36 470 Najaarsnota 2023

Nr. 16 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 22 december 2023

De vaste commissie voor fin heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 24 november 2023 inzake de Najaarsnota 2023 (Kamerstuk 36 470, nr. 1).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 15 december 2023. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen

De griffier van de commissie, Schukkink

Antwoorden Feitelijke Kamervragen Najaarsnota 2023

Vraag 1

Kunt u per begroting aangeven hoe groot de eindejaarsmarge is, of de volledige eindejaarsmarge wordt ingevuld en hoe groot eindejaarsmarge maximaal mag zijn (bijvoorbeeld 1%)?

Antwoord op vraag 1

Op dit moment is de omvang en invulling van de eindejaarsmarge nog niet bekend. De definitieve hoogte van de eindejaarsmarge wordt bepaald bij de Slotwet als alle realisatiecijfers van departementen geboekt zijn. Vervolgens wordt bij de Voorjaarsnota 2024 besloten welk deel van de eindejaarsmarge wordt toegevoegd aan de begrotingen. Voor de berekening van de eindejaarsmarge geldt een maximum van 1% van het begrotingstotaal. Begrotingsfondsen hebben een eindejaarsmarge van 100%.

Vraag 2

Wat zijn de rentelasten? Hoe zijn die veranderd ten opzichte van de stand bij de Miljoenennota?

Antwoord op vraag 2

In de plafondtoets van het deelplafond Rijksbegroting is de mutatie op de rentelasten te zien ten opzichte van de stand bij de Miljoenennota. Hieruit blijkt dat er voor 2023 een meevaller op de rentelasten is van 265 miljoen euro. De stand van de totale rentelasten in 2023 komt nu op 6,1 miljard euro. Dit is onder andere het gevolg van een wijziging van het financieringsplan 2023. Het financieringsplan geeft een beschrijving van de geschatte omvang en de totstandkoming van de financieringsbehoefte van de Nederlandse Staat en een overzicht van de manier waarop deze ingevuld dient te worden. Doordat er minder schuld uitgegeven wordt, nemen de verwachte rentelasten af.

Vraag 3

Voor welke reeksen op de Aanvullende post wordt verwacht dat de plannen voldoende zijn uitgewerkt zodat overheveling naar departementale begroting kan plaatsvinden? Voor welke reeksen niet en voor welk bedrag is dat dan?

Antwoord op vraag 3

Op de Aanvullende Post staan middelen gereserveerd voor maatregelen die nadere uitwerking vergen. Voor het overhevelen van de middelen naar de departementale begroting dient het betreffende departement een bestedingsvoorstel op te stellen waaruit blijkt op welke manier de middelen doelmatig en doeltreffend besteed gaan worden. Het voorjaar is het eerst volgende moment waarbij de middelen opgevraagd kunnen worden. Vanwege de demissionair status is het kabinet terughoudend met het aanwenden van nog niet benutte coalitieakkoordmiddelen die nog gereserveerd staan op de Aanvullende Post. Per reservering wordt bezien of het gelet op de demissionaire status passend is om middelen aan te wenden. Deze overheveling wordt ook per begrotingset aan uw Kamer voorgelegd.

Vraag 4

Waarom worden bij de Najaarsnota verschillen toegelicht t.o.v. de stand Miljoenennota 2024 en niet (ook) Miljoenennota 2023, wat immers voor het parlement in het kader van het budgetrecht de logische referentiesituatie is?

Antwoord op vraag 4

Bij de budgettaire nota’s wordt het parlement geïnformeerd over de wijzigingen en budgettaire besluitvorming van het Kabinet ten opzichte van de vorige budgettaire nota. De Kamer heeft traditioneel voor de begrotingsuitvoering van het lopende jaar op twee momenten de mogelijkheid haar budgetrecht uit te oefenen via de suppletoire begrotingen. Daar is dit jaar voor het eerst een derde moment aan toegevoegd via de incidentele suppletoire begrotingen (ISB’s) bij Miljoenennota. De ISB’s van Prinsjesdag zijn door beide Kamers geautoriseerd. Bij de Najaarsnota heeft de Kamer de mogelijkheid om de mutaties ten opzichte van de Miljoenennota 2024 en de ISB’s van Prinsjesdag te accorderen. Daarom worden de verschillen bij de Najaarsnota 2023 toegelicht ten opzichte van de Miljoenennota 2024. Bij het Financieel jaarverslag 2023 wordt de ontwikkeling van de begrotingsstanden van Miljoenennota 2023 tot Slotwet weergegeven.

Vraag 5

Waarom bevat de Najaarsnota geen duiding van de oorzaken van de grootste afwijkingen ten opzichte van de begroting, zoals onderuitputting of mee- of tegenvallende belastingopbrengsten?

Antwoord op vraag 5

De Najaarsnota geeft de laatste stand van zaken van de uitgaven en inkomsten voor het begrotingsjaar 2023. In de paragrafen en bijlagen wordt toelichting en duiding gegeven op de onderdelen. Paragraaf 2 geeft een overzicht van de ontwikkeling van de uitgaven, inclusief duiding op de deelplafonds. In paragraaf 2.2 wordt de onderuitputting per begroting toegelicht. De verticale toelichting in bijlage 1 toont voor ieder begrotingshoofdstuk de budgettaire veranderingen die zich hebben voorgedaan sinds de Miljoenennota 2024, waarbij onderscheid wordt gemaakt in mee- en tegenvallers. In de tweede suppletoire begrotingen van de departementen wordt ook nadere toelichting gegeven op de wijzigingen die zich hebben voorgedaan; deze liggen ter goedkeuring voor.

In paragraaf 3 worden de verschillende componenten van het inkomstenbeeld gepresenteerd en toegelicht, met ook hierbij de bijstellingen sinds de Miljoenennota 2024. Tevens zijn in bijlage 4 de volledige belasting- en premieontvangsten opgenomen.

Vraag 6

Kunt u aangeven op welke begrotingsposten zich nu al twee jaar of meer een significante onderuitputting voordoet?

Antwoord op vraag 6

De onderuitputting op de departementale begrotingen heeft verschillende oorzaken, waaronder krapte op de arbeidsmarkt of vertraging bij de uitvoering van projecten. In het voorjaar wordt kritisch gekeken of sprake is van incidentele of structurele onderuitputting. Dat is het moment waarop wordt geanalyseerd of over meerdere jaren significante onderuitputting zich voordoet. Indien sprake is van structurele onderuitputting zullen ramingen worden bijgesteld. In het Jaarverslag over begrotingsjaar 2023 zal specifiek worden ingegaan op de onderuitputting in 2023 en in hoeverre de onderuitputting veroorzaakt wordt door de situatie op de arbeidsmarkt.

Vraag 7

Hoe verklaart u de forse meevallers bij de reguliere opvangkosten door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) (207 miljoen euro), de behandeling van asielaanvragen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (26,8 miljoen euro) en de begeleiding van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (AMV’s) door Nidos (23,4 miljoen euro), in het licht van de toenemende asielinstroom? Betekent het afromen van middelen ook een lagere capaciteit voor COA en IND? Hoe verhouden de thans beschikbare middelen zich tot de structurele capaciteit die voor de langere termijn beschikbaar moet zijn om pieken op te kunnen vangen?

Antwoord op vraag 7

Uit de Meerjaren Productie Prognose (MPP) 2023-II van dit najaar volgt een lagere verwachte totale asielinstroom dan in de MPP 2023-I van dit voorjaar (zie ook het antwoord op vraag 156). Op basis van de MPP 2023-I zijn bij Voorjaarsnota 2023 extra middelen beschikbaar gesteld voor de periode 2023 tot en met 2026. De lagere instroom leidt nu voor 2023 tot enkele meevallers. Bij COA is er een meevaller in verband met de lagere gemiddelde bezetting, maar er is ook een tegenvaller van 218 miljoen euro op de meerkosten voor (crisis)noodopvang. Bij IND is er een meevaller op het versnellingstraject en bij NIDOS is er een meevaller omdat er te weinig geschikte opvanglocaties voor alleenstaande minderjarige vluchtelingen (AMV) worden gerealiseerd. Begin 2024 verschijnt er weer een nieuwe MPP, op basis waarvan het kabinet bij Voorjaarsnota 2024 tot budgettaire aanpassingen kan komen. De afspraak die bij Voorjaarsnota 2023 is gemaakt over een duurzame capaciteit van 41.000 opvangplekken bij het COA zorgt ervoor dat het aantal structurele opvangplaatsen kan worden uitgebreid.

Vraag 8

Kunt u aangeven hoe veel de fors hoger uitvallende kosten voor noodopvang van asielzoekers (218 miljoen euro) in totaal bedragen in 2023 en hoe dit bedrag zich verhoudt tot de raming bij Miljoenennota 2023?

Antwoord op vraag 8

Bij Voorjaarsnota 2023 is 700 miljoen euro beschikbaar gesteld voor (crisis)noodopvang in 2023. De tegenvaller van 218 miljoen euro maakt het verwachte totaal voor (crisis)noodopvang 918 miljoen euro.

Vraag 9

Wat is de oorzaak van het feit dat binnen het budget voor maatschappelijke diensttijd 2023 69,8 miljoen euro niet is besteed? Kunt u inzicht geven in de benutting van de beschikbare middelen over de afgelopen jaren?

Antwoord op vraag 9

De definitieve besteding van de middelen in 2023 is nog niet bekend en volgt bij Slotwet. Het beeld tot nu toe is dat binnen het budget van de maatschappelijke diensttijd er in 2023 69,8 miljoen euro niet besteed wordt. Dit komt onder andere doordat niet alle middelen voor de hoofdsubsidie zijn ingezet (ook in eerdere jaren), door een meevaller op het flankerend beleid en een vertraging in het uitbetaalritme van eerdere subsidietranches. Deze onderuitputting is bij NJN afgeboekt van de OCW-begroting.

In de periode 2018–2021 stond het budget voor de maatschappelijke diensttijd (MDT) op de VWS-begroting. In deze periode was in totaal 250 miljoen euro beschikbaar voor de MDT. Voor een toelichting over de besteding van die middelen verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 162 uit eerdere beantwoording van Kamervragen over de OCW-begroting 2023.1

In het coalitieakkoord is het jaarlijkse budget voor MDT vanaf 2022 verdubbeld van 100 naar 200 miljoen euro. Deze 200 miljoen euro is overgeheveld van de begroting van VWS naar OCW. Van deze 200 miljoen euro in 2022 is 78 miljoen euro besteed aan MDT-subsidies en 5 miljoen euro aan uitvoeringskosten en flankerend beleid. 117 miljoen euro is niet uitgegeven. Een deel van de subsidietranche 2022 wordt, vanwege het meerjarige karakter van de subsidie, uitgegeven in 2023 en 2024.

Vraag 10

Worden de middelen uit de heffing voor glastuinders vanwege het overschrijden van het CO2-emissieplafond in 2021, van in totaal 3 miljoen euro, in 2023 ook weer ingezet voor stimulering van verduurzaming van de sector?

Antwoord op vraag 10

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft in de Tweede Kamerbrief van 17 november 2023 (Kamerstukken II 2023/24, 32 813, nr. 1315) aangegeven dat de totale heffing voor het overschrijden van CO2-emissieplafond in 2021 6,3 miljoen euro bedraagt.

Verder gaf hij aan dat bedrag in overleg met Glastuinbouw Nederland zal worden gebruikt voor het stimuleren van de energietransitie in de glastuinbouwsector.

Vraag 11

Hoe verhouden het incidentele bedrag van 103 miljoen euro, dat gemeenten momenteel ontvangen in verband met de transitiekosten voor de invoering van de Omgevingswet, en het moment van uitkeren zich tot de bestuurlijke afspraken met gemeenten en provincies over de invoering van de Omgevingswet?

Antwoord op vraag 11

De bestuurlijke partners hebben in juli 2023 een meerjarig principeakkoord over de dekking van de beheerkosten van het Digitiaal Stelsel Omgevingswet (DSO-LV) bereikt, waarmee meerjarig financiële stabiliteit is gecreëerd. Daarmee hebben de partijen in overleg met de Minister van financiën ook afgesproken om de middelen die in 2023 op de Aanvullende Post staan gereserveerd voor de invoering van de Omgevingswet, voor de decembercirculaire uit te keren aan de decentrale overheden. De kosten die het Rijk en decentrale overheden aan de invoering van de omgevingswet maken zullen worden gemonitord en geëvalueerd. Conform het Hoofdlijnenakkoord financiële afspraken Stelselwijziging Omgevingswet komen de transitiekosten voor rekening van de bevoegde gezagen.

Vraag 12

Kunt u een nadere toelichting geven op de verhoging van de verplichting op artikel 37 (begroting Justitie & Veiligheid) met 1,2 miljard euro? Tot welke (wijziging van) kasuitgaven leidt dit in 2023 en 2024? Gaat het hierbij om reeds voorziene uitgaven of om extra uitgaven? Kunt u aangeven hoe hoog de totale instroom van asielzoekers in 2023 naar verwachting zal zijn en hoe hoog de kosten voor reguliere en noodopvang naar verwachting in 2023 uitvallen?

Antwoord op vraag 12

De verhoging van het verplichtingenbudget hangt samen met de opvang van Oekraïense ontheemden. Het verplichtingenbudget is opgehoogd met ongeveer 1,2 miljard euro op basis van de aangevraagde voorschotten door gemeenten voor opvang en transitiekosten in 2023 en op basis van de afrekening van de opvang en transitiekosten over 2022. Op basis van de realisatiecijfers bleek dat het verplichtingenbudget te laag was geraamd bij de eerste suppletoire begroting Justitie en Veiligheid 2023. Het gaat daarbij om voorziene uitgaven waarvan enkel onzeker was of de gemeenten de uitgaven in 2023 zouden aanvragen als voorschot of in 2024 bij de afrekening (gemeenten mogen zelf bepalen of ze wel of niet een voorschot aanvragen). Omdat er meer voorschotten zijn aangevraagd in 2023 dan verwacht, zal de afrekening voor die plekken in 2024 lager worden.

Het kabinet brengt met de Meerjaren Productie Prognose (MPP) in beeld met welke scenario’s van reguliere asielinstroom rekening gehouden moet worden. Dit najaar zijn de cijfers van de MPP 2023-II gepubliceerd waarin wordt verwacht dat de totale asielinstroom over 2023 op een bandbreedte zit tussen de 44.600 en 68.300, met een medio scenario van 59.600. De geraamde asielinstroom van MPP 2023-II is lager dan bij Voorjaarsnota de verwachting was. Het verwachte benodigde aantal reguliere asielopvangplekken in 2023 wordt daarom neerwaarts bijgesteld, wat resulteert in een meevaller van ongeveer 207 miljoen euro. Maar er is ook een tegenvaller van ongeveer 218 miljoen euro op de (crisis)noodopvang, omdat er te weinig reguliere capaciteit gerealiseerd is waardoor meer gebruik van (crisis)noodopvang nodig is. De totale kosten voor COA voor 2023 bedragen ongeveer 2,5 miljard euro.

Vraag 13

Kunt u bij het onderdeel OCW de «niet-plafondrelevante mutaties ter hoogte van 710,0 miljoen euro met betrekking tot de studiefinanciering» nader toelichten? Waardoor wordt deze meevaller verklaard en is het effect structureel?

Antwoord op vraag 13

Het onderdeel niet-plafondrelevante mutaties met betrekking tot studiefinanciering heeft betrekking op de leningen die het Rijk verstrekt aan studenten. Dit zijn bijvoorbeeld de rentedragende studielening en de prestatiebeurzen. Alle leningen worden momenteel geboekt als een niet-plafondrelevante mutatie. Voor de prestatiebeurzen geldt momenteel dat bij omzetting naar een gift (na het afstuderen) deze relevant worden. Omdat het gaat om een niet-plafondrelevante mutatie levert een meevaller geen ruimte op onder het uitgavenplafond, net zoals een tegenvaller geen ruimte kost onder het uitgavenplafond.

Op basis van de betalingen over het eerste half jaar wordt een inschatting gemaakt over de benodigde bijstelling in 2023. De bijstelling van 710 miljoen euro is opgebouwd uit niet-plafondrelevante meevallers van 500 miljoen euro op de rentedragende lening, 65 miljoen euro op de aanvullende beurs, 60 miljoen euro op het collegegeldkrediet, 45 miljoen euro op de reisvoorziening en 40 miljoen euro op de basisbeurs. Grofweg heeft de bijstelling van 710 miljoen euro twee oorzaken;

  • Een bijstelling naar beneden van 386 miljoen euro als gevolg van het vrijvallen van de niet-plafondrelevante loon- en prijsontwikkeling (LPO in) over 2023. De raming van studiefinanciering wordt jaarlijks in het eerste kwartaal bijgesteld, waarbij geïndexeerd wordt met een t-2 systematiek (dus: indexatie op 1 januari 2023 is op basis van de inflatie over 2021). Nadat de studiefinancieringsraming is bijgesteld, kent Financiën in het Voorjaar de LPO). toe. Deze vergoeding wordt uitgekeerd volgens een t-1 systematiek. Het gevolg van deze methode is dus dat het bedrag van de LPO reeks dat in het huidige begrotingsjaar staat opgenomen, pas in het jaar daarna nodig is om de studiefinancieringsraming te indexeren. Hierdoor valt dit bedrag jaarlijks vrij bij de 2e suppletoire begroting. De LPO die in het voorjaar 2023 is toegekend bedroeg 10 procent vanwege de hoge inflatie in 2022. Hierdoor is de meevaller door LPO bij najaarsnota een stuk hoger dan in voorgaande jaren.

  • Een bijstelling naar beneden van 324 miljoen euro. De inschatting van de (niet plafondrelevante) leningen die studenten zullen aangaan in 2023 is op basis van de leningen die studenten zijn aangegaan in de eerste helft van 2023 naar beneden bijgesteld. De achterliggende redenen voor deze bijstellingen (minder studenten, minder leningen en/of lagere normbedragen) kunnen echter nog niet met zekerheid worden vastgesteld. Hiervoor zijn de uitgebreide realisatiecijfers van DUO nodig die begin 2024 beschikbaar komen. Het is niet mogelijk om aan te geven of dit effect structureel is. Op basis van de studiefinancieringsraming 2024, die het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het voorjaar zal publiceren, zal de begroting opnieuw worden bijgesteld wanneer nodig.

Vraag 14

Gemeenten hielden in het begrotingsjaar 2022 in totaal 3,9 miljard over; kunt u een indicatie geven van de benutting van de middelen in het Gemeentefonds in het begrotingsjaar 2023? In hoeverre is er ook bij gemeenten sprake van een structurele onderuitputting, als gevolg van krapte op de arbeidsmarkt of andere oorzaken?

Antwoord op vraag 14

De middelen uit het gemeentefonds vormen voor gemeenten algemene, vrij besteedbare middelen, samen met hun algemene belastingen (zoals ozb) en overige eigen middelen (uit bijvoorbeeld aandelen of onroerend goed). Er valt daarom niet aan te geven welk deel van de middelen uit het gemeentefonds niet wordt uitgegeven in 2023. De uitgaven van gemeenten zijn niet gekoppeld aan de verschillende inkomstenstromen. Uw kamer wordt wel jaarlijks geïnformeerd over de gemeentelijke financiën via het Integraal Overzicht Financiën Gemeenten.

In het Integraal Overzicht Financiën Gemeenten staat dat een andere factor in de positieve exploitatieresultaten van de laatste jaren is dat de uitvoeringskracht van gemeenten niet in gelijke pas is meegelopen met de taken en ambities en dat dit een factor is in de positieve exploitatieresultaten die zich ook in 2022 al voordeden. Uit verschillende signalen blijkt dat de druk op gemeentelijke apparaten toeneemt. Provinciale toezichthouders merkten in hun toezichtsverslag op, dat gemeenten moeite hebben om invulling te geven aan hun reguliere activiteiten vanwege een gebrek aan voldoende personeel. Het aantal openstaande vacatures bij gemeenten was eind 2022 ruim tweemaal zo hoog als eind 2019.

Overigens zijn voor het overschot in 2022 ook andere mogelijke verklaringen. Zo was het accres in 2022 relatief hoog, en zijn gemeenten ruim gecompenseerd voor de opvang van ontheemden uit Oekraïne. Verder ontvangen gemeenten als gevolg van de uitspraak van de Commissie van Wijzen aangaande de jeugdzorg sinds 2022 meer middelen voor de jeugdzorg. Ten slotte ontvingen gemeenten middelen ter compensatie van corona (ruim 0,5 miljard euro) en in het najaar middelen die in verband met de hoge energiekosten zijn toegekend (500 miljoen euro energietoeslag en 35 miljoen euro bijzondere bijstand en 35 miljoen euro bijzondere bijstand studenten).

Vraag 15

Waarom wordt de bijdrage aan het Rijksvastgoedbedrijf ten behoeve van de Nationale Grondbank met 90 miljoen euro verlaagd? Waaraan is de 10 miljoen euro besteed die wel beschikbaar is gesteld? Welke provincies voeren actief grondbeleid en in hoeverre is er sprake van afstemming tussen nationaal en provinciaal instrumentarium?

Antwoord op vraag 15

De aankoop van grond blijkt meer tijd te kosten dan vooraf gedacht, daarom zal in 2023 90 miljoen euro minder worden uitgegeven aan de aankoop van grond. De verwachting is dat de resterende 10 miljoen euro wel wordt uitgegeven voor de aankoop van grond. Het is voor alle provincies mogelijk om actief grondbeleid te voeren, er wordt echter niet bijgehouden welke provincies dat daadwerkelijk doen. De Nationale Grondbank werkt in nauwe afstemming met en, op verzoek van de provincies.

Vraag 16

In verband met de compensatie hoge energielasten stelde het kabinet in de Miljoenennota 2023 in totaal 200 miljoen euro beschikbaar voor flankerend beleid, gericht op de huishoudens die naast de maatregelen extra ondersteuning nodig hebben. «De maatregelen uit het flankerend beleid worden nog verder uitgewerkt», zo stelt de Miljoenennota 2023. Op welke wijze is de 200 miljoen euro in 2023 besteed en hoe hebben lagere inkomens hiervan geprofiteerd?

Antwoord op vraag 16

Onderstaande tabel geeft weer op welke wijze de middelen flankerend beleid, toegevoegd bij Miljoenennota 2023, tot nu toe zijn besteed in 2022 en 2023 en welke middelen gereserveerd zijn voor 2024.

Posten flankerend beleid

2022

2023

2024

Vroegsignalering door gemeenten en bijzondere bijstand

50 miljoen

50 miljoen

35 miljoen*

Kinderarmoede

 

10 miljoen

 

Opschalen effectieve aanpakken

 

4 miljoen

 

Voedselhulp

 

5 miljoen

 

Waarborgfonds en schuldenaanpak

 

5 miljoen

 

Caribisch Nederland

 

1 miljoen

 

Schoolmaaltijden

   

40 miljoen*

Totaal

50 miljoen

75 miljoen

75 miljoen

Al deze bestedingsdoelen zijn gericht op personen en kinderen in huishoudens met een laag inkomen. Dit onder andere door het voor gemeenten financieel mogelijk te maken extra in te kunnen zetten op huishoudens met armoede- en schuldenproblematiek. Ook voor komend jaar maakt het kabinet dit mogelijk.

