Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2010, 145 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2010, 145 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de brandweerzorg, de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening, met behoud van lokale verankering bestuurlijk en operationeel op regionaal niveau te integreren, teneinde een doelmatige en slagvaardige hulpverlening te verzekeren, mede op basis van een gecoördineerde voorbereiding, en daartoe veiligheidsregio’s in te stellen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 9;
een zwaar ongeval of een andere gebeurtenis waarbij het leven en de gezondheid van veel personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate zijn geschaad of worden bedreigd en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten of organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken;
het geheel van maatregelen en voorzieningen, met inbegrip van de voorbereiding daarop, dat het gemeentebestuur of het bestuur van een veiligheidsregio treft met het oog op een ramp, het voorkomen van een ramp en het beperken van de gevolgen van een ramp;
een situatie waarin een vitaal belang van de samenleving is aangetast of dreigt te worden aangetast;
het geheel van maatregelen en voorzieningen, met inbegrip van de voorbereiding daarop, dat het gemeentebestuur of het bestuur van een veiligheidsregio in een crisis treft ter handhaving van de openbare orde, indien van toepassing in samenhang met de maatregelen en voorzieningen die op basis van een bij of krachtens enige andere wet toegekende bevoegdheid ter zake van een crisis worden getroffen;
geneeskundige hulpverlening in het kader van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing door daartoe aangesteld personeel, als onderdeel van een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende disciplines, door tussenkomst van een meldkamer;
een organisatie als bedoeld in artikel 32, eerste lid;
degene aan wie op grond van de Wet ambulancevervoer een vergunning tot het verrichten van ambulancevervoer is verleend;
de voorzitters van de veiligheidsregio’s gezamenlijk.
Het college van burgemeester en wethouders is belast met de organisatie van:
a. de brandweerzorg;
b. de rampenbestrijding en de crisisbeheersing;
c. de geneeskundige hulpverlening.
1. Tot de brandweerzorg behoort:
a. het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt;
b. het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand.
2. De gemeenteraad stelt in een brandbeveiligingsverordening regels over de in het eerste lid, onder a, bedoelde taak.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op uniformiteit regels worden gesteld over de inhoud van de brandbeveiligingsverordening.
1. De burgemeester heeft het gezag bij brand alsmede bij ongevallen anders dan bij brand voor zover de brandweer daarbij een taak heeft.
2. De burgemeester is bevoegd bij brand en ongevallen, bedoeld in het eerste lid, de bevelen te geven die met het oog op het voorkomen, beperken en bestrijden van gevaar nodig zijn.
De burgemeester heeft het opperbevel in geval van een ramp of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Degenen die aan de bestrijding van een ramp deelnemen, staan onder zijn bevel.
De burgemeester kan de ambulancevervoerders in de regio waarvan zijn gemeente deel uitmaakt, aanwijzingen geven indien dat naar zijn oordeel noodzakelijk is uit een oogpunt van openbare orde.
1. De burgemeester draagt er zorg voor dat de bevolking informatie wordt verschaft over de oorsprong, de omvang en de gevolgen van een ramp of crisis die de gemeente bedreigt of treft, alsmede over de daarbij te volgen gedragslijn.
2. De burgemeester draagt er zorg voor dat aan de personen die in zijn gemeente zijn betrokken bij de rampenbestrijding of de crisisbeheersing, informatie wordt verschaft over die ramp of crisis, de risico’s die hun inzet daarbij heeft voor hun gezondheid en de voorzorgsmaatregelen die in verband daarmee zijn of zullen worden getroffen.
3. De burgemeester stemt zijn informatievoorziening, bedoeld in het eerste en tweede lid, af met de informatievoorziening door of onder verantwoordelijkheid van Onze bij rampen en crises betrokken Ministers.
Het Nederlandse grondgebied is verdeeld in regio’s, overeenkomstig de bij deze wet behorende bijlage, die kan worden gewijzigd bij algemene maatregel van bestuur.
De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten die behoren tot een regio als bedoeld in artikel 8, treffen een gemeenschappelijke regeling, waarbij een openbaar lichaam wordt ingesteld met de aanduiding: veiligheidsregio.
Bij de regeling, bedoeld in artikel 9, worden aan het bestuur van de veiligheidsregio de volgende taken en bevoegdheden overgedragen:
a. het inventariseren van risico’s van branden, rampen en crises;
b. het adviseren van het bevoegd gezag over risico’s van branden, rampen en crises in de bij of krachtens de wet aangewezen gevallen alsmede in de gevallen die in het beleidsplan zijn bepaald;
c. het adviseren van het college van burgemeester en wethouders over de taak, bedoeld in artikel 3, eerste lid;
d. het voorbereiden op de bestrijding van branden en het organiseren van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing;
e. het instellen en in stand houden van een brandweer;
f. het instellen en in stand houden van een GHOR;
g. het voorzien in de meldkamerfunctie;
h. het aanschaffen en beheren van gemeenschappelijk materieel;
i. het inrichten en in stand houden van de informatievoorziening binnen de diensten van de veiligheidsregio en tussen deze diensten en de andere diensten en organisaties die betrokken zijn bij de onder d, e, f, en g genoemde taken.
1. Het algemeen bestuur van de veiligheidsregio bestaat, in afwijking van artikel 13, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, uit de burgemeesters van de deelnemende gemeenten.
2. De voorzitter van het bestuur is, in afwijking van artikel 13, negende lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, de burgemeester die ingevolge de Politiewet 1993 is benoemd als korpsbeheerder. De voorzitter kan geschorst en ontslagen worden met toepassing van artikel 23 van de Politiewet 1993.
3. Het bestuur wijst een van zijn leden aan die de voorzitter bij afwezigheid vervangt.
4. De voorzitter vertegenwoordigt de veiligheidsregio in en buiten rechte.
5. Het bestuur van de veiligheidsregio beslist bij meerderheid van stemmen. Indien de stemmen staken, geeft de stem van de voorzitter de doorslag.
1. De hoofdofficier van justitie, bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Politiewet 1993, en de voorzitter van het waterschap binnen welks grondgebied de veiligheidsregio is gelegen, worden uitgenodigd deel te nemen aan de vergaderingen van het bestuur van de veiligheidsregio. Indien het grondgebied van een veiligheidsregio in meer dan één waterschap is gelegen, bepalen de betrokken voorzitters van de waterschappen wie van hen deelneemt aan de vergaderingen.
2. De voorzitter van de veiligheidsregio nodigt andere functionarissen wier aanwezigheid in verband met de te behandelen onderwerpen van belang is, uit deel te nemen aan de vergaderingen van het bestuur van de veiligheidsregio.
De commissaris van de Koning wordt uitgenodigd om bij de vergaderingen van het bestuur van de veiligheidsregio aanwezig te zijn. De commissaris kan zich laten vertegenwoordigen.
1. Het bestuur van de veiligheidsregio stelt ten minste eenmaal in de vier jaar een beleidsplan vast, waarin het beleid is vastgelegd ten aanzien van de taken van de veiligheidsregio.
2. Het beleidsplan omvat in ieder geval:
a. een beschrijving van de beoogde operationele prestaties van de diensten en organisaties van de veiligheidsregio, en van de politie, alsmede van de gemeenten in het kader van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing;
b. een uitwerking, met inachtneming van de omstandigheden in de betrokken veiligheidsregio, van door Onze Minister vastgestelde landelijke doelstellingen als bedoeld in artikel 37;
c. een informatieparagraaf waarin een beschrijving wordt gegeven van de informatievoorziening binnen en tussen de onder a bedoelde diensten en organisaties;
d. een oefenbeleidsplan;
e. een beschrijving van de niet-wettelijke adviesfunctie, bedoeld in artikel 10, onder b;
f. de voor de brandweer geldende opkomsttijden en een beschrijving van de voorzieningen en maatregelen, noodzakelijk voor de brandweer om daaraan te voldoen.
3. Het bestuur stemt het beleidsplan af met de beleidsplannen van de aangrenzende veiligheidsregio’s en van de betrokken waterschappen, en met het beleidsplan, bedoeld in artikel 31 van de Politiewet 1993, van het regionale politiekorps.
1. Het beleidsplan, bedoeld in artikel 14, is mede gebaseerd op een door het bestuur van de veiligheidsregio vastgesteld risicoprofiel.
2. Het risicoprofiel bestaat uit:
a. een overzicht van de risicovolle situaties binnen de veiligheidsregio die tot een brand, ramp of crisis kunnen leiden,
b. een overzicht van de soorten branden, rampen en crises die zich in de veiligheidsregio kunnen voordoen, en
c. een analyse waarin de weging en inschatting van de gevolgen van de soorten branden, rampen en crises zijn opgenomen.
