36 560 XVII Jaarverslag en slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2023

Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 4 juni 2024

De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2023 (Kamerstuk 36 560 XVII, nr. 1).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 juni 2024. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie, Thijssen

Adjunct-griffier van de commissie, Prenger

Vragen en antwoorden

1

Wat zijn de specifieke maatregelen die zijn genomen om de arbeidskrapte te verlichten en hoe effectief zijn deze maatregelen gebleken?

Antwoord

Het focusonderwerp van de Tweede Kamer bij de Verantwoordingsstukken was «resultaatbereik in relatie tot onderuitputting, als gevolg van bijvoorbeeld arbeidsmarktkrapte». Op de BHOS-begroting 2023 was er geen onderuitputting, maar een overschrijding (zie ook bijlage 5 van het Jaarverslag). Arbeidsmarktkrapte had daarom geen gevolgen voor het resultaatbereik van BHOS.

2

Op welke SDG’s wordt momenteel de minste voortgang geboekt?

Antwoord

In het jaarlijkse Sustainable Development Goals Report van juli 2023 luiden de Verenigde Naties de noodklok over het gebrek aan voortgang op de meeste doelen. Gekeken naar de internationaal afgesproken indicatoren voor het halen van de SDG’s ligt slechts 15% op koers, bijna de helft laat maar mondjesmaat voortgang zien en 37% stagneert of gaat zelfs achteruit. Achteruitgang moest al eerder worden geconstateerd t.a.v. voedselzekerheid (SDG 2), maar nu ziet voor het eerst sinds decennia de VN achteruitgang op extreme armoede (SDG 1), deelname aan onderwijs (SDG 4), vaccinatie van kinderen (SDG 3) en het tegengaan van inkomensongelijkheid (SDG 10), grotendeels te wijten aan de COVID-19 crisis en daarop volgende crises. De VN maken zich ook zorgen over gendergelijkheid (SDG 5): met de huidige voortgang zal het bijna 300 jaar duren voor de kloof tussen mannen en vrouwen is gedicht op gebieden als juridische bescherming, discriminerende wetten en kinderhuwelijken. In het rapport ook bijzondere aandacht voor het achterblijven van klimaatactie (SDG 13): steeds meer landen ervaren de gevolgen van de klimaatcrisis maar de wereldwijde emissies nemen nog steeds toe, aldus de VN. Het gebrek aan voortgang op de SDG’s is universeel, maar ontwikkelingslanden ondervinden de zwaarste effecten volgens het rapport.

Voor wat betreft Nederland zelf laat de jaarlijkse CBS Monitor Brede Welvaart en SDG’s zien dat de achteruitgang van biodiversiteit (SDG 15) de grootste zorg blijft. Voor meer detail verwijs ik naar de kamerbrief met kabinetsreactie op de Monitor Brede Welvaart en SDG’s en de Achtste Nationale SDG rapportage d.d. 15 mei 2024.

3

Zijn er al resultaten met betrekking tot de toegenomen samenwerking tussen Nederland en de Verenigde Staten op het gebied van opkomende technologieën, connectiviteit en duurzame handel en zo ja, welke zijn dat?

Antwoord

De samenwerking met de VS op deze terreinen loopt via de EU en afgelopen jaren vooral via de EU-VS Trade and Technology Council (TTC). Tot de resultaten behoren onder meer gezamenlijke standaarden voor oplaadstations voor zware elektrische voertuigen, bouwstenen voor een gezamenlijke visie op 6G, en een werkprogramma voor het Transatlantic Initiative on Sustainable Trade. Een aantal van deze resultaten moet nog verder worden uitgewerkt. De uitkomsten van iedere TTC staat beschreven in de verschillende TTC Joint Statements. In de Geannoteerde Agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 30 mei (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2909) is uw Kamer, conform de toezegging aan Kamerlid Bamenga, geïnformeerd over het meest recente Joint Statement.

In lijn met de motie Bamenga (Kamerstuk 36 410 XVII, nr. 29), waarover uw Kamer is geïnformeerd in de Geannoteerde Agenda van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 25–29 februari (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2829) steunt het kabinet deze initiatieven om de samenwerking tussen de EU en de VS te versterken.

Daarnaast werken Nederland en de Verenigde Staten op andere manieren samen op het gebied van handel, innovatie en investeringen. Zo hebben er afgelopen jaar economische missies plaatsgevonden op het terrein van biotechnologie, halfgeleiders en innovatiemissies op het terrein van bijvoorbeeld waterstof en alternatieve eiwitten.

4

Zijn er inmiddels landen die op grond van artikel 10 van de herziene Europese Dual Use verordening een vergunningsplicht hebben overgenomen?

Antwoord

Er zijn geen andere lidstaten die op grond van artikel 10 van de Dual Use verordening, een nationale vergunningplicht van een andere lidstaat hebben overgenomen.

5

Is in het onderzoek naar Nederlandse bedrijven actief in de internationale mijnbouwsector ook onderzocht of bedrijven zich aan de OESO-richtlijnen houden, om te zorgen voor duurzame waardeketens? Kan dit onderzoek gedeeld worden met de Kamer?

Antwoord

Het onderzoek is met uw Kamer gedeeld met een appreciatie van het kabinet (Kamerstuk 32 852, nr. 287). Het rapport identificeert verschillende kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven om hun positie in de grondstoffenwaardeketen te versterken. Naleving van de OESO-richtlijnen viel niet binnen de terms of reference van dit onderzoek.

6

Wat is de aantoonbare extra bijdrage aan het BBP naar aanleiding van de 15 economische missies in 2023?

Antwoord

Bij een economische missie, zoals de missies die in 2023 zijn uitgevoerd door de RVO, zijn er resultaten van uiteenlopende aard die niet altijd in aantoonbare bedragen zijn uit te drukken, zoals contacten, contracten, intenties, samenwerkingsverbanden.

Uit effectmonitoring van de RVO – die 1 tot 1,5 maand na een missie wordt uitgevoerd – blijkt dat een missie, uitgevoerd door de RVO, bij een groot deel van de deelnemers tot een vervolgstap, nieuwe contacten en (verwachte) overeenkomsten heeft geleid. Uit deze evaluaties blijkt dat het totaal aan gesloten contracten tijdens de missies vaak in de tientallen miljoenen loopt. Ondernemers geven daarnaast aan dat zij alle contacten die ze opdoen in het betreffende land en in hun eigen sector erg waardevol vinden.

