vakbekwaamheid geldt voorts dat een vergunning voor het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk alleen kan worden verleend aan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die onder meer aantoont dat hij die activiteit bedrijfsmatig verricht en dat degenen door wie of onder wier toezicht werkzaamheden met vuurwerk worden verricht, voldoen aan vakbekwaamheidseisen. Deze eisen zijn in een stelsel van verplichte persoonscertificatie op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit verankerd. In dat besluit is namelijk voorgeschreven dat de bedoelde werkzaamheden alleen mogen worden verricht door of onder voortdurend toezicht van een gecertificeerde persoon.

Op deze wijze is gewaarborgd dat professioneel vuurwerk uitsluitend wordt afgestoken door of onder toezicht van een persoon die voldoende expertise heeft om dit vuurwerk op een veilige wijze af te steken. Door te eisen dat professioneel vuurwerk slechts bedrijfsmatig mag worden afgestoken, wordt verzekerd dat het vuurwerk wordt afgestoken door personen die hun deskundigheid door middel van beroepsmatige ervaring in stand houden en ontwikkelen.

Bij de vergunningaanvraag moeten gegevens worden verstrekt waaruit blijkt dat de aanvrager een geldige aansprakelijkheidsverzekering heeft gesloten ter dekking van eventuele schade die uit de bedrijfsuitoefening voortvloeit. Het verzekerde bedrag moet ten minste € 2 500 000 bedragen.

Tenslotte bevat het onderhavige besluit een verbod professioneel vuurwerk tot ontbranding te brengen zonder een daartoe vooraf door gedeputeerde staten van de provincie waarin dit tot ontbranding brengen zal plaatsvinden, afgegeven toestemming (artikel 3.3.2, derde lid). De aanvraag om een dergelijke toestemming dient onder meer vergezeld te gaan van het in het Arbeidsomstandighedenbesluit verplicht gestelde werkplan waarin uitvoerig de aard van de werkzaamheden en de te gebruiken typen vuurwerk omschreven zijn.

Alvorens toestemming te verlenen, stellen gedeputeerde staten de in artikel 3.3.4, vierde lid, genoemde instanties en personen in de gelegenheid daarover advies uit te brengen. Op deze wijze wordt maximaal gewaarborgd dat de veiligheid van mens en milieu niet in gevaar komt.

Een afschrift van deze toestemming moet worden toegezonden aan de Arbeidsinspectie. Op deze wijze wordt de inspectie tijdig geïnformeerd over op handen zijnde voorstellingen en evenementen en in staat gesteld adequaat toezicht te houden op de naleving van de in het Arbeidsomstandighedenbesluit opgenomen voorschriften met betrekking tot het werkplan en de vakbekwaamheid (zie artikel 5.1.1).

Aan de burgemeester is de zorg voor de openbare orde en veiligheid in de gemeente toevertrouwd; de zorg voor de voorbereiding van de bestrijding van rampen en zware ongevallen is in handen van burgemeester en wethouders. In artikel 3.3.4, vijfde lid, is bepaald dat gedeputeerde staten eerst toestemming kunnen verlenen nadat de burgemeester binnen wiens gemeente professioneel vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht, in die hoedanigheid met het oog op de veiligheid een verklaring van geen bezwaar heeft afgegeven.

Een belangrijk onderdeel van de regulering ten aanzien van het ter plaatse afsteken van professioneel vuurwerk wordt derhalve overgelaten aan het oordeel van het bestuursorgaan waaraan de zorg en de verantwoordelijkheid voor de openbare orde en veiligheid in het algemeen ingevolge de Gemeentewet zijn toevertrouwd, namelijk de burgemeester. Deze gang van zaken sluit aan bij de tot nu toe gangbare praktijk in het kader van het RGS, waarbij de burgemeester en de korpschef van de plaatselijke politie een belangrijke rol hadden: aan de korpschef werd advies gevraagd inzake de vergunningaanvraag voor het bezigen van professioneel vuurwerk in het algemeen, voor het bezigen op een specifieke locatie was een verklaring van geen bezwaar van de burgemeester vereist. Voorts werd in vergunningen op grond van het RGS veelal de verplichting opgenomen tot het opvolgen van de aanwijzingen die werden gegeven door het hoofd van het betrokken onderdeel van het regionale politiekorps.

Ten aanzien van het afleveren van professioneel vuurwerk wordt tenslotte nog opgemerkt dat het verboden is zulk vuurwerk af te leveren aan een (natuurlijke of rechts)persoon die niet beschikt over een geldige vergunning om professioneel vuurwerk tot ontbranding te brengen of op te slaan. Overtreding van dat verbod is een strafbaar feit in de zin van de Wet op de economische delicten (WED). De kring van gerechtigden die over dit gevaarlijke vuurwerk mag beschikken, is in de praktijk derhalve beperkt tot importeurs in Nederland en personen die beschikken over een geldige vergunning om vuurwerk tot ontbranding te brengen in het kader van een evenement of voorstelling.

Verschillen tussen voorschriften voor professioneel en consumentenvuurwerk

Het belangrijkste verschil tussen de regels voor consumentenvuurwerk en die voor professioneel vuurwerk is dat ten aanzien van consumentenvuurwerk specifieke productveiligheidseisen zijn vastgesteld, die zijn neergelegd in de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk.Voor professioneel vuurwerk gelden in dit verband alleen de algemene productveiligheidseisen die voor vuurwerk gelden (artikel 1.2.1).

Aangezien professioneel vuurwerk alleen door vakbekwame personen bedrijfsmatig mag worden afgestoken, is in dit besluit voor dit type vuurwerk volstaan met een open norm. Overigens wordt overwogen om binnen afzienbare termijn regels te stellen ten aanzien van de typekeuring voor zowel consumentenals professioneel vuurwerk. Daartoe is het nodig in overleg te treden en zo mogelijk afspraken te maken met België en Duitsland. Daarmee zal deze open norm alsnog invulling krijgen. Het ligt in de bedoeling dat de voorschriften voor een dergelijke typekeuring door de Minister van VROM worden vastgesteld.

Een belangrijk verschil tussen de eisen aan professioneel vuurwerk en consumentenvuurwerk komt tot uiting in de afstandseisen en de maximaal toegestane hoeveelheden vuurwerk per inrichting. Voor bedrijven met professioneel vuurwerk, al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk, geldt, ongeacht of er sprake is van verpakt of onverpakt vuurwerk, een vaste afstand van 800 meter tot kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten, en een maximum van 6 000 kg vuurwerk per inrichting. Deze strenge aanpak houdt, zoals gezegd, verband met de aanname dat in een dergelijke inrichting massa-explosieve stoffen aanwezig zijn.

Voor bedrijven waar niet meer dan 10 000 kg verpakt consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, geldt een vaste afstand van 8 meter (gemeten vanaf de deuropening van de bewaarplaats) tot (geprojecteerde) kwetsbare objecten. De verpakking moet voldoen aan de eisen die volgens het ADR gelden voor stoffen en voorwerpen die zijn ingedeeld in gevarenklasse 1.4. Bij bedrijven waar meer dan 10 000 kg verpakt consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, moet ten minste 20 meter (gemeten vanaf de deuropening van de (buffer)bewaarplaats) ten opzichte van (geprojecteerde) kwetsbare objecten in acht worden genomen. Ook in deze gevallen moet de verpakking zodanig zijn dat het vuurwerk kan worden ingedeeld in klasse 1.4 van het ADR. Onder deze condities geldt een maximum per bewaarplaats van 50 000 kg. Een inrichting kan meer bewaarplaatsen tellen. In dit besluit wordt geen limiet gesteld aan de totale hoeveelheid verpakt consumentenvuurwerk die in een inrichting mag worden opgeslagen. De bewaarplaatsen mogen tegen elkaar aan staan, mits, onder andere, de scheidingswand voldoende brandwerend is (120 minuten). Onverpakt vuurwerk moet altijd in een bufferbewaarplaats worden opgeslagen. Een inrichting waar ten hoogste 1 000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, mag één bufferbewaarplaats hebben, waarin ten hoogste 500 kg onverpakt consumentenvuurwerk mag worden opgeslagen. Voor inrichtingen waar ten hoogste 10 000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, geldt een limiet van 2 000 kg onverpakt consumentenvuurwerk. Een inrichting voor het opslaan van meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk mag twee bufferbewaarplaatsen hebben; per bufferbewaarplaats mag ten hoogste 5 000 kg worden opgeslagen. Voor onverpakt consumentenvuurwerk geldt dus een limiet van 10 000 kg per inrichting. Voor het opslaan van onverpakt consumentenvuurwerk in een bufferbewaarplaats geldt dat de veiligheidsafstand ten opzichte van (geprojecteerde) kwetsbare objecten toeneemt naar mate meer wordt opgeslagen. Vanwege de grotere warmteafgifte bij brand van onverpakt vuurwerk kan die afstand oplopen tot 48 meter.

Voor zowel professioneel vuurwerk als consumentenvuurwerk geldt dat het niet in containers mag worden opgeslagen en dat iedere ruimte waar vuurwerk aanwezig kan zijn moet zijn voorzien van een automatische sprinklerinstallatie.

Een ander verschil tussen de regels voor consumentenvuurwerk en die voor professioneel vuurwerk is dat degene die professioneel vuurwerk tot ontbranding brengt, moet registreren hoeveel van welke soort vuurwerk hij wanneer heeft gebruikt. Deze eis geldt niet voor particulieren die consumentenvuurwerk afsteken.

§ 4. De structuur van het besluit

Hoofdstuk 1 van dit besluit regelt de werkingssfeer van het besluit en bevat voorschriften die zowel op consumentenvuurwerk als op professioneel vuurwerk betrekking hebben.

Hoofdstuk 2 heeft uitsluitend betrekking op consumentenvuurwerk en bevat regels met betrekking tot de veiligheid van vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik, regels inzake de vermeldingen die op consumentenvuurwerk moeten worden aangebracht, alsmede regels voor het opslaan en bewerken, het verkopen en het afsteken van dat vuurwerk. Deze algemene regels zijn gesteld krachtens de Wms en, voor zover zij betrekking hebben op de inrichting als zodanig, de Wet milieubeheer. Zij zijn gericht tot degene die de handeling verricht onderscheidenlijk degene die de inrichting drijft. Tot deze algemene regels op grond van de Wet milieubeheer behoren ook voorschriften ten aanzien van de veiligheidsafstand(en) die degene die de inrichting drijft ten minste in acht moet nemen ten opzichte van buiten de inrichting gelegen kwetsbare objecten en ten opzichte van geprojecteerde kwetsbare objecten.

Voor inrichtingen waar consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, blijft, waar tot dusverre de meldingplicht bestond, de meldingplicht bestaan (opslag tot maximaal 1 000 kg); waar de vergunningplicht krachtens de Wet milieubeheer reeds bestond, blijft zij in stand (opslag vanaf 1 000 kg). Ook voor inrichtingen waar consumentenvuurwerk wordt bewerkt, blijft de vergunningplicht bestaan.

De in hoofdstuk 2 bedoelde veiligheidsafstanden gelden zowel voor bestaande vuurwerkinrichtingen (met een overgangstermijn van twee jaar) als voor nieuwe (oprichting of verandering van de inrichting).

Hoofdstuk 3 ziet op vuurwerk voor professioneel gebruik. Krachtens dit hoofdstuk geldt een vergunningplicht (bedrijfsvergunning) voor bedrijven wier bedrijfsmatige activiteiten inhouden het bewerken (verwerken, (her)verpakken, (voor)monteren en assembleren) en tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk. Een dergelijke vergunning wordt alleen verstrekt als is voldaan aan de in het Arbeidsomstandighedenbesluit opgenomen voorschriften met betrekking tot de vakbekwaamheid. Voorts wordt het feitelijk tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk (bijvoorbeeld tijdens evenementen of voorstellingen) aan een – per evenement te verlenen – toestemming gebonden.

Ook bevat het hoofdstuk eisen ten aanzien van de vermeldingen op vuurwerkartikelen. Daarnaast worden in dit hoofdstuk regels gesteld voor het opslaan en bewerken van professioneel vuurwerk, waaronder de veiligheidsafstand die ten opzichte van buiten de inrichting gelegen kwetsbare objecten en ten opzichte van geprojecteerde kwetsbare objecten in acht moet worden genomen.

Ook voor dit hoofdstuk geldt dat de daarin opgenomen voorschriften zijn gericht tot degene die de handeling verricht onderscheidenlijk tot degene die de inrichting drijft. Voor inrichtingen waar professioneel vuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt, is een vergunning krachtens de Wet milieubeheer vereist.

Ook de in hoofdstuk 3 bedoelde veiligheidsafstand geldt zowel voor bestaande vuurwerkinrichtingen (met een overgangstermijn van twee jaar) als voor nieuwe (oprichting of verandering van de inrichting).

Met het oog op de vaststelling van besluiten op het gebied van de locale ruimtelijke ordening zijn in hoofdstuk 4 veiligheidsafstanden ten opzichte van kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten opgenomen die de gemeenteraad en burgemeester en wethouders bij de uitoefening van de in artikel 4.2 aangewezen bevoegdheden in het kader van de WRO in acht moeten nemen. Deze veiligheidsafstanden hebben het karakter van grenswaarde in de zin van artikel 5.1 van de Wet milieubeheer (milieukwaliteitseisen). Dit hoofdstuk is dan ook in hoofdzaak gebaseerd op het genoemde artikel. De veiligheidsafstanden zijn uiteraard gelijk aan de afstanden die gelden voor de inrichtinghouder (hoofdstuk 2 en 3).

Hoofdstuk 5 tenslotte bevat overige en overgangsbepalingen. Hierin wordt onder meer de intrekking van het Besluit opslag vuurwerk milieubeheer, van het RGS en van het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen geregeld. Voorts bevat dit hoofdstuk overgangstermijnen voor bestaande inrichtingen en voor houders van bezigingsvergunningen die zijn verleend krachtens het RGS. Tenslotte worden in dit hoofdstuk het werkplan voor het afsteken van professioneel vuurwerk en de certificatie van de vakbekwaamheid van personen die met professioneel vuurwerk mogen werken in het kader van het Arbeidsomstandighedenbesluit geregeld.

Ter uitwerking van onder andere de wijze van het doen van meldingen, de wijze van registratie en het verstrekken van gegevens zal gebruik gemaakt kunnen worden van de in artikel 24, derde lid, van de Wms gegeven zelfstandige bevoegdheid nadere regels te stellen ten aanzien van hetgeen in het besluit is bepaald.

§ 5. Handhaving

§ 5.1 Algemeen

Inleiding

Het toezicht op de naleving en de bestuurlijke handhaving van de onder VROM vallende vuurwerkregels vinden op verschillende overheidsniveaus plaats: het gaat daarbij om de gemeenten, de provincies en het rijk. Deze overheden hebben ieder op hun «eigen» terreinen tot taak toe te zien op de naleving van de voorschriften en zo nodig bestuurlijke handhavingsinstrumenten toe te passen (d.w.z. uitoefening van bestuursdwang, oplegging van een last onder dwangsom, intrekken van een vergunning). Bestuursorganen waaraan de zorg voor de bestuurlijke handhaving voor vuurwerkregels is opgedragen, moeten in ieder geval zorgen voor een adequaat eerstelijnstoezicht op de naleving van de voorschriften op hun terrein door degenen tot wie die voorschriften zijn gericht. Daarvoor moeten zij voldoende deskundige toezichthoudende ambtenaren aanwijzen. De VROM-Inspectie is overigens belast met het toezicht op de gehele onder VROM vallende milieuwetgeving.

De opdracht tot toezicht op en handhaving van de vuurwerkregels is nauw verbonden met de opdracht tot uitvoering van die voorschriften. Hierbij geldt dat de handhavingsbevoegdheid in principe de uitvoeringstaak volgt. Een belangrijke uitvoeringstaak is bijvoorbeeld de milieuvergunningverlening aan inrichtingen voor het opslaan en bewerken van professioneel vuurwerk: met de vergunningverlening belaste gedeputeerde staten moeten derhalve ook zorg dragen voor de bestuurlijke handhaving bij de betrokken inrichtingen. Een ander voorbeeld betreft de uitvoering van de algemene productveiligheidseisen voor vuurwerk: in de betreffende regeling wordt geen bestuursorgaan met de uitvoering daarvan belast. Op grond van artikel 18.7 van de Wet milieubeheer draagt in zo'n geval de Minister van VROM de zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving; de VROM-Inspectie houdt (eerstelijns)toezicht.

De bestuursrechtelijke handhaving is meer uitgebreid in § 5.2 aan de orde.

Naast bestuurlijke handhaving en eerstelijnstoezicht vindt er tweedelijnstoezicht plaats. Daarbij gaat het om het toezicht van de VROM-Inspectie op de (kwaliteit van de) uitvoering en de handhaving van de vuurwerkvoorschriften door de daartoe bevoegde bestuursorganen. De medewerkers van de VROM-Inspectie zijn, zoals eerder aangegeven, tot toezicht bevoegd voor de totale milieuregelgeving waarvoor de Minister van VROM verantwoordelijk is. Een belangrijk deel van het tweedelijnstoezicht betreft de kwaliteit van de milieuvergunningverlening en van de handhaving van de vuurwerkregels door de gemeenten en provincies.

Naast bestuursrechtelijke handhaving vindt er strafrechtelijke handhaving plaats, gericht op opsporing van overtredingen en strafrechtelijke vervolging, door politie, Openbaar Ministerie en landelijke controle- en opsporingsdiensten – zie hierna § 5.3. De organisatie van het toezicht en de opsporing wordt in § 5.4 uiteengezet. Tenslotte bestaat er in voorkomende gevallen privaatrechtelijke aansprakelijkheid: daarover gaat § 5.5.

Minder versnippering van toezicht en bestuurlijke handhaving

Met het toezicht op de naleving van de regelgeving op het gebied van vuurwerk waren vele instanties belast.

Aan het onderhavige besluit ligt het uitgangspunt ten grondslag dat versnippering van toezicht en handhavende bevoegdheden over verschillende instanties en bestuursorganen zoveel mogelijk moet worden voorkomen teneinde een doeltreffende en doelmatige handhaving te bevorderen.

In het onderstaande zal worden uiteengezet hoe aan dat uitgangspunt uitwerking is gegeven.

In het onderhavige besluit kan grofweg een onderscheid worden gemaakt tussen regels voor inrichtinggebonden activiteiten en voor niet inrichtinggebonden activiteiten.

Wat betreft de inrichtinggebonden activiteiten, voorziet het besluit in een meldingsplicht voor het opslaan van consumentenvuurwerk tot ten hoogste 1 000 kilogram en in een vergunningstelsel zowel voor het opslaan van grotere hoeveelheden consumentenvuurwerk als voor het opslaan of bewerken van professioneel vuurwerk. Om eerder in deze nota van toelichting genoemde redenen wordt de provincie het bevoegd gezag voor de uitvoering daarvan, behoudens voor zover het betreft de opslag van consumentenvuurwerk tot ten hoogste 10 000 kilogram, waarvoor de gemeente bevoegd is. In lijn hiermee is zij ook belast met de handhaving. De VROM-Inspectie oefent (tweedelijns)toezicht uit op de uitvoering en handhaving door de gemeenten en provincies.

Met betrekking tot de regels voor niet inrichtinggebonden activiteiten, zoals de in- en uitvoer, de handel in vuurwerk en – in de toekomst – de typekeuring van vuurwerkartikelen, is de Minister van VROM het bevoegde gezag voor de uitvoering en de handhaving. In de praktijk voert de VROM-Inspectie deze taken namens deze minister uit en oefent tevens direct toezicht uit. In verband daarmee is de Keuringdienst van Waren teruggetreden als toezichthoudende instantie op het gebied van consumentenvuurwerk. De eerder vermelde doelmatigheidsoverwegingen liggen hieraan ten grondslag.

Naast de VROM-Inspectie zal alleen de IVW nog een rol hebben te vervullen op het gebied van het toezicht op de naleving van de voorschriften voor niet inrichtinggebonden activiteiten.

Aparte vermelding verdient in dit verband het afsteken (bezigen) van professioneel vuurwerk. Hoewel hier geen sprake is van een inrichtinggebonden activiteit, is om redenen van effectiviteit en efficiëntie de provincie aangewezen als het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming hiervoor. Dit brengt met zich dat de provincie ook belast is met de bestuursrechtelijke handhaving hiervan (en hiervoor toereikende toezichtscapaciteit moet bieden).

§ 5.2 Toezicht en bestuursrechtelijke handhaving in specifieke situaties

In- en uitvoer; handel en vervoer

Gelet op de illegaliteit waarin de vuurwerkhandel zich ten dele afspeelt en de behoefte om grote vuurwerkstromen zo goed mogelijk te kunnen volgen en zo vroeg mogelijk in het handelskanaal te kunnen controleren, is een meldingsplicht opgenomen ter zake van in- en uit te voeren vuurwerk en terzake van de aflevering door importeurs en leveranciers van consumentenvuurwerk aan groothandelaren en van professioneel vuurwerk (aan daartoe gerechtigde personen). De melding dient plaats te vinden aan de Minister van VROM.

In het belang van de veiligheid van de particuliere gebruiker moet worden voorkomen dat deze de beschikking krijgt over illegaal vuurwerk, dat wil zeggen, vuurwerk dat niet voldoet aan de productveiligheidseisen die gelden voor consumentenvuurwerk. Evenzeer is het van belang dat een particuliere gebruiker niet kan beschikken over vuurwerk voor professioneel gebruik, omdat alleen voldoende vakbekwame personen in staat worden geacht om dat vuurwerk veilig tot ontbranding te brengen.

In het kader van dit besluit wordt gebruik gemaakt van de classificatie van gevaarlijke stoffen op grond van de internationale vervoersregelgeving. Het gebruik hiervan ligt in de rede, omdat alleen deze regelgeving classificatiecriteria kent voor voorwerpen, zoals vuurwerk, die gevaarlijke, bijvoorbeeld ontplofbare, stoffen bevatten.

Uit onderzoek bij bedrijven waar professioneel vuurwerk wordt opgeslagen, is gebleken dat de verpakking niet altijd is voorzien van een aanduiding van de gevarenklasse die overeenkomt met de gevaarseigenschappen van het betrokken vuurwerk. Het komt voor dat vuurwerk ten onrechte wordt ingedeeld in een lagere gevarenklasse omdat daarvoor minder stringente vervoersvoorschriften gelden. Juist bij opslag kunnen door foutieve classificatie ongelukken ontstaan.

Het verdient de voorkeur om in een zo vroeg mogelijk stadium van de handelsketen te kunnen optreden tegen onjuist geclassificeerd vuurwerk. Om te bereiken dat vuurwerk reeds bij de invoer is voorzien van de juiste aanduiding van de gevarenklasse en de gebruiksbestemming, is in dit besluit de verplichting opgenomen voor degene die invoert om ervoor zorg te dragen dat reeds bij het binnen het grondgebied van Nederland brengen van vuurwerk de vervoersverpakking is voorzien van de juiste aanduiding van de gevarenklasse van het vuurwerk. Daarnaast moet hij er voor zorgen dat uit de vervoersverpakking blijkt of de inhoud al dan niet geschikt is voor particulier gebruik. Artikel 4 van het ADR biedt een basis voor beperkingen aan het vervoer: het invoeren van gevaarlijke stoffen kan worden verboden of worden beperkt om andere reden dan veiligheid van het vervoer. De VROM-Inspectie is, uit hoofde van dit besluit, primair belast met het toezicht op de naleving van bovenvermelde regels. De Minister van VROM is belast met de bestuursrechtelijke handhaving en zal tegen overtreding van deze voorschriften door de importeur handhavend optreden.

Voor de goede orde zij er op gewezen dat ook in het kader van de Wvgs regels zijn gesteld op het gebied van de etikettering van gevaarlijke stoffen en preparaten. Deze regels zijn uitsluitend gericht op het waarborgen van de veiligheid van het vervoer als zodanig. Het toezicht op de naleving van de voorschriften inzake de aanduiding en verpakking in het kader van het vervoer van vuurwerk wordt uitgeoefend door de ambtenaren van de IVW. Voor zover de controle op de naleving van de eisen ten aanzien van de etikettering ingevolge het voorliggende besluit kan geschieden in het kader van het normale toezicht op het vervoer van gevaarlijke stoffen en preparaten, zijn ook de laatstgenoemde ambtenaren daartoe bevoegd. Het toezicht door de IVW is reeds geregeld in het Besluit aanwijzing toezichthoudende ambtenaren milieuwetgeving.