3. Het bestuur van de veiligheidsregio stelt het risicoprofiel vast na overleg met de raden van de deelnemende gemeenten, waarbij het bestuur de raden tevens verzoekt hun wensen kenbaar te maken omtrent het in het beleidsplan op te nemen beleid.
4. Het bestuur van de veiligheidsregio nodigt voor de vaststelling van het risicoprofiel in ieder geval het regionale college, bedoeld in artikel 22 van de Politiewet 1993, de besturen van de betrokken waterschappen en door Onze andere Ministers daartoe aangewezen functionarissen uit hun zienswijze ter zake kenbaar te maken.
5. Het bestuur van de veiligheidsregio nodigt ten minste eenmaal per jaar de bij mogelijke rampen en crises in de regio betrokken partijen uit voor een gezamenlijk overleg over de risico’s in de regio.
1. Het bestuur van de veiligheidsregio stelt ten minste eenmaal in de vier jaar een crisisplan vast, waarin in ieder geval de organisatie, de verantwoordelijkheden, de taken en bevoegdheden in het kader van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing worden beschreven.
2. Het crisisplan omvat een beschrijving van de organisatie, de verantwoordelijkheden, de taken en de bevoegdheden met betrekking tot de maatregelen en voorzieningen die de gemeenten treffen inzake de rampenbestrijding en de crisisbeheersing, alsmede van de afspraken die zijn gemaakt met andere bij mogelijke rampen en crises betrokken partijen.
3. Het crisisplan is in ieder geval afgestemd met crisisplannen, vastgesteld voor het gebied van aangrenzende veiligheidsregio’s en van aangrenzende staten.
4. Het bestuur van de veiligheidsregio zendt het vastgestelde crisisplan aan de commissaris van de Koning.
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën inrichtingen, categorieën rampen en luchtvaartterreinen worden aangewezen waarvoor het bestuur van de veiligheidsregio een rampbestrijdingsplan vaststelt. In dat plan worden de maatregelen opgenomen die bij een ramp in die categorieën dan wel op die luchtvaartterreinen moeten worden genomen.
2. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, worden regels gesteld over:
a. de inhoud van het plan;
b. het raadplegen van de bevolking bij het opstellen van het plan en van belangrijke wijzigingen van dat plan;
c. het periodiek beproeven en actualiseren van het plan;
d. de bekendmaking van een besluit als bedoeld in het derde lid.
3. Het bestuur van de veiligheidsregio kan op grond van de ingevolge artikel 48 verschafte informatie besluiten dat voor een krachtens het eerste lid aangewezen inrichting geen rampbestrijdingsplan behoeft te worden vastgesteld.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven over:
a. de brandweer en de voor de brandweer vast te stellen opkomsttijden, de GHOR en de meldkamer;
b. de organisatie van de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening;
c. de gemeentelijke bevolkingszorg in het kader van rampenbestrijding en crisisbeheersing.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het personeel van de brandweer regels worden gegeven over:
a. de functies en rangen;
b. de eisen van aanstelling en bevordering;
c. de eisen met betrekking tot de keuring en de controle op lichamelijke en geestelijke geschiktheid;
d. de kleding en de uitrusting.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voor het personeel van de brandweer regels gegeven over opleiden, examineren, bijscholen en oefenen. Met in ieder geval de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheidspersoneel wordt over de bij of krachtens deze maatregel te geven regels overleg gepleegd.
4. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke brandweeropleidingen worden afgesloten met een rijksexamen. Onze Minister geeft het diploma af.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven over de wijze waarop met in ieder geval de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheidspersoneel overleg wordt gepleegd over het ontwerp van de maatregel, bedoeld in het tweede lid.
1. Het bestuur van de veiligheidsregio, het regionale college, bedoeld in artikel 22 van de Politiewet 1993, en Onze Minister in zijn hoedanigheid van beheerder van het Korps landelijke politiediensten sluiten een convenant met het oog op de samenwerking bij branden, rampen en crises. Een convenant dat betrekking heeft op de door de Koninklijke marechaussee uitgeoefende politietaak, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder c, van de Politiewet 1993, wordt gesloten met Onze Minister van Defensie.
2. Het convenant heeft in ieder geval betrekking op de meldkamerfunctie, de informatievoorziening en informatie-uitwisseling, het multidisciplinair oefenen en de operationele prestaties van de politie bij rampen en crises.
1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de samenwerking tussen veiligheidsregio’s en tussen veiligheidsregio’s en de regionale politiekorpsen, het Korps landelijke politiediensten en de Koninklijke marechaussee indien het betreft de uitoefening van de politietaak, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder c, van de Politiewet 1993.
2. De regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt in overeenstemming met Onze Minister van Defensie gegeven indien zij voorschriften bevat die mede de Koninklijke marechaussee betreffen, en door Onze Minister en Onze Minister van Justitie gezamenlijk indien zij voorschriften bevat ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel de vervulling van taken ten dienste van de justitie.
1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de informatie- en communicatievoorzieningen van en het gebruik daarvan door de veiligheidsregio, alsmede over de informatiebeveiliging.
2. Bij ministeriële regeling kunnen aan de veiligheidsrisico’s frequenties worden toegewezen voor de overdracht van gegevens door middel van daartoe aangewezen informatie- en communicatievoorzieningen.
1. De besturen van de veiligheidsregio’s dragen gemeenschappelijk zorg voor in ieder geval de inrichting van een uniforme informatie- en communicatievoorziening, daaronder begrepen het vaststellen van de informatiebehoefte en het vaststellen van kaders, standaarden en kwaliteitseisen met het oog op de informatie-uitwisseling binnen en tussen de in artikel 10, onder i, bedoelde organisaties, en zo veel mogelijk voor het personeelsbeleid, de aanschaf van materieel en de ontwikkeling van handboeken en leidraden.
2. De besturen kunnen ten behoeve van de in het eerste lid bedoelde taken een gemeenschappelijke regeling treffen waarbij een openbaar lichaam wordt ingesteld. De Wet gemeenschappelijke regelingen is van overeenkomstige toepassing.
3. Aan de gemeenschappelijke regeling, bedoeld in het tweede lid, kunnen tevens deelnemen het Rijk, vertegenwoordigd door Onze Minister wie het aangaat ten behoeve van de onder hem ressorterende diensten, of andere rechtspersonen voor zover hun deelname van belang is voor de samenwerking.
4. Het Veiligheidsberaad bevordert de uitvoering van het eerste lid.
1. De voorzitter van de veiligheidsregio verstrekt Onze Minister op diens verzoek informatie over de wijze waarop de veiligheidsregio haar taken uitvoert.
2. De voorzitter van de veiligheidsregio zendt, indien Onze Minister landelijke doelstellingen als bedoeld in artikel 34 heeft vastgesteld, hem jaarlijks een rapportage over de uitvoering van de landelijke doelstellingen door de veiligheidsregio.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de rapportage, bedoeld in het tweede lid, wordt verstrekt.
1. De door het bestuur van de veiligheidsregio ingestelde brandweer voert in ieder geval de volgende taken uit:
a. het voorkomen, beperken en bestrijden van brand;
b. het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand;
c. het waarschuwen van de bevolking;
d. het verkennen van gevaarlijke stoffen en het verrichten van ontsmetting;
e. het adviseren van andere overheden en organisaties op het gebied van de brandpreventie, brandbestrijding en het voorkomen, beperken en bestrijden van ongevallen met gevaarlijke stoffen.
2. De regionale brandweer voert tevens taken uit bij rampen en crises in het kader van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing.
3. De regionale brandweer staat onder leiding van een commandant.
1. Elk college van burgemeester en wethouders kan bij het treffen van een regeling als bedoeld in artikel 9 besluiten tot het hebben van een gemeentelijke brandweer, die in de eigen gemeente, in afwijking van artikel 25, eerste lid, aanhef en onder a en b, de volgende taken uitvoert:
a. het voorkomen, beperken en bestrijden van brand;
b. het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand.
2. Indien een college van burgemeesters en wethouders besluit tot het hebben van een gemeentelijke brandweer, hanteert het daarvoor een kwaliteitszorgsysteem.
3. Indien alle gemeenten in een regio besluiten een gemeentelijke brandweer te hebben, blijft artikel 25, eerste lid, aanhef en onder a en b, buiten toepassing.
4. Indien een college besluit de gemeentelijke brandweer op te heffen, voert de regionale brandweer ook in die gemeente de taken, genoemd in het eerste lid, onder a en b, uit.