Vraag 17

Klopt het dat de verplichtingen bij Najaarsnota/2e suppletoire begroting met 14,4 miljard euro toenemen? In hoeverre leiden deze verplichtingen tot extra of afwijkende uitgaven in 2023, 2024 en latere jaren (afwijkend kasritme t.o.v. vastgestelde begroting)?

Antwoord op vraag 17

Het klopt dat de verplichtingen in de tweede suppletoire begrotingen van de departementen op verschillende begrotingsartikelen worden gewijzigd, zowel opwaarts als neerwaarts. Dat is gebruikelijk op dit moment in het jaar, op basis van de laatste inzichten wordt uw Kamer geïnformeerd over de noodzakelijke wijzigingen. Het betreft veelal de uitvoering van het staand beleid, bijvoorbeeld op het terrein van de curatieve en langdurige zorg. De Minister van VWS heeft uw kamer hierover geïnformeerd bij Kamerstuk 36 470 XVI, nr. 2. In het antwoord op vraag 22 worden de verplichtingen van VWS verder toegelicht. Daarnaast worden bijvoorbeeld de verplichtingen verhoogd voor de opvang van vluchtelingen uit Oekraïne.

In de Najaarsnota geeft het kabinet een overkoepelende algemene toelichting op het budgettaire beeld van 2023, waarbij de budgettaire veranderingen (op kasbasis) ten opzichte van de Miljoenennota 2024 per begroting worden toegelicht. In overeenstemming met artikel 2.26 van de Comptabiliteitswet 2016 presenteert de Najaarsnota geen meerjarige doorkijk. Hetzelfde geldt voor de tweede suppletoire begrotingen. Op andere begrotingsmomenten wordt wel de meerjarige doorwerking in beeld gebracht, op basis van het meest recente economische beeld van het CPB. Het eerstvolgende moment is de Voorjaarsnota 2024 met de eerste suppletoire begrotingen. Het meest recente moment was met de suppletoire begrotingen bij Prinsjesdag dit jaar. Voorgenomen wijzigingen in de kasuitgaven in 2023 staan opgenomen in de tweede suppletoire begrotingen.

Vraag 18

Hoe kan de Kamer controleren of er bij deze verplichtingen sprake is van lopend beleid of dat er ook nieuwe beleidskeuzes aan de orde zijn? Welke rol speelt de Minister van Financiën bij deze beoordeling?

Antwoord op vraag 18

De tweede suppletoire begroting is het laatste reguliere moment dat wijzigingen op de begroting voor het lopende jaar worden voorgelegd aan de Kamer voor autorisatie. De vakminister ligt deze wijzigingen (zowel uitgaven, verplichtingen als ontvangsten) toe in de memorie van toelichting bij de tweede suppletoire begroting. De inhoud van de begrotingswetten is door de Minister van Financiën getoetst aan de begrotingsregels die het kabinet hanteert en de regels die in de Comptabiliteitswet 2026 stelt aan het financieel beheer van het Rijk. Op basis van de toelichtingen van de individuele Ministers kan uw Kamer de mutaties beoordelen en de (suppletoire) begrotingswetten al dan niet autoriseren. In de overkoepelende Najaarsnota van de Minister van Financiën wordt het budgettaire beeld op hoofdlijnen aan uw Kamer toegelicht.

Dit jaar is er voor het eerst een extra suppletoire begroting bij Prinsjesdag geweest zodat uw Kamer wijzigingen op de lopende begroting tijdig en zorgvuldig kan behandelen. De focus van de Najaarsnota ligt vooral op het in beeld brengen van de begrotingsrealisaties.

Vraag 19

Hoe kan de Kamer controleren of de voorgestelde verplichtingen voor 2023 in lijn zijn met geautoriseerde bedragen in de begrotingen voor 2023, 2024 en latere jaren? Waarom ontbreken toelichtingen op verplichtingenmutaties in de Najaarsnota?

Antwoord op vraag 19

De Najaarsnota bevat een toelichting op de mutaties op kasbasis omdat trendmatig begrotingsbeleid is gericht op beheersing van de kasuitgaven. De Najaarsnota toetst of we binnen de gestelde kaders blijven, die ook op kasbasis gelden. De vakministers lichten de wijzigingen op zowel uitgaven, verplichtingen als ontvangsten in 2023 toe in de memorie van toelichting bij hun tweede suppletoire begrotingen. Het gaat hierbij om wijzigingen ten opzichte van de stand van de begrotingen bij Miljoenennota 2024 en de suppletoire begrotingen bij Prinsjesdag.

Vraag 20

Wat is de reden dat de Minister van VWS ruim 21 miljard euro aan verplichtingen zo laat in het jaar wil verwerken in een suppletoire wet? Waarom is dit niet eerder voorzien en aan de Kamer gemeld? Waarom worden de betreffende onderdelen nauwelijks inhoudelijk toegelicht?

Antwoord op vraag 20

Zie het antwoord op vraag 22.

Vraag 21

Wat verklaart het verschil van 370 miljoen euro tussen de brief van de Minister van VWS d.d. 24 november en de bedragen in de suppletoire wet?

Antwoord op vraag 21

In de brief aan uw Kamer staat een overzicht van de grootste wijzigingen in de verplichtingen. Dat is slechts een onderdeel van alle verplichtingen en verplichtingenmutaties in de tweede suppletoire begroting. Dit verklaart de verschillen tussen de brief en de suppletoire wet.

Vraag 22

Kunt u alle verplichtingenmutaties in de wet die leiden tot meerjarige kasuitgaven alsnog toelichten, en daarbij tevens aangeven in hoeverre er sprake is van lopend (door de Kamer geautoriseerd) beleid? Wat zegt dit alles over het financieel beheer op het Ministerie van VWS?

Antwoord op vraag 22

De Minister van VWS heeft aangegeven dat alle verplichtingsmutaties in de 2e suppletoire begroting lopend beleid zijn. Onderstaande tabel maakt de ophogingen van de verplichtingenruimte in de tweede suppletoire wet inzichtelijk. Verreweg de grootste verplichtingenmutaties in de 2e suppletoire wet zijn de Rijksbijdrage 18- (3,3 miljard euro), de Rijksbijdrage Wlz (10,9 miljard euro) en de BIKK (5,3 miljard euro).

VWS verstrekt bijvoorbeeld de opdracht aan het Zorginstituut voor de Rijksbijdrage 18- gebruikelijk in het jaar voorafgaand aan de uitgaven. Conform de Comptabiliteitswet moeten verplichtingen worden geregistreerd in het jaar dat ze daadwerkelijk worden aangegaan. Het kan daardoor voorkomen dat voor lopend beleid verplichtingen voor het einde van het lopende jaar moeten worden aangegaan om de begrote kasuitgaven in de opvolgende jaren te kunnen doen. De verplichtingenmutaties betreffen daarmee boekhoudkundige wijzigingen, waarbij de verplichtingenruimte die in latere jaren stond geboekt naar 2023 wordt gehaald. Aangezien de Najaarsnota alleen toeziet op 2023 staan in de 2e suppletoire begroting alleen de ophoging van de verplichtingen in 2023 opgenomen en niet de verlaging in latere jaren. Normaal gesproken doet VWS dit per Slotwet, maar dit jaar is ervoor gekozen om uw kamer al bij tweede suppletoire wet hierover te informeren.

Tabel: Verhoging verplichtingenmutatie in 2e suppletoire wet
 

Bedrag (afgerond, x € 1.000)

Betrekking op

Artikel 1

GGD

121.000

2024

RIVM vaccinatieprogramma

29.000

2024

ZonMw

218.000

Meerjarig

NVWA

41.000

2024

RIVM pandemische paraatheid

66.000

2024

Covid-19 vaccins

52.000

2024

Lokaal gezondheidsbeleid

46.000

Meerjarig

PrEP

22.000

Meerjarig

Heroïnebehandeling

16.000

Meerjarig

Preventie schadelijk middelengebruik Alcohol, Drugs en Tabak

20.000

Meerjarig

Intravacc

27.000

Meerjarig

Voeding en Gezond Gewicht

21.000

Meerjarig

Overige mutaties

3.000

2024

Artikel 2

Rijksbijdrage 18-

3.303.000

2024

Zorginstituut (Veelbelovende Zorg)

23.500

2024

Artikel 3

Rijksbijdrage Wlz

10.900.000

2024

BIKK

5.345.000

2024

Bijdrage ZBO Sociale Verzekeringsbank

49.700

2024

Subsidies langdurige zorg

6.700

Meerjarig

Subsidies geweld in afhankelijkheidsrelaties en sociale werkplaatsen

21.000

Meerjarig

Artikel 4

Arbeidsmarktbeleid

115.000

2024

Patiënten- en gehandicaptenorganisaties

17.500

2024

NZa

63.000

2024

Zorginstituut Nederland

69.000

2024

CAK

40.000

2024

NEN (gegevensuitwisseling)

5.100

Meerjarig

Artikel 5

Subsidies Zorg voor de Jeugd

9.500

Meerjarig

Artikel 6

Sportakkoord

85.700

Meerjarig

Administratieve correctie

5.000

2024

Artikel 9

WHO

13.300

Meerjarig

CEPI

9.000

Meerjarig

AMR

3.000

Meerjarig

Artikel 10

WOO-verzoeken

6.600

2024

OpenKAT

1.500

2024

Vraag 23

Een van de begrotingsgrondbeginselen is toegankelijkheid (begrijpelijkheid). De informatie dient zo gepresenteerd te worden dat helder en navolgbaar is waar geld aan wordt uitgegeven en wat dat voor burgers en bedrijven oplevert. Kunt u hierop reflecteren in het licht van de thans voorliggende en moeilijk leesbare Najaarsnota? Hoe verhoudt dit zich volgens u tot artikel 68 van de Grondwet? Welke stappen zet u om dergelijke informatie meer begrijpelijk en toegankelijk te maken in de toekomst?

Antwoord op vraag 23

De Najaarsnota geeft de laatste stand van zaken van de uitgaven en inkomsten voor het begrotingsjaar 2023. Het gaat hierbij om de wijzigingen die zich hebben voorgedaan in 2023 na de Miljoenennota 2024 en die in de incidentele suppletoire begrotingen (ISB’s) op Prinsjesdag zijn gepresenteerd. De Najaarsnota bevat dan ook de laatste aanpassingen op de begroting op basis van realisatiecijfers en is daarom vooral technisch van aard en beleidsarm. Er wordt continu gewerkt aan het zo begrijpelijk en toegankelijk mogelijk presenteren van deze informatie, waarbij de Najaarsnota vooral ingaat op enerzijds de plafondtoetsen en de onderuitputting op de diverse begrotingen en anderzijds de ontwikkeling van de inkomsten.

Vraag 24

Kunt u reflecteren op de vraag hoe en in welke mate een eventuele negatieve uitspraak van de Hoge Raad in de hangende procedure(s) rondom box 3 impact zal hebben op de rijksfinanciën? Welke scenario’s liggen hiervoor klaar?

Antwoord op vraag 24

Het is nu niet goed mogelijk om een betrouwbare inschatting te geven van de budgettaire gevolgen van een arrest waarbij de Hoge Raad zou oordelen dat aanvullend rechtsherstel noodzakelijk is. Allereerst kan niet vooruit worden gelopen op het arrest van de Hoge Raad, omdat de concrete inhoud niet is in te schatten en niet zeker is of in het voordeel van belastingplichtige wordt geoordeeld.

De precieze vormgeving en budgettaire gevolgen van eventueel nieuw rechtsherstel is afhankelijk van de inhoud en reikwijdte van het arrest van de Hoge Raad. Het is denkbaar dat de Hoge Raad aangeeft dat belastingplichtigen aanvullend rechtsherstel moeten krijgen als het werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement. Voor de budgettaire gevolgen is het echter zeer bepalend wat precies onder het begrip werkelijk rendement moet worden verstaan. Denk bijvoorbeeld aan de vraag of ongerealiseerde (nog niet in liquiditeiten tot uitdrukking gekomen) waardemutaties tot het werkelijke rendement worden gerekend.

Het uitgangspunt van het huidige forfaitaire stelsel is dat dit ook dergelijke waardemutaties omvat. Ook is denkbaar dat de Hoge Raad oordeelt dat alleen rechtsherstel geboden zou zijn als het werkelijke rendement teveel afwijkt van het forfaitaire rendement, zoals de Advocaat-Generaal heeft voorgesteld. In dat geval zou de marge voor de toegestane afwijking bepalend zijn voor de budgettaire gevolgen. Ter indicatie, indien een ruim aanvullend rechtsherstel geboden zou moeten worden dan zou dit enkele miljarden euro’s kunnen kosten. Een dergelijke derving is lastenrelevant en zal dus gedekt moeten worden. Het uitgangspunt in de begrotingsregels is dat een budgettaire derving binnen hetzelfde domein wordt gedekt.

Vraag 25

Wat is momenteel de totale uitgave, graag uitgesplitst zoals in Tabel 6.1 (Bijlage 6), vanaf het begin van de hersteloperatie tot heden? Hoeveel verwacht u dat daar de komende jaren nog bij komt?

Antwoord op vraag 25

Hieronder is een integraal actueel meerjarenoverzicht van de financiële stand van zaken van de hersteloperatie toeslagen weergegeven. De totale uitgaven in de periode 2020 t/m 2023 zijn 4,3 miljard euro (2020 t/m 2022 betreft realisatiecijfers, 2023 is gebaseerd op de verwachtingen bij Najaarsnota/2e suppletoire 2023. De definitieve realisatie over 2023 zal bij Slotwet 2023 worden vastgesteld.). Voor de periode 2024 t/m 2027 is ca. 2,9 miljard euro begroot. Daarmee is totaal ca. 7,2 miljard euro begroot, waarvan 571 miljoen euro op de Aanvullende Post is gereserveerd. Deze raming kent enkele risico’s zoals een mogelijk hoger aantal dan de momenteel geraamde 42.000 gedupeerden en een hoger aantal bezwaren, maar wellicht zijn er ook (beperkte) meevallers in de raming. Daarnaast is er het eerder aan de Tweede Kamer gemelde risico voor de schadeafhandeling via de VSO-route. Voorzien is om het budget integraal te herijken tijdens het reguliere besluitvormingsmoment in het voorjaar van 2024. Dit wordt dit via de eerste suppletoire begroting aan Uw Kamer worden voorgelegd.

Tabel 1 Budgettair overzicht hersteloperatie toeslagen (x € 1 miljoen)
   

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2020 t/m 2023

2024 t/m 2027

totaal

1

Budgettair verwerkt in departementale begrotingen – 2e sup 2023

93

1.271

1.025

1.911

1.617

464

175

35

4.300

2.292

6.592

1a

Programma

47

1.136

780

1.571

1.186

310

112

29

3.534

1.638

5.172

 

w.v. 30k, IB, aanvullende compensatie (incl. uitvoering VSO-route) en overig

36

713

303

342

353

91

76

29

1.393

549

1.942

 

w.v. Kindregeling

   

74

535

131

     

609

131

740

 

w.v. Kwijtschelden publieke schulden (incl. uitvoering; rijksbreed)

 

369

162

349

283

68

6

1

880

358

1.238

 

w.v. Kwijtschelden private schulden (incl. uitvoering)

 

41

173

175

113

50

7

 

388

171

559

 

w.v. Andere toeslagen

     

2

54

1

   

2

54

56

 

w.v. Ex-partners

     

11

130

31

1

 

11

163

173

 

w.v. Ondersteuning door gemeenten

11

14

34

105

87

39

12

 

163

137

301

 

w.v. Reservering ondersteuning rechtsbijstand

   

1

3

14

19

10

 

4

44

47

 

w.v. Dwangsommen

   

19

37

       

56

0

56

 

w.v. Ouders in het buitenland (incl. uitvoering)

   

5

9

12

3

   

14

15

30

 

w.v. Uithuisplaatsingen kinderen (incl. uitvoering; J&V)

   

10

3

       

14

0

14

 

w.v. Schade-expert pool

       

9

7

   

0

16

16

1b

Apparaat Financiën

46

135

245

341

431

154

63

6

766

654

1.420

2

Gereserveerd op de aanvullende post – NJN 2023

       

146

317

108

 

0

571

571

2a

Financiën

       

104

299

108

 

0

511

511

2b

Rijksbreed (kwijtschelden publieke schulden)

       

42

18

   

0

60

60

3

Totaal (=1+2)

93

1.271

1.025

1.911

1.763

781

283

35

4.300

2.863

7.163

Vraag 26

Kunt u de toename van de (meerjarige) verplichtingen met ruim 420 miljoen euro voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking nader specificeren? In hoeverre berust de toename van kasuitgaven in 2023 en eventueel latere jaren op afspraken die zijn goedgekeurd door de Kamer?

Antwoord op vraag 26

De toename van de verplichtingen zoals voorgelegd in de Najaarsnota en de Tweede Suppletoire Begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking past binnen het meerjarige kasbudget en leidt daarmee niet tot hogere kasuitgaven in 2023 of in latere jaren. Meerjarige verplichtingen worden aangegaan op basis van de beleidsinzet zoals gecommuniceerd aan de Kamer in bijvoorbeeld de memorie van toelichting van de begroting, de BHOS-nota «Doen waar Nederland goed in is» en Kamerbrieven zoals de Afrikastrategie.

De stijging van het verplichtingenbudget wordt bijvoorbeeld verklaard door het vastleggen van de algemene vrijwillige bijdrage aan de United Nations Population Fund (UNFPA) voor drie jaar (105 miljoen euro, artikel 3); het committeren van de extra middelen die volgen uit de Macro Economische Verkenning (MEV) van september voor de Dutch Relief Alliance en het Nederlandse Rode Kruis (85 miljoen euro, artikel 4) en het meerjarig committeren van Country-Based Pooled Funds voor de Democratische Republiek Congo, Zuid-Soedan, Soedan, Somalië en Jemen (72 miljoen euro, artikel 4). Daarnaast wordt voorgesteld nieuwe verplichtingen aan te gaan voor de FMO en het One Acre Fund (99 miljoen euro, artikel 1). Tot slot zijn er vele kleinere verplichtingen. Dit wordt gedeeltelijk gecompenseerd door het vrijvallen van verplichtingenbudget, zoals een vrijval van 55 miljoen euro op artikel 5 en een vrijval van 41 miljoen euro op artikel 3 omdat deze verplichtingen in 2023 niet meer aangegaan zullen worden.

Vraag 27

Zowel in de 2e suppletoire begroting SZW 2023 als in die van 2022 geeft u aan dat er minder nabetalingen kinderopvangtoeslag zijn. Wat is de reden dat u in de Najaarsnota 2023 geen scherpere inschatting hiervan heeft kunnen maken, nu deze afname nabetalingen kinderopvangtoeslag ook al in voorgaande toeslagjaren aan de orde was?

Antwoord op vraag 27

De nabetalingen van de kinderopvangtoeslag zijn naar beneden bijgesteld in Najaarsnota 2023 op basis van realisatiecijfers over het toeslagjaar 2022. Een mogelijke verklaring hiervoor is de hoger dan verwachte cao-lonen. Daardoor hebben ouders gemiddeld recht op een minder hoge toeslag. Dit leidt tot minder en/of lagere nabetalingen.

Vraag 28

In hoeverre verwacht u deze trend ook in 2024 en later en heeft u daarmee al rekening gehouden in de begrotingen 2024 en later?

Antwoord op vraag 28

Zie antwoord op vraag 27. Bij de Najaarsnota worden alleen realisatiecijfers voor het lopende jaar verwerkt. Bij Voorjaarsnota 2024 wordt nieuwe uitvoeringsinformatie ook meerjarig verwerkt voor het jaar 2024 tot en met 2029. Bij Voorjaarnota 2024 wordt bezien in hoeverre deze trend zich meerjarig voortzet.

Vraag 29

Kunt u aangeven in welke mate gemeenten invulling geven aan de verplichting sinds mei 2023 (Regeling opvang ontheemden Oekraïne) om eet- en leefgeld in te trekken bij ontheemden die betaald werk hebben? En in welke mate maken gemeenten gebruik van de mogelijkheid om eet- en leefgeld in te trekken bij ontheemden met vermogen?

Antwoord op vraag 29

De Regeling opvang ontheemden Oekraïne (RooO) maakt het mogelijk om het leefgeld te beperken of in te trekken als een ontheemde voldoende eigen inkomsten heeft. Het kabinet heeft geen overzicht beschikbaar van welke gemeenten in welke mate gebruik maken van de ruimte om het leefgeld in te trekken of te beperken. Gemeenten zijn hierbij ook afhankelijk van het maken van een melding door de ontheemde dat er sprake is van inkomsten uit arbeid of loondervingsuitkering; zij kunnen op dit moment geen gegevens uit de polisadministratie gebruiken voor dit doel omdat een wettelijke basis hiervoor ontbreekt.

Het wetsvoorstel Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne maakt het eenvoudiger om leefgeld in te trekken of te beperken als een ontheemde inkomsten heeft. Het voorgestelde artikel 7 van deze wet maakt het, samen met een benodigde wijziging in de onderliggende regelgeving, mogelijk dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gegevens uit de polisadministratie aan gemeenten verstrekt. Daarmee kunnen gemeenten zelfstandig en zonder medewerking van ontheemden controleren of er inkomsten zijn, hoe hoog de inkomsten zijn, en handelen als de ontheemde inkomsten uit arbeid of een loondervingsuitkering heeft maar heeft nagelaten dit te melden.

Vraag 30

Hoeveel mensen met een ontheemdenstatus hebben inmiddels betaald werk?

Antwoord op vraag 30

Het CBS heeft 27 september jl. nieuwe cijfers gepubliceerd rond de arbeidsparticipatie van ontheemden uit Oekraïne in Nederland1. Hieruit blijkt dat op 1 mei jl. 51% van de ontheemden uit Oekraïne tussen de 15 en 65 jaar (die zich op dat moment in Nederland bevonden) aan het werk waren. Dit komt neer op ongeveer 38.000 werkenden.

Vraag 31

Kunt u aangeven welke gemeenten een eigen bijdrage vragen voor de kosten van de opvang aan ontheemden met betaald werk? Kunt u aangeven of de vrees voor hoge uitvoeringslasten bij het invoeren van een eigen bijdrage in deze gemeenten terecht is gebleken?

Antwoord op vraag 31

De Regeling opvang ontheemden Oekraïne (RooO) biedt momenteel geen ruimte voor het vragen van een eigen bijdrage voor de kosten van de opvang aan ontheemden. In de Kamerbrief verzamelbrief opvang Oekraïne van 7 juli jl. heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aangegeven dat het invoeren van een uniforme, gelijke bijdrage veel zou vragen van gemeentelijke organisaties1.

Daarnaast heeft VNG de Uitvoeringstoets Regeling opvang ontheemden Oekraïne uitgevoerd, waarin onder andere de mogelijkheid voor het vragen van een eigen bijdrage is verkend. Het eindrapport concludeert dat het invoeren van een eigen bijdrage complexiteit brengt in de uitvoering binnen gemeenten en niet voor alle gemeenten haalbaar is2. Verder adviseert VNG om ruimte te geven voor het verder verkennen van de mogelijkheden door middel van pilots en de resultaten hiervan te monitoren. Het kabinet werkt momenteel in samenwerking met VNG aan het mogelijk maken van het vragen van een eigen bijdrage om de zelfredzaamheid van ontheemden te bevorderen, bijvoorbeeld in pilot-vorm. De vormgeving hiervan wordt momenteel uitgewerkt.

Vraag 32

Kunt u een overzicht geven van de onderuitputting van 5 miljoen euro of meer die is opgetreden op de VWS-begroting waarbij per post wordt aangegeven of het betreffende budget definitief vervalt of in 2024 (via de eindejaarsmarge) straks bij de Voorjaarsnota 2024 weer ten goede komt aan de begroting van VWS?

Antwoord op vraag 32

In onderstaande tabel presenteer ik een overzicht van de onderuitputting per artikel van 5 miljoen euro of meer. Van een eindejaarsmarge kan gebruik worden gemaakt bij overlopende verplichtingen van het ene naar het andere jaar. Dit kan gerelateerd zijn aan de onderuitputting die reeds is opgetreden op de VWS-begroting. Over de inzet wordt besloten tijdens de voorjaarsbesluitvorming. De Minister van VWS zal uw Kamer hierover informeren via de 1e suppletoire wet 2024.

Tabel 2

Artikel

Omschrijving

Bedrag (x € 1.000)

1

   
 

Pandemische paraatheid

– 6.000

 

LCCB

– 17.500

 

Meerkosten GGD’en

– 45.000

 

Opdrachten covid

– 14.000

 

Ontvangsten IC opschaling

– 14.0001

 

Transformatiemiddelen Topzorg en Citrienfonds

– 13.000

2

   
 

Ontvangst CIBG (LCH)

– 12.2731

 

FLO/VUT

– 6.226

 

COZO (uitgaven)

– 14.000

 

Compensatieregeling apothekers

– 10.000

3

   
 

Eigen bijdrage huishoudelijke hulp (CAK)

– 6.800

 

Meerkosten Oekraïne

– 25.720

 

Revolverend fonds WOZO

– 18.600

 

Scheiden Wonen en Zorg

– 6.364

4

   
 

Ontvangsten COZO

– 21.0001

 

Ontvangsten zorgbonus

– 250.0001

 

Sectorplanplus (2017–2022)

– 22.800

 

Gegevensuitwisseling

– 7.470

5

   
 

Continuïteitsregeling cruciale jeugdzorg

– 10.000

 

Regeling slachtoffers geweld in jeugdzorg

– 7.100

6

   
 

Sportregelingen

– 27.375

 

Energiecompensatie zwembaden

– 44.900

10

   
 

Personeel

– 7.969

11

   
 

Onverdeelde middelen

– 19.795

X Noot
1

Dit betreft ontvangsten. Een ontvangstenmeevaller wordt in de begroting als opwaartse bijstelling opgenomen. Omdat het een meevaller betreft en daarmee saldoverbeterend werkt is ervoor gekozen deze tabel met negatieve bedragen te presenteren.

Vraag 33

Wat is de oorzaak van het ruim € 42 miljoen hoger uitvallen van geraamde kosten grensoverschrijdende zorg?

Antwoord op vraag 33

Op de sector worden uitgaven geraamd en verantwoord voor grensoverschrijdende zorg binnen en buiten het macroprestatiebedrag (mpb). Binnen het mpb betreft het zorgkosten gemaakt in het buitenland door verzekerden bij Nederlandse zorgverzekeraars. De grensoverschrijdende zorg buiten het mpb betreft de lasten van internationale verdragen. Het gaat om kosten van zorg aan personen die buiten Nederland wonen en niet aan Nederlandse sociale verzekeringswetgeving zijn onderworpen, maar die op grond van een Europese verordening of een door Nederland gesloten verdrag inzake sociale zekerheid recht hebben op geneeskundige zorg ten laste van Nederland. Het betreft ook de kosten van medische zorg voor personen die verzekerd zijn in het buitenland en langdurig of kortdurend verblijven in Nederland. Deze kosten worden doorberekend aan de internationale verdragspartners. Deze kosten laten zich lastig ramen en zijn (uiteraard) sterk afhankelijk van het aantal reisbewegingen en het moment van declareren. Het komt voor dat een land de declaraties gedurende kortere of langere tijd op de plank laat liggen en dan in één keer verstuurt. Dat kan fluctuaties in de uitgavenrealisatie veroorzaken.

Vraag 34

Kunt u van alle onderuitputting die meer dan 25 miljoen euro bedraagt ook aangeven wat de beleidsmatige gevolgen zijn van het feit dat op de betreffende post een groot bedrag dat in 2023 wel geraamd was, toch niet wordt uitgegeven?

Antwoord op vraag 34

In de tweede suppletoire begrotingen van departementen en later in het Jaarverslag wordt in de toelichting bij de beleidsartikelen aangegeven wat de onderuitputting betekent voor de beleidsdoelstellingen. In het Jaarverslag over begrotingsjaar 2023 zal specifiek worden ingegaan op de onderuitputting in 2023 en in hoeverre de onderuitputting veroorzaakt wordt door de situatie op de arbeidsmarkt.

Vraag 35

Op welk terrein en/of voor welke projecten is er in 2023 investeringsruimte niet benut of via kasschuiven doorgeschoven? Wat zijn daar de (beleids)gevolgen van geweest in 2023?

Antwoord op vraag 35

Bij de onderstaande departementen is investeringsruimte niet geheel benut of doorgeschoven.

BZK

Voor BZK zijn er geen middelen onder het investeringsplafond waarbij er (al) gerealiseerde/afgeboekte onderuitputting is, of waarbij middelen zijn doorgeschoven naar volgende jaren. Bij het Nationaal Isolatieprogramma zijn juist middelen van latere jaren naar 2023 geschoven.

VWS

Op het budget voor het programma PharmaNL heeft een kasschuif plaatsgevonden vanwege een aangepast projectplan voor Lygature. In 2023 betrof het 3,1 miljoen euro die is doorgeschoven naar latere jaren. Daarnaast is er in 2023 3 miljoen euro niet aangewend, die beschikbaar blijft voor komende jaren.

LNV

Voor LNV hebben er 3,4 miljoen euro aan kasschuiven plaatsgevonden onder het investeringsplafond in 2023 en was er 1,4 miljoen euro aan onderuitputting. Het gaat cumulatief om een bedrag van 4,8 miljoen euro. Er zijn geen implicaties voor het beleid.

IenW

Op de beleidsbegroting van IenW wordt circa 29,5 miljoen euro aan investeringsmiddelen van het NGF project Luchtvaart in transitie doorgeschoven naar 2024.

Op het Mobiliteitsfonds en het Deltafonds is er over de gehele linie van investeringsruimte vertraging opgetreden in 2023. De beleid gevolgen hiervan zijn vertragingen in het opleveren of betalen van een infrastructuur/delta project. Enkele voorbeelden hiervan zijn niet inzetten van verkenningsbudgetten, vertragingen in aanleg-en vervangingsprojecten RWS en een vertraging bij het project Afsluitdijk en kaderrichtlijn waterprojecten.

In de tweede suppletoire begrotingen van departementen en later in het Jaarverslag wordt in de toelichting bij de beleidsartikelen verder aangegeven wat de onderuitputting betekent voor de beleidsdoelstellingen.

DEF

De krapte op de arbeids- en defensiemarkt heeft effect op de volle breedte van het Defensiematerieelbegrotingsfonds. Projecten hebben vrijwel zonder uitzondering een looptijd van meerdere jaren en een eventuele vertraging nu kan mogelijk gedurende de looptijd van het project worden ingelopen. Een verschuiving van de uitgaven met één jaar hoeft niet noodzakelijkerwijs te betekenen dat de uiteindelijke oplevering van materieel dusdanig vertraagd dat er negatieve gevolgen voor de gereedheid of inzetbaarheid zijn. Het is op dit moment dan ook niet in te schatten wat de invloed is op de investeringsagenda van Defensie.

OCW

Binnen de begroting van OCW is er 14,9 miljoen euro aan middelen onder het investeringsplafond afgeboekt. Het gaat om middelen uit het Nationaal Groeifonds, specifiek om de projecten Einsteintelescoop (6,5 miljoen euro), Programma Leeroverzicht (4,9 miljoen euro), LLO-collectief (1,8 miljoen euro) en Zelflerende Moleculen (1,7 miljoen euro). Deze middelen worden als onderuitputting afgeboekt van de OCW-begroting en conform de begrotingsregels meegenomen naar 2024 in de 100% Eindejaarsmarge van het investeringsplafond. Dit houdt in dat het hele bedrag bij Voorjaar 2024 kan worden opgevraagd voor deze beleidsdoelen.

EZK

Op de EZK-begroting hebben in het jaar 2023 verschillende kasschuiven plaatsgevonden die onder de investeringsruimte vallen. In totaal is er ruim 1,01 miljard euro geschoven vanuit 2023. Voor de IPCEI waterstof golf 3 (45 miljoen euro) heeft bijvoorbeeld een kasschuif plaatsgevonden. Ook is bijvoorbeeld 14 miljoen euro doorgeschoven naar 2024 voor de NIKI. De oorzaak is vooral dat er vertraging in de openstelling heeft opgetreden.

Voor het Nationaal Groeifonds (NGF) zijn ook verschillende kasschuiven verwerkt. De oorzaak hiervoor zijn voornamelijk projecten die vertraging hebben opgelopen. Daarnaast is bij Miljoenennota 2024 een grote kasschuif doorgevoerd om de onverdeelde middelen in het juiste kasritme te zetten. Dit komt door een aanpassing in de eerder gemaakte planning voor de (voorwaardelijke) toekenningen.

De onderuitputting op de begroting van Economische Zaken en Klimaat (EZK) die onder de investeringsruimte valt (612 miljoen euro) wordt veroorzaakt door de Klimaatfondsmiddelen op de EZK begroting (264 miljoen euro) en de middelen van NGF-projecten die niet tot besteding zijn gekomen in 2023 (348 miljoen euro). Voor het Klimaatfonds is er bijvoorbeeld voor flankerend beleid Wind Op Zee vertraging omdat de RVO pas in 2024 een groot deel van de locatie onderzoeken kan doen (60 miljoen euro). Voor het NGF is er onder andere voor het Project Groenvermogen van de Nederlandse economie onderuitputting (250 miljoen euro) ontstaan als gevolg van een vertraging in de uitvoering. Deze middelen blijven behouden voor latere jaren.

Vraag 36

Welke onderdelen van het kabinetsbeleid zorgen voor een hogere inflatie? Op welke wijze levert het kabinet een bijdrage om de inflatie te beteugelen?

Antwoord op vraag 36

De zeer snel stijgende inflatie in 2022 werd met name veroorzaakt door de stijgende energieprijzen. Inmiddels is de inflatie flink gedaald. Dit komt doordat de energieprijzen lager liggen dan een jaar terug. De inflatie rijkt nu verder dan de stijging van de energieprijzen. Dit is te zien aan de gestegen voedselprijzen en hoge kerninflatie.

De ECB streeft met het rentebeleid naar een inflatiepercentage van 2%. Het kabinet voert geen actief beleid om de inflatie te sturen. Deze taak ligt bij de ECB. Het kabinet heeft wel beleid gevoerd om huishoudens te ondersteunen bij de snel gestegen energiekosten door middel van onder andere het prijsplafond en de energietoeslag voor huishoudens met een laag inkomen. Hiernaast heeft het kabinet afgelopen augustus middels een gericht en gedekt pakket koopkracht ondersteund.

Vraag 37

Met hoeveel stijgt de boodschappenrekening in 2023 en 2024?

Antwoord op vraag 37

De omvang van boodschappenrekening is onder andere afhankelijk van het de ontwikkeling van de inflatie. Voor 2023 verwacht het CPB een inflatiecijfer van 7,8 procent, voor 2024 wordt een inflatiecijfer van 3,6 procent verwacht.

Voor het effect van de hoogte van de boodschappenrekening op het de bestaanszekerheid van Nederlandse huishoudens is het, anders dan enkel varen op de hoogte van de prijzen, belangrijk te kijken naar de verwachte loonstijging, overheidsbeleid en daaruit volgende koopkrachtontwikkeling, die immers samenvat hoeveel mensen daadwerkelijk te besteden hebben. De mediane koopkracht voor 2023 wordt geraamd op –1,1% en voor 2024 op +1,7%, met enige variatie tussen inkomensgroepen.

Vraag 38

Met hoeveel zijn de huizenprijzen in 2023 gestegen en wat is de verwachting voor 2024?

Antwoord op vraag 38

Door het verhogen van de beleidsrentes door de ECB stijgen ook de rentes op financiële markten. Ook werkt een verhoging van de rente door in de hypotheekrentes. Mede hierdoor dalen sinds februari dit jaar de huizenprijzen ten opzichte van vorig jaar. Deze prijsdaling is sinds augustus echter weer afgevlakt. Ten opzichte van september stegen de prijzen in oktober met 0,7 procent2. Dit wordt mede veroorzaakt door de loonontwikkeling, waardoor huishoudens meer leenruimte hebben. Voor 2024 raamt het CPB een daling van de woningprijzen met –0,5%.

Vraag 39

Kunt u een update geven van de mediane koopkrachtgroei in 2023 en 2024 en tevens een uitsplitsing geven van de koopkrachtgroei van modale inkomens, twee keer modaal en gepensioneerden?

Antwoord op vraag 39

Er is momenteel geen nieuwe raming van de mediane koopkrachtontwikkeling in 2023 of 2024 mogelijk. Er is namelijk geen nieuw macro-economisch beeld van het CPB sinds de Macro-Economische Verkenning (MEV) 2024 van afgelopen september. Een dergelijke raming is nodig om bijvoorbeeld te weten wat er met de inflatie gebeurt. In de onderstaande tabel is daarom het koopkrachtbeeld van Prinsjesdag opgenomen.

De Tweede Kamer heeft sinds Prinsjesdag echter wel amendementen en moties aangenomen die van invloed zijn op de koopkracht. Zo worden de kinderbijslag en het wettelijk minimumloon verhoogd. Dit heeft positieve inkomenseffecten in 2024. Ter dekking is onder andere de tabelcorrectiefactor neerwaarts bijgesteld. Dit heeft een negatief inkomenseffect. Per saldo is sprake van een mediaan inkomenseffect van 0,0% voor alle huishoudens (zie onderstaande tabel). De berekening van dit inkomenseffect is beperkt tot de amendementen met een direct gevolg op de besteedbare inkomens van huishoudens3. Het bevat dus niet de dekking bij bedrijven en het eventuele effect daarvan op de inflatie of het effect van indirecte belastingen, zoals de doorgetrokken verlaging van de brandstofaccijnzen, op de inflatie. Om de inflatie voor 2024 te ramen is namelijk de eerdergenoemde macro-economische doorwerking nodig.

Figuur 1 boxplot van de koopkracht 2023 (eerste kolom), koopkracht 2024 bij Miljoenennota (tweede kolom) en inkomenseffecten 2024 van amendementen van de Tweede Kamer

Figuur 1 boxplot van de koopkracht 2023 (eerste kolom), koopkracht 2024 bij Miljoenennota (tweede kolom) en inkomenseffecten 2024 van amendementen van de Tweede Kamer

Vraag 40

Met hoeveel stijgt de energierekening in 2023 en 2024 (t.o.v. 2022)?

Antwoord op vraag 40

Naar aanleiding van het afnemende gasaanbod door de oorlog in Oekraïne was er een forse stijging van de groothandelsprijzen voor energie. Hierdoor kregen huishoudens met variabele of aflopende contracten in 2022 te maken met hogere energieprijzen. Om onzekerheid en compensatie te bieden voor de hogere energierekening geldt er voor 2023 een tijdelijk prijsplafond op energie. Ook in 2022 werden er steunmaatregelen getroffen. Zo is er in november en december van 2022, vooruitlopend op het prijsplafond, tweemaal 190 euro uitgekeerd aan alle kleinverbruikers van elektriciteit. Een huishouden met een gemiddeld verbruik had in 2021 een energierekening van circa 1.500 euro. Zonder de steunmaatregelen was dit opgelopen tot circa 2.500 euro in 2022 en circa 3.000 euro in 2023. Door het prijsplafond betaalden afnemers gemiddeld honderden euro's minder en komt de gemiddelde energierekening in 2023 uit op circa 2.500 euro.

De verwachting is dat de energierekening in 2024 grofweg op hetzelfde niveau blijft als in 2023, ondanks dat de huidige tarieven inmiddels veelal onder het niveau van het prijsplafond zitten. Dit heeft te maken met wijzigingen in de energiebelasting (EB) en een stijging van de transporttarieven, die per 1 januari 2024 zullen gelden voor alle huishoudens. Voor een huishouden met een gemiddeld gebruik stijgen de jaarlijkse kosten met respectievelijk circa 38 euro en 84 euro. Daarnaast kunnen huishoudens met een variabel contract ook te maken krijgen met veranderende leveringstarieven (zonder heffingen). Het effect hiervan is echter sterk afhankelijk van de leverancier en het verbruik van het huishouden. Mensen die een leverancier hebben die het tarief verhogen, bijvoorbeeld tot boven het niveau van het prijsplafond, kunnen overstappen naar een concurrent met een lager tarief en/of weer kiezen voor een vast contract.

Vraag 41

Kunt u een opsomming geven van alle mee- en tegenvallers boven de 150 miljoen euro? Waar worden de meevallers voor ingezet?

Antwoord op vraag 41

In de Verticale toelichting (Bijlage 1 van de Najaarsnota) wordt voor elke begroting aangegeven welke mee-en tegenvallers er zijn en worden deze inhoudelijk toegelicht. Voor de beantwoording van deze vraag zijn alle plafondrelevante mee- en tegenvallers groter dan 150 miljoen euro op de reguliere uitgavenplafonds (Rijksbegroting, Investeringen, Sociale Zekerheid en Zorg) weergegeven. Meevallers op coronabudgetten zijn buiten beschouwing gelaten omdat deze buiten het uitgavenplafond vallen. Op dit moment is de omvang en invulling van de eindejaarsmarge nog niet bekend. De definitieve hoogte van de eindejaarsmarge wordt in het voorjaarbepaald bij de Slotwet als alle realisatiecijfers van departementen geboekt zijn. Vervolgens wordt bij de Voorjaarsnota 2024 besloten welk deel van de eindejaarsmarge wordt toegevoegd aan de begrotingen vanwege de onbeperkte eindejaarsmarge. Voor de berekening van de eindejaarsmarge geldt een maximum van 1% van het begrotingstotaal. Begrotingsfondsen hebben een eindejaarsmarge van 100%.

Tabel 3

Mee-en tegenvallers (bedragen x € 1.000)

2023

Onderuitputting Defensie

– 762.552

Uitvoeringsinformatie SZW

– 453.269

EU-afdrachten

– 365.571

Onderuitputting Klimaatfonds

– 363.531

Onderuitputting NGF projecten

– 348.000

Rente

– 264.614

Mee- en tegenvallers: RVO verstekingsoperatie

– 240.000

Onderuitputting Traditioneel Eigen Middelen

– 227.756

Onderuitputting onverdeelde loon- en prijsbijstelling

– 224.084

Onderuitputting legalisatie PAS-melders door provincies

– 215.192

COA lagere bezetting

– 207.539

Uitvoeringsinformatie VWS

– 192.520

Onderuitputting garantieregeling Porthos

– 175.600

Onderuitputting risicoreservering domeinoverstijgende risico's

– 159.016

Boetes en Transacties

– 157.500

Definitieve sluiting langlopende schadezaken Atradius

165.000

Storting garantieregeling Porthos in de reserve duurzame energie

175.600

Afpakken

207.000

COA Hogere kosten voor (crisis) noodopvang

218.000

NAM versterkingskosten

303.440

Vraag 42

Kunt u een analyse geven van de meest voorkomende oorzaken van de bij Najaarsnota opgetreden onderuitputting? Voor welke posten wordt onderuitputting veroorzaakt door krapte op de arbeidsmarkt?

Antwoord op vraag 42

De onderuitputting op de departementale begrotingen heeft verschillende oorzaken, waaronder krapte op de arbeidsmarkt of vertraging bij de uitvoering van projecten. In paragraaf 2.2 wordt de onderuitputting per begroting toegelicht. De meeste onderuitputting doet zich voor op de Aanvullende Post (1,3 miljard euro), de begroting van Economische Zaken en Klimaat (0,9 miljard euro) en op de begroting van Defensie (0,8 miljard euro). Op de Aanvullende Post ontstaat onderuitputting omdat gereserveerde middelen niet zijn opgevraagd en overgeheveld naar departementale begrotingen. De onderuitputting bij Economische Zaken en Klimaat vindt grotendeels plaats op middelen uit het Klimaatfonds (249 miljoen euro) en Nationaal Groeifonds (363 miljoen euro). In de Verticale toelichting (bijlage 1) worden deze beide posten nader toegelicht met onderliggende oorzaken. De lagere uitgaven bij Defensie zijn voornamelijk het gevolg van externe omstandigheden. Zo leidt de oorlog in Oekraïne tot krapte op de Defensiemarkten, wat leidt tot vertragingen in geplande investeringen over de volle breedte van het fonds. Voorts leiden ook de gevolgen van de krapte op de arbeidsmarkt tot vertragingen in de planning en uitvoering van investeringsprojecten.

Vraag 43

Klopt het dat de verplichtingen bij Najaarsnota/2e suppletoire wet in totaal toenemen met 14,4 miljard euro en in hoeverre leiden deze verplichtingen tot uitgaven in 2023, 2024 en latere jaren (kasritme)?

Antwoord op vraag 43

Zie antwoorden vragen 17 en 22.

Vraag 44

Hoe vergewist u zich ervan dat ministeries alleen verplichtingen aangaan waarvoor geldt dat de uitgaven die er vroeg of laat uit voortvloeien ook inderdaad lopend beleid zijn en geen nieuwe beleidskeuzes? Hoe vergewist u zich ervan dat ministeries niet eerder verplichtingen aangaan dan nadat de Kamer daarvoor autorisatie heeft gegeven? Wat is de reden dat dat bij VWS wel is gebeurd? Welke rol speelt het Ministerie van Financiën daarin?

Antwoord op vraag 44

De inhoud van de begrotingswetten van de vakministers is door de Minister van Financiën getoetst aan de begrotingsregels die het kabinet hanteert en de regels die in de Comptabiliteitswet 2026 stelt aan het financieel beheer van het Rijk. Op basis van de toelichtingen van de individuele Ministers kan uw Kamer de mutaties beoordelen en de (suppletoire) begrotingswetten al dan niet autoriseren.

Ongeautoriseerd uitgeven bij nieuw beleid is niet in lijn met de Comptabiliteitswet 2016 en daar wijs ik de ministeries op. Gebeurt dit onverhoopt wel, dan wordt dat als onrechtmatige uitgave aangemerkt in de controle door de accountant. Lopend beleid inclusief wijzigingen mogen echter cf. Comptabiliteitswet 2016 terughoudend worden uitgevoerd zonder autorisatie van de Kamer. De Minister van VWS heeft aangegeven dat de verplichtingsmutaties in de 2e suppletoire begroting lopend beleid zijn. De Minister van VWS heeft hier aanvullend een brief ter informatie aan het parlement over verzonden.