Uw kamer is per brief van 7 mei jl. geïnformeerd over de effecten van de economische missies in 2023.

7

Welke stappen doorloopt de overheid als bedrijven die deelnemen aan economische missies zich niet aan de OESO-richtlijnen voor IMVO houden? Hoe vaak heeft de overheid een bedrijf uitgesloten van een missie omdat het bedrijf zich niet aan de OESO-richtlijnen houdt?

Antwoord

Voorafgaand aan een economische missie toetst RVO bedrijven op IMVO op basis van een IMVO-zelfscan die bedrijven in vullen, de transparantie van IMVO-verslaglegging (via de Transparantiebenchmark), de Wereldbanklijst en de FMO-uitsluitingslijst. In geval van een negatieve uitkomst van deze toets, wordt het gesprek met het bedrijf aangegaan en een evt. verbetertraject afgesproken. Als blijkt dat een bedrijf zich niet aan de OESO-richtlijnen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen houdt of een verbetertraject onvoldoende uitvoert, dan kan dit uitsluiting van deelname aan een economische missie tot gevolg hebben. Het is in 2023 niet voorgekomen dat een bedrijf werd uitgesloten van deelname.

8

Hoe betrekt de overheid het (lokaal) maatschappelijk middenveld bij de totstandkoming van briefings over due diligence voor deelnemende bedrijven aan economische missies? Op welke manier worden zij geconsulteerd?

Antwoord

Voorafgaand aan economische missies organiseert de RVO voorbereidende bijeenkomsten met deelnemende bedrijven. In deze bijeenkomsten wordt regulier aandacht besteed aan IMVO. Daarnaast wordt er gerichte informatie verstrekt over IMVO in de specifieke landen op de landenpagina’s van de RVO. Ook de posten in het buitenland besteden aandacht aan IMVO in hun contacten met bedrijven. Informatie van het maatschappelijk middenveld wordt betrokken in de informatievoorziening naar bedrijven. Daarnaast kan het brede maatschappelijk middenveld hun informatie en zienswijze overbrengen in de reguliere stakeholder-overleggen die het Ministerie van Buitenlandse Zaken organiseert op het terrein van mensenrechten, handel en IMVO.

9

Wat zijn de resultaten van gebruik van het IMVO-toetsingskader bij alle economische missies sinds 1 april 2023? Zijn er bedrijven die niet mee mochten met handelsmissies, of bedrijven die eerst verbeteringen moesten laten zien op IMVO voordat ze mee mochten met handelsmissies?

Antwoord

Sinds april 2023 gelden dezelfde IMVO-voorwaarden voor missies zonder bewindspersonen (MZB) als voor missies met bewindspersonen (MMB/economische missies) en moeten bedrijven die zich aanmelden voor een economische missie de IMVO-zelfscan invullen. RVO controleert de deelnemerslijst verder aan de hand van de Transparantiebenchmark, Wereldbanklijst en FMO-uitsluitingslijst. Bij economische missies zijn in 2023 gesprekken gevoerd met drie bedrijven naar aanleiding van de uitkomsten van de zelfscan en met hen is een verbetertraject afgesproken. Er zijn geen bedrijven uitgesloten van deelname aan economische missies op basis van IMVO-voorwaarden en IMVO-zelfscan.

10

Hoeveel bedrijven hebben in 2023 gebruik gemaakt van het IMVO-steunpunt en wat is de verwachting voor 2024?

Antwoord

Het IMVO-steunpunt is eind 2022 opgericht en biedt verschillende vormen van dienstverlening aan, waaronder voorlichting, webinars, een op een advisering en het organiseren van workshops. In 2023 bestond de dienstverlening voornamelijk uit een op een advisering over de toepassing van gepaste zorgvuldigheid. In totaal waren er in dat jaar 26 aanvragen. In 2024 is het aantal bedrijven dat gebruik maakt van het IMVO-steunpunt sterk gestegen naar ruim 120. Naast een op een advisering zitten hier ook bedrijven tussen die hebben deelgenomen aan de andere vormen van dienstverlening die het IMVO-steunpunt aanbiedt. De verwachting is dat in 2024, mede op basis van de ervaringen van het Duitse steunpunt, het aantal bedrijven dat gebruik gaat maken van het IMVO-steunpunt verder gaat stijgen, onder andere door toegenomen bekendheid en vanwege de komst van Europese IMVO-wetgeving.

11

Blijven de OESO-richtlijnen de basis vormen van het Nederlandse IMVO-beleid in de context van de voorgestelde doordachte mix van verplichtende en vrijwillige maatregelen? Komt er een nieuwe doelstelling voor het naleven van de OESO-richtlijnen? Waarom wel/niet? Indien wel, hoe gaat die doelstelling behaald worden? En indien wel, voor welke groep bedrijven gaat deze gelden? Blijven OESO-richtlijnen ook leidend voor bedrijven die niet door de Europese IMVO-richtlijn (CSDDD) gedekt worden en/of daar waar wettelijke verplichtingen minder verstrekkend zijn dan de verwachtingen onder de OESO-richtlijnen?

Antwoord

De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) zijn de basis van het IMVO-beleid en bijbehorende mix van maatregelen. Van alle Nederlandse bedrijven wordt verwacht dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met deze richtlijnen en principes. Voor bedrijven die onder de reikwijdte van de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) vallen geldt verder dat zij moeten voldoen aan de verplichtingen zoals vastgelegd in deze richtlijn vanaf het moment dat deze in werking treedt. De 90%-doelstelling liep af in 2023 en met de komst van IMVO-wetgeving wordt toekomstige monitoring op enkel onderschrijving van de OESO-richtlijnen niet meer als doelmatig gezien. Het is aan een nieuw kabinet om te bezien of en in welke vorm een nieuwe doelstelling geformuleerd kan worden om de voortgang op IMVO te monitoren in het licht van wetgeving en het toezicht hierop.