De Minister van Verkeer en Waterstaat zal de mogelijkheid onderzoeken dat aan de hand van door de centrale overheid opgestelde lijsten met soorten vuurwerk (en de daarbij behorende classificatie) de toegepaste classificatie van het vuurwerk wordt gecontroleerd. Gedacht kan hierbij worden aan lijsten in de vorm van een handreiking aan de toezichthoudende ambtenaren ter uitvoering van het ADR. Zij zullen worden gepubliceerd in de Staatscourant opdat de vervoerder en de importeur ermee rekening kunnen houden.

Op grond van het ADR moet de afzender van een gevaarlijke stof schriftelijk aan de vervoerder de in het vervoersdocument te vermelden aanduidingen meedelen. Indien een importeur bij gebleken onjuistheid van een eerder vastgestelde classificatie verplicht wordt tot herclassificatie, dan geldt deze herclassificatie uit hoofde van de internationale vervoersregelgeving ook voor het verdere vervoer.

Zoals al is aangegeven, is met name de IVW belast met het toezicht op de naleving van de voor vervoershandelingen geldende voorschriften. Zij zal waar nodig scherp optreden tegen overtredingen van de regelgeving. In het bijzonder zal aan de juiste wijze van classificatie aandacht geschonken worden. Mocht daartoe aanleiding zijn, dan zal de Minister van Verkeer en Waterstaat met toepassing van afdeling 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht (bestuursdwang) in samenhang met de Wvgs optreden, op kosten van de overtreder. Ingevolge artikel 5:24 van de Awb zal worden nagegaan of de feitelijke gevaarzetting van de geconstateerde overtreding noopt tot het treffen van acute maatregelen. Te denken is daarbij aan vernietiging van de verkeerd geclassificeerde partij. Hiervan zal in ieder geval sprake zijn indien blijkt dat het betrokken vuurwerk behoort te worden ingedeeld in klasse 1.1.

Ten aanzien van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk gelden ingevolge dit besluit tevens voorschriften met betrekking tot de vermeldingen die op de desbetreffende vuurwerkartikelen moeten zijn aangebracht. De zorg voor de bestuurlijke handhaving hiervan komt toe aan de Minister van VROM. Het toezicht hierop is aan de VROM-Inspectie opgedragen. Daarnaast houden ook gemeentelijke en provinciale ambtenaren toezicht op de naleving van de genoemde voorschriften, voor zover zij daartoe door de gemeente respectievelijk de provincie zijn aangewezen. Om het toezicht te vergemakkelijken, is bepaald dat de importeur van vuurwerk – ongeacht de vraag of dat vuurwerk bestemd is voor de Nederlandse of voor de buitenlandse markt – de invoer van tevoren meldt bij de Minister van VROM. Deze meldingsplicht geldt niet voor de doorvoer van vuurwerk per zeeschip of per vliegtuig over Nederlands grondgebied. Hiervan is sprake wanneer het vuurwerk, nadat het binnen het grondgebied van Nederland is gebracht, aansluitend met hetzelfde vervoermiddel of met een ander zeeschip onderscheidenlijk een ander vliegtuig verder wordt vervoerd. In die gevallen is het besluit niet van toepassing.

Daarnaast is de Minister van VROM belast met de uitvoering van taken die voortvloeien uit de melding met betrekking tot het invoeren, uitvoeren en afleveren van consumentenvuurwerk en van professioneel vuurwerk. Met behulp van de uit de meldingen voortkomende informatie kan de handhaving doelmatiger dan thans het geval is, geschieden.

Het toezicht op de naleving van de registratieverplichtingen met betrekking tot consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk (voor de fabrikant, importeur en handelaar respectievelijk de importeur, handelaar en degene die bevoegd is om professioneel vuurwerk af te steken) wordt uitgeoefend door de VROM-Inspectie en de daartoe aangewezen gemeentelijke en provinciale ambtenaren.

Afsteken

De algemene vergunning voor het bedrijfsmatig tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk wordt, teneinde versnippering van bevoegdheden tegen te gaan zoals in paragraaf 5.1 is aangegeven, verleend door gedeputeerde staten. Zij zijn hiermee tevens belast met de zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving. De door gedeputeerde staten aangewezen ambtenaren houden toezicht op de naleving van de vergunningvoorschriften en de algemene regels voor de vergunninghouder (artikel 3.3.6). De VROM-Inspectie is door de Minister van VROM belast met het toezicht op de naleving van de voorschriften die zijn verbonden aan een afsteekvergunning die is verleend aan een in het buitenland gevestigd bedrijf.

Het toezicht op het afsteken van professioneel vuurwerk in het kader van een evenement of voorstelling wordt uitgeoefend door de ambtenaren die daartoe zijn aangewezen door gedeputeerde staten die toestemming hebben verleend voor het afsteken.

Op het ontsteken van professioneel vuurwerk bij evenementen en voorstellingen wordt tevens toezicht gehouden door de Arbeidsinspectie. Het tot ontbranding brengen van dit vuurwerk dient plaats te vinden door of onder toezicht van een vakbekwame gecertificeerde persoon volgens een vooraf opgesteld werkplan dat ter plekke aanwezig moet zijn. Bij het toezicht wordt nagegaan of er een werkplan aanwezig is, of er veilig met vuurwerk wordt gewerkt en of het werk door een gecertificeerde persoon wordt verricht en zo niet, of er door een dergelijke persoon effectief toezicht wordt gehouden.

Omdat uitgangspunt is dat het werkplan wordt opgesteld en ondertekend door een gecertificeerde persoon (de deskundig toezichthouder) zal de Arbeidsinspectie niet direct de inhoud van het werkplan gaan controleren. Wel zal worden beoordeeld of er op een juiste manier, dus veilig, vuurwerk wordt afgestoken. Als dit het geval is, dan is er geen reden om te controleren of het werkplan aan de voorschriften voldoet.

Als wordt geconstateerd dat er niet op een juiste wijze wordt gewerkt, dan zal worden teruggevallen op het werkplan, omdat daarin immers een goede werkwijze moet zijn vastgelegd. Als het werkplan niet aan de eisen voldoet, dan zal een bestuurlijke boete worden opgelegd. Eventueel kan, afhankelijk van de aard van de vastgestelde tekortkomingen, het evenement of de voorstelling of een of meer onderdelen daarvan worden stilgelegd.

Opslaan en bewerken

De door burgemeester en wethouders respectievelijk de door gedeputeerde staten aangewezen ambtenaren zijn tevens belast met het toezicht op de naleving van de ingevolge dit besluit geldende algemene regels met betrekking tot inrichtingen waar consumentenvuurwerk dan wel professioneel vuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt (bijlagen 1 en 2). Daarnaast houden zij toezicht op de eventueel door het bevoegd gezag gestelde nadere eisen. Ook hier heeft de VROM-Inspectie een tweedelijns toezichthoudende taak.

Ruimtelijke ordening en vergunningverlening krachtens de Wet milieubeheer

Bij het scheppen van veilige situaties voor burgers met betrekking tot inrichtingen waar vuurwerk wordt opgeslagen, vervaardigd of bewerkt, speelt het in acht nemen van veiligheidsafstanden ten opzichte van kwetsbare objecten een belangrijke rol. In dit besluit is gekozen voor een zo helder mogelijke afbakening van verantwoordelijkheden terzake:

• Degene die de inrichting drijft, moet voldoen aan de veiligheidsafstand die voor de betrokken inrichting geldt ten opzichte van kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten. Onder kwetsbare objecten worden gebouwen en terreinen verstaan waar zich regelmatig mensen bevinden, d.w.z. gebouwen met een woon-, werk-, winkel-, zorg-, onderwijs-, sport- of recreatiefunctie, kerkgebouwen en daarmee gelijk te stellen gebouwen, sport-, kampeer- en recreatieterreinen en daarmee vergelijkbare terreinen. Tot deze objecten worden ook rijkswegen en spoorwegen gerekend.

• Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe situaties.

• In een bestaande situatie waarin niet wordt voldaan aan de voor hem geldende veiligheidsafstand, heeft de houder van de inrichting de keus: òf een verandering in de inrichting doorvoeren, waardoor wèl aan de geldende veiligheidsafstand wordt voldaan (bijv. alleen consumentenvuurwerk opslaan), òf het bedrijf verplaatsen. In dit besluit is een termijn van maximaal twee jaar gesteld waarbinnen aan deze verplichting moet zijn voldaan. Indien de veiligheidsafstand niet tijdig is geëffectueerd, treedt het bevoegd gezag handhavend op en zorgt dat de activiteiten worden beëindigd (bijv. door oplegging van een last onder dwangsom). Bovendien trekt het bevoegd gezag de milieuvergunning geheel of gedeeltelijk in. In dit verband worden onder een bestaande situatie zowel fysiek bestaande kwetsbare objecten als (krachtens het geldende bestemmingsplan) geprojecteerde kwetsbare objecten verstaan. Om te voorkomen dat ook bebouwings- en gebruiksmogelijkheden op grond van verouderde bestemmingsplannen als bestaande situatie worden aangemerkt, mag het bestemmingsplan niet meer dan 10 jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit zijn vastgesteld. Deze termijn komt overeen met de wettelijke herzieningstermijn van een bestemmingsplan. Bij een verouderd bestemmingsplan zullen gedeputeerde staten er bij de betrokken gemeente op moeten aandringen om het plan zo spoedig mogelijk in overeenstemming te brengen met de veiligheidsafstanden.

Bij de hiervoor beschreven constructie valt de nadruk op handhaving door het voor de inrichting bevoegd gezag krachtens de Wm (burgemeester en wethouders respectievelijk gedeputeerde staten). De VROM- Inspectie heeft hierbij een tweedelijns toezichthoudende taak.

• In een nieuwe situatie (nieuwe inrichting; verandering van de inrichting) geldt de verplichting om te voldoen aan de veiligheidsafstand voor degene die de inrichting drijft of gaat drijven, indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op het opslaan of bewerken van professioneel vuurwerk (zonder overgangstermijn); bovendien geldt dan dat het bevoegd gezag de aangevraagde milieuvergunning moet weigeren, indien niet wordt voldaan aan de voor de betrokken inrichting geldende veiligheidsafstand (tweedelijnstoezicht door VROM-Inspectie). Indien een vergunningaanvraag betrekking heeft op een andere inrichting dan een bedrijf met professioneel vuurwerk, mag het bevoegde gezag bij de beoordeling van de vergunningaanvraag gedurende twee jaar na de inwerkingtreding van de artikelen 4.1 tot en met 4.3 afwijken van de veiligheidsafstand die rondom een vuurwerkbedrijf voor de opslag van professioneel vuurwerk (eventueel tezamen met consumentenvuurwerk) moet worden aangehouden, voor zover het betrokken vuurwerkbedrijf voor sanering in aanmerking komt ingevolge artikel 5.3.2. Indien het vuurwerkbedrijf bij de inwerkingtreding van het besluit wel voldoet aan de uit hoofde van de opslag van consumentenvuurwerk geldende veiligheidsafstand, moet het bevoegd gezag die afstand bij de beoordeling van de vergunningaanvraag voor een buurbedrijf respecteren (zie artikel 5.4.2).

• Het bevoegd gezag voor de lokale ruimtelijke ordening moet de geldende veiligheidsafstand in acht nemen bij de vaststelling van de in artikel 4.2 genoemde besluiten: bestemmingsplannen, wijzigings- en vrijstellingsbesluiten etc.

• Deze verplichting voor het bevoegde gezag op het gebied van de ruimtelijke ordening geldt dus alleen voor nieuwe (ruimtelijke ordenings)situaties. Op de naleving van deze verplichting wordt toezicht gehouden door gedeputeerde staten in het kader van de goedkeuring van het bestemmingsplan respectievelijk het afgeven van de verklaring van geen bezwaar bij vrijstellingsbesluiten alsmede, in de tweede lijn, door de VROM-Inspectie. Ook hier kan – binnen de grenzen van artikel 5.4.2 – nog gedurende twee jaar worden afgeweken van de gestelde veiligheidsafstand.

• In bestaande ruimtelijke situaties moet primair degene die de inrichting drijft er voor zorgen dat aan de veiligheidsafstand wordt voldaan. Indien het geldende bestemmingsplan voorziet in de bouw van woningen of andere kwetsbare objecten binnen de veiligheidsafstand, zal de houder van de inrichting derhalve binnen twee jaar maatregelen moeten treffen om alsnog aan die afstand te voldoen of, in het uiterste geval, tot verplaatsing van het bedrijf moeten overgaan (handhaving door het bevoegde gezag ingevolge de Wm), tenzij het bestemmingsplan ouder is dan 10 jaar. Het voorgaande geldt eveneens indien de bestemming die in het plan aan de grond is gegeven nader moet worden uitgewerkt door burgemeester en wethouders. Ook in die gevallen kan, afhankelijk van de toegekende globale bestemming, sprake zijn van een geprojecteerd kwetsbaar object.

Samenvattend overzicht van de bestuursrechtelijke handhaving

Hierna wordt voor de verschillende artikelen van dit besluit aangegeven wie met de bestuuursrechtelijke handhaving er van is belast. Voorts is aan het slot van § 5 de verdeling van de handhavingsbevoegdheden schematisch weergegeven.

Voor de vaststelling welk bestuursorgaan wanneer voor dit besluit handhavingsbevoegd is, zijn de artikelen 64 van de Wms, 18.2 en 18.7 van de Wm van belang.

Artikel 64, eerste lid, van de Wms bepaalt dat met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens die wet bepaalde de artikelen 18.3 tot en met 18.16 van de Wet milieubeheer van toepassing zijn.

Op grond van het tweede lid van artikel 64 van de Wms heeft het in artikel 18.2 van de Wet milieubeheer bedoelde bestuursorgaan tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van de Wms voor degene die de betrokken inrichting drijft, geldende voorschriften.

Op grond van het derde lid van artikel 64 van de Wms is de Minister van VROM naast het in artikel 18.2 van de Wm bedoelde bestuursorgaan bevoegd voor de handhaving van het bij of krachtens de Wms bepaalde.

Overeenkomstig artikel 64, eerste lid, van de Wms jo. artikel 18.7 van de Wm en artikel 64, derde lid, van de Wms is in ieder geval de Minister van VROM bevoegd ten aanzien van de bestuursrechtelijke handhaving van:

– de algemene productveiligheidseisen voor vuurwerk (artikel 1.2.1);

– de specifieke productveiligheidseisen voor consumentenvuurwerk, neergelegd in de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk (artikel 1.2.2, eerste en tweede lid, onderdelen a);

– het verbod om buiten een inrichting vuurwerk te vervaardigen of te bewerken (artikel 1.2.3) en

– het verbod om meer dan 10 kilogram buiten een daartoe bestemde inrichting voorhanden te hebben (artikel 1.2.4).

Ten aanzien van het verbod van artikel 1.2.2 om de daar genoemde handelingen met vuurwerk te verrichten, tenzij is voldaan aan de eisen van het besluit en – voor zover het betreft consumentenvuurwerk – aan de bovengenoemde productveiligheidseisen, moet het volgende worden opgemerkt. Artikel 1.2.2 is deels gebaseerd op artikel 24 van de Wms (onderdelen a van het eerste en tweede lid), deels op de artikelen 8.40 en 8.44 van de Wm (onderdelen b van het eerste en tweede lid; deze onderdelen zien op de opslag of bewerking van vuurwerk in een inrichting).

Indien er sprake is van opslag of bewerking van vuurwerk in een inrichting waarvoor een Wm-vergunning is verleend die betrekking heeft op de opslag of het bewerken van consumentenvuurwerk, dan is het voor de vergunning bevoegde gezag tevens bevoegd tot de bestuurlijke handhaving van de voor de inrichting geldende voorschriften waaronder de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk (artikel 18.2 Wm). Dit zijn derhalve ofwel burgemeester en wethouders of gedeputeerde staten. Indien er sprake is van opslag zonder toereikende Wm-vergunning, dan is het bestuursorgaan dat bevoegd zou zijn om de vergunning te verlenen of waaraan de melding ingevolge artikel 8.41 Wm zou moeten worden gedaan handhavingsbevoegd.

Indien niet gesproken kan worden van een inrichting, bijvoorbeeld omdat de activiteit niet bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was wordt verricht, dan is zoals gezegd de Minister van VROM bevoegd voor de bestuurlijke handhaving.

Bij deze laatste gevallen (illegale opslag en handel, al dan niet met een bedrijfsmatig karakter) lijkt het echter meer aangewezen daartegen langs strafrechtelijke weg op te treden. Dat is eveneens het geval bij overtreding van de verboden neergelegd in de artikelen 1.2.3 tot en met 1.2.7.

De Minister van VROM is bevoegd met betrekking tot de bestuursrechtelijke handhaving van de classificatie- en etiketteringsplicht die op de importeur rust (artikel 1.3.1); de melding van de in- en uitvoer (artikel 1.3.2); de melding van de aflevering van vuurwerk (artikel 1.4.1); de registratieplicht (artikel 1.4.2); de eisen voor consumentenvuurwerk die zijn opgenomen in de artikelen 2.1.1 tot en met 2.1.4; de voorschriften inzake de verkoop en het afsteken van consumentenvuurwerk (artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.6); het voorschrift inzake de vermeldingen die op professioneel vuurwerk moeten zijn aangebracht (artikel 3.1.1); het verbod om professioneel vuurwerk ter beschikking te stellen aan personen die daartoe niet gerechtigd zijn (artikel 3.3.1) en het voorschrift inzake de registratie die ontbranders van professioneel vuurwerk moeten voeren (artikel 3.3.6).

Voor zover de hierboven aangehaalde voorschriften gelden voor degene die de inrichting drijft zijn de Minister van VROM en het bestuursorgaan dat krachtens hoofdstuk 8 van de Wm bevoegd is ten aanzien van de Wm-vergunning of ten aanzien van de melding ingevolge artikel 8.41 Wm, beide handhavingsbevoegd. Deze dubbele bevoegdheid vloeit voort uit artikel 64, tweede en derde lid, van de Wms (Stb. 2001, 517). De dubbele bevoegdheid brengt mee dat de genoemde bestuursorganen afspraken zullen moeten maken over de taakverdeling bij het uitoefenen van hun handhavingsbevoegdheid.

Ingevolge artikel 18.2 van de Wm zijn burgemeester en wethouders of gedeputeerde staten bevoegd ten aanzien van de bestuursrechtelijke handhaving van de in dit besluit vervatte algemene regels met betrekking tot het opslaan en bewerken van vuurwerk en de voor de inrichting geldende afstandseisen en de eventueel gestelde nadere eisen (artikelen 2.2.1, 2.2.2, 2.2.3, 3.2.1 en 3.2.2). Hetzelfde geldt ten aanzien van de informatieplicht die de houder van de inrichting heeft jegens het gezag belast met de voorbereiding van de bestrijding van rampen en zware ongevallen (artikel 1.4.3).

Voor wat betreft de vergunning voor het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk (artikelen 3.3.2 en 3.3.5) zijn gedeputeerde staten bevoegd voor de bestuursrechtelijke handhaving. Indien het bedrijf in het buitenland is gevestigd, is de Minister van VROM daartoe bevoegd. Gedeputeerde staten zijn bevoegd voor wat betreft de voorschriften die kunnen worden verbonden aan een toestemming (artikel 3.3.4).

Overeenkomstig artikel 18.2 van de Wm is het voor de inrichting bevoegde gezag bevoegd ten aanzien van de verplichtingen die krachtens de overgangsbepalingen van dit besluit gelden voor degene die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een inrichting drijft. Deze verplichtingen hebben betrekking op de veiligheidsafstanden die uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van het besluit in acht genomen moeten worden ten opzichte van kwetsbare en geprojecteerde kwetsbare objecten en op de voor de inrichting reeds geldende regels gesteld krachtens de Wm (artikelen 5.3.2 en 5.3.3).

Overtreding van de in artikel 4.8a van het Arbeidsomstandighedenbesluit (zie artikel 5.1.1) neergelegde verplichtingen (werkplan en certificaat van vakbekwaamheid) is in artikel 9.9c, eerste lid, onderdeel c, van het Arbeidsomstandighedenbesluit aangemerkt als beboetbaar feit, hetgeen betekent dat de Arbeidsinspectie een bestuurlijke boete kan opleggen. Als een werkgever de bedoelde verplichtingen niet naleeft en daardoor naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige gezondheidsschade van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is, dan is sprake van een als misdrijf gekwalificeerd economisch delict (artikel 1, onder 3°, van de WED).

§ 5.3 Strafrechtelijke handhaving

In artikel 1a van de WED is onder meer overtreding van voorschriften gesteld bij of krachtens de artikelen 24 en 32, tweede lid, van de Wms, de artikelen 8.40 en 8.44 van de Wm en artikel 2c van de Wet rampen en zware ongevallen vermeld als economisch delict.

Daarnaast kan bij onzorgvuldig handelen met vuurwerk de zorgplichtbepaling van artikel 1.2.6 van dit besluit, respectievelijk artikel 2 van de Wms worden overtreden. Voorts kunnen onder omstandigheden (met name bij het afsteken of toepassen van vuurwerk) artikelen van het Wetboek van Strafrecht worden overtreden (onder andere de artikelen 157, 158, 173a, 350 en 429 Sr). Dit laatste artikel stelt degene strafbaar die een vuurwerk ontsteekt op zo korte afstand van gebouwen of goederen, dat daardoor brandgevaar kan ontstaan.

De ambtenaren die daartoe zijn aangewezen door burgemeester en wethouders en, in het kader van de strafrechtelijke handhaving, de ambtenaren van de politie houden toezicht op de verkoop van consumentenvuurwerk rond de jaarwisseling.

De politie treedt eveneens op indien consumentenvuurwerk niet voldoet aan de daarvoor geldende productveiligheidseisen met het oog op de bestrijding van onder meer illegale handel, overlast en veiligheidsbedreigende situaties.

De afgelopen jaren is, mede op initiatief van het openbaar ministerie, een samenwerking ontstaan tussen de diverse politiekorpsen en landelijke controle- en opsporingsdiensten vooral met de bedoeling om de handel in verboden consumentenvuurwerk effectief te bestrijden. Dit samenwerkingsverband zal verder worden versterkt en uitgebreid met politie en justitie in de ons omringende landen. Tevens is in het kader van de hierboven genoemde handhavingsorganisatie een landelijk informatiepunt vuurwerk ingericht. De taak van dit informatiepunt is het bundelen, actueel houden en verrijken van informatie ter zake van vergunningverlening, meldingen, toestemmingen, verklaringen van geen bezwaar, controlebevindingen en handhavingsactiviteiten ten behoeve van de betrokken instanties. Dit alles vanzelfsprekend binnen de grenzen van de daarop van toepassing zijnde wet- en regelgeving en binnen de taken die zijn opgedragen aan de betrokken instanties. De handhavende instanties zullen kosteloos toegang hebben tot deze informatie.

Boeten

Artikel 1a, sub 1°, van de WED kwalificeert overtreding van voorschriften gesteld bij of krachtens de artikelen 2 en 24 van de Wms en 8.40 en 8.44 van de Wm als een economisch delict. Het onderhavige besluit is mede gebaseerd op deze artikelen. De WED stelt op opzettelijke overtreding van die voorschriften een geldboete van de vijfde categorie (naast andere straffen en maatregelen). Op niet opzettelijke overtreding van zo'n voorschrift staat een boete van de vierde categorie (artikelen 2 en 6 WED). Hier wordt verwezen naar de boetecategorieën van artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, waarin is bepaald dat een boete van de vijfde categorie maximaal € 45 000 en een boete van de vierde categorie maximaal € 11 250 beloopt.

In twee situaties is toepassing van de naast hogere categorie toegestaan:

• wanneer de strafrechter een rechtspersoon veroordeelt wegens opzettelijk handelen in strijd met een bepaling van het besluit, dan mag een boete van de zesde categorie, dat is maximaal € 450 000, worden opgelegd.

• zijn met het delict grotere financiële belangen gemoeid (in de wet omschreven als de waarde van de betrokken goederen in verhouding tot de maximale boete) dan kan een hogere boetecategorie worden toegepast (artikel 6 WED).

Daarnaast kan de rechter als bijkomende straf de ontneming van het wederrechtelijk – namelijk uit het strafbare feit – verkregen voordeel opleggen, op vordering van de Officier van Justitie.

De Officier van Justitie kan ook een transactie aanbieden en een schikking ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Door betaling daarvan voorkomt een verdachte dat hij wordt gedagvaard en zijn zaak in een openbare terechtzitting wordt behandeld.

Bedrijfssluiting

Bij veroordeling wegens een economisch delict mag de strafrechter een straf opleggen die is omschreven als: «gehele of gedeeltelijke stillegging van de onderneming van de veroordeelde, waarin het economische delict is begaan voor een tijd van ten hoogste één jaar» (artikel 7, sub c, WED). In het vonnis kan de rechter deze straf verder «invullen»: hij regelt voorzover nodig alle bijzonderheden en gevolgen naar behoefte en kan bevelen dat de veroordeelde voorraden onder toezicht verkoopt, zijn medewerking verleent bij inventarisatie van die voorraden en hem van overheidswege ten behoeve van zijn onderneming verstrekte bescheiden inlevert (artikel 10 WED).

