36 397 Voorstel voor een richtlijn van het Europees parlement en de Raad inzake bodemmonitoring en bodemveerkracht (Wet bodemmonitoring)

D VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 15 januari 2024

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving1 hadden kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Milieuraad van 18 december 2023.2 De leden van de fractie van de BBB wensten de regering naar aanleiding van de informatie betreffende het eerste beleidsdebat over het Europese voorstel voor een richtlijn bodemmonitoring3 een aantal vragen voor te leggen. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hadden met interesse kennisgenomen van deze geannoteerde agenda, in het bijzonder van de Nederlandse inzet met betrekking tot het genoemde voorstel voor een richtlijn bodemmonitoring dat tijdens deze bijeenkomst zou worden besproken. Zij wensten de regering naar aanleiding hiervan een aantal vragen te stellen.

Naar aanleiding hiervan is op 14 december 2023 een brief gestuurd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben op 15 januari 2024 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, Dragstra

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR INFRASTRUCTUUR, WATERSTAAT EN OMGEVING

Aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat

Den Haag, 14 december 2023

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Milieuraad van 18 december a.s.4 De leden van de fractie van de BBB wensen de regering naar aanleiding van de informatie betreffende het eerste beleidsdebat over het Europese voorstel voor een richtlijn bodemmonitoring5 enkele vragen voor te leggen. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben met interesse kennisgenomen van deze geannoteerde agenda, in het bijzonder van de Nederlandse inzet met betrekking tot het op 5 juli 2023 gepubliceerde EU-voorstel over de monitoring van de bodem (richtlijn bodemmonitoring) dat tijdens deze bijeenkomst zal worden besproken. Zij wensen de regering naar aanleiding hiervan enkele vragen te stellen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB

De leden van de fractie van de BBB merken op dat tijdens voormelde Milieuraad een eerste beleidsdebat over het Europese voorstel voor een richtlijn bodemmonitoring zal plaatsvinden. Deze leden wijzen erop dat beide Kamers subsidiariteitsbezwaren6 tegen het voorstel hebben ingebracht, waar de regering in de geannoteerde agenda niet op ingaat bij de bespreking van de inzet van Nederland op dit punt. Kan de regering aangeven waarom hier geen melding van is gemaakt?

Verder wijzen de leden van de fractie van de BBB erop dat in de Tweede Kamer een motie7 is aangenomen om meer flexibiliteit in het voorstel op te nemen. Kan de regering aangeven op welke wijze zij hieraan uitvoering zal geven en dit zal inbrengen tijdens de Milieuraad van 18 december aanstaande?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA wijzen op de volgende passage uit de aan de orde zijnde geannoteerde agenda van de Milieuraad:

«Wel heeft het kabinet enkele belangrijke kanttekeningen bij het voorstel. Nederland is een dichtbevolkt land met een groeiende bevolking en bloeiende economie. Dit legt een forse druk op de schaarse ruimte. Hierdoor zet het kabinet in op aanpassing van het mitigatieprincipe dat voorschrijft dat ruimtebeslag en kwaliteitsverlies moet worden gecompenseerd, en het schrappen van het «one out all out» -principe.»8

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA achten het van belang om voldoende effectieve instrumenten in wet- en regelgeving in te bouwen, zodat de beoogde doelen voor bodemkwaliteit en bodemgezondheid daadwerkelijk worden gehaald. Het schrappen van het «one out all out» principe, zonder hiervoor met een werkbaar alternatief te komen, gaat het halen van de gestelde doelen in de visie van deze leden vermoedelijk niet dichterbij brengen. Vanuit deze gedachte hebben deze leden de regering de volgende vragen te stellen:

  • 1. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen de regering of zij, gelet op de huidige staat van de Nederlandse bodemgezondheid, de mening van deze leden deelt dat beleid effectiever kan worden vormgegeven. Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de regering van mening dat de richtlijn bodemmonitoring daaraan gaat bijdragen? Zo nee, waarom niet?