5. Na een besluit als bedoeld in het vierde lid wijzigen de deelnemers de regeling, bedoeld in artikel 9, en treffen het college en het bestuur van de veiligheidsregio overigens de nodige voorzieningen.
1. Het college van burgemeester en wethouders benoemt geen personeel van de gemeentelijke brandweer in functies die door het bestuur van de veiligheidsregio, gelet op zijn verantwoordelijkheid, zijn aangemerkt als functies die bij uitsluiting vervuld kunnen worden door personeel in dienst van de veiligheidsregio.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen functies worden aangemerkt die bij uitsluiting vervuld kunnen worden door brandweerpersoneel in dienst van de veiligheidsregio.
3. De regelingen, bedoeld in artikel 21, zijn voor de gemeentelijke brandweer van overeenkomstige toepassing op de colleges van burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 26, eerste lid.
1. De burgemeester van een gemeente met een gemeentelijke brandweer richt, indien hij in geval van een brand ondersteuning dan wel bijstand behoeft, een verzoek daartoe aan de voorzitter van de veiligheidsregio.
2. Tenzij dringende redenen zich daartegen verzetten, voldoet de voorzitter aan het verzoek, of richt hij zich ter zake tot de burgemeester van een andere gemeente in zijn regio, dan wel zo nodig tot de voorzitter van een aangrenzende veiligheidsregio, die de nodige voorzieningen treffen, tenzij dringende redenen zich daartegen verzetten.
3. De regeling, bedoeld in artikel 9, bevat bepalingen omtrent het verlenen van ondersteuning, met inbegrip van de bekostiging daarvan.
4. In de kosten die voor een gemeente voortvloeien uit het verlenen van bijstand als bedoeld in het tweede lid, kan Onze Minister een bijdrage verlenen.
5. In afwijking van het eerste lid kan de burgemeester die ondersteuning behoeft, een verzoek daartoe rechtstreeks richten tot de burgemeester van een binnen de regio gelegen aangrenzende gemeente met een gemeentelijke brandweer. De burgemeester stelt van zijn verzoek de voorzitter van de veiligheidsregio in kennis.
6. In afwijking van het eerste lid kan de burgemeester die bijstand behoeft, een verzoek daartoe rechtstreeks richten tot de burgemeester van een buiten de regio gelegen aangrenzende gemeente met een gemeentelijke brandweer. De burgemeesters stellen van dit verzoek de voorzitter van de eigen veiligheidsregio in kennis.
1. Onze Minister kan het college van burgemeester en wethouders van een gemeente met een gemeentelijke brandweer een aanwijzing geven indien de taakuitvoering van die brandweer tekortschiet.
2. Tot het geven van een aanwijzing gaat Onze Minister niet over dan nadat hij over de voorgenomen aanwijzing het college heeft gehoord.
3. Indien de taakuitvoering van de gemeentelijke brandweer blijvend tekortschiet, kan Onze Minister het college opdragen te besluiten de gemeentelijke brandweer op te heffen. Artikel 26, vierde en vijfde lid, zijn alsdan van overeenkomstige toepassing.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de veiligheid, deugdelijkheid, normalisatie en standaardisatie van het brandweer- en reddingsmaterieel dat met het oog op gebruik hier te lande wordt vervaardigd, ingevoerd of in de handel gebracht.
2. Voor keuringen die krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid worden verricht, kunnen overeenkomstig daarbij te stellen regels vergoedingen in rekening worden gebracht. Deze vergoedingen worden niet in rekening gebracht aan publiekrechtelijke lichamen.
1. Het bestuur van de veiligheidsregio kan een inrichting die in geval van een brand of ongeval bijzonder gevaar kan opleveren voor de openbare veiligheid, aanwijzen als bedrijfsbrandweerplichtig.
2. Het hoofd of de bestuurder van een aangewezen inrichting draagt er zorg voor dat in die inrichting kan worden beschikt over een bedrijfsbrandweer, die voldoet aan de bij de aanwijzing gestelde eisen inzake personeel en materieel.
3. In afwijking van het eerste lid vindt de aanwijzing plaats door Onze Minister indien het een inrichting betreft die is gelegen op of deel uitmaakt van een terrein dat bij de krijgsmacht in gebruik is, voor zover er gegevens in het geding zijn waarvan de geheimhouding door het belang van de veiligheid van de Staat is geboden. Voordat een aanwijzing plaatsvindt, hoort Onze Minister het hoofd of de bestuurder van de inrichting.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke categorieën inrichtingen kunnen worden aangewezen en op welke wijze tot de aanwijzing kan worden besloten, en kan worden bepaald aan welke eisen het personeel en het materieel moeten voldoen.
5. Het hoofd of de bestuurder van een inrichting als bedoeld in het vierde lid verstrekt het bestuur van de veiligheidsregio dan wel Onze Minister de nodige inlichtingen ten behoeve van de uitoefening van de in dit artikel bedoelde bevoegdheid tot aanwijzing.
6. Het hoofd of bestuurder van een aangewezen inrichting verstrekt het bestuur van de veiligheidsregio dan wel Onze Minister voor 1 februari van ieder jaar een overzicht van de werkelijke sterkte van de bedrijfsbrandweer op 1 januari van dat jaar.
7. Het hoofd of de bestuurder van een aangewezen inrichting draagt er zorg voor dat de bedrijfsbrandweer ter zake van optreden dat noodzakelijk is ter bestrijding van brand of van gevaar anderszins binnen de inrichting, de aanwijzingen opvolgt van degene die op grond van een wettelijk voorschrift met de feitelijke leiding van die bestrijding is belast.
1. De door het bestuur van de veiligheidsregio ingestelde organisatie GHOR is belast met de coördinatie, aansturing en regie van de geneeskundige hulpverlening, en met de advisering van andere overheden en organisaties op het gebied van de geneeskundige hulpverlening.
2. De GHOR staat onder leiding van een directeur. De directeur GHOR maakt deel uit van de directie van de in het gebied van de veiligheidsregio gelegen gemeentelijke gezondheidsdienst.
3. De directeur GHOR is belast met de operationele leiding van de geneeskundige hulpverlening.
1. Instellingen als bedoeld in de Wet toelating zorginstellingen, zorgaanbieders als bedoeld in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, ambulancevervoerders en gezondheidsdiensten in die regio, die een taak hebben binnen de geneeskundige hulpverlening, treffen de nodige maatregelen met het oog op hun taak en de voorbereiding daarop.
2. Het bestuur van de veiligheidsregio en de in die regio werkzame instellingen, zorgaanbieders, ambulancevervoerders en diensten, bedoeld in het eerste lid, maken schriftelijke afspraken over de inzet van deze instellingen, zorgaanbieders, ambulancevervoerders en diensten bij de uitvoering van hun taak en op de voorbereiding daarop.
3. De instellingen, zorgaanbieders, ambulancevervoerders en diensten, bedoeld in het eerste lid, verstrekken het bestuur van de veiligheidsregio alle informatie over hun inzet en de voorbereiding daarop door middel van het jaardocument maatschappelijke verantwoording als bedoeld in artikel 16 van de Wet toelating zorginstellingen.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden eisen gesteld aan de inhoud van afspraken, bedoeld in het tweede lid.
1. Indien de uitvoering van de geneeskundige hulpverlening of de voorbereiding daarop naar het oordeel van het bestuur van de veiligheidsregio tekort schiet, treedt het bestuur in overleg met een instelling of zorgaanbieder als bedoeld in artikel 33, eerste lid.
2. De voorzitter van de veiligheidsregio kan, indien hij geen verbetering constateert, de desbetreffende instelling en zorgaanbieder een schriftelijke aanwijzing geven.
3. Blijft de instelling of zorgaanbieder in gebreke, dan verzoekt de voorzitter Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tegen de desbetreffende instelling of zorgaanbieder de nodige maatregelen te treffen.
1. Het bestuur van de veiligheidsregio heeft de beschikking over een gemeenschappelijke meldkamer die is ingesteld en in stand wordt gehouden door het bestuur of door het bestuur van een andere veiligheidsregio ten behoeve van de brandweertaak, de geneeskundige hulpverlening, het ambulancevervoer en de politietaak, met dien verstande dat het regionale college, bedoeld in artikel 22 van de Politiewet 1993, zorg draagt voor het in stand houden van de meldkamer politie, als onderdeel van de meldkamer.
