Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 36484 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 36484 nr. 5 |
Vastgesteld 3 april 2024
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De vaste commissie voor Financiën heeft in het kader van het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel het lid Van der Lee (GroenLinks-PvdA) tot wetgevingsrapporteur benoemd. De wetgevingsrapporteur heeft ten behoeve van het verslag een schriftelijke inbreng opgesteld en namens de commissie vragen van verdiepende en verduidelijkende aard opgesteld aan de regering. De commissie is wetgevingsrapporteur erkentelijk voor zijn bijdrage aan het verslag. De commissie heeft besloten de inbreng van de wetgevingsrapporteur over te nemen en in dit verslag als inbreng van de commissie op te nemen. Deze inbreng wordt voorafgaand aan de vragen en opmerkingen van de fracties (die per onderdeel in de volgorde van de memorie van toelichting staan vermeld) weergegeven.
De leden van de PVV-fractie hebben een aantal vragen bij het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden hebben hierover een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben naar aanleiding hiervan een aantal vragen aan de regering. Deze leden onderschrijven de noodzaak om de kwaliteit van accountantscontroles structureel te verbeteren en daarbij waar nodig wetgeving te herzien of actualiseren. Tegelijkertijd merken deze leden op dat er ook reële zorgen zijn over de beschikbaarheid en kosten van accountantscontroles, over de werking van de audit quality indicatoren (AQI’s) en de invulling van de aanwijsbevoegdheid. Deze leden hebben naar aanleiding daarvan nog een aantal vragen bij het wetsvoorstel.
De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wijzigingswet accountancysector.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden hebben daarover enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijzigingswet accountancysector. Deze leden hebben begrip voor het achterliggende doel van het wetsvoorstel, namelijk het vergroten van de kwaliteit van de controles uitgevoerd door accountantsorganisaties. Evenwel maken deze leden zich zorgen over het effect van voorliggend wetsvoorstel op de accountancysector. De regeldruk in de accountancysector is al groot, waardoor de aantrekkelijkheid van het beroep van accountant (waaraan überhaupt al een groot tekort is) onder druk staat. Verdere vergroting van de regeldruk versterkt dit effect, naar oordeel deze leden. Deze leden maken graag gebruik van de mogelijkheid tot het stellen van vragen over het voorliggende wetsvoorstel.
Inbreng commissie
Aanbevelingen wetenschapstoets
Op verzoek van de vaste commissie voor Financiën is een wetenschapstoets uitgevoegd met betrekking tot onderhavig wetsvoorstel, die is uitgevoerd door prof. dr. Gold (Vrije Universiteit Amsterdam) en dr. Veltrop (Rijksuniversiteit Groningen).1 De leden van de commissie zijn hen zeer erkentelijk voor de toets die is verricht. In de wetenschapstoets zijn met betrekking tot het wetsvoorstel elf aanbevelingen gedaan. De leden van de commissie vragen de regering om in de nota naar aanleiding van het verslag bij het betreffende onderdeel van het wetsvoorstel steeds ook een reactie te geven op de specifieke aanbevelingen die in de wetenschapstoets zijn gedaan en de analyse die daaraan ten grondslag ligt.
Doelstelling wetsvoorstel
De leden van de commissie begrijpen uit de memorie van toelichting dat de doelstelling van het wetsvoorstel, in navolging van eerder genomen maatregelen, is om de kwaliteit van de (wettelijke) accountantscontrole duurzaam te verhogen. Het merendeel van de in het wetsvoorstel vervatte maatregelen ziet op accountantsorganisaties en in mindere mate op individuele accountants, die de controles uitvoeren. Kan de regering nader toelichten wat de doelen en subdoelen van dit wetsvoorstel zijn? Kan de regering in dit verband een definitie geven van controlekwaliteit, zoals ook wordt aanbevolen in de genoemde wetenschapstoets? Hoe draagt het wetsvoorstel bij aan deze (sub)doelen en aan het verhogen van de controlekwaliteit in het bijzonder?
De leden van de commissie constateren verder dat als problemen in de sector een grote uitstroom en beperkte instroom van accountants en een daling van het aantal met name kleine en middelgrote accountantskantoren worden genoemd. In hoeverre is het wetsvoorstel ook gericht op het tegengaan van deze ontwikkelingen en hoe dragen de verschillende elementen van het wetsvoorstel daaraan bij?
Wetsvoorstel in relatie tot lagere regelgeving
De leden van de commissie constateren dat het wetsvoorstel diverse verwijzingen bevat naar nog op te stellen lagere regelgeving. De leden van de commissie verwijzen in dit verband naar de voorstelde artikelen 45a, eerste lid, (vaststellen kwaliteitsindicatoren), 45b (bepalen van evaluatiefrequentie indicatoren), 45c, eerste lid, (maximale bewaartermijn monitoringsinformatie), 45c, tweede lid, (bepalen van reikwijdte van de rapportageverplichting ex artikel 45a, tweede lid), 45c, derde lid, (nadere regels inzake de verplichtingen als bedoeld in artikel 45a, tweede en derde lid, en de evaluatie en het verslag, bedoeld in artikel 45), 54a, eerste lid, onderdeel e, (eisen aan aanvraag aanwijzing accountantsorganisatie), 54a, vierde lid, (reikwijdte aanwijzingsbevoegdheid), 54e (nadere regels inzake verschillende elementen uit de artikelen 54a, 54b en 54c) en artikel 57, eerste lid, van de Wet op het accountantsberoep (regels ter zake van bevoegdheid AFM tot opleggen last onder dwangsom). Kan de regering een overzicht geven van alle voorgenomen lagere regelgeving en een toelichting geven op de hoofdlijnen van de inhoud daarvan en inzicht geven in de planning?
Aanbevelingen Commissie toekomst accountancysector
De leden van de commissie constateren dat de Commissie toekomst accountancysector (Cta) in haar eindrapport van 30 januari 2020 22 aanbevelingen heeft gedaan om de wettelijke controle duurzaam te verbeteren.2 Bij brief van 20 maart 2020 heeft de Minister van Financiën de Kamer geïnformeerd dat hij de analyse van de Cta onderschrijft en het overgrote deel van de aanbevelingen zal opvolgen.3 Op 30 oktober 2023 is de slotrapportage verschenen van de kwartiermakers toekomst accountancy, die waren belast met de opvolging en uitvoering van een deel van de aanbevelingen van de Cta.4 Uit de stukken blijkt nu niet overzichtelijk hoe de regering de aanbevelingen heeft opgevolgd. De leden van de commissie vragen de regering daarom of de regering een overzicht kan geven van de 22 aanbevelingen van de Cta en daarbij steeds kan aangeven in hoeverre de betreffende aanbeveling is of wordt opgevolgd en op welke wijze (bijvoorbeeld door middel van onderhavig wetsvoorstel) en wat de stand van zaken en planning is.
Rapportageverplichting accountantsorganisaties
Doeltreffendheid
De leden van de commissie constateren dat de regering kiest voor een wettelijke rapportageverplichting, waarbij de audit quality indicators – grotendeels op basis van het voorstel van de kwartiermakers – in een ministeriële regeling worden vastgesteld door de Minister van Financiën. De regering stelt – kort verwoord – dat van het invoeren van kwaliteitsindicatoren op zichzelf geen kwaliteitsverhogend effect kan worden verwacht, maar dat data wel bijdragen aan het voeren van een goede discussie en het nemen van gefundeerde beslissingen door belanghebbenden. Ook stelt de regering dat de indicatoren inzicht geven in de factoren die van invloed zijn op de kwaliteit van wettelijke controles en zo een basis bieden om het debat meer gefundeerd te voeren. Kan de regering nader toelichten in hoeverre de door de kwartiermakers opgestelde audit quality indicators een beeld geven van de kwaliteit van de wettelijke controle en dit toelichten per indicator? Kan de regering hierbij ook reageren op de analyse die is gemaakt in het kader van de wetenschapstoets?5 Deze leden vragen de regering ook in te gaan op in hoeverre de verplichting tot rapporteren op deze indicatoren bijdraagt aan de doelstelling van het wetsvoorstel om de kwaliteit van de wettelijke controle te verbeteren.
Reikwijdte
De leden van de commissie constateren dat de regering voornemens is om bij ministeriële regeling te bepalen dat de audit quality indicators periodiek worden geëvalueerd met een eerste evaluatie na een periode van twee tot drie jaar. In eerste instantie zal de rapportageverplichting alleen gaan gelden voor een zestal accountantsorganisaties dat een vergunning heeft om organisaties van openbaar belang te mogen controleren. Het voornemen is dat na de eerste evaluatie, en aanbrengen van eventuele aanpassingen van de indicatoren, de rapportageverplichting wordt uitgebreid naar ook de accountantsorganisaties die wettelijke controles uitvoeren bij andere organisaties dan die van openbaar belang. Is de regering voornemens de Kamer te informeren over de uitkomsten van deze evaluatie en eventuele aanpassingen van de indicatoren?
Zowel de Afdeling advisering van de Raad van State als het Adviescollege toetsing regeldruk geeft in overweging om eerst ervaring op te doen met een experiment dan wel een pilot. Zijn reeds ervaringen opgedaan met de indicatoren? Zo ja, kan de regering deze toelichten? Zo nee, waarom is ervoor gekozen te kiezen voor een wettelijke verplichting en niet eerst een experiment? Is het mogelijk om in de eerste evaluatie ook de werkbaarheid van de indicatoren voor kleinere accountantsorganisaties te bezien aangezien de rapportageverplichting aanvankelijk alleen geldt voor zes grotere accountantsorganisaties? Kan de regering in dit licht ook nader ingaan op de keuze voor gefaseerde inwerkingtreding voor de twee categorieën accountantsorganisaties? Wanneer en op basis van welke criteria zal worden besloten tot inwerkingtreding voor beide categorieën? Welke rol ziet de regering voor de Kamer bij deze besluitvorming; controlerend achteraf of ook instemmend vooraf?
De regering benoemt in de memorie van toelichting een MKB-toets die is uitgevoerd na een toezegging aan de Kamer op 30 maart 2023.6 Doel van deze toets was om een nadere toelichting te krijgen op de werkbaarheid, uitvoerbaarheid, proportionaliteit en ervaren regeldruk van het wetsvoorstel vanuit het perspectief van accountantsorganisaties, die wettelijke controles uitvoeren bij ondernemingen en instellingen, niet zijnde organisaties van openbaar belang. Kan de regering uitgebreider ingaan op de bezwaren vanuit de deelnemers en het verslag van deze panelbijeenkomst zenden aan de Kamer? Kan de regering nader ingaan op het bezwaar dat de kwaliteitsindicatoren «een stapeling inhouden van telkens van elkaar afwijkende rapportageverplichtingen jegens de eigen branchevereniging, de Nederlandse Beroepsorganisaties van Accountants, en/of de AFM» en of dit punt wordt meegenomen in de voorgenomen lagere regelgeving en/of evaluatie(s)? In hoeverre acht de regering de regeldruk als gevolg van dit wetsvoorstel, en de rapportageverplichting in het bijzonder, proportioneel?
Verwerking persoonsgegevens
De leden van de commissie constateren dat de regering het wetsvoorstel en de memorie van toelichting heeft aangepast naar aanleiding van kritische adviezen van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)7 en de Afdeling advisering van de Raad van State8. De AP stelde dat uit de toelichting op het concept van het wetsvoorstel geenszins de noodzaak bleek om persoonsgegevens van accountants openbaar te maken. De AP gaf kort verwoord aan dat hiervoor publicatie op organisatieniveau volstaat, dan wel voor zover de AFM informatie op persoonsniveau nodig heeft, verstrekken van deze informatie aan de AFM volstaat. De Raad van State merkte onder meer op dat de effectiviteit van de indicatoren vooralsnog niet duidelijk was en dat daarmee de vraag rijst of de inbreuk op het recht op bescherming van de privacy te rechtvaardigen valt. Naar aanleiding van deze adviezen is afgezien van het rapporteren over en vervolgens openbaar maken van prestaties op naam van de accountant. In voorgesteld artikel 45a wordt nu weliswaar nog altijd mogelijk gemaakt dat kwaliteitsindicatoren betrekking kunnen hebben op aan de accountantsorganisatie of het auditkantoor verbonden externe accountants (eerste lid), maar de rapportage geschiedt met gepseudonimiseerde vermelding van de naam van de betrokken externe accountant. De beroepsorganisatie maakt deze informatie vervolgens openbaar (derde lid), waarbij de informatie in bepaalde gevallen herleidbaar is tot een persoon. Ook een gepseudonimiseerd persoonsgegeven is een persoonsgegeven en vergt dus een nadrukkelijke afweging van de noodzaak, evenredigheid en subsidiariteit van de maatregel. In de memorie van toelichting geeft de regering dan een toelichting op de proportionaliteit en de subsidiariteit van het gepseudonimiseerd publiceren van persoonsgegevens.9 Dit roept bij de leden van de commissie toch nog enkele vragen op. Is het juist dat de enige audit quality indicator die gericht is op de individuele externe accountant in het voorstel van de kwartiermakers nu ziet op de urenbesteding? Op welke wijze geeft deze indicator inzicht in de kwaliteit van de wettelijke controle en hoe draagt het rapporteren hierover bij aan het doel van het verbeteren van de kwaliteit van de accountantscontrole? Hoe verhoudt dit zich weer tot de proportionaliteit in het kader van de verwerking van deze persoonsgegevens?
