TOELICHTING
Algemeen
Aanleiding
Op 1 januari 2015 is de Jeugdwet van kracht geworden. De verantwoordelijkheid voor
het organiseren van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
is daarmee bij gemeenten belegd. Ten behoeve van een zorgvuldige transitieperiode
is bij deze decentralisatie de Transitieautoriteit Jeugd (hierna: TAJ) in het leven
geroepen. Onderdeel van het handelingsperspectief van de TAJ was het adviseren over
het verstrekken van subsidie aan jeugdhulpaanbieders of gecertificeerde instellingen
in verband met frictiekosten of liquiditeitsproblemen.
De periode van transitie is afgerond. Echter, het jeugdhulpstelsel is nog steeds in
ontwikkeling. De invulling van het opdrachtgeverschap door gemeenten en opdrachtnemerschap
door jeugdhulpaanbieders biedt nog altijd ruimte voor verbetering. Daarnaast wordt
de periode van transitie opgevolgd door een periode waarin de nadruk op transformatie
van het jeugdhulpstelsel ligt. De recente geschiedenis leert dat zelfs in een relatief
stabiel stelsel als dat van de ziekenhuissector of dat van de Wet langdurige zorg
continuïteitsvraagstukken bestaan. In een stelsel dat nog sterk in ontwikkeling is,
zoals het jeugdhulpstelsel, is dat zeker ook nog het geval.
Bij de Voorjaarsnota 2019 is derhalve een bedrag ter beschikking gesteld van € 20
miljoen om een regeling tot stand te brengen voor het borgen van de continuïteit van
vormen van cruciale jeugdzorg in geval van acute liquiditeitsproblemen. In het Bestuurlijk
Overleg Rijk-VNG op 11 juli 2019 is ingestemd met de uitgangspunten van de beoogde
regeling.
De huidige stand van ontwikkeling van het jeugdhulpstelsel maakt een regeling gericht
op het borgen van continuïteit van cruciale jeugdzorg wenselijk. De uitgangspunten
van deze regeling sluiten zo veel mogelijk aan bij de huidige ontwikkelfase van het
jeugdhulpstelsel.
Meer dan bij de Beleidsregels subsidieverstrekking bijzondere transitiekosten Jeugdwet, welke van toepassing waren ten tijde van de TAJ, wordt in de onderhavige subsidieregeling
de verantwoordelijkheid bij gemeenten en jeugdhulpaanbieders belegd. Enkel wanneer
de continuïteit van cruciale jeugdzorg niet meer gegarandeerd kan worden, vanwege
aantoonbare liquiditeitsproblemen, kan op grond van deze regeling subsidie worden
verstrekt voor activiteiten om de continuïteit van de zorg voor de betrokken kinderen
te borgen. Dit sluit ook aan bij de principes rondom zorgcontinuïteit in het brede
zorgdomein, waarover de Tweede Kamer per brief van 11 oktober 2019 is geïnformeerd
(Doorontwikkeling Beleid rond zorgaanbieders in financiële problemen)
1.
Op grond van de nu tot stand gekomen Subsidieregeling continuïteit cruciale jeugdzorg
(hierna: de Subsidieregeling) kan ten behoeve van de jaren 2020 en 2021 subsidie worden
verstrekt aan organisaties voor activiteiten voor het borgen van de continuïteit van
cruciale vormen van zorg voor jeugdigen. Subsidie wordt echter slechts verstrekt in
uitzonderlijke situaties en onder bepaalde voorwaarden. Kort samengevat volgt uit
artikel 3, eerste lid, dat aanbieders van jeugdhulp en gecertificeerde instellingen
in 2020 en 2021 subsidie kunnen aanvragen voor activiteiten voor het borgen van continuïteit
van cruciale jeugdzorg, als sprake is van een aantoonbaar liquiditeitsprobleem en
als de subsidie uiterlijk binnen een jaar na de subsidieverlening wordt terugbetaald.
In het onderstaande licht ik de verschillende elementen nader toe.
Allereerst, subsidie kan uitsluitend worden verstrekt aan organisaties die (onder
andere) specifieke, in artikel 3, tweede lid, genoemde vormen van jeugdzorg aanbieden.