Vraag 45

Kunt u een historisch overzicht geven van de tarieven in de vennootschapsbelasting?

Antwoord op vraag 45

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de tarieven in de vennootschapsbelasting vanaf 1985. Het opstaptarief is het tarief dat geldt voor belastbare winsten tot aan de grens van het opstaptarief. Het algemene tarief is van toepassing op het deel van de belastbare winst hoger dan de grens van het opstaptarief.

Jaar

Algemene tarief

Opstaptarief

Grens opstaptarief

1985

43,0%

n.v.t.

n.v.t.

1986

42,0%

n.v.t.

n.v.t.

1987

42,0%

n.v.t.

n.v.t.

1988

42,0%

n.v.t.

n.v.t.

1988

35,0%

40,0%

f 113.445

1989

35,0%

40,0%

f 113.445

1990

35,0%

40,0%

f 113.445

1991

35,0%

40,0%

f 113.445

1992

35,0%

40,0%

f 113.445

1993

35,0%

40,0%

f 113.445

1994

35,0%

40,0%

f 113.445

1994

35,0%

40,0%

f 45.378

1995

35,0%

40,0%

f 45.378

1996

35,0%

37,0%

f 45.378

1997

35,0%

36,0%

f 45.378

1998

35,0%

35,0%

f 45.378

1999

35,0%

35,0%

f 50.000

2000

35,0%

30,0%

f 50.000

2001

35,0%

30,0%

€ 22.689

2002

34,5%

29,0%

€ 22.689

2003

34,5%

29,0%

€ 22.689

2004

34,5%

29,0%

€ 22.689

2005

31,5%

27,0%

€ 22.689

2006

29,6%

25,5%

€ 22.689

20071

25,5%

20,0%

€ 25.000

2008

25,5%

20,0%

€ 275.000

2009

25,5%

20,0%

€ 200.000

2010

25,5%

20,0%

€ 200.000

2011

25,0%

20,0%

€ 200.000

2012

25,0%

20,0%

€ 200.000

2013

25,0%

20,0%

€ 200.000

2014

25,0%

20,0%

€ 200.000

2015

25,0%

20,0%

€ 200.000

2016

25,0%

20,0%

€ 200.000

2017

25,0%

20,0%

€ 200.000

2018

25,0%

20,0%

€ 200.000

2019

25,0%

19,0%

€ 200.000

2020

25,0%

16,5%

€ 200.000

2021

25,0%

15,0%

€ 245.000

2022

25,8%

15,0%

€ 395.000

2023

25,8%

19,0%

€ 200.000

2024

25,8%

19,0%

€ 200.000

X Noot
1

In 2007 was er een extra schijf van 23,5% voor belastbare winsten tussen de 25.000 euro en 60.000 euro. Tot aan 25.000 euro gold een tarief van 20%, vanaf 60.000 euro was het tarief 25,5%.

Vraag 46

Kunt u toelichten waarom er een forse onderuitputting is voor schade-afhandeling bij Groningen (179 miljoen euro, p. 15), en daarbij ingaan op welke effecten dit heeft voor huishoudens getroffen met aardbevingsschade?

Antwoord op vraag 46

Voor wat betreft de schadeafhandeling is het nog onzeker hoe de uitputting tot het einde van dit jaar verloopt. Daarom hangt de onderuitputting op artikel 5 Een veilig Groningen vooral samen met de versterkingsoperatie. Het aantal te versterken huizen laat zich lastig vertalen naar een begroting op jaarbasis. Bij Voorjaarsnota is de meerjarige raming voor versterken met circa 243 miljoen euro verhoogd op basis van een nieuwe ramingssystematiek. Deze uitgaven blijken niet volledig in 2023 gerealiseerd te kunnen worden. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) rapporteert maandelijks over de voortgang van de versterkingsoperatie. De verwachting is dat de doelstelling van het aantal van 1100 te versterken huizen in 2023 wel wordt gehaald.

Vraag 47

Kunt u ten aanzien van de forse onderuitputting op artikel 5 op de EZK-begroting (Groningen) aangeven waarom u deze mutaties nog niet op het netvlies had ten tijde van de suppletoire begroting die de Kamer op Prinsjesdag ontving?

Antwoord op vraag 47

De uitputting van de budgetten op de EZK-begroting wordt voortdurend gemonitord. Ten tijde van de suppletoire begroting op Prinsjesdag zijn uitgaven bijgesteld naar de inschatting die destijds gegeven kon worden. Bij het opstellen van de Najaarsnota bleek het in de rede te liggen een aantal budgetten neerwaarts bij te stellen.

Vraag 48

Kunt u een analyse geven van de redenen voor de forse onderuitputtingen op de verschillende departementen in de Najaarsnota en waarom die niet voorspeld waren? Kunt u aangeven of dit een structureel probleem is – oftewel, of dit jaarlijks voorkomt op deze ministeries met een vergelijkbare reden?

Antwoord op vraag 48

In het antwoord op vraag 42 is aangegeven wat de meest voorkomende oorzaken zijn van de bij Najaarsnota opgetreden onderuitputting. In het voorjaar wordt kritisch gekeken of sprake is van incidentele of structurele onderuitputting. Indien sprake is van structurele onderuitputting zullen ramingen worden bijgesteld. In het Jaarverslag over begrotingsjaar 2023 zal specifiek worden ingegaan op de onderuitputting in 2023 en in hoeverre de onderuitputting veroorzaakt wordt door de situatie op de arbeidsmarkt.

Vraag 49

Kunt u een overzicht geven van de totale onderuitputting die wordt doorgeschoven naar volgend jaar?

Antwoord op vraag 49

In antwoord op vraag 1 is aangegeven dat op dit moment geen overzicht kan worden gegeven van de eindejaarsmarge, zoals de onderuitputting die wordt doorgeschoven naar het volgende jaar. De definitieve hoogte van de eindejaarsmarge wordt bepaald bij de Slotwet als alle realisatiecijfers van departementen geboekt zijn. Vervolgens wordt bij de Voorjaarsnota 2024 besloten welk deel van de eindejaarsmarge wordt toegevoegd aan de begrotingen. Voor de berekening van de eindejaarsmarge geldt een maximum van 1% van het begrotingstotaal. Begrotingsfondsen hebben een eindejaarsmarge van 100%.

Vraag 50

U schrijft onder «hoofdstuk 3: inkomstenbeeld» op bladzijde 20 dat er minder belastingopbrengsten zijn binnengekomen dan begroot. Dit valt volgens u te wijten aan: tegenvallende economische groei waardoor belastingopbrengsten tegenvallen; lager energieverbruik waardoor de opbrengst van de energiebelasting tegenvalt. Kunt u aangeven of er een uitgebreidere risicoanalyse is gemaakt met het oog op volgend jaar met betrekking tot tegenvallende belastingopbrengsten?

Antwoord op vraag 50

In elke budgettaire nota wordt de raming van belasting- en premieontvangsten bijgesteld op basis van nieuwe data, dit kan zowel op- als neerwaarts zijn. Bij de Najaarsnotaraming is de aanpassing gebaseerd op de gerealiseerde kasontvangsten tot en met de maand oktober. Hierbij is er voor de belasting op milieugrondslag een aanwijsbare specifieke oorzaak die een belangrijke rol speelt (zie het antwoord op vraag 59) en voor overige belastingen lijken de gemiddeld tegenvallende ontvangsten in ieder geval deels samen te hangen met een economische ontwikkeling die in het derde kwartaal van 2023 minder gunstig was dan gedacht. Een achterblijvende consumptie heeft bijvoorbeeld direct gevolgen voor de omzetbelasting.

Bij het opstellen van de raming was geen geactualiseerd economisch beeld van het CPB beschikbaar ten opzichte van de MEV 2024. Het is daarom niet mogelijk te zeggen of de gemiddeld tegenvallende kasontvangsten afgelopen maanden een meerjarig karakter krijgen als gevolg van de economische ontwikkelingen die zich sinds de MEV 2024 hebben voorgedaan. Op basis van deze ramingen kunnen daarom geen stellige uitspraken worden gedaan over nieuwe inzichten in de belastingontvangsten in 2024. De volgende macro-economische raming over 2024 volgt in het voorjaar (Centraal Economisch Plan). Op basis hiervan worden de verwachte belastingontvangsten voor 2024 herzien.

Vraag 51

Verwacht u dat de tegenvallende opbrengsten volgend jaar doorzetten?

Antwoord op vraag 51

Zie antwoord op vraag 50.

Vraag 52

In hoeverre zijn behalve de macro-economische verkenning nog recentere economische ontwikkelingen ingecalculeerd bij de Miljoenennota?

Antwoord op vraag 52

In de Miljoenennota baseert het kabinet zich op de Macro Economische Verkenning (MEV) van het Centraal Planbureau. Dit is ook voorgeschreven door de Wet Houdbare Overheidsfinanciën (Wet Hof). De MEV en de Miljoenennota worden op dezelfde dag gepubliceerd, wat betekent dat het kabinet niet nog recentere economische ontwikkelingen kan incalculeren bij de Miljoenennota. De Miljoenennota bevat in hoofdstuk 1 een beschouwing op de macro-economie, waarbij breed gekeken wordt naar verschillende ontwikkelingen. Deze beschouwing bevat geen recentere informatie dan de MEV. Het volgende economische beeld van het CPB verschijnt in maart bij het Centraal Economisch Plan.

Vraag 53

Welke specifieke opbrengsten lopen in uw visie het meest risico bij extra tegenvallende economische groei? Heeft u daar aanvullende berekeningen voor?

Antwoord op vraag 53

De belastingontvangsten hangen af van de stand van de economie omdat zij grotendeels raken aan het inkomen en de bestedingen van burgers en bedrijven. Dit geldt voor vrijwel alle belastingsoorten. Binnen die context zijn met name winsten van bedrijven vaak sterk conjunctuurgevoelig. Ook de opbrengst van de omzetbelasting reageert snel op economische ontwikkelingen. De opbrengsten uit de loon- en inkomensheffing reageren juist met enige vertraging ten opzichte van deze belastingsoorten, omdat de arbeidsmarkt vaak iets achterloopt op de economische conjunctuur.

Vraag 54

De opbrengst in de vennootschapsbelasting valt lager uit dan voorzien bij de Miljoenennota 2024. Kunt u aangeven hoe deze lagere opbrengst verder kan worden uitgesplitst?

Antwoord op vraag 54

Het is niet mogelijk om de gevraagde uitsplitsing van de vennootschapsbelasting te maken naar multinationals, mkb, tarief en economische sectoren. De bijstelling is gebaseerd op de meest actuele inzichten in feitelijke kasontvangsten. Een dergelijke doorkijk naar bedrijfskenmerken is daarbij (nog) niet beschikbaar. Wel is een uitsplitsing beschikbaar naar de verschillende boekjaren van de belasting waarop de kasontvangsten betrekking hebben (dat wil zeggen boekjaar 2023, 2022, 2021, enzovoort). Hieruit blijkt dat de ontvangsten in ieder van de verschillende, meest recente boekjaren iets achterblijft bij de verwachting uit de Miljoenennota 2024. Overigens geldt hierbij dat de verwachte ontvangsten over 2023 nog steeds historisch hoog zijn (bijna 10 miljard euro meer dan in 2022), dat deze raming eerder dit jaar juist meermaals opwaarts is bijgesteld en dat de achterblijvende ontvangsten ten opzichte van de Miljoenennota 2024 relatief beperkt van omvang zijn gegeven de omvang en volatiliteit van de vennootschapsbelasting.

Vraag 55

Welk deel van de neerwaartse bijstelling komt voor rekening van multinationals?

Antwoord op vraag 55

Zie antwoord op vraag 54.

Vraag 56

Welk deel voor mkb?

Antwoord op vraag 56

Zie antwoord op vraag 54.

Vraag 57

Welke sectoren blijven achter in opbrengsten?

Antwoord op vraag 57

Zie antwoord op vraag 54.

Vraag 58

In welke verhouding blijven zij achter ten opzichte van andere sectoren?

Antwoord op vraag 58

Zie antwoord op vraag 54.

Vraag 59

Kunt u aangeven of het lagere verbruik van energie, dat volgens de Najaarsnota leidt tot 1,5 miljard lagere opbrengsten van de belasting op milieugrondslag, vooral voorkomt bij huishoudens of bedrijven? En in welke verhouding?

Antwoord op vraag 59

De opbrengst van de energiebelasting is naar aanleiding van laatste inzichten in kasontvangsten sterk neerwaarts bijgesteld met 1,4 miljard euro (–25%). Deze daling van de ontvangsten heeft voornamelijk te maken met een lager energieverbruik. Uit de kasontvangsten is niet direct op te maken om welke soort energie (gas of elektriciteit) door welke groep (bedrijven of huishoudens) het gaat. Op basis van aangifte-informatie beschikbaar bij de Belastingdienst komt wel een voorlopig beeld naar boven. Hieruit blijkt dat er in 2023, ten opzichte van 2021, sprake is van zowel (veel) minder gasverbruik als elektriciteitsverbruik. Zo is het aangegeven gasverbruik in de eerste schijf (voornamelijk gebouwde omgeving) met 35% gedaald. De besparingen zien ook op hogere tariefschijven (bedrijven) en de glastuinbouw. Nog niet alle cijfers zijn beschikbaar: het CBS publiceert wel maandelijks het totale bruto gas- en elektriciteitsverbruik in Nederland, maar sectorale cijfers volgen na afloop van het jaar.

De besparingen zijn hoger dan verwacht werd op basis van laatste prognoses van het energieverbuik in 2023, bijvoorbeeld op basis van de Klimaat- en energieverkenning 2023. Het is niet waarschijnlijk dat het enkel om een weereffect gaat. De hoge energieprijzen spelen naar verwachting een belangrijke rol. Op basis van louter kascijfers kan niet gesteld worden dat huishoudens in de kou hebben gezeten, want hieruit is niet af te leiden om welke huishoudens het gaat en welke motieven een rol speelden.

Vraag 60

Wat is de reden dat het grootste deel van coalitieakkoordmiddelen die op de Aanvullende post geraamd stonden niet is overgeheveld naar ministeries, maar nu vrijvalt als onderuitputting?

Antwoord op vraag 60

Op de Aanvullende Post staan middelen gereserveerd voor maatregelen die nadere uitwerking vergen. Wanneer niet tijdig een doelmatig en doeltreffend bestedingsvoorstel wordt overlegd met Financiën blijven de middelen op de Aanvullende Post staan. Aan het einde van het begrotingsjaar vallen de middelen in het huidige jaar vrij.

Bij Najaarsnota is bijna 1,4 miljard euro aan onderuitputting afgeboekt vanaf de Aanvullende Post. Een gedeelte hiervan, 257 miljoen euro, betroffen coalitieakkoordmiddelen. Dit bestaat voornamelijk uit middelen op het Mobiliteitsfonds (22 miljoen euro), Deltafonds (99 miljoen euro) en het Klimaatfonds (100 miljoen euro), welke middels de 100% eindejaarsmarge in 2024 worden toegevoegd aan de begroting.

Vraag 61

Hoe draagt u zorg voor een realistische begroting gelet op arbeidsmarktkrapte, en hoe is de ontwikkeling van doorgeschoven gelden ten opzichte van voorgaande jaren?

Antwoord op vraag 61

Een realistische begroting hangt mede samen met de mate waarop een kabinet geraamde budgetten weet uit te geven. Indien het niet lukt om dit te doen ontstaat er onderuitputting. Dit kan mede worden veroorzaakt door krapte op de arbeidsmarkt, maar ook indien er vertraging optreedt bij de uitvoering van projecten. In het voorjaar wordt kritisch gekeken of sprake is van incidentele of structurele onderuitputting. Indien sprake is van structurele onderuitputting zullen ramingen worden bijgesteld.

Vraag 62

Hoe staat de uitwerking van het amendement omtrent de verhoging van het uurtarief in de kinderopvangtoeslag (Kamerstuk 36 140 XV, nr. 57), dat afgelopen oktober aangenomen is, ervoor?

Antwoord op vraag 62

De Tweede Kamer heeft na afloop van de Algemene Financiële Beschouwingen een amendement aangenomen om de maximum uurprijs voor de kinderopvangtoeslag vanaf 2024 extra te verhogen. Momenteel is SZW bezig met een spoed AmvB om de uitwerking van dit amendement te realiseren. Deze spoed AMvB zal zo spoedig mogelijk met uw Kamer worden gedeeld in het kader van de voorhangprocedure. De AMvB wordt naar verwachting in maart 2024 vastgesteld. SZW en Dienst Toeslagen hebben ervoor gekozen om in de uitvoering te anticiperen op deze vaststelling, zodat ouders met ingang van 1 januari 2024 meteen het actuele voorschot aan kinderopvangtoeslag ontvangen. Hierover is uw Kamer op 7 november 2023 geïnformeerd (Kamerstukken II 2023/24, 31 322, 516).

Vraag 63

Is er onderuitputting in de Najaarsnota die te danken is aan verouderde of haperende ICT? Zijn de budgettaire gevolgen van verouderde overheid-IT duidelijk in kaart te brengen?

Antwoord op vraag 63

Het is mij niet bekend dat de onderuitputting het gevolg is van verouderde of haperende ICT.

Vraag 64

Op welke begroting staan de middelen voor de verduurzaming van de IT-sector?

Antwoord op vraag 64

Op de EZK-begroting zijn middelen gereserveerd voor de verduurzaming van het bedrijfsleven en de industrie. Daar kan ook de IT-sector gebruik van maken voor zover ze voldoen aan de gestelde voorwaarden van de verschillende regelingen. Er is zijn geen middelen specifiek voor verduurzaming digitalisering op de EZK-begroting gereserveerd.

Vraag 65

Op welke wijze worden de onderuitputtingen ingezet om de lagere inkomsten te dekken, en kunt u garanderen dat dit geen effect heeft op beoogde doelstellingen?

Antwoord op vraag 65

In de begrotingsregels (zie regel 2A.4) van het kabinet-Rutte IV is opgenomen dat er scheiding is tussen inkomsten en uitgaven. Dat betekent dat onderuitputting in principe niet wordt ingezet om lagere inkomsten te dekken, dit is ook deze Najaarsnota niet gebeurd. Via de eindejaarsmarge mag 1% van de onderuitputting mee worden genomen naar het volgende begrotingsjaar, bij de begrotingsfondsen is dit 100%. Zo blijft dit geld beschikbaar voor de gestelde beleidsdoelen.

Vraag 66

Is de uitwerking van het amendement omtrent de verhoging van het uurtarief in de kinderopvang (Kamerstuk 36 140 XV, nr. 57) op koers zodat op 1 januari 2024 de verhoging van het uurtarief kan ingaan?

Antwoord op vraag 66

Zie antwoord op vraag 62.

Vraag 67

In de Najaarsnota is er in totaal bijna 1 miljard euro minder uitgegeven dan geraamd aan Defensie en Defensiemateriaal op Prinsjesdag, vooral door krapte op de arbeidsmarkt; hoe kan het verschil tussen nu en Prinsjesdag zo groot zijn?

Antwoord op vraag 67

Op basis van de meest recente inzichten is de raming voor de Defensie investeringen aangepast. Bij Prinsjesdag waren er reeds signalen die duidden op onderrealisatie op zowel de Defensiebegroting als het Defensiematerieelbegrotingsfonds, maar de omvang daarvan was nog niet goed inzichtelijk. Nadere analyse heeft ertoe geleid dat bij 2e suppletoire begroting de thans verwachte onderrealisatie is verwerkt.

Vraag 68

Kunt u een totaaloverzicht geven van alle incidentele suppletoire begrotingen die over 2023 zijn ingediend en kan daarbij per keer aangegeven worden of er wel of niet gebruik is gemaakt van artikel 2.27, tweede lid?

Antwoord op vraag 68

In het lopende begrotingsjaar zijn er acht incidentele suppletoire begrotingen ingediend. In twee gevallen is er een beroep gedaan op CW 2016 artikel 2.27, tweede lid. Een soortgelijk overzicht is tevens te vinden op rijksfinancien.nl. Dit is een forse afname ten opzichte van vorig jaar. Daarnaast is er bij Prinsjesdag een extra ronde suppletoire begrotingswetten opgesteld zodat uw Kamer wijzigingen op de lopende begroting tijdig en zorgvuldig kan behandelen.

Overzicht incidentele suppletoire begrotingen 2023 per 13-12-2023

Departement

Titel

Indieningsdatum

Beroep CW 2.27, tweede lid

Koninkrijksrelatie (IV)

Wijziging samenhangende met de herfinanciering covidleningen

29-08-2023

Nee

Buitenlandse Zaken (V)

Incidentele suppletoire begroting inzake ophoging Nederlandse bijdrage Europese Vredesfaciliteit

13-02-2023

Nee

Buitenlandse Zaken (V)

Tweede incidentele suppletoire begroting inzake steun Oekraïne en tweede ophoging Nederlandse bijdrage Europese Vredesfaciliteit

03-04-2023

Nee

Defensie (X)

Incidentele supletoire begroting

08-03-2023

Nee

Economische Zaken en Klimaat (XIII)

Incidentele suppletoire begroting inzake gasopslag Bergermeer en garantieregeling Porthos

12-12-2022

Nee

Economische Zaken en Klimaat (XIII)

Tweede incidentele suppletoire begroting inzake lening Invest-NL in verband met SIF

13-02-2023

Ja

Economische Zaken en Klimaat (XIII)

Derde incidentele suppletoire begroting inzake verder vullen gasopslag Bergermeer

27-02-2023

Ja

Buitenlandse Handel en Ontwikelingssamenwerking

Incidentele suppletoire begroting inzake steun voor Oekraïne

03-04-2023

Nee

Vraag 69

In de Najaarsnota zien we dat er op zorg een verschil zit van –2 mld. euro tussen het uitgavenplafond en het uitgavenniveau; kunt u een onderbouwing geven waar dit verschil vandaan komt?

Antwoord op vraag 69

De toets op het deelplafond Zorg laat zien dat in 2023 de uitgaven binnen dit deelplafond 2 miljard euro lager uitvallen ten opzichte van het plafond. Bij Miljoenennota bedroeg de onderschrijding 1,8 miljard euro. Op basis van de cijfers van het Zorginstituut zijn de Zvw-uitgaven bij Najaarsnota met 193 miljoen euro neerwaarts bijgesteld, waardoor de plafondonderschrijding bij NJN op ongeveer 2 miljard euro uitkomt. Een deel van de onderschrijding ontstaat door een meevaller van 1,2 miljard euro in de Zorgverzekeringswet, waarvan 835 miljoen euro onderuitputting in de wijkverpleging.

Echter heeft VWS na het afronden van de Najaarsnota nieuwe informatie van het Zorginstituut ontvangen waaruit blijkt dat dat de meevaller van 200 miljoen euro omslaat in kleine tegenvaller van 30 miljoen euro, doordat het Zorginstituut de raming van de uitgaven in de medisch-specialistische zorg per vergissing omlaag gecorrigeerd had. Deze nieuwe informatie voor 2023 wordt meegenomen in het Financieel Jaarverslag 2023.

Vraag 70

In de Najaarsnota zien we dat er op sociale zekerheid een verschil zit van +2 miljard euro tussen het uitgavenplafond en het uitgavenniveau; kunt u een onderbouwing geven waar dit verschil vandaan komt?