De leden van de commissie merken op dat de voorzitter van de AP tijdens een rondetafelgesprek dat de commissie op 20 maart 2024 heeft gevoerd de suggestie deed om in de aangekondigde evaluatie van de audit quality indicators mee te nemen of er met het oog op de subsidiariteit van de verwerking van persoonsgegevens van accountants bij kleinere kantoren mogelijke alternatieven zijn. De voorzitter van de AP gaf daarbij mee om pas na weging van de eventuele alternatieven een besluit te nemen over een uitbreiding naar ook de accountantsorganisaties die wettelijke controles uitvoeren bij andere organisaties dan die van openbaar belang. Kan de regering reageren op deze suggestie? Welke rol ziet de regering hierbij voor de Kamer?
Aanwijzingsbevoegdheid
Doel en reikwijdte
De leden van de commissie constateren dat de regering aangeeft dat het oogmerk van de aanwijzingsbevoegdheid niet hoofdzakelijk is om een praktisch probleem te adresseren, maar om het principe hoog te houden dat elke controleplichtige entiteit, voor zover een organisatie van openbaar belang, zo nodig daadwerkelijk om toegang zou moeten kunnen verzoeken tot een externe accountant. De regering heeft de verwachting dat de aanwijzingsbevoegdheid bovendien niet op grote schaal hoeft te worden ingezet en zich vooral afspeelt in het oob-segment.10 Kan de regering (bij benadering) aangeven hoeveel gevallen in het oob-segment en hoeveel gevallen in andere categorieën controles dan bij organisaties van openbaar belang bekend zijn, waarin het niet lukt om een accountantsorganisatie een opdracht te verlenen? Kan de regering nader toelichten waarom nu wordt gekozen om de aanwijzingsbevoegdheid te beperken tot verzoeken van organisaties van openbaar belang? Tot slot vragen deze leden of de regering de keuze kan toelichten om een eventuele uitbreiding van de reikwijdte vorm te geven bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) in plaats van dit nu al of in een later stadium wettelijk vast te leggen. Op basis waarvan beslist de regering te zijner tijd tot die uitbreiding bij AMvB? Dient hiervoor aan bepaalde voorwaarden te zijn voldaan?
De reikwijdte van de aanwijzingsbevoegdheid is geregeld in artikel 54a. Deze richt zich zoals hiervoor gesteld vooralsnog tot organisaties van openbaar belang. Toch bevatten verschillende bepalingen regels voor ondernemingen en instellingen, dat wil zeggen een bredere groep dan de organisaties voor openbaar belang, zie bijvoorbeeld artikel 54a, derde lid, artikel 54c en artikel 54d. Kan de regering toelichten waarom hiervoor is gekozen?
Inrichting aanwijzingsbevoegdheid
De leden van de commissie hebben nog enkele verhelderende vragen over de inrichting en uitwerking van de procedure tot aanwijzing van een accountantsorganisatie.
Kan de regering toelichten hoe het bestuur in het geval van een positief besluit op een aanvraag bepaalt welke accountantsorganisatie wordt aangewezen? Deze leden lezen dat de regering aangeeft dat kan worden gedacht aan de accountantsorganisatie die de meeste deskundigheid bezit op een bepaald terrein en dat daarbij de al dan niet aanwezige capaciteit wordt meegewogen.11 Kan de regering een nadere toelichting geven op deze en andere criteria en aangeven in hoeverre deze objectiveerbaar zijn ook in verband met mogelijk bezwaar en beroep? Is naar het oordeel van de regering bij de keuze voor de aan te wijzen accountantsorganisatie nog van belang aan welke accountantsorganisatie(s) de aanvrager aanvankelijk een opdracht wenste te verlenen of speelt dit geen rol bij deze keuze van het bestuur?
De leden van de commissie constateren dat vanuit de beroepsgroep zorgen worden geuit over de aansprakelijkheidsrisico’s voor de NBA, de accountant en/of de accountantsorganisatie in het geval een accountantsorganisatie op basis van de nieuwe bevoegdheid wordt aangewezen. De regering geeft in de memorie van toelichting echter aan geen aanleiding te zien om nadere maatregelen te treffen, omdat de regering kort verwoord geen verschil ziet ten opzichte van de situatie waarin een accountantsorganisatie zonder tussenkomst van de NBA wordt gecontracteerd. De leden van de commissie begrijpen echter dat het in het kader van de aanwijzingsbevoegdheid gaat om een situatie waarin een accountantsorganisatie wordt verplicht om een opdracht aan te nemen van een controlecliënt met een naar verwachting hoger dan gemiddeld risicoprofiel. Kan de regering een nadere toelichting geven op dit punt?
De leden van de commissie constateren dat in artikel 54b, eerste lid van de Wet op het accountantsberoep gekozen is voor een beslistermijn van acht weken en dat daarmee naar het oordeel van de regering een balans wordt gevonden tussen enerzijds de tijd die de NBA nodig heeft om een zorgvuldig besluit te nemen en anderzijds het belang van de onderneming of instelling om zo spoedig mogelijk duidelijkheid te krijgen.12 De NBA geeft in de uitvoeringstoets echter aan dat de in de wet opgenomen beslistermijn van acht weken naar verwachting te kort zal zijn om binnen die termijn een beslissing te kunnen nemen en dat de NBA ervan uitgaat dat de termijn met toepassing van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht verlengd kan worden.13 Kan de regering hierop reageren? Is naar aanleiding hiervan overleg gevoerd met de NBA? Krijgen de betreffende ondernemingen of instellingen naar verwachting binnen de voorgestelde termijn duidelijkheid?
Lezen de leden van de commissie voorgesteld artikel 54c met betrekking tot gevallen waarin geen overeenstemming bereikt kan worden over de vergoeding juist dat dit artikel enkel is gericht op die gevallen waarin een accountantsorganisatie is aangewezen na afronding van de aanwijzingsprocedure zoals beschreven in hoofdstuk 7A van het wetsvoorstel en dus geen breder bereik heeft? Gelden voor deze procedure specifieke vereisten en hoe is deze procedure ingericht? Tot slot vragen de leden van de commissie hoe het bestuur bepaalt wat in gevallen een redelijke vergoeding is. Hoe wordt omgegaan met eventuele meerkosten, in het geval van controlecliënten waarbij niet goed vooraf te voorzien is wat de werkzaamheden en kosten zullen zijn?
De leden van de commissie lezen in voorgesteld artikel 57, eerste lid, dat de AFM bevoegd is tot oplegging van een last onder dwangsom ter handhaving van (onder meer) de verplichting van artikel 54d. Artikel 54d bepaalt dat een accountantsorganisatie tijdig inlichtingen verstrekt aan het bestuur in een aanwijzingsprocedure en dat een gelijke verplichting om tijdig inlichtingen te verstrekken berust op de onderneming of instelling die de aanvraag doet. Kan de regering toelichten of hiermee inderdaad is bedoeld om het opleggen van een last onder dwangsom ook mogelijk te maken wanneer een aanvragende onderneming of instelling niet tijdig alle inlichtingen verstrekt? Zou het niet tijdig verstrekken van alle inlichtingen in dergelijke gevallen niet uiteindelijk al (kunnen) leiden tot het buiten behandeling stellen van een aanvraag door het bestuur?
Evaluatie en monitoring
De leden van de commissie constateren dat de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel geen evaluatieparagraaf bevat. De leden van de commissie vragen in lijn met aanbeveling 11 van de uitgevoerde wetenschapstoets om voor de verschillende onderdelen van het wetsvoorstel (dat wil zeggen niet alleen de kwaliteitsindicatoren, maar alle instrumenten in het wetsvoorstel) inzichtelijk te maken of, hoe en wanneer deze worden geëvalueerd en in welke frequentie. Kan de regering daarbij reeds aangeven op welke succesfactoren dan geëvalueerd zal worden? Kan de regering ook ingaan op de vraag of de regering het instrument van de invoeringstoets in het geval van onderhavig wetsvoorstel nuttig acht om op relatief korte termijn een beeld te krijgen van de ervaringen en waar nodig te kunnen bijsturen?
Inbreng fracties
Ten aanzien van de inleiding en het algemeen deel van het wetsvoorstel wijzen de leden van de PVV-fractie erop dat de Raad van State in haar advies14 aandacht vraagt voor de risico-regelreflex en wijzen op het volgende citaat: ¨Juist in een tijd waarin dit vertrouwen onder druk staat, is de vraag relevant wat het effect is van meer regels in een al sterk gereguleerde sector¨. Deze leden wijzen er voorts op dat Raad in dat kader verwijst naar de Cta die tevens op de dynamiek van steeds meer regels wijst: «Het risico bestaat desondanks dat er, ondanks significante verbeteringen in de kwaliteit van de wettelijke controle, maatschappelijke onvrede blijft bestaan en er om die reden steeds nieuwe maatregelen worden genomen in de verwachting (of hoop) dat «het probleem» dan wel opgelost wordt. Dat kan leiden tot een neerwaartse spiraal. De regels vermenigvuldigen zich en het aanzien van het beroep devalueert, wat weer leidt tot nieuwe problemen. Het is de uitdaging om enerzijds maatregelen te nemen om de kwaliteit duurzaam te verbeteren, maar anderzijds een einde te maken aan deze neerwaartse spiraal.».15
De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat vanuit de controleplichtige praktijk van het midden- en kleinbedrijf (mkb) al lange tijd wordt gewaarschuwd voor niet beheersbare en hanteerbare regeldruk. Als gevolg daarvan neemt de aantrekkelijkheid van het beroep sterk af: alle regels slaan de professionaliteit dood en perken het vakmanschap van de accountant in. Professionals en aankomend professionals, de studenten, haken af waardoor de werkdruk in een markt met personeelsschaarste en budgetdruk voortvloeiend uit de regels, in de visie van deze leden alleen maar toeneemt. Naast het vele alledaagse werk voor controleplichtige ondernemingen veranderen en ontwikkelen kantoren tegelijkertijd gestaag op allerlei gebied door. De controleplichtige mkb-praktijk (70 procent van alle vergunninghouders) geeft aan zich onderaan de neerwaartse spiraal te bevinden. Het mkb verzuipt naar de mening van deze leden.
In het licht van voorgaande stellen de leden van de PVV-fractie daarom de volgende vragen aan de regering:
Heeft de regering een MKB-toets laten uitvoeren op het gehele wetsvoorstel?
Heeft de regering onderzoek laten uitvoeren naar het effect van steeds meer regels in een al sterk gereguleerde sector? Wat is de visie van de regering op het genoemde risico dat ondanks kwaliteitsverbeteringen, de perceptie over de sector en de kwaliteit van de wettelijke controle blijft bestaan?
Onderschrijft de regering de stelling dat stakeholders/gebruikers van de jaarrekening van controleplichtige mkb-ondernemingen veelal een andere perceptie over de kwaliteit van de wettelijke controle hebben dan stakeholders bij beursgenoteerde ondernemingen? Zo ja, heeft de regering dit meegewogen bij het opstellen van het wetsvoorstel?
Is er in het maatregelenpakket voldoende rekening gehouden met de diversiteit in de sector en de heterogene groep van zowel accountantskantoren als de gecontroleerde ondernemingen in het controleplichtige mkb-segment? Zijn er in dat kader specifieke maatregelen genomen om dat deel van de sector verder te helpen? Sluiten maatregelen aan bij de dagelijkse praktijk van de kantoren?