12

Hoeveel bedrijven zijn er in 2023 bijgekomen die de OESO-richtlijnen onderschrijven en hoeveel die de zes stappen van due diligence uitvoeren?

Antwoord

De in 2013 geformuleerde doelstelling stelde dat 90% van de grote bedrijven in Nederland de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen expliciet zou onderschrijven als referentiekader voor hun internationale activiteiten. Bij de tussenmeting uit 2020 onderschreven 255 van de 723 bedrijven (oftewel 35%) in de onderzoeksgroep de OESO-richtlijnen en/of UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) voor hun internationale activiteiten. De eindmeting in 2023 resulteerde in onderschrijving van 335 bedrijven van de 819 bedrijven (oftewel 41%), een toename van 80 bedrijven. De eindmeting van de 90% doelstelling vormde onderdeel van een breder monitoringsonderzoek waarin gekeken is hoe ver bedrijven zijn met de implementatie van de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid. Per stap is voor de hele groep bedrijven vastgesteld welke score behaald is uit de maximaal haalbare 100 punten. Hoe ver bedrijven zijn met de implementatie van de zes stappen is niet eerder op deze manier gemeten. Er kan dan ook geen vooruitgang aangegeven worden van het aantal bedrijven dat alle zes de stappen van due diligence in de praktijk uitvoert.

13

Hoe staat de bijdrage van 150 miljoen euro die Nederland ten behoeve van de dertiende middelenaanvulling van het VN Landbouw Ontwikkelingsfonds (IFAD) heeft gedaan in verhouding tot de bijdrage van andere Europese lidstaten?

Antwoord

De tijdens United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC) COP28 in Dubai door het kabinet aangekondigde Nederlandse bijdrage ten behoeve van de dertiende middelenaanvulling van het International Fund for Agricultural Development (IFAD) bedraagt USD 150 miljoen voor de periode 2025–2027. Diverse Europese landen beschouwen, net als Nederland, IFAD als een zeer relevante speler op het gebied van landbouwontwikkeling en versterken van voedselzekerheid in ontwikkelingslanden. Bijdragen aan de dertiende middelenaanvulling van IFAD voor de jaren 2025–2027 van andere Europese lidstaten zijn o.a.: Frankrijk: USD 150 mln, Italië: USD 119 mln, Duitsland USD 96 mln en Noorwegen USD 90 mln. Het Verenigd Koninkrijk draagt USD 83 mln bij. De Verenigde Staten zijn, met USD 162 mln, de grootste donor van IFAD13.

14

Op welke wijze heeft Nederland de werkwijze in het kader van veiligheid en rechtsorde in Mali en Niger aangepast en is hiervoor staand beleid?

Antwoord

Wanneer een staatsgreep of een andere crisis plaatsvindt herziet het kabinet indien nodig de diplomatieke en ontwikkelingsrelatie met het desbetreffende land. Nederland wil voorkomen dat ondemocratische regimes door samenwerking worden gelegitimeerd of sterker in het zadel komen te zitten. Wat betreft de OS-inzet wordt in het bijzonder gekeken naar wat politiek wenselijk is (bijvoorbeeld w.b. steun aan de centrale overheid) en effectiviteit (welke impact kan worden bereikt in de nieuwe politieke en veiligheidscontext). Voor elke casus wordt een eigenstandige afweging gemaakt.

Wat betreft de inzet op veiligheid en rechtsorde is voor Mali in 2022 besloten de beperkte materiële steun aan de centrale overheid te beëindigen. De relevante programma’s zijn aangepast of beëindigd. Voor Niger is na de staatgreep in 2023 besloten om zowel materiële steun als capaciteitsopbouwsteun aan de centrale overheid te pauzeren tot de ontwikkelingen aanleiding geven dit besluit aan te passen. Deze programma’s kunnen eventueel op een later moment worden voortgezet, aangepast of beëindigd, afhankelijk van de verdere politieke ontwikkelingen.

15

Welk gedeelte van de 59 miljoen euro per jaar die wordt uitgetrokken voor migratiesamenwerking wordt gebruikt voor het beperken van irreguliere migratie en het bevorderen van terugkeer bij onrechtmatig verblijf?

Antwoord

De EUR 59 miljoen voor migratiesamenwerking gaat volledig naar programma’s gericht op het voorkomen van irreguliere migratie door het vergroten van het bewustzijn van de risico’s en alternatieven, het tegengaan van mensenhandel en -smokkel, het beschermen van migranten, en het bevorderen van vrijwillige terugkeer uit transitlanden en duurzame herintegratie in landen van herkomst. Dit alles draagt bij aan het beperken van irreguliere migratie en aan betere migratie samenwerking met prioritaire landen van herkomst om terugkeer samenwerking te bevorderen.

Een voorbeeld is het REAN programma met IOM, waaronder herintegratiesteun wordt geboden aan migranten die vrijwillig terugkeren vanuit Nederland.

Het bevorderen van terugkeer bij onrechtmatig verblijf in Nederland wordt gefinancierd uit andere middelen, van de Dienst Terugkeer en Vertrek (Ministerie van JenV).

16

Waarom wordt er geen melding gemaakt van het respecteren en beschermen van mensenrechten als cruciaal onderdeel van migratiesamenwerking? Bent u bereid dat alsnog te doen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het beschermen van migranten en hun mensenrechten is één van de hoofddoelstellingen van de migratiepartnerschappen en staat centraal binnen de programma’s die uit het budget voor migratiesamenwerking worden gefinancierd. Het COMPASS partnerschap tussen Nederland en IOM bijvoorbeeld, geïmplementeerd in 14 landen, is specifiek gericht op het versterken van structuren die veilige, ordelijke en reguliere migratie faciliteren waarbij de rechten van migranten worden beschermd en gehandhaafd. Eén van de manieren waarop dit wordt gedaan is door het vergroten van de toegang tot legal identity, een kernvoorwaarde voor bescherming langs de migratieroute. Ook het PROMIS programma, uitgevoerd door UNODC en OHCHR in West-Afrika, zet mensenrechten centraal in het versterken van wetgeving, capaciteit en internationale samenwerking in het tegengaan van mensenhandel en -smokkel.