Als subsidie wordt verstrekt aan een organisatie die kinderbeschermingsmaatregelen
of jeugdreclassering uitvoert, gebeurt dat in overeenstemming met de minister voor
Rechtsbescherming.
Organisaties kunnen subsidie aanvragen in 2020 en 2021. Een subsidieaanvraag wordt
uiterlijk 31 december 2021 ontvangen. De Subsidieregeling vervalt pas met ingang van
1 oktober 2022, met het oog op de afhandeling van de aanvragen die worden ingediend.
Een organisatie kan subsidie aanvragen voor activiteiten waarmee zij de continuïteit
van de cruciale jeugdzorg die zij aanbiedt kan borgen. Uit het bij de aanvraag gevoegde
continuïteitsplan moet blijken dat en hoe met de beoogde activiteiten de continuïteit
van zorg voor de betrokken jeugdigen concreet wordt geborgd.
Op grond van artikel 3, eerste lid, onder a, moet om in aanmerking te komen voor subsidie
ten eerste sprake zijn van een aantoonbaar liquiditeitsprobleem. Artikel 3, derde
lid, verstaat daaronder dat de desbetreffende organisatie binnen 6 maanden na haar
(complete) aanvraag niet over voldoende financiële middelen beschikt om aan haar betaalverplichtingen
te voldoen.
Ten tweede moet de subsidie binnen een in het besluit tot subsidieverlening te bepalen
termijn, maar uiterlijk binnen een jaar na het besluit tot subsidieverlening worden
terugbetaald. Zo volgt uit artikel 3, eerste lid, onder b. De terugbetaaltermijn zal
worden bepaald op basis van de liquiditeitsprognose. Uit het bij de aanvraag te voegen
continuïteitsplan moet blijken dat en hoe de subsidie uiterlijk binnen een jaar zal
worden terugbetaald.
Die terugbetaalverplichting rust in beginsel op de subsidieontvanger. Er valt echter
niet uit te sluiten dat zich situaties voordoen waarin op een andere wijze aan de
terugbetaalverplichting wordt voldaan. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan de
situatie waarin een organisatie die subsidie aanvraagt en voornemens is te fuseren
met een andere organisatie. Als dan subsidie wordt verstrekt en de fusie plaatsvindt,
is het aan haar rechtsopvolger om de subsidie terug te betalen.
In de situatie dat een organisatie die subsidie aanvraagt omwille van de continuïteit
genoodzaakt zou zijn de zorg voor jeugdigen over te dragen aan een andere organisatie,
zal in het continuïteitsplan moeten worden voorzien dat en door welke van betrokken
partijen het subsidiebedrag – tijdig – zal worden terugbetaald. De betrokken partijen
bestaan in ieder geval uit de subsidieontvanger en de betrokken gemeenten.
Subsidie wordt verder uitsluitend verstrekt indien is voldaan aan de voorwaarden bepaald
in artikel 3, vijfde lid.
Subsidie wordt a) uitsluitend verstrekt als en nadat het Ondersteuningsteam Zorg voor
de Jeugd (hierna: OZJ) heeft bemiddeld en het liquiditeitsprobleem desondanks niet
is verholpen.
Daarnaast b) moet de organisatie met de activiteiten waarvoor zij subsidie aanvraagt
de continuïteit van de zorg voor de betrokken jeugdigen daadwerkelijk kunnen borgen.
Dat wil zeggen dat de organisatie de zorg kan voortzetten in haar bestaande of in
een nieuwe organisatie, dan wel dat zij de zorg kan overdragen aan een andere organisatie.
Uit het continuïteitsplan moet blijken dat en hoe met de beoogde activiteiten de continuïteit
verzekerd is.
Verder c) zal de organisatie voor het verrichten van deze activiteiten worden belast
met het verrichten van een Dienst van Algemeen Economisch Belang (hierna: DAEB). Ik
ga hier in het onderstaande nader op in.
Voor de Subsidieregeling geldt een subsidieplafond. Voor de subsidiëring is in totaal
een bedrag van € 20 miljoen beschikbaar. Dit bedrag wordt verdeeld op volgorde van
binnenkomst van de complete aanvragen.