2. De meldkamer is belast met het ontvangen, registreren en beoordelen van alle acute hulpvragen ten behoeve van de brandweer, de geneeskundige hulpverlening, het ambulancevervoer en de politie, het bieden van een adequaat hulpaanbod, en het begeleiden en coördineren van de hulpdiensten.
3. De meldkamer staat onder leiding van een directeur. Het bestuur van de veiligheidsregio benoemt de directeur na overleg met het regionale college van politie. De directeur rapporteert periodiek aan het bestuur van de veiligheidsregio over de wijze waarop de meldkamer functioneert, en heeft instemmingsrecht bij het aanstellen en aangesteld houden van personeel van de meldkamer.
4. Het convenant, bedoeld in artikel 19, bevat met betrekking tot de meldkamerfunctie in ieder geval afspraken over de locatie, het beleid en beheer, de financiën, de prestaties, de ondersteunende systemen en de samenwerking van politie met brandweer, geneeskundige hulpverlening en ambulancevervoer in de meldkamer.
5. Indien besturen van verschillende regio’s besluiten gezamenlijk gebruik te maken van één meldkamer, worden hierover schriftelijke afspraken gemaakt tussen de betrokken regionale colleges van politie, besturen van veiligheidsregio’s en ambulancevervoerders.
1. In geval van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, is de voorzitter van de veiligheidsregio ten behoeve van de rampenbestrijding en crisisbeheersing in de betrokken gemeenten bij uitsluiting bevoegd toepassing te geven aan de artikelen 4, 5, 6 en 7 van deze wet, aan artikel 12, 15 eerste lid, 54, eerste lid, 57, eerste lid en 60b, eerste lid, van de Politiewet 1993 en aan de artikelen 172 tot en met 177 van de Gemeentewet, met uitzondering van artikel 176, derde tot en met zesde lid.
2. De voorzitter van de veiligheidsregio roept een regionaal beleidsteam bijeen, dat bestaat uit de burgemeesters van de gemeenten die betrokken zijn of dreigen te worden bij de ramp of crisis, alsmede uit de hoofdofficier van justitie. De voorzitter van elk direct betrokken waterschap wordt uitgenodigd deel uit te maken van het beleidsteam.
3. De voorzitter van de veiligheidsregio wijst een regionaal operationeel leider aan, die is belast met de leiding van een regionaal operationeel team, dat bestaat uit leidinggevenden van de betrokken diensten. De regionaal operationeel leider neemt deel aan de vergaderingen van het regionaal beleidsteam. De voorzitter van de veiligheidsregio nodigt voorts de functionarissen wier aanwezigheid in verband met de omstandigheden van belang is, uit deel te nemen aan de vergaderingen.
4. Tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet, neemt de voorzitter van de veiligheidsregio geen besluiten met toepassing van de in het eerste lid genoemde artikelen dan nadat hij het regionaal beleidsteam daarover heeft geraadpleegd. Een burgemeester kan in het regionaal beleidsteam schriftelijk bezwaar doen aantekenen, indien hij van mening is dat een voorgenomen besluit het belang van zijn gemeente onevenredig schaadt.
5. De voorzitter van de veiligheidsregio geeft de regionaal operationeel leider de bevelen die hij nodig acht in verband met de uitvoering van de door hem genomen besluiten.
6. Zodra de omstandigheden het toelaten, ontbindt de voorzitter het regionaal beleidsteam.
1. De voorzitter van de veiligheidsregio brengt na afloop van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, in overeenstemming met de burgemeesters die deel uitmaakten van het regionaal beleidsteam, schriftelijk verslag uit aan de raden van de getroffen gemeenten over het verloop van de gebeurtenissen en de besluiten die hij heeft genomen. Hij vermeldt daarbij of een burgemeester gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid schriftelijk bezwaar aan te tekenen.
2. De voorzitter van de veiligheidsregio beantwoordt, in overeenstemming met de burgemeesters die deel uitmaakten van het regionaal beleidsteam, schriftelijk de vragen die de raden na ontvangst van het verslag stellen.
3. De voorzitter van de veiligheidsregio verstrekt in een raad van een gemeente uit deze veiligheidsregio mondelinge inlichtingen over de besluiten, bedoeld in het eerste lid, indien de desbetreffende raad daarom verzoekt. De raad zendt een afschrift van het verzoek en van de in het eerste en tweede lid bedoelde stukken aan de commissaris van de Koning.
4. Indien de raad, gehoord de inlichtingen van de voorzitter van de veiligheidsregio, besluit zijn standpunt over de besluiten, bedoeld in het eerste lid, ter kennis te brengen van Onze Minister, geschiedt dit door tussenkomst van de commissaris van de Koning. De commissaris laat het standpunt van de raad vergezeld gaan van zijn oordeel over de besluiten, en van een afschrift van de in het eerste en tweede lid bedoelde stukken.
5. De commissaris van de Koning verricht de werkzaamheden, bedoeld in het vierde lid, volgens een door de regering gegeven ambtsinstructie.
1. De commissaris van de Koning ziet toe op de samenwerking in het regionaal beleidsteam en kan daartoe aanwijzingen geven.
2. De commissaris van de Koning verricht de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, volgens een door de regering gegeven ambtsinstructie.
1. De commissaris van de Koning kan, in geval van een ramp of crisis van meer dan regionale betekenis, of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de voorzitter van de veiligheidsregio, zo mogelijk na overleg met hem, aanwijzingen geven over het inzake de rampenbestrijding of crisisbeheersing te voeren beleid.
2. De commissaris van de Koning verricht de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, volgens een door de regering gegeven ambtsinstructie.
De voorzitters van de veiligheidsregio’s en de commissarissen van de Koning en Onze Minister verstrekken elkaar de nodige inlichtingen ten behoeve van hun rol bij de toepassing van artikel 42.
1. Indien bij of krachtens de wet aan een van Onze andere Ministers de bevoegdheid is gegeven bij een ramp regels te stellen of maatregelen te treffen, maakt hij van deze bevoegdheid geen gebruik dan na overleg met Onze Minister, tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet.
2. Indien bij of krachtens de wet aan een van Onze andere Ministers de bevoegdheid is gegeven bij een crisis regels te stellen of maatregelen te treffen, informeert hij terstond Onze Minister indien hij van deze bevoegdheid gebruikt maakt.
1. Gedeputeerde staten dragen zorg voor de productie en het beheer van een geografische kaart waarop de in de veiligheidsregio aanwezige risico’s zijn aangeduid, op basis van het risicoprofiel, bedoeld in artikel 15. De risicokaart vermeldt de plaatsgebonden en geografisch te onderscheiden risico’s alsmede de gegevens die zijn opgenomen in het openbare register, bedoeld in artikel 12.12 van de Wet milieubeheer. De kaart is openbaar.
2. De colleges van burgemeester en wethouders in de provincie en de directeur-generaal van het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu leveren gedeputeerde staten de voor de uitvoering van het eerste lid benodigde gegevens.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de in de risicokaart op te nemen categorieën van rampen, over de productie, het beheer en de vormgeving van de risicokaart, over de wijze waarop en de frequentie waarmee de daarvoor benodigde gegevens dienen te worden aangeleverd en over de wijze waarop toegang kan worden verkregen tot onderdelen van de risicokaart.
1. Het bestuur van de veiligheidsregio draagt er zorg voor dat Onze Minister, de commissaris van de Koning en de hoofdofficier van Justitie informatie wordt verschaft over de rampen en de crises die de regio kunnen treffen, en over de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming en bestrijding of beheersing hiervan.
2. Het bestuur van de veiligheidsregio draagt er zorg voor dat de bevolking informatie wordt verschaft over de rampen en de crises die de regio kunnen treffen, over de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming en bestrijding of beheersing hiervan en over de daarbij te volgen gedragslijn.
3. Het bestuur van de veiligheidsregio draagt er zorg voor dat de bij de rampenbestrijding en de crisisbeheersing in de regio betrokken personen informatie wordt verschaft over de rampen en de crises die de regio kunnen treffen, de risico’s die hun inzet kan hebben voor hun gezondheid en de voorzorgsmaatregelen die in verband daarmee zijn of zullen worden getroffen.
4. Het bestuur stemt zijn informatievoorziening, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, af met de informatievoorziening door of onder verantwoordelijkheid van Onze bij rampen en crises betrokken Ministers.
1. Onze Minister draagt er zorg voor dat alle staten die door een ramp of crisis op Nederlands grondgebied kunnen worden getroffen, ter zake worden geïnformeerd, voor zover dit niet reeds op grond van andere voorschriften geschiedt.