  • 2. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen de regering om in kaart te brengen wat het behalen van doelstellingen uit Europese wet- en regelgeving ─ zoals de Vogel- en Habitatrichtlijn, de Kaderrichtlijn Water en de Natuurherstelwet ─ voor positief effect heeft op het behalen van de opgave zoals vastgesteld in de richtlijn bodemmonitoring en hierover de Kamer te informeren

  • 3. Deze leden vragen de regering wat de maatschappelijke en economische impact is van het niet voldoen aan de richtlijn bodemmonitoring voor Nederland («the cost of doing nothing»). Wat zijn de gevolgen voor de boeren, de natuur, de biodiversiteit en de brede welvaart? Als deze impact niet bekend is, is de regering dan bereid om een dergelijke impactanalyse uit te laten voeren voor Nederland? En is de regering bereid om tijdens de aanstaande Milieuraad voor te stellen om een dergelijke Europese impactanalyse uit te voeren? Zo nee, waarom niet?

  • 4. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen de regering wat de gevolgen zijn van het schrappen van het «one out, all out» principe in de richtlijn bodemmonitoring voor de kwaliteit van de Nederlandse bodem. Als de regering de gevolgen hiervan nog niet in kaart heeft gebracht, is zij bereid om dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer wordt deze studie verwacht?

  • 5. Welke lessen uit het niet op schema zijn voor het voldoen aan de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water kan Nederland volgens de regering trekken voor de implementatie van de richtlijn bodemmonitoring? En wat is de rol van afdwingbare doelen, zoals een resultaatverplichting versus een inspanningsverplichting en het het «one out all out»-principe hierbij?

  • 6. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen of de regering bereid is om tijdens de aanstaande Milieuraad voor te stellen om de gevolgen binnen de Europese Unie in kaart te brengen van het schrappen van het «one out all out» principe. Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de regering bereid om de Kamer te informeren over hoe dit voorstel is ontvangen tijdens de Milieuraad?

  • 7. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen de regering of zij alternatieve instrumenten heeft overwogen anders dan het schrappen van het «one out all out» principe, waarmee er een voor de Nederlandse situatie passender instrumentarium voor handen komt. Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke alternatieven zijn overwogen?

  • 8. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen de regering of zij bereid is om tijdens de Milieuraad een vergelijkbaar instrumentarium voor te stellen als is ontwikkeld voor de Kaderrichtlijn Water, dat wil zeggen dat aan verschillende typen bodemkwaliteit een regime wordt verbonden dat is afgestemd op de haalbaarheid van gestelde doelen en ecologisch onderbouwd is. Deze leden denken daarbij aan de analogie met de indeling van waterlichamen in «kunstmatig», «natuurlijk» of «sterk veranderd». Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt de regering de mening van deze leden dat het «one out, all out» principe binnen een dergelijk gedifferentieerd systeem kan blijven bestaan? Zo nee, waarom niet?

  • 9. Welke lessen trekt de regering uit het briefadvies «Goed water goed geregeld» van 11 mei 2023 van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli)9 voor de implementatie van de richtlijn bodemmonitoring en het verantwoordelijk maken van taken bij bevoegde gezagen? Hoe wordt voorkomen dat verschillende bestuursorganisaties, die betrokken zijn bij de uitvoering hun taken onvoldoende oppakken, elkaar niet aanspreken als taken niet afdoende worden opgepakt en/of bevoegdheden te versnipperd zijn?

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving verzoeken u bovenstaande vragen en opmerkingen te betrekken bij de besprekingen tijdens de Milieuraad van 18 december aanstaande. Zij zien voorts uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

Voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving E. Kemperman

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT EN DE MINISTER VAN LANDOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 januari 2024

Hierbij doen wij u de beantwoording toekomen van schriftelijke vragen gesteld op 14 december 2023 over de geannoteerde agenda van de Milieuraad van 18 december die op 5 december jl. aan de Eerste Kamer is gestuurd.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

Beantwoording schriftelijke vragen

BBB

1.

De leden van de fractie van de BBB merken op dat tijdens voormelde Milieuraad een eerste beleidsdebat over het Europese voorstel voor een richtlijn bodemmonitoring zal plaatsvinden. Deze leden wijzen erop dat beide Kamers subsidiariteitsbezwaren10 tegen het voorstel hebben ingebracht, waar de regering in de geannoteerde agenda niet op ingaat bij de bespreking van de inzet van Nederland op dit punt. Kan de regering aangeven waarom hier geen melding van is gemaakt?

Antwoord

De Staatssecretaris heeft, conform de moties Van der Plas11 en Van Dijk-Veltman12, tijdens de Milieuraad 18 december jl. melding gemaakt van het negatief subsidiariteitsoordeel van zowel de Eerste als Tweede Kamer.