De € 20 miljoen is afkomstig uit het Gemeentefonds. Op grond van de Subsidieregeling
kan continuïteit van cruciale jeugdzorg geborgd worden daar waar samenwerkende gemeenten
hier, mede in het licht van de acute situatie en de hoeveelheid betrokken gemeenten,
onvoldoende in slagen.
De subsidie die op grond van deze Subsidieregeling wordt verstrekt, heeft de kenmerken
van een lening zonder rente en dient, zoals hiervoor uiteengezet, uiterlijk binnen
één jaar na het besluit tot subsidieverlening te worden terugbetaald.
Na afloop van de subsidieperiode vloeien de verstrekte middelen derhalve terug. Deze
middelen kunnen daarna, gedurende de looptijd van de Subsidieregeling, opnieuw ingezet
worden, met als doel wederom het borgen van de continuïteit van cruciale jeugdzorg.
Terug te betalen subsidiebedragen kunnen echter pas opnieuw worden ingezet vanaf het
moment dat zij zijn terugbetaald en door het ministerie van VWS zijn ontvangen.
Een subsidieaanvraag wordt uiterlijk 31 december 2021 ontvangen. De Subsidieregeling
vervalt met ingang van 1 oktober 2022. Aangezien de te verstrekken subsidies uiterlijk
binnen één jaar moeten worden terugbetaald, zouden uiterlijk per 1 oktober 2023 alle
verstrekte subsidiebedragen moeten zijn terugbetaald. Die bedragen worden vervolgens
weer overgeboekt naar het Gemeentefonds. In totaal gaat het in beginsel weer om € 20
miljoen. Tenzij een verleende subsidie onverhoopt niet zou worden terugbetaald, dan
wordt het desbetreffende subsidiebedrag op de over te boeken € 20 miljoen in mindering
gebracht.
Subsidiesystematiek
De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: de Kaderregeling) is, met uitzondering
van een aantal artikelen, niet van toepassing, omdat voor de onderhavige regeling
een aparte systematiek is gewenst.
Bij deze Subsidieregeling is gekozen voor het meest gangbare proces waarbij voorafgaand
aan de beoogde activiteiten voor het borgen van de continuïteit van cruciale jeugdzorg
subsidie wordt aangevraagd en verleend.
De subsidieperiode duurt maximaal 1 jaar. Het subsidiebedrag wordt bepaald op basis
van de liquiditeitsbehoefte en -prognose. De subsidie bedraagt maximaal 15% van het
deel van de jaaromzet van de organisatie dat jeugdhulp of de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen
of jeugdreclassering betreft, waaronder de vorm van cruciale jeugdzorg op basis waarvan
de organisatie voor subsidie in aanmerking komt. In de afgelopen jaren van transitie
is in de praktijk gebleken dat een subsidiebedrag van ten hoogste 15% van het relevante
deel van de omzet voldoende vormt om een acuut liquiditeitsprobleem op te lossen,
omdat een organisatie daarmee gedurende 2 maanden haar uitgaven kan dekken.
Conform artikel 4.1, eerste lid, van de Kaderregeling neemt de minister binnen dertien
weken na ontvangst van een aanvraag een besluit tot subsidieverlening. Het besluit
tot subsidieverlening vermeldt de activiteiten ten behoeve waarvan subsidie wordt
verleend, het subsidiebedrag, de uitbetaling en de bevoorschotting, de periode waarvoor
subsidie wordt verleend, de termijn waarop het subsidiebedrag moet worden terugbetaald
en de wijze waarop de organisatie periodiek verslag moet uitbrengen en andere verplichtingen
moet nakomen.
Een subsidie ontvangende organisatie heeft rekening te houden met de volgende in de
Kaderregeling opgenomen aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen: de doelmatigheidsverplichting
(artikel 5.1), de administratieplicht (artikel 5.2), het meewerken aan onderzoek (artikel
5.4), de meldingsplicht (artikel 5.7) en eventueel aanvullende verplichtingen (artikel
5.6). Op de organisatie rust daarnaast de verplichting van artikel 8 van de Subsidieregeling
(het periodiek verslag uitbrengen).