17

Hoe staat het bedrag van 78 miljoen euro uit het EU-budget, dat via Delegated Cooperation aan Nederland is verstrekt, in verhouding tot de bedragen die aan landen als Duitsland en Frankrijk worden verstrekt?

Antwoord

De EU-uitgaven en categorieën worden gepubliceerd op de website van het EU Financial Transparency System (https://ec.Europa.eu/budget/financial-transparency-system/index.html). Van GIZ (Duitsland), Expertise France en AFD (Frankrijk) is bekend dat zij op grotere schaal van dit instrument gebruik maken. Nederland zet zich in om dit ook meer te doen.

18

Voor welke onderwerpen / doeleinden zijn de extra EU-middelen aan Nederland via Delegated Cooperation verstrekt? Worden maatschappelijke organisaties en vakbonden hierbij betrokken?

Antwoord

De middelen die door de EU zijn gedelegeerd aan Nederland zijn besteed aan de realisering van Nederlandse beleidsdoelen die tevens bijdragen aan de realisering van Europese beleidsdoelen. Concreet zijn de EU-middelen gebruikt voor projecten met de inzet van veelal Nederlandse maatschappelijke organisaties en onderzoeksinstituten. Vakbonden zijn hier niet bij betrokken. Het gaat om projecten op het gebied van o.a. Voedselzekerheid, Private Sector Ontwikkeling / Agri-business, Jeugdwerkgelegenheid, Migratie en het tegengaan van Ondermijnende Criminaliteit en Mensenhandel.

19

Hoeveel is de export uit ontwikkelingslanden toegenomen in 2023 ten opzichte van de export uit ontwikkelingslanden in 2022 en in welke sectoren zit de meeste groei?

Antwoord

Uit de Global Trade Update van UN Trade and Development (UNCTAD) van maart 2024 blijkt dat de export van goederen uit ontwikkelingslanden naar de rest van de wereld in 2023 met 7% is gedaald ten opzichte van 2022. In het vierde kwartaal van 2023 nam de export echter met 2% toe, wat een positieve exporttrend voor ontwikkelingslanden aangeeft. De daling in exportgroei is voornamelijk te wijten aan een verminderde vraag in ontwikkelde landen, tegenvallende prestaties en dus afnemende vraag van Oost-Aziatische economieën en een daling van de grondstoffenprijzen. Hoewel de update geen onderscheid maakt tussen landen in sectorale groei, is duidelijk dat de handel in sectoren zoals kleding, chemicaliën, energie, textiel en metalen is afgenomen.

20

Wat verklaart dat minder mensen dan verwacht in 2023 voordeel ondervinden van verbeterd stroomgebied beheer en veiligere delta’s en hoe lopen de gesprekken met samenwerkingspartners hierover?

Antwoord

De streefwaarde van 3 miljoen mensen per jaar is een langjarig gemiddelde. Per jaar zien we grote fluctuaties rond dat gemiddelde. In 2023 zaten we op 57% van het gemiddelde. Eind 2023 was de realisatie – cumulatief sinds 2016 – meer dan 90% van de streefwaarde.

Uit gesprekken met samenwerkingspartners komt vooral de diversiteit naar voren van het «voordeel» van verbeterd waterbeheer dat mensen ervaren, waaronder: schoner water, betrouwbaarder aanvoer, minder overstromingen, tijdiger en effectievere waarschuwing tegen extreme situaties. Niet elk voordeel is eenduidig te kwantificeren of toe te rekenen aan Nederlandse financiering. Het recent aangepaste resultatenraamwerk en de bijbehorende methodologische notitie helpen partners om eenduidiger te rapporteren.

21

Kunt u per SDG aangeven in welke mate deze resultaten naar verwachting zullen doorlopen in de aankomende jaren in vastliggende contracten met uitvoerende partijen?

Antwoord

Onze systematiek om resultaten te meten is niet gekoppeld aan de indicatoren zoals die gehanteerd worden om voortgang op de SDG’s te meten. Die indicatoren van de SDG’s bedienen zich van nationale data die voor de voortgang op projectniveau niet relevant zijn. Voor de resultatenindicatoren die wij hebben afgesproken met de uitvoerende partijen wordt waar dat mogelijk is wel aangemerkt aan welke SDG deze bijdragen, maar dat kan niet op die manier uit onze systemen opgevraagd worden.

22

Hoe verklaart u dat tien jaar na de doelstelling dat 90% van de grote bedrijven in Nederland de OESO-richtlijnen onderschrijven, slechts 41% van de grote bedrijven dit doet? Hoe kan het dat in de laatste vier jaar er slechts een toename was van 6% en welke lessen kunnen daaruit getrokken worden?

Antwoord

Uit eerdere contacten met bedrijven naar aanleiding van de vorige tussenmeting zijn de volgende redenen waarom bedrijven nog niet transparant zijn over het onderschrijven van de OESO-richtlijnen opgetekend. Bedrijven geven bijvoorbeeld aan de kaders van aanstaande IMVO wetgeving af te wachten voordat ze dit in hun bedrijfsvoering gaan implementeren. Er zijn ook bedrijven die pas publiekelijk hun onderschrijving willen delen wanneer ze het gehele gepaste zorgvuldigheidsproces op orde hebben. Het kabinet probeert bedrijven hier zo goed mogelijk in begeleiden. Zo is het IMVO-steunpunt opgericht om bedrijven die vragen hebben bij het opzetten van een gepast zorgvuldigheidsproces te ondersteunen. De verwachting is dat de komst van de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) en de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) een grote stimulans voor bedrijven zullen zijn om verdere stappen te zetten met gepaste zorgvuldigheid op basis van de OESO-richtlijnen.

23

Welk aandeel van grote bedrijven in Nederland die vallen onder de financiële sector onderschrijft expliciet dat de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen het referentiekader vormen voor hun internationale activiteiten? Kunt u hetzelfde aangeven voor de voedingsmiddelensector, de olie- en gassector, en de offshore sector?