Antwoord op vraag 70

Deze overschrijding van het deelplafond Sociale Zekerheid komt onder andere door het koopkrachtpakket dat in de Miljoenennota 2023 werd aangekondigd. Hierin werd onder andere besloten om de invoering van de verhoging van het minimumloon te versnellen en te verhogen. Bij Miljoenennota 2023 zorgde dit voor 3,1 miljard euro hogere uitgaven op het deelplafond Sociale Zekerheid. Daarnaast was er destijds ook besloten om het kindgebonden budget te verhogen; dit zorgde bij Miljoenennota 2023 voor 732 miljoen euro aan hogere uitgaven op het deelplafond Sociale Zekerheid. De dekking hiervoor is gevonden buiten het deelplafond Sociale Zekerheid. Dit leidde tot een overschrijding van het deelplafond.

Vraag 71

Kunnen de uitgaven aan externen worden toegelicht? Welk consultancybureau declareerde het hoogste bedrag?

Antwoord op vraag 71

Ik ga ervan uit dat deze vraag betrekking heeft op de informatievoorziening en ICT bij de Raad van State. In 2023 geeft het Hoog College van Staat 8 miljoen euro aan additionele middelen (ten opzichte van de oorspronkelijke begroting) uit aan de verbetering van de informatiehuishouding, waarvan een deel naar externe partijen gaat. De uitgaven voor externen bij de Raad van State betreffen inhuur voor beheer en onderhoud en een meerjarig vernieuwingstraject op het gebied van informatievoorziening. De werving van externen vindt plaats via een mantelovereenkomst. De gegunde opdrachten van de Hoge Colleges van Staat voor de inhuur van externen zijn te raadplegen middels deze link. De Raad doet de betalingen aan de tussenpersonen (brokers) uit de manteloverkomst. Voor ICT-inhuur betreffen dit Between Staffing Nederland B.V., Pro-Act IT B.V. en Actos group B.V. Deze tussenpersonen zetten de opdracht door aan bureau's en/of personen die de opdracht vervullen. Het is daardoor niet bekend welk (consultancy)bureau onder aan de streep het hoogste bedrag ontvangt.

Vraag 72

Hoeveel geld van de vrijgekomen middelen in de Aanvullende post worden nu ingezet om het tekort op te vangen, en hoe garandeert u dat dit niet ten koste gaat van het behalen van politieke doelstellingen?

Antwoord op vraag 72

Bij de Najaarsnota is bijna 1,4 miljard euro aan niet opgevraagde middelen als onderuitputting afgeboekt. Onderuitputting wordt, ongeacht waar deze optreedt, bij Najaarsnota ingezet om de in=uittaakstelling in te vullen. Ook de onderuitputting op de Aanvullende Post wordt hiervoor ingezet. Voor de niet overgehevelde middelen geldt dat per reservering wordt bezien of de middelen nog nodig zijn voor de politieke doelstellingen waarvoor deze waren gereserveerd. Hier wordt tijdens de voorjaarsbesluitvorming 2024 over besloten.

Vraag 73

Kunt u een overzicht geven van de stand van de in=uit-taakstelling bij Prinsjesdag, Najaarsnota en Jaarverslag over de afgelopen tien jaar?

Antwoord op vraag 73

In onderstaande tabel is de invulling van de reguliere in=uittaakstelling per budgettaire nota weergegeven. In alle jaren is de in=uittaakstelling volledig ingevuld. De invulling van aanvullende onderuitputting bovenop de reguliere in=uittaakstelling is niet opgenomen in dit overzicht.

Tabel 4

In miljoenen euro's

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

In=uittaakstelling

– 815

– 948

– 2.510

– 1.777

– 1.182

– 842

– 1.396

– 973

– 1.415

– 4.318

waarvan ingevuld bij Voorjaarsnota

325

225

220

waarvan ingevuld bij Miljoenennota

490

45

175

957

100

waarvan ingevuld bij Najaarsnota

358

1.364

1.777

60

100

105

186

3.772

waarvan ingevuld bij Financieel Jaarverslag Rijk

545

971

563

1.196

868

1.229

Vraag 74

Wat is de oorzaak van de onderbesteding van 2,6 miljoen euro voor het Preventieakkoord?

Antwoord op vraag 74

Een groot deel van deze onderbesteding is ontstaan uit de hoger dan verwachte bijstelling voor loon- en prijsontwikkeling. Voor het overige gaat het om beperkte onderbesteding op diverse deelprojecten onder het Preventieakkoord.

Vraag 75

Kunt u toelichten waar de 5,6 miljard euro aan onderuitputting en meevallers precies voor wordt ingezet? Wat gebeurt er met de overige 0,6 miljard euro?

Antwoord op vraag 75

In onderstaande tabel is de in=uittaakstelling en de aanvullende onderuitputting en de invulling daarvan weergegeven. Het is hierbij van belang om naar het totaal te kijken in plaats van naar de verwerking per deelplafond. De verwerking op de verschillende deelplafonds is nodig om administratieve redenen.

De openstaande in=uittaakstelling en aanvullende onderuitputting bedraagt 6,4 miljard euro. Bij Miljoenennota is 255 miljoen euro ingevuld bij de aanvullende onderuitputting. Bij de Najaarsnota wordt 5,6 miljard euro aan onderuitputting en per saldo meevallers ingezet ter invulling van de openstaande in=uittaakstelling en aanvullende onderuitputting. Hierdoor resteert afgerond 0,5 miljard euro aan openstaande in=uittaakstelling. Deze moet bij het Financieel Jaarverslag orden ingevuld. Mocht onvoldoende onderuitputting optreden in 2023 dan wordt het uitgavenkader overschreden en verslechtert het EMU-saldo ten opzichte van de Najaarsnota.

Tabel 5

Bedragen in miljarden euro

2023

In=uittaakstelling

4,3

Aanvullende onderuitputting

2,1

Totaal in te vullen vanaf Voorjaarsnota

6,4

   

Ingevuld bij Miljoenennota

0,3

Ingevuld bij Najaarsnota

5,6

Nog in te vullen bij Financieel Jaarverslag Rijk

0,5

Vraag 76

Kunt u nader toelichten hoe de overschrijding van de plafonds zich verhoudt tot de begrotingsregels die aan het begin van de kabinetsperiode zijn afgesproken en welke rol de plafonds in deze kabinetsperiode hebben gespeeld?

Antwoord op vraag 76

De overschrijding van totale uitgavenplafond bij Najaarsnota komt voort uit de voorjaarsbesluitvorming 2023 en de augustusbesluitvorming in 2022. Bij Voorjaarsnota 2023 was deze overschrijding van het uitgavenplafond opgelopen tot 11,5 miljard euro vanwege incidentele uitgaven aan het koopkrachtpakket en het energiepakket.

Dit betekent niet dat 11,5 miljard euro aan uitgaven zonder dekking is gebleven. Bij Miljoenennota 2023 was er een overschrijding van 1,6 miljard euro die gedekt was uit het inkomstenkader.

Daarna is bij Voorjaarsnota voor het energiepakket 5,5 miljard euro gedekt vanuit het niet door laten gaan van de verlaging van de energiebelasting, dus aan de lastenkant. De resterende 4,3 miljard euro is gedekt uit lagere uitgaven in 2024 en 2025.

Gezien de uitzonderlijke situatie met hoge energieprijzen en de gevolgen voor burgers en bedrijven heeft het kabinet besloten om voor het energiepakket de scheiding tussen inkomsten en uitgaven los te laten door onder andere gasbaten in te zetten voor koopkrachtpakketten en door dekking te vinden in latere jaren van de kabinetsperiode.

Bij Najaarsnota is de overschrijding afgenomen tot 9,6 miljard vanwege lagere uitgaven onder het plafond. De plafondtoets van het deelplafond Rijksbegroting laat een overschrijding bij de Najaarsnota zien van 9,2 miljard euro in 2023. Bij de Miljoenennota 2024 was voor 2023 sprake van een overschrijding van 8,3 miljard euro. De hogere overschrijding op het deelplafond Rijksbegroting komt doordat de onderschrijding op de deelplafonds Zorg en Sociale Zekerheid wordt ingezet om de in=uittaakstelling en aanvullende onderuitputting op deelplafond Rijksbegroting in te vullen.

Vraag 77

Op basis van welke beleidsuitgangspunten heeft het kabinet ervoor gekozen om corona-uitgaven en Oekraïne-uitgaven buiten de plafonds te plaatsen of die daarvoor aan te passen, en voor het energiepakket te schuiven tussen uitgavenplafonds en inkomstenkaders?

Antwoord op vraag 77

Vanaf het moment dat de coronacrisis uitbrak kreeg het doel van macro-economische stabilisatie prioriteit boven het doel van beheersing van de overheidsfinanciën. Deze uitgaven zijn door kabinet Rutte III daarom buiten het plafond geplaatst en kabinet Rutte IV heeft deze systematiek overgenomen. Ook voor uitgaven direct verbonden aan de situatie in Oekraïne is besloten om daar geen bezuinigingen of lastenverzwaringen tegenover te zetten.

In het geval van het energiepakket is besloten om de last van dit pakket niet bij de volgende generaties te leggen. Terwijl de samenleving werd geconfronteerd met hogere lasten vanwege de gestegen energieprijzen, deden zich bij de overheidsfinanciën hierdoor ook meevallers voor. Daarom is besloten om onder andere deze meevallers van onder andere de gasbaten in te zetten om het energiepakket te dekken. Hierdoor is de scheiding tussen inkomsten en uitgaven voor het energiepakket losgelaten. Conform de begrotingsregels van het demissionaire kabinet mag de scheiding tussen inkomsten en uitgaven worden doorbroken als dit leidt tot efficiëntere beleidsuitkomsten.

Vraag 78

Klopt het dat feitelijk slechts 2,7 miljard euro van de openstaande taakstelling onderuitputting zoals die in de begroting was gezet is ingevuld? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 78

In het antwoord op vraag 75 wordt de invulling van de in=uittaakstelling en aanvullende onderuitputting nader uitgelegd. Bij de invulling van de in=uittaakstelling is het van belang om naar het totaal te kijken in plaats van naar de verwerking per deelplafond. De verwerking op de verschillende deelplafonds is nodig om administratieve redenen.

In de Najaarsnota 2023 wordt 2,7 miljard euro onderuitputting op plafond Rijksbegroting ingezet voor de invulling van de in=uittaakstelling en aanvullende onderuitputting. Daarboven op is een deel geboekt op de verschillende deelplafonds. In totaal wordt 5,6 miljard euro in deze Najaarsnota ingevuld.

Vraag 79

Welk deel van de onderuitputting is ingevuld met meevallers bij de generale dossiers?

Antwoord op vraag 79

Bij de generale dossiers zijn in de Najaarsnota 2023 de volgende mee- en tegenvallers gemeld:

  • Een meevaller van 365 miljoen euro bij de EU-afdrachten;

  • Een meevaller van 265 miljoen euro bij de Rente;

  • Een meevaller van 158 miljoen euro bij de boete-ontvangsten;

  • Een tegenvaller van 284 miljoen euro bij de opbrengsten van afpakken.

De totale meevaller bij de generale dossiers bedroeg daarmee 503 miljoen euro die is ingezet voor de invulling van de openstaande in=uittaakstelling.

Vraag 80

Welk deel van de onderuitputting is ingevuld met meevallers in de uitvoering?

Antwoord op vraag 80

In de Najaarsnota 2023 zijn meevallers gemeld bij de uitvoeringsinformatie. Bij de uitvoeringsinformatie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is een meevaller van 453 miljoen euro gemeld. Bij de uitvoeringsinformatie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is een meevaller van 193 miljoen euro gemeld.

De totale meevaller bij de uitvoeringsinformatie bedroeg daarmee 646 miljoen euro die is ingezet voor de invulling van de openstaande in=uittaakstelling en aanvullende onderuitputting.

Vraag 81

Welk deel van de onderuitputting is ingevuld met verschuivingen van uitgaven naar latere jaren?

Antwoord op vraag 81

In de Najaarsnota 2023 is totaal 4,5 miljard euro aan onderuitputting gemeld die is ingezet voor de invulling van de openstaande in=uittaakstelling en aanvullende onderuitputting.

De onderuitputting die gemeld is, kan (deels) worden meegenomen naar het volgende begrotingsjaar middels de eindejaarsmarge. De definitieve hoogte van de eindejaarsmarge wordt bepaald bij de Slotwet als alle realisatiecijfers van departementen geboekt zijn. Vervolgens wordt bij de Voorjaarsnota 2024 besloten welk deel van de eindejaarsmarge wordt toegevoegd aan de begrotingen. Zie ook het antwoord op vraag 1.

Vraag 82

Waarom zijn de meevallers toegerekend aan de openstaande taakstelling en is dit niet gecorrigeerd voor de (vrijwel even grote) tegenvallers?

Antwoord op vraag 82

Deze vraag is geïnterpreteerd als waarom de onderuitputting en per saldo meevallers aan de uitgavenkant worden ingezet voor het invullen van de in=uittaakstelling en aanvullende onderuitputting en niet worden ingezet ter dekking van de tegenvallers aan de inkomstenkant.

In de begrotingsregels (zie regel 2A.4) van het kabinet-Rutte IV is opgenomen dat er scheiding is tussen inkomsten en uitgaven. Dat betekent dat onderuitputting niet mag worden ingezet om lagere inkomsten te dekken, dit is dan in ook deze Najaarsnota niet gebeurd.

Zie ook het antwoord op vraag 79.

Vraag 83

Hoeveel is het saldo verslechterd ten opzichte van de Miljoenennota 2023 als ook de destijds ingeboekte taakstellende onderuitputting wordt meegenomen voordat de mee- en tegenvallers worden verwerkt?

Antwoord op vraag 83

De inschatting van het EMU-saldo voor 2023 bij Miljoenennota 2023 was –1,6%. Sinds Miljoenennota 2023 zijn er bijstelling geweest bij Voorjaarsnota 2023 (–2,6%) en Miljoenennota 2024 (–1,6%). De inschatting van het EMU-saldo bij Najaarsnota is –1,8%. Bij het Financieel Jaarverslag Rijk wordt het definitieve EMU-saldo voor 2023 vastgesteld.

In de inschatting van het EMU-saldo is rekening gehouden met de invulling van de in=uittaakstelling en de aanvullende onderuitputting. De in=uittaakstelling is een tegenboeking van de eindejaarsmarge in de veronderstelling dat aan het eind van het jaar onderuitputting optreedt. Daarnaast is er aanvullende onderuitputting geboekt, die op dezelfde wijze werkt. De in=uittaakstelling kan gedurende het jaar worden ingevuld met onderuitputting en meevallers. Conform reguliere systematiek wordt bij Financieel Jaarverslag Rijk de balans hiervoor opgemaakt.

De overschrijding van het uitgavenplafond in de Miljoenennota 2024 ging uit van een openstaande in=uittaakstelling van 4,3 miljard euro en veronderstelde aanvullende onderuitputting bij Miljoenennota 2023 van 2,1 miljard euro voor 2023. Deze is bij Miljoenennota 2024 reeds met 255 miljoen euro ingevuld. Per saldo resteerde er dus nog 6,2 miljard euro aan in te vullen in=uittaakstelling en aanvullende onderuitputting. Deze wordt in de Najaarsnota met 5,6 miljard euro ingevuld. Bij het Financieel Jaarverslag Rijk resteert afgerond 0,5 miljard euro die moet worden ingevuld. Mocht er onvoldoende onderuitputting optreden in 2023 en de in=uittaakstelling niet volledig ingevuld kunnen worden, dan wordt het uitgavenkader overschreden en verslechtert het EMU-saldo voor 2023.

Vraag 84

Op welke manier wijzigt de raming van de rentelasten, waardoor er 265 miljoen euro minder binnenkomt?

Antwoord op vraag 84

De rentelasten zijn 265 miljoen euro lager bij Najaarsnota ten opzichte van Miljoenennota 2024. Dit betekent niet dat er 265 miljoen euro minder binnenkomt, maar dat er 265 miljoen euro minder wordt uitgegeven aan rente. Dit is onder andere het gevolg van een wijziging van het financieringsplan 2023. Het financieringsplan geeft een beschrijving van de geschatte omvang en de totstandkoming van de financieringsbehoefte van de Nederlandse Staat en een overzicht van de manier waarop deze ingevuld dient te worden. Doordat er minder schuld uitgegeven wordt, nemen de verwachte rentelasten af.

Vraag 85

Kunt u nu het jaar 2023 bijna ten einde is nader toelichten waar de overschrijding onder het plafond Rijksbegroting van in totaal 9,2 miljard euro door is ontstaan, en in welke mate daar ook extra inkomsten tegenover hebben gestaan?

Antwoord op vraag 85

Zie het antwoord op vraag 76.

Vraag 86

Waarom is gekozen voor het inboeken van 4,2 miljard euro taakstelling onderuitputting binnen het uitgavenplafond Rijksbegroting, terwijl daar maar 2,8 miljard euro onderuitputting is opgetreden?

Antwoord op vraag 86

In het antwoord op vraag 75 wordt de invulling van de in=uittaakstelling en aanvullende onderuitputting nader uitgelegd. Bij de invulling van de in=uittaakstelling is het van belang om naar het totaal te kijken in plaats van naar de verwerking per deelplafond. De verwerking op de verschillende deelplafonds is nodig om administratieve redenen.

Vraag 87

Waardoor is de overschrijding van het deelplafond Rijksbegroting groter dan bij Miljoenennota 2024?

Antwoord op vraag 87

De plafondtoets van het deelplafond Rijksbegroting laat een overschrijding bij de Najaarsnota zien van 9,2 miljard euro in 2023. Bij de Miljoenennota 2024 was voor 2023 sprake van een overschrijding van 8,3 miljard euro. De overschrijding op het deelplafond Rijksbegroting komt doordat de onderschrijding op de deelplafonds Zorg en Sociale Zekerheid wordt ingezet om de in=uittaakstelling en aanvullende onderuitputting op deelplafond Rijksbegroting in te vullen.

Vraag 88

Welke uitgaven voor Oekraïne zijn nu alsnog onder het plafond rijksbegroting gezet?

Antwoord op vraag 88

De middelen voor de gemeentelijke opvang van Oekraïense ontheemden worden buiten het uitgavenplafond geraamd. Bij Najaarsnota is vanuit de raming een storting van 109 miljoen euro voor de gemeentelijke opvang van Oekraïense ontheemden in het Btw-compensatiefonds verwerkt. Het Btw-compensatiefonds wordt volledig onder het uitgavenplafond verwerkt. Daarom is de gestorte 109 miljoen euro alsnog onder het deelplafond rijksbegroting gezet.

Vraag 89

Kunt u de forse tegenvaller (284,4 miljoen euro) bij het afpakken van crimineel geld nader toelichten (p. 7, 36)? Valt dit bedrag veel lager uit dan voorgaande jaren en wat is dan de oorzaak?

Antwoord op vraag 89

In de begroting worden voor de incasso meerjarige ramingen opgenomen. De ramingen weerspiegelen verwachte opbrengsten, maar die kunnen per jaar sterk verschillen. Dat is ook zichtbaar in de afpakopbrengsten van de afgelopen tien jaar (zie de tabel bij het antwoord op vraag 161). De raming voor 2020 en verder is een vlakke reeks van 384 miljoen euro. In 2023 is er tot op heden door het Openbaar Ministerie geen strafzaak afgedaan met een grote schikking, waardoor de ontvangsten in 2023 naar verwachting veel lager uitvallen dan geraamd. Voor het jaar 2023 worden de gerealiseerde afpakopbrengsten ingeschat op 100 miljoen euro. In 2020 was dit 94 miljoen euro, in 2021 301 miljoen euro en in 2022 106 miljoen euro. In het jaar 2021 was er wel sprake van een grote transactie.

Vraag 90

Wat zijn de implicaties van de tegenvallende belastinginkomsten in vergelijking met de raming die ten tijde van de Miljoenennota nog werd gehanteerd, voor de verwachte inkomsten voor 2024?

Antwoord op vraag 90

Zie antwoord op vraag 50.

Vraag 91

Hoe komt het dat er aanzienlijk minder geld is opgebracht met «afpakken» (oftewel crimineel geld) dan begroot?

Antwoord op vraag 91

Zie het antwoord op vraag 89.

Vraag 92

Kunt u aangeven waarom de uitgaven voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) met 204 miljoen euro lager uitvallen dan geraamd (p. 10, 77)? Welke veronderstelling over de doorwerking van een hoger wettelijk minimumloon (WML) op de gemiddelde uitkeringshoogte bleek niet te kloppen?

Antwoord op vraag 92

De WIA-uitkeringen op individueel niveau zijn in 2023 verhoogd met de stijging van het wettelijk minimumloon. Dit betreft zowel de beleidsmatige verhoging van het minimumloon als de reguliere indexaties. In vergelijking met 2022 zijn WIA-uitkeringen op individueel niveau dus gestegen.

De uitkeringslasten aan de WIA worden geraamd op macroniveau. Uit realisatiegegevens over 2023 is gebleken dat de indexatie van de totale uitkeringslasten naar het prijspeil 2023 lager is uitgevallen dan eerder geraamd. Daarom zijn de WIA-uitgaven neerwaarts bijgesteld bij Najaarsnota. Bij gelijkblijvend aantal uitkeringsgerechtigden daalt hiermee de gemiddelde uitkeringshoogte in de WIA. Op individueel niveau is er echter geen sprake van een lagere uitkering.

Vraag 93

Kunt u toelichten welk effect het op de koopkracht heeft van huishoudens dat de gemiddelde uitkeringshoogte lager uitvalt dan geraamd?

Antwoord op vraag 93

Zie antwoord op vraag 92.

Vraag 94

Waarom is er niet besloten om het gemiddelde uitkeringsbedrag te verhogen omdat daar in de begroting nog ruimte was voor 204 miljoen euro?

Antwoord op vraag 94

Het verhogen van de uitkeringen is een beleidsmatige keuze die structureel doorwerkt. Een dergelijke verhoging kan niet worden gefinancierd door gebruik te maken van een incidentele meevaller op de SZW-begroting. Overeenkomstig de begrotingsregels kunnen meevallers alleen worden aangewend om tegenvallers op te vangen, niet om structurele uitgavenverhogingen te financieren, zoals het geval is bij een verhoging van de WIA-uitkering.

Vraag 95

Hoe kan er een meevaller op inburgering zijn met de hoge asielinstroom van de afgelopen jaren? Zouden er wel meer mensen moeten inburgeren, maar gebeurt dit nu niet?

Antwoord op vraag 95

Op de SZW-begroting is onderuitputting opgetreden van 42 miljoen euro bij de bijdrage aan het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) voor Voorinburgering. Voorinburgering is het traject voor statushouders die nog niet in een gemeente gehuisvest zijn, om zich in een asielzoekerscentrum (azc) alvast voor te bereiden op het verplichte inburgeringsprogramma. Door een tekort aan personele capaciteit en voorzieningen bij het COA is het in 2023 niet mogelijk het aantal voorinburgeringstrajecten aan te bieden waarvoor eerder budget gereserveerd is. Het budget wordt gebaseerd op de instroom uit de Meerjarige Productie Prognose (MPP) van het Ministerie van J&V en gezien het huidige niveau aan personeel en voorzieningen bij het COA is het niet gelukt om het aantal trajecten aan te bieden in lijn met de eerdere raming.