Zoals in het voorgaande uiteengezet, moet een subsidie worden terugbetaald binnen
een in het besluit tot subsidieverlening te bepalen termijn, maar uiterlijk binnen
één jaar na het besluit tot subsidieverlening. Als het bewuste subsidiebedrag volledig
is terugbetaald wordt de subsidie vervolgens ambtshalve op nihil vastgesteld.
Diensten van Algemeen Economisch Belang (DAEB)
Organisaties in de zin van deze Subsidieregeling zijn te beschouwen als ondernemingen.
Indien zij financiële steun ontvangen van de overheid, in dit geval met een terugbetaalverplichting,
kan sprake zijn van staatssteun als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
In bepaalde, uitzonderlijke situaties kan een organisatie onverhoopt in financiële
of operationele problemen komen te verkeren. De continuïteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen
of jeugdreclassering kan in gevaar komen als er geen andere mogelijkheden zijn om
de continuïteit te borgen.
Gelet hierop kan worden gesteld dat sprake is van een bepaalde vorm van marktfalen
als gevolg waarvan het vestigen van een DAEB gerechtvaardigd is.
Een maatregel ten behoeve van de continuïteit kan aangemerkt worden als een dienst
van algemeen economisch belang als bedoeld in artikel 106, tweede lid, VWEU, omwille
van het belang van de continuïteit van de zorg voor jeugdigen.
Organisaties die vanwege acute liquiditeitsproblemen genoodzaakt zijn tot dergelijke
maatregelen worden voor de uitvoering hiervan belast met een DAEB. Zo’n organisatie
zal hiertoe een uitvoeringsovereenkomst met de Staat sluiten.
De liquiditeitssteun biedt de organisatie de kans om de continuïteit te borgen en
tegelijkertijd de bedrijfsvoering weer op orde te krijgen.
De compensatie voor het uitvoeren van de DAEB bestaat hier uit het niet in rekening
brengen van een marktconforme rente. Doordat de subsidie niet meer bedraagt dan wat
nodig is om aan de betalingsverplichtingen te kunnen blijven voldoen en daarmee de
cruciale jeugdzorg te borgen, is overcompensatie niet aan de orde.
Gevolgen voor de regeldruk
Om voor subsidie in aanmerking te komen moet een organisatie (1) een aanvraag tot
subsidieverlening indienen, met daarbij diverse documenten, waaronder een liquiditeitsprognose
en een continuïteitsplan.
De organisatie dient over de aanvraag overleg (2) te hebben gevoerd met de voor de
aanvraag relevante gemeenten. De aanvraag moet door de organisatie of een persoon
die bevoegd is de organisatie te vertegenwoordigen worden ondertekend (3).
De subsidieontvanger moet (4) een overzichtelijke, controleerbare en doelmatige administratie
voeren waaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde
rechten en verplichtingen, betalingen en ontvangsten alsmede kosten en opbrengsten
kunnen worden nagegaan. De administratie en de daartoe horende bescheiden worden gedurende
10 jaren na de vaststelling bewaard (5).
Daarnaast heeft de subsidieontvanger (6) de plicht om gedurende de subsidieperiode
(maximaal 1 jaar) te rapporteren over de voortgang van haar continuïteitsplan. Het
besluit tot subsidieverlening bepaalt de tijdstippen en de wijze waarop verslag moet
worden gedaan.
Na afloop van de in het besluit tot subsidieverlening bepaalde termijn, maar in ieder
geval uiterlijk binnen een jaar, wordt het subsidiebedrag terugbetaald, in beginsel
door de organisatie 7). De organisatie hoeft geen aanvraag tot vaststelling in te
dienen. Na de terugbetaling van het volledige subsidiebedrag wordt de subsidie vervolgens
ambtshalve op nihil vastgesteld.
De organisaties die subsidie aanvragen zullen tevens belast worden met het uitvoeren
van een DAEB. Bij de aanvraag tot verlening van de subsidie dient een organisatie
in dat kader (8) een DAEB-overeenkomst te tekenen.
De bovengenoemde administratieve lasten voor het aanvragen van deze subsidie kosten
een organisatie naar schatting € 22.594. Uitgaande van 5 organisaties die per jaar
subsidie zullen aanvragen, leidt deze Subsidieregeling tot een geschatte toename van
eenmalige administratieve lasten van € 112.970 op jaarbasis voor deze zorgaanbieders.