Antwoord

Op basis van de beschikbare data concludeert het onderzoek dat 42% van ondernemingen in de financiële sector de OESO-richtlijnen expliciet onderschrijft voor hun internationale activiteiten. Deze sector van 488 bedrijven bevat echter een groot aandeel van zogenaamde «financiële holdings» die actief zijn in andere sectoren dan de financiële sector, maar waarvoor onderliggende data ontbreekt om een volledige sectorindeling vast te stellen. In het onderzoek is de sectorclassificatie van het CBS gehanteerd die 17 sectoren bevat. Op basis van de beschikbare data voor bedrijfskenmerken is het niet mogelijk de genoemde (sub)sectoren te onderscheiden en kan het aandeel van ondernemingen in die sectoren die de OESO-richtlijnen onderschrijven dan ook niet vastgesteld worden.

24

Welke stappen zullen ondernomen worden om de voorgenomen streefwaarde van 90% van grote bedrijven dat de OESO-richtlijnen onderschrijft alsnog te bereiken in 2025, waarvoor de huidige realisatie meer dan verdubbeld moet worden?

Antwoord

De in 2013 geformuleerde doelstelling stelde dat 90% van de grote bedrijven in Nederland de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen expliciet zou onderschrijven als referentiekader voor hun internationale activiteiten. De 90%-doelstelling liep af in 2023 en met de komst van IMVO-wetgeving wordt toekomstige monitoring op enkel onderschrijving van de OESO-richtlijnen niet meer als doelmatig gezien. Het is aan een nieuw kabinet om te bezien of en in welke vorm een nieuwe doelstelling geformuleerd kan worden om de voortgang op IMVO te monitoren in het licht van wetgeving en het toezicht hierop.

25

Wat zijn de grootste risico’s die zijn geïdentificeerd in het overzicht van risicoregelingen en welke stappen zijn ondernomen om deze risico’s te mitigeren?

Antwoord

Het grootste geïdentificeerde risico is dat een afgegeven garantie leidt tot het indienen van een claim tot schadevergoeding. De schadevergoeding komt ten laste van de begroting.

Voor het mitigeren van de risico’s zijn de volgende stappen ondernomen.

De organisatie die de regeling uitvoert een uitgebreide due dilligence uit van de aanvragende partij en maakt een risico inschatting van de transactie.

Om de onverwachte schadeclaims op te kunnen vangen is een buffer opgebouwd in de vorm van een «interne begrotingsreserve». De benodigde omvang van de interne begrotingsreserve» is gerelateerd aan het openstaande risico.

De garantieverplichtingen die uitstaan bij de regionale ontwikkelingsbanken Asian Development Bank (AsDB), Inter-American Development Bank (IADB) en Affrican Development Bank (AfDB) betreffen het niet vol-gestorte aandelenkapitaal. Slechts indien de banken in ernstige problemen komen kan om storting (vol- of bijstorting) van het garantiekapitaal worden gevraagd. Deze situatie heeft zich tot nu toe nooit voorgedaan.

26

Welke concrete resultaten zijn er behaald met de programma’s gericht op duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen in 2023? Graag een overzicht.

Antwoord

De belangrijkste resultaten voor 2023 ten aanzien van het beleid gericht op duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen zijn opgenomen in het BHOS-jaarverslag onder «Nederlandse oplossingen voor wereldwijde uitdagingen» (p. 25). Het kabinet richt zich in het kader van dit zogenaamde combinatiebeleid op veertien opkomende economieën en zet aan de hand van zogenaamde combitracks erop in zowel het Nederlandse verdienvermogen als lokale economieën te (helpen) versterken. In het BHOS-jaarverslag worden de belangrijkste resultaten uiteen gezet voor de combitracks en de zes werkwijzen van het combinatiebeleid (p. 25 en 26).

27

Wat doet de overheid met de grote groep bedrijven die niet onder de aanstaande IMVO-wet (de CSDDD) dreigen te vallen maar wel onder de CSRD? Ontstaan onduidelijkheden voor bedrijven als zij wel onder de CSRD vallen maar niet onder de CSDDD? Is het een optie om deze doelgroepen gelijk te trekken?

Antwoord

Nederland heeft conform BNC-fiche in de onderhandelingen over de CSDDD gepleit voor een bredere reikwijdte van de richtlijn die aansluit bij de reikwijdte van de CSRD. Voor het kabinet is duidelijkheid voor bedrijven en mede daarom coherentie met andere EU-maatregelen, onder meer met de nauw verwante CSRD, van belang. Voor deze inzet bleek echter niet voldoende draagvlak in de EU. Het is niet de verwachting dat er onduidelijkheden ontstaan bij bedrijven die wel onder de CSRD maar niet onder de CSDDD vallen. De CSRD kent namelijk op zichzelf staande rapportageverplichtingen.

De komende twee jaar zal de CSDDD worden omgezet in nationale wetgeving. Bij de implementatie van de CSDDD wordt oog gehouden voor coherentie met verwante EU-wetgeving, bijvoorbeeld door te zorgen dat de toezichthouders op de CSDDD, de CSRD en andere verwante wetgeving hun toezicht goed op elkaar afstemmen. Dit stelt hen ook in staat duidelijk uit te dragen wat van bedrijven wordt verwacht onder de verschillende wetten.

28

Hoe borgt u de OESO-richtlijnen nu Europese IMVO-wetgeving (CSDDD) daarvan af lijkt te wijken?

Antwoord

Nederland heeft tijdens de onderhandelingen over de CSDDD altijd ingezet op conformiteit met de internationale standaarden- te weten de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs). Deze inzet heeft geleid tot zeer wezenlijke verbeteringen in de richtlijn in de conformiteit met de OESO-richtlijnen ten opzichte van het oorspronkelijke Commissievoorstel. Zo zijn de zes stappen van het gepaste zorgvuldigheidsproces volgens de OESO-richtlijnen stevig ingebed in de CSDDD. Dit betekent dat bedrijven hun bestaande inspanningen, die gebaseerd zijn op de internationale standaarden, op dezelfde manier kunnen voortzetten.

De OESO-richtlijnen zijn tevens de basis voor de vrijwillige maatregelen die onderdeel vormen van het brede beleid om IMVO onder het Nederlands bedrijfsleven te bevorderen. De OESO-richtlijnen zijn daarmee niet alleen het fundament onder de regelgeving maar ook van belang voor bedrijven die in aanmerking willen komen voor ondersteuning vanuit bijvoorbeeld het BHOS-handelsinstrumentarium, of voor inkoopopdrachten van de Rijksoverheid.