2. Onze Minister draagt er zorg voor dat alle staten die door een ramp of crisis op Nederlands grondgebied worden bedreigd of getroffen, de informatie over de oorsprong, de omvang en de gevolgen van die ramp of crisis wordt verschaft, voor zover dit niet op grond van andere voorschriften geschiedt.
1. Eenieder die beschikt over relevante veiligheidstechnische gegevens, verschaft het bestuur van de veiligheidsregio de informatie die nodig is voor een adequate voorbereiding van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing. Dit geldt niet voor zover deze informatie reeds op grond van andere voorschriften is verschaft of kan worden verkregen.
2. Het bestuur van de veiligheidsregio kan bevelen dat een inrichting die behoort tot een krachtens artikel 17 aangewezen categorie niet in werking gesteld of gehouden wordt, indien degenen die de inrichting in werking zal hebben of heeft, niet aan de in het eerste lid bedoelde verplichting tot informatieverstrekking voldoet.
3. Indien voor gegevens als bedoeld in het eerste lid of een deel daarvan geheimhouding door het belang van de veiligheid van de Staat geboden is, verstrekt degene die daarover beschikt op aanwijzing van Onze betrokken Minister deze gegevens tezamen met de gegevens waarvoor geheimhouding niet is geboden, aan Onze betrokken Minister.
4. Indien degene die beschikt over gegevens als bedoeld in het eerste lid van mening is dat deze gegevens of een deel daarvan niet kunnen worden verstrekt omdat geheimhouding daarvan door het belang van de veiligheid van de Staat geboden is, verstrekt hij deze gegevens tezamen met de gegevens waarvoor naar zijn mening geheimhouding niet is geboden, aan Onze betrokken Minister.
5. Onze betrokken Minister verstrekt de informatie op basis van de gegevens, bedoeld in het derde en vierde lid, aan het bestuur van de veiligheidsregio nadat hij deze in overleg met Onze Minister zodanig heeft bewerkt, dat de gegevens waarvoor geheimhouding geboden is, daarin niet voorkomen of daaruit niet kunnen worden afgeleid.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de informatieverschaffing, bedoeld in het eerste lid.
1. Het bestuur van de veiligheidsregio maakt de gegevens openbaar die het krachtens artikel 48, eerste lid, heeft ontvangen ten behoeve van de vaststelling van rampbestrijdingsplannen voor de krachtens artikel 17 aangewezen categorieën inrichtingen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden daarover nadere regels gesteld.
2. Artikel 10, tweede lid, van de Wet openbaarheid van bestuur is op het verstrekken van informatie op basis van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing, met dien verstande dat het verstrekken van de gegevens achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
b. het voorkomen van sabotage.
3. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet openbaarheid van bestuur is op het op verzoek verstrekken van informatie over de overige gegevens die krachtens artikel 48, eerste lid, en over de gegevens die krachtens artikel 50, eerste en tweede lid, zijn ontvangen, ten aanzien van de inrichtingen waarop richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PbEG L 10) betrekking heeft, uitsluitend van toepassing, voor zover die gegevens een vertrouwelijk karakter hebben.
4. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wet openbaarheid van bestuur is op het op verzoek verstrekken van informatie over gegevens als bedoeld in het derde lid uitsluitend van toepassing.
5. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet openbaarheid van bestuur is op het op verzoek verstrekken van informatie over gegevens als bedoeld in het derde lid uitsluitend van toepassing, voor zover het gegevens betreft die afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid van het voorkomen van sabotage.
6. Artikel 10, zevende lid, aanhef en onder b, van de Wet openbaarheid van bestuur is, voor zover het gaat om milieu-informatie als bedoeld in artikel 19.1a van de Wet milieubeheer, uitsluitend van toepassing voor zover het gegevens betreft die afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid van het voorkomen van sabotage.
1. In geval van een ramp stelt eenieder die daarvan kennis draagt, de burgemeester van de gemeente waar de ramp plaatsvindt, zo spoedig mogelijk daarvan op de hoogte.
2. In geval van een ramp verschaft eenieder die over relevante veiligheidstechnische gegevens beschikt, de burgemeester van de gemeente waar de ramp plaatsvindt, de informatie die nodig is voor een adequate uitvoering van diens taken, bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid. Dit geldt niet voor zover deze informatie reeds op grond van andere voorschriften is verschaft of kan worden verkregen, dan wel indien de gegevens op grond van artikel 48, derde of vierde lid, reeds zijn verstrekt aan Onze betrokken Minister.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de informatieverschaffing, bedoeld in het eerste lid.
1. Behoeft de voorzitter van een veiligheidsregio in geval van een brand, ramp of crisis of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan bijstand, dan richt hij een verzoek daartoe aan Onze Minister. Hij stelt de commissaris van de Koning van het verzoek in kennis.
2. Onze Minister voldoet aan het verzoek, tenzij dringende redenen zich daartegen verzetten.
3. Onze Minister richt zich met een verzoek om bijstand tot de voorzitter van een andere veiligheidsregio, tot de commissaris van de Koning of zo nodig tot Onze betrokken Minister dan wel indien militaire bijstand gewenst is tot Onze Minister van Defensie, die de nodige voorzieningen treffen, tenzij dringende redenen zich daartegen verzetten.
4. Onze Minister kan de ambulancevervoerders een aanwijzing geven over de inzet van ambulance-auto’s.
5. In afwijking van het eerste lid kan de voorzitter van een veiligheidsregio een verzoek als in dat lid bedoeld rechtstreeks richten tot de voorzitter van een aangrenzende regio, mits de crisisplannen van beide regio’s afspraken daaromtrent omvatten en er sprake is van spoed. De voorzitter stelt van zijn verzoek Onze Minister en de commissaris van de Koning in kennis.
1. Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden kunnen, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-president, de artikelen 53 en 54 in werking worden gesteld.
2. Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepalingen.
3. Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-president, de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.
4. Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-president, worden bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.
5. Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.
6. Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.
1. De commissaris van de Koning kan de burgemeesters in de provincie in een concreet geval de nodige aanwijzingen geven inzake de rampenbestrijding.
2. Onze Minister kan de commissaris van de Koning opdragen aan de voorzitter van de veiligheidsregio in de provincie in een concreet geval de nodige aanwijzingen te geven inzake de rampenbestrijding of de crisisbeheersing.
1. In de kosten die voor een veiligheidsregio voortvloeien uit de uitoefening van haar taken ingevolge artikel 10, verleent Onze Minister een bijdrage. De bijdrage kan onder voorwaarden worden verleend.
2. In de kosten die voor een gemeente voortvloeien uit de daadwerkelijke bestrijding van een ramp en uit de gevolgen van die bestrijding, kan Onze Minister een bijdrage verlenen.
3. In de kosten die voor een veiligheidsregio voortvloeien uit het verlenen van bijstand, bedoeld in artikel 51, derde lid, kan Onze Minister een bijdrage verlenen.
4. In de kosten die voortvloeien uit het verlenen van bijstand als bedoeld in artikel 3 van de op 14 november 1984 te Den Haag tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België inzake wederzijdse bijstandsverlening bij het bestrijden van rampen en ongevallen (Trb. 1984, 155) en van de op 7 juni 1988 te Bonn tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake wederzijdse bijstandsverlening bij het bestrijden van rampen, zware ongevallen daaronder begrepen (Trb. 1988, 95), kan Onze Minister aan de bij de bestrijding betrokken gemeenten, veiligheidsregio’s, provincies, organisaties en diensten een bijdrage verlenen.
5. In de kosten die voor een gemeente voortvloeien uit het opsporen en ruimen van als gevolg van de Tweede Wereldoorlog achtergebleven explosieven, kan Onze Minister een bijdrage verlenen.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de uitvoering van het eerste tot en met vijfde lid.
1. Het bestuur van de veiligheidsregio draagt er zorg voor dat:
a. eenmaal in de drie jaar een kostenevaluatie wordt verricht, en
b. eenmaal in de vijf jaar een visitatie door een visitatiecommissie wordt verricht.
2. Bij de kostenevaluatie wordt in ieder geval een vergelijking gemaakt met de gegevens betreffende de kosten van andere veiligheidsregio’s.
3. Het bestuur van de veiligheidsregio zendt aan Onze Minister het rapport van de visitatiecommissie, samen met het standpunt van het bestuur van de veiligheidsregio daarover. Het bestuur van de veiligheidsregio maakt het rapport en zijn standpunt openbaar.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de onderlinge vergelijkbaarheid van de evaluaties en visitaties van de verschillende veiligheidsregio’s.
1. Er is een Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, die onder gezag van Onze Minister, belast is met:
a. het toetsen van de wijze waarop een orgaan van een veiligheidsregio, een gemeente of een ander openbaar lichaam uitvoering geeft aan de taken met betrekking tot de brandweerzorg, de rampenbestrijding of crisisbeheersing;
b. het, in overeenstemming met Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Verkeer en Waterstaat en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, periodiek toetsen van de voorbereiding op de rampenbestrijding en de crisisbeheersing door de bestuursorganen, bedoeld onder a;
c. het verrichten van onderzoek naar aanleiding van een brand, ramp of crisis, tenzij de Onderzoeksraad voor veiligheid, bedoeld in artikel 2 van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, een onderzoek instelt.
2. Een orgaan als bedoeld in het eerste lid, onder a, verstrekt de door Onze Minister aangewezen ambtenaren desgevraagd de inlichtingen die zij redelijkerwijs nodig hebben in verband met de uitvoering van toetsen als bedoeld in het eerste lid, onder a en b.
3. Een orgaan van één van de openbare lichamen, bedoeld in het eerste lid, of van het Rijk dan wel eenieder die werkzaam is bij een organisatie, een instelling, een inrichting die of een bedrijf dat betrokken is bij een brand, ramp of crisis, verstrekt de door Onze Minister aangewezen ambtenaren desgevraagd de inlichtingen die zij redelijkerwijs nodig hebben in verband met het verrichten van een onderzoek als bedoeld in het eerste lid, onder c.
1. De werkzaamheden die in het kader van artikel 57 worden uitgevoerd, worden jaarlijks door Onze Minister vastgesteld, gehoord de commissarissen van de Koning.
2. De inspectie rapporteert, gevraagd of ongevraagd, rechtstreeks aan Onze Minister.
3. De inspectie zendt haar rapportages tevens aan de commissarissen van de Koning.
4. Onze Minister brengt in een multidisciplinaire rapportage aan de Staten-Generaal verslag uit van de bevindingen van de inspectie bij de toetsing, bedoeld in artikel 57, eerste lid, onder b.
5. Onze Minister zendt, onverminderd het vierde lid, de Staten-Generaal jaarlijks een door de inspectie opgesteld verslag van de werkzaamheden die in het kader van artikel 57 zijn uitgevoerd.
1. De commissaris van de Koning kan het bestuur van een veiligheidsregio een aanwijzing geven, indien de taakuitvoering in de veiligheidsregio tekortschiet.
2. Tot het geven van een aanwijzing gaat de commissaris van de Koning niet over dan nadat hij over de voorgenomen aanwijzing het bestuur heeft gehoord.
3. De commissaris van de Koning verricht de werkzaamheden, bedoeld in het eerste en tweede lid, volgens een door de regering gegeven ambtsinstructie.
De voorzitters van de veiligheidsregio’s geven de commissaris van de Koning alle inlichtingen die hij voor de uitoefening van het toezicht nodig heeft.
1. Onverminderd artikel 57, eerste lid, zijn met het toezicht op de naleving van
a. het bij of krachtens artikel 30 en 31 bepaalde, of
b. het bij of krachtens artikel 48 bepaalde ten aanzien van de krachtens artikel 17 aangewezen inrichtingen,
belast de ambtenaren die bij besluit van het bestuur van de veiligheidsregio zijn aangewezen. Van dit besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het toezicht, bedoeld in het eerste lid, onder b.
3. Met het toezicht op de naleving van de verordening, bedoeld in artikel 3, tweede lid, zijn belast de bij besluit van het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.
1. De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio, de commissaris van de Koning, de brandweercommandant en het door hem aangewezen ter plaatse dienstdoende personeel van de brandweer, de directeur GHOR en het door hem aangewezen ter plaatse dienstdoende personeel van de GHOR alsmede de door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld in artikel 57, tweede en derde lid, zijn bevoegd elke plaats te betreden, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Zo nodig verschaffen zij zich de toegang met behulp van de sterke arm. Zij kunnen zich bij het binnentreden doen vergezellen van door hen aangewezen personen.
2. De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio, de brandweercommandant en het door hem aangewezen ter plaatse dienstdoende personeel van de brandweer, alsmede de door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld in artikel 57, tweede en derde lid, zijn bevoegd alle benodigde uitrustingsstukken en hulpmiddelen op de plaatsen, bedoeld in het eerste lid, mee te nemen en daarvan op zodanige wijze gebruik te maken als zij voor een goede vervulling van hun taak noodzakelijk achten.
Het bestuur van de veiligheidsregio is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bij of krachtens artikel 31 bepaalde alsmede het bij of krachtens artikel 48 bepaalde ten aanzien van de krachtens artikel 17 aangewezen inrichtingen, tot welke bevoegdheid mede behoort het stilleggen of gedeeltelijk buiten werking stellen of verzegelen van de inrichting dan wel het verzegelen of verwijderen van hetgeen zich in de inrichting bevindt.
1. Overtreding van de regels van de verordening, bedoeld in artikel 3, tweede lid, en van het bij of krachtens artikel 30 bepaalde kan bestraft worden met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
2. Overtreding van het bij of krachtens artikel 31, tweede, vijfde en zesde lid bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
3. In geval van overtreding van artikel 31, tweede lid, kan als bijkomende straf worden opgelegd gehele of gedeeltelijke stillegging van de inrichting voor een tijd van ten hoogste een jaar.
4. Handelen in strijd met de artikelen 48, eerste lid, en 50, tweede lid, is een strafbaar feit, indien dat handelen in de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 48, zesde lid, onderscheidenlijk artikel 50, derde lid, is aangeduid als strafbaar feit.
1. Met de opsporing van de in artikel 64 strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de ambtenaren, aangewezen bij besluit van Onze Minister.
2. Onverminderd de eisen, gesteld bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 142, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, kan slechts als opsporingsambtenaar worden aangewezen degene die voldoet aan de door Onze Minister te stellen regels over de eisen van bekwaamheid.
3. De opsporingsambtenaren zijn bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.
1. Er is een Nederlands instituut fysieke veiligheid. Het instituut heeft rechtspersoonlijkheid.
2. Het instituut heeft de volgende taken op het gebied van de brandweerzorg, rampenbestrijding, geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, en crisisbeheersing:
a. het ontwikkelen van lesstof, oefenstof en leerstof voor, en het verzorgen van officiersopleidingen alsmede het verzorgen van andere door Onze Minister aan te wijzen opleidingen die met een rijksexamen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, worden afgesloten en het ontwikkelen van lesstof, oefenstof en leerstof hiervoor;
b. het ontwikkelen en in stand houden van expertise door middel van het verzamelen en beheren van relevante kennis en zo nodig door het verrichten van toegepast wetenschappelijk onderzoek;
c. het ter beschikking stellen van de verzamelde informatie en expertise aan organisaties die werkzaam zijn op het gebied van de brandweerzorg, rampenbestrijding, geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, en crisisbeheersing.
3. Het instituut kan op het gebied van de brandweerzorg, rampenbestrijding, geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, en crisisbeheersing andere werkzaamheden verrichten dan die welke uit de in het tweede lid genoemde taken voortvloeien, voor zover het betreft:
a. het ontwikkelen van lesstof, oefenstof en leerstof voor, en het verzorgen van andere dan de in het tweede lid, onder a, bedoelde opleidingen;
b. het werven en selecteren van kandidaten voor opleidingen als bedoeld in onderdeel a en het tweede lid, onder a;
c. het organiseren van oefeningen;
d. het verrichten van andere activiteiten die de deskundigheid van personen op de in de aanhef genoemde gebieden of het functioneren van de organisaties waarvoor zij werkzaam zijn, bevorderen;
e. het verrichten van onderzoek voor en adviseren van derden teneinde direct of indirect een bijdrage te leveren aan de fysieke veiligheid.
4. Voor de in het derde lid genoemde werkzaamheden wordt een vergoeding van ten minste de integrale kosten berekend en de werkzaamheden mogen niet leiden tot concurrentievervalsing ten opzichte van private aanbieders van vergelijkbare diensten.
5. De inkomsten van het instituut bestaan uit:
a. de kosten die het instituut bij de uitvoering van de in het tweede lid bedoelde taken en de in het derde lid bedoelde werkzaamheden bij derden in rekening brengt,
b. de bijdragen, bedoeld in artikel 70, eerste lid, en
c. andere baten.
6. Het instituut trekt geen gelden aan die dagelijks of op termijn opvorderbaar zijn. In afwijking van de eerste volzin is het het instituut toegestaan ter overbrugging van tijdelijke kastekorten bij een bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht tijdelijke kredieten in rekening-courant op te nemen.
7. Het instituut houdt een zodanige administratie bij dat:
a. de registratie van lasten en baten van de taken, bedoeld in het tweede lid en van de werkzaamheden, bedoeld in het derde lid, gescheiden zijn;
b. alle lasten en baten, op grond van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen inzake kostprijsadministratie, correct worden toegerekend;
c. de beginselen inzake kostprijsadministratie volgens welke de administratie wordt gevoerd, duidelijk zijn vastgelegd.
8. Het instituut houdt een zodanige administratie bij dat informatie kan worden verschaft over de integrale kosten en over de baten van de werkzaamheden, bedoeld in het derde lid.
1. Het instituut heeft een bestuur dat uit zeven leden bestaat, waaronder de voorzitter.
2. De voorzitter en de overige leden van het bestuur worden bij koninklijk besluit benoemd, geschorst en ontslagen.
3. De leden van het bestuur hebben, behoudens tussentijds ontslag, zitting voor vier jaren. Zij kunnen ten hoogste eenmaal worden herbenoemd.
1. Het bestuur heeft de algemene leiding over het instituut.
2. Het bestuur benoemt een directeur, die de dagelijkse leiding over het instituut heeft.
3. Het bestuur stelt bij reglement regels vast over de inrichting en werkwijze van het instituut en nadere regels over de taken en bevoegdheden van de directeur.
4. Het bestuur stelt jaarlijks vast een begroting van de inkomsten en uitgaven voor het daarop volgende kalenderjaar, een meerjarenraming van de inkomsten en uitgaven voor de daarop volgende vier kalenderjaren en de rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven van het daaraan voorafgaande kalenderjaar. Deze behoeven de goedkeuring van Onze Minister.
5. Het bestuur verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.
6. Het bestuur stelt jaarlijks voor 1 april een verslag op van de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar. Het verslag wordt aan Onze Minister toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.
1. Het personeel van het instituut is ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet.
2. De regels die op grond van artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet zijn gegeven voor de ambtenaren die bij een ministerie anders dan het Ministerie van Defensie zijn aangesteld, zijn van overeenkomstige toepassing op de ambtenaren die in dienst van het instituut zijn.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gegeven over het personeel van het instituut en, voor zover dit in verband met hun bijzondere positie noodzakelijk is, over de ambtenaren die bij het instituut zijn aangesteld voor de duur van een opleiding als bedoeld in artikel 18, vierde lid.
4. De regels, bedoeld in artikel 18, tweede en derde lid, zijn van toepassing op de ambtenaren, bedoeld in het derde lid, alsmede op het personeel van het instituut, niet zijnde personeel van de brandweer, dat is aangesteld in een functie als bedoeld in artikel 18, tweede lid.
1. Onze Minister verstrekt het instituut jaarlijks uit ’s Rijks kas een bijdrage met het oog op de kosten van de uitvoering van de in artikel 66, tweede lid, bedoelde taken. Onze Minister kan het instituut een tijdelijke bijdrage voor een bijzonder doel verstrekken.
2. Onze Minister kan beleidsregels vaststellen over de uitvoering van de aan het instituut toegekende taken.
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven over:
a. de taken en bevoegdheden van het bestuur,
b. de openbaarheid van de vergaderingen van het bestuur, en
c. de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de bijdragen, bedoeld in artikel 70, eerste lid, worden verstrekt.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven over de controle op de rechtmatigheid van het gevoerde financiële beheer en de verantwoording daarover en op de doelmatigheid van het beheer, de organisatie en het gevoerde beleid van het bestuur.
1. Er is een Nederlands bureau brandweerexamens dat rechtspersoonlijkheid bezit.
2. Het bureau heeft tot taak:
a. te zorgen voor de ontwikkeling, de uitvoering, de organisatie en de afneming van een rijksexamen als bedoeld in artikel 18, vierde lid;
b. het afgeven van vrijstellingen en certificaten;
c. het vaststellen van de uitslag van een examen en het adviseren aan Onze Minister over het afgeven van een diploma.
1. Het bureau kan andere werkzaamheden verrichten dan die welke uit artikel 72, tweede lid, voortvloeien, voor zover het betreft:
a. het zorgen voor de ontwikkeling, de uitvoering, de organisatie en de afneming van andere examens op het gebied van de brandweerzorg en de rampenbestrijding dan die welke in 72, tweede lid, onder a, zijn bedoeld, alsmede het afgeven van vrijstellingen, certificaten en diploma’s;
b. het ontwikkelen, het in stand houden en het beschikbaar stellen van expertise met betrekking tot de examinering van opleidingen op het gebied van de brandweerzorg en de rampenbestrijding.
2. De in het eerste lid genoemde werkzaamheden mogen niet leiden tot concurrentievervalsing ten opzichte van private aanbieders van vergelijkbare diensten en worden tegen kostendekkende tarieven verricht.
1. Het bureau heeft een bestuur dat bestaat uit zeven leden, de voorzitter daaronder begrepen.
2. Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de leden van het bestuur. Onze Minister kan een vertegenwoordiger benoemen die deelneemt aan de beraadslagingen van het bestuur.
3. Het bestuur stelt bij reglement regels vast over de uitvoering, de organisatie en de afneming van een rijksexamen als bedoeld in artikel 18, vierde lid.
4. Het bestuur verstrekt desgevraagd aan Onze Minister voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.
5. Onze Minister kan beleidsregels vaststellen over de uitvoering van de aan het bureau toegekende taken.
6. Het personeel van het bureau is ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet, behoudens de verantwoording daarover en op de doelmatigheid van het beheer, de organisatie degenen met wie een arbeidsovereenkomst is gesloten naar burgerlijk recht. Het bestuur stelt bij reglement regels vast over de onderwerpen, genoemd in artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet. Indien het bestuur, ondanks daartoe strekkende uitnodiging, nalatig blijft hieraan uitvoering te geven, stelt Onze Minister bedoeld reglement vast.
1. De inkomsten van het bureau bestaan uit de kosten die het bij de uitvoering van de taken, bedoeld in het 72, tweede lid, en de werkzaamheden, bedoeld in het 73, eerste lid, bij derden in rekening brengt en andere baten.
2. De begroting van de inkomsten en uitgaven voor het daarop volgende kalenderjaar, de meerjarenraming van de inkomsten en uitgaven en het jaarverslag van het voorafgaande kalenderjaar behoeven de goedkeuring van Onze Minister.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de inrichting, de werkwijze en de taak van het bureau, de samenstelling van het bestuur en de openbaarheid van de vergaderingen daarvan en de controle op het financieel beheer.
4. Het bureau stelt jaarlijks een verslag op van de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar. Het verslag wordt aan Onze Minister toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.
Ten aanzien van de in deze wet opgenomen verplichtingen geldt dat:
a. de gemeenschappelijke regeling, bedoeld in artikel 9, wordt getroffen uiterlijk drie maanden na inwerkingtreding van deze wet;
b. het beleidsplan, bedoeld in artikel 14, uiterlijk negen maanden na inwerkingtreding van deze wet voor de eerste keer wordt vastgesteld;
c. het risicoprofiel, bedoeld in artikel 15, uiterlijk zes maanden na inwerkingtreding van deze wet voor de eerste keer wordt vastgesteld;
d. het crisisplan, bedoeld in artikel 16, uiterlijk twaalf maanden na inwerkingtreding van deze wet voor de eerste keer wordt vastgesteld
De Brandweerwet 1985, de Wet van 1 november 2007 tot wijziging van de Brandweerwet 1985 in verband met het verzekeren van de kwaliteit van brandweerpersoneel en de verbreding van de wettelijke taken van het Nederlands instituut fysieke veiligheid (Stb. 481), de Wet rampen en zware ongevallen en de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen worden ingetrokken.
1. De artikelen 1, 4 en 11 van de Brandweerwet 1985 en de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van deze wet, blijven na de inwerkingtreding van deze wet in een regio van toepassing totdat de gemeenschappelijke regeling, bedoeld in artikel 9, is getroffen.
2. Het organisatieplan, bedoeld in artikel 4a van de Brandweerwet 1985 en het beheersplan, bedoeld in artikel 5 van de Wet rampen en zware ongevallen, alsmede de gemeentelijke rampenplannen, bedoeld in artikel 3 van de Wet rampen en zware ongevallen, blijven binnen een regio van kracht totdat het bestuur van de veiligheidsregio een beleidsplan onderscheidenlijk een crisisplan heeft vastgesteld.
3. Het organisatieplan, bedoeld in artikel 6 van de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, blijft binnen een regio van kracht totdat de afspraken, bedoeld in artikel 35, tweede lid, zijn gemaakt.
4. Aanwijzingen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Brandweerwet 1985, rampbestrijdingsplannen als bedoeld in artikel 4a van de Wet rampen en zware ongevallen en bevelen als bedoeld in artikel 10a, tweede lid van de Wet rampen en zware ongevallen en blijven binnen een regio van kracht totdat het bestuur van de veiligheidsregio besluit tot intrekking ervan.
5. Degenen die een opleiding als bedoeld in artikel 15 van de Brandweerwet 1985, zoals dat luidde op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet, nog niet met een examen hebben afgerond, kunnen tot drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet deze examens afleggen op basis van de examenreglementen zoals die luidden op de hiervoor bedoelde dag.
6. Totdat in een regio de gemeenschappelijke regeling, bedoeld in artikel 9, is getroffen, fungeert voor de toepassing van de artikelen 39, 40, 43 en 51 de burgemeester die tevens korpsbeheerder is van het regionale politiekorps, als voorzitter van de veiligheidsregio.
Onze Minister kan besluiten dat het bestuur van een veiligheidsregio, gedurende een door Onze Minister te bepalen periode, in de meldkamerfunctie voorziet op een andere wijze dan bepaald in artikel 35. Aan dit besluit kunnen voorwaarden worden verbonden.
De voordracht voor een krachtens de artikelen 8, 17, eerste en tweede lid, 18, 31, vierde lid, 33, vierde lid, 55, zesde lid, of 56, vierde lid, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot
Gegeven te ’s-Gravenhage, 11 februari 2010
Beatrix
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst
Uitgegeven de eerste april 2010
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
– De naam van elke regio is onderstreept
– Een regio beslaat het grondgebied van de onder de regionaam vermelde gemeenten
Appingedam, Bedum, Bellingwedde, Ten Boer, Delfzijl, Eemsmond, Groningen, Grootegast, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Leek, Loppersum, De Marne, Marum, Menterwolde, Pekela, Reiderland, Scheemda, Slochteren, Stadskanaal, Veendam, Vlagtwedde, Winschoten, Winsum, Zuidhorn.
Achtkarspelen, Ameland, Boarnsterhim, Bolsward, Dantumadeel, Dongeradeel, Ferwerderadiel, Franekeradeel, Gaasterlân-Sleat, Harlingen, Heerenveen, Het Bildt, Kollumerland en Nieuwkruisland, Leeuwarden, Leeuwarderadeel, Lemsterland, Littenseradiel, Menaldumadeel, Nijefurd, Ooststellingwerf, Opsterland, Schiermonnikoog, Skarsterlân, Smallingerland, Sneek, Terschelling, Tytsjerksteradiel, Vlieland, Weststellingwerf, Wûnseradiel, Wymbritseradiel.
Aa en Hunze, Assen, Borger-Odoorn, Coevorden, Emmen, Hoogeveen, Meppel, Midden-Drenthe, Noordenveld, Tynaarlo, Westerveld, De Wolden.
Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland, Zwolle.
Almelo, Borne, Dinkelland, Enschede, Haaksbergen, Hellendoorn, Hengelo, Hof van Twente, Losser, Oldenzaal, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand, Wierden.
Aalten, Apeldoorn, Berkelland, Bronckhorst, Brummen, Doetinchem, Elburg, Epe, Ermelo, Heerde, Harderwijk, Hattem, Lochem, Montferland, Nunspeet, Oldebroek, Oost Gelre, Oude IJsselstreek, Putten, Voorst, Winterswijk, Zutphen.
Arnhem, Barneveld, Doesburg, Duiven, Ede, Lingewaard, Nijkerk, Overbetuwe, Renkum, Rheden, Rijnwaarden, Rozendaal, Scherpenzeel, Wageningen, Westervoort, Zevenaar.
Beuningen, Buren, Culemborg, Druten, Geldermalsen, Groesbeek, Heumen, Lingewaal, Maasdriel, Millingen aan de Rijn, Neder-Betuwe, Neerijnen, Nijmegen, Tiel, Ubbergen, West Maas en Waal, Wijchen, Zaltbommel.
Abcoude, Amersfoort, Baarn, De Bilt, Breukelen, Bunnik, Bunschoten, Eemnes, Houten, IJsselstein, Leusden, Loenen, Lopik, Maarssen, Montfoort, Nieuwegein, Oudewater, Renswoude, Rhenen, De Ronde Venen, Soest, Utrecht, Utrechtse Heuvelrug, Veenendaal, Vianen, Wijk bij Duurstede, Woerden, Woudenberg, Zeist.
Almere, Dronten, Lelystad, Noordoostpolder, Urk, Zeewolde.
Alkmaar, Andijk, Anna Paulowna, Bergen, Castricum, Den Helder, Drechterland, Enkhuizen, Graft-De Rijp, Harenkarspel, Heerhugowaard, Heiloo, Hoorn, Koggenland, Langedijk, Medemblik, Niedorp, Opmeer, Schagen, Schermer, Stede Broec, Texel, Wervershoof, Wieringen, Wieringermeer, Zijpe.
Beemster, Edam-Volendam, Landsmeer, Oostzaan, Purmerend, Waterland, Wormerland, Zaanstad, Zeevang.
Bennebroek, Beverwijk, Bloemendaal, Haarlem, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Haarlemmermeer, Heemskerk, Heemstede, Uitgeest, Velsen, Zandvoort.
Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Diemen, Ouder-Amstel, Uithoorn.
Blaricum, Bussum, Hilversum, Huizen, Laren, Muiden, Naarden, Weesp, Wijdemeren.
Delft, ’s-Gravenhage, Leidschendam-Voorburg, Pijnacker-Nootdorp, Rijswijk, Midden-Delfland, Wassenaar, Westland, Zoetermeer.
Alkemade, Alphen aan den Rijn, Bergambacht, Bodegraven, Boskoop, Gouda, Hillegom, Jacobswoude, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Moordrecht, Nederlek, Nieuwerkerk aan den IJssel, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Ouderkerk, Reeuwijk, Rijnwoude, Schoonhoven, Teylingen, Vlist, Voorschoten, Waddinxveen, Zevenhuizen-Moerkapelle, Zoeterwoude.
Albrandswaard, Barendrecht, Bernisse, Brielle, Capelle aan den IJssel, Dirksland, Goedereede, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Maassluis, Middelharnis, Oostflakkee, Ridderkerk, Rotterdam, Rozenburg, Schiedam, Spijkenisse, Vlaardingen, Westvoorne.
Alblasserdam, Binnenmaas, Cromstrijen, Dordrecht, Giessenlanden, Gorinchem, Graafstroom, Hardinxveld-Giessendam, Hendrik-Ido-Ambacht, Korendijk, Leerdam, Liesveld, Nieuw-Lekkerland, Oud-Beijerland, Papendrecht, Sliedrecht, Strijen, Zederik, Zwijndrecht.
Borsele, Goes, Hulst, Kapelle, Middelburg, Noord-Beveland, Reimerswaal, Schouwen-Duiveland, Sluis, Terneuzen, Tholen, Veere, Vlissingen.
Aalburg, Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Bergen op Zoom, Breda, Dongen, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Gilze en Rijen, Goirle, Halderberge, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Moerdijk, Oisterwijk, Oosterhout, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen, Tilburg, Waalwijk, Werkendam, Woensdrecht, Woudrichem, Zundert.
Bernheze, Boekel, Boxmeer, Boxtel, Cuijk, Grave, Haaren, ’s-Hertogenbosch, Heusden, Landerd, Lith, Maasdonk, Mill en Sint Hubert, Oss, Schijndel, Sint Anthonis, Sint-Michielsgestel, Sint-Oedenrode, Uden, Veghel, Vught.
Asten, Bergeijk, Best, Bladel, Cranendonck, Deurne, Eersel, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Heeze-Leende, Helmond, Laarbeek, Nuenen, Gerwen en Nederwetten, Oirschot, Reusel-De Mierden, Someren, Son en Breugel, Valkenswaard, Veldhoven, Waalre.
Arcen en Velden, Beesel, Bergen, Echt-Susteren, Gennep, Helden, Horst aan de Maas, Kessel, Leudal, Maasbree, Maasgouw, Meerlo-Wanssum, Meijel, Mook en Middelaar, Nederweert, Roerdalen, Roermond, Sevenum, Venlo, Venray, Weert.
Beek, Brunssum, Eijsden, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Margraten, Meerssen, Nuth, Onderbanken, Schinnen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul, Voerendaal.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2010-145.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.