Stillegging kan ook door de rechter worden bevolen bij wijze van voorlopige maatregel terwijl het strafrechtelijk onderzoek nog in gang is.

Volledigheidshalve zij vermeld dat de Officier van Justitie ook zonder rechterlijke toetsing vooraf – en daarom sneller – zelf een voorlopige maatregel mag treffen. Zijn bevoegdheid strekt echter niet zover dat hij het hele bedrijf zou kunnen sluiten; hij kan de verdachte bevelen zich van bepaalde handelingen te onthouden en een bevel geven inzake het bewaren en opslaan van voorwerpen (artikel 28 WED). Houdt de verdachte zich hier niet aan, dan pleegt hij een economisch misdrijf.

§ 5.4 Organisatie van toezicht en opsporing

Met de bovenvermelde, eenduidige bevoegdhedenverdeling op het vlak van de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving wordt versnippering zoveel mogelijk voorkomen en is een doeltreffende en doelmatige handhaving van het onderhavige besluit mogelijk. Toch was het niet te vermijden dat ten aanzien van de diverse schakels van de vuurwerkketen veelal diverse instanties een rol zouden krijgen bij het toezicht en de opsporing.

Om in die situatie samenhang te kunnen brengen in alle handhavingsactiviteiten ten aanzien van de gehele keten – van invoer tot en met ontbranden – en de bijbehorende informatie-uitwisseling, hebben alle bij de handhaving betrokken bestuursrechtelijke en strafrechtelijke bestuursorganen en instanties gezamenlijk gekozen voor het opzetten van een handhavingsorganisatie, specifiek voor vuurwerk.

Hierbij is zoveel mogelijk voortgebouwd op de afspraken die in 1999 zijn gemaakt in de provinciebrede bestuursovereenkomsten en strafrechtelijke complementen. De hoofdlijnen van deze organisatie worden hieronder weergegeven.

Organisatie van toezicht en opsporing

Niveau van organiserenProvinciaalLandelijk
Organisatie van toezichtProvinciaal vuurwerkteamVliegende brigade
Organisatie van opsporing(Inter)regionale vuurwerkteamsLandelijke Milieu Groep (politie), VROM-IOD

a. Provinciaal niveau

Provinciale vuurwerkteams (toezicht)

In elke provincie komt er een permanent provinciaal vuurwerkteam, bestaande uit een harde kern (provinciale en gemeentelijke toezichthouders) en een flexibele rand (brandweer, gemeentelijke toezichthouders en medewerkers VROM-Inspectie, IVW, Arbeidsinspectie). Elk provinciaal vuurwerkteam staat onder leiding van een coördinator, die het team naar buiten toe vertegenwoordigt en het aanspreekpunt voor andere instanties en teams is.

De provincie is de beheerder van het team. De beleidsmatige aansturing geschiedt door het provinciaal handhavingsoverleg (PHO).

De teams hebben de volgende taken:

– Het houden van toezicht op inrichtingen met een capaciteit voor de opslag van meer dan 10 000 kilogram consumentenvuurwerk, al dan niet voorzien van een verkoopruimte.

– Het houden van toezicht op de in de provincie gevestigde bedrijven en personen die zich bezig houden met het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk.

– Het houden van toezicht op het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk tijdens evenementen en voorstellingen in de provincie, met inbegrip van de voorbereiding en nazorg van dergelijke voorstellingen en voorstellingen.

– Het terugkoppelen van bij de handhaving opgedane ervaringen en inzichten naar degenen die bij de provincie zijn belast met het verlenen van vergunningen of toestemmingen.

– Het op het spoor komen en ongedaan maken van illegale opslagen van vuurwerk in de provincie.

(Inter-)gemeentelijk toezicht

De gemeenten dragen zorg voor het toezicht op de inrichtingen voor de opslag van ten hoogste 10 000 kilogram consumentenvuurwerk. Specifieke organisatorische voorzieningen ter waarborging van een goede uitvoering hiervan zijn, gelet op de bestaande afspraken tot samenwerking in WGR-verband, niet nodig geacht.

(Inter-)regionale vuurwerkteams (opsporing)

In diverse korpsen wordt gedurende de laatste maanden van het jaar gewerkt met regionale of interregionale vuurwerkteams voor de aanpak van de handel in verboden consumentenvuurwerk. Deze teams beschikken doorgaans over recherchecapaciteit en zijn in staat tot betrekkelijk diepgaande opsporingsonderzoeken.

Coördinatie van toezicht en opsporing

De coördinator van het provinciale vuurwerkteam is tevens belast met de coördinatie, stimulering, voortgangs- en kwaliteitsbewaking van het geheel aan toezichtsactiviteiten betreffende vuurwerk binnen de provincie. Hiertoe moet hij er o.a. voor zorgen dat er jaarlijks een provinciebreed uitvoeringsprogramma «controle vuurwerkopslagen en evenementen» wordt opgesteld, dat ook als kader kan dienen voor de gemeentelijke controles en de bestuursondersteunende activiteiten van de politie. Hij wordt hierin bijgestaan door de Servicepunten handhaving (Seph) in de provincie. Dit uitvoeringsprogramma wordt vastgesteld in het provinciaal handhavingsoverleg.

De coördinator van het provinciale vuurwerkteam en de vuurwerkcoördinatoren van de in de provincie gelegen politiekorpsen zijn gezamenlijk belast met de coördinatie tussen de activiteiten van hun teams. Zij brengen hiervan jaarlijks verslag uit aan het college van gedeputeerde staten en de hoofdofficier(en) van justitie.

b. Landelijk niveau

Vliegende brigade (toezicht)

De vuurwerkhandel is een activiteit die op (inter)nationale schaal plaatsvindt. Om de verschillende vuurwerkstromen adequaat te kunnen volgen en te voorkomen dat vuurwerk weglekt naar de illegaliteit, is besloten tot de instelling van een landelijk toezichtsteam. Dit landelijk team, de Vliegende brigade, houdt ten behoeve van de betrokken colleges van gedeputeerde staten toezicht op de ca. 30 grootste vuurwerkinrichtingen in ons land, waaronder alle opslagen van professioneel vuurwerk. Tevens houdt de Vliegende brigade ten behoeve van de Minister van VROM toezicht op de naleving van de regelgeving met betrekking de in-, uit- en doorvoer van vuurwerk, alsmede het voorhanden hebben en aan een ander ter beschikking stellen van vuurwerk. Hiertoe behoren in elk geval een controle van de wijze van classificeren en aanduiden van vuurwerk en van de constructie, samenstelling en overige eigenschappen van consumentenvuurwerk. De Vliegende brigade werkt hierbij nauw samen met de IVW, die is belast met het toezicht op het vervoer van vuurwerk (met inbegrip van de aanlanding in zeehavens), en de Douane, die met het oog op fiscale belangen toezicht houdt op inen doorvoer van vuurwerk.

De Vliegende brigade, die bestaat uit toezichthouders uit de kring van de provincies en de VROM-Inspectie, staat onder leiding van een coördinator. Deze coördinator vertegenwoordigt de vliegende brigade naar buiten toe en is het aanspreekpunt voor andere instanties en teams. De VROM-Inspectie is de beheerder van het team. De beleidsmatige aansturing geschiedt door de Stuurgroep Vuurwerkbesluit, bestaande uit vertegenwoordigers van de diverse betrokken handhavingsinstanties op bestuurlijk niveau.

De Vliegende brigade is voorshands ingesteld voor een periode van twee jaar, d.w.z. tot 1 maart 2004. Deze termijn valt samen met de termijn waarin de sanering van inrichtingen waar professioneel vuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt moet zijn afgerond. Hoewel gedeputeerde staten met de inwerkingtreding van dit besluit bevoegd worden voor de handhaving van de milieuvergunning van de genoemde inrichtingen, is er voor gekozen om het toezicht op deze bedrijven landelijk te organiseren. Het zou niet zinvol zijn per provincie een toezichtsapparaat op te bouwen voor de relatief korte duur van de saneringstermijn. Aan de hand van de ontwikkelingen in de vuurwerkbranche gedurende de overgangstermijn van het Vuurwerkbesluit en de met de vliegende brigade opgedane ervaringen zal worden bezien of het uit een oogpunt van een doeltreffende en doelmatige handhaving wenselijk is de vliegende brigade, al dan niet in gewijzigde vorm, in stand te houden.

Landelijke milieugroep en VROM-IOD (opsporing)

Voor het verrichten van strafrechtelijke onderzoeken van bovenregionale aard, al dan niet naar aanleiding van bevindingen van de Vliegende brigade, is in beginsel capaciteit beschikbaar bij de LMG en de VROM-Inlichtingen en Opsporingsdienst.

Landelijk meld- en informatiepunt

Bij de VROM-Inspectie is een Landelijk Meld- en Informatiepunt (LMIP) ondergebracht, dat moet functioneren ten behoeve van alle instanties en teams die betrokken zijn bij de handhaving van de vuurwerkregelgeving. Hiermee wordt beoogd een integraal inzicht te verkrijgen in de gehele vuurwerkketen, zodat vanuit een goede informatiepositie snel, gecoördineerd en adequaat kan worden opgetreden.

Het LMIP gaat in elk geval de volgende informatie beheren:

– Meldingen met betrekking tot import/export, opslag, afgifte, tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk;

– Vergunningen voor het bezigen van professioneel vuurwerk;

– Vergunningen voor de opslag van vuurwerk;

– Meldingplichtige inrichtingen voor de opslag van consumentenvuurwerk;

– Toezichtsinformatie (o.a. controlerapporten);

– Opsporingsinformatie (o.a. processen-verbaal).

De belangrijkste functie van het LMIP zal zijn het doorkoppelen van de informatie naar de handhavingsinstanties of teams waarvoor die informatie relevant is. Dit doorkoppelen van informatie zal structureel en incidenteel plaatsvinden. Zodra in alle provincies de Seph's volledig operationeel zijn, zullen zij een rol krijgen bij het structureel doorgeven van toezichtsinformatie. Op verzoek van opsporingsambtenaren, toezichthouders, OM of betrokken bestuursorganen wordt incidenteel toezichts- of opsporingsinformatie doorgegeven. Op het doorgeven van informatie is door alle partijen aanvaard informatieprotocol van toepassing.

Een andere belangrijke functie van het meldpunt zal zijn het verrichten van trendanalyses op basis van de beheerde informatie.

Het LMIP kan de beoogde functie uitsluitend vervullen, als alle toezichthouders en opsporingsambtenaren, bestuursorganen en het OM hun bevindingen met betrekking tot de naleving van de vuurwerkregelgeving en andere relevante informatie met betrekking tot vuurwerk ter kennis brengen van het LMIP. Daartoe zullen door alle betrokken organisaties afspraken worden gemaakt over (de wijze van) het doorgeven van deze informatie.

De VROM-Inspectie fungeert als beheerder van het LMIP.

Coördinatie van toezicht en opsporing

De coördinator van de Vliegende brigade en de coördinatoren van de provinciale vuurwerkteams moeten gezamenlijk zorg dragen voor de coördinatie van de door hun teams te verrichten toezichtsactiviteiten betreffende vuurwerk. Hiertoe plegen zij regelmatig overleg, in aanwezigheid van de coördinator van het LMIP.

De coördinator van de Vliegende brigade, de coördinator van de LMG en de coördinator van de VROM-IOD zijn gezamenlijk belast met de coördinatie tussen de activiteiten van hun teams, respectievelijk dienst met betrekking tot vuurwerk. Hiertoe plegen zij regelmatig overleg, in aanwezigheid van de coördinator van het LMIP.

§ 5.5 Civielrechtelijke aansprakelijkheid

Degene die in de uitoefening van zijn bedrijf vuurwerk gebruikt of onder zich heeft (opslaat) is aansprakelijk voor de schade die daardoor aan personen of zaken ontstaat, ongeacht de vraag of het ontstaan van die schade aan de betrokken bedrijfsmatige gebruiker of houder van de opslag kan worden verweten (artikel 6:175 Burgerlijk Wetboek). De aansprakelijke persoon kan zich daarbij niet beroepen op een beperking van de aansprakelijkheid, zodat in beginsel de gehele schade aan de benadeelde persoon moet worden vergoed (behoudens matiging door de rechter). De aansprakelijkheid geldt voorts onafhankelijk van de vraag of de bedrijfsmatige gebruiker of degene die het vuurwerk opslaat of in bewaring heeft, eigenaar is van het vuurwerk. Zij rust bijvoorbeeld ook op de expediteur en stuwadoor. Er is geen sprake van aansprakelijkheid indien er sprake is van een natuurgebeuren van uitzonderlijke, onvermijdelijke en onweerstaanbare aard. Daaronder valt wel een windhoos maar niet blikseminslag.

Schema handhavingsbevoegdheden

Invoer, uitvoer en doorvoer

Onderwerp Bestuurlijk bevoegd gezag
Classificatie/Aanduiding aard vuurwerk: geschikt/niet geschikt voor particulier gebruik/Aanduiding artikelnummer en productiejaar bij invoerMin. VROM
Producteisen voor consumentenvuurwerkMin. VROM
Melden van invoer/uitvoerMin. VROM
Registreren van ingevoerd vuurwerkB&W/GS; Min. VROM

Vervoer

Onderwerp Bestuurlijk bevoegd gezag
Vervoer conform voorschriften uit ADR/VLGMin. V&W
Ononderbroken laden/lossen/laten staan/liggen van een met vuurwerk geladen voertuigMin. V&W

Voorhanden hebben door particulieren

Onderwerp Bestuurlijk bevoegd gezag
Voorhanden hebben van vuurwerk buiten een inrichtingMin. VROM
Verbod op het voorhanden hebben van vuurwerk dat niet aan de eisen voldoetMin. VROM

Opslag, bewerken en bedrijfsmatig voorhanden hebben

Onderwerp Bestuurlijk bevoegd gezag
Opslag ten hoogste 1 000 kg consumentenvuurwerkB&W
Opslag meer dan 1 000 kg, maar ten hoogste 10 000 kg consumentenvuurwerkB&W
Opslag meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerkGS
Opslag professioneel vuurwerkGS
Classificatie/Aanduiding aard vuurwerk: geschikt/niet geschikt voor particulier gebruik/Aanduiding artikelnummer en productiejaar bij opslagB&W/GS
Registreren van voor handelsdoeleinden voorhanden vuurwerkB&W/GS; Min. VROM
ArbeidsveiligheidMin. SZW
Voor B&W en brandweer beschikbaar hebben van gegevens over in de inrichting aanwezig vuurwerkB&W/GS
Financiële zekerheidstelling bij opslag professioneel vuurwerkGS

Verkoop, aanprijzen en afleveren

Onderwerp Bestuurlijk bevoegd gezag
Producteisen voor consumentenvuurwerkB&W (bij regulier verkooppunt); Min. VROM
Aanprijzen van vuurwerkB&W/GS (bedrijfsmatig); Min. VROM
Consumentenvuurwerk aan groothandelaar ter beschikking stellenB&W/GS; Min. VROM
Professioneel vuurwerk ter beschikking stellen aan anderenGS; Min. VROM
Consumentenvuurwerk aan particulieren ter beschikking stellenB&W; Min. VROM

Afsteken en tot ontbranding brengen

Onderwerp Bestuurlijk bevoegd gezag
Afsteken van consumentenvuurwerkMin. VROM
Toepassen van professioneel vuurwerkGS; Min. SZW

Ruimtelijke ordening

Onderwerp Bestuurlijk bevoegd gezag
Veiligheidsafstanden in bestemmingsplannen en andere lokale RO-besluitenB&W; Min. VROM

§ 6. Financiële compensatie

In het algemeen geldt dat de kosten die voortvloeien uit het onderhavige besluit voor rekening van de betrokken bedrijven komen. Daarop bestaat één uitzondering; deze betreft de algemene schadevergoedingsmogelijkheid die artikel 15.20 van de Wet milieubeheer biedt tot vergoeding van kosten of schade die redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste behoren te blijven van degene tot wie een beschikking is gericht waarbij de milieuvergunning geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken. Artikel 15.21 kent eenzelfde mogelijkheid voor kosten of schade die het gevolg zijn van het van toepassing worden van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 24 van de Wms (zoals (onderdelen van) dit besluit).

De Minister van VROM heeft in 1997 de Circulaire schadevergoedingen uitgebracht (Stcrt. 1997, nr. 246) waarin het instemmingsbeleid ten aanzien van het toekennen van schadevergoedingen ex artikel 15.20 van de Wet milieubeheer door het bevoegd gezag is neergelegd. Hierin zijn de criteria opgenomen op basis waarvan de minister instemt met de toekenning van een schadevergoeding wegens het geheel of gedeeltelijk intrekken van een milieuvergunning door het daarvoor bevoegde gezag. Indien de minister heeft ingestemd met het toekenningsbesluit komen de kosten van de vergoeding ten laste van het rijk. In het kader van de implementatie van het Vuurwerkbesluit wordt door de Minister van VROM een aanpak uitgewerkt voor het toekennen van vergoedingen op basis van de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de genoemde circulaire.

Gelet op de te verwachten schadeclaims van bedrijven waar professioneel vuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt, zullen hiervoor additionele middelen moeten worden vrijgemaakt. In paragraaf 11 (Bedrijfseffectentoets) wordt hierop nader ingegaan.

§ 7. Verhouding met andere regelgeving

§ 7.1 Arbeidsomstandighedenwetgeving

Zoals hiervoor is aangegeven strekt dit besluit mede tot bescherming van werknemers van een vuurwerkbedrijf. Volledigheidshalve zij er daarbij op gewezen dat voor wat betreft het voorkomen en beperken van gevaren en risico's voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers in vuurwerkbedrijven primair de arbowetgeving van toepassing is.

In dit verband is met name te wijzen op de voor iedere werkgever bestaande verplichting om in een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) schriftelijk vast te leggen welke risico's de arbeid voor de werknemers met zich brengt. Deze RI&E dient tevens een beschrijving te bevatten van de gevaren voor de werknemers en van de risicobeperkende maatregelen. Ondersteuning door een gecertificeerde arbodienst is bij de opstelling van de RI&E verplicht. In de RI&E moet een plan van aanpak worden opgenomen waarin de maatregelen die naar aanleiding van de gesignaleerde risico's moeten worden genomen, worden omschreven. Over de uitvoering van dit plan dient jaarlijks overleg plaats te vinden met de ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging of de belanghebbende werknemers.

De huidige in het Arbeidsomstandighedenbesluit opgenomen verplichting voor bepaalde aangewezen categorieën van bedrijven of inrichtingen tot het opstellen van een arbeidsveiligheidsrapport zal binnen afzienbare tijd komen te vervallen. Een wijziging van het Arbobesluit is daartoe in voorbereiding. Voor bedoelde categorieën van bedrijven en inrichtingen zullen in plaats daarvan nadere eisen gaan gelden ten aanzien van de inhoud van de RI&E en het plan van aanpak. Deze nadere eisen zullen in hoofdzaak betrekking hebben op:

• de beschrijving en evaluatie van scenario's met betrekking tot gebeurtenissen die kunnen leiden tot zware ongevallen en een beoordeling van de waarschijnlijkheid en ernst van mogelijke gebeurtenissen;

• het aanwezig zijn van een preventiebeleid ten aanzien van zware ongevallen;

• de aanwezigheid van een intern noodplan;

• het aanwezig zijn van een veiligheidsbeheerssysteem.

Het ligt in de bedoeling bij de komende wijziging van het Arbobesluit deze nadere eisen mede van toepassing te verklaren op die bedrijven of inrichtingen waarin vuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt, waar uit een oogpunt van veiligheid voor de werknemers de grootste risico's aanwezig zijn. Hiertoe zal de grenswaarde voor ontplofbare stoffen die thans in het kader van de verplichtstelling van de arbeidsveiligheidsrapportage in het Arbobesluit wordt gehanteerd, worden geëvalueerd. Op basis van de uitkomsten van deze evaluatie zal ten behoeve van de aanwijzing van bedrijven of inrichtingen waarvoor nadere eisen voor de RI&E gaan gelden een nieuw grenswaardensysteem voor ontplofbare stoffen, waaronder ook vuurwerk wordt gerekend, worden ontwikkeld en in het Arbobesluit worden opgenomen.

Het onderhavige besluit voorziet ook in wijziging van het Arbobesluit (artikel 5.1.1). In dat besluit wordt naar analogie van de regeling voor het werken met springstoffen (artikel 4.8 Arbobesluit) een specifieke regeling met betrekking tot professioneel vuurwerk opgenomen waarin wordt voorgeschreven dat het ter plaatse opbouwen, installeren, monteren, assembleren en na ontbranding verwijderen slechts mag plaatsvinden volgens een vooraf opgesteld werkplan en door of onder toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid. Ook het bewerken (verwerken, (her)verpakken, (voor)monteren, assembleren) van professioneel vuurwerk in een inrichting moet plaatsvinden door of onder toezicht van een op vakbekwaamheid gecertificeerde persoon. In de artikelsgewijze toelichting zal hierop nader worden ingegaan.

Naast de ingevolge dit besluit geldende algemene regels voor inrichtingen waar consumentenvuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt (artikelen 2.2.1 en 2.2.2, bijlagen 1 en 2) en inrichtingen waar professioneel vuurwerk al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt (artikel 3.2.1, bijlage 2), zijn voor wat betreft de bescherming van werknemers in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, de regels van de arbeidsomstandighedenwetgeving onverkort van kracht. In dit verband zij, voor wat betreft de aan bedrijven of inrichtingen te stellen algemene eisen, met name gewezen op hoofdstuk 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit dat voorschriften bevat voor de inrichting van arbeidsplaatsen.

In bijlage 3 zijn regels opgenomen omtrent de situering van binnen een inrichting aanwezige bewaarplaatsen en bewerkingsruimten voor vuurwerk ten opzichte van buiten de inrichting aanwezige kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten. De bijlagen bevatten geen voorschriften met betrekking tot de afstand die in acht moet worden genomen tussen binnen de inrichting aanwezige ruimten waar vuurwerk aanwezig is (zoals opslagplaatsen, en bewerkingsruimten), en andere ruimten waar werknemers arbeid verrichten of in verband met de arbeid verblijven. Het spreekt echter voor zich dat plaatsen waar werknemers andere arbeid verrichten dan het bewerken of ompakken van vuurwerk, zoals kantoorruimten, of in verband met de arbeid verblijven, zoals kleedkamers, wasgelegenheden en doucheruimten, ontspanningsruimten of kantines, zodanig ten opzichte van de bedoelde opslag- en herverpak- of bewerkingsruimten moeten worden gesitueerd, dat gevaren voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk worden voorkomen. Bedoelde gevaren zijn uiteraard ook te voorkomen door de wijze van uitvoering van de betreffende vuurwerkopslag- en herverpak- of bewerkingsruimten en andere ruimten waarin werknemers aanwezig zijn. Een en ander vloeit in zijn algemeenheid voort uit de arbeidsomstandigheden-wetgeving (zie artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en artikel 3.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit). Het behoort tot de taak van de Arbeidsinspectie om hierop toe te zien.

Vakbekwaamheid

Zoals hiervoor aangegeven wordt ter plekke gecontroleerd of het ontsteken van professioneel vuurwerk plaats vindt door of onder voortdurend toezicht van een gecertificeerde persoon. Certificaten van vakbekwaamheid voor het afsteken van professioneel vuurwerk worden afgegeven door een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op grond van artikel 20 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 daartoe aangewezen instelling. Deze instelling dient te voldoen aan in artikel 1.5a van het Arbeidsomstandighedenbesluit omschreven aanwijzingscriteria die onder meer betrekking hebben op onafhankelijkheid, deskundigheid en uitrusting. Als de instelling is geaccrediteerd bij de Raad voor Accreditatie (RvA) is dit voor de Minister een belangrijke overweging om tot aanwijzing van de instelling over te gaan. De RvA toetst instellingen op onafhankelijkheid, deskundigheid en betrouwbaarheid. In een door een College van Deskundigen (samengesteld uit de kring van belanghebbenden) op te stellen certificatieregeling wordt omschreven aan welke criteria instellingen moeten voldoen om voor accreditatie in aanmerking te komen en aan welke toetsbare vakbekwaamheidseisen beroepsbeoefenaren moeten voldoen (certificatieschema). Op de certificerende instelling wordt toezicht gehouden door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Directie Toezicht van het ministerie) als ook door de RvA. De minister beschikt daarvoor over specifieke bevoegdheden op grond van de Arbeidsomstandighedenwet 1998. Bij dat toezicht wordt aansluiting gezocht bij het toezicht van de RvA. Het is de certificatie-instelling die er op toeziet dat de opleidingsinstelling(en) een opleiding verzorgt(en) overeenkomstig het vastgestelde certificatieschema. De certificatie-instelling zal ook toezien op de eisen voor hercertificatie. Certificatie van vakbekwaamheid beoogt immers ook het onderhouden van kennis en kunde in de praktijk. Naast opleiding is het toetsen van ervaring een belangrijk gegeven.