Taak
|
Uitgevoerd per zorgaanbieder door
|
Tarief p/u*) (in €)
|
Eenheid (uren)
|
Kosten (in €)
|
Kosten per jaar per zorgaanbieder (in €)
|
1, 2, 3, 7, 8
|
Bestuurder
|
91
|
24
|
2.184
|
2.184
|
1, 2, 3, 6, 7, 8
|
Hoge managers
|
91
|
70
|
6.370
|
6.370
|
1, 4, 5, 6, 7, 8
|
Hoog opgeleide kenniswerker
|
60
|
160
|
9.600
|
9.600
|
4, 5, 7, 8
|
Administratief personeel
|
37
|
120
|
4.440
|
4.440
|
Totaal per aanvraag per jaar
|
|
22.594
|
Totaal alle aanvragen per jaar
|
|
112.970
|
*) Bron CBS: bruto uurloon plus gemiddelde opslag voor werkgeverslasten: 47% (volgens
4-jaarlijks CBS-onderzoek (2008) naar structuur van loonkosten) + inschatting opslag
voor overhead: 25%.
Artikelsgewijs
Artikel 1 en 2
In artikel 1 worden een aantal begrippen gedefinieerd. Op deze Subsidieregeling is
de Kaderregeling niet van toepassing, met uitzondering van een aantal artikelen. In
de algemene toelichting is hier ook op ingegaan.
Artikel 3
In het eerste lid is de activiteit waarvoor subsidie kan worden verstrekt beschreven:
activiteiten voor het borgen van de continuïteit van cruciale jeugdzorg. Subsidie
kan worden verstrekt voor dergelijke activiteiten indien a) sprake is van een aantoonbaar
liquiditeitsprobleem en b) de subsidie uiterlijk binnen een jaar wordt terugbetaald,
door de organisatie zelf, dan wel door een andere rechtspersoon.
Uit het tweede lid volgt om welke specifieke vormen van jeugdzorg het moet gaan om
voor deze subsidie in aanmerking te komen.
In het derde lid wordt omschreven wat onder een aantoonbaar liquiditeitsprobleem wordt
verstaan: dat de desbetreffende organisatie binnen 6 maanden na haar aanvraag niet
over voldoende middelen beschikt om aan haar betaalverplichtingen te voldoen. Hierbij
gaat het ook om middelen bij financiële instellingen, zoals kredietfaciliteiten.
In het vierde lid worden activiteiten waarvoor in het kader van deze Subsidieregeling
subsidie wordt verstrekt aangewezen als DAEB’s.
Gelet op het vijfde lid wordt subsidie uitsluitend verstrekt a) na en ondanks bemiddeling
door het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd, b) als de organisatie met subsidie
continuïteit van zorg kan bieden, dat blijkt uit het continuïteitsplan van de organisatie.
Dit continuïteitsplan dient minimaal in overleg met voor de uitvoering van het continuïteitsplan
relevante gemeenten te zijn opgesteld. Om subsidie te verkrijgen dient de organisatie
daarnaast c) met de Staat een overeenkomst te sluiten waarbij zij wordt belast en
zij zich verplicht tot het verrichten van een DAEB.
Artikel 4
Artikel 4 betreft het subsidieplafond en de verdeelmethode. Het ten behoeve van 2020
en 2021 voor subsidiëring beschikbare bedrag bedraagt in totaal € 20 miljoen. Het
beschikbare bedrag wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de complete aanvragen.
De datum van ontvangst van de volledige aanvraag is derhalve bepalend voor de rangschikking
op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Zoals in het voorgaande is toegelicht, wordt beoogd de beschikbare middelen revolverend
in te zetten. Gelet hierop is er naar verwachting meer dan € 20 miljoen beschikbaar
voor subsidiëring op grond van deze regeling.
Artikel 5
Artikel 5 bepaalt de subsidieperiode en de wijze waarop het subsidiebedrag wordt berekend.