Vraag 96

Hoe bent u voornemens om de personele tekorten bij het COA op te lossen, zodat voorkomen wordt dat geld bedoeld voor voorinburgering ook uitgegeven wordt?

Antwoord op vraag 96

Het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) is bezig om meer personeel aan te trekken om de benodigde voorinburgeringstrajecten op te starten en het beschikbare budget te besteden, maar de arbeidsmarkt is krap.

Vraag 97

Kunt u de meevaller in de uitgaven voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) van ca. 2 miljard euro t.o.v. Miljoenennota 2023 nader specificeren en toelichten (p. 12, 83)? Is deze meevaller incidenteel of structureel? Hoe werkt deze meevaller door in de raming voor het begrotingsjaar 2024?

Antwoord op vraag 97

De toets op het deelplafond Zorg laat zien dat in 2023 de uitgaven binnen dit deelplafond 2 miljard euro lager uitvallen ten opzichte van het plafond. Een deel van deze per saldo onderschrijding ontstaat door meevallers in de Zvw. De totale meevaller op de Zvw over 2023 bedraagt 1,2 miljard euro, waarvan 835 miljoen euro onderuitputting in de wijkverpleging. Zie ook het antwoord op vraag 69.

De totale meevaller in Zvw over 2023 is deels incidenteel en deels structureel. De meevaller van 193 miljoen euro in de Najaarsnota is incidenteel omdat in de najaarsnota alleen het lopende jaar verwerkt wordt. Door meerjarige financiële afspraken in het Integraal Zorgakkoord worden onder- en overschrijdingen alleen incidenteel verwerkt. Middels de Voorjaarsnota 2023 (p. 24) en de Miljoenennota (p. 73) heb ik u geïnformeerd over de structurele mee- en tegenvallers.

Vraag 98

Onder het deelplafond Zorg staat een tegenvaller opgenomen van 3,7 miljoen euro door een hoger beroep op de subsidieregeling Abortusklinieken in Caribisch Nederland, als gevolg van een toename van het aantal abortussen. Wat is de reden dat het aantal abortussen is toegenomen? Heeft dit te maken met sociaaleconomische factoren? Zo ja, wat is het kabinet voornemens te doen om de sociaaleconomische status op Caribisch Nederland te verbeteren? En ziet u andere mogelijkheden om het aantal abortussen omlaag te brengen?

Antwoord op vraag 98

De vraagsteller refereert aan een toename van de kosten onder de subsidieregeling abortusklinieken. Die vallen 3,7 miljoen euro hoger dan geraamd. Deze toename van de kosten is het gevolg van een toename van het aantal abortussen in het jaar 2022 in heel Nederland. Vrouwen woonachtig op de BES eilanden worden door de IGJ geregistreerd onder de kop «ander land» in de IGJ jaarrapportage Wet afbreking zwangerschap. In 2022 vonden er 496 afbrekingen plaats in deze categorie «ander land» en 32.339 afbrekingen bij vrouwen uit Nederland. De toename van de kosten komt dus voor het grootste deel voort uit een toename van het aantal abortussen in (Europees) Nederland.

Daarnaast haalt de vraagsteller een ander vraagstuk aan ten aanzien van de sociaal economische status van inwoners van Caribisch Nederland. Met Prinsjesdag heeft het kabinet maatregelen getroffen in lijn met het advies van de Commissie sociaal minimum Caribisch Nederland. Structureel worden het minimumloon, de minimumuitkeringen en de kinderbijslag fors verhoogd. Daarnaast wordt in 2024 de energietoelage voor minimahuishoudens gecontinueerd, net als de aanvullende subsidie voor het vaste elektratarief. De subsidie voor het vaste tarief van het drinkwater en de subsidie voor internet worden in 2024 verhoogd. Het kabinet maakt daarnaast ook in 2024 gratis schoolmaaltijden mogelijk en stelt middelen beschikbaar ter ondersteuning van het lokale armoedebeleid van de openbare lichamen. Tot slot worden structurele middelen voor openbaar vervoer op de eilanden beschikbaar gesteld. Een inhoudelijke reactie op het rapport van de Commissie sociaal minimum Caribisch Nederland volgt binnen afzienbare tijd.

Vraag 99

Werkt de Zvw-meevaller ook door in de premieontvangsten? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 99

Lagere Zvw-uitgaven dan eerder geraamd leiden op enig moment tot lagere premies. De meevaller bij de Zvw-uitgaven in 2023 was voor een deel al voorzien door verzekeraars bij hun premiestelling 2023. Voor dat deel zijn de premies in 2023 lager vastgesteld. Een ander deel van de lagere Zvw-uitgaven hadden de verzekeraars ook niet voorzien bij hun premiestelling 2023. Dit deel kunnen verzekeraars inzetten bij de premiestelling 2024 en 2025.

Vraag 100

Op p. 15 is aangegeven dat de onderuitputting bij Najaarsnota 4,5 miljard euro bedraagt. Is dit de onderuitputting t.o.v. Miljoenennota 2023 of de stand t.o.v. Miljoenennota 2024? Hoe hoog zal de totale onderputting in het begrotingsjaar 2023 naar verwachting uitvallen t.o.v. de Miljoenennota 2023? Welke oorzaken zijn er voor deze onderuitputting? Hoe verhoudt dit bedrag zich tot de onderuitputting in de jaren 2022 en 2021?

Antwoord op vraag 100

De Najaarsnota geeft de laatste stand van zaken van de uitgaven en inkomsten voor het begrotingsjaar 2023. Het gaat hierbij om de wijzigingen die zich hebben voorgedaan na de incidentele suppletoire begroting over 2023 bij Prinsjesdag. De genoemde onderuitputting van 4,5 miljard euro is de onderuitputting die in de Najaarsnota is gemeld. In het Jaarverslag over begrotingsjaar 2023 zal specifiek worden ingegaan op de onderuitputting in 2023.

De onderuitputting op de departementale begrotingen heeft verschillende oorzaken, waaronder krapte op de arbeidsmarkt of vertraging bij de uitvoering van projecten. Zie ook het antwoord op vraag 42.

De onderuitputting die in de Najaarsnota is gemeld, is hoger dan de onderuitputting die in de Najaarsnota 2022 (2,7 miljard euro) en in de Najaarsnota 2021 (1,5 miljard euro) is gemeld.

Vraag 101

Kunt u bij elk van de genoemde posten op p. 15 bij de Aanvullende post (totaal 1.323 miljoen euro) aangeven welk deel en met welke concrete bestemming deze worden overgeheveld naar de departementale begrotingen? En welk deel van deze posten valt vrij ten gunste van het algemene financiële beeld?

Antwoord op vraag 101

De op pagina 15 genoemde 1.323 miljoen euro betreft de volledige onderuitputting op de Aanvullende Post. Deze middelen worden dit jaar niet meer overgeheveld naar de departementale begrotingen. Ingeboekte onderuitputting valt vrij ten gunste van het algemene financiële beeld van dit jaar. Tijdens de voorjaarsbesluitvorming 2024 wordt besloten of middelen die niet zijn opgevraagd in 2023 worden toegevoegd aan de begroting van 2024.

In de verticale toelichting van de Aanvullende Post (bijlage 1) is een overzicht opgenomen van de posten die onderdeel uitmaken van de 1.323 miljoen euro.

Vraag 102

Kunt u aangeven wat de oorzaak is van de verminderde aanspraak op de regelingen van het Toekomstfonds (106 miljoen euro), bedrijvenbeleid (52 miljoen euro) en doelmatige energievoorziening en beperking klimaatverandering (45 miljoen euro)? Is deze verminderde aanspraak structureel (p. 15)?

Antwoord op vraag 102

Toekomstfonds: De oorzaak voor de onderuitputting op de regelingen van het Toekomstfonds verschilt per regeling. In de tweede suppletoire begroting van EZK wordt dit nader toegelicht. De oorzaak ligt voornamelijk bij de vertragingen die bij verschillende regelingen is opgelopen, waardoor middelen van eerdere jaren naar 2023 zijn geschoven via de eindejaarsmarge. Veel middelen op artikel 3 zijn echter al wel bestuurlijk gebonden of juridisch verplicht, waardoor voor een groot deel deze onderuitputting niet het gevolg is van verminderde aanspraak maar het gevolg van het nog wegwerken van een achterstand uit voorgaande jaren. Daarnaast zijn meerdere regelingen uit het Toekomstfonds afhankelijk van capital calls of behaalde milestones, waardoor ze al wel juridisch verplicht zijn maar het kasritme onvoorspelbaar.

Bedrijvenbeleid: De onderuitputting op artikel 2 (excl. Nationaal Groeifonds projecten, Klimaatfondsmiddelen, en Coronagelden) wordt met name veroorzaakt doordat minder projecten zijn gecommitteerd dan verwacht, waaronder Qredits en Internationaal Innoveren. Dit is niet structureel aangezien de regelingen volgend jaar weer open gaan.

Doelmatige energievoorziening en beperking klimaatverandering: De oorzaak voor de verminderde aanspraak op de regelingen verschilt per regeling. In de tweede suppletoire begroting van EZK wordt dit nader toegelicht. Voor de DEI+ en IPCEI Waterstof is bijvoorbeeld de reden dat er vertraging is in de uitvoering van de projecten. Dit is niet structureel aangezien de regelingen volgend jaar weer open gaan.

Vraag 103

Kunt u een totaaloverzicht geven van hoeveel geld er al is besteed uit het Mobiliteits-, Defensiematerieelbegrotings-, Toekomst-, Delta-, Klimaat- en Transitiefonds en het Nationaal Groeifonds (graag per fonds uitsplitsen)? Kunt u tevens per fonds aangeven hoeveel er reeds juridisch verplicht en nog vrij te besteden is?

Antwoord op vraag 103

In de Najaarsnota en de tweede suppletoire begrotingen wordt inzicht gegeven in de verwachte realisaties voor het begrotingsjaar 2023. In de Slotwet en het Jaarverslag worden de definitieve realisaties over 2023 gepresenteerd. In de tweede suppletoire begrotingen wordt tevens per fonds aangeven wat de huidige stand van de verplichtingen is. Een overzicht van het geschatte aandeel juridisch verplicht, bestuurlijk gebonden, beleidsmatig gereserveerd en nog niet ingevuld/vrij te besteden zijn te vinden in de gepubliceerde begrotingen op Prinsjesdag.

Vraag 104

Kunt u de bedragen die vermeld staan in tabel 2.2 uitsplitsen, zodat er een compleet overzicht is van de onderuitputting? Waar zijn de genoemde bedragen precies uit opgebouwd? Graag in een tabel opsommen.

Antwoord op vraag 104

Een uitsplitsing van de onderuitputting per begroting is op hoofdlijnen gedaan in de Verticale toelichting (bijlage 1). De Verticale toelichting toont voor ieder begrotingshoofdstuk de budgettaire veranderingen die zich hebben voorgedaan sinds de Miljoenennota 2024. Onder de post mee- en tegenvallers wordt de onderuitputting toegelicht. In de toelichting van deze post wordt dieper ingegaan op de specifieke oorzaken van de onderuitputting. In het Jaarverslag over begrotingsjaar 2023 zal specifiek worden ingegaan op de onderuitputting in 2023 en in hoeverre de onderuitputting veroorzaakt wordt door de situatie op de arbeidsmarkt.

Vraag 105

Wat wordt precies bedoeld met 224 miljoen euro «onverdeelde loon- en prijsbijstelling» die nu vrijvalt? Voor welke beleidsterreinen was dat geld oorspronkelijk bestemd?

Antwoord op vraag 105

De onverdeelde loon- en prijsbijstelling die nu vrijvalt betreft de loon- en prijsbijstelling van de tranches van vóór 2022. Deze middelen waren bestemd om reserveringen van voorgaande kabinetten te indexeren. Destijds zijn de oorspronkelijke budgetten overgeheveld naar de departementale begrotingen en is de indexatie blijven staan op de Aanvullende Post. Deze nog onverdeelde loon- en prijsbijstelling is daarmee niet meer gekoppeld aan specifieke reserveringen op de Aanvullende Post en kan daarom vrijvallen.

Vraag 106

Waardoor zijn de uitgaven aan schadeherstel en versterking in Groningen lager dan geraamd? Zijn er minder mensen geholpen dan de bedoeling was?

Antwoord op vraag 106

Zie antwoord vraag 46.

Vraag 107

Wordt de onderuitputting Defensie grotendeels doorgeschoven naar latere jaren (want materieelfonds)? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 107

De onderuitputting van Defensie op het Defensiematerieelbegrotingsfonds wordt doorgeschoven naar latere jaren. Dit bedrag behelst 666 miljoen euro.

Vraag 108

Kunt u toelichten of het vrijvallen van de loon-en prijsbijstelling (224 miljoen euro) op de Aanvullende post geen nadelig effect heeft op salaris of uitkering aan een organisatie?

Antwoord op vraag 108

Deze nog onverdeelde loon- en prijsbijstelling is niet meer gekoppeld aan specifieke reserveringen op de Aanvullende Post en heeft dus geen relatie met een specifieke organisatie. Daarom kunnen de middelen vrijvallen. Zie ook het antwoord op vraag 105.

Vraag 109

Wat zijn de oorzaken van het hoge bedrag van 363 miljoen euro aan onderuitputting op het Nationaal Groeifonds?

Antwoord op vraag 109

De middelen van verschillende Nationaal Groeifonds (NGF) projecten op de EZK begroting komen niet volledig tot besteding. Voor bijvoorbeeld het NGF-Project Groenvermogen van de Nederlandse economie is onderuitputting (250 miljoen euro) ontstaan als gevolg van een vertraging in de uitvoering. Diverse (deel)projecten – waaronder de ondersteuning van grootschalige demonstraties en ketenprojecten via een zogenaamde «opschalingsregeling» – zullen naar verwachting pas in 2024 tot uitvoering komen. Voor het NGF-project Circulaire Plastics is onderuitputting (55 miljoen euro) ontstaan als gevolg van een vertraging in de uitvoering. Voor het NGF-project PhotonDelta is er vertraging opgelopen waardoor een subsidie niet dit jaar, maar volgend jaar wordt opgevraagd (23 miljoen euro). Diverse andere NGF (deel)projecten zullen tevens naar verwachting pas in 2024 tot uitvoering komen.

Vraag 110

Waarom staat in de Najaarsnota een onderuitputting van 363 miljoen op het Nationaal Groeifonds en in de tweede suppletoire begroting van EZK een onderuitputting van 348 miljoen euro?

Antwoord op vraag 110

In de clustering van de mutaties voor het Nationaal Groeifonds (NGF) is een post van het Klimaatfonds meegenomen van 15 miljoen euro. Hierdoor valt de onderuitputting op het NGF in de Najaarsnota 15 miljoen euro hoger uit dan in de tweede suppletoire begroting van EZK. Het correcte bedrag is 348 miljoen euro. De tweede suppletoire begroting van EZK, de begrotingswet waarover wordt gestemd in de Kamer, is hier leidend.

Vraag 111

Welk deel van de 937 miljoen euro aan onderuitputting op Defensie valt toe te schrijven aan krapte op de arbeidsmarkt? Kan dit kwantitatief worden uitgesplitst?

Antwoord op vraag 111

De onderuitputting van Defensie op het Defensiematerieelbegrotingsfonds is het gevolg van krapte op de arbeidsmarkt en een overspannen Defensiemarkt. Enerzijds is er namelijk personeel benodigd om ervoor te zorgen dat investeringen tijdig worden gerealiseerd en anderzijds leidt de overspannen Defensiemarkt tot latere realisatie van investeringen. Het is niet te kwantificeren welk deel is toe te schrijven aan de krapte op de arbeidsmarkt. Defensie treft maatregelen om personeel te binden, boeien en inspireren, om de personele gereedheid te verbeteren. Dit zal ook haar effect hebben op de realisatie van investeringen. Bij Voorjaarsnota 2024 zal integraal naar het kasritme van het gehele Defensiematerieelbegrotingsfonds worden gekeken.

Vraag 112

Kunt u de totale onderuitputting van de middelen voor Defensie (zowel materieel als personeel) in meerjarig perspectief schetsen (p. 16, 55)? In hoeverre valt te verwachten dat de oorzaken van de onderuitputting ook de komende jaren actueel blijven?

Antwoord op vraag 112

Zie graag het antwoord op vraag 111.

Vraag 113

Waarom blijven er zoveel subsidiemiddelen (230 miljoen euro) voor onderwijs onbenut (p. 16)? Is hier sprake van een meerjarige trend? In hoeverre wordt overwogen om regelingen te integreren in het lumpsum budget voor scholen? Worden deze middelen afgeboekt of doorgeschoven naar 2024?

Antwoord op vraag 113

De totale onderuitputting die bij tweede suppletoire begroting is afgeboekt van de OCW-begroting bedraagt 230 miljoen euro. Circa 100 miljoen euro hiervan bestaat uit onbenutte subsidiemiddelen op de onderwijsartikelen. Dit beeld is in lijn met afgelopen jaren. De overige 130 miljoen aan onderuitputting valt over veel verschillende posten uiteen over de hele OCW-begroting van 57 miljard, waaronder apparaatskosten en subsidies voor cultuur. De afgelopen twee jaar zijn veel nieuwe investeringsmaatregelen in het onderwijs genomen. Onder andere de krappe arbeidsmarkt zorgt voor een uitdaging om alle plannen uit te voeren.

De afweging tussen het instrument van een subsidie versus de lumpsum wordt bewust gemaakt voorafgaand aan het instellen van een subsidieregeling. Daarbij spelen onder andere de bestedingsvrijheid van instellingen versus de doelgerichtheid van bestedingen en meetbaarheid van effecten een rol. De kans op onderuitputting is op zichzelf geen reden om niet voor het instrument subsidies te kiezen. Het toevoegen van budget aan de lumpsum geeft bovendien geen garanties dat middelen ook daadwerkelijk (aan het bedoelde doel) besteed worden door instellingen.

Het is aan een volgend kabinet om eventuele andere besluiten te nemen over het behouden van subsidieregelingen of het integreren hiervan in het lumpsum budget voor scholen.

De middelen vallen vrij in 2023. Conform reguliere systematiek kan maximaal 1% van het begrotingstotaal aan onderuitputting meegenomen worden naar volgend jaar. Het besluit hierover wordt genomen bij de Voorjaarsnota.

Vraag 114

Waarom blijven er zoveel middelen (ca. 72 miljoen euro) op de plank liggen voor sport (p. 16, 80)? Worden deze middelen afgeboekt of doorgeschoven naar 2024?

Antwoord op vraag 114

Er is een lager beroep gedaan dan geraamd op de energietegemoetkomingsregeling Sport (circa 45 miljoen euro). Daarnaast heeft er onderuitputting plaatsgevonden op de SPUK regeling stimulering sport (circa 10 miljoen euro). Ten slotte heeft er op de uitvoering van het sportakkoord onderbesteding plaatsgevonden. Een totaal bedrag van 16 miljoen euro is afgeboekt. Deze middelen worden niet doorgeschoven naar 2024.

Vraag 115

Kunt u nader toelichten welke succesvolle maatregelen provincies in 2023 hebben genomen voor het legaliseren van PAS-melders? Waarom blijft er 215 miljoen euro (van de 250) op de plank liggen (p. 16, 70)? Waarom worden deze middelen afgeboekt en niet doorgeschoven naar 2024?

Antwoord op vraag 115

De maatregelen die door provincies genomen zijn, zijn:

  • Het geven van stikstofruimte aan de PAS-melders, of extern salderen;

  • Verduurzaming van de PAS-melders, of intern salderen;

  • Het opkopen van de PAS-melders;

De Najaarsnota is enkel jarig, dat wil zeggen dat alleen de begroting van het betreffende begrotingsjaar gepresenteerd wordt. Omdat de resterende 215 miljoen euro niet meer tot besteding komt in 2023 is dit bedrag afgeboekt. Bij Voorjaarsnota kan besloten worden om de middelen weer toe te voegen aan de begroting voor 2024 van LNV.

Vraag 116

Is van de 250 miljoen euro die beschikbaar was voor de stikstofaanpak dus maar 35 miljoen euro daadwerkelijk besteed door provincies?

Antwoord op vraag 116

Nog niet alle budgetten zijn daadwerkelijk besteed door de provincies. Bij het opstellen van de Najaarsnota was de verwachting dat maximaal 35 miljoen euro besteed zal worden door de provincies voor het legaliseren van PAS-melders. Inmiddels is de prognose dat circa 25 miljoen euro daadwerkelijk uitgegeven zal worden, u wordt hier definitief over geïnformeerd bij de Veegbrief van LNV.

Vraag 117

Hoe is het mogelijk dat zoveel van het budget bestemd voor PAS-melders niet uitgegeven is, en welk effect heeft dit op het behalen van de doelstellingen?

Antwoord op vraag 117

Het is lastiger gebleken om PAS-melders te legaliseren dan vooraf gedacht. Vooral het aantal maatregelen dat, binnen de kaders van de SPUK-regeling, door provincies genomen kon worden bleek tegen te vallen. De meest effectieve manier om de doelstelling van legalisatie van alle PAS-melders in februari 2025 te realiseren is door de natuur zo snel mogelijk in goede staat van instandhouding te brengen. Het is aan een nieuw kabinet om hier maatregelen voor te treffen.

Vraag 118

Kunt u aangeven waarom er sprake is van een forse onderuitputting (120 miljoen euro) op de regeling voor de woningbouwimpuls (p. 17)? In alle regio’s zijn toch afspraken gemaakt over woondeals en kunnen gemeenten projectplannen indienen? Hoe wordt bevorderd dat de (reeds geraamde plus doorgeschoven) middelen in 2024 wel tot besteding komen?

Antwoord op vraag 118

Dit heeft meerdere oorzaken.

De voornaamste reden is dat er voor de Woningbouwimpuls (Wbi) de afgelopen jaren een meerjarig budget beschikbaar was. Middelen werden in verschillende tranches uitgekeerd. Dat heeft ervoor gezorgd dat gemeenten niet mee hebben gedaan in een specifieke tranche omdat ze de kansrijkheid voor hun aanvraag wilden vergroten door het project eerst verder uit te werken en in een latere tranche in te dienen.

Daarbij kent de Wbi strikte toekenningsvoorwaarden om de doelmatigheid hoog te houden, niet alle plannen worden goedgekeurd en een aanvraag indienen kost tijd. Hier spelen capaciteitsproblemen bij gemeenten een rol. Specifiek voor het afgelopen jaar geldt dat ook de economische tegenwind mogelijk een rol heeft gespeeld, waardoor de planvorming van projecten minder snel tot concrete proposities voor ondersteuning middels Wbi leidde.

Ook is het mogelijk dat in de eerdere tranches al een deel van de woningbouwplannen – die in aanmerking komen voor de Wbi – zijn ingediend, waardoor de aanvragen in latere tranches afnemen en onderuitputting ontstaat. Dit is echter nog onzeker omdat gemeenten ook kunnen wachten met hun aanvragen op de 6de tranche. Bij sluiting van het loket op 12 februari kan een inschatting worden gemaakt of er bij tranche 6 weer sprake is van onderuitputting.

De zesde tranche van de Woningbouwimpuls (Wbi) wordt in 2024 toegekend en is vooralsnog de laatste tranche. Hierna zijn er geen middelen meer gereserveerd voor een nieuwe Wbi tranche. Aangezien er een aantal gemeenten zijn die hier in de voltooiing van hun plannen rekening mee houden (en hierom bijv. niet in de vijfde tranche hebben ingediend) is de verwachting dat het aantal en de kwaliteit van de aanvragen voor deze zesde tranche hoog is.

Woondeals zijn afspraken tussen het Rijk en medeoverheden waarin de regionale opgaven wordt opgenomen. Hierin worden onder andere afspraken gemaakt over specifieke locaties en percentage betaalbare woningen. De woondeals geven handvatten voor de uitwerking van woningbouwplannen, maar de daadwerkelijke planologische uitwerking moet in veel gevallen nog plaatsvinden. Bij die uitwerking kunnen gemeenten de projectplannen uit hun woondeals indienen voor een bijdrage uit de Wbi. Om in aanmerking te komen voor een bijdrage dienen de plannen wel aan de voorwaarden van de Wbi te voldoen.

Om flexibel om te kunnen gaan met deze omstandigheden geldt voor de WBI een 100% eindejaarsmarge.

Vraag 119

Krappe arbeidsmarkt leidt tot vertraging in de uitvoering. De lage werkloosheid gaat voorshands nog steeds gepaard met krapte op de arbeidsmarkt. Ook dit heeft gevolgen voor de uitvoering van de begroting. Veel budgettaire meevallers hebben deze krapte als oorzaak. Dergelijke «meevallers» gaan echter gepaard met het niet hebben kunnen uitvoeren van het vastgestelde beleid. Financiën/Douane –17 mln. euro, met als gevolg onderbezetting (zie p. 17). Welke impact heeft dit op het functioneren van de Belastingdienst/Douane? Welke taken/projecten zijn hierdoor (verder) in de knel gekomen?

Antwoord op vraag 119

De onderbezetting op eigen personeel bij de Belastingdienst wordt deels opgevangen door de inzet van uitzendkrachten en externe inhuur. Daarnaast prioriteert de Belastingdienst in de reguliere werkzaamheden. Bij onderbezetting wordt prioriteit gegeven aan de uitvoerende processen en andere werkzaamheden zoals dienstverlening en burger- en bedrijfgeïnitieerd werk (bijvoorbeeld opleggen van aanslagen, klachten, bezwaren en verzoeken tot aanpassingen). Dit betekent onder andere dat er in de praktijk keuzes in het toezicht worden gemaakt. Het keuzeproces waar de Belastingdienst voor staat is toegelicht in het jaarplan Belastingdienst 2023. Binnenkort komt het jaarplan 2024 waarin het keuzeproces voor volgend jaar wordt toegelicht. Verder wijs ik op het prioriteringskader zoals genoemd in de fiscale beleids- en uitvoeringsagenda.

De Douane heeft nu en de komende jaren te maken met een forse wervingsopgave. Het aantrekken van nieuwe Douane medewerkers vraagt om investeringen op het gebied van begeleiding, inwerken en opleiden van nieuwe medewerkers. Eind oktober is de onderbezetting afgenomen tot circa 380 fte op een formatie van ongeveer 6.350 fte.

Op basis van het totaal aan beschikbare capaciteit wordt jaarlijks een handhavingsplan (in samenspraak met de opdrachtgevers) en activiteitenplan opgesteld waarin de Douane haar doelstellingen voor het komende jaar vaststelt. Ten aanzien van de belangrijkste ontwikkelingen in de uitvoering van het jaarplan 2023 wordt de tweede stand van zaken brief binnenkort aan uw Kamer toegestuurd. Hierin zal onder meer worden ingegaan op de werving van nieuw personeel en de realisatie van de doelstellingen.

Vraag 120

Hoeveel budget was beschikbaar voor de 5e tranche Woningbouwimpuls (Wbi)? Dus hoeveel procent van de middelen is niet besteed?

Antwoord op vraag 120

Voor de 5e tranche van de Woningbouwimpuls was 250 miljoen euro beschikbaar. Daarvan is 122 miljoen euro onderuitputting, daarmee is 49% niet besteed.

Vraag 121

Hoeveel zijn de kosten voor asielopvang sinds de Miljoenennota 2023 gestegen?

Antwoord op vraag 121

In onderstaande tabellen zijn de meerkosten voor de asielopvang weergegeven t.o.v. de beginstand op basis van Miljoenennota 2023. Het gaat hier om twee organisaties die verantwoordelijk zijn voor de asielopvang, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en stichting NIDOS voor Alleenstaande Minderjarige Vluchtelingen (AMV).

COA in miljoenen euro's; + is saldoverslechterend

Beginstand 2023

1.136

Najaarsnota

2.565

Verschil NJN23 tov MJN23

1.429

NIDOS in miljoenen euro's; + is saldoverslechterend

Beginstand 2023

125

Najaarsnota

244

Verschil NJN23 tov MJN23

119

Vraag 122

Hoe kan er een tegenvaller zijn op de noodopvang bij het COA, terwijl er vanwege een lagere bezetting een meevaller is op reguliere opvang?

Antwoord op vraag 122

De tegenvaller van 218 miljoen euro voor (crisis)noodopvang heeft betrekking op (crisis)noodopvangplekken die langer nodig zijn dan verwacht, omdat het niet lukt extra reguliere opvanglocaties te openen. (Crisis)noodopvang is duurder dan reguliere opvang.

Het totale verwachte budget voor (crisis)noodopvang in 2023 is 918 miljoen euro, terwijl er 700 miljoen euro begroot was. Dit bestaat uit crisisnoodopvang door gemeenten (295 miljoen euro), noodopvang huurkosten (370 miljoen euro, voor schepen en hotels en dergelijke), extra noodopvang cateringkosten (194 miljoen euro), beveiligingskosten (95 miljoen euro) en 36 miljoen euro lagere zorgkosten.

Tegelijkertijd is de bezetting bij het COA lager dan bij Voorjaarsnota 2023 verwacht vanwege de lagere asielinstroom. Dit leidt tot een meevaller van ongeveer 207 miljoen euro.

Vraag 123

Kunt u verklaren waarom er een forse onderuitputting is in de woningbouwimpuls terwijl er een groot woningtekort is?

Antwoord op vraag 123

Zie antwoord op vraag 118.

Vraag 124

Is er een reden waarom het plafond niet gehaald is voor exportkredietverzekeringen?

Antwoord op vraag 124

Het huidige garantieplafond biedt jaarlijks ruimte om 10 miljard euro aan nieuwe verplichtingen aan te gaan voor de gehele ekv-faciliteit en is gebaseerd op de historische vraag naar de ekv, die fluctueert aangezien de ekv een vraaggestuurd instrument is. Dit betekent dat de omvang van de aanvragen die binnen zijn gekomen en uiteindelijk zijn omgezet in dekkingstoezeggingen en polissen, afhankelijk is van de aanvragen van exporteurs. Op basis van de reeds behandelde aanvragen is het plafond dit jaar naar beneden bijgesteld van 10 miljard euro naar 6,7 miljard euro.

Vraag 125

Kunt u een verklaring geven voor het feit dat, zoals beschreven op p. 18 van de suppletoire begroting VWS, de animo voor het vierde en laatste tijdvak van SectorplanPlus 2017–2022 bijzonder groot is geweest en voor meer deelnemers een aanvraag is gedaan dan in de eerste drie tijdvakken samen en toch niet alle aanvragen gerealiseerd zijn, en dat uit de controlewerkzaamheden van RegioPlus duidelijk is geworden dat de realisatie binnen de subsidie lager zal uitkomen, waardoor in 2023 niet al het gereserveerde budget nodig is en er circa 23 miljoen euro is vrijgevallen?

Antwoord op vraag 125

Er zijn verschillende mogelijke redenen voor het animo in het laatste tijdvak. In tijdvak 4 is er met de subsidie SectorplanPlus voor het eerst specifiek ingezet op het «behoud» van medewerkers voor de zorgsector. Dat betekent dat er door zorgorganisaties vanaf die periode subsidie is aangevraagd voor korte opleidingen en cursussen die bij konden dragen aan het behoud van zorgmedewerkers. Daarnaast was de looptijd van tijdvak 4 langer, afgezet tegen tijdvakken 1 t/m 3. Tijdvak 4 is namelijk verlengd vanwege de Covid-periode. Tot slot zal meer bekendheid met het instrument Sectorplanplus vermoedelijk ook hebben bijgedragen aan een toename.

De onderuitputting kan ook meerdere redenen hebben. Regioplus is penvoerder voor deze subsidie en krijgt van de aangesloten arbeidsorganisaties een eerste inschatting van het aantal deelnemers. Op basis van deze eerste inschatting dient Regioplus een subsidieaanvraag in. Het kan voor arbeidsorganisaties lastig zijn om vooraf een juiste inschatting te maken. Het is ook mogelijk dat deelnemers voortijdig stoppen of wisselen van opleiding, waardoor het aangevraagde bedrag niet volledig wordt benut.

Vraag 126

Zijn er ook subsidieaanvragen afgewezen voor SectorplanPlus 2017–2022 om budgettaire reden?

Antwoord op vraag 126

Er zijn geen subsidieaanvragen afgewezen met budgettaire redenen. In eerste instantie was er wel sprake van overtekening ten opzichte van het beschikbare budget vanuit tijdvak 4. Bij een overtekening zou RegioPlus in principe een verdeelsleutel hanteren over de aanvragen. Echter zal het vanwege het verschil tussen het aantal aangevraagde en gerealiseerde trajecten (waarschijnlijk) niet nodig zijn om deze toe te passen.

Vraag 127

Wat zijn de totaal geraamde uitgaven aan Oekraïne t/m 2028 (graag per jaar aangeven)?

Antwoord op vraag 127

De Najaarsnota is een enkeljarige budgettaire nota. Daarom ziet het uitgavenoverzicht Oekraïne in bijlage 3 ook alleen op de uitgaven in 2023. In bijlage 23 van de Miljoenennota 2024 is een uitgavenoverzicht tot en met 2028 opgenomen.

Vraag 128

Hoe is de neerwaartse bijstelling verdeeld over de post Kinderopvangtoeslag: hoeveel miljoen euro komt door de bijstelling van het gemiddelde vergoedingspercentage en hoeveel door de vermindering van nabetalingen (in totaal –78,7 miljoen euro)?

Antwoord op vraag 128

De uitgaven aan kinderopvangtoeslag zijn per saldo met 78,7 miljoen naar beneden bijgesteld. Dit is een optelling van een neerwaartse bijstelling van 99,3 miljoen als gevolg van autonome ontwikkelingen, en een opwaartse bijstelling van 20,6 miljoen door de beleidsmatige verhoging van de maximum uurprijzen in 2024 (zie antwoord op vraag 62 en 66).

De neerwaartse bijstelling van 99,3 miljoen is als volgt uit te splitsen:

  • Een neerwaarste bijstelling van 50,5 miljoen komt door lagere nabetalingen, met name voor het meest recente toeslagjaar 2022. Een mogelijke verklaring hiervoor is de hoger dan verwachte cao-lonen. Daardoor hebben ouders gemiddeld recht op een minder hoge toeslag. Dit leidt tot minder en/of lagere nabetalingen.

  • Een neerwaartse bijstelling van 25 miljoen komt doordat de inkomensontwikkeling hoger is ingeschat dan de realisatie gegevens laten zien. Hogere inkomens ontvangen een lagere kinderopvangtoeslag.

  • De resterende 23,8 miljoen heeft diverse kleinere oorzaken. Een van de grotere posten is dat bij de 1ste suppletoire begroting 10,6 miljoen is toegekend voor een hogere doelmatigheidsgrens. Deze middelen waren per ongeluk op de uitgaven van de kinderopvangtoeslag toegevoegd. Dit was echter een mutatie voor de ontvangsten van de kinderopvangtoeslag. Dit is nu hersteld in de 2de suppletoire begroting.

Vraag 129

Kunt u de ontwikkeling van de belastingopbrengsten schetsen t.o.v. de raming in de Miljoenennota 2023 (tabel 2, p. 20)? Welke effecten zijn er voor met name de inkomsten uit de belastingen op milieugrondslag en de vennootschapsbelasting voor de raming van 2024 en verder?

Antwoord op vraag 129

Zie antwoord op vraag 50.

Vraag 130

Wat zijn de implicaties van de tegenvallende belastinginkomsten in vergelijking met de raming die ten tijde van de Miljoenennota nog werd gehanteerd, voor de verwachte inkomsten voor 2024 (p. 20)?

Antwoord op vraag 130

Zie antwoord op vraag 50.

Vraag 131

Hoe verklaart u een neerwaartse bijstelling van de omzetbelasting met 1,3 miljard euro?

Antwoord op vraag 131

Zie antwoord op vraag 50.

Vraag 132

Waardoor vallen de opbrengsten uit de energiebelasting (EB) 1,4 miljard euro lager uit dan geraamd bij Miljoenennota? Is dit verklaarbaar door het weer of spelen andere factoren een rol?

Antwoord op vraag 132

Zie antwoord op vraag 59.

Vraag 133

Waardoor valt de opbrengst van de overdrachtsbelasting 9,6 procent lager uit? Is dit alleen bij particulieren (2 procent-tarief) of ook bij beleggers (10 procent-tarief)?

Antwoord op vraag 133

De opbrengsten van de overdrachtsbelasting blijven achter bij voorgaande jaren door de ontwikkelingen op de woningmarkt: het aantal verkopen en ook de prijs van woningen ligt lager. Op basis van de kasontvangsten kan nog niet worden vastgesteld of de daling vooral zit bij particulieren of bij beleggers.

Vraag 134

Wat is de verklaring van het lagere energieverbruik door huishoudens en de daarmee gepaard gaande lagere inkomsten energiebelasting? Kan hieruit de conclusie worden getrokken dat veel huishoudens, afgeschrikt door de extreem hoge energiekosten (voor een belangrijk deel veroorzaakt door hoge belastingen) het afgelopen jaar mogelijk in de kou hebben doorgebracht?

Antwoord op vraag 134

Zie antwoord op vraag 59.

Vraag 135

Lagere consumptie heeft een grote impact gehad op de opbrengst van de omzetbelasting (p. 21). Kunt u toelichten of hierbij een onderscheid kan worden gemaakt tussen eerste levensbehoeften (doorgaans onderworpen aan het lage btw-tarief), overige goederen en diensten (onderworpen aan het algemene btw-tarief)?

Antwoord op vraag 135

De raming van de omzetbelasting is neerwaarts bijgesteld op basis van de kastontvangsten over het derde kwartaal. Deze kasontvangsten worden uitgesplitst naar het huidige belastingjaar en oudere belastingjaren. Hierbij wordt duidelijk dat met name de ontvangsten over het huidige belastingjaar achterblijven bij de verwachting. Op basis van deze cijfers kan geen uitsplitsing gemaakt worden naar producten in het verlaagde btw-tarief en het algemene btw-tarief. Deze cijfers zijn voor 2023 nog niet beschikbaar.

Vraag 136

In hoeverre worden lagere opbrengsten bij de accijnzen door een lagere (binnenlandse) vraag naar brandstoffen veroorzaakt door grenseffecten met onze buurlanden?

Antwoord op vraag 136

De achterblijvende opbrengsten bij de brandstofaccijnzen passen binnen de bredere trend dat de inkomsten van de indirecte belastingen lager zijn dan verwacht. Tegenvallende economische groei leidt ook tot een lagere vraag naar brandstoffen. Welke rol de prijzen van brandstoffen zelf en eventuele grenseffecten hierbij spelen, is op basis van de kasontvangsten niet vast te stellen. Wel blijkt uit de cijfers dat de huidige prijsverschillen met het buitenland historisch gezien niet bijzonder groot zijn. In de eerste helft van dit jaar waren de prijsverschillen nagenoeg 0 (benzine) of lagen de prijzen in Nederland zelfs lager (diesel).

Vraag 137

Kan een verdere uitsplitsing worden gemaakt van de ontwikkeling van de ontvangsten vennootschapsbelasting naar grootbedrijf en verschillende vormen van mkb? Kan tevens een splitsing worden gemaakt tussen vpb-tarief hoog en vpb-tarief laag?

Antwoord op vraag 137

Zie antwoord op vraag 54.

Vraag 138

Wat verklaart de trend in de cijfers betreffende de inkomensheffing?

Antwoord op vraag 138

De ontvangsten bij de inkomensheffing liggen 1,4 miljard hoger dan verwacht. Hierbij is op dit moment nog niet uit te splitsen welk deel van de stijging betrekking heeft op welk van de boxen. Deze toedeling is pas te maken geruime tijd na afloop van een transactiejaar, als alle aangiftes volledig verwerkt zijn. Wel is duidelijk dat de stijging vooral betrekking heeft op transactiejaar 2022. Dit betekent dat burgers en ondernemers hogere belastingaanslagen over vorig jaar hebben ontvangen, bijvoorbeeld omdat hun inkomen of winst hoger is dan verwacht of zij minder gebruik hebben gemaakt van aftrekposten.

Vraag 139

Kan een verdere uitsplitsing in de inkomstenbelasting worden aangeleverd waarbij boxen 1, 2 en 3 worden onderscheiden?

Antwoord op vraag 139

Zie antwoord op vraag 138.

Vraag 140

Hoe komt het dat er een lagere opbrengst is van de energiebelasting als gevolg van een daling van het gasverbruik?

Antwoord op vraag 140

Zie antwoord op vraag 59.

Vraag 141

Met hoeveel daalt de opbrengst van de energiebelasting als gevolg van een lager elektriciteitsverbruik?

Antwoord op vraag 141

Zie antwoord op vraag 59.

Vraag 142

Hoe verklaart het gegeven dat er sprake is van een lagere consumptie en lagere vraag naar brandstoffen? Heeft dit te maken met de hogere prijzen ervan? In hoeverre zouden lagere prijzen de vraag ernaar stimuleren?

Antwoord op vraag 142

Zie antwoord op vraag 136.

Vraag 143

Hoe komt het dat de opbrengst van de vpb te hoog is ingeschat?

Antwoord op vraag 143

Zie antwoord op vraag 54.

Vraag 144

Bij het inkomstenbeeld lezen we dat door tegenvallende economische groei er een negatief effect is op de opbrengsten van de indirecte belastingen. De daarna genoemde negatieve effecten op de belastingen lijken wel een positief effect te hebben op duurzaamheid. Hoe kijkt u naar de verhouding tussen deze tegenvallende economische groei en de duurzaamheid? Een duurzamere levensstijl lijkt te paar te gaan met minder opbrengsten voor het rijk. Wat is de visie van het kabinet hierop?

Antwoord op vraag 144

Sommige belastingsoorten hebben een duaal doel: enerzijds inkomsten genereren die de uitgaven van de overheid kunnen financieren, anderzijds het gedrag van burgers en bedrijven beïnvloeden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de belastingen op milieugrondslag, waarvan de opbrengsten zijn achtergebleven. Beide doelstellingen zijn legitiem en het kan daarbij zo zijn dat een gedragsverandering voor het ene doel gunstig is en voor het andere doel juist ongunstig. Bijvoorbeeld: minder gebruik van fossiele brandstoffen draagt bij aan het tegengaan van klimaatverandering, maar leidt ook tot minder opbrengsten (uit de energiebelasting) om de uitgaven van de overheid te financieren. Voor het kabinet zijn beide doelen van belang en daarbij is het van belang om deze binnen de begrotingssystematiek zorgvuldig tegen elkaar af te wegen. Hierbij zorgen de begrotingsregels voor rust: als de economische ontwikkeling tegenvalt en de belastingopbrengsten lager zijn, betekent dat niet dat er direct lastenverzwaringen nodig zijn (net als meevallers niet direct ingezet kunnen worden voor lastenverlichting).

Vraag 145

Welke uitgaven m.b.t. Oekraïne verschuiven van niet-plafondrelevant naar plafondrelevant?

Antwoord op vraag 145

De middelen voor de gemeentelijke opvang van Oekraïense ontheemden worden buiten het uitgavenplafond geraamd. Bij Najaarsnota is vanuit de raming een storting van 109 miljoen euro voor de gemeentelijke opvang van Oekraïense ontheemden in het Btw-compensatiefonds verwerkt. Het Btw-compensatiefonds wordt volledig onder het uitgavenplafond verwerkt. Daarom is de gestorte 109 miljoen euro alsnog onder het deelplafond rijksbegroting gezet.

Vraag 146

Wat is het EMU-saldo uitgedrukt in absolute cijfers (miljarden)?

Antwoord op vraag 146

Het EMU-saldo in absolute cijfers is weergegeven in de Najaarsnota 2023 in tabel 5.1 budgettaire kerngegevens. Het EMU-saldo is –18,3 miljard euro in 2023.

Vraag 147

Hoe verklaart u het gegeven dat de overheidsschuld 9,8 miljard euro hoger uitvalt? Kunt u dit bedrag onderbouwen?

Antwoord op vraag 147

In de Najaarsnota staat beschreven dat de EMU-schuld aan het eind van 2023 naar verwachting 9,8 miljard hoger uitvalt dan aan het eind van 2022. Deze verslechtering kan worden toebedeeld aan vier overkoepelende posten:

Het EMU-saldo (18,3 miljard euro)

Over 2023 is er een negatief EMU-saldo geraamd. Dit betekent dat de uitgaven van de overheid hoger zijn dan de inkomsten. Om het verschil tussen deze posten te financieren, dient er te worden geleend. Hierdoor verslechtert de EMU-schuld in 2023 naar verwachting met 18,3 miljard euro.

Financiële transacties (1,2 miljard euro)

Financiële transacties, zoals het verstrekken en aflossen van studieleningen of het aan- en verkopen van staatsdeelnemingen, worden niet meegenomen in de berekening van het EMU-saldo, maar belasten wel de EMU-schuld. In 2023 gaat het om een verwachte verslechtering van 1,2 miljard euro.

Kas-trans verschillen (–7,7 miljard euro)

Het EMU-saldo wordt berekend op transactiebasis, de EMU-schuld op kasbasis. Dit betekent dat bepaalde ontvangsten of uitgaven in het ene jaar meetellen voor het EMU-saldo, maar in een ander jaar voor de EMU-schuld. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan ontvangen gasbaten en de tegemoetkoming NOW. In 2023 verbeteren deze kas- transverschillen de EMU-schuld naar verwachting met 7,7 miljard euro.

Overige mutaties binnen de collectieve sector (–2,2 miljard euro)

Binnen de collectieve sector worden gelden ook onderling overgeschreven. Hieronder vallen leningen en mutaties in het rekening courant saldo van sociale fondsen, rechtspersonen met een wettelijke taak, Agentschappen en decentrale overheden. Deze mutaties verbeteren de EMU-schuld in 2023 naar verwachting met 2,2 miljard euro.

Dit telt afgerond op tot 9,6 miljard euro. De overgebleven 0,2 miljard euro verslechtering komt voort uit afrondingsverschillen.

Vraag 148

Wat is de reden dat het saldo verslechtert, terwijl de daling van de uitgaven groter is dan de daling aan de inkomstenkant?

Antwoord op vraag 148

In tabel 4.1 van de Najaarsnota is te zien dat de inkomsten lager zijn dan verwacht bij Miljoenennota. Hierdoor verslechtert het EMU-saldo met 0,4% van het bbp. In de tabel is deze ontwikkeling weergegeven met een min (verslechtering). De EMU-relevante uitgaven zijn afgenomen en verbeteren het EMU-saldo met 0,2% van het bbp. In de tabel is deze ontwikkeling weergegeven door een plus (verbetering). Het gezamenlijke effect van de daling van de uitgaven en de daling van de inkomsten is daarmee een verslechtering van het EMU-saldo met 0,2% van het bbp.

Vraag 149

Is de raming van het saldo voor de jaren tot en met 2028 van Financiën uit augustus nog actueel gezien de bijstellingen in de Najaarsnota (o.a. hogere belastinginkomsten dan het CPB raamt in de C-MEV)?

Antwoord op vraag 149

Het kabinet presenteert tweemaal per jaar, bij Voorjaarsnota en Miljoenennota, een meerjarige raming van EMU-saldo en EMU-schuld. Het Centraal Planbureau (CPB) publiceert eenmaal per jaar, bij het Centraal Economisch Plan (CEP) in maart, een meerjarige raming. Een volledig geüpdatete kabinetsraming van het saldo zal worden gepubliceerd bij Voorjaarsnota, na doorrekening van de CEP-raming. In de Voorjaarsnota publiceert het kabinet een actualisatie van de raming van EMU-saldo en EMU-schuld tot en met 2029.

Het indicatieve effect van de maatregelen voortkomend uit de parlementaire behandelingen na Miljoenennota is te vinden in de brief budgettaire gevolgen aangenomen moties en amendement APB/AFP die naar de Eerste Kamer is verzonden.

Vraag 150

Wat is de raming voor het saldo t/m 2028 nu?

Antwoord op vraag 150

Zie het antwoord op vraag 149.

Vraag 151

Wat mag volgens de begrotingsregels van de Europese Commissie ons lands specifieke EMU-saldo zijn? Hoe kijkt u in dat licht naar het huidige saldo van –1,8% BBP en naar dat van 2024, zeker als ook de buitensporigtekortprocedure weer wordt geopend?

We lezen dat de EMU-schuld in procent BBP daalt naar 47,6 procent en dat dit te danken is aan de inflatie. Is het dalen van de EMU-schuld volgens u een positieve ontwikkeling of zal de schuld in tijden van mindere inflatie alleen maar harder stijgen?

Antwoord op vraag 151

Deel land specifieke EMU-saldo:

Gezonde overheidsfinanciën op EU-niveau dragen bij aan de financiële en economische stabiliteit, en zijn daarmee ook in het belang van Nederland. Om deze reden steunt Nederland het voornemen van de Commissie om in de lente van 2024 de buitensporigtekortprocedures te openen.

De Commissie beoordeelt volgend voorjaar op basis van het werkelijk gerealiseerde tekort in 2023 en het in de lenteraming verwachte tekort voor 2024 of sprake is van een buitensporig tekort. Op basis van de meest recente Commissie-ramingen van het saldo voor 2023 (–0,5% bbp) en 2024 (–1,8% bbp) voldoet Nederland aan de Europese referentiewaarde voor het EMU-saldo van –3% bbp. Ook op basis van onze eigen ramingen van het tekort voor 2023 (–1,8% bbp, Najaarsnota) en 2024 (–2,9% bbp, Miljoenennota) voldoen we hieraan. Vanuit dat perspectief is het op basis van de huidige ramingen dus niet noodzakelijk om het tekort terug te dringen.

Deel EMU-schuld:

Op zichzelf is een daling van de EMU-schuld een positieve ontwikkeling, al moet deze daling wel in de context van hoge inflatie worden bekeken. De hoge inflatie werkt namelijk op verschillende manieren door in de schuldquote. Allereerst neemt door de hoge inflatie de nominale omvang van de Nederlandse economie toe. Al het andere constant (ceteris paribus) leidt dit tot een lagere schuldquote.

Een hogere inflatie werkt echter ook door in de schuld via het EMU-saldo. Enerzijds leidt hogere inflatie tot hogere inkomsten, via bijvoorbeeld een stijging van de btw-ontvangsten. Dit heeft een positief effect op de schuldquote.

Anderzijds leidt hogere inflatie ook tot hogere uitgaven. In Nederland gaat dit bijvoorbeeld via de loon- en prijsbijstelling van het uitgavenplafond. Uitgaven passen zich gemiddeld gezien langzamer aan inflatie aan dan inkomsten. Daar komt bij dat centrale banken doorgaans de rente verhogen om inflatie te bestrijden, dit leidt tot hogere rente-uitgaven. De gemiddelde looptijd van de Nederlandse schuldportefeuille bedraagt ongeveer acht jaar. Dit betekent dat deze hogere rente met een ingroeipad oploopt tot structureel hogere rentelasten. Beide zijn negatief voor de ontwikkeling van de schuldquote.

Alles samengenomen leidt hogere inflatie dus tot een daling van schuldquote op de korte termijn, en een toename van de schuldquote op de middellange termijn. Dit laatste met name via hogere rente-uitgaven. Het is van te voren lastig in te schatten welk van de twee effecten uiteindelijk groter is.

Vraag 152

Hoeveel extra kinderen van gedupeerde ouders die vallen onder de Kindregeling komen in aanmerking voor een schadevergoeding?

Antwoord op vraag 152

In de 15e Voortgangsrapportage is de Kamer geïnformeerd over het aantal beschikkingen (75.590) dat tot 31 augustus 2023 aan kinderen is verstuurd. Het verwachte aantal kinderen van gedupeerde ouders dat mogelijk in aanmerking komt voor een schadevergoeding is niet gestegen in de tweede suppletoire begroting 2023. De verplichtingenmutatie in de tweede suppletoire begroting 2023 voor de Kindregeling komt derhalve niet voort uit een verandering van het aantal kinderen die een tegemoetkoming van de Kindregeling ontvangen, maar door een aanpassing in het meerjarige verplichtingenritme. De in de tweede suppletoire begroting 2023 gemelde verplichtingenophoging is technisch van aard en wordt veroorzaakt doordat verplichtingen voor de Kindregeling eerder in de tijd worden aangegaan dan eerder verwacht. Dit betekent dat het verplichtingenbudget in 2023 derhalve wordt opgehoogd en dat de verplichtingenbudgetten in de 1e suppletoire begroting 2024 voor de jaren 2024 en verder met hetzelfde verlaagd zal worden. Meerjarig blijft het verplichtingenbudget hierdoor gelijk.

Vraag 153

Hoe verklaart u dat 33,5 miljoen euro van de 43 miljoen euro die is vrijgemaakt voor de versterking van de jeugdbeschermingsketen niet is uitgegeven, zeker gezien de problemen in de jeugdbeschermingsketen? Dit geld is aangekondigd tijdens de Voorjaarsnota; is het daarna wel snel genoeg vrijgegeven vanuit het Rijk of is duidelijk geworden hoe dit ingezet diende te worden?

Antwoord op vraag 153

Begin oktober 2023 hebben Rijk en gemeenten na een zorgvuldig voortraject een akkoord gesloten over een gezamenlijke investering van structureel 60 miljoen euro in een landelijk tarief. Hiermee wordt de workload voor jeugdbeschermers en jeugdreclasseringsmedewerkers verlaagd. Daarbij is door Gecertificeerde instellingen (GI’s) aangegeven dat deze workloadverlaging in realistische stappen («inlooppad») plaats moet vinden. Om in 2023 tot een rechtmatige besteding te komen van de middelen die bij Voorjaarsnota 2023 aan de JenV-begroting zijn toegevoegd, is een voorwaarde dat ze daadwerkelijk in 2023 door de GI’s worden uitgeven. Gezien de tijd die het vergt om nieuwe medewerkers aan te trekken, te begeleiden en op te leiden, was dat geen realistische optie meer. Er is in 2023 wel 9,5 miljoen euro beschikbaar gesteld aan de Raad voor de Kinderbescherming voor het terugdringen van wachtlijsten. Zie ook de onderstaande tabel voor een overzicht van de aanwending van middelen in 2023.

Rijk en gemeenten hadden daarnaast in 2023 al 25 miljoen euro beschikbaar gesteld voor workloadverlaging bij de GI’s: 20 miljoen euro voor een subsidieregeling en 5 miljoen euro voor de zij-instroomregeling.

Tabel 1

Aanwending

Bedrag (in miljoenen euro's)

Totaal beschikbaar gesteld bij VJN 2023

43,0

Raad voor de Kinderbescherming

9,5

Incidentele onderuitputting 2023

33,5

Vraag 154

Waar is het gedeelte van de 43 miljoen euro voor de versterking van de jeugdbeschermingsketen dat wél is ingezet aan uitgegeven? Kunt u dat uiteenzetten in een tabel?

Antwoord op vraag 154

Zie het antwoord op vraag 153.

Vraag 155

Welke uitgavenposten kunnen nog dit jaar verhoogd worden en tot uitbesteding komen als het gaat om jeugdbescherming?

Antwoord op vraag 155

Het is niet mogelijk nog extra (rechtmatige) uitgaven te doen voor jeugdbescherming in 2023. Zie het antwoord op vraag 153.

Vraag 156

Hoe hoog is op dit moment de instroom van asielzoekers? Hoe hoog was de verwachting van de instroom bij de Voorjaarsnota?

Antwoord op vraag 156

Op basis van de Meerjaren Productie Prognose (MPP) 2023-I, die dit voorjaar is gepubliceerd, werd verwacht dat de totale asielinstroom over 2023 op een bandbreedte zat tussen de 48.910 en 76.910, met een medio scenario van 66.910. Dit najaar zijn de cijfers van de MPP 2023-II gepubliceerd waarin wordt verwacht dat de totale asielinstroom over 2023 op een bandbreedte zit tussen de 44.600 en 68.300, met een medio scenario van 59.600.

Vraag 157

Kunt u nader toelichten waarom er een tegenvaller is van 218 miljoen euro bij de (crisis)noodopvang COA? Waar is dit bedrag uit opgebouwd?

Antwoord op vraag 157

Zie het antwoord op vraag 122.

Vraag 158

Waarom valt een dermate groot deel van de extra middelen voor jeugdbescherming voor 2023 vrij en welke acties zijn ondernomen om deze middelen alsnog goed te besteden gedurende het jaar?

Antwoord op vraag 158

Zie het antwoord op vraag 153.

Vraag 159

Zijn er meerdere opties onderzocht om het niet-bestede geld aan jeugdbescherming over 2023 in te zetten en waarom is daar niet voor gekozen?

Antwoord op vraag 159

Zie het antwoord op vraag 153.

Vraag 160

Waarop was de raming van afgepakte middelen van crimineel geld gebaseerd en kan uitgesplitst worden waar het verschil tussen raming en realisatie door komt?

Antwoord op vraag 160

De ramingen weerspiegelen verwachte opbrengsten gebaseerd op een (gemiddelde) realisatie van voorgaande jaren, en die kunnen per jaar sterk verschillen. Dat is ook zichtbaar in de afpakopbrengsten van de afgelopen tien jaar (zie de tabel bij het antwoord op vraag 161). In het verleden heeft het Openbaar Ministerie grote schikkingen getroffen waardoor de afpakresultaten stegen. Deze stijging is van invloed op de meerjarige ramingen voor verwachte afpakopbrengsten. Indien dergelijke schikkingen uitblijven, zoals in 2022 en naar verwachting in 2023, is de realisatie uit afpakken (veel) lager dan geraamd.

Vraag 161

Kan een overzicht gegeven worden van geraamde en gerealiseerde afgepakte criminele tegoeden over de periode 2013–2023?

Antwoord op vraag 161

Onderstaande tabel geeft, afgerond op hele miljoenen, het verschil weer tussen de geraamde afpakopbrengst (Bassistand Miljoenennota) en de gerealiseerde opbrengst (Realisatie). Voor 2023 gaat het om de verwachte realisatie.

+ is saldoverbeterend, afgerond op miljoenen

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Basisstand Miljoenennota

60

70

91

260

313

252

330

384

384

384

384

Realisatie

90

136

144

416

225

174

262

94

301

106

100

Verschil

30

66

53

156

– 87

– 78

– 68

– 291

– 84

– 278

– 284

Vraag 162

Welke acties heeft het kabinet ondernomen om een groter deel van het crimineel verkregen vermogen af te pakken?

Antwoord op vraag 162

Een belangrijke pijler in de aanpak om crimineel verkregen vermogen aan te pakken is het verstoren van criminele geldstromen. Het kabinet blijft zich inzetten om criminelen op te sporen en te vervolgen en pakken crimineel verdiend geld zoveel mogelijk af. Er wordt onder andere gewerkt aan een verruiming van de juridische mogelijkheden om crimineel geld te ontnemen met het wetsvoorstel non-conviction based confiscation. Verder ontwikkelt het Openbaar Ministerie (samen met partners) een vermogensdossier en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) een vermogensmonitor, om van begin tot einde van een strafzaak inzicht te houden in de vermogenspositie van de verdachte of veroordeelde. Hiermee wordt de kans op een uiteindelijk succesvolle incasso verhoogd.

Vraag 163

Welk deel van het totaalbudget voor de maatschappelijke diensttijd is niet tot besteding gekomen in 2023?

Antwoord op vraag 163

De definitieve besteding van de middelen in 2023 is nog niet bekend en volgt bij Slotwet. In de tweede suppletoire begroting 2023 van OCW is het meest recente kasritme van de maatschappelijke diensttijd opgenomen waaruit blijkt dat in ieder geval 69,8 miljoen euro niet tot besteding komt in 2023. Deze onderuitputting is bij NJN afgeboekt van de OCW-begroting.

Vraag 164

Waarom is de beschikking aan Stichting Lezen lager vastgesteld dan eerder voorzien en waarom is hierbij niet het beschikbare budget ingezet?

Antwoord op vraag 164

In 2023 stond 25,6 miljoen euro geraamd voor het programma leesbevordering via de bibliotheek op school. Bij de beschikking aan Stichting Lezen wordt er gerekend met schooljaren in plaats van kalenderjaren, waardoor in 2023 maar 5/12 deel van het voorziene bedrag wordt uitgegeven. Hier is destijds geen rekening mee gehouden. Daarnaast is de beschikking iets lager vastgesteld dan eerder voorzien. Dit komt doordat een overboeking heeft plaatsgevonden van het instrument programma leesbevordering naar het programma Beleidsonderzoek voor een bedrag van 1,5 miljoen euro. Dit bedrag is beschikbaar gesteld aan Stichting Leenrecht voor de vergoeding van uitleningen aan schoolbibliotheken.

Vraag 165

Kunt u nader toelichten waarom er een meevaller is van 710 miljoen euro m.b.t. studiefinanciering? Waar is dit bedrag uit opgebouwd?

Antwoord op vraag 165

Zie antwoord op vraag 13.

Vraag 166

Wat is de omvang en de bestemming van de reserve duurzame energie, waarin de onderuitputting garantieregeling Porthos (176 miljoen euro) is gestort?

Antwoord op vraag 166

Bij de behandeling van de ontwerpbegroting 2024 heeft de Kamer besloten om de vrijgevallen middelen in verband met de storting garantieregeling van Porthos in de SDE-reserve 2023 (176 miljoen euro). te bestemmen voor dekking van enkele amendementen. Het kabinet heeft deze amendementen toen ontraden omdat dit het EMU-saldo belast. Los van deze 176 miljoen heeft de begrotingsreserve Duurzame Energie een verwachte omvang van 5,0 miljard ultimo 2023. De reserve is o.a. bestemd voor (toekomstige) subsidies onder de Stimuleringsregeling Duurzame Energie (SDE), die als gevolg van afwijkende ontwikkeling van energieprijzen kunnen fluctueren. Onttrekkingen aan de reserve leiden tot belasting van het EMU-saldo.

Vraag 167

Waarom is het niet gelukt om meer huizen te versterken (meevaller 240 miljoen euro? Is er echt minder te herstellen dan verwacht of heeft het te maken met vertraging in het proces?

Antwoord op vraag 167

De scope van de versterkingsoperatie is niet veranderd. Zie verder antwoord vraag 46.

Vraag 168

Hoe valt te verklaren dat er 10 miljoen euro niet tot besteding is gekomen voor de subsidieregeling continuïteit cruciale jeugdzorg, gelet op de forse en structurele tekorten in deze sector?

Antwoord op vraag 168

De subsidieregeling continuïteit cruciale jeugdzorg maakt onderdeel uit van een breder pakket aan maatregelen voor de continuïteit van cruciale jeugdzorg zoals het convenant bevorderen continuïteit jeugdhulp en het draaiboek continuïteit jeugdhulp, de inzet van de jeugdautoriteit en afspraken uit de Hervormingsagenda Jeugd. In dit bredere pakket is de subsidieregeling bedoeld voor het borgen van de continuïteit van cruciale vormen van jeugdzorg. Zoals beschreven in de nota van toelichting4 wordt de subsidie alleen verstrekt in uitzonderlijke situaties en onder bepaalde voorwaarden. Kort samengevat geldt dat aanbieders van jeugdhulp en gecertificeerde instellingen subsidie kunnen aanvragen voor activiteiten voor het borgen van continuïteit van cruciale jeugdzorg, als sprake is van een aantoonbaar liquiditeitsprobleem en als de subsidie uiterlijk binnen een jaar na de subsidieverlening wordt terugbetaald. In 2023 is er op basis van deze voorwaarden geen subsidieaanvraag gedaan. Het betreft een subsidie met terugbetaling waardoor deze middelen in latere jaren beschikbaar blijven voor aanbieders in financiële problemen zodat de continuïteit van cruciale jeugdzorg gewaarborgd is.

Vraag 169

Hoe valt te verklaren dat er 10 miljoen euro niet tot besteding is gekomen voor de subsidieregeling continuïteit cruciale jeugdzorg, gelet op de forse en structurele tekorten in deze sector?

Antwoord op vraag 169

Zie antwoord vraag 168.

Vraag 170

Hoe verklaart u de onderuitputting van de post Digitale Veiligheid? «Een gedeelte wordt volgend jaar weer teruggeboekt,» hoeveel is dat?

Antwoord op vraag 170

De post Digitale Veiligheid betreft een risicoreservering voor risico’s op het gebied van de digitale veiligheid. Middelen die hiervoor zijn voorzien, zijn dit jaar niet tot besteding gekomen. Echter is het van belang dat een deel van deze middelen volgend jaar beschikbaar is. Tijdens de voorjaarsbesluitvorming 2024 wordt besloten of middelen die niet zijn opgevraagd in 2023 worden toegevoegd aan de begroting van 2024.

Vraag 171

Waarom komen de middelen voor Bestuurlijke Afspraken niet tot besteding (65 miljoen euro)?

Antwoord op vraag 171

In het kader van de bestuurlijke afspraken uit 2020 worden uitkeringen gedaan aan medeoverheden voor clustering van woningen en het gebiedsfonds (blokken B en D uit de bestuurlijke afspraken). Uitkering van deze middelen gebeurt op verzoek van de medeoverheden. Vanuit de regio wordt minder opgevraagd dan geraamd. Daarom geldt voor Blok B en D dat de middelen in 2023 niet volledig tot besteding komen.

Vraag 172

Wordt het niet opgevraagde stikstofbudget op de Aanvullende post (108 miljoen euro) afgeboekt of doorgeschoven naar 2024?

Antwoord op vraag 172

De Najaarsnota is enkel jarig, dat wil zeggen dat alleen de begroting van het betreffende begrotingsjaar gepresenteerd wordt. Omdat de resterende stikstofmiddelen niet meer in 2023 worden opgevraagd zijn deze als onderuitputting afgeboekt van de aanvullende post. Bij Voorjaarsnota kan besloten worden om de middelen weer toe te voegen aan de begroting van 2024.

Vraag 173

Waarvoor was de risicoreservering domeinoverstijgende risico’s (159 miljoen euro) bedoeld? Staan hiervoor elders op de begroting nog middelen gereserveerd?

Antwoord op vraag 173

De risicoreservering domeinoverstijgende risico's is bedoeld voor onvoorziene budgettaire risico's die meerdere beleidsterreinen raken. De middelen in de risicoreservering zijn in 2023 niet ingezet en vallen daarom als onderuitputting vrij. In 2023 resteren geen middelen meer binnen deze reservering.

Vraag 174

Kunt u aangeven hoe de kosten voor gemeentelijke en particuliere opvang van ontheemden uit de Oekraïne (2.893 miljoen euro) zich verhoudt tot de raming in de Miljoenennota 2023?

Antwoord op vraag 174

In de Miljoenennota 2023 waren de uitgaven voor gemeentelijke en particuliere opvang van ontheemden uit de Oekraïne voor 2023 geraamd op ongeveer 2 miljard euro1. In de Najaarsnota 2023 zijn deze geraamd op bijna 2,9 miljard euro. Het verschil wordt vooral veroorzaakt door een herijking van het aantal ontheemden op basis van actuele opvangcijfers en de hoeveelheid voorschotaanvragen voor de gemeentelijke opvang.

Vraag 175

Kunt u een dergelijk (uitgesplitst) overzicht ook maken van de klimaatuitgaven in 2023 en 2024?

Antwoord op vraag 175

In de begroting van EZK voor het jaar 2023 is in tabel 48 op pagina 154–157 een overzicht van klimaatuitgaven opgenomen voor de jaren 2023–2027. Hieruit valt af te lezen dat er in de jaren 2023 en 2024 voor cumulatief 13,7 miljard euro aan klimaatuitgaven worden verwacht. Klimaatuitgaven worden gedaan via de verschillende departementale begrotingen, zoals EZK, BZK en IenW. Bij het jaarverslag van deze departementen worden de realisaties weergegeven. Daarnaast zal in het jaarverslag van het Klimaatfonds specifiek in worden gegaan op de realisaties van de uitgaven uit het fonds.

Vraag 176

Waarom zijn de ontvangsten NAM versterkingsoperatie met 300 miljoen euro naar beneden bijgesteld?

Antwoord op vraag 176

De ontvangsten voor versterkingsoperatie vallen lager uit dan verwacht, omdat de uitgaven lager uitvallen en de NAM 60% van de facturen betaalt. Zie ook het antwoord op vraag 177.

Vraag 177

Waarom betaalt de NAM geen 100 procent maar 60 procent van de facturen voor versterken en hoe verhoudt dit zich tot bestuurlijke afspraken?

Antwoord op vraag 177

De NAM is van mening dat zij niet aansprakelijk is voor alle kosten van de versterkingsoperatie. De Staat betwist dat. Over deze facturen loopt een arbitrageprocedure. In afwachting van de uitkomst van deze procedure betaalt de NAM 60 procent van het factuurbedrag.


X Noot
3

Concreet gaat het om de volgende maatregelen: de extra beleidsmatige verhoging van het wettelijk minimumloon per 1 juli 2024, de verhoging van de kinderbijslag, hogere belastingtarieven in box 2 en box 3, de minder neerwaartse bijstelling van het tarief van de MKB-winstvrijstelling en de geringere indexatie van belastingschijven via de tabelcorrectiefactor.

Naar boven