§ 7.2 Wet explosieven voor civiel gebruik

Met de inwerkingtreding van het Vuurwerkbesluit wordt het Reglement Gevaarlijke Stoffen ingetrokken. Laatstgenoemde algemene maatregel van bestuur regelde niet alleen het bezigen, afleveren en ter aflevering aanwezig houden van professioneel vuurwerk, maar ook het bezigen, afleveren en ter aflevering aanwezig houden van andere ontploffingsgevaarlijke stoffen en voorwerpen die bij vuurwerkevenementen (vuurkoord, bepaalde ontstekers etc.) of bij opruimwerkzaamheden zoals het springen van gebouwen worden gebruikt (explosieven, ontstekers). Voor het bezigen van deze stoffen en voorwerpen bij deze werkzaamheden was een ontheffing van de Minister van Verkeer en Waterstaat vereist.

Voor zover de bedoelde ontploffingsgevaarlijke stoffen en voorwerpen worden gebruikt in samenhang met professioneel vuurwerk in het kader van een evenement of voorstelling worden deze stoffen en voorwerpen onder het regime van het nieuwe Vuurwerkbesluit gebracht. Daartoe zal de Minister van VROM de betrokken stoffen en voorwerpen bij regeling aanwijzen.

Voor zover er sprake is van het verrichten van arbeid waarbij ontploffingsgevaarlijke stoffen en voorwerpen, niet zijnde vuurwerk, worden gebruikt voor het springen van objecten, is daarvoor een regeling getroffen in het Arbeidsomstandighedenbesluit (op grond van de Arbowet 1998). Op grond van dat besluit is voor de desbetreffende activiteit een certificaat van vakbekwaamheid verplicht, dat wordt afgegeven door een onder toezicht van de Raad voor de Accreditatie staande certificatie-instelling. Aangezien de genoemde stoffen en voorwerpen ook worden gebruikt voor werkzaamheden zoals het reinigen van installaties in een bedrijf, wordt het certificaat van vakbekwaamheid tevens verplicht voor dergelijke activiteiten. Hiertoe is artikel 4.8 van het Arbeidsomstandighedenbesluit aangepast (zie artikel 5.1.1).

Voor zover ontploffingsgevaarlijke stoffen en voorwerpen voor een ander doel worden gebruikt dan hierboven is vermeld (dus niet worden gebruikt in samenhang met professioneel vuurwerk, bij opruimingswerkzaamheden of ten behoeve van de reiniging van installaties) – bijvoorbeeld ter gelegenheid van het afvuren van historische kanonnen – is voor het gebruiken van die stoffen en voorwerpen uitsluitend de Wet explosieven voor civiel gebruik (Wecg) van toepassing. Voor deze wet is de Minister van VROM de eerstverantwoordelijke bewindspersoon. Voor het gebruiken van explosieven, dus ook het gebruik van kleine hoeveelheden kruit door historische verenigingen, is een erkenning vereist als bedoeld in artikel 17 van die wet. Een erkenning wordt alleen verleend indien er geen reden is om te vermoeden dat van de erkenning of van de explosieven misbruik zal worden gemaakt of dat de explosieven niet aan de aanvrager kunnen worden toevertrouwd. Voor de erkenning is de korpschef van de regio waarin de aanvrager is gevestigd bevoegd.

In de genoemde wet worden voor het verkrijgen van een erkenning thans geen vakbekwaamheidseisen voorgeschreven.

Voor het opslaan van andere ontplofbare stoffen en voorwerpen dan vuurwerk in de zin van dit besluit, zoals bijvoorbeeld noodsignalen voor schepen, was reeds en blijft een milieuvergunning vereist. Daarnaast moet degene die dergelijke stoffen en voorwerpen opslaat of verhandelt in het bezit zijn van een erkenning (artikel 17 Wecg), tenzij het betreft pyrotechnische artikelen of munitie in de zin van de Wet wapens en munitie.

§ 8. Verhouding met communautaire regelgeving

In Europees Normalisatieverband (CEN) worden al geruime tijd normen ontwikkeld voor consumentenvuurwerk. Er blijken echter grote verschillen te bestaan tussen de gebruiken en de daarmee samenhangende veiligheidsinzichten betreffende consumentenvuurwerk in de verschillende lidstaten zodat deze normalisatie nog niet is voltooid.

In Europees verband bestaan geen met het onderhavige besluit vergelijkbare eisen voor consumentenvuurwerk of vuurwerk voor professioneel gebruik. Bij gebrek aan Europese normstelling terzake kan nationale regelgeving tot stand worden gebracht binnen de door het EG-verdrag gestelde grenzen. Van belang is met name artikel 28, dat onder meer maatregelen met gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen verbiedt. Bij afwezigheid van een EG-regeling acht het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen een nationale maatregel met het verbod van artikel 28 verenigbaar, ondanks een mogelijk handelsbelemmerend effect van die maatregel, indien daarmee belangen worden beschermd die voorrang behoren te krijgen op de eisen van het vrije goederenverkeer. Daarvoor moeten die belangen van voldoende gewicht zijn. Voorwaarden zijn verder dat de regeling geen – of bij een toets aan artikel 30 van het EG-verdrag: zo min mogelijk – onderscheid maakt tussen nationale en ingevoerde producten, en dat de regeling voor de behartiging van de betrokken belangen noodzakelijk is en niet onevenredig belastend (o.a. HvJEG 20 februari 1979, 120 178, Cassis de Dijon, Jur. 1979, p. 649). Getoetst aan deze criteria kan worden vastgesteld dat dit besluit geen verboden maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking inhoudt: a. de maatregel is van toepassing op al het vuurwerk, zonder onderscheid naar land van herkomst; b. de maatregel dient het belang van de bescherming van mens en milieu; c. de maatregel is noodzakelijk in het licht van deze doelstelling; d. niet valt in te zien hoe deze doelstelling op een minder handelsbelemmerende wijze bereikt kan worden. Het etiket op het vuurwerk moet in het Nederlands gesteld worden. Dit etiket is noodzakelijk ter bescherming van degene die het vuurwerk aflevert, voorhanden heeft of tot ontbranding brengt en ter vereenvoudiging van de handhaving. Dit etiket maakt het voor de particuliere gebruiker en voor de toezichthoudende instanties immers mogelijk om onderscheid te maken tussen vuurwerk voor professioneel gebruik en consumentenvuurwerk.

De vakbekwaamheidseis die geldt voor bepaalde handelingen met vuurwerk voor professioneel gebruik is niet in strijd met het vrij verkeer van werknemers of met de vrijheid van het dienstenverkeer. Het niveau van vakbekwaamheid is in opdracht van het ministerie van VROM door TNO Prins Maurits Laboratorium opgesteld. Daarbij is gebruik gemaakt van vakbekwaamheidseisen in andere Europese landen waaronder Duitsland, alsmede vakbekwaamheids- en veiligheidsvereisten die in de Verenigde Staten en Canada worden toegepast.

Notificatie

Het onderhavige ontwerp-besluit is op 14 juni 2001 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2001/0262/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van de richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48 van 20 juli 1998 (PbEG L 217).

Naar aanleiding van de door de Europese Commissie ingebrachte uitvoerig gemotiveerde mening wordt het volgende opgemerkt. Tevens zijn naar aanleiding van de door de Europese Commissie ingebrachte uitvoerig gemotiveerde mening als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de richtlijn nr. 98/34/EG enkele aanpassingen aangebracht. Het in de 1.3.2, eerste lid, en artikel 1.4.1, eerste lid, gemaakte onderscheid tussen de termijn voor melding bij invoer van vuurwerk en de termijn voor melding bij handel in Nederland is gelijkgesteld door een termijn van twee werkdagen op te nemen. Omdat deze termijn voor de vuurwerkhandel in de drukke eindejaarsperiode op praktische bezwaren stuit is bepaald dat in de eindejaarsperiode met een termijn van 24 uur kan worden volstaan. Verder is naar aanleiding van een opmerking van de Commissie een gelijkstellingsbepaling in de bijlagen 1 en 2 opgenomen ter waarborging van het vrije verkeer van goederen die niet voldoen aan de normen en voorschriften in het besluit, maar die een soortgelijk beschermingsniveau garanderen. Tenslotte is naar aanleiding van een opmerking van de Commissie ook een gelijkstellingsbepaling in de bijlagen 1 en 2 opgenomen voor tests en analyses die zijn uitgevoerd door laboratoria in andere lidstaten, alsmede certificaten van conformiteit voor goederen die zijn afgegeven conform de voorschriften van de staat waarin deze tests en analyses naar behoren zijn uitgevoerd, wanneer de desbetreffende certificaten zijn afgegeven door een instelling die voldoende garanties van deskundigheid en onafhankelijkheid biedt.

Tevens heeft op 7 augustus 2001 melding plaatsgevonden aan het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie (notificatie G/TBT/N/NLD/22), ingevolge artikel 2, negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235). Op de melding is geen reactie gevolgd.

§ 9. Bestuurslasten

Ten aanzien van de uitvoering van het vergunningstelsel voor het bedrijfsmatig toepassen van professioneel vuurwerk heeft dit besluit een lastenverschuiving tot gevolg.

Per saldo zal de overheveling van de bevoegdheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat naar gedeputeerde staten tot een geringe lastenverzwaring voor de provincies leiden omdat het in casu om een eenmalig te verstrekken vergunning voor een bedrijfsactiviteit gaat. Naar verwachting zal het aantal aanvragen om vergunning voor de opslag van professioneel vuurwerk drastisch afnemen als gevolg van de aanscherping van de afstandseisen voor inrichtingen die ten opzichte van kwetsbare objecten in acht moeten worden genomen. Om die reden moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat tal van opslagbedrijven hun bedrijfsactiviteit in Nederland zullen staken. Naar verwachting zullen nog wel aanvragen voor een toepassingsvergunning door in het buitenland gevestigde bedrijven worden ingediend. Voor die gevallen is de Minister van VROM bevoegd.

Ten aanzien van de uitvoering van het vergunningstelsel voor het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk heeft dit besluit niet alleen een lastenverschuiving maar ook een, zij het geringe, lastenverzwaring tot gevolg. In plaats van de tot dusver verplichte voorafgaande melding aan de Rijksverkeersinspectie van een evenement of voorstelling waarbij professioneel vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht, is thans toestemming vereist van gedeputeerde staten van de provincie waarin het evenement of de voorstelling plaatsvindt.

De bevoegdheid inzake de verlening van milieuvergunningen ten behoeve van inrichtingen waar 10 000 kilogram of meer consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, consumentenvuurwerk wordt bewerkt (herverpakken valt niet daaronder ) dan wel professioneel vuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt, wordt toebedeeld aan gedeputeerde staten. Ook hier vindt derhalve een lastenverschuiving plaats, in dit geval van burgemeester en wethouders naar gedeputeerde staten. Voor de provincie betekent dit een lastenverzwaring en voor de gemeente een lastenverlichting van in principe gelijke orde.

Hierbij moet worden aangetekend dat gemeenten met inrichtingen waar professioneel vuurwerk wordt opgeslagen gedurende een periode van twee jaar na de inwerkingtreding van het besluit rekening moeten houden met werkzaamheden die voortvloeien uit de sanering van inrichtingen die niet aan de daarvoor geldende afstandseis kunnen voldoen. Deze werkzaamheden zullen vooral betrekking hebben op de verstrekking van de nodige gegevens omtrent deze inrichtingen aan gedeputeerde staten en het voeren van overleg met de betrokken inrichtingen over de eventuele mogelijkheden tot bedrijfsverplaatsing dan wel over de beëindiging van het bedrijf. Daarnaast zullen gedeputeerde staten naar verwachting gedurende die periode met een piekbelasting worden geconfronteerd, die tot een tijdelijke verhoging van de bestuurslasten zal leiden.

De concentratie van de informatie die moet worden gemeld aan de Minister van VROM in geval van import, export en handel in vuurwerk (niet detailhandelaren), waarbij een overheveling van taken op het gebied van consumentenvuurwerk plaatsvindt van de Keuringsdienst van Waren naar de VROM-Inspectie, zal door de daarmee gepaard gaande efficiencyverbetering een beperkte verzwaring van de bestuurslasten voor de overheid tot gevolg hebben. Immers deze concentratie van informatie op één punt is bevorderlijk voor de doelmatigheid van het toezicht en de handhaving en draagt in hoge mate bij aan het optimaliseren van de taakuitoefening en dus tot beperking van de uitvoeringslasten.

In de artikelen 2.2.3, 3.2.2, 3.3.4 en 5.1.3, onderdeel C, wordt een nieuwe adviserende en controlerende taak gelegd bij de commandant van de regionale brandweer. Dit leidt tot een lastenverzwaring bij de regionale brandweer.

Deze nieuwe taak past binnen het voornemen van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om de rol van de regionale brandweer bij de inventarisatie van en bij het toezicht op risicovolle objecten te versterken. De vuurwerkbranche is daarbij een aspect.

Het toezicht op de naleving van de in het Arbeidsomstandighedenbesluit op te nemen voorschriften (werkplan en certificaat van vakbekwaamheid) zal plaatsvinden door de Arbeidsinspectie. Tot nu toe werd het toezicht op het afsteken van professioneel vuurwerk meegenomen in het reguliere toezicht op grond van de Arbeidsomstandighedenwet 1998. Met het opnemen in het Arbobesluit van een specifieke regeling voor professioneel vuurwerk zal sprake zijn van een intensivering van het toezicht die leidt tot een lastenverzwaring voor deze dienst.

§ 10. Administratieve lasten voor het bedrijfsleven

Het ontwerpbesluit is ter kennis gebracht van het Advies College Toetsing Administratieve Lasten (Actal). Op verzoek van dat college is deze paragraaf aangevuld met nadere kwantitatieve gegevens over de gevolgen van het onderhavige besluit voor de administratieve lastendruk.

Om inzicht te krijgen in de omvang van de financiële gevolgen die voortvloeien uit dit besluit heeft onderzoeksbureau EIM in opdracht van VROM onderzoek uitgevoerd naar onder meer de effecten van het besluit op de administratieve lasten voor bedrijven (Rapport Haskoning, Onderbouwing financiële gevolgen van het Vuurwerkbesluit voor de Rijksoverheid, bijlage I, onderbouwing administratieve lasten voor bedrijven, juli 2001).

Mede aan de hand van dit rapport worden hierna de gevolgen van het onderhavige besluit voor de administratieve lastendruk voor bedrijven beschreven. Daarbij zij opgemerkt dat het totaal van de hier genoemde lasten verschilt van het totaal dat in het bovenvermelde onderzoeksrapport is opgenomen (f 6,5 mln (waarvan ca. f 330 000 eenmalige kosten) respectievelijk f 3,9 mln). Het verschil wordt in het bijzonder veroorzaakt doordat de hierna weergegeven kosten in verband met het certificaat van vakbekwaamheid en het werkplan niet in het onderzoeksrapport zijn opgenomen.

De administratieve lasten die uit dit besluit voortvloeien hebben betrekking op:

a. de melding voorafgaand aan het binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van vuurwerk;

b. de melding voorafgaand aan het afleveren van consumentenvuurwerk aan groothandelaren;

c. de melding voorafgaand aan het afleveren van professioneel vuurwerk aan personen met een toereikende milieuvergunning of een vergunning voor het afsteken daarvan;

d. de registratie van vuurwerk door de importeur, groothandelaar en detaillist;

e. het bijhouden en bijwerken van een register van vakbekwame personen, evenementen en voorstellingen, en ongewone voorvallen bij het afsteken van professioneel vuurwerk;

f. de kosten voor het verkrijgen van een certificaat van vakbekwaamheid;

g. het werkplan dat moet worden ingediend tezamen met een aanvraag om toestemming voor het afsteken van professioneel vuurwerk;

h. de zekerheid die moet worden gesteld ter dekking van de aansprakelijkheid naar burgerlijk recht waartoe het afsteken van professioneel vuurwerk aanleiding kan geven;

i. inspectieactiviteiten.

Ad a. De thans reeds bestaande meldingsplicht ten aanzien van consumentenvuurwerk wordt uitgebreid met een identieke meldingsplicht voor professioneel vuurwerk. De melding die voortaan – naast die voor consumentenvuurwerk – nodig is voor professioneel vuurwerk dat binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, loopt in de praktijk vaak samen met de melding die nu al bij de invoer van consumentenvuurwerk moet worden gedaan. Deze kosten van deze meldingen worden geschat op f 0,6 mln per jaar.

Ad b. De op grond van het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen geldende meldingsplicht is in dit besluit, met een enkele aanpassing, overgenomen. De met deze verplichting samenhangende lasten worden geschat op f 0,1 mln per jaar.

Ad c. De meldingsplicht voor leveranciers van professioneel vuurwerk heeft geen lastenverzwaring tot gevolg voor de betrokkenen. Immers, deze verplichting komt naar strekking en inhoud overeen met de thans bij de vergunningverlening krachtens het RGS gevolgde praktijk. De omvang van de hiermee gepaard gaande lasten wordt geschat op f 50 000 per jaar.

Ad d en e. De registratieplicht die reeds bestond als voorschrift in het kader van de vergunning ingevolge de artikelen 33 en 41 van het RGS blijft – zij het in aangepaste vorm – in stand. Als gevolg hiervan zijn ondernemers gehouden een deugdelijke administratie bij te houden met betrekking tot vuurwerk dat zij hebben verhandeld of gebezigd (professioneel vuurwerk).

De vergunningplicht voor het afleveren en ter aflevering voorhanden houden van professioneel vuurwerk (artikel 33 van het RGS) komt te vervallen.

De kosten in verband met de onder d en e bedoelde registraties worden geraamd op f 1,2 mln (f 0,6 mln en f 0,6 mln) per jaar.

Met uitzondering van de verplichting voor detailhandelaren (circa f 0,5 mln op jaarbasis) is hierbij geen sprake van een lastenverzwaring.

Ad f. De bezigingsvergunning die op grond van artikel 41 van het RGS vereist was, wordt vervangen door een toepassingsvergunning voor dezelfde bedrijfsactiviteit, echter in het onderhavige besluit op grond van artikel 24 van de Wms. Om deze vergunning te kunnen verkrijgen, moet de aanvrager in het bezit zijn van een certificaat van vakbekwaamheid dat is afgegeven door een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen certificatie-instelling. Dit certificaat is vereist voor personen die professioneel vuurwerk bewerken, verwerken, (her)verpakken, (voor)monteren, assembleren of daadwerkelijk afsteken dan wel voor personen onder wier voortdurend toezicht dat geschiedt. De eisen die worden gesteld aan de deskundigheid van een persoon in het kader van de certificatieplicht, zijn grotendeels gebaseerd op de vakbekwaamheidseisen die waren opgenomen in de Beleidsregels vergunning professioneel vuurwerk van de Minister van Verkeer en Waterstaat.

Het certificatievereiste zal naar verwachting leiden tot een verhoging van de bedrijfskosten in verband met de opleiding die voor het verkrijgen van een certificaat moet worden gevolgd. De kosten van een opleiding tot gecertificeerde vuurwerker hangen af van het kennis- en ervaringsniveau van de cursist. De opleiding moet opleiden tot een niveau van vakbekwaamheid waarvan de eindtermen worden vastgesteld in de Arbeidsomstandighedenregeling; deze eindtermen worden beoordeeld door de aangewezen certificatie-instelling. De opleidingskosten zullen, afhankelijk van de omvang van het praktijkgedeelte van de opleiding, naar schatting € 1400 (f 3000) per cursist bedragen. De kosten van het certificaat van vakbekwaamheid bedragen € 80 (f 175) per jaar. Uitgaande van 100 cursisten die werkzaam zijn bij bedrijven op het gebied van het afsteken van professioneel vuurwerk, bedragen de kosten in verband met opleiding voor bestaande bedrijven naar schatting f 300 000. Deze opleidingskosten zijn eenmalige kosten. Het certificaat heeft een geldigheidsduur van vijf jaar. Daarna beoordeelt de certificatie-instelling opnieuw of de houder van het certificaat nog voldoet aan de eindtermen van de beroepsopleiding en of hij zijn vakbekwaamheid in de periode waarvoor het certificaat was afgegeven in stand heeft gehouden.

Ad g. Uit de verplichting dat voor evenementen of voorstellingen een op de specifieke locatie afgestemd werkplan moet worden opgesteld, vloeit een lastenverzwaring ten opzichte van de tot dusver geldende meldingsplicht voort.

De kosten die verband houden met het opstellen van het werkplan zullen naar schatting gemiddeld € 500 (f 1100) per plan bedragen.

Uitgaande van 2100 evenementen op jaarbasis bedragen de totale kosten voor het werkplan f 2,3 mln per jaar.

Ad h. De verplichting om een verzekering te sluiten ter zake van het afsteken van professioneel vuurwerk met een verzekerd bedrag van minimaal f 5 mln was reeds geregeld in de op het RGS gebaseerde Beleidsregels vergunning professioneel vuurwerk. In dit besluit is aan de aanvrager de keuze gelaten om een verzekeringsovereenkomst te sluiten dan wel op andere wijze financiële zekerheid te stellen. Uitgaande van 1 werkdag voor het voorbereiden en sluiten van een verzekering, bedragen de (eenmalige) administratieve lasten die met deze verplichting zijn gemoeid circa f 32 000.

Ad i. Deze lasten worden geschat op f 1,8 mln per jaar, uitgaande van circa 19 000 controlebezoeken per jaar.

Bij de keuze van de in dit besluit te hanteren instrumenten is, binnen de uitgangspunten van het besluit, uitgegaan van het minst bezwarende alternatief. Zo is er van afgezien een bewaarplicht op te nemen voor de detailhandelaar met betrekking tot de formulieren waarmee klanten aan het einde van het jaar consumentenvuurwerk bestellen.

Uit dit besluit vloeit voorts een nieuwe verplichting voort voor de importeur van vuurwerk. Deze verplichting heeft betrekking op de reeds gememoreerde etiketteringseisen waaraan de verpakking waarin het vuurwerk wordt vervoerd, bij binnenkomst in Nederland moet voldoen (de aanduiding «Geschikt voor particulier gebruik» dan wel «Niet geschikt voor particulier gebruik»). Het betreft hier een extra etiketteringsplicht naast de reeds op grond van de Wvgs geldende voorschriften inzake de classificatie- en etikettering. Ervan uitgaande dat de importeur uit een oogpunt van efficiëntie er voor zal zorgen dat dit etiket door de fabrikant op het vuurwerk wordt aangebracht, leidt de genoemde nieuwe etiketteringsplicht niet tot een extra administratieve last voor de importeur.

Voor wat betreft de verplichting zorg te dragen voor een juiste aanduiding op de vervoersverpakking van de gevarenklasse van het vuurwerk overeenkomstig de internationale vervoersvoorschriften bevat dit besluit geen nieuwe verplichtingen. Met de naleving van de bestaande vervoersverplichting zijn eveneens geen administratieve lasten gemoeid. De vervoersetiketten worden immers al door de fabrikant aangebracht; de kosten daarvan behoren tot de productiekosten.

De eisen die krachtens dit besluit gelden ten aanzien van het opslaan en bewerken van vuurwerk, gelden naast de vergunningplicht. Daarmee bestaat vooraf bij het betrokken bedrijven meer zekerheid over de eisen waaraan moet worden voldaan, waardoor minder tijd hoeft te worden besteed aan overleg over de te stellen eisen en ook overigens sprake is van een efficiëntere werkwijze. Hieruit vloeit eveneens een vermindering van de administratieve lasten voort. Daar staat tegenover dat in de saneringsperiode (twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit) tijdelijk een forse verhoging van de administratieve lasten kan optreden (overleg over te nemen maatregelen, alternatieve vestigingslocaties, bedrijfsbeëindiging etc.).

§ 11. Bedrijfseffectentoets

Het onderhavige besluit heeft tot gevolg dat bedrijfseffecten zullen optreden voor vuurwerkbedrijven. Hieronder worden bedrijven verstaan die vuurwerk importeren, verhandelen of tot ontbranding brengen.

In Nederland bestaat de vuurwerkbranche uit een groep bedrijven die als volgt kan worden onderverdeeld.

• circa 20 importeurs van vuurwerk.

• circa 50 bedrijven waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk. Bij 30 bedrijven wordt ook vuurwerk opgeslagen.

• circa 1100 bedrijven waar meer dan 1 000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen. Bij 100–150 bedrijven wordt (uitsluitend) consumentenvuurwerk in een hoeveelheid van meer dan 10 000 kg opgeslagen. In deze gevallen is vaak tevens sprake van opslag van professioneel vuurwerk. Bij circa 800–900 bedrijven wordt 1 000 tot 5 000 kg consumentenvuurwerk opgeslagen.

• circa 4000 bedrijven waar minder dan 1 000 kilogram consumentenvuurwerk wordt opgeslagen ten behoeve van de verkoop aan particulieren met het oog op de jaarwisseling.

De bedrijven die onder de werking van het onderhavige besluit vallen, behoren alle tot de categorie midden- en kleinbedrijf. Voor de goede orde zij vermeld dat dit besluit niet van toepassing is op transportgebonden inrichtingen, zoals stuwadoorsbedrijven in havengebieden, voor zover het betreft de voorschriften voor het opslaan van vuurwerk en de in verband daarmee in acht te nemen veiligheidsafstanden. De overige bepalingen van dit besluit gelden wel voor deze inrichtingen.

Aard en omvang van de kosten

De aard en de omvang van de kosten die uit het onderhavige besluit voortvloeien voor vuurwerkbedrijven kunnen worden verdeeld in structurele kosten en eenmalige kosten.

De eenmalige kosten die uit dit besluit voortvloeien, zijn onder meer kosten die betrekking hebben op de aanvraag voor een nieuwe vergunning voor het toepassen van professioneel vuurwerk, het opslaan van vuurwerk (nieuwe of verzwaarde inrichtingseisen en afstandseisen) en de opleiding in verband met de persoonscertificatie. Het gaat hierbij om kosten die de betrokkene moet maken om zijn bedrijf te kunnen uitoefenen.

Voor de opslag van hoeveelheden consumentenvuurwerk van meer dan 1 000 kg en voor de opslag van professioneel vuurwerk blijft de vergunningplicht op grond van de Wet milieubeheer bestaan. In bijlage 1 en 2 bij dit besluit zijn algemene regels voor dergelijke inrichtingen opgenomen. De in bijlage 1 opgenomen voorschriften betekenen een geringe verzwaring ten opzichte van het voorheen geldende regime van maatregelen; bijlage 2 (professioneel vuurwerk) bevat voorschriften die een verzwaring inhouden ten opzichte van de voorheen geldende doordat de eisen thans zijn afgestemd op de eisen die behoren bij vuurwerk dat is ingedeeld in gevarenklasse 1.1.G als bedoeld in het ADR.

De in bijlage 3 opgenomen veiligheidsafstanden betekenen een wezenlijke verzwaring voor inrichtingen voor het opslaan of bewerken van professioneel vuurwerk. In veel gevallen zullen bedrijven waar professioneel vuurwerk wordt opgeslagen hun activiteiten niet op de huidige locatie kunnen voortzetten. Met het oog op de hervestiging van bedrijven die niet op eigen initiatief een nieuwe locatie kunnen vinden, zal het ministerie van VROM de mogelijke locaties inventariseren ten behoeve van de aanwijzing van een of zo mogelijk meer vuurwerkconcentratiegebieden. Een en ander zal in overleg met provincies, gemeenten en de branche zijn beslag krijgen.

De structurele kosten die voortvloeien uit dit besluit houden verband met de verplichting tot het melden van handelsstromen (invoer, uitvoer, handel binnen Nederland etc.), de registratie-, etiketterings- en classificatieverplichtingen en het toestemmingsvereiste met betrekking tot het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk.

Voor de kosten die samenhangen met de melding en registratie van vuurwerk en met het verkrijgen van een vergunning en toestemming voor het afsteken van professioneel vuurwerk zij verwezen naar de paragraaf Administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

Thans is vooraf toestemming nodig van gedeputeerde staten voor het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk. Voorheen gold daarvoor slechts een meldingsplicht en was een verklaring van geen bezwaar van het betreffende locale bevoegde gezag vereist, alsmede – voor zover van toepassing – een ontheffing of toestemming ingevolge de APV.

Het is niet uitgesloten dat het toestemmingsvereiste in vergelijking met de voorheen verplichte melding zal leiden tot een verhoging van de nalevingskosten voor de betrokken bedrijven. De verklaring van geen bezwaar van de burgemeester van de gemeente waar het vuurwerk wordt afgestoken, blijft nodig, zij het dat deze verklaring thans een voorwaarde wordt voor de door de provincie te verlenen toestemming.

Voor de verlening van toestemming en de verklaring van geen bezwaar kunnen door de provincie onderscheidenlijk de gemeente kostendekkende leges worden vastgesteld. De hoogte daarvan is afhankelijk van de tijd die gemoeid is met de beoordeling van de aanvraag en van het daarbij in te dienen werkplan. De afgifte van een verklaring van geen bezwaar zal veelal samenvallen met de voor het afsteken van professioneel vuurwerk op grond van de APV benodigde evenementenvergunning.

Van de bedrijfseffecten die verband houden met de aangescherpte en geïntegreerde voorschriften in dit besluit zijn zowel positieve als negatieve effecten te verwachten. Als positief effect kan worden gewezen op de grotere mate van eenduidigheid van de regels en op de verdeling van verantwoordelijkheden voor de handhaving. Het bedrijfsleven weet met het onderhavige besluit beter waar het aan toe is.

Daar staat tegenover dat naar verwachting veel bedrijven extra kosten zullen moeten maken om aan de aangescherpte eisen te kunnen voldoen. Daarbij is het van belang onderscheid te maken tussen de effecten die optreden als gevolg van de aangescherpte technische eisen en die welke voortvloeien uit de afstandseis voor de opslag van professioneel vuurwerk. Deze laatste veroorzaakt het grootste effect. De genoemde afstandseis en – in mindere mate – de technische eisen van dit besluit zullen een herordening van de branche voor evenementen- en theatervuurwerk meebrengen. Naar verwachting leidt het besluit tot kwaliteitsverbetering en een aanzienlijke vermindering van het aantal betrokken bedrijven. De kosten van professioneel vuurwerk zullen toenemen, waarvan een deel in de prijs zal worden doorberekend.

De invloed van het besluit op de marktordening

Ten aanzien van de samenstelling van de vuurwerkbranche is hiervoor gewezen op de regulerende invloed die in het bijzonder het gevolg zal zijn van de afstandseisen. Vooral bedrijven in de sector professioneel vuurwerk zullen als gevolg van de gestelde veiligheidsafstand worden genoodzaakt om een andere locatie te zoeken waarbij aan de veiligheidsafstand wordt voldaan. Voorts zullen de investeringen die nodig zijn om elders een geschikte locatie te vinden, alsmede de kosten die gemoeid zijn met de naleving van de technische voorschriften voor het opslaan van vuurwerk, naar verwachting tot beëindiging of tot verplaatsing van bedrijven naar het buitenland leiden. De marktstructuur zal daardoor veranderen.

Daarnaast zal de verplichte certificatie van de vakbekwaamheid van personen die professioneel vuurwerk afsteken of bewerken naar verwachting van invloed zal zijn op de marktordening.

Omdat in dit besluit algemene, derhalve voor alle betrokken bedrijven gelijkelijk geldende regels worden gesteld, ongeacht of het Nederlandse of buitenlandse bedrijven zijn, gaat van het besluit geen marktverstorende werking uit. Het besluit is evenmin van invloed op de markttoetreding in Nederland.

Saneringskosten

Hiervoor is reeds gewezen op de financiële gevolgen van dit besluit voor bedrijven, te weten kosten in verband met een aanvraag om een nieuwe vergunning voor het tot ontbranding brengen van (professioneel) vuurwerk (certificaat van vakbekwaamheid; verzekering); kosten voor het verkrijgen van toestemming (werkplan); kosten in verband met de technische voorschriften voor inrichtingen waar vuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt en kosten die voortvloeien uit het in acht nemen van de veiligheidsafstanden.

In dit besluit zijn geen retributies, heffingen of belastingen voorzien.

Als gevolg van de gestelde veiligheidsafstand zullen naar schatting 30 bedrijven waar professioneel vuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt hun activiteiten terzake moeten beëindigen. Daarnaast zullen bedrijven waar consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, worden geconfronteerd met de beperking ten aanzien van de maximale hoeveelheid consumentenvuurwerk per bewaarplaats (maximaal 50 000 kg).

Met het oog op de sanering van bedrijven in de sector professioneel vuurwerk heeft de regering f 250 mln gereserveerd. Voor zover een bedrijf schade lijdt doordat de vergunning geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken, kan een beroep worden gedaan op de schadevergoedingsregeling op grond van de Wet milieubeheer. In paragraaf 6 is reeds uiteengezet dat een verzoek om schadevergoeding wordt beoordeeld volgens de criteria die zijn vastgelegd in de Circulaire schadevergoedingen. Het ligt in de bedoeling dat de Minister van VROM beleidsregels zal vaststellen voor vuurwerkbedrijven waarin vergelijkbare, op deze categorie bedrijven toegeschreven criteria zullen worden opgenomen.

De genoemde bijdrage betreft een schatting van de door het Rijk te vergoeden kosten. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling van de regering om tot een volledige schadeloosstelling over te gaan.

Aangezien naar verwachting niet alle kosten die uit dit besluit voortvloeien voor rekening van de betrokken bedrijven behoren te blijven, is bij de vaststelling van de begroting voor 2002 rekening gehouden met extra uitgaven ten behoeve van voor vergoeding van kosten of schade in aanmerking komende bedrijven.

Daarbij is tevens rekening gehouden met kosten ten behoeve van de handhaving van het besluit.

§ 12. Verhouding met regelgeving in omringende landen

Veiligheidsafstanden en technische eisen

Bij de voorbereiding van dit besluit is een vergelijkend onderzoek uitgevoerd naar de regelgeving met betrekking tot veiligheidsafstanden en technische eisen in België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Oostenrijk, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en de Verenigde Staten.

De informatie die werd ontvangen met betrekking tot de situatie in België, Portugal en Spanje was ontoereikend om daaraan nadere conclusies te kunnen verbinden.

De conclusies uit het onderzoek kunnen als volgt worden samengevat.

Voor het bepalen van de veiligheidsafstand die in acht genomen moet worden ten opzichte van gebouwen in de omgeving van een inrichting waar vuurwerk aanwezig is, wordt in andere landen veelal aansluiting gezocht bij de NATO-richtlijn die van toepassing is op de opslag van munitie. De afstanden die zijn opgenomen in de NATO-richtlijn zijn gerelateerd aan de indeling van ontplofbare stoffen en voorwerpen overeenkomstig het ADR (d.w.z. internationale regels voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg). De toepassing van de NATO-richtlijn bij het opslaan van vuurwerk en de uitkomsten van specifiek onderzoek met betrekking tot vuurwerk in de verschillende lidstaten, leiden er toe dat in de betrokken lidstaten uiteenlopende veiligheidsafstanden voor vuurwerkbedrijven worden voorgeschreven.

Deze verschillen worden hieronder voor de subklassen 1.1 en 1.4 van het ADR kort toegelicht.

Vuurwerk behorend tot subklasse 1.1:

Het in acht nemen van veiligheidsafstanden biedt geen garantie voor absolute veiligheid. In de onderzochte landen wordt een verschillend restrisico aanvaard; deze verschillen leiden tot verschillende veiligheidsafstanden. Nederland hanteert voor subklasse 1.1, naast Frankrijk, Zweden en het Verenigd Koninkrijk, de grootste veiligheidsafstanden. De andere landen hanteren afstanden die tot een factor 2 kleiner kunnen zijn, doch met een minimumafstand die varieert van 275 tot 400 meter.

Vuurwerk behorend tot subklasse 1.4:

Voor vuurwerk dat behoort tot subklasse 1.4 is de warmtestraling maatgevend voor het bepalen van de veiligheidsafstand. De afstanden die zijn gerelateerd aan vuurwerk uit subklasse 1.4 zijn afhankelijk van de grootte van de deuropening van de bewaarplaats en van de opgeslagen hoeveelheden. De meeste landen, inclusief Nederland, hanteren voor vuurwerk uit subklasse 1.4 (waaronder consumentenvuurwerk) afstanden die variëren van 0 tot circa 25 meter.

Voorts zijn in het kader van het rechtsvergelijkend onderzoek de technische eisen waaraan bewaarplaatsen en bewerkingsruimten ingevolge dit besluit moeten voldoen vergeleken met de eisen die gelden in Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Hieruit is gebleken dat deze eisen geen grote verschillen vertonen. In de genoemde landen wordt, anders dan in dit besluit, wel de mogelijkheid geboden om vuurwerk op te slaan in zware, met aarde overdekte, constructies. Omdat deze constructies veel duurder zijn dan de hier voorgeschreven constructies en zij in het algemeen niet leiden tot een verhoging van de veiligheid buiten de inrichting, is deze mogelijkheid – behoudens voor vuurwerkbedrijven in specifieke voor die bedrijven ingerichte gebieden – niet overgenomen.

§ 13. Inspraak

Naar aanleiding van de voorpublicatie van het ontwerpbesluit zijn veel reacties ontvangen. Deze reacties zijn deels afkomstig van de VNG, het IPO, gemeenten, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en provincies, deels van het Bureau Milieuzaken BMRO van de Vereniging VNO-NCW, van vertegenwoordigers van brancheorganisaties en van particuliere belanghebbenden. De opmerkingen hebben zowel betrekking op het algemene gedeelte van het ontwerpbesluit als op de concrete voorschriften die in de bijlagen zijn opgenomen.

De ontvangen opmerkingen kunnen grofweg worden verdeeld in de volgende thema's:

1. de reikwijdte van het begrip kwetsbaar object;

2. de verdeling van de bevoegdheden en de procedure voor de verlening van toestemming voor het afsteken van professioneel vuurwerk op een concrete locatie;

3. de veiligheidsafstanden tussen kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten enerzijds en inrichtingen voor het opslaan of bewerken van consumentenvuurwerk en van professioneel vuurwerk anderzijds;

4. opmerkingen van meer technische aard.

Meer in het bijzonder hebben de opmerkingen ten aanzien van de gestelde veiligheidsafstanden betrekking op: a) de onderbouwing daarvan; b) de vrees voor een toename van illegale handel; c) de sanering van inrichtingen in gevallen waarin niet aan de veiligheidsafstand kan worden voldaan, met inbegrip van de financiële afwikkeling daarvan, en d) het ontbreken van een overgangstermijn voor gemeenten en provincies met betrekking tot de verplichting om de gestelde veiligheidsafstanden in acht te nemen bij ruimtelijk relevante besluiten.

Ad 1. Van de zijde van het Bureau Milieuzaken BMRO van de Vereniging VNO-NCW is onder andere opgemerkt dat niet alleen woonobjecten, maar ook gebouwen met een werkfunctie en (spoor)wegen als fysiek kwetsbare objecten worden beschouwd. Naar de mening van dat bureau worden gebouwen met een werkfunctie (industrieterreinen) en (spoor)wegen ten onrechte als zodanig aangemerkt omdat voor die objecten rampenplannen en andere voorzieningen bij een calamiteit voor een veilige aftocht kunnen zorgen.

De reden om ook de genoemde objecten als kwetsbaar te beschouwen, vloeit rechtstreeks voort uit de keuze voor een effectgerichte benadering. Ook werknemers van nabijgelegen inrichtingen en verkeersdeelnemers op drukke wegen verdienen bescherming tegen de mogelijke effecten van een ongeval in een inrichting waar professioneel vuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt. Daarbij zij tevens erkend dat de aanwijzing van rijkswegen en spoorwegen het gevolg is van een praktische keuze: om de (her)vestigingsmogelijkheden voor inrichtingen voor de opslag van professioneel vuurwerk niet bij voorbaat illusoir te maken, is de aanwijzing beperkt tot de genoemde wegen.

Ten aanzien van industrieterreinen wordt nog opgemerkt dat de veiligheidsafstanden die zijn opgenomen in bijlage 3 niet gelden voor vuurwerkbedrijven ten opzichte van elkaar voor zover die bedrijven zijn gevestigd in een specifiek voor dergelijke bedrijven, in een bijlage bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer aangewezen gebied. De achtergrond van deze uitzondering is ook hier dat een dergelijk gebied in het bijzonder bedoeld is voor de (her)vestiging van vuurwerkbedrijven.

Ad 2. De VNG heeft ten aanzien van het afsteken van professioneel vuurwerk op locatie gepleit voor een constructie waarin de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid op gemeentelijk niveau wordt gelegd aangezien de beoordeling van de plaatselijke omstandigheden het beste op dat bestuursniveau zou kunnen geschieden.

In het besluit is gekozen voor een constructie waarbij de aanvrager – dit kan een vuurwerkbedrijf zijn, maar ook een derde die optreedt namens het bedrijf dat een vuurwerkevenement gaat verzorgen (bijvoorbeeld De Efteling) – toestemming vraagt aan gedeputeerde staten. Op dit niveau vindt namelijk de beoordeling van de vakbekwaamheid van de bij het evenement betrokken werknemers en van het werkplan plaats. Deze beoordeling is van cruciaal belang voor de veiligheid tijdens het evenement. De toestemming wordt niet verleend dan nadat de burgemeester heeft verklaard dat de veiligheid geen beletsel vormt voor het afsteken van professioneel vuurwerk. De kennis die nodig is voor een goede beoordeling van de veiligheidsaspecten die samenhangen met het afsteken van professioneel vuurwerk kan, in het algemeen gesproken, beter worden opgebouwd en in stand worden gehouden op provinciaal niveau dan op gemeentelijk niveau. Aangezien ook de plaatselijke omstandigheden van invloed zijn op het veilig afsteken van evenementenvuurwerk, zullen gedeputeerde staten en de burgemeester bij een aanvraag om toestemming met elkaar in overleg moeten treden. Om de procedure te stroomlijnen is in het besluit de verplichting opgenomen dat gedeputeerde staten onverwijld na ontvangst van de aanvraag een afschrift daarvan zenden aan de burgemeester van de betrokken gemeente. Het is denkbaar dat om rekening te kunnen houden met onvoorziene omstandigheden aan de toestemming een voorschrift wordt verbonden op grond waarvan het vuurwerkbedrijf gehouden is de aanwijzingen die door of namens de burgemeester worden gegeven op te volgen.

Ad 3. a. Ten aanzien van de onderbouwing van de veiligheidsafstanden die in dit besluit zijn gesteld, kan het volgende worden opgemerkt.

Op verzoek van de Minister van VROM hebben de Nederlandse Vereniging van Brandweerkorpsen en het College van Commandanten van Regionale Brandweren advies uitgebracht over de veiligheidsafstanden die bij de opslag van consumentenvuurwerk in acht genomen moeten worden. Het bedoelde advies is ondersteund door het Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding (Nibra).

In overeenstemming met het advies is de veiligheidsafstand voor de opslag van verpakt consumentenvuurwerk tot ten hoogste 10 000 kg en voor de opslag van onverpakt consumentenvuurwerk tot ten hoogste 2 000 kg bepaald op 8 meter.

Voor een (buffer)bewaarplaats waar ten hoogste 10 000 kg verpakt dan wel 2 000 kg onverpakt consumentenvuurwerk mag worden opgeslagen, behoeft naar het oordeel van de brandweer geen afstand tot de erfgrens te worden aangehouden. In het ontwerpbesluit was voor een bewaarplaats waar meer dan 1 000 kg verpakt consumentenvuurwerk wordt opgeslagen een afstand voorgeschreven van ten minste 5 meter.

Daarnaast is overeenkomstig het advies geen verbod opgenomen ten aanzien van het opslaan van consumentenvuurwerk onder kwetsbare objecten.

Ten aanzien van inrichtingen voor het opslaan van meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk zijn de afstanden zoals die in het ontwerpbesluit waren opgenomen, in stand gelaten. Deze afstanden zijn gebaseerd op onderzoek dat is uitgevoerd door TNO (Richtlijnen voor de opslag en bewerking van vuurwerk, mei 2001 (hierna: TNO-rapport).

Voor deze inrichtingen is het verbod om consumentenvuurwerk op te slaan onder kwetsbare objecten gehandhaafd.

De veiligheidsafstand voor professioneel vuurwerk (800 meter) is ontleend aan het NATO handboek AASTP-1, waarbij rekening is gehouden met de effecten die in Culemborg en Enschede zijn opgetreden en met de resultaten van onderzoek naar de (betrouwbaarheid van de) classificatie van vuurwerk.

De redenen voor de keuze van deze afstand kunnen als volgt worden samengevat.

In de eerste plaats is uit de beschrijving van de ongevallen te Culemborg en Enschede gebleken dat bij een ontploffing van een kleine hoeveelheid explosieve stof, behorend tot gevarenklasse 1.1, die bij een grote hoeveelheid vuurwerk van andere gevarenklassen is opgeslagen, de kracht van die explosie vrijwel zeker wordt bepaald door de totaal aanwezige hoeveelheid explosieve stof. Ten tweede is uit onderzoek naar de juistheid van de classificatie van professioneel vuurwerk bij bedrijfsmatige opslag gebleken dat dit in veel gevallen onjuist was geclassificeerd en dat het hier in diverse gevallen vuurwerk met massa-explosieve eigenschappen betrof. In de derde plaats wordt in veel gevallen tevens zwart buskruit opgeslagen dat eveneens massa-explosieve eigenschappen bezit. Op grond van deze overwegingen wordt professioneel vuurwerk in alle gevallen beschouwd als vuurwerk dat behoort tot gevarenklasse 1.1.

De bij deze gevarenklasse behorende veiligheidsafstand is ontleend aan het genoemde NATO handboek, dat internationaal als een toonaangevend wetenschappelijk document wordt beschouwd.

Bij een explosie zijn twee effecten maatgevend, namelijk de uitworp van brokstukken en de gevormde piekoverdruk van de invallende schokgolf. Het handboek kent diverse niveaus van piekoverdruk waarbij de (rest-)effecten zijn aangegeven die bij die niveaus verwacht kunnen worden. Bij een schokgolf van 2 kPa (kilopascal) kunnen de volgende effecten worden verwacht:

• niet-versterkte gebouwen zullen geringe schade oplopen;

• wanneer grote glasoppervlakken loodrecht worden belast, kan in 50% of meer van de gevallen glasbreuk optreden;

• het is zeer onwaarschijnlijk dat er doden of gewonden zullen vallen als direct gevolg van de schokgolf; wel kunnen verwondingen het gevolg zijn van rondvliegend glas (TNO-rapport, pag. 59, tabel 10).

Bij de opslag van 6 000 kg professioneel vuurwerk is het bovenstaande schadebeeld het maximaal te verwachten effect op een afstand van 800 meter van de opslagplaats.

De in dit besluit gestelde veiligheidsafstand voor professioneel vuurwerk is gebaseerd op het in het NATO handboek vermelde criterium van 2kPa en de daarbij te verwachten effecten.

b. In het ontwerpbesluit was een veiligheidsafstand van 20 meter in voorwaartse richting opgenomen voor de opslag van verpakt consumentenvuurwerk. Daarnaast moest bij een bewaarplaats waar meer dan 1 000 kg verpakt consumentenvuurwerk wordt opgeslagen de afstand vanaf de bewaarplaats tot de erfgrens ten minste 5 meter bedragen. Tevens is er van afgezien voorschriften te stellen ten aanzien van de opslag van consumentenvuurwerk onder kwetsbare objecten voor inrichtingen waar ten hoogste 10 000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen. Met de hierboven gereleveerde aanpassingen overeenkomstig het advies van de brandweer is de noodzaak om een belangrijk gedeelte van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te saneren komen te vervallen. Daardoor behoeft voor een toename van de illegale handel in consumentenvuurwerk die het gevolg zou zijn van de sanering van deze verkooppunten niet langer te worden gevreesd.

c. Voor de sanering van gevallen waarin niet aan de veiligheidsafstand kan worden voldaan, wordt hier verwezen naar de paragrafen 6 en 11 en naar de toelichting bij artikel 5.3.2.

d. Door het MKB-Nederland is de vrees geuit dat gedurende de saneringstermijn van twee jaar na inwerkingtreding van het besluit de economische activiteiten in de omgeving van opslagplaatsen voor professioneel vuurwerk zullen stagneren omdat gemeenten gedurende die periode geneigd zullen zijn geen bouwvergunningen voor nieuwbouw of uitbreiding van omliggende bedrijven te verlenen. Van de zijde van verschillende gemeentebesturen is gewezen op de ongewenste gevolgen van een voorlopig slot op ruimtelijke ontwikkelingen.