29

Wat zijn de grootste uitdagingen voor de posten in combinatielanden om Nederlandse bedrijven goed te positioneren en op welke wijze helpt de RVO hen hierbij en welke mogelijkheden zijn er nog om hier meer inzet op te plegen?

Antwoord

Hoewel de interesse van Nederlandse bedrijven om actief te worden in de meeste combinatielanden de afgelopen twee jaar gegroeid is, is hun uiteindelijke succes in die markten afhankelijk van veel factoren, zoals het lokale ondernemings- en investeringsklimaat. Zo kan lokale wet- en regelgeving een knelpunt zijn – bijvoorbeeld voor het toepassen van innovatieve, meer duurzame oplossingen uit Nederland – of kan er een tekort zijn aan goed geschoold personeel. De RVO werkt, in nauwe samenwerking met de ambassades en anderen, met gerichte interventies aan het verminderen van de meest relevante knelpunten voor Nederlandse bedrijven en hun lokale partners, het vergroten van hun impact en het verzilveren van duurzame economische kansen. Deze inzet wordt gericht op één of twee prioritaire sectoren in de combinatielanden, zoals duurzame tuinbouw, hernieuwbare energie of gezondheidszorg. Hier nog meer inzet op plegen lijkt, gegeven de huidige en toekomstige financiële kaders, op dit moment niet mogelijk.

30

Welke indicatoren zijn gebruikt om de voortgang te meten op het gebied van duurzame ontwikkeling en hoe zijn deze indicatoren tot stand gekomen?

Antwoord

Voor beleidsartikel 1, Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen, thema private sectorontwikkeling, wordt in het BHOS Jaarverslag gerapporteerd op de indicatoren «aantal banen ondersteund» en «aantal bedrijven met een ondersteund plan». Dit zijn internationaal geharmoniseerde indicatoren voor voortgang op SDG8 «decent work and economic growth».

31

Worden de bijdragen voor Economic governance and institutions en infrastructuurontwikkeling bij de bijdragen aan internationale organisaties, waarop in 2023 uiteindelijk minder is uitgegeven dan begroot, alsnog volledig gecompenseerd in komende jaren?

Antwoord

Ja. De voor 2023 geplande betalingen voor Economic governance and institutions en infrastructuurontwikkeling, die in 2023 zijn uitgesteld vanwege een vertraging in de uitvoering van activiteiten, zullen nu in 2024 worden gerealiseerd.

32

Hoeveel geld is er specifiek toegewezen aan initiatieven voor voedselzekerheid en welke concrete resultaten zijn er behaald in 2023? En hoe wordt dit gemeten?

Antwoord

In 2023 is EUR 388,412 miljoen uitgegeven aan activiteiten gericht op het vergroten van de voedselzekerheid. Op basis van ontvangen rapportages is vastgesteld dat 2,8 miljoen mensen (vooral vrouwen en kinderen) direct werden bereikt met activiteiten ter verbetering van hun voedingssituatie en 12,5 miljoen kleinschalig producerende boer(inn)en met activiteiten om hun productiesystemen te verbeteren, inclusief promotie van duurzaam landgebruik op 1,1 miljoen hectare landbouwgrond (ref. p. 48 van het Jaarverslag).

Daarnaast is, op basis van ontvangen rapportages, ook vastgesteld hoeveel mensen als gevolg van door Nederland gefinancierde activiteiten een aantoonbaar verbeterde voedingssituatie hebben verkregen en hoeveel boer(inn)en aantoonbare verbeteringen in hun landbouwsysteem hebben gerealiseerd. Deze impact-resultaten zijn te vinden op de resultatenpagina van het OS-portaal (Home – OS Portaal 2023 | (nlontwikkelingssamenwerking.nl)). Ze worden in het veld gemeten, waarbij de veranderingen bij begunstigden worden vergeleken met een controlegroep zodat het verschil kan worden toegeschreven aan de door Nederland gefinancierde interventie. Door de hoge eisen die worden gesteld aan methodologie van meten zijn deze resultaten niet dekkend, dat wil zeggen dat ze alleen een indicatie van de gerealiseerde impact geven en niet een totaalbeeld. Op het OS Portaal worden daarnaast ook een aantal concrete resultaten van specifieke activiteiten uitgelicht, zoals op gebied van advies en voorlichting over gezonde voeding en blijvende toegang tot divers en gezond voedsel, geïntegreerd bodemvruchtbaarheidsbeheer, verbeterde inputs, financiële diensten en (digitaal) agronomisch advies, onderzoek en innovatie en landgebruiksrechten.

33

Welke projecten zijn gefinancierd onder het artikel Sociale vooruitgang en wat waren de meetbare uitkomsten van deze projecten? Graag een overzicht van de 10 belangrijkste projecten.

Antwoord

De uit artikel 3 gefinancierde projecten (projectfinanciering, corefinanciering en programma’s gefinancierd door meerdere donoren waar Nederland aan bijdraagt) worden gemonitord aan de hand van de thematische resultatenkaders seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), vrouwenrechten en gendergelijkheid, maatschappelijk middenveld en onderwijs.

Het ministerie ontvangt jaarlijks voortgangsrapportages van uitvoerders. Bij projectfinanciering wordt gerapporteerd op vooraf afgesproken indicatoren. Bij een projectfinanciering met een budget van vijf miljoen euro of meer wordt onafhankelijk geëvalueerd. In het geval van corefinanciering en programma’s gefinancierd door meerdere donoren waar Nederland aan bijdraagt (zogenaamde multi-donor programma’s), ontvangt het ministerie een rapportage over het gehele programma gefinancierd door meerdere donoren. Resultaten worden waar mogelijk gelinkt aan de resultatenkaders van het ministerie en toegerekend naar rato van budget. De directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB) evalueert periodiek het beleid op het artikel Sociale Vooruitgang in zijn geheel en heeft recent een evaluatie afgerond van het beleid met betrekking tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). Op basis van de monitorings- en evaluatiedata informeert het ministerie de Kamer middels het BHOS jaarverslag met daarin vier indicatoren op Sociale vooruitgang.