De subsidieperiode duurt maximaal 1 jaar. Het subsidiebedrag wordt berekend op basis
van de liquiditeitsbehoefte en -prognose. Een organisatie zal derhalve niet meer subsidie
verkrijgen dan op basis hiervan noodzakelijk wordt geacht. De subsidie bedraagt ten
hoogste 15% van dat deel van de jaaromzet van de organisatie dat jeugdhulp of uitvoering
van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering betreft, waaronder de vorm
van cruciale jeugdzorg ten behoeve waarvan subsidie wordt aangevraagd. Organisaties
die ook andere diensten dan jeugdzorg aanbieden, dienen inzichtelijk te maken welk
deel van hun totale omzet jeugdhulp of de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen
of jeugdreclassering betreft.
Op grond van het vierde lid moet de subsidie uiterlijk binnen een jaar na het besluit
tot subsidieverlening worden terugbetaald, door de organisatie zelf, dan wel door
een andere rechtspersoon. In het algemene deel van de toelichting is hier al nader
op in gegaan.
Artikel 6
Artikel 6 gaat in op de aanvraagtermijn en -procedure. Een subsidieaanvraag wordt
uiterlijk 31 december 2021 ontvangen. In het derde lid worden de diverse documenten
genoemd die bij een aanvraag moeten worden gevoegd. Wat betreft de onder e en f genoemde
begrotingen en liquiditeitsprognose is van belang dat deze documenten, aansluitend
bij de jaarrekening, bedoeld in artikel 6, derde lid, onder d, inzicht geven in de
financiële situatie van de organisatie wat betreft haar diensten die jeugdhulp of
de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering betreffen, waaronder
de vorm van cruciale jeugdzorg ten behoeve waarvan subsidie wordt aangevraagd.
Voor de beoordeling van een aanvraag is het continuïteitsplan van groot belang. De
aanhef van het vierde lid bepaalt dat dit continuïteitsplan in overleg met de betrokken
gemeenten moet zijn opgesteld. Hieronder wordt verstaan dat de desbetreffende gemeenten
zijn geïnformeerd over en betrokken bij de inhoud van het continuïteitsplan, maar
niet dat zij nadrukkelijk hebben ingestemd met het plan. Het vierde lid benoemt op
welke punten de organisatie in haar continuïteitsplan dient in te gaan.
Artikel 7
In het besluit tot subsidieverlening zal de betaling en bevoorschotting worden bepaald,
op basis van de liquiditeitsprognose.
Artikel 8
Artikel 8 ziet op de rapportageverplichting. In een besluit tot subsidieverlening
zal worden bezien, gelet op de omstandigheden van het voorliggende geval, of, wanneer
en hoe de organisatie verslag moet doen.
Artikel 9
Artikel 9 bevat een hardheidsclausule. Hiervan zal met grote terughoudendheid gebruik
worden gemaakt. Daarbij speelt ook mee dat zo’n op grond van artikel 9 van de Subsidieregeling
afwijkend besluit tot subsidieverlening (dan wel een herziening daarvan) evenzeer
ten laste zou gaan van het uit het Gemeentefonds afkomstige, voor subsidiëring beschikbare
bedrag en daarmee ten koste zou gaan van andere organisaties die voor subsidie in
aanmerking komen. Indien een subsidieontvanger een aanvraag indient om een besluit
tot subsidieverlening te herzien, zal worden bezien of en op welke wijze dat ten koste
zou gaan van het nog beschikbare subsidiebedrag en of deze aanvraag bij de verdeling
derhalve moet worden beschouwd als een nieuwe aanvraag.
Het is evenwel niet op voorhand uit te sluiten dat zich omstandigheden zullen voordoen
die noodzaken tot afwijken van deze regeling. Het dient dan wel te gaan om bijzondere,
zwaarwegende omstandigheden die niet bekend waren of bekend konden zijn ten tijde
van de aanvraag. Bovendien mag in die gevallen het belang van de bepaling die buiten
toepassing wordt gelaten of waarvan wordt afgeweken, niet zwaarder wegen dan de gesignaleerde
onbillijkheden.
Artikel 10
Deze Subsidieregeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2020 en wordt met
het oog daarop zo spoedig mogelijk bekend gemaakt.
Subsidieaanvragen kunnen tot en met 31 december 2021 worden ingediend.
De Subsidieregeling vervalt vervolgens met ingang van 1 oktober 2022, als op deze
aanvragen zal zijn beslist.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge