Besluit van 29 november 2011, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de nog niet in werking getreden onderdelen van de Implementatiewet EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten en van een onderdeel van de Aanpassingswet handel in emissierechten II

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 22 november 2011, nr. IenM/BSK-2011/153092, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op artikel XIII van de Implementatiewet EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten en artikel III van de Aanpassingswet handel in emissierechten II;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

Met ingang van 1 januari 2012 treden in onderstaande volgorde in werking:

  • a. artikel I, onderdeel B en onderdeel C, met uitzondering van de artikelen 2.2, 2.16a en 2.16b, van de Implementatiewet EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten;

  • b. artikel I, onderdeel A, van de Aanpassingswet handel in emissierechten II.

Onze Minister van Infrastructuur en Milieu is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 29 november 2011

Beatrix

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

J. J. Atsma

Uitgegeven de negende december 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit regelt om te beginnen de inwerkingtreding van het gedeelte van de Implementatiewet EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten, dat nog niet in werking was getreden bij besluit van 11 oktober 2004 (Stb. 2004, 516).

Artikel I, onderdelen B en C, van de Implementatiewet EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten betreft de instelling van de Nederlandse emissieautoriteit (hierna: emissieautoriteit) als zelfstandig bestuursorgaan. Het bestuur van de emissieautoriteit is belast met de uitvoering van het Europese systeem van handel in broeikasgasemissierechten (het ETS) en het nationale systeem van handel in NOx-emissierechten zoals geregeld in respectievelijk titel 16.2 en titel 16.3 van de Wet milieubeheer. De emissieautoriteit is tevens belast met de uitvoering van titel 12.4 (Registratie gegevens brandstoffen en elektriciteit uit hernieuwbare bronnen ten behoeve van vervoer). De regeling van de emissieautoriteit zelf is opgenomen in hoofdstuk 2 van de Wet milieubeheer.

In juli 2004 is de Tweede Kamer in eerste instantie akkoord gegaan met de toekenning van de status van zelfstandig bestuursorgaan aan de emissieautoriteit. Op 8 december 2004 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer deze statusverlening op verzoek van de Tweede Kamer uitgesteld, door aan te geven dat hij het besluit om de emissieautoriteit deze status te verlenen zou nemen na de evaluatie van beide emissiehandelssystemen. In een brief van 10 december 2004 (Kamerstukken II 2004/05, 29 766, nr. 12) is de argumentatie voor deze status nog nader uitgewerkt. De evaluatie gaf in 2007 aan dat de argumenten uit 2004 om de emissieautoriteit om te vormen tot een zelfstandig bestuursorgaan nog steeds valide zijn. Daarom heeft de toenmalige Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij brief van 4 januari 2008 aangegeven dat die status zou worden verleend (Kamerstukken II 2007/08, 29 565 en 30 694, nr. 22, blz. 2). De emissieautoriteit is daarna gestart met de voorbereidingen voor deze status.

Ter uitvoering van de op 14 december 2004 door de Tweede Kamer aangenomen motie van de leden De Krom en Samsom (Kamerstukken II 2004/05, 29 766, nr. 10) is de Tweede Kamer bij brief van 25 januari 2010 geïnformeerd over de voorgenomen ingangsdatum van de status van zelfstandig bestuursorgaan voor de emissieautoriteit (Kamerstukken II 2009/10, 28 737, nr. 19). De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van de Tweede Kamer heeft die brief op 4 maart 2010, na de val van het toenmalige kabinet, controversieel verklaard. Vervolgens is de brief geagendeerd voor een algemeen overleg op 10 februari 2011. Van de zijde van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu zijn in dat overleg geen bezwaren geuit tegen het toekennen van de status van zelfstandig bestuursorgaan en evenmin tegen de ingangsdatum. Onderhavig besluit regelt de inwerkingtreding, per 1 januari 2012, van de op de status van zelfstandig bestuursorgaan betrekking hebbende onderdelen van de Implementatiewet EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten. De van inwerkingtreding uitgezonderde artikelen (2.2, 2.16a en 2.16b) zijn reeds op 1 januari 2005 in werking getreden (Stb. 2004, 516).

Hoofdstuk 2 van de Wet milieubeheer is aangepast bij de Aanpassingswet handel in emissierechten II (Stb. 2011, 278). Deze aanpassingen houden verband met de inwerkingtreding, op 1 februari 2007, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Genoemde aanpassingswet voorziet erin dat met de kaderwet overlappende bepalingen in hoofdstuk 2 van de Wet milieubeheer vervallen. De emissieautoriteit valt onder het regime van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Hoofdstuk 2 van de Wet milieubeheer bevat dan alleen nog enkele aanvullende bepalingen ten opzichte van de kaderwet (vgl. Kamerstukken II 2009/10, 32 197, nr. 3, blz. 2–3 en 10–11). Onderhavig besluit strekt tevens tot inwerkingtreding van dit onderdeel (artikel I, onderdeel A) van de aanpassingswet.

Het systeem van vaste verandermomenten is niet van toepassing omdat de voorbereiding van dit dossier is gestart voordat dat systeem van toepassing werd.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

J. J. Atsma

Naar boven