Vindt de regering de lasten en daarmee kosten die gemoeid gaan met de effort van mkb-kantoren om te blijven voldoen aan alle regels, in verhouding staan met de kosten die (kleine) controleplichtige mkb-ondernemingen inmiddels moeten betalen voor de wettelijke controle? De kosten voor een gemiddelde wettelijke controle zijn (deels vanwege prijsindexatie en inflatiecorrectie, deels vanwege extra benodigde uren) de afgelopen twee a drie jaar gestegen van 20.000 tot 30.000 euro, naar 50.000 euro.
Welke rol speelt de wijze van toezichthouden en de communicatie daarover in het ontstaan van de neerwaartse spiraal en de perceptie over kwaliteit van de wettelijke controle? Vindt de regering dat de toezichthouder een rol kan of wellicht moet spelen in het ombuigen van die neerwaartse spiraal, mede gezien de opmerkingen die de Cta in dat kader heeft gemaakt?16
Binnen de accountancysector, voor het internationaal betrouwbaar zakendoen en voor de Nederlandse positie daarin, is naar de mening van de leden van de PVV-fractie het van cruciaal belang dat er volgens dezelfde (spel)regels wordt gewerkt en dat er geen afwijkingen bestaan tussen de Nederlandse wet- en regelgeving en hetgeen internationaal van toepassing is.
De memorie van toelichting geeft aan dat met het wetsvoorstel Wijzigingswet accountancysector geen stelselwijziging wordt beoogd.17 Dit zou betekenen dat de voorgestelde maatregelen passen binnen (de reikwijdte en grondslagen van) huidige (inter)nationale wet- en regelgeving en beroepsregelgeving. Daarnaast zouden de maatregelen moeten passen binnen het doel en scope van het wetsvoorstel: het verbeteren van de kwaliteit binnen het domein van de wettelijke controle. Naar aanleiding van het voorgaande hebben de leden van de PVV-fractie de volgende vragen op dit punt aan de regering.
Kan de regering beargumenteerd aangeven in hoeverre de volgende aanpassingen in de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) en de Wet op het accountantsberoep (Wab) congruent zijn met vigerende (inter)nationale wet- en regelgeving (in den brede) en beroepsregelgeving en passen binnen het doel en scope van het wetsvoorstel, namelijk het wettelijke controledomein:
• De reikwijdte van het voorgestelde artikel 45c, tweede lid, van de Wab: toepassing op andere categorieën van controles;
• de grondslag van het voorgestelde artikel 55, eerste lid, van de Wab (met verwijzing naar artikel 45a, tweede lid, en artikel 45c, tweede lid, van de Wab): aanwijzing toezichthouder;
• de grondslag van artikel 57, eerste en tweede lid, van de Wab, in combinatie met de reikwijdte van het voorgestelde artikel 45 van de Wab;
• de reikwijdte van het voorgestelde artikel 57a van de Wab, bezien vanuit de gestelde kaders van de Wta (hoofdstukken 5, 5a, 5b en 6) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb);
• de artikelen 16, derde tot en met het zesde lid, 16a, 22a eerste tot en met het negende lid, 24c, 53 en 54 van de Wta, inclusief de bepalingen in hoofdstuk 7a van het Besluit toezicht accountantsorganisaties (Bta); in het kader van rechtsongelijkheid binnen het (inter)nationale (EU-) systeem;
• Artikel 18, eerste lid, onderdeel b, van de Wta, in het kader van de wettelijke verantwoordelijkheidsverdeling conform de Wta en internationale praktijk (Europese Richtlijn);18 en
• Artikel 18, derde lid, van de Wta, in het kader van de Internationale Standaard voor Kwaliteitsmanagement (ISQM1), de wettelijke verantwoordelijkheidsverdeling (Wta en Richtlijn), de Verordening Gedrags- en Beroepsregels Accountants (VGBA) en de Verordening inzake Onafhankelijkheid van accountants bij insurance-opdrachten (ViO).
De leden van de NSC-fractie constateren dat het wijzigingsvoorstel een nieuwe aanscherping behelst van regels die beogen de kwaliteit van het toezicht te verbeteren. Deze leden constateren ook dat de wet- en regelgeving in de afgelopen jaren meerdere malen is gewijzigd en aangescherpt, zonder dat dit kennelijk het beoogde resultaat heeft gehad. Deze leden vragen daarom de regering om eerst duidelijk nader te onderbouwen hoe de kwaliteit van het toezicht door accountants wordt beoordeeld, wat volgens de regering de oorzaken zijn van de tekortschietende kwaliteit en van incidenten en hoe het wetsvoorstel precies aangrijpt op deze oorzaken. Ook vragen deze leden de regering om hierbij aan te geven in hoeverre daarbij onderscheid kan en moet worden gemaakt tussen kleine en grotere kantoren.
De leden van de NSC-fractie vernemen ook graag waarom de regering ervoor heeft gekozen om geen verdere opvolging te geven aan de verkenning van het SEO Economisch Onderzoek naar drie vormen van «audit only», te weten 1) een structurele splitsing van de controletak en de adviestak van accountantsorganisaties, 2) een operationele splitsing en 3) het verbeteren van de transparantie. In hoeverre is de constatering van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) dat de kwaliteit van wettelijke controles kan achterblijven «als gevolg van kwetsbaarheden in de structuur van de accountancysector» nog steeds actueel? In hoeverre kan naar het oordeel van de regering het inperken van commerciële prikkels bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van het toezicht bij grote accountants- en adviesorganisaties?
De leden van de NSC-fractie constateren dat het wetsvoorstel bepaalt dat het kwaliteitsbeheersingssysteem van de accountantsorganisaties de kwaliteit waarborgt van de wettelijke controles. Waarom kiest de regering, ondanks kritiek van de Raad van State, voor deze ingrijpende wijzing van de verantwoordelijkheidsverdeling van de accountantsorganisatie (voor het stelsel van kwaliteitsbeheersing) en de externe accountant (voor het controledossier)?
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat de NBA een beroepsorganisatie voor accountants is. Zowel de accountants in de private sector als de overheidsaccountants zijn aangesloten bij de NBA. Voor de overheidsaccountants gelden op sommige punten aangepaste regelgeving in verband met de ambtelijke geheimhouding. Deze leden vragen hoe het onderhavige wetsvoorstel en de verantwoordelijkheden die bij de beroepsorganisatie worden gelegd zich verhouden tot deze ambtelijke geheimhouding.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het wetsvoorstel voorziet in een aanwijzingsbevoegdheid waarbij – als ultimum remedium – een accountantsorganisatie met een oob-vergunning aan een organisatie van openbaar belang wordt toegewezen. Deze bevoegdheid wordt belegd bij de NBA. Ook wordt een grondslag gecreëerd om bepaalde publieke (niet oob-) instellingen onder de reikwijdte van deze bevoegdheid te brengen. Kan de regering aangeven welke signalen er zijn dat ook niet-oob-organisaties problemen tegenkomen bij het vinden van een accountant voor het uitvoeren van wettelijke controles? Hoe wordt beoordeeld of de betrokkenheid van één of meer bestuursleden van de NBA of andere personen die werkzaam zijn bij de NBA of een specifieke accountantsorganisatie géén rol spelen bij het nemen van een aanwijzingsbesluit? Hoe wordt de bezwaarprocedure in het kader van de aanwijzingsprocedure ingericht bij de NBA?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe de regering kijkt naar de pleidooien voor het verminderen van de regeldruk in de sector om het schaarste probleem tegen te gaan. Wat voor een sterk effect zou een dergelijke vermindering kunnen hebben op de regeldruk? Zijn hier (in Nederland, dan wel daar buiten) bepaalde onderzoeken naar gedaan?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar de wens van de NBA om ook op accountancy-organisaties (en niet alleen individuen) toezicht te gaan houden. Wat kan de regering zeggen over de gesprekken daarover die de regering met de NBA voert? Wat is de reactie van de regering op de negatieve respons hierop van de AFM?
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het voor de noodzakelijke structurele kwaliteitsverbetering in de accountantssector, die met die wetsvoorstel wordt beoogd, ook belangrijk is het wetsvoorstel in samenhang te bezien met de aanpak van capaciteitsproblemen in de sector, de toegenomen rapportageverplichtingen en de regeldruk. Hoe ziet de regering in dit licht de wenselijkheid om het aantal accountantskantoren met een oob-vergunning in de toekomst te vergroten en ziet de regering hierin een spanning met de invoering van een aanwijsbevoegdheid? Ook vragen deze leden de regering om nader in te gaan op de kritiek van de Raad van State dat met de beoogde AQI’s niet direct de kwaliteit van accountantscontroles wordt gemeten. Heeft de regering in dit kader gekeken hoe in andere EU-landen AQI-verplichtingen zijn vastgelegd of alternatieve invullingen overwogen?
De leden van de SGP-fractie hechten aan een goede evaluatie van het wetsvoorstel. De mogelijke uitbreiding van de wet hangt nauw samen met de uitkomst van de evaluatie. Klopt het dat de evaluatie van de wet niet in de wettekst zelf is opgenomen? Waarom is daar niet voor gekozen? Is de regering bereid alsnog een evaluatiebepaling toe te voegen aan het wetsvoorstel?
De leden van de SGP-fractie hebben vragen over de werking van deze wet op woningcorporaties. Hoeveel woningcorporaties hebben op dit moment een oob-status? Is de regering bereid de grens op basis waarvan woningcorporaties kwalificeren als oob (aantal verhuureenheden) te verhogen? Wat zijn daarbij de overwegingen van de regering?
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich met name zorgen over het effect van het voorliggende wetsvoorstel voor accountantskantoren in het mkb en de kosten voor het laten uitvoeren van een wettelijk verplichte controle door kleine(re) ondernemers en organisaties. Deze leden vragen de regering of er in het maatregelenpakket voldoende rekening gehouden is met de diversiteit in de sector (zeer grote kantoren en zeer kleine kantoren) en de groep van zowel accountantskantoren als de gecontroleerde ondernemingen in het controleplichtige mkb-segment? Zijn er in dat kader specifieke maatregelen genomen om dat deel van de sector verder te helpen? Sluiten de maatregelen naar oordeel van de regering voldoende aan bij de dagelijkse praktijk van de kantoren? Deze leden vragen de regering hierop te reflecteren.
De kosten voor het laten uitvoeren van een kleine controleplichtige onderneming zijn de afgelopen jaren verdubbeld. De leden van de ChristenUnie-fractie vinden dit een zeer onwenselijke ontwikkeling. Is de regering dit met deze leden eens? Welke maatregelen kunnen er genomen worden om deze kosten te dempen? Is de regering bereid om in Europees verband te pleiten tot het verhogen van de grens waarboven ondernemingen controleplichtig zijn? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PVV-fractie constateren dat de regering de enorme impact die de invoering van een rapportagestelsel door AQI’s op reguliere vergunninghouders heeft erkend door de bepaling op te nemen dat het voorstel eerst voor oob-accountantsorganisaties gaat gelden. Deze leden nemen daarbij de wetenschappelijke onderzoeksresultaten in aanmerking dat gebruikers van de jaarrekening weinig tot geen inzicht zullen krijgen in de gesteldheid van de (integrale) auditkwaliteit van een individuele accountantsorganisatie (het doel van AQI’s).19
Voorts constateren deze leden de internationale toepassing, waarbij AQI’s worden gebruikt als stuurinformatie voor de eigen organisatie en deze informatie wordt gedeeld vooral vanuit oob-perspectief en met specifieke gebruikers en stakeholders zoals auditcommissies en Raden van Commissarissen (RvC’s).20
Verder nemen deze leden kennis van de adviezen van de Raad van State en de AP. Bovendien constateren deze leden de inbreuk op het recht van privacybescherming van externe accountants werkzaam bij een substantieel deel aan kleinere accountantsorganisaties (163 van de 224) en de impact daarvan op de persoonlijke levenssfeer, en gelet op de daarmee ontstane ongelijke behandeling van externe accountants bij kleinere en grotere accountantsorganisaties (inbreuk op gelijkheidsbeginsel)21.
Ook constateren deze leden de regeldruk (lasten en kosten) die met de rapportageverplichting ontstaat, dat met uitstel geen afstel van regeldruk komt en het feit dat reguliere vergunninghouders zich niet proactief en eerder kunnen voorbereiden voordat de voorgestelde evaluatie van de eerste set AQI’s is afgerond (zie het in het wetsvoorstel opgenomen overgangsrecht).
Daarnaast constateren deze leden het belang van het behoud van kleinere reguliere vergunninghouders voor het controleplichtige mkb-segment en de gestage afname van kleinere reguliere vergunninghouders.22
Tot slot stellen deze leden de beginselen van proportionaliteit (rekening houdend met schaalbaarheid en complexiteit) vast, de effectiviteit (geen onbedoelde bijeffecten) en doeltreffendheid van de maatregel voor het reguliere segment. Naar aanleiding van deze constateringen hebben de leden van de PVV-fractie de volgende vragen aan de regering.
Kan de regering nader toelichten op welke wijze de verplichting tot het rapporteren met AQI’s voor reguliere vergunninghouders bijdraagt aan meer inzicht in de gesteldheid van de integrale auditkwaliteit en in het verlengde daarvan in een bijdrage aan het verhogen van de kwaliteit van de wettelijke controle? Denkt de regering dat AQI’s voorzien in een behoefte van controleplichtige mkb-ondernemingen en hun stakeholders en de AQI’s zullen gebruiken als keuze-instrument voor een bepaalde accountantsorganisatie? Ligt het in het verlengde van bovenstaande overwegingen niet voor de hand om de (mogelijke) verplichting tot vaststelling en rapportage van kwaliteitsindicatoren alleen te laten gelden voor het oob-deel binnen het wettelijke controledomein?
De leden van de PVV-fractie stellen vast dat de Wijzigingswet als doel heeft het duurzaam verbeteren van de kwaliteit van de wettelijke controles. De voorgestelde verplichting voor accountantsorganisaties om ook te rapporteren over andere controles dan de wettelijke controles, gaat naar de mening van deze leden aan dit doel voorbij. Die controles betreffen andere domeinen dan het domein van de wettelijke controle, waarop de Wta niet ziet. De uitbreiding naar een nog niet gedefinieerde ruimere kring schept bovendien rechtsongelijkheid ten opzichte van accountantskantoren, die controles of overige assurance-opdrachten23 uitvoeren, maar geen accountantsorganisatie zijn in de zin van de Wta. Kan de regering de keuze voor een rapportageverplichting over andere controles (zijnde niet wettelijke controles) verder onderbouwen en concreter definiëren, mede in het licht van de voornoemde overwegingen en opmerkingen?
Deze leden constateren dat artikel 55, eerste lid, van de Wab wordt aangepast met verwijzing naar de artikelen 45, tweede lid, en 45c, tweede lid, van de Wab. Dit biedt een grondslag om een toezichthouder aan te wijzen op de naleving van de verplichting van een accountantsorganisatie die wettelijke controles uitvoert om op basis van die indicatoren te rapporteren aan de beroepsorganisatie. Deze leden constateren het gegeven dat het toezicht op de accountantsorganisatie in het bijzonder is gericht op de volledigheid en tijdigheid van de verstrekte informatie en de wijze van rapportage (zijn alle indicatoren ingevuld, op tijd aangeleverd en op de juiste wijze gerapporteerd?) en niet op de inhoud ervan.
Ook stellen deze leden het gegeven vast dat de AQI’s een weergave van feiten zijn, nadrukkelijk géén norm zijn en daarmee niet beoogd als handhavingsgrond voor de externe toezichthouder.24 Deze leden zien voorts het voorgestelde artikel 45a, derde lid, van de Wab (grondslag gegevensverstrekking), waarbij de beroepsorganisatie verplicht wordt gesteld om de verkregen informatie (aan derden) openbaar te maken en constateren de wettelijke geregelde en gescheiden taken, verantwoordelijkheden en toezichtdomeinen van zowel de beroepsorganisatie en de toezichthouder in respectievelijk de Wab en Wta.
Gelet op de kwaliteitsbevorderende taken van de beroepsorganisatie (benoemd in de Wet op het accountantsberoep), de bevoegdheden van de beroepsorganisatie (vastgelegd in de Verordening op de kwaliteitsbeoordelingen25, waardoor de beroepsorganisatie informatie van accountantsorganisaties kan opvragen, toetsen en kan delen met de toezichthouder) en de zienswijze van de Raad van State dat zonder verwerking van persoonsgegevens bovendien de vraag rijst of een wettelijke regeling nodig is, of dat volstaan kan worden met zelfregulering door de sector, kan de NBA hierin als publiekrechtelijke beroepsorganisatie met verordenende bevoegdheid het voortouw nemen.26
Mede gelet op het gegeven dat de rapportage plaatsvindt aan de beroepsorganisatie en de beroepsorganisatie (naast vaststelling, actualisatie en evaluatie) verantwoordelijk wordt voor openbaarmaking en de regering de publiekrechtelijke beroepsorganisatie daarvoor de meest geschikte organisatie vindt, hebben de leden van de PVV-fractie de volgende vragen aan de regering.
Kan de regering toelichten waarom een nieuwe grondslag en daarmee wetswijziging nodig is? Kan de regering toelichten waarom het voornemen bestaat de AFM als toezichthouder aan te wijzen? Kan de regering in dat kader toelichten welke gegronde redenen er zijn om af te wijken van de bestaande verhoudingen en gescheiden verantwoordelijkheden in het stelsel?
In het verlengde van de vorige vraag constateren de leden van de PVV-fractie het volgende: met de invoeging van artikel 57a van de Wab wordt geregeld dat de bepalingen uit de Wta, voor zover van betrekking op toezicht en handhaving, van overeenkomstige toepassing zijn op de toezicht- en handhavingstaak van de AFM op grond van het gewijzigde artikel 55, eerste lid, en artikel 57 van de Wab. Dat is volgens de regering nodig, omdat de reikwijdte van de Wta-bepalingen ten aanzien van de toezichttaak van de AFM nu nog is beperkt tot de Wta.
Het toezicht dat op grond van de Wta op accountantsorganisaties wordt uitgeoefend door de AFM dient te geschieden binnen de kaders die daarvoor zijn gesteld in de Awb en de Wta.27 Naar aanleiding hiervan hebben deze leden de volgende vragen aan de regering.
Kan de regering toelichten waarom de reikwijdte en de grondslagen van zowel de Wta als de Wab expliciet worden gewijzigd? Wat zijn de gegronde redenen voor deze stelselwijziging?
Kan de regering in het antwoord hierbij ook ingaan op de werking en implicaties van deze wetswijziging en de gevolgen daarvan voor de formele rechtspositie van accountants en accountantsorganisaties?
Kan de regering toelichten waarom in dit kader ook artikel 25a wijzigt? Kan de regering daarbij expliciet ingaan op de toevoeging «in afwijking van artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht», waardoor de regering regelt dat de toezichthouder geen wettelijke grondslag nodig heeft voor doorbreking van de geheimhoudingsplicht van de beroepsorganisatie?
De leden van de SGP-fractie hebben vragen over de reikwijdte van de wet en met name de voorgenomen reikwijdte. De wet is allereerst van toepassing op de zes accountantsorganisaties met een oob-vergunning. Na een evaluatie volgen de overig accountantsorganisaties met een vergunning (op dit moment 227). Klopt het dat deze uitbreiding uit de wet en de memorie van toelichting moet volgen? Waarom is niet gekozen voor een ¨kan-bepaling¨, door eerst de evaluatie af te wachten en daarna pas te besluiten of de toepassing van de wet wordt uitgebreid naar de overige vergunningshouders?
De leden van de PVV-fractie constateren dat de Raad van State in haar advies stelt dat de effectiviteit van AQI’s en daarmee de toegevoegde waarde niet is bewezen. Kan de regering aangeven waarop de verwachting is gebaseerd dat rapportage op basis van AQI’s een impuls geven aan de kwaliteit van het toezicht zelf? Kan worden aangeven tot welke aanvullende administratieve belasting de rapportage over de AQI’s leidt? Is de regering van mening dat de toename van de regeldruk proportioneel is en opweegt tegen de maatschappelijke baten en kan de regering toelichten waarom? Welke alternatieven zijn overwogen om kwaliteit te meten en te verbeteren? Is er bijvoorbeeld gedacht aan zelfevaluatie en onderlinge visitatie? Is over deze alternatieven overleg geweest met beroepsorganisaties en waarom is er uiteindelijk voor extra regulering gekozen?
Kan de regering nader toelichten waarom de kwaliteitsindicatoren een wettelijke verankering behoeven? Waarom wordt de AFM aangewezen als toezichthouder voor de naleving van de verplichting van een accountantsorganisatie om te rapporteren aan de beroepsorganisatie NBA? Deelt de regering de opvatting van de Raad van State dat, indien ervoor wordt gekozen om geen persoonsgegevens te verwerken, het de vraag is of een wettelijke regeling nodig is en dat ook volstaan kan worden met zelfregulering door de sector?
Deelt de regering de vrees van de AP dat rapportages over de AQI’s bij kleine organisaties snel herleidbaar zijn tot personen, ook als er sprake is van pseudonimiseren? En dat dit «een forse inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokken accountant» kan betekenen, waarbij het belang van een algemene openbaarmakingsverplichting zelden zou prevaleren? Kan de regering aangeven waarom het wetsvoorstel op voorhand regelt dat na een evaluatie en eventuele herziening van de indicatoren ook reguliere vergunninghouders zullen worden verplicht tot rapportage op basis van de betreffende kwaliteitsindicatoren? Is de regering bereid om deze verplichting voor reguliere vergunninghouders uit het wetsvoorstel te schrappen en op basis van de eerste ervaringen te bezien of verplichte rapportage proportioneel is en de privacy voldoende is gewaarborgd?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe controlekwaliteit nu precies in de wet is gedefinieerd. Deze leden vragen of de regering het ermee eens dat dit op dit moment wat te breed is, en dat controlekwaliteit in essentie moet gaan over waarschijnlijkheid dat een fout ontdekt en wordt gerapporteerd. Deze leden vragen voorts wat de achterliggende reden is dat controlekwaliteit nu vrij breed wordt gedefinieerd. Is het bijvoorbeeld niet ongewenst om daarbij ook klanttevredenheid mee te nemen? Dit omdat een accountant die fouten detecteert niet altijd op een tevreden klant kan rekenen (en dit ook niet per se de bedoeling is).
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen verder of de regering bereid is controlekwaliteit enger, preciezer te definiëren in een nota van wijziging. Deze leden vragen bovendien hoe controlekwaliteit straks gemeten gaat worden: kwalitatief of kwantitatief, of beiden? Hoe gaat voor een geharmoniseerde onderbouwing worden gezorgd?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de AFM geen toezicht houdt op de juistheid van de AQI’s. Deze leden vragen waarom daarvoor niet is gekozen. Hoe wordt de juistheid van de AQI’s dan straks getoetst?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe ordening en synergie wordt aangebracht in nationale en internationale trajecten ten aanzien van kwaliteitsindicatoren en ondoelmatige dubbeling van rapportage over AQI’s op dat punt kunnen worden voorkomen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen voorts naar de herleidbaarheid van het publiceren van AQI’s bij kleinere kantoren, waarvan te zijner tijd sprake zou kunnen zijn. Is de regering het met de AP eens dat dit dan herleidbaar zou kunnen zijn naar personen? Op welke manier wordt in de evaluatie van het wetsvoorstel meegenomen de vraag of er een alternatief is voor het openbaar maken van de rapporten voor kleinere kantoren? Op welke manier wordt de sector hierbij betrokken?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen tot slot op dit punt of de regering bereid is op het bovengenoemde punt een voorhang in te bouwen, zodat de Kamer hierover mee kan praten?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Minister van Financiën kan besluiten over de vaststelling en wijziging van de audit quality indicators. Welke ruimte heeft de Minister hiervoor? Zijn hiervoor kaders opgesteld?
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat de Raad van State in haar advies suggereert om een meer proportionele aanpak te hanteren met betrekking tot het inzicht in de factoren die de kwaliteit van de wettelijke controle zouden kunnen bepalen. De Raad stelt hierbij voor om eerst een experiment uit te voeren om te toetsen of er daadwerkelijk een verband bestaat tussen kwaliteit van de wettelijke controle en de kwaliteitsindicatoren die in het wetsvoorstel worden voorgesteld. De leden van de ChristenUnie-fractie vinden deze suggestie zinvol. Kan de regering nader motiveren waarom dit toch vrij fundamentele advies van de Raad van State niet wordt gevolgd?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om nader te motiveren op welke wijze het rapporteren met AQI’s voor reguliere vergunninghouders bijdraagt aan de verhoging van de kwaliteit van de wettelijke controle.
Op basis van het advies van de Raad van State heeft de regering het wetsvoorstel aangepast waarmee gepoogd wordt de inbreuk op het recht op bescherming van de privacy te mitigeren door de naam van de externe accountant te pseudonimiseren, zo constateren deze leden. In het rondetafelgesprek, dat in de Kamer is gehouden, werd duidelijk dat een heel groot deel van de accountantskantoren hiermee alsnog herleidbaar zouden zijn in verband met hun kleine personeelsbestand (1 tot 5 personen). Hoe reageert de regering hierop? Is de AP geconsulteerd over de wijziging die de regering heeft aangebracht in het wetsvoorstel?
Er is in het wetsvoorstel gekozen voor een gefaseerde invoering: twee tot drie jaar na invoering van de AQI’s voor het oob-segment worden deze geëvalueerd. De leden van de ChristenUnie-fractie achten, wanneer gekozen wordt voor deze methode, een gefaseerde invoering verstandig. Echter vragen deze leden wel waarom daarbij niet is gekozen voor wettelijke instemming alvorens over te gaan tot een verdere uitrol naar het niet-oob segment.
In het wetsvoorstel worden rondom de AQI’s ook wijzigingen aangebracht in de bestaande verhoudingen en gescheiden verantwoordelijkheden in het stelsel tussen de NBA en de AFM. De AFM krijgt de verantwoordelijkheid om toezicht te houden of de naleving van de verplichting te controleren. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om nader te motiveren met welke argumenten hiervoor is gekozen.
Voorts constateren de leden van de ChristenUnie-fractie dat de voorganger van de Minister van Financiën schrijft dat er een evaluatie zal plaatsvinden na twee á drie jaar. Nadat de eerste evaluatie heeft plaatsgevonden en eventuele aanpassingen in de audit quality indicators zijn aangebracht, volgen door de zogeheten reguliere vergunninghouders, zijnde accountantsorganisaties, die wettelijke controles uitvoeren bij andere organisaties dan die van openbaar belang, zo staat vermeld op pagina zeven van de memorie van toelichting.
Is de regering van mening dat een dergelijke evaluatie een controlepunt moet zijn voor de eventuele toegang van kleinere organisaties en dat deze toegang niet op voorhand al een vanzelfsprekendheid kan zijn zonder dat bekend is hoe effectief deze wet zal zijn? Hoe kijkt de regering aan tegen een bepaling die waarborgt dat de Kamer na evaluatie eerst weer akkoord moet gaan voordat de doelgroep wordt uitgebreid?
De leden van de PVV-fractie constateren op dit punt het volgende. Het segment van reguliere vergunninghouders kent vanwege de kantooromvang, type klanten en hun specifieke kring van stakeholders (eindgebruikers) een wezenlijk andere dynamiek, andere aansturing en andere cultuur dan de grote internationaal aangestuurde collega-oob-kantoren. Dit is internationaal en nationaal erkend door de verschillende regimes die vanuit wetgevende instanties en beroepsorganisaties zijn opgetuigd voor enerzijds oob-accountantsorganisaties en anderzijds reguliere vergunninghouders, bijvoorbeeld via de Auditrichtlijn 2006/43/EG, Auditverordening (EU) Nr. 537/2014, de Wet toezicht accountantsorganisaties of de Standaarden (NV COS). Van de wetgever vraagt dit om maatregelen die rekening houden met diversiteit in «de sector», met proportionaliteit en complexiteit. Deze leden hebben op dit punt de volgende vragen aan de regering.
Kan de regering reflecteren op de keuze om het bewust aangebrachte onderscheid in vigerende Europese en nationale wet- en regelgeving tussen oob en niet-oob (reguliere vergunninghouders), waarbij recht wordt gedaan aan de mate van publiek belang, proportionaliteit en complexiteit, los te laten door met het voorstel ook reguliere vergunninghouders onderwerp te laten zijn van een oob-regime?
Vindt de regering de keuze voor rechtsongelijkheid in het juridische systeem en de effecten daarvan op de dagelijkse praktijk van reguliere vergunninghouders gerechtvaardigd, bezien vanuit internationaal perspectief én vanuit het proportionaliteitsbeginsel?
Hoe verhoudt de keuze om het onderscheid tussen oob en niet-oob los te laten, zich tot consistente harmonisatie en uniforme toepassing van de regels en hoe draagt dit voorstel volgens de regering bij aan een effectiever functioneren van de accountant/accountantsorganisatie en de kwaliteit in de (interne) markt?
Welke waarborgen kan de regering geven dat reguliere vergunninghouders niet verder zullen worden geconfronteerd met extra verplichtingen die op basis van huidige (inter)nationale wet- en regelgeving nu niet voor hen gelden?
Kan de regering, mocht het wetsvoorstel worden doorgevoerd, een bepaling via de Wijzigingswet in de Wet op het accountantsberoep opnemen waarbij de voorgestelde cumulatieve criteria periodiek (bijvoorbeeld om de vijf jaar) worden geëvalueerd, waarbij de wetgever de mogelijkheid krijgt om per AMvB een inflatiecorrectie toe te passen?
De leden van de PVV-fractie constateren dat het wetsvoorstel voorziet in een aanwijzingsbevoegdheid waarbij – als ultimum remedium – een accountantsorganisatie met een oob-vergunning aan een organisatie van openbaar belang wordt toegewezen. Deze bevoegdheid wordt belegd bij de NBA. Ook wordt een grondslag gecreëerd om bepaalde publieke (niet oob-) instellingen onder de reikwijdte van deze bevoegdheid te brengen. Kan de regering aangeven welke signalen er zijn dat ook niet-oob-organisaties problemen tegenkomen bij het vinden van een accountant voor het uitvoeren van wettelijke controles? Hoe wordt beoordeeld of de betrokkenheid van één of meer bestuursleden van de NBA of andere personen die werkzaam zijn bij de NBA of een specifieke accountantsorganisatie géén rol spelen bij het nemen van een aanwijzingsbesluit? Hoe wordt de bezwaarprocedure in het kader van de aanwijzingsprocedure ingericht bij de NBA?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering of de aanwijsverplichting de schaarste in de sector (van menskracht) niet juist vergroot. Deze leden vragen voorts hoe in het regime van een aanwijsplicht genoeg prikkels zijn ingebouwd voor de gecontroleerde organisatie om haar financiële administratie op orde te krijgen, mocht deze ondermaats zijn.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering verder of er niet juist ook een gedisciplineerde werking uitgaat van het niet kunnen krijgen van een accountant voor een organisatie. Deze leden vragen bovendien op basis waarvan de NBA een organisatie zal toewijzen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen daarnaast hoe de aansprakelijkheid is geregeld mocht er bij een aangewezen organisatie toch iets mis zijn dat de accountant niet heeft ontdekt. Deze leden vragen de regering waar de meerkosten terecht komen van complexe controle-operaties bij organisaties onder het aanwijzingsregime. Zij vragen tot slot op dit punt wat de regering vindt van het voorstel voor een speciale accountantsorganisatie voor entiteiten die niet aan een accountant kunnen komen.
De leden van de VVD-fractie menen dat het instellen van een aanwijsbevoegdheid een zeer ingrijpende bevoegdheid is, waarbij de Raad van State aangeeft om deze bevoegdheid alleen tot de oob-categorie te beperken en in de wetenschapstoets zelfs wordt aangegeven dat dit instrument ongeschikt is. Waarom heeft de regering in het wetsvoorstel, ondanks deze kritiek, een grondslag opgenomen om de doelgroep te kunnen verruimen buiten de organisaties van openbaar belang? Wat is de reactie van de regering op de kritiek dat deze maatregel averechts kan uitwerken ten aanzien van de disciplinerende werking op controleplichtige ondernemingen? Hoe ziet de regering deze maatregel in het licht dat het aantal accountantskantoren met een oob-vergunning de afgelopen jaren is afgenomen?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe vaak de regering verwacht dat de aanwijzingsbevoegdheid in de praktijk wordt ingezet en of de regering problemen voorziet met de inzet van deze bevoegdheid in het geval het aantal oob-vergunninghouders in de toekomst zou dalen. Tot slot vragen deze leden de regering om nader te duiden hoe de aansprakelijkheid van de NBA zelf bij dit instrument is ingericht in het licht van de zorgen die hierover vanuit de NBA zijn geuit. Kan de regering toelichten waarom zij niet voor een beperking van deze aansprakelijkheid heeft gekozen in het wetsvoorstel?
De leden van de SGP-fractie hebben vragen over de positie van accountantsorganisaties als het gaat om de aanwijzingsbevoegdheid. Welke gronden hebben accountantsorganisaties om een aanwijzing te weigeren? Welke inspraak hebben accountantsorganisaties in het proces van aanwijzen? Waarom is niet gekozen om accountantsorganisaties een zienswijze met zwaarwegende belangen in te laten dienen bij een besluit tot aanwijzing?
De leden van de SGP-fractie wijzen op de zeer kritische reflectie in de wetenschapstoets op de aanwijzingsbevoegdheid voor oob’s. Kan de regering hierop reflecteren? Kan de regering daarbij ook ingaan op de voorziene uitvoeringsproblemen, zoals genoemd in de wetenschapstoets?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben veel vragen over de aanwijzingsbevoegdheid voor organisaties van openbaar belang zonder accountant. Deze leden zijn het eens met de conclusie uit de wetenschapstoets dat deze aanwijzingsbevoegdheid het onderliggende schaarste probleem niet oplost en dat het strijdig is met de standaarden voor cliëntacceptatie. Kan de regering hierop nader reflecteren? Hoe reflecteert de regering op de stelling uit de wetenschapstoets dat een aanwijzingsbevoegdheid de «noodzaak van de onderneming om een ordentelijke administratie te voeren» vermindert?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben voorts vragen over nut en noodzaak van het instrument van de aanwijzingsbevoegdheid. Kan de regering de noodzaak voor het instrument zowel numeriek als op basis van maatschappelijke noodzaak nader onderbouwen?
De aanwijzingsbevoegdheid gaat vooralsnog alleen gelden voor organisaties van openbaar belang en accountantsorganisaties met een oob-vergunning, constateren deze leden. Dit is een beperking van de aanwijzingsbevoegdheid. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat evenwel een grondslag wordt gecreëerd om bepaalde publieke (niet oob-)instellingen ook onder de reikwijdte van de aanwijzingsbevoegdheid te brengen. Deze leden zien de aanwijzingsbevoegdheid als een zeer ingrijpend instrument. Zij hebben dan ook grote vragen over nut, noodzaak en proportionaliteit van de opgenomen grondslag in artikel 54a, vierde lid, van de Wab dat de mogelijkheid schept om de aanwijzingsbevoegdheid via AMvB ook van toepassing te verklaren op het niet-oob segment. Kan de regering nader motiveren waarom voor deze mogelijkheid is gekozen, zeker gezien het advies van de Raad van State? Zijn er signalen waaruit blijkt dat ook niet-oob-organisaties problemen hebben bij het vinden van een accountant voor het uitvoeren van de wettelijke controle?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben ook fundamentele vragen over de zorgvuldigheid van de opgenomen grondslag in artikel 54a. Acht de regering het zorgvuldig en proportioneel om bij AMvB, zonder voorhangprocedure, een dergelijk ingrijpend instrument ook van toepassing te verklaren op ondernemingen en instellingen, niet vallend onder het oob-segment? Deze leden vinden het van toepassing verklaren van een dergelijk instrument zonder expliciete parlementaire instemming over nut en noodzaak niet zorgvuldig en vragen de regering deze bepaling te heroverwegen.
Op pagina 13 van de memorie van toelichting schrijft de regering het volgende: «Om voor een aanwijzing in aanmerking te komen, moet de organisatie van openbaar belang alle redelijke en tijdige inspanningen hebben geleverd om een accountantsorganisatie bereid te vinden de opdracht tot een wettelijke controle te aanvaarden.» Kan de regering aangeven hoe concreet dit kader wordt opgesteld. Wat betekent «er alles aan doen» concreet?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om nader uit een te zetten hoe een aanwijzingsbevoegdheid in praktijk eruit zou komen te zien. Op basis waarvan besluit de NBA of een organisatie in aanmerking komt voor een aanwijzingsbevoegdheid en op basis van welke criteria wordt vervolgens een accountantsorganisatie geselecteerd? Hoe wordt voorkomen dat er belangenconflicten ontstaan bij het effectueren van de aanwijzingsbevoegdheid van bestuursleden van de NBA die tevens werkzaam zijn bij een specifieke accountantsorganisatie?
De leden van de PVV-fractie constateren dat de wetswijziging een uitbreiding omvat van artikel 18, tweede lid, van de Wta dat aanvullend stelt dat het stelsel van kwaliteitsbeheersing zodanig is ingericht dat de kwaliteit van wettelijke controles is geborgd. De memorie van toelichting stelt daarbij: «Het voorgestelde artikel 18, tweede lid, onderdeel b, is in lijn met de in Richtlijn 2006/43/EG opgenomen bepalingen ten aanzien van het kwaliteitsbeheersingssysteem. Dat het stelsel de kwaliteit moet borgen van de wettelijke controles is namelijk in lijn met artikel 24 bis, eerste lid, onder g, van de Auditrichtlijn.»28
De Wta vraagt met artikel 18, eerste lid, van de Wta een resultaatsverplichting van de accountantsorganisatie voor het hebben van een stelsel van kwaliteitsbeheersing. De leden van de PVV-fractie vragen de regering gelet op het bovenstaande om te reflecteren op de volgende vragen:
Is de beoogde «borging» congruent met het bepaalde in de tekst van Auditrichtlijn 2006/43/EG, namelijk bedoeld om accountantsorganisaties te bewegen een deugdelijk stelsel van kwaliteitsbeheersing in te richten, zonder resultaatsverbintenis op dossierniveau? Zo ja, waarom wordt dan de Wta gewijzigd? Of is wetswijziging bedoeld om de accountantsorganisatie ook verantwoordelijk te maken voor individuele dossierkwaliteit (waarvoor de externe accountant primair verantwoordelijk is): een resultaatsverbintenis?
Kan de regering beargumenteerd aangeven of het te bereiken resultaat van de accountantsorganisatie in de voorgestelde redactie van artikel 18, tweede lid, onderdeel b, de kwaliteit van de wettelijke controle betreft?
Als het beoogde doel een resultaatverbintenis is, dan wijzigt daarmee in de ogen van de leden van de PVV-fractie ook het wettelijke stelsel. Kan de regering aangeven welke betekenis gegeven kan worden aan de tekst van de memorie van toelichting waarin staat dat de maatregel «geen ingreep is in de bestaande en juridische verdeling van verantwoordelijkheden tussen de accountantsorganisatie en de externe accountant» en ook geen stelselwijziging inhoudt.
De beslisnota bij het wetsvoorstel stelt na kritiek van de Raad van State ten aanzien van de resultaatsverplichting: «Het initiële wetsvoorstel voorzag in een resultaatsverplichting voor accountantsorganisaties (...).
Dit is naar aanleiding van het advies van de RvS aangepast. Het wetsvoorstel verduidelijkt nu dat het stelsel van kwaliteitsbeheersing als doel heeft de kwaliteit de wettelijke controle te borgen. In lagere regeling wordt uitgewerkt aan welke minimale eisen die waarborg moet voldoen:
i) de externe accountant en de overige controlemedewerkers passen professionele oordeelsvorming toe;
ii) werken met een professioneel-kritische houding; en
iii) de controle vindt plaats op basis van voldoende en geschikte informatie».29.
Op grond van de delegatiebepaling in artikel 18, derde lid, worden in ieder geval bovenstaande materiële eisen gesteld aan het stelsel van kwaliteitsbeheersing. Anders gezegd, de accountantsorganisatie heeft de plicht in zijn bedrijfsvoering passende maatregelen te nemen die er in opzet, bestaan en werking voor zorgen dat de externe accountants en de medewerkers die meewerken aan de wettelijke controle, de hier bedoelde beroepsstandaarden kunnen en willen toepassen (NV COS, nrs. 200.15–200.17).30
De leden van de PVV-fractie vragen de regering te reflecteren op de volgende vragen:
Denkt de regering de resultaatsverplichting van de accountantsorganisatie op dossierniveau met de aanpassing van artikel 18, tweede lid, onderdeel b, van de Wta in inhoudelijke en juridische zin uit het initiële wetsvoorstel te hebben verwijderd? Zo ja, op welke manier?
Wordt met het benoemen van minimale, materiële eisen in artikel 18, derde lid, van de Wta alsnog een resultaatsverbintenis op dossierniveau geïntroduceerd? Zo nee, waarom niet?
Vindt met het benoemen van minimale, materiële eisen in artikel 18, derde lid, van de Wta, vermenging van verantwoordelijkheden plaats nu de accountantsorganisatie de verplichting krijgt om er in opzet, bestaan en werking voor te zorgen dat de eisen die gesteld worden aan externe accountants worden nageleefd?
Wat is de toegevoegde waarde van het benoemen van de materiële eisen, aangezien individuele externe accountants deze eisen op basis van huidige regelgeving reeds dienen toe te passen en daarop aanspreekbaar zijn?
Externe accountants hebben in de ogen van deze leden een eigen verantwoordelijkheid voor de door hen af te geven controleverklaringen. Zij mogen niet worden beïnvloed bij hun controlewerkzaamheden, dat zou afbreuk doen aan de waarde van de controleverklaringen en de waarde die het maatschappelijk verkeer daaraan kan ontlenen. De in het wetsvoorstel voorgestelde «medeverantwoordelijkheid» van de accountantsorganisatie voor kwaliteit en de voorgestelde minimale eisen aan de kwaliteitswaarborgen zijn daarmee in de ogen van de leden van de PVV-fractie rechtstreeks strijdig. Kan de regering toelichten waarom de materiële eisen waarvoor de accountantsorganisatie nu ook verantwoordelijk wordt gesteld, verenigbaar zijn met de gestelde normen voor accountants in de VGBA en ViO, ondanks het gevaar van oneigenlijke beïnvloeding van de externe accountant door de eigen accountantsorganisatie en daarmee een afbreukrisico voor de kwaliteit van de wettelijke controle? Hoe verhoudt deze maatregel zich tot internationale beroepsstandaarden, meer specifiek ISQM1 en doet het wetsvoorstel recht aan de praktijk en aan de inherente beperkingen waarmee mensen nu eenmaal werken?
ISQM1 stelt: «Een redelijke mate van zekerheid wordt bereikt wanneer het kwaliteitsmanagementsysteem het risico dat de in paragraaf 14 a) en b) genoemde doelstellingen niet worden bereikt, tot een aanvaardbaar laag niveau terugbrengt. Een aanvaardbaar laag niveau is geen absoluut niveau van zekerheid, omdat er inherente beperkingen van een kwaliteitsmanagementsysteem bestaan. Tot deze beperkingen behoort het feit dat oordeelsvorming door mensen bij besluitvorming gebrekkig kan zijn en dat falingen in het kwaliteitsmanagementsysteem van een kantoor bijvoorbeeld kunnen optreden als gevolg van menselijke fouten of gedragingen of van storingen in toepassingen inzake informatietechnologie (IT).»
Het wetsvoorstel verduidelijkt dat het stelsel van kwaliteitsbeheersing als doel heeft de kwaliteit van de wettelijke controle te borgen. In lagere regeling wordt uitgewerkt aan welke minimale eisen die waarborg moet voldoen. Kan de regering toelichten of bij het niet voldoen aan één van deze eisen bij een individuele wettelijke controle, de vereiste waarborg door de accountantsorganisatie niet wordt behaald waardoor er sprake is van overtreding van artikel 18, tweede lid, onderdeel b, van de Wta?
De leden van de PVV-fractie vragen de regering om toe te lichten of een accountantsorganisatie een boete kan worden opgelegd op basis van één of enkele individuele controledossiers (die niet voldoet/voldoen aan een of meer waarborgen), zonder dat de toezichthouder verder onderzoek hoeft te doen naar het kwaliteitsstelsel van de accountantsorganisatie? Kan de regering toelichten welke impact deze maatregel heeft op de rechtsbescherming van zowel de accountantsorganisatie als de accountant als ook op de onderlinge aansprakelijkheid in geval van het niet voldoen aan één van de vereiste waarborgen?
De Minister van Financiën van Financiën stelt in zijn Appreciatie Slotrapportage Kwartiermakers toekomst accountancysector «Druk en tegendruk»31 in het kader van deze maatregel: «(...) Daaraan voegen de kwartiermakers toe dat het middenkader van de accountantsorganisatie meer autonomie moet krijgen bij het uitvoeren van de opdracht tot wettelijke controle van de financiële verantwoording. Juist het middenkader moet immers de vereiste professioneel-kritische instelling (kunnen) ontwikkelen».32
Kan de regering reflecteren op het feit dat enerzijds gesteld wordt dat het middenkader van de accountantsorganisatie meer autonomie moet krijgen bij het uitvoeren van de wettelijke controleopdracht, juist vanwege de ontwikkeling van de vereiste professioneel-kritische instelling (één van de vereiste materiële waarborgen uit artikel 18, derde lid, van de Wta), terwijl anderzijds de medeverantwoordelijkheid van de accountantsorganisatie deze autonomie en professioneel-kritische instelling lijkt in te perken?
Het voorstel is geen aanbeveling van de Cta, maar vloeit voort uit de wens van de AFM om accountantsorganisaties «direct en (rechts)persoonlijk verantwoordelijk [te stellen] voor de kwaliteit van individuele wettelijke controles».33 De wens om de wet aan te passen, volgde na uitspraken van Rechtbank Rotterdam34 en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb).35
AFM-bestuurder Everts zegt destijds over de uitspraken in NRC Handelsblad: „dat we geen boetes kunnen opleggen op basis van slechte controles». (...) «Er werken tientallen, honderden, soms duizenden mensen aan zo’n controle. Wij vinden dat de verantwoordelijkheid van zo’n controle niet bij een individu ligt, maar bij kantoren. Zíj moeten instaan voor de kwaliteit.»36.
Kan de regering reflecteren op deze uitspraak van de toezichthouder vanuit het perspectief van accountantsorganisaties opererend in het reguliere segment, en daarbij in overweging nemend dat:
• De jurisprudentie van Rechtbank Rotterdam en het CBb ziet op het oob-segment;
• de toezichthouder op dat moment alleen kwaliteitstoetsingen uitvoerde in het oob-segment;
• de omvang, aansturing, structuur en cultuur, en dynamiek van oob-accountantsorganisaties wezenlijk anders is dan bij de reguliere accountantsorganisaties, waarvan meer dan 75 procent zelf mkb-onderneming is;
• de inzet van mensen op een wettelijke controle in het segment van reguliere vergunninghouders geen «tientallen, honderden en soms duizenden mensen» omvat;
• wet- en regelgeving duidelijk is waar het gaat om gescheiden verantwoordelijkheden tussen accountantsorganisatie en de externe accountant:
• wet- en regelgeving duidelijk is waar het gaat om proportionaliteit en schaalbaarheid in het houden van toezicht (toetsing en de weging van het resultaat van de toetsing, artikel 48a, vierde lid, van de Wta); en
• er geen MKB-toets op dit onderwerp heeft plaatsgevonden.
De leden van de PVV-fractie wijzen erop dat de jurisprudentie van de rechtbank Rotterdam en het CBb handelt om de zorgplicht van accountantsorganisaties. De zorgplicht van accountantsorganisatie is vastgelegd in artikel 14 van de Wta:
De accountantsorganisatie draagt er zorg voor dat de externe accountants die bij haar werkzaam zijn of aan haar zijn verbonden voldoen aan het bij of krachtens afdeling 3.2 bepaalde.37
Het legt de accountantsorganisatie in de visie van de leden van de PVV-fractie de plicht op ervoor te zorgen dat de externe accountants die bij haar werkzaam zijn of aan haar verbonden, adequaat functioneren. Aangezien de voorgestelde maatregel draait om het verduidelijken van de zorgplicht van accountantsorganisaties vragen deze leden of de regering kan aangeven waarom de regering de wijziging van artikel 14 Wta niet aangrijpt ter verduidelijking van verantwoordelijkheden van de accountantsorganisatie.
Gelet op het gestelde in afdeling 3.1 van de Wta (artikelen 13–24b, De accountantsorganisatie) vragen deze leden voorts: Kan de regering aangeven welke onduidelijkheden bestaan ten aanzien van de verantwoordelijkheden van de accountantsorganisatie ten aanzien van haar zorgplicht?
Gelet op de verwijzing in artikel 14 van de Wta naar het bij of krachtens afdeling 3.2 (De externe accountant) bepaalde, stellen deze leden de volgende vraag: Welke verduidelijking of toevoeging bevatten de minimaal gestelde eisen in het voorgestelde artikel 18, derde lid, van de Wta ten opzichte van huidige (inter)nationale wet- en regelgeving (Europese Richtlijn, Wta, Bta) en beroepsreglementering (NV COS, ISQC en ISQM)? Kan de regering bij de beantwoording van deze vraag specifiek ingaan en beargumenteren welke verduidelijking in dat kader artikel 24 bis, eerste lid, van de Europese Richtlijn en de doorvertaling daarvan behoeft?38
Kan de regering beargumenteerd aangeven of en op welke manier bij de verduidelijking middels de minimaal gestelde eisen in het voorgestelde artikel 18, derde lid, van de Wta rekening is gehouden is met artikel 24 bis, tweede lid, van dezelfde Richtlijn?
De leden van de PVV-fractie vragen de regering, gelet op het gegeven dat de AFM sinds 1 januari 2022 «de facto» en «de jure» toezicht uitvoert in het wettelijke controledomein en de beroepsorganisatie en andere organisaties als gevolg daarvan geen kwaliteitstoetsingen meer uitvoeren in het wettelijke controledomein, op dit punt het volgende.
Kan de regering toelichten waarom artikel 48 van de Wta wordt aangepast naar een «kan»-bepaling; welke mogelijkheid of mogelijkheden houdt de regering hiermee open?
Kan artikel 48 van de Wta gezien de «de facto» en «de jure» praktijk niet gewoonweg vervallen?
De leden van de PVV-fractie constateren dat de toezichthouder sinds 2022 themaonderzoeken uitvoert bij de 224 reguliere vergunninghouders. De wijze van onderzoek is «risicogestuurd» en «datagedreven». Kan de regering toelichten hoe deze wijze van toezichthouden zich verhoudt tot artikel 48a, eerste en derde lid van de Wta, dat stelt dat het integrale kwaliteitsbeheersingssysteem van accountantsorganisaties minimaal eenmaal per zes jaar moet worden getoetst en waarbij de beoordeling ten minste gebaseerd wordt op een toetsing van een selectie van controledossiers?
Kan de regering toelichten of de accountantsorganisaties die voor het laatst conform artikel 48a, eerste lid, van de Wta zijn getoetst op het integrale kwaliteitsbeheersingssysteem in 2016 en 2017, vanwege de vereiste frequentie van doorlopend toezicht (conform artikel 48a, eerste lid, van de Wta) zijn getoetst in respectievelijk 2022 en 2023?
Kan de regering toelichten op welke wijze artikel 48a, vierde lid, van de Wta wordt toegepast in de toetsingen en in de beoordeling van uitkomsten van de themaonderzoeken door de toezichthouder?
Gegeven artikel 29, lid e, van de Europese Richtlijn en de ervaring van accountantsorganisaties dat de toezichthouder medewerkers van een commerciële organisatie inzet om mede toezichtonderzoek uit te voeren, vragen de leden van de PVV-fractie of de regering kan toelichten welke waarborgen zijn getroffen om dit (schijnbare) conflict of interest te mitigeren.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering wat de effecten van de in het wetsvoorstel genoemde overheveling zijn voor de extra capaciteit die nodig is bij de AFM. Wat zegt het wetsvoorstel hierover? Hoe wordt gezorgd dat de AFM voldoende middelen en expertise krijgt?
Artikel 48 van de Wet toezicht accountantsverklaring wordt gewijzigd van een gebonden bevoegdheid naar een kan-bepaling. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar aanleiding hiervan de regering nader uiteen te zetten wat de achterliggende rationale is bij deze wijziging.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering om te verduidelijken op welke wijze de toetsing van vakbekwaamheidseisen verandert. Deze leden vragen daarbij tevens een toelichting hoeveel accountants uit derde landen op dit moment jaarlijks een verklaring van vakbekwaamheid krijgen en of dit naar verwachting wijzigt na doorvoering van deze wijziging.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering op basis waarvan de NBA vaststelt of en welke aanvullende cursussen noodzakelijk zijn voor accountants uit derde landen om te voldoen aan de gewenste vakbekwaamheid.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar de controlekwaliteit van accountants uit derde landen. Wat zorgt ervoor dat die voldoende is gewaarborgd? Deze leden vragen voorts hoe een «weglekeffect» voorkomen gaat worden richting derde landen. In welke mate moeten accountants uit bijvoorbeeld Portugal of Cyprus rapporteren over AQI’s?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen verder naar de risico’s van het verruimen van toezicht voor buitenlandse accountants voor de controlekwaliteit. Deze leden vragen bovendien naar andere instrumenten om het schaarste problemen op te lossen, zoals arbeidsmarktinstrumenten. Welke andere knoppen zijn er om aan te draaien om het accountancyberoep aantrekkelijker te maken? In welke mate zijn die door de regering overwogen?
Een ander middel om de kwaliteit van de controles te verbeteren is het verplicht invoeren van een Raad van Commissarissen. De leden van de NSC-fractie delen de inschatting dat intern toezicht een positief effect kan hebben op de controlekwaliteit. Kan de regering aangeven in welke mate accountantsorganisaties met en zonder een OOB-vergunning op dit moment al beschikken over een RvC? In hoeverre is een wettelijke bepaling nodig om de interne governance te versterken?
Het voorliggende wetsvoorstel brengt aanzienlijke kosten voor accountantsorganisaties met zich mee, zo concluderen de leden van de SGP-fractie. Hoe hoog worden de incidentele en structurele kosten geschat per accountantsorganisatie van het gehele wetsvoorstel? Kan de regering een inzicht geven de relatieve kosten voor individuele accountantsorganisaties die vergunningshouders zijn? Kan de regering daarbij ook inzage geven in de verschillen tussen de grootte van deze accountantsorganisaties?
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen over de effecten van het voorliggende voorstel op de regeldruk die nu al erg hoog is. Deze leden vragen de regering of de regering het met deze leden eens is dat de huidige regeldruk ervoor zorgt dat het beroep van accountant onaantrekkelijk is en de regeldruk vermindert zou moeten worden? Heeft de regering onderzoek uit laten voeren naar het effect van steeds meer regels in een al sterk gereguleerde sector? Zo nee, is de regering daartoe bereid?
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen over het effect van het wetsvoorstel voor het mkb (zowel aan de zijde van de accountants als aan de controleplichtige ondernemingen). Is de regering het met deze leden eens dat normstelling (principle-based) een passender uitgangspunt zou zijn voor dit segment dan de rule-based benadering, waarvoor nu is gekozen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering naar het voornemen van de regering om de oob-grens voor woningcorporaties te verhogen van 5.000 verhuureenheden naar 10.000 verhuureenheden. Klopt het dat invoering van deze wijziging afhangt van de voortgang van voorliggend wetsvoorstel? Deze leden achten het van groot belang dat deze wijziging ingevoerd wordt per 1 januari 2025. Zij vragen of de regering bereid is om, mocht de behandeling van voorliggend wetsvoorstel niet voor die datum zijn afgerond, deze wijziging via een andere weg, bijvoorbeeld per AMvB, mogelijk te maken. Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering een evaluatie van het gebruik van de AQI’s na drie jaar voorziet en op basis van die evaluatie wil besluiten over de verdere gefaseerde invoering in de sector. Deze leden vragen hierbij waarom de regering verwacht dat er na drie jaar een voldoende beeld is van de effecten en hoe de regering hiermee wil omgaan als er na drie jaar geen duidelijk beeld is van de effectiviteit. Ook vragen deze leden de regering om nader toe te lichten hoe het pseudonimiseren van namen bij openbaarmaking een oplossing is voor de herleidbaarheid naar personen bij zeer kleine accountantskantoren, wanneer de AQI’s in de toekomst breder verplicht worden gesteld. Deze kantoren lopen dan nog steeds tegen het oorspronkelijke probleem aan dat een pseudoniem makkelijk herleidbaar is tot personen. Deze leden vragen de regering om nader toe te lichten welke waarborgen hiervoor zijn opgenomen.
De leden van de VVD-fractie lezen in het wetsvoorstel een inschatting van de directe kosten die uit het wetsvoorstel voortvloeien, maar zijn daarbij bezorgd over het bredere beeld dat de toezichtslasten en totale kosten in de sector de afgelopen jaren fors zijn toegenomen. Heeft de regering een beeld hoe de totale kostenontwikkeling in de accountantssector als gevolg van regelgeving de afgelopen jaren is ontwikkeld? Kan de regering inzicht geven in de toezichtslasten die aan de sector zijn doorberekend in de afgelopen vijf jaar en hoe deze kosten zich voor individuele kantoren ontwikkelen wanneer de kosten over een steeds kleiner aantal kantoren worden verdeeld? Ook vragen deze leden de regering om nader in te gaan op de zorgen die er vanuit de sector zijn over de structurele rapportage- en nalevingskosten die gepaard gaan met het wetsvoorstel. Kan de regering nader toelichten hoe zij deze kostenontwikkeling raamt voor het OOB-segment en (bij toekomstige uitbreiding van de verplichtstelling voor AQI-rapportage) het niet-OOB-segment?
De leden van de VVD-fractie lezen dat uit de MKB-toets uitgevoerd op het voorliggende wetsvoorstel blijkt dat een verplichting tot rapportage op de kwaliteitsindicatoren zou leiden tot onevenredige lasten en niet voorzien is in de behoefte van controlecliënten. Daarnaast lezen deze leden dat deze verplichting zal resulteren in een stapeling van afwijkende rapportageverplichtingen. Deze leden lezen dat de regering tegemoet wil komen aan deze bezwaren door de rapportage op kwaliteitsindicatoren eerst te verplichten voor oob-kantoren en deze rapportage slechts na evaluatie te verplichten aan alle accountantsorganisaties. Deze leden zijn bezorgd dat hiermee maar beperkt tegemoet is gekomen aan de punten die uit de mkb-toets kwamen. Is de regering van plan om de afwijkende rapportageverplichtingen te stroomlijnen voordat eventueel AQI’s voor alle accountantsorganisaties verplicht gesteld worden om zo te voorkomen dat er sprake is van afwijkende rapportageverplichtingen met onredelijke administratieve lasten tot gevolg? Zo ja, hoe is de regering voornemens dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Daarnaast lezen de leden dat het invoeren van de kwaliteitsindicatoren op zichzelf geen kwaliteitsverhoging hoeft te betekenen. Is de regering bereid de rapportage op deze kwaliteitsindicatoren niet in te voeren voor de overige accountantskantoren wanneer uit de evaluatie blijkt dat dit geen kwaliteitsverhogend effect heeft? Mocht uit de evaluatie blijken dat er wel sprake is van een kwaliteitsverhogend effect, wat ziet de regering dan als een redelijke invoeringstermijn voor deze rapportage?
Waarom is niet ingegaan op het verzoek van de NBA om een wettelijke beperking van de aansprakelijkheid, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Waarom past hier eenzelfde beperking zoals de AFM en DNB deze kennen op basis van artikel 1:25d van de Wet op het financieel toezicht niet?
De leden van de PVV-fractie constateren dat de toezichthouder de uitspraak van CBb dat «de huidige wetgeving geen ruimte biedt om accountantsorganisaties aan te spreken op de kwaliteit van wettelijke controles» interpreteert. De toezichthouder vindt dat zij geen adequate handhavingsmogelijkheden meer heeft om accountantsorganisaties specifiek juridisch aan te spreken: «De inschatting op basis van deze uitspraak is dat het in de praktijk moeilijk zal zijn een direct en bewijsbaar verband te leggen tussen tekortkomingen in de controles en specifieke omissies in het kwaliteitsbeleid die dit hebben veroorzaakt».39
Jurisprudentie legt daarbij in de visie van de leden van de PVV-fractie een duidelijke link met benodigd onderzoek naar het stelsel van kwaliteitsbeheersing en/of het kwaliteitsbeleid van de accountantsorganisatie: «De aard, ernst en hoeveelheid van de tekortkomingen in de controlewerkzaamheden van de externe accountants zeggen op zichzelf beschouwd onvoldoende over een eigenstandige gedraging van de accountantsorganisatie om een overtreding van de zorgplicht van artikel 14 van de Wta te kunnen vaststellen. Om inzicht te verkrijgen in de wijze waarop de accountantsorganisatie invulling geeft aan haar wettelijke verplichtingen, in het bijzonder de op grond van artikel 14 van de Wta op haar rustende zorgplicht, valt er in de meeste gevallen niet aan te ontkomen (enig) onderzoek naar (de opzet en werking van) het stelsel van kwaliteitsbeheersing en/of het kwaliteitsbeleid te doen.»40. Deze leden hebben daarom de volgende vragen aan de regering.
Is de regering het eens met de stelling dat de toezichthouder op dit moment diverse wettelijke bevoegdheden én verschillende juridische en niet-juridische instrumenten heeft om de accountantsorganisatie aan te spreken op de kwaliteit van wettelijke controles?
Volgt de regering de jurisprudentie in dit kader dat de toezichthouder enig onderzoek zal moeten doen naar het stelsel van kwaliteitsbeheersing en/of het kwaliteitsbeleid van een accountantsorganisatie om inzicht te krijgen in haar wettelijke verplichtingen, en dat de toezichthouder daarmee kan aantonen of een direct en bewijsbaar verband kan worden gelegd met specifieke omissies in het kwaliteitsbeleid?
Volgt de regering in dit kader ook de Cta en de Raad van State die stellen dat de wet voor ¨(enig) onderzoek naar (de opzet en werking van) het stelsel van kwaliteitsbeheersing en/of het kwaliteitsbeleid¨ niet hoeft te worden aangepast? Zo ja, kan de regering dan aangeven waarom een wetswijziging wordt beoogd?
De leden van de PVV-fractie constateren dat de memorie van toelichting stelt: «In de praktijk is de ontwikkeling dat de accountantsorganisatie in toenemende mate invloed heeft op en dus verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de werkzaamheden betreffende de controle. (...) De accountantsorganisatie is lang niet meer enkel een verband van individueel werkende externe accountants, dat slechts randvoorwaarden stelt voor kwaliteit van uitvoering van wettelijke controles dusdanig dat de individuele externe accountant als enige aanspreekbaar is of hoort te zijn op tekortkomingen in de wettelijke controles.»41
Deze ontwikkeling wordt als argument opgevoerd om de verantwoordelijkheid en zorgplicht van de accountantsorganisatie uit te breiden met een kwaliteitsdoelstelling.
Met verwijzing naar de wetsgeschiedenis vragen deze leden de regering: Is de regering het eens met de stelling dat deze ontwikkeling al bij de totstandkoming van de Wet toezicht accountantsorganisaties werd voorzien door juist de accountantsorganisatie als aanknopingspunt (normadressaat) te nemen voor het toezicht?42, 43
Ingevolge artikel 48a, eerste lid, van de Wta is het toezicht in dat kader primair gericht op de vraag of de accountantsorganisatie voldoet aan wettelijke eisen. Deze vraag zou in de visie van deze leden dus centraal moeten staan in het uit te voeren toezicht. Wat vindt de regering van de stelling dat de wijze waarop het regelgevend kader is ingeregeld (Europese Richtlijn en Verordening, de Wta en het Bta, de VAO in letter en geest, onafhankelijk publiek toezicht en handhaving en rechtspraak), de toezichthouder (blijkbaar) onvoldoende handvatten biedt om de accountantsorganisatie (primair normadressaat) ter verantwoording te roepen? Mede gezien de stellingname van de rechterlijke macht, de Cta en de Raad van State. Ligt dat aan de wet of ligt dat aan de wijze waarop de toezichthouder het toezicht uitvoert? Hoe kijkt de regering daarnaar?
De leden van de PVV-fractie constateren dat de memorie van toelichting stelt: «Door deze als verduidelijking van de medeverantwoordelijkheid van de accountantsorganisatie voor de kwaliteit van de wettelijke controles bedoelde verplichting komt ook, zoals aanbevolen door de Cta, het stelsel van kwaliteitsbeheersing centraler te staan.»
Aanbeveling 19 van de Cta was erop gericht om «in de uitvoering van het toezicht, de beoordeling van kwaliteitsbeheersingssystemen, naast voldoende aandacht voor compliance en factoren die van materiële invloed zijn op de kwaliteit, centraal te stellen en het bevorderen van kwaliteitsverbetering het doel te laten zijn.»44
«De Commissie ziet dat de AFM aanpassingen in haar toezicht overweegt. Dit betreft zowel de focus van haar toezicht – van dossierbeoordeling naar een meer integrale beoordeling van het kwaliteitsbeheersingssysteem, mede naar aanleiding van de genoemde uitspraak van het CBB – als de toonzetting. Dat is positief en de commissie meent dat er alle aanleiding is om een dergelijke aanpassing ook snel door te voeren.»45
Kan de regering naar aanleiding van het bovenstaande toelichten of de aanbeveling van de Cta betrekking heeft op de inrichting van het toezicht zoals door de toezichthouder uitgevoerd (verandering in focus van toezicht en toonzetting), of op het feit dat het centraal stellen van het kwaliteitsbeheersingssysteem onvoldoende tot uiting komt in de huidige wet en daarom aanpassing behoeft?
Indien de aanbeveling van de Cta gericht is op de verandering van focus van toezichthouden door de toezichthouder, kan de regering dan aangeven waarom de wet gewijzigd moet worden?
Het doel van de Wijzigingswet, dan wel maatregel, is het verhogen van de kwaliteit van de wettelijke controle, constateren de leden van de PVV-fractie. Daarvoor is de externe accountant primair verantwoordelijk. De memorie van toelichting licht niet toe wat (en op welke wijze) de verduidelijking van de medeverantwoordelijkheid van de accountantsorganisaties daartoe concreet bijdraagt of bewerkstelligt.
Mede gezien het gegeven dat de toezichthouder zoekt naar adequate handhavingsmogelijkheden en het juridisch aanspreken van accountantsorganisaties (maatregel «versterking handhavingsinstrumentarium» uit het initiële Wetsvoorstel toekomst accountancysector), en de maatregel geen voorstel is van de Cta hebben de leden van de PVV-fractie de volgende vragen aan de regering.
Kan de regering verduidelijken en beargumenteren waarom juist uitbreiding van handhavingsmogelijkheden en het juridische aanspreken van accountantsorganisaties ingezet wordt als beleidsinstrument om de kwaliteit van wettelijke controles te verhogen? Denkt de regering het beoogde doel van kwaliteitsverbetering in de sector via de weg van juridisering en (punitieve) sanctionering te kunnen bewerkstelligen? Heeft de regering de effecten van de maatregel onderzocht, onder andere in het kader van doelmatigheid en doeltreffendheid?
Mede gelet op de formulering in de memorie van toelichting dat «formele bestuurs- en tuchtrechtelijke handhaving (door respectievelijk de AFM als wettelijk toezichthouder en de Accountantskamer als tuchtrechter) daarbij geen doel op zich is, maar een mogelijkheid als stok achter de deur»:46 en het gegeven dat de toezichthouder «gedragstoezicht» uitoefent bij accountantsorganisaties vragen de leden van de PVV-fractie bovendien of de regering denkt dat «deze stok» helpt om een gedragsverandering en daarmee kwaliteitsverbetering bij en binnen accountantsorganisaties te bewerkstelligen.
ARTIKELSGEWIJS
ARTIKEL I (Wet op het accountantsberoep)
Artikel 45a
De leden van de SGP-fractie hebben vragen over het pseudonimiseren van persoonsgegevens. Deze leden achten het risico op tot persoon herleidbare informatie nog steeds aanzienlijk, zeker bij kleine organisaties. Hoe is geborgd dat persoonsgegevens voldoende is geborgd? Waarom maakt het vermelden van de gepseudonimiseerde naam van een accountant volgens de regering geen inbreuk op de privacy? Indien er volgens de regering wel inbreuk op privacy wordt gemaakt, waarom is dat proportioneel? Waarom is niet overwogen om bij kleine accountantsorganisaties in het geheel geen persoonsgegevens openbaar te maken, ook niet gepseudonimiseerd?
ARTIKEL VIII (Inwerkingtreding)
De inwerkingtreding vindt plaats op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, zo lezen de lezen van de SGP-fractie. Kan de regering dit tijdspad voor zover mogelijk nu al schetsen?
De fungerend voorzitter van de vaste commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Lips
Eindrapport van de Commissie toekomst accountancysector, 30 januari 2020, «Vertrouwen op controle», pagina 8.
«Vertrouwen op controle», Eindrapport van de Commissie toekomst accountancysector (30 januari 2020), pagina 107–108
Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad.
Zie bijvoorbeeld Van Buuren en Snoei, (2021), «Over de diagnostische eigenschappen van Audit Quality Indicators», of
Van Brenk e.a. (2021), «De tragiek van audit quality indicatoren (AQI’s)», Maandblad voor accountancy en bedrijfseconomie, 95 (1/2), resp. p. 33–45 en p. 57–64.(https://mab-online.nl/article/60776/)
Zie Autoriteit Persoonsgegevens, Advies wet toekomst accountancysector (23 maart 2022), pagina 2
Advies Raad van State, Wetsvoorstel Toekomst accountancysector Kenmerk W06.22.0142/III, Kamerstukken II 2023/24, 36 484, nr. 4, pagina 3 en 5
Dit betreffen overige controles van jaarrekeningen, zijnde vrijwillige controles of overige assurance-opdrachten van andere informatie, niet zijnde een jaarrekening.
Kwartiermakers toekomst accountancysector, toelichting op de Consultatie Audit Quality Indicators (8 juli 2021), pagina 3
Memorie van toelichting Wijzigingswet accountancysector, pagina 47
Advies Raad van State, Wetsvoorstel Toekomst accountancysector Kenmerk W06.22.0142/III, Kamerstukken II 2023/24, 36 484, nr. 4, pagina 5
Kamerstuk 33 977, nr. 16, Evaluatie Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta); Brief regering; Rechtsbescherming accountants en accountantsorganisaties, 31 januari 2017
Kamerstukken II 2023/24, 36 484, nr. 3 (Beslisnota’s), beslisnota d.d. 13 november 2023, pag. 2.
Advies Raad van State, Wetsvoorstel toekomst accountancysector (pagina 10) en Wetgevingsbrief AFM (24 april 2020)
ECLI:NL:RBROT:2017:9978 en ECLI:NL:RBROT:2017:9977 – Rechtbank Rotterdam, 20-12-2017/17/7332 en 16/7329
ECLI:NL:CBB:2019:234 en ECLI:NL:CBB:2019:235 – College van Beroep voor het bedrijfsleven, 18-06-2019/18/183 en 18/991
AFM-bestuurder Everts in NRC Handelsblad (19 juni 2020), «AFM lijdt twee keer zelfde nederlaag»; Zie https://www.nrc.nl/nieuws/2019/06/19/afm-lijdt-twee-keer-zelfde-nederlaag-a3964192?t=1711263932
Richtlijn 2014/56/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen; Zie https://www.nba.nl/wet--en-regelgeving/hra/9/66/ en https://eur-lex.europa.eu/eli/dir/2014/56/oj/nld
Zie bijvoorbeeld Kamerstukken 29 658, nr. 3 (2003–2004) memorie van toelichting Wet toezicht accountantsorganisaties, pagina 11
Zie ook de Nota van Toelichting Besluit toezicht accountantsorganisaties (Bta), Kamerstuk 29 658-73-b2, Inleiding, pagina 1: «In navolging van de Wta richt het besluit zich tot accountantsorganisaties en indirect of via de accountantsorganisatie ook tot de externe accountant».
Rapport «Vertrouwen op controle», Commissie toekomst accountancysector (30 januari 2020), pagina 111–112
Rapport «Vertrouwen op controle», Commissie toekomst accountancysector (30 januari 2020), pagina 108
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36484-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.