De tien financieel belangrijkste projecten (projectfinanciering, corefinanciering en programma’s gefinancierd door meerdere donoren waar Nederland aan bijdraagt) zijn:

  • I International Finance Facility for Immunisation (IFFIm) GAVI;

  • Contribution Global Fund against Tuberculosis and Malaria;

  • Orange Knowledge Program;

  • Global Partnership for Education;

  • Algemene Vrijwillige Bijdrage UNFPA;

  • Global Financing Facility;

  • Contribution UNFPA Supplies;

  • Fonds Product Development Program;

  • GAVI the Vaccine Alliance;

  • Fair for All – Power of Voices.

34

Hoe verhouden de constateringen dat «centraal stellen van migratie in migratiesamenwerkingen de effectiviteit niet ten goede komt, omdat de belangen en wensen van partnerlanden ook op andere terreinen liggen» en dat «de impact van zo’n samenwerking moeilijk te meten valt», zich tot het verhogen en versterken van migratiesamenwerking waarvan u op pagina 22 melding maakt?

Antwoord

Beide beweringen zijn juist en ook niet strijdig met elkaar. Inderdaad is het zo dat migratiepartnerschappen breed aan dienen te worden gevlogen en dat die partnerschappen daarom dus meer moeten inhouden dan migratie alleen. Migratie samenwerking is er om die partnerschappen te versterken maar staat ook op zichzelf. In tegenstelling tot de resultaten van partnerschappen zijn de resultaten per activiteit wel te meten. Aangezien de behoeftes zeer groot zijn was een verhoging van dit budget logisch.

35

Wat zijn volgens u de belangrijkste bijdragen van Nederland aan multilaterale samenwerkingen en hoe worden deze bijdragen geëvalueerd op hun effectiviteit?

Antwoord

In de «Beleidsnota Doen waar Nederland goed in is – Strategie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking» (KS-36 180, nr. 1) en het Beleidskader Mondiaal Multilateralisme staat de Nederlandse inzet ten aanzien van multilaterale samenwerking in den brede geformuleerd.

Nederlandse hulp is effectiever als deze plaatsvindt in een breder internationaal kader. Het mondiale ontwikkelingssysteem van de VN en de internationale financiële instellingen zijn onmisbaar voor het realiseren van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s). Het systeem zorgt voor een hefboomwerking: in de regel doet Nederland bijdragen samen met andere donoren, waardoor meer financiering vrijkomt dan als Nederland de enige donor zou zijn. Ook beschikken VN- en IFI-organisaties over veel expertise, goede ingangen bij overheden van ontvangende landen en kunnen zij opereren in regio’s waar toegang lastig kan zijn. Nederland draagt zorg voor een efficiënt en doeltreffende besteding van de Nederlandse gelden door actief en constructief kritisch toezicht te houden op het multilateraal systeem via de relevante beheersstructuren. Doordat Nederland een gedeelte van de financiële bijdrage meerjarig, flexibel en ongeoormerkt levert, heeft Nederland een invloedrijke positie in de aansturing van het multilaterale stelsel als geheel.

Onafhankelijke evaluaties en inspecties worden uitgevoerd door o.m. Directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB) en bijvoorbeeld het Multilateral Organisation Performance Assessment Network (MOPAN). Onderzoeken worden met de Kamer gedeeld middels bijvoorbeeld de scorekaarten van de multilaterale instellingen die de Kamer jaarlijks toegaan.

In de jaarlijkse Resultaten Rapportage1 die met uw Kamer wordt gedeeld zijn tevens voorbeelden te vinden van hoe de Nederlandse bijdrage effectief en invloedrijk is.

36

Wat zijn de meest opvallende verschillen tussen de oorspronkelijk vastgestelde begroting en de uiteindelijke realisatie in de verantwoordingsstaat?

Antwoord

De uiteindelijke realisatie in de verantwoordingsstaat is EUR 128 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit wordt veroorzaakt door hoger dan verwachte uitgaven aan eerstejaars asielopvang uit het ODA-budget. Dit leidde tot een bezuiniging op de begroting van BHOS. De bezuiniging is gedempt door een hoger dan verwacht BNI, waardoor het ODA-budget steeg, en door het amendement Grinwis c.s. (Kamerstuk 36 435 XVII, nr. 15), dat EUR 70 miljoen van 2028 naar 2023 heeft geschoven. Alleen op artikel 4 «Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling» waren de uitgaven hoger dan geraamd bij de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt door hogere uitgaven aan humanitaire hulp, met name voor Oekraïne, Gaza en Marokko.

37

Wat is de reden achter de negatieve bijstellingen die samenhangen met verplichtingen uit voorgaande boekjaren en hoe wordt dit in de toekomst voorkomen?

Antwoord

Een negatieve bijstelling van een verplichting kan gerelateerd zijn aan een wisselkoers voordeel. Dit kan niet worden voorkomen.

Vanuit de rijksbegrotingsvoorschriften is gevraagd om inzicht te geven in majeure negatieve bijstellingen van verplichtingen uit voorgaande boekjaren. Zoals toegelicht bij de verantwoordingsstaat hebben die zich niet voorgedaan.

38

Welke moties en toezeggingen zijn niet nagekomen en wat zijn de redenen hiervoor?

Antwoord

Een overzicht van moties en toezeggingen wordt zowel bij de verantwoordingsstukken als bij de begrotingsstukken aangeleverd. Hier is weergegeven in welke Kamerbrieven moties zijn afgedaan. Zolang een motie of toezegging nog niet is afgedaan is deze in uitvoering.

39

Wanneer verwacht het kabinet de motie Thijssen over het formuleren van beleid over hoe stakeholders als ngo’s en vakbonden betrokken worden bij de totstandkoming en monitoring van strategische partnerschappen (Kamerstuk 29 237, nr. 195), die nu de status «in behandeling» heeft, te hebben uitgewerkt? Worden maatschappelijke organisaties en vakbonden op dit moment betrokken bij de uitwerking van de strategische partnerschappen?

Antwoord

In de voortgangsrapportage over de Nationale Grondstoffenstrategie van 22 december 2023 en de beantwoording van het gerelateerde Schriftelijk Overleg is uiteen gezet hoe het kabinet uitvoering geeft aan de motie Thijssen (Kamerstukken 32 852, nr. 291 en 32 852, nr. 311). Bij het inhoud geven aan de bilaterale en EU grondstoffenpartnerschappen als onderdelen van de Nationale Grondstoffen Strategie en de Europese CRMA hebben ook maatschappelijke organisaties een rol te spelen. Aan Nederlandse ambassades wordt daarom meegegeven dat zij, waar mogelijk en relevant, naast overheden en de private sector ook lokale civil society spelers identificeren en betrekken. Daarnaast is er regelmatig contact met het Nederlandse maatschappelijk middenveld, de internationale afdelingen van de vakbonden en kennisinstellingen die zich bezighouden met sociale en ecologische aspecten van mijnbouw. Zo is voor juli a.s. een expertsessie voorzien over de Nationale Grondstoffenstrategie en de uitwerking daarvan met Nederlandse maatschappelijke spelers. Zo organiseert de Nederlandse ambassade in Kinshasa bijvoorbeeld in juni ter gelegenheid van de DRC Mining Week samen met DCAF (Geneva Centre for Security Sector Governance) een bijeenkomst met lokale maatschappelijke organisaties in de DRC.

40

Kan een stand van zaken worden gegeven over de uitvoering van de motie Thijssen/Amhaouch over in kaart brengen waar Nederlandse voedselexport de voedselproductie in derde landen in de weg zit (Kamerstuk 29 237, nr. 196)? Bij welke externe instantie is dit onderzoek belegd? Welke ministeries zijn betrokken? En hoe is de input van derde (partner)landen hierin geborgd?

Antwoord

Er wordt momenteel door de Ministeries van BZ en LNV gewerkt aan Terms of Reference voor het in de motie gevraagde onderzoek. Het onderzoek is dus nog niet belegd bij een externe partij. Zolang de opdracht niet formeel is verstrekt kan het kabinet geen uitspraken doen over de betrokken externe partij. Het meenemen van input vanuit derde landen zal binnen het onderzoek vorm worden gegeven.

41

Nu meer dan een half jaar is verstreken sinds het aannemen van de motie Thijssen over inzichtelijker maken of de SDG-toets daadwerkelijk wordt toegepast (Kamerstuk 36 180, nr. 88), kan een stand van zaken worden gegeven over de uitvoering van deze motie?

Antwoord

Ik verwijs u naar de jaarrapportage Actieplan Beleidscoherentie voor Ontwikkeling die 15 mei jl. naar de Tweede Kamer is gestuurd.

42

Op pagina 92 zegt u toe om «in het eerste kwartaal van 2024 de evaluatie van Invest International aan de Kamer te sturen». Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van deze toezegging en wanneer de Kamer uitsluitsel hierover kan verwachten?

Antwoord

De Kamer heeft op 20 februari 2024 het evaluatierapport en de appreciatie van het kabinet van de conclusies en aanbevelingen ontvangen. Zie Kamerstuk 2024D06397 / Nummer: 35 529, nr. 24.

43

Hoeveel gevallen van misbruik en oneigenlijk gebruik zijn gemeld en welke maatregelen zijn genomen om dit te voorkomen in de toekomst?

Antwoord

In 2023 zijn 127 vermoedens van externe fraude gemeld bij het Expertisecentrum Malversaties (ECM) van het ministerie, waarvan 123 meldingen betrekking hebben op BHOS-activiteiten en 4 meldingen op BZ-activiteiten. Niet alle vermoedens worden uiteindelijk gegrond verklaard. In 2023 werden 65 meldingen uit 2023 of eerdere jaren m.b.t. BHOS-activiteiten gegrond bevonden.

Het ministerie zet permanent in op de toepassing en doorontwikkeling van risicomanagement om de kans op succesvolle en efficiënte projectimplementatie te vergroten en de kans op onregelmatigheden te verkleinen. Het ministerie speelt hier onder andere op in door het uitvoeren van een organisational risk and integrity assessment voor contracten boven € 1 miljoen en het opstellen van een zogeheten risicoparagraaf met de belangrijkste risico’s en mitigerende maatregelen voor alle nieuwe activiteiten.

In het geval van aangetoonde externe fraude sluit het ministerie de betreffende organisatie dan wel uit van vervolgfinanciering, dan wel wordt er toegezien op implementatie van geleerde lessen en verbeterde controle- en monitoringsmechanismen om de kans op herhaling te minimaliseren. Evengoed scherpt het ministerie haar eigen controles aan op basis van geleerde lessen.

Een uitgebreidere toelichting op dit onderwerp is te vinden in bijlage 6 van het jaarverslag van begrotingshoofdstuk V.

44

Wat zijn de belangrijkste bevindingen met betrekking tot het focusonderwerp «Resultaatbereik in relatie tot onderuitputting» en welke aanbevelingen zijn er gedaan om deze onderuitputting aan te pakken?

Antwoord

In 2023 heeft er geen onderuitputting plaatsgevonden op de BHOS-begroting. Er was een overschrijding van het specifieke beeld van EUR 53,7 miljoen, met name door meer uitgaven aan humanitaire hulp (zie ook bijlage 5 van het Jaarverslag BHOS 2023). Er was wel sprake van hogere ontvangsten, onder andere door een afwijking tussen de corporate rate en de daadwerkelijke wisselkoers. Deze hogere ontvangsten zijn gecompenseerd met hogere uitgaven.

45

Zal het aangepaste monitoringsonderzoek, waarin bedrijven die onder de CSRD vallen worden getoetst op toepassing van de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid, op basis zijn van de OESO-richtlijnen in lijn met voorgaande monitoringsonderzoeken?

Antwoord

Ja, in het aangepaste monitoringsonderzoek is de toetsing op de implementatie van de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid gebaseerd op wat er vanuit de OESO-richtlijnen staat voorgeschreven voor een gepast zorgvuldigheidsproces. Het is aan een nieuw kabinet om te bezien of en in welke vorm een nieuwe doelstelling geformuleerd kan worden om de voortgang op IMVO te monitoren in het licht van wetgeving en het toezicht hierop.

Naar boven