Teneinde te voorkomen dat iedere economische of ruimtelijke ontwikkeling gedurende twee jaar wordt gefrustreerd in verband met een nog niet voltooide sanering van een vuurwerkbedrijf, is in artikel 5.4.2 een voorziening opgenomen. Hierdoor gaat de verplichting voor het betrokken bevoegde gezag om bij de vaststelling van een besluit, als bedoeld in artikel 4.2, de veiligheidsafstand in acht te nemen ten opzichte van een inrichting waar professioneel vuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt, pas gelden twee jaar nadat de artikelen 4.1 tot en met 4.3 in werking zijn getreden.

Voor de goede orde zij er op gewezen dat de overgangstermijn alleen geldt ten aanzien van de veiligheidsafstand die behoort bij een inrichting voor de opslag of bewerking van professioneel vuurwerk, voor zover die inrichting bij de inwerkingtreding van het besluit niet voldeed aan de voor die inrichting geldende veiligheidsafstand ten opzichte van kwetsbare of geprojecteerde kwetsbare objecten. Dat zal vrijwel altijd het geval zijn.

Indien een vuurwerkbedrijf op het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, voldoet aan de gestelde veiligheidsafstanden, doet de gemeente er niet verstandig aan tijdens de overgangsperiode alsnog nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (derhalve gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden die niet voortvloeien uit het geldende bestemmingsplan) toe te staan of mogelijk te maken binnen de voor dat bedrijf uit hoofde van de opslag van professioneel vuurwerk (of consumentenvuurwerk) geldende veiligheidszone. In dat geval is de houder van de inrichting niet verplicht om binnen twee jaar eveneens aan de veiligheidsafstand ten opzichte van de in die zone te vestigen kwetsbare objecten te voldoen. De Minister van VROM zal in zo'n geval niet instemmen met de toekenning door het bevoegd gezag van een schadevergoeding aan het bedrijf op voet van artikel 15.20 van de Wet milieubeheer.

De overgangstermijn geldt niet voor de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning die betrekking heeft op een bedrijf voor de opslag of bewerking van professioneel vuurwerk, teneinde nieuwe saneringsgevallen te voorkomen.

Ad 4. Tijdens de inspraak zijn onder meer opmerkingen gemaakt over de bouwkundige constructie van een bewaarplaats, de voorschriften ten aanzien van de automatische sprinklerinstallatie en de functie van de ompakruimte.

In plaats van de in het ontwerpbesluit opgenomen middelvoorschriften ten aanzien van de constructie van een bewaarplaats en ten aanzien van de uitvoering van een sprinklerinstallatie zijn thans in het besluit doelvoorschriften gesteld. Deze hebben betrekking op prestatie-eisen ten aanzien van de brandwerendheid van constructieonderdelen, waarvoor aansluiting is gezocht bij het Bouwbesluit, onderscheidenlijk op de (waarborging van de) kwaliteit waaraan een automatische sprinkler- en een brandmeldinstallatie moeten voldoen. Zowel een sprinkler- als een brandmeldinstallatie moet zijn voorzien van een geldige kwaliteitsverklaring (certificaat) die is afgegeven door een door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde certificatie-instelling of door een instelling met een ten minste gelijkwaardige accreditatie die is afgegeven door een instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie. In de voorschriften van bijlage 1 en 2 is een procedure vastgelegd voor het verkrijgen van een dergelijke kwaliteitsverklaring, waarbij aansluiting is gezocht bij bijlage 3 van het Handboek brandbestrijdingssystemen (1993, CPR 15 supplement). Dit handboek is uitgegeven door de Commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen.

In het ontwerpbesluit waren minder strenge eisen gesteld voor ompakruimten dan voor bufferbewaarplaatsen. In bepaalde gevallen echter is de gevaarzetting die het gevolg is van de handelingen die in deze ruimten worden verricht vergelijkbaar. Om die reden moet een ompakruimte aan dezelfde eisen voldoen als een bufferbewaarplaats. Uit praktische overwegingen is in bijlage 1 bepaald dat het herverpakken van consumentenvuurwerk tot pakketten die bestemd zijn voor de verkoop aan particulieren, moet plaatsvinden in de bufferbewaarplaats. Dit is gedaan om te voorkomen dat twee wat betreft de uitvoering identieke bewaarplaatsen uitsluitend voor één specifieke handeling zouden mogen worden gebruikt, namelijk opslaan òf herverpakken.

In enkele bedrijven in Nederland wordt consumentenvuurwerk bewerkt. Hierbij moet worden gedacht aan het positief beïnvloeden van de stabiliteit van het vuurwerk, waardoor de kans op omvallen of afbreken tijdens het afsteken wordt verkleind. Bij deze vorm van bewerken blijft het vuurwerk intact en wordt geen pyrotechnische stof verwijderd of toegevoegd. Op grond van artikel 1.2.2 moet consumentenvuurwerk tijdens iedere fase van de bewerking voldoen aan de voor dat vuurwerk geldende producteisen. Ook deze activiteit moet plaatsvinden in een besloten ruimte die voldoet aan de eisen die gelden voor een bufferbewaarplaats.

§ 14. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1.1

In dit artikel zijn definitiebepalingen opgenomen. In het eerste lid is een kwetsbaar object zo gedefinieerd dat daaronder alle gebouwen en terreinen worden verstaan waar mensen kunnen verblijven. Deze definitie is ruimer dan de tot nu toe gehanteerde indelingen in kwetsbare objecten categorie I en II zoals die worden gehanteerd in het Besluit LPG-tankstations milieubeheer en het Besluit opslag propaan milieubeheer. Deze ruimere omschrijving is het gevolg van de keuze voor een effectenbenadering in plaats van een risicobenadering (zie hiervoor paragraaf 1 van deze toelichting). In dit besluit worden onder kwetsbare objecten tevens rijkswegen en spoorwegen verstaan. Het betreft hier in het algemeen wegen waar zich grote aantallen mensen kunnen bevinden. Uit een oogpunt van uitvoerbaarheid van de voorschriften ten aanzien van de in acht te nemen veiligheidsafstanden, en om de (her-)vestigingsmogelijkheden voor inrichtingen voor de opslag van professioneel vuurwerk niet bij voorbaat illusoir te maken, in de regel is er altijd een provinciale weg nodig om bij een inrichting te komen, is er van afgezien om ook provinciale wegen onder dit begrip te brengen. Ten aanzien van de onder f bedoelde objecten is aansluiting gezocht bij de definitie van arbeidsplaats in artikel 1, derde lid, onder g, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998. In deze wet gaat het bij «arbeid» om arbeid die wordt verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling of anderszins onder gezag of in bepaalde aangewezen gevallen om arbeid verricht door zelfstandig werkenden.

Ten aanzien van het begrip onverpakt vuurwerk wordt er op gewezen dat ook herverpakt consumentenvuurwerk, dat wil zeggen consumentenvuurwerk dat uit de vervoersverpakking is genomen en in een verkoopverpakking is gedaan, onder dit begrip valt. Uit de systematiek van dit besluit volgt dat dergelijk vuurwerk consumentenvuurwerk blijft en niet gelijkgesteld kan worden met vuurwerk dat behoort tot gevarenklasse 1.3G (er is immers geen sprake van een vervoersverpakking als bedoeld in het ADR) of met professioneel vuurwerk. Hieruit volgt tevens dat burgemeester en wethouders in beginsel bevoegd zijn ten aanzien van een inrichting waar tevens herverpakt consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn (tenzij op grond van de vergunning meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk mag worden opgeslagen).

Artikel 1.1.2

Het in dit besluit gehanteerde onderscheid tussen consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk berust op de bestemming die daaraan is gegeven door degene die het betrokken vuurwerk onder zich heeft (zie ook § 3 van deze Nota van toelichting). Deze bestemming kan worden afgeleid uit de feiten en uit de omstandigheden waaronder het vuurwerk wordt aangetroffen. Daartoe zijn in het eerste lid niet-limitatieve criteria gegeven. Benadrukt moet worden dat deze criteria zich niet lenen voor toepassing a contrario. Zo zal vuurwerk dat is voorzien van de aanduiding «Niet geschikt voor particulier gebruik» en dat bij een particulier wordt aangetroffen, desondanks als (verboden) consumentenvuurwerk kunnen worden aangemerkt.

Vuurwerk waarvan de bestemming niet kan worden vastgesteld, wordt aangemerkt als professioneel vuurwerk. Door deze bepaling wordt voorkomen dat bij het aantreffen van vuurwerk zonder enige aanduiding telkens onderzoek zou moeten worden gedaan naar de bestemming, teneinde te kunnen vaststellen of artikel 1.2.2, eerste lid, dan wel artikel 1.2.2, tweede lid, is overtreden. In dit geval is derhalve telkens sprake van overtreding van artikel 1.2.2, tweede lid.

Voor alle duidelijkheid zij opgemerkt dat vuurwerk dat niet is voorzien van de aanduiding «Geschikt voor particulier gebruik» of «Niet geschikt voor particulier gebruik» ingevolge artikel 1.2.2 niet op Nederlands grondgebied mag worden gebracht, niet voorhanden mag zijn, niet aan anderen ter beschikking mag worden gesteld enz. Dit vuurwerk mag alleen onder bepaalde voorwaarden binnen 48 uur worden doorgevoerd (zie de artikelen 1.3.1, derde lid, en 3.1.1, derde lid).

Artikel 1.1.3

Vuurwerk dat in beheer is bij of wordt gebruikt door de krijgsmacht of de politie valt buiten de werkingssfeer van het besluit. Onder het begrip beheer wordt in dit verband ook het beheer van in beslag genomen vuurwerk verstaan. Bij het gebruik van vuurwerk valt te denken aan gebruik voor instructiedoeleinden of voor het trainen van paarden en honden. Als militair vuurwerk toch voor vermakelijkheidsdoeleinden zou worden gebruikt, bijvoorbeeld door een militair als privé persoon, valt het wel onder het besluit. Evenzo vallen (scheeps)noodsignalen die feitelijk (bestemd zijn om te) worden gebruikt voor vermakelijkheidsdoeleinden onder dit besluit.

Het besluit is voorts niet van toepassing op vormen van internationaal transport waarbij de kans op het weglekken van vuurwerk dat niet aan de eisen voldoet naar de illegale handel gering is.

Artikel 1.1.4

In dit artikel wordt geregeld dat vervoergebonden inrichtingen, zoals stuwadoorsinrichtingen, niet onder de opslagvereisten voor vuurwerk vallen. De uitzondering geldt voor zover in die inrichtingen sprake is van typische vervoershandelingen (geen opslag voor langere duur). Kenmerkend voor dit soort inrichtingen is dat goederen daarin slechts zeer kortstondig aanwezig zijn. De kortstondige opslag van vuurwerk om direct met het vervoer samenhangende redenen valt daarom niet onder de opslagvereisten van het besluit. Om van deze uitzondering gebruik te kunnen maken, moet er sprake zijn van opslag van vuurwerk gedurende ten hoogste 72 uur (zaterdagen, zon- en feestdagen niet meegerekend), moet daadwerkelijk zijn voorzien in aansluitend vervoer (de ontvanger is dus bekend) en moet het vuurwerk in de oorspronkelijke verpakking blijven. Ook de container waarin het vuurwerk wordt vervoerd, mag niet worden geopend, behalve door toezichthouders.

Is er sprake van opslag voor langere duur dan 72 uur (bij opslag uit een oogpunt van voorraadbeheer of bij bewaring in opdracht van derden), is geen aansluitend vervoer geregeld (opslag met het oog op aflevering aan nog onbekende afnemers of aan bekende afnemers op termijn waarbij het vervoersproces wordt onderbroken) of wordt de vervoersverpakking verbroken, dan valt de opslag wel onder de opslagvereisten.

Ter voorkoming van mogelijk misverstand wordt er op gewezen dat het besluit voor het overige wel van toepassing is op de hier bedoelde inrichtingen (onder andere artikel 1.4.3) tenzij uit de desbetreffende bepaling anders blijkt (artikel 4.2, vijfde lid).

Artikel 1.1.5

Dit artikel beoogt bedrijfsmatig onderzoek aan vuurwerk, zoals bijvoorbeeld classificatieonderzoek, door instellingen op het gebied van toegepast wetenschappelijk onderzoek mogelijk te maken. Voor toezicht en opsporing vloeit echter uit artikel 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht voort dat een toezichthouder bevoegd is onderzoek uit te voeren, zaken aan opneming te onderwerpen, monsters te nemen en verpakkingen te openen en is voor toezicht en opsporing geen aanvullende bepaling noodzakelijk.

Anders dan onder vigeur van het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen is het thans niet meer toegestaan voor een importeur of handelaar om zelf consumentenvuurwerk voor onderzoeksdoeleinden af te steken.

Artikel 1.1.6

Op grond van dit artikel mogen binnen de effectafstand die geldt voor een inrichting waar professioneel vuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt wel andere inrichtingen voor opslag of bewerking van vuurwerk aanwezig zijn, voor zover die inrichtingen (komen te) liggen in specifiek voor de vestiging van dergelijke inrichtingen aangewezen gebieden. Deze bepaling hangt samen met artikel 5.1.3, onderdeel F, waarin het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer wordt aangevuld met een nieuwe categorie inrichtingen. Op grond van deze laatste bepaling wordt de Minister van VROM het bevoegd gezag voor inrichtingen waar professioneel vuurwerk, al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk, wordt opgeslagen of bewerkt, alsmede voor inrichtingen waar uitsluitend consumentenvuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt, voor zover deze inrichtingen in elkaars nabijheid zijn gelegen in daartoe aangewezen concentratiegebieden. Voor die gevallen gelden de in bijlage 3 opgenomen veiligheidsafstanden tussen de inrichtingen onderling niet. De Minister van VROM zal de aanvaardbaarheid van de gevaren voor de (directe) omgeving beoordelen in het kader van de beslissing op de vergunningaanvraag. Hij zal met het oog op de bescherming van de werknemers in buurbedrijven overleg voeren over de vergunningaanvraag met de Minister van SZW alsmede met de Minister van BZK in verband met de rampenbestrijding. De afstanden die tussen de verschillende inrichtingen moeten worden aangehouden, zullen worden afgeleid van de NATO-richtlijn AC 258 en NATO handboek AASTP-1 (Allied Ammunition, Storage and Transport Publication).

Ten opzichte van kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten die buiten het aangewezen gebied liggen, gelden de veiligheidsafstanden van bijlage 3 wèl (zie artikel 4.2, vierde lid).

Ook de veiligheidsvoorschriften, die zijn opgenomen in bijlage 1 en 2, zijn op de betrokken inrichtingen niet van toepassing. De genoemde voorschriften zullen als leidraad dienen bij de aan de vergunning in het belang van de bescherming van het milieu te verbinden voorschriften. Op deze wijze is het bijvoorbeeld mogelijk de opslag van vuurwerk toe te staan in een met aarde overdekte ruimte.

Artikel 1.2.1

In dit artikel worden fundamentele eisen gesteld ten aanzien van de veiligheid van het vuurwerk. De uitgangspunten die hierbij zijn gehanteerd zijn dezelfde als die welke aan de artikelen 15 en 16 van het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen ten grondslag lagen.

Het vuurwerk moet een zodanige kwaliteit hebben dat noch de beoogde effecten noch de neveneffecten letsel veroorzaken. Hiertoe is het nodig dat het vuurwerk door onder meer een adequate constructie en lading veilig kan functioneren. Essentieel daarbij is dat het vuurwerk op veilige wijze tot ontbranding kan worden gebracht en dat de gewenste effecten door de gebruiker en eventuele omstanders, zonder gevaar te lopen, kunnen worden waargenomen. Deze effecten dienen zo te zijn dat er bij het in acht nemen van een passende afstand tot het functionerende vuurwerk geen letsel of schade te duchten valt. Voor alle duidelijkheid zij er op gewezen dat deze algemene zorgplicht zich richt op het belang van de bescherming van mens en milieu in brede zin. Onder letsel of schade moet derhalve in ieder geval letsel of schade aan mensen, flora, fauna en de bebouwde omgeving worden verstaan.

Een en ander betekent niet alleen dat de ontsteekinrichting bedrijfszeker dient te zijn en de werking hiervan zodanig dient te zijn dat de gebruiker na het aansteken en veilige positie kan innemen, maar ook dat bevorderd wordt dat zogenaamde «missers» of «weigeraars» zoveel mogelijk worden voorkomen. Voorts dienen de (neven-)effecten voor zover daarbij letselgevaar aanwezig is, tot een bepaalde ruimte of tot een bepaald niveau beperkt te blijven. Te denken valt hierbij aan de voortbeweging van het vuurwerk, de vrijkomende scherven en de veroorzaakte geluidsdruk.

Met betrekking tot consumentenvuurwerk zijn gedetailleerde veiligheidseisen opgenomen in een ministeriële regeling op grond van artikel 24, derde lid, van de Wms.

Artikel 1.2.3

Dit artikel verbiedt het buiten een inrichting vervaardigen van zowel consumenten- als professioneel vuurwerk. Het bewerken buiten een inrichting van vuurwerk is eveneens verboden zij het dat artikel 3.3.2., eerste lid, dit voor professioneel vuurwerk, mits er sprake is van vergunning en toestemming wel mogelijk maakt.

Artikel 1.2.4

Voorheen gold de grens van twee kilogram vuurwerk als grens voor de maximale hoeveelheid die iemand buiten een inrichting in bezit mocht hebben. Omdat dit niet langer strookt met de praktijk is het gewicht verhoogd tot tien kilogram. Een uitzondering van het buiten een inrichting van meer dan tien kilogram vuurwerk voorhanden hebben is opgenomen in het tweede lid. Tijdens het afsteken en gedurende de voorbereiding van het afsteken van professioneel vuurwerk is het toegestaan meer vuurwerk voorhanden te hebben, zij het dat voor het laatste een beperking van acht uur is opgenomen. Van deze beperking kunnen gedeputeerde staten ontheffing verlenen.

Artikel 1.2.5

Omdat de Wms terugtreedt als de Wvgs van toepassing is, wordt in dit artikel voor alle duidelijkheid nader omschreven wat tot het begrip vervoer van vuurwerk wordt gerekend.

Het tweede lid ziet niet op de veiligheid tijdens het vervoer, maar heeft tot doel het voorkomen dat een partij vuurwerk bij anderen terecht komt dan bij degenen die een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 drijven.

Artikel 1.2.6

De onderhavige bepaling is bedoeld om effectief te kunnen optreden tegen de handel in illegaal vuurwerk. In toenemende mate worden producten via e-commerce en op aanverwante methoden aangeprezen en verkocht. Voor zover het kennelijke verkoop aan particulieren betreft, biedt het onderhavige artikel de mogelijkheid om op te treden tegen het aanprijzen aan particulieren, van vuurwerk dat niet aan de daaraan gestelde eisen voldoet. Op grond van dit artikel is het verder mogelijk om handelaren die professioneel vuurwerk op zodanige wijze te koop aanbieden – bijvoorbeeld door te adverteren in een op particulieren gerichte krant – dat zij ervan uit kunnen gaan dat particulieren zich tot de – al dan niet in het buitenland gevestigde – verkoper zullen wenden, worden aangepakt.

Artikel 1.2.7

Ter voorkoming van nadelige gevolgen voor mens en milieu behoort bij het omgaan met vuurwerk, in het bijzonder bij het tot ontbranding brengen ervan, zorgvuldigheid te worden betracht. Voor zover het gaat om handelingen met vuurwerk die beroepshalve worden verricht, voorziet artikel 2 van de Wms in een zorgplicht. Omdat er ook veel vuurwerk doorparticulieren wordt afgestoken en dit, zoals in de praktijk is gebleken, niet altijd zorgvuldig geschiedt, is in het Vuurwerkbesluit een zorgplichtbepaling opgenomen, die specifiek ziet op anders dan beroepshalve gepleegde handelingen. Een dergelijke bepaling biedt betere mogelijkheden om in voorkomende gevallen handhavend op te treden tegen personen die met vuurwerk onzorgvuldig omgaan, dan het Wetboek van Strafrecht. Zo is optreden op basis van de artikelen 300 Sr (mishandeling) of 350 Sr (vernieling) vaak niet geëigend, omdat het toebrengen van lichamelijk letsel of schade aan gebouwen of goederen in de regel veeleer een onbedoeld gevolg dan het oogmerk van het onzorgvuldig afsteken van vuurwerk is. Ook een gevaarzettingsdelict als artikel 429 Sr (afsteken van vuurwerk op korte afstand van een gebouw, waardoor brandgevaar ontstaat) is vaak niet passend. Hierbij komt dat genoemde artikelen van het Wetboek van Strafrecht een zodanig geringe strafbedreiging hebben dat bijvoorbeeld het aanhouden van verdachten buiten heterdaad en inverzekeringstelling niet mogelijk zijn. Zonder dergelijke dwangmiddelen zal een effectieve opsporing vaak moeilijk zijn. Voorts zien genoemde artikelen niet op nadelige gevolgen die onzorgvuldig afsteken van vuurwerk voor het milieu kunnen hebben.

Artikel 1.3.1

In artikel 1.3.1 is bepaald aan welke aanduidingseisen de verpakking van vuurwerk – naast de verplichte vervoersclassificatie en etikettering ingevolge het ADR – moet voldoen. Weliswaar is het uitgangspunt van de vervoersregelgeving dat in beginsel geen aanvullende etiketteringseisen worden gesteld, echter ten behoeve van de handhaafbaarheid en de waarborging van de veiligheid van mens en milieu wordt in dit artikel als additionele verplichting voor de importeur bepaald dat op de vervoersverpakking tevens wordt aangegeven dat de gevaarsklasse volgens het ADR daadwerkelijk overeenstemt met de inhoud van de verpakking en of de inhoud geschikt is voor particulier gebruik of niet.

Artikel 1.3.2

Met het oog op een doelmatige handhaving zal de Inspectie milieuhygiëne de melding aan de Minister van VROM ter zake van de in- en uitvoer terstond doorzenden aan de Minister en Verkeer en Waterstaat (IVW).

Artikel 1.4.3

Omdat opgeslagen vuurwerk gevaarlijk kan zijn is het zaak dat de brandweer weet hoe een opslagplaats in elkaar zit, hoeveel er ligt, wat het explosiegevaar is, of ze kan blussen met water etc. De in dit artikel gestelde eisen strekken er toe de brandweer van deze informatie te voorzien. Dat dient periodiek te gebeuren, omdat de soort, de hoeveelheid en het explosieve karakter van het vuurwerk telkens kan wisselen. Het kan vervelende consequenties hebben als de brandweer niet precies weet wat er aan vuurwerk ligt opgeslagen.

Overigens zal de brandweer ook betrokken worden bij de vergunningverleningen en bij elke wijziging van de vergunning. De brandweer zal dan in de vergunningsprocedure een advies geven over de brandveiligheid en andere veiligheidsvoorschriften.

Artikel 2.1.3

De voorheen voorgeschreven aanduiding «bestemd voor particulier gebruik» is vervangen door de aanduiding «Geschikt voor particulier gebruik». Hierdoor komt de bedoeling van deze aanduiding, namelijk de eindgebruiker informatie te geven over de aard van het product, beter tot zijn recht. Op de functie van de aanduiding bij de vaststelling van de bestemming van het betrokken vuurwerk is reeds in paragraaf 3 van het algemeen gedeelte van deze Nota van toelichting ingegaan.

Omdat de begrippen consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk elkaar uitsluiten, moet professioneel vuurwerk zijn aangeduid met «Niet geschikt voor particulier gebruik».

Tot 2 januari 2005 mag op bestaande voorraden in plaats van de aanduiding «Geschikt voor particulier gebruik» nog de oude aanduiding «bestemd voor particulier gebruik» worden gebruikt.

Artikel 2.3.2

Evenals onder vigeur van het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen is het uitgangspunt dat de verkoop van consumentenvuurwerk slechts op drie dagen per jaar is toegestaan, te weten op 29, 30 en 31 december. In veel gemeenten wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid die de Winkeltijdenwet geeft om voor de gehele gemeente of een deel daarvan verkoop op zondag toe te staan. In dit artikel is bepaald dat – kort gezegd – vuurwerk niet op zondag mag worden verkocht. Indien binnen de wettelijke verkooptermijn een zondag valt, geldt 28 december als de eerste dag waarop vuurwerk mag worden verkocht. Het verbod geldt ook in die gevallen waarin een binnen de wettelijke termijn vallende zondag door de gemeente is aangewezen als zondag waarop winkels open mogen zijn.

Artikel 2.3.4

Om te voorkomen dat het verboden zou zijn dat een ouder aan zijn kind vuurwerk geeft alleen omdat het niet in een verkoopruimte plaatsvindt, is bepaald dat de eis van de verkoopruimte slechts geldt als er sprake is van bedrijfsmatige verstrekking van vuurwerk.

Artikel 3.3.2 tot en met en 3.3.4

Degene die professioneel vuurwerk tot ontbranding brengt, ten behoeve daarvan opbouwt, installeert, bewerkt, dan wel na ontbranding verwijdert, mag dit niet zonder vergunning afgegeven door gedeputeerde staten. Doel van de toepassingsvergunning is te waarborgen dat alleen bonafide personen zich bezighouden met deze activiteiten. Daarom worden er eisen gesteld aan de vakbekwaamheid via het Arbeidsomstandighedenbesluit alsmede de verplichting om te beschikken over een verzekering die de aansprakelijkheid dekt. Ingevolge artikel 20.3 van de Wet milieubeheer treedt een vergunning pas in werking na het aflopen van de termijn waarop een bezwaarschrift kan worden ingediend. Dat wil niet zeggen dat met een vergunning verleend door gedeputeerde staten zonder meer vuurwerk tot ontbranding mag worden gebracht. Voorafgaand aan het afsteken is namelijk ingevolge artikel 3.3.2, derde lid, altijd toestemming van gedeputeerde staten vereist.

Degene die professioneel vuurwerk tot ontbranding gaat brengen tijdens een evenement of voorstelling heeft daarvoor een toestemming nodig van gedeputeerde staten van de provincie waarin hij dat gaat doen. De aanvraag voor een dergelijke toestemming moet vergezeld gaan van afschriften van het werkplan als bedoeld in artikel 4.8a van het Arbeidsomstandighedenbesluit, de door gedeputeerde staten verleende algemene toepassingsvergunning en het certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 4.8a, tweede lid. Het werkplan bevat een deugdelijke op de specifieke lokale situatie afgestemde beschrijving van de werkzaamheden, de gevaren die daaraan zijn verbonden en de wijze waarop die gevaren zoveel mogelijk voorkomen of beperkt zullen worden. In de Arbeidsomstandighedenregeling is omschreven welke gegevens in ieder geval in het werkplan moeten worden opgenomen. Daartoe behoort ook een opgave van de afstand die tussen het publiek, gebouwen en dergelijke en het opgestelde vuurwerk wordt aangehouden. In het bijzonder zal de commandant van de regionale brandweer bij zijn advisering omtrent de aanvraag voor toestemming aan dit aspect de nodige aandacht besteden. Worden bij de aanvraag niet alle vereiste gegevens verstrekt– ook niet als de aanvrager in gelegenheid is gesteld om de aanvraag aan te vullen – dan zal de aanvraag niet in behandeling worden genomen.

De aan de vergunning te verbinden voorschriften – die worden gesteld in het belang van mens en milieu – en zich richten tot degene die professioneel vuurwerk tot ontbranding brengt laten vanzelfsprekend onverlet dat in de algemene plaatselijke verordening ook regels kunnen worden gesteld met het oog op de handhaving van de openbare orde. Te denken valt hierbij aan een evenementenverordening. De burgemeester beoordeelt of er tegen een evenement bezwaren bestaan uit een oogpunt van de openbare orde. Deze beoordeling zal vrijwel altijd gelijktijdig met de beoordeling van de veiligheid in het kader van de verklaring van geen bezwaar plaatsvinden.

Op de voorbereiding van de beschikking waarbij gedeputeerde staten toestemming verlenen is afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Het in het vorenstaande omschreven stelsel voor het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk is gebaseerd op de ruime delegatiemogelijkheid die artikel 24, eerste lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, verschaft. Van de in de niet-limitatieve opsomming in het tweede lid van artikel 24 genoemde mogelijkheden is in casu geen gebruik gemaakt.

Artikel 3.3.6

Bij ongewone voorvallen als bedoeld in het eerste lid, onder d, kan worden gedacht aan storingen bij het tot ontbranding brengen van het vuurwerk zoals het niet volledig tot ontbranding komen of te vroeg ontploffen van vuurwerk. Het gaat daarbij om fouten, ongevallen en bijna-ongevallen (near-accidents). Door de verplichte registratie van dit soort voorvallen ontstaat er beter zicht op de gang van zaken bij de ontbranders. Daarnaast verplicht het vijfde lid tot directe melding van ieder ongewoon voorval aan gedeputeerde staten van de provincie waarin het vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht. Met name als een stuk vuurwerk niet is ontploft en ergens buiten het schootsveld is terechtgekomen of als geconstateerd wordt dat een bepaald type vuurwerk anders reageert dan zou mogen worden verwacht, kan dit met het oog op de voorkoming van (verdere) ongelukken van groot belang zijn. Voor de goede orde zij opgemerkt dat artikel 2 van de Wms ook bij ongewone voorvallen de ontbrander verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, om de gevaren zoveel mogelijk te beperken.

Artikel 4.1 tot en met 4.3

De veiligheidsafstanden die in dit besluit zijn gesteld, zijn – voor zover het desbetreffende voorschrift gericht is tot een bestuursorgaan – milieukwaliteitsteisen in de zin van artikel 5.1 van de Wet milieubeheer. Op grond van dat artikel moeten in de algemene maatregel van bestuur waarin een milieukwaliteitseis wordt gesteld, de bevoegdheden worden aangewezen bij de uitoefening waarvan de eis in acht moet worden genomen (grenswaarde) of daarmee rekening moet worden gehouden (richtwaarde). Een grenswaarde impliceert dat daarvan bij de uitoefening van de betrokken bevoegdheid niet mag worden afgeweken. In dit besluit worden de veiligheidsafstanden aangemerkt als grenswaarde in de zin van artikel 5.1 van de Wet milieubeheer. De bevoegdheden bij de uitoefening waarvan de van toepassing zijnde veiligheidsafstand in acht moet worden genomen, zijn in artikel 4.2 aangewezen.

Daarmee werken de in dit besluit gestelde veiligheidsafstanden door bij de vaststelling van de daar genoemde locale ruimtelijke ordeningsbesluiten en bij de verlening van een milieuvergunning. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt of de vergunning een oprichtings-, wijzigings- of revisievergunning is.

Ten aanzien van de aangewezen besluiten op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan het volgende worden opgemerkt. Indien het besluit een uitgewerkt besluit betreft en derhalve de bestemming van de grond gedetailleerd regelt, moeten de bestemmingen op grond van de artikelen 4.2 en 4.3 zo gelegd worden, dat wordt voldaan aan de veiligheidsafstand tussen de kwetsbare objecten waarop het plan of besluit betrekking heeft en een bestaande of een mogelijk tevens door het plan mogelijk gemaakte, maar nog niet gerealiseerde inrichting voor het opslaan van vuurwerk. Bij globale plannen op grond waarvan zowel bedrijven als woningen of andere kwetsbare functies toelaatbaar zijn , moet via de planvoorschriften worden geregeld dat bedrijven voor het opslaan van consumentenvuurwerk of voor het opslaan of bewerken van professioneel vuurwerk niet mogen worden gevestigd binnen de veiligheidsafstand die ten opzichte van kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten moet worden aangehouden.

In het algemeen gedeelte van deze toelichting is er reeds op gewezen dat vervoergebonden inrichtingen vergunningplichtig blijven op grond van de Wet milieubeheer. In dit besluit worden om praktische redenen ten aanzien van deze inrichtingen geen veiligheidsafstanden voorgeschreven die bij de uitoefening van de hier genoemde bevoegdheden in acht genomen moeten worden. In die gevallen zal het bestuursorgaan dat het besluit vaststelt, moeten kunnen motiveren dat de veiligheidsbelangen van omwonenden en andere bedrijven voldoende door de aan het besluit verbonden voorschriften worden gewaarborgd.

Artikel 4.3

De veiligheidsafstanden van bijlage 3 moeten in acht worden genomen zowel ten opzichte van reeds aanwezige kwetsbare objecten als ten opzichte van kwetsbare objecten die nog niet aanwezig zijn maar op grond van het geldende bestemmingsplan mogen worden gerealiseerd. Dit artikel geeft voorschriften met het oog op de vaststelling van de punten in de directe omgeving van aanwezige kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten, tot aan welke de veiligheidsafstanden vanaf een vuurwerkbedrijf in acht genomen moeten worden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de gevallen waarin wél en de gevallen waarin geen bestemmingsplan voor het betrokken gebied geldt.

Indien wel een bestemmingsplan geldt, luidt de hoofdregel dat gemeten moet worden vanaf de uitwendige scheidingsconstructie van het opslaggebouw – veelal de buitengevel – tot aan de bestemmingsgrens (de grens van het perceel waarop het betrokken kwetsbare object is of mag worden gebouwd, gevestigd of geplaatst). Alleen voor bewaarplaatsen en bufferbewaarplaatsen voor consumentenvuurwerk gelden ingevolge bijlage 3 de afstanden vanaf de deuropening van de betrokken bewaarplaats.

Als het kwetsbare of geprojecteerde kwetsbare object een gebouw is en in het bestemmingsplan een bouwstrook is opgenomen waarvan de grens meer dan tien meter ligt van de bestemmingsgrens, dan moet gemeten worden vanaf tien meter van het betrokken object. Op deze wijze wordt ook de directe omgeving van een kwetsbaar of geprojecteerd kwetsbaar object, zoals de tuin of ten minste een gedeelte daarvan, beschermd zonder dat behoeft te worden uitgegaan van de – mogelijk veel ruimere – bestemmingsgrens. Voor woonwagens en woonschepen gelden soortgelijke regels. Bij globale bestemmingsplannen is de bestemmingsgrens maatgevend voor de vaststelling of aan de veiligheidsafstand wordt voldaan.

Indien voor het betrokken gebied geen bestemmingsregeling geldt, dan moet gemeten worden vanaf de eigendomsgrens van het gebied waarop het (aanwezige) kwetsbare object is gelegen. Ook bij deze gevallen moet aan de veiligheidsafstand worden voldaan op een afstand van tien meter vanaf het betrokken object als dat object een gebouw is dat op meer dan tien meter van die grens is gelegen. In geval van een schoolgebouw, een kinderdagverblijf, ziekenhuis of zorginstelling brengt het tweede lid mee dat indien een bestemmings-plan ontbreekt aan de veiligheidsafstand moet worden voldaan op de eigendomsgrens van het daarbij behorende terrein. Bij scholen zal deze grens veelal samenvallen met het schoolplein of de bij de school behorende speelplaats.

Indien wel een bestemmingsplan geldt, moet bij deze kwetsbare objecten worden uitgegaan van de bestemmingsgrens.

Artikel 5.1.1

A en B

Bij het onderhavige besluit is het RGS ingetrokken. Ingevolge het RGS was het afleveren, het ter aflevering voorhanden hebben en het bezigen van ontploffingsgevaarlijke (ontplofbare) stoffen verboden zonder een door of vanwege de Minister van Verkeer en Waterstaat verleende vergunning. Deze vergunningplicht had niet alleen betrekking op professioneel vuurwerk, zoals hiervoor in § 2 is aangegeven, maar ook op het bezigen van explosieve stoffen voor sloopwerkzaamheden (zie de Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 17 maart 1980, nr. A-5,V20018, Stcrt. 67, houdende verbod tot het gebruik van explosieven voor opruimingswerkzaamheden en de Voorwaarden die worden verbonden aan vergunningen voor het bezigen van explosieven bij opruimingswerkzaamheden). In de praktijk werden de bedoelde vergunningen namens de Minister van Verkeer en Waterstaat door de RVI verleend. Voor zover de vergunningplicht betrekking had op het gebruik van springstoffen voor het springen van objecten en materialen, kon deze vervallen in verband met het van toepassing zijn van de Wet explosieven voor civiel gebruik, maar ook omdat het Arbobesluit in artikel 4.8 al in een specifieke regeling voorziet. Omdat voor het gebruik van springstoffen voor het reinigen van vuilverbrandingsovens niet in een specifieke regeling was voorzien is artikel 4.8 aangepast. Dit artikel is zodanig gewijzigd dat de verplichting tot het opstellen van een springplan en tot het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid voortaan ook geldt bij de genoemde reinigingswerkzaamheden. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het opschrift en de formulering van het eerste lid van artikel 4.8 te moderniseren.

C

Het omgaan met professioneel vuurwerk is bijzonder gevaarlijk. Het aan het Arbeidsomstandighedenbesluit toegevoegde nieuwe artikel 4.8a richt zich op werkzaamheden, namelijk de werkzaamheden bestaande uit het ter plekke opbouwen, installeren, bewerken, monteren, assembleren, ontsteken en na ontbranding verwijderen van professioneel vuurwerk. Het gaat daarbij om het bedrijfsmatig toepassen van professioneel vuurwerk bij voorstellingen en evenementen, zowel binnen (theatereffecten) als in de open lucht alsmede om het bewerken daarvan in een inrichting. Aan de in artikel 4.8a, vierde lid, gegeven mogelijkheid om met betrekking tot die werkzaamheden nadere regels te geven zal vooralsnog geen uitvoering worden gegeven.

In verband met de aan het gebruik van professioneel vuurwerk verbonden gevaren is in het eerste lid bepaald dat de daar genoemde werkzaamheden met professioneel vuurwerk slechts mogen geschieden aan de hand van een daartoe vooraf opgesteld werkplan. Dit werkplan bevat een samenhangende beschrijving van de uit te voeren werkzaamheden, de daaraan verbonden gevaren en de wijze waarop deze gevaren zoveel mogelijk vermeden of beperkt kunnen worden. Het opstellen van een werkplan dwingt tot een grondige voorbereiding van de voorstelling of het evenement en biedt tevens de mogelijkheid om daarover overleg te plegen met collega's en de betrokken autoriteiten. Zo dient een afschrift van het werkplan te worden gevoegd bij de aanvraag om toestemming van gedeputeerde staten om professioneel vuurwerk te ontsteken. Omdat het werkplan op de plaats van het evenement of de voorstelling aanwezig moet zijn, biedt dit tevens een goede basis voor het toezicht ter plekke door de Arbeidsinspectie. Deze dienst wordt door toezending van een afschrift van de beschikking waarbij toestemming wordt verleend geïnformeerd over wanneer evenementen en voorstellingen plaatsvinden.

Op basis van het vierde lid zal in de Arbeidsomstandighedenregeling worden voorgeschreven welke gegevens het werkplan in ieder geval moet omvatten. Hierbij kan worden gedacht aan een beschrijving van:

a. de locatie waar het professioneel vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht;

b. de wijze waarop deze locatie wordt bewaakt en is afgebakend;

c. het soort professioneel vuurwerk dat tot ontbranding wordt gebracht, onder vermelding van hoeveelheden, aantallen en gewichten;

d. de tijd die naar verwachting voor het opbouwen van het evenement benodigd is;

e. de afstanden tussen het tot ontbranding te brengen professioneel vuurwerk en het aanwezige publiek, aangrenzende gebouwen, en eventuele obstakels;

f. de plaats waarop de locatieopbouw, voormontage of assemblage van het professioneel vuurwerk plaatsvindt;

g. de volgorde waarin het professioneel vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht en de wijze van ontsteken;

h. de zone waarbinnen tot ontbranding gebracht professioneel vuurwerk veilig vanuit de lucht op de grond kan vallen, in geval het professioneel vuurwerk in de open lucht tot ontbranding wordt gebracht;

i. de plaatsen waar het publiek, de brandweer, de politie en de EHBO- of andere hulpdiensten aanwezig zijn;

j. de beschikbare vluchtroutes voor het publiek en degenen door wie en onder wiens toezicht het vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht;

k. de locaties waar het professioneel vuurwerk tijdelijk wordt opgeslagen, voorafgaand aan het tot ontbranding brengen ervan;

l. de beschikbare brandbeveiligings- en brandblusmiddelen en de locaties waar deze beveiligingsmiddelen zijn opgesteld;

m. de namen en taken van de personen, bedoeld in artikel 3.3.6, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit door wie en onder wiens toezicht het vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht.

De in het eerste lid van artikel 4.8a bedoelde werkzaamheden mogen, gelet op de grote gevaren voor de veiligheid of de gezondheid van de bij die werkzaamheden betrokken werknemers en andere personen dan werknemers zoals toeschouwers, voorbijgangers en omwonenden, uitsluitend worden verricht door of onder voortdurend toezicht van een deskundige persoon die daartoe gecertificeerd is door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of een door hem daartoe aangewezen instelling. Hier geldt dat de betreffende deskundigheid wordt gereguleerd via een certificaat van vakbekwaamheid, dat wil zeggen op grond van opleidings- en ervaringseisen. In de Arbeidsomstandighedenregeling zijn op basis van het vierde lid van artikel 4.8a nadere regels gesteld. Deze regels houden onder meer in dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of de aangewezen instelling het certificaat van vakbekwaamheid afgeeft als de aanvrager in het bezit is van het diploma van een opleiding die voldoet aan de algemene opleidingsbepalingen uit de Arboregeling en opleidt tot in een bijlage bij de regeling omschreven eindtermen. Deze eindtermen bevatten een beschrijving van kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht, vaardigheden en beroepshouding die een deelnemer moet hebben verworven bij voltooiing van de betreffende opleiding.

Bij de omschrijving van de eindtermen is uitgegaan van de eindtermen professioneel vuurwerk, zoals opgenomen in Bijlage 1 bij de op het RGS gebaseerde Beleidsregels vergunning professioneel vuurwerk, die met de totstandkoming van dit besluit zijn komen te vervallen.

D

In artikel 9.3 van het Arbobesluit is aangegeven welke in het Arbobesluit opgenomen voorschriften en verboden ook door werknemers moeten worden nageleefd. Het gaat daarbij om artikelen waarbij de werknemer zelf invloed heeft op de naleving daarvan. In artikel 4.8a, tweede en derde lid, zijn voorschriften opgenomen waarvan de naleving in sterke mate wordt bepaald door de betrokken werknemers, te weten de op vakbekwaamheid gecertificeerde werknemer door wie of onder wiens toezicht met professioneel vuuwerk wordt gewerkt en de werknemers die onder zijn voortdurend toezicht werkzaam zijn. Door de toevoeging van artikel 4.8a, tweede en derde lid, aan artikel 9.3 kan ook aan werknemers bij overtreding van de betreffende voorschriften een bestuurlijke boete worden opgelegd. In Beleidsregel 33, Boeteoplegging (Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving) is bepaald dat de boete die per boetebeschikking aan een werknemer kan worden opgelegd maximaal € 225,– bedraagt.

E

Gezien de bijzondere gevaren voor veiligheid en gezondheid die aan deze werkzaamheden zijn verbonden moeten de in artikel 4.8a neergelegde verplichtingen ook worden nageleefd door een ieder die noch werkgever, noch werknemer is (zelfstandigen zonder personeel). Dit wordt bereikt door artikel 4.8a toe te voegen aan artikel 9.5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit waarin de verplichtingen voor zelfstandigen worden opgesomd. Overigens is het in de arbowetgeving niet noodzakelijk dat er een arbeidsovereenkomst is. Als werkgever wordt ook beschouwd degene die een ander onder zijn gezag arbeid doet verrichten.

F en G

Door de verschillende leden van artikel 4.8a op te nemen in de in de artikelen 9.9b en 9.9c opgesomde overtredingen, wordt overtreding van de daarin opgenomen verplichtingen aangemerkt als een beboetbaar feit, ter zake waarvan door de Arbeidsinspectie een boete kan worden opgelegd. Voor wat betreft overtreding van het tweede en derde lid betreft dit een boete van de eerste categorie (maximaal € 4538); voor wat betreft overtreding van het eerste lid betreft dit een boete van de tweede categorie (maximaal € 11 345). De indeling van overtredingen in boetecategorieën komt overeen met de indeling van de overtredingen van de bepalingen met betrekking tot asbestsloop (artikelen 4.54 en 4.55 Arbobesluit). In de bij beleidsregel 33, Boeteoplegging, behorende «Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Arbeidsomstandighedenwet 1998» (Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving) zijn de voor overtreding van artikel 4.8a door de Arbeidsinspectie bij de vaststelling van boeten te hanteren normbedragen opgenomen.

Artikel 5.1.7

In onderdeel w was geregeld dat de korpschefs een adviestaak hadden waar het gaat om de afgifte van een vergunning voor het bezigen van ontploffingsgevaarlijke stoffen. Het Reglement Gevaarlijke Stoffen wordt in het Vuurwerkbesluit ingetrokken en bepaald wordt dat niet langer de minister maar gedeputeerde staten de vergunning verlenen voor het bezigen. Daarom wordt in artikel 14, eerste lid, onderdeel w, van het Besluit politieregisters bepaald dat de korpschef ter uitvoering van artikel 3.3.2, zevende lid, van het Vuurwerkbesluit gebruik kan maken van gegevens afkomstig uit politieregisters.

Verder is bepaald dat voor het bezigen toestemming is vereist van gedeputeerde staten van de provincie waar het vuurwerk tot ontbranding zal worden gebracht. Geen toestemming wordt verleend als de burgemeester van de gemeente waar het vuurwerk tot ontbranding zal worden gebracht niet verklaart dat in verband met de veiligheid geen bezwaar bestaat tegen het verlenen van toestemming. De burgemeester kan in het kader van de handhaving van de openbare orde al op grond van artikel 15, eerste lid, onderdeel b, onder 3, van de Wet politieregisters gegevens verkrijgen uit een politieregister.

Artikel 5.3.1

De huidige bezigingsvergunningen die zijn verleend krachtens artikel 41 van het Reglement Gevaarlijke Stoffen blijven van kracht tot en met 31 december 2002. Na dat tijdstip is voor het afsteken van professioneel vuurwerk een vergunning nodig van gedeputeerde staten van de provincie waar het bedrijf van de aanvrager is gevestigd. Een en ander houdt tevens in dat de in dat bedrijf werkzame personen door wie of onder wier voortdurend toezicht het vuurwerk wordt opgebouwd en afgestoken, na 2002 moeten beschikken over een certificaat van vakbekwaamheid dat is afgegeven door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of door een door hem aangewezen certificerende instelling. De genoemde minister zal nadere regels stellen over onder andere de afgifte van het certificaat.

Artikel 5.3.2

Het tweede lid is gebaseerd op het uitgangspunt dat de houder van een inrichting die bij de inwerkingtreding van het besluit voldeed aan de voor hem geldende veiligheidsafstanden, niet in gebreke is wanneer nadien een in een verouderd bestemmingsplan toegekende bestemming alsnog wordt gerealiseerd. In een dergelijk geval kan niet in redelijkheid van de betrokkene worden gevergd dat hij opnieuw aan de veiligheidsafstanden gaat voldoen. Het is intussen niet denkbeeldig dat een dergelijke situatie zich voordoet; indien bij een aanvraag voor een bouwvergunning aan de eisen van de Woningwet is voldaan, moet deze vergunning immers worden verleend. In een dergelijk geval zal het bevoegd gezag wellicht overwegen om met een beroep op artikel 8.25 van de Wet milieubeheer de vergunning geheel of gedeeltelijk in te trekken.

Het ligt echter meer in de rede dat de gemeente in deze gevallen ter voorkoming van mogelijke procedures tot schadevergoeding een voorbereidingsbesluit vaststelt zolang de meest wenselijke planologische situatie niet is vastgesteld.

Artikel 5.3.3

In dit artikel wordt op grond van de artikelen 8.42, tweede lid, en 8.44, zesde lid, van de Wet milieubeheer een overgangsregeling gegeven voor bestaande inrichtingen waarvoor voor de inwerkingtreding van dit besluit reeds een vergunning gold dan wel een melding was gedaan krachtens de Wet milieubeheer. Voor deze inrichtingen geldt een termijn van twee jaar waarna de voorschriften die in de bijlagen zijn opgenomen gaan gelden.

Aan de producteisen voor consumentenvuurwerk moet echter meteen worden voldaan. Dit is niet bezwaarlijk omdat bij de inwerkingtreding van het besluit geen wijziging wordt aangebracht in de thans reeds geldende producteisen.

Indien een op het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt in werking zijnde inrichting, waarvoor een melding is gedaan, binnen de genoemde termijn onder de vergunningplicht op grond van de Wet milieubeheer komt te vallen (omdat in de inrichting meer dan 1 000 kg consumentenvuurwerk opgeslagen gaat worden), zijn de voorschriften van bijlage 1 (onder A, B en D) direct van toepassing ingevolge artikel 2.2.2. Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag moet het bevoegd gezag de veiligheidsafstanden van bijlage 3 in acht nemen (artikel 4.2, tweede lid, onder d, en derde lid).

Artikel 5.3.4

Omdat in het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen de aanduiding «bestemd voor particulier gebruik» was voorgeschreven en in dit besluit wordt gekozen voor de aanduiding «Geschikt voor particulier gebruik» is een overgangsbepaling opgenomen zodat de «oude» voorraden kunnen worden verbruikt en de aanduidingen niet tussentijds hoeven te worden gewijzigd.

Artikel 5.4.1

Omdat de van een strafbedreiging voorziene normen in de Nederlandse taal kenbaar moeten zijn, is bepaald dat de minister een Nederlandse vertaling van het ADR aanwijst of zelf zorgdraagt voor een vertaling. Omdat in bijlage 1 bij de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen een Nederlandse vertaling is opgenomen van bijlage A van het ADR, zal die bijlage worden aangewezen, met inbegrip van toekomstige wijzigingen daarvan.

Artikel 5.4.2

Artikel 1.1.6 en artikel 5.1.3, onder F, zullen later in werking treden omdat eerst duidelijk moet worden welke gebieden worden aangewezen als concentratiegebied voor vuurwerkbedrijven.

Verder kan artikel 4.2 tot twee jaar na de inwerkingtreding van de artikelen 4.1 tot en met 4.3 buiten toepassing worden gelaten. Vuurwerkbedrijven krijgen namelijk een overgangstermijn van twee jaar om aan de veiligheidsafstanden te voldoen. Als gemeenten direct bij de inwerkingtreding van het besluit bij de vaststelling van bestemmingsplannen en andere relevante ruimtelijke ordeningsbesluiten de veiligheidsafstanden in acht zouden moeten nemen, zouden ruimtelijke en economische ontwikkelingen worden gefrustreerd.

Op de (beperkte) reikwijdte van dit onderdeel van de overgangsbepaling voor gemeenten is hierboven reeds gewezen (paragraaf 5.2, Ruimtelijke ordening en vergunningverlening krachtens de Wet milieubeheer en paragraaf 13, Inspraak, ad 3, onder d). Als gevolg hiervan moet bij de vaststelling van een besluit als bedoeld in artikel 4.2 reeds direct na de inwerkingtreding van dat artikel de veiligheidsafstand die behoort bij een inrichting waar uitsluitend consumentenvuurwerk wordt opgeslagen in acht worden genomen, ook als die inrichting op dat tijdstip (nog) niet voldoet aan de genoemde veiligheidsafstand die ingevolge artikel 5.3.2 ten opzichte van reeds aanwezige en geprojecteerde kwetsbare objecten in acht genomen moet worden.

Indien een gemeente toepassing geeft aan het tweede lid van artikel 5.4.2, mag van haar worden verwacht dat zij het nodige doet om – in samenspraak met de provincie en, zo nodig het Rijk – een spoedige sanering van het betrokken vuurwerkbedrijf te bewerkstelligen.

Om te zorgen dat bedrijven de tijd hebben om aan de nieuwe verpakkingseis ingevolge artikel 2.1.2 te kunnen voldoen, wordt daarvoor een latere datum van inwerkingtreding opgenomen.

Bijlage 1

Algemeen

In bijlage 1 zijn de voorschriften opgenomen voor het opslaan, herverpakken en bewerken van consumentenvuurwerk bij zowel de detaillist als de groothandel. De bedrijfsvoering van beide soorten bedrijven vertonen uiteraard verschillen.

De bedrijfsvoering bij de detaillist is in grote lijnen als volgt. Het consumentenvuurwerk wordt in verpakte vorm aangeleverd door een groothandelaar. Nadat het verpakt consumentenvuurwerk is overgebracht naar de bufferbewaarplaats, eventueel door tussenkomst van de bewaarplaats, neemt de detaillist het vuurwerk uit de verpakking voor het samenstellen van vuurwerkpakketten op basis van bestellijsten van de klant. Deze handelingen vangen enkele dagen voorafgaand aan de drie verkoopdagen aan. Gedurende de drie verkoopdagen zal ook losse verkoop van vuurwerk plaatsvinden. Dit houdt in dat een klant dat vuurwerk niet vooraf heeft besteld.

Uit oogpunt van veiligheid is het moment dat het vuurwerk uit de verpakking wordt genomen de belangrijkste fase in de bedrijfsvoering. Zodra vuurwerk uitgepakt wordt is de indeling in gevarensubklasse volgens het ADR niet meer geldig omdat de vuurwerkeffecten, waarop de classificatie is gebaseerd, voor verpakt en onverpakt vuurwerk verschillend (kunnen) zijn. Experimenten hebben aangetoond dat bij een brand van (deels) onverpakt vuurwerk, naast de vuurwerkbrand in een besloten ruimte eveneens een vlamtong kan optreden. De dimensie van de vlamtong is afhankelijk van de hoeveelheid vuurwerk. De vlamtong zal zich vormen vanuit de deuropening van de besloten ruimte. Vanwege deze verschillen in gevaarseffecten, zijn twee verschillende soorten besloten ruimten gedefinieerd, namelijk: de bewaarplaats en de bufferbewaarplaats. In tegenstelling tot wat onder de voormalige vuurwerkregelgeving was bepaald, mag in de bewaarplaats uitsluitend verpakt consumentenvuurwerk worden opgeslagen. In de bufferbewaarplaats mag naast verpakt consumentenvuurwerk ook onverpakt consumentenvuurwerk worden opgeslagen.

In het Besluit opslag vuurwerk milieubeheer en het Handboek Milieuvergunningen waren ook de begrippen herverpakruimte en ompakruimte gedefinieerd. Deze ruimten waren niet uitsluitend bestemd voor het voorhanden van een werkvoorraad vuurwerk en het herverpakken daarvan. Als gevolg hiervan is in dergelijke ruimten een hogere kans op het ontstaan van brand, terwijl het beschermingsniveau lager was ten opzichte van de bewaarplaats. Daarom waren er redenen aanwezig om aan deze ruimte strengere eisen te stellen aan het beschermingsniveau en de handelingen die daarbinnen verricht mogen worden. Het herverpakken van vuurwerk mag daarom uitsluitend plaatsvinden in de bufferbewaarplaats. Deze bufferbewaarplaats heeft een hoog beschermingniveau en hierbinnen mogen geen andere handelingen worden verricht dan het herverpakken, bewerken en omwille van een efficiënt ruimtegebruik opslaan van consumentenvuurwerk.

Voorschriften 1.1 en 1.2

Fop- en schertsvuurwerk is een aparte groep consumentenvuurwerk. In bijlage I van de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk (Stcrt. 243, 1997) wordt het fop- en schertsvuurwerk genoemd. Het gaat hierbij onder andere over booby-traps, trektouwtjes, Bengaalse lucifers, Bengaalse handfakkels, ijsfonteinen en rookbommen. Aan al deze voorwerpen worden eisen gesteld aan de lading. Omdat de lading in fop- en schertsvuurwerk (veel) kleiner is dan de lading van het overige consumentenvuurwerk wordt vanuit gevaarszetting 10 kg fop- en schertsvuurwerk gelijkgesteld aan 1 kg consumentenvuurwerk.

De voorschriften uit bijlage 1 zijn niet van toepassing op fopen schertsvuurwerk, mits binnen de inrichting niet meer dan 200 kg fop- en schertsvuurwerk aanwezig is. Indien meer dan 200 kg aanwezig is, wordt 10 kg fop- en schertsvuurwerk gelijkgesteld aan 1 kg consumentenvuurwerk. Het samenspel van deze voorschriften betekent voor inrichtingen met meer dan 200 kg fop- en schertsvuurwerk dat op grond van voorschrift 4.1 in de verkoopruimte gedurende openingstijden maximaal 2500 kg fop- en schertsvuurwerk aanwezig mag zijn en dat deze ruimte op grond van voorschrift 5.1 voorzien moet zijn van een automatische sprinklerinstallatie. Bovendien zal de inrichting uit praktisch oogpunt de beschikking moeten hebben van een bufferbewaarplaats omdat het vuurwerk voor sluitingstijd hiernaar overgebracht moet zijn.

Voorschrift 1.5

Omdat beschadigd vuurwerk niet mag worden verkocht, dient dit op verantwoorde wijze te worden afgevoerd. Op het transport van beschadigd vuurwerk over de weg is de vervoersregelgeving van toepassing, waarin is bepaald dat beschadigde gevaarlijke goederen, zoals vuurwerk, moet zijn geborgen in een zogenaamde bergingsverpakking. Met het oog op verwijdering uit de inrichting is daarom aansluiting gezocht bij de bepalingen uit de vervoersregelgeving.

Voorschrift 1.7

In de inrichting geldt een algeheel rookverbod en een verbod op open vuur. Eventuele kook-, warmwater- en verwarmingstoestellen, die zodanig zijn uitgevoerd dat de vlam in open verbinding staat met de ruimte, vallen niet onder het algehele verbod op open vuur, indien deze installaties in een ruimte zijn opgesteld die geen directe toegang biedt aan ruimten waarin vuurwerk aanwezig mag zijn.

Voorschrift 1.8

Een winkelruimte, een bewaarplaats en een bufferbewaarplaats moeten zijn uitgevoerd met een automatische sprinklerinstallatie. Er kunnen zich situaties voordoen waarbij de sprinkler niet haar beoogde werking verricht. Oorzaken kunnen een weigering van het detectiesysteem waardoor de sprinklers of sprinklerkoppen geen water verspreiden of dat het water het vuur niet dooft. In dergelijke gevallen is het noodzakelijk dat de brandweer in geval van een brand deze ruimten gemakkelijk kan bereiken. Daarom dienen deze ruimten op de begane grond te zijn gesitueerd. Omdat de begane grond een rekbaar begrip is wordt in dit voorschrift bepaald dat de vloer van de ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, ten hoogste 0,5 meter boven of beneden het meetniveau ligt. Het meetniveau is de bovenkant van het terrein ter plaatse van de toegang van de winkelruimte, de bewaarplaats onderscheidenlijk de bufferbewaarplaats. Indien een gebouw slechts kan worden betreden via een trap of een hellingbaan, is het meetniveau de hoogte van het terrein aan de voet van de trap of hellingbaan.

Voor grote bewaarplaatsen is een uitzondering gemaakt. Dergelijke bewaarplaatsen voor het opslaan van meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk komen voornamelijk voor bij groothandelaren. Het opslaan van vuurwerk vindt dan bijna altijd plaats in aparte gebouwen, waarbij in sommige situaties het opslaan is verdeeld over twee bouwlagen. Omdat het gebouw uitsluitend bestemd is voor opslaan van vuurwerk zijn deze over het algemeen goed bereikbaar en toegankelijk.

Voorschrift 1.10

Kruitpoeder kan bij opslag en met name bij de bewerking en het ompakken van vuurwerk vrijkomen en zich door de ruimte verspreiden. Het kan zich als een stoflaagje afzetten op (elektrische) apparaten. Het gaat met name om poeder van zwart buskruit, wat zeer gemakkelijk ontsteekbaar is door hoge temperaturen, wrijving of door vonken. Zwart buskruit komt veel voor in vuurwerk.

Met betrekking tot de gevarenzone-indeling voor gas- en stofexplosies is op 1 juli 2001 de NPR 7910 verschenen. Deze richtlijn is overigens niet bedoeld voor explosieve stoffen. Desondanks ligt het voor de hand om voor vuurwerk toch aansluiting te zoeken bij deze richtlijn.

In de richtlijn wordt onderscheidt gemaakt in drie stofexplosiezones, namelijk 20, 21 en 22. De keuze voor de benodigde apparatuur wordt bepaald door de kans op de gelijktijdige aanwezigheid van een storing in het apparaat en een stoflaag. Voor de bewaarplaats en de bufferbewaarplaats is aansluiting gezocht bij zone 22. Dit betekent dat minder dan 10 uur per jaar een stoflaag aanwezig kan zijn. De eisen zijn zowel voor elektrisch als niet-elektrisch apparatuur van toepassing. De apparatuur moet zijn voorzien van een CE en Ex merk.

De ontstekingstemperatuur van pyrotechnische materialen varieert, en is minimaal ongeveer 180°C. Om ontsteking te voorkomen dient de maximale oppervlaktetemperatuur hier ruim onder te blijven. Daarom is hier voor explosieveilig apparatuur gekozen voor temperatuurklasse T5, dat overeenkomt met 100°C.

Voorschrift 1.11

Dit voorschrift is afgestemd op de voorschriften die het Bouwbesluit geeft voor brandslanghaspels bij nieuwbouw. Met het begrip «constructie-onderdeel niet zijnde een bouwconstructie» wordt met name een niet-dragende scheidingswand bedoeld. Omwille van het principe van vrije indeelbaarheid van verblijfsgebieden, mag het aanwezig zijn van niet-dragende scheidingswanden geen invloed hebben op het al dan niet voldoen aan het gegeven voorschrift. Daarom hoeft met deze constructieonderdelen geen rekening te worden gehouden, maar moet, om onveilige situaties te voorkomen, de loopafstand binnen een verblijfsgebied wel met 1,5 worden vermenigvuldigd.

Voorschrift 2.1

Bij een groothandel zal vaak sprake zijn van een groot aantal bewaarplaatsen. Bij een eventuele brand zal de brandweer een goede verkenning van het terrein uit moeten kunnen voeren, en de brand in voorkomende gevallen vanuit meerdere richtingen moeten kunnen bestrijden. Daarom dienen de bewaarplaatsen en bufferbewaarplaatsen op ten minste 5 meter afstand van de terreingrens te zijn geplaatst.

Voorschrift 2.2

De (buffer)bewaarplaats moet zijn vervaardigd van metselwerk, beton of cellenbeton. Hierdoor verkrijgt de (buffer)bewaarplaats tevens een constructieve degelijkheid die bestand is tegen de drukopbouw die kan ontstaan bij een brand van consumentenvuurwerk. De toegangsdeur heeft hierbij de functie van ontlastopening. Het opslaan van vuurwerk in bijvoorbeeld (zee)containers is niet toegestaan, ongeacht of aan deze container modificaties zijn aangebracht waarmee voldaan wordt aan de eisen van brandwerendheid.

Voorschrift 2.3

Om te voorkomen dat er direct vlamcontact kan optreden met de toegangsdeur van de naastgelegen bewaarplaats of bufferbewaarplaats, dient de scheiding ten minste 300 mm uit te steken aan de zijde van de toegangsdeuren.

Voorschrift 2.5

De toegangsdeur heeft de functie van ontlastopening. Daarom moet deze zijn uitgevoerd als draaideur, die naar buiten open draait. Overheaddeuren en schuifdeuren zijn derhalve niet toegestaan.

Voorschriften 5.1 tot en met 5.6

Alle ruimten waarin consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, moeten zijn voorzien van een automatische sprinklerinstallatie. Dit geldt ook voor de winkelruimte moet hiervan zijn voorzien. Dit betekent overigens niet dat de gehele winkelruimte moet zijn voorzien van een automatische sprinklerinstallatie. Uit het Programma van Eisen moet blijken welk gedeelte van de winkelruimte hiervan moet zijn voorzien.

In de voorschriften is afgezien van het op detailniveau vastleggen van de uitvoering van de automatische sprinklerinstallatie. Daarentegen is het type brandbestrijdingssysteem vastgelegd en is een kwaliteitsborging ten aanzien van ontwerp en inspectie ingebouwd. De gedetailleerde uitvoering van de installatie moet blijken uit het Programma van Eisen, waarover het bevoegd gezag zijn oordeel uit moet spreken. In voorschrift 5.6 is aangegeven dat de wijze waarop verpakt of onverpakt consumentenvuurwerk wordt opgeslagen geen negatieve invloed heeft op de functionele werking van de automatische sprinklerinstallatie. Hierbij kan gedacht worden aan de afstand tot de muur, hoeveelheid vuurwerk per vierkante meter vloeroppervlak en de afstand tot sprinklers of sprinklerkoppen. Uit oogpunt van rechtszekerheid voor de inrichtinghouder, geniet het de voorkeur dat deze voorwaarden worden vastgelegd als nadere regels.

Voorschrift 6.3

Binnen een inrichting kunnen meerdere activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Naast het opslaan van consumentenvuurwerk, kan er bijvoorbeeld ook sprake zijn van opslag van gevaarlijke stoffen in emballage of opslag van propaan in een reservoir. Voorkomen moet worden dat een eventuele brand van consumentenvuurwerk in een (buffer)bewaarplaats een ongeval initieert waarvan de gevolgen groter zijn dan wanneer de brand beperkt zou blijven tot het consumentenvuurwerk. Hierna wordt een voorbeeld gegeven om dit nader te illustreren.

Indien bijvoorbeeld een brand uitbreekt in een bufferbewaarplaats kan een propaanreservoir worden aangestraald, waardoor als gevolg van drukopbouw de tank onmiddellijk en volledig faalt en het propaan in één keer vrijkomt onder heftige verdamping. Het effect dat hierdoor ontstaat is groter dan wanneer de brand beperkt was gebleven tot alleen de bufferbewaarplaats. Hiervoor moeten derhalve interne afstanden worden opgenomen waarmee wordt voorkomen dat het propaanreservoir onmiddellijk en volledig faalt.

Het kan natuurlijk ook voorkomen dat als gevolg van een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) van een propaanreservoir de brand overslaat naar een bewaarplaats. Omdat het effect van de BLEVE veel groter is dan het effect van de vuurwerkbrand in een bewaarplaats, zal het totale effect als gevolg van de brandoverslag niet toenemen. De risico's op een brand in de bewaarplaats, nemen echter wel toe door de aanwezigheid van het propaanreservoir. Omdat in dit besluit wordt uitgegaan van een effectgerichte benadering, hoeft deze toename van risico niet verdisconteerd te worden in de interne afstand.

Bijlage 2

In bijlage 2 zijn de voorschriften opgenomen voor het opslaan en bewerken van professioneel vuurwerk. Deze voorschriften zijn gebaseerd op een handboek dat is gepubliceerd door het ministerie van Defensie, te weten MP 40-21, uitgave 1997. In dit handboek zijn voorschriften opgenomen voor het opslaan van en bewerkingen aan explosieve stoffen en munitie. Omdat professioneel vuurwerk dezelfde eigenschappen kan bezitten als explosieve stoffen is bij dit handboek aangesloten. De voorschriften van MP 40-21 zijn toegespitst op professioneel vuurwerk en waar nodig aangepast. Een overzicht van de selectie en aanpassingen is opgenomen in het rapport «Richtlijnen voor de opslag en bewerking van vuurwerk», opgesteld door TNO Prins Maurits Laboratorium, rapportnummer PML 2001-C73, van mei 2001.

Bijlage 3

Algemeen

Op de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de veiligheidsafstanden zoals die zijn opgenomen in deze bijlage is reeds in paragraaf 3 ingegaan. Daarom wordt hier volstaan met een toelichting op de voorschriften zelf.

In het verlengde van deze uitgangspunten is naar aanleiding van het in paragraaf 13 gememoreerde advies van de Nederlandse Vereniging van Brandweerkorpsen (NVBK) en het College van Commandanten van Regionale Brandweren (CCRB) een splitsing aangebracht in de voorschriften tussen «kleine» vuurwerkbedrijven waar ten hoogste 10 000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen en «grote» vuurwerkbedrijven waar méér dan 10 000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen. Dit onderscheid is mede gebaseerd op de beheersbaarheid van een eventuele brand binnen een inrichting. Deze indeling is ook gehanteerd in bijlage 1, onder D. Daarnaast sluit het onderscheid tussen kleine en grote vuurwerkbedrijven aan bij de bevoegdheidsverdeling krachtens de Wet milieubeheer tussen burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten.

Voorschrift 1.1

De veiligheidsafstand wordt bepaald door het effect van een massa-explosie. De twee meest bepalende effecten zijn hierbij de optredende luchtschok en de uitworp van brokstukken. Deze effecten kunnen in alle richtingen optreden. Daarom geldt de veiligheidsafstand ook in alle richtingen, gemeten vanaf de buitenzijde van de bewaarplaats en de bewerkingsruimte.

Omdat al het aanwezige vuurwerk bestemd kan zijn voor evenementen, dienen voor de toepassing van dit voorschrift alle hoeveelheden vuurwerk, ongeacht de eigenschappen, bij elkaar te worden opgeteld.

Voorschrift 1.2

In dit voorschrift zijn de veiligheidsafstanden voor de bewaarplaats en de bufferbewaarplaats bij de kleine vuurwerkbedrijven vastgelegd.

Bij een eventuele brand zal de warmtestraling vanuit de deuropening in alle richtingen plaatsvinden. Deze straling kan ruimtelijk voorgesteld worden in de vorm van een halve bol, waarvan de straal gelijk is aan de veiligheidsafstand. Dit betekent dat ook rekening moet worden gehouden met kwetsbare objecten die niet op de begane grond zijn gelegen.

Bij het toepassen van de veiligheidsafstanden wordt bij kleine vuurwerkbedrijven rekening gehouden met de aanwezigheid van brandwerende voorzieningen tussen de (buffer)bewaarplaats en het kwetsbare object of het geprojecteerde kwetsbare object. In feite komt dit voorschrift erop neer dat binnen de veiligheidsafstand een kwetsbaar object aanwezig mag zijn of geprojecteerd mag zijn indien voorzieningen zijn getroffen waardoor geen brandoverslag kan optreden naar deze objecten. Dit geldt overigens niet voor het zogenaamde vrijwaringsgebied. Dit is het gebied op de begane grond vóór de bewaarplaats.

De scheidingsconstructie moet een brandwerendheid van 60 minuten bezitten. Hierbij is er van uitgegaan dat de brandweer een eventuele brand binnen een uur onder controle kan hebben. Er is geen onderscheid gemaakt tussen inpandige en vrijstaande (buffer)bewaarplaatsen, omdat ter voorkoming van brandoverslag dezelfde voorzieningen getroffen kunnen worden.

Voorschrift 1.3

In dit voorschrift zijn de veiligheidsafstanden voor de bewaarplaats en de bufferbewaarplaats bij de grote vuurwerkbedrijven vastgelegd. Ook hier geldt dat bij een eventuele brand de warmtestraling vanuit de deuropening van de bewaarplaats en de bufferbewaarplaats in alle richtingen zal plaatsvinden.

Bij een brand van consumentenvuurwerk in een bewaarplaats blijft het vuur in beginsel beperkt tot de bewaarplaats. Daarom is in het voorschrift uitgegaan van het stralend oppervlak van de deuropening.

Uit experimenteel onderzoek is gebleken dat bij onverpakt vuurwerk, naast de warmtestraling vanuit de deuropening van de bufferbewaarplaats, tevens rekening gehouden moet worden met het optreden van een vlamtong vanuit de deuropening. Omdat deze vlamtong zich buiten de bufferbewaarplaats bevindt en in alle richtingen warmte straalt, dient ook in achterwaartse richting de veiligheidsafstand in acht te worden genomen. Evenals bij een bewaarplaats dient ook hier rekening te worden gehouden met kwetsbare objecten die niet op de begane grond zijn gelegen. De veiligheidsafstand in achterwaartse richting kan ruimtelijk worden voorgesteld in de vorm van een blok. De afmeting van dit blok (breedte x hoogte x diepte) wordt bepaald door de afstanden in zijwaartse en achterwaartse richting. De breedte en de hoogte worden bepaald door de afstand in zijwaartse richting en de diepte wordt bepaald door de afstand in achterwaartse richting.

In tegenstelling tot de kleine vuurwerkbedrijven, wordt bij grote vuurwerkbedrijven geen rekening gehouden met de eventuele aanwezigheid van brandwerende constructies tussen de deuropening en een kwetsbaar object.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk


XNoot
1

Stb. 1999, 451, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 juli 2001, Stb. 339.

XNoot
2

Stb. 1996, 297.

XNoot
3

Stb. 1993, 50, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 juli 2001, Stb. 347.

XNoot
4

Stb. 2000, 320, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 26 november 2001, Stb. 575.

XNoot
5

Stb. 1994, 390, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 26 november 2001, Stb. 575.

XNoot
6

Stb. 1991, 56, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 415.

XNoot
7

Stb. 1995, 62, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 415.

XNoot
8

Stb. 2000, 262, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 oktober 2001, Stb. 487.

XNoot
9

Stb. 1998, 603, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 oktober 2001, Stb. 487.

XNoot
10

Stb. 1998, 322, laatstelijk gewijzigd bij besluit 18 okober 2001, Stb. 487.

XNoot
11

Stb. 1998, 602, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 oktober 2001, Stb. 487.

XNoot
12

Stb. 2000, 334, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 oktober 2001, Stb. 487.

XNoot
13

Stb. 2000, 278, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 oktober 2001, Stb. 487.

XNoot
14

Stb. 1993, 215, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2000, Stb. 476.

XNoot
15

Stcrt. 228, zoals laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 20 december 1990, Stcrt. 251.

XNoot
16

Stcrt. 1980, 67.

XNoot
17

Stcrt. 1985, 251.

XNoot
18

Stcrt. 1990, 251.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 februari 2002, nr. 30.

XNoot
1

Stb. 1993, 215, laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 3 april 1998, Stb. 222.

XNoot
1

Stcrt. 1999, 238, laatstelijk gewijzigd bij regeling van 30 november 2000, Stcrt. 2000, 237.

Naar boven