2.

Verder wijzen de leden van de fractie van de BBB erop dat in de Tweede Kamer een motie13 is aangenomen om meer flexibiliteit in het voorstel op te nemen. Kan de regering aangeven op welke wijze zij hieraan uitvoering zal geven en dit zal inbrengen tijdens de Milieuraad van 18 december aanstaande?

Antwoord

Zoals verwoord in het BNC-fiche14 zal Nederland bij de onderhandelingen over de richtlijn inzetten op voldoende flexibiliteit bij de beoordeling van de gezondheid van een bodem. De inzet op meer flexibiliteit binnen de richtlijn richt zich, onder meer, op de toevoeging van een correctiefactor voor historische en natuurlijke omstandigheden bij de beoordeling van de gezondheid van een bodem en de mogelijkheid om bij de vaststelling van de gezondheidscriteria rekening te houden met het type grond, lokale omstandigheden en de functie c.q. het gebruik van de bodem.

GroenLinks-PvdA

3.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen de regering of zij, gelet op de huidige staat van de Nederlandse bodemgezondheid, de mening van deze leden deelt dat beleid effectiever kan worden vormgegeven. Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de regering van mening dat de richtlijn bodemmonitoring daaraan gaat bijdragen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het kabinet is van mening dat in Nederland het bodembeleid effectief is ingericht, mede door inzet via diverse initiatieven. De EU richtlijn bodemmonitoring en veerkracht kan een ondersteunend kader bieden en zorgen voor een gelijk speelveld tussen lidstaten. Tegelijk kan in deze richtlijn worden gekozen voor een afwijkende prioritering of manier van beoordeling. Verder moet worden voorkomen dat de richtlijn onnodige (administratieve) handelingen met zich meebrengt die het milieu en de bodem niet ten goede komen.

In Nederland bestaat sinds 1980 gericht beleid voor bodems. In dat jaar werden gifvaten onder een woonwijk in Lekkerkerk gevonden. Wat volgde was wet- en regelgeving en beleid dat in eerste instantie uitging van een volledige schoonmaak van de bodem en later evolueerde naar een beleid van «schoon genoeg voor de gewenste functie». Aandacht voor bodembeleid is er ook altijd in de landbouw, mijnbouw, delfstoffenwinning, drinkwater, en archeologie geweest.

De verbinding tussen verschillende vormen van bodemkwaliteit en – benutting ontstond in 2018 met het uitkomen van de Nationale Structuurvisie Ondergrond (STRONG). Daarna is door de jaren heen het besef gegroeid dat bodem en ondergrond meerdere maatschappelijke opgaven in het fysieke domein verbindt. Het heeft aandacht voor de kwaliteit van het bodem-functioneren opgeleverd, maar ook het besef dat niet alles overal kan.

Bovenstaand uitgangspunt is weerspiegeld in de Kamerbrief van de Minister van IenW van november 202215: water en bodem worden sturend voor de ruimtelijke planvorming in Nederland. Dit komt ook tot uiting in het Programma Bodem en Ondergrond (onderdeel van nationale omgevingsvisie (NOVI)).

Veel van de elementen uit de EU bodemmonitoringsrichtlijn worden al toegepast in de Nederlandse context. Zo wordt in het Nationaal Programma Landbouwbodems (NPL)16 ingezet op duurzaam bodembeheer en is er aandacht voor periodieke monitoring van landbouwbodems door middel van de Bodemindicatoren voor Landbouwgronden in Nederland (BLN). Hierbij worden op 1.200 agrarische percelen bodemmonsters geanalyseerd op 18 biologische, fysische en chemische parameters. Volgend jaar is reeds de tweede meetronde. De EU richtlijn bodemmonitoring geeft hiervoor een kader en zorgt voor een gelijkwaardig speelveld.

4.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen de regering om in kaart te brengen wat het behalen van doelstellingen uit Europese wet- en regelgeving ─ zoals de Vogel- en Habitatrichtlijn, de Kaderrichtlijn Water en de Natuurherstelwet ─ voor positief effect heeft op het behalen van de opgave zoals vastgesteld in de richtlijn bodemmonitoring en hierover de Kamer te informeren?

Antwoord

De opgave van de EU richtlijn bodemmonitoring is om stapsgewijs toe te werken naar gezonde bodems per 2050, door het in kaart brengen van potentieel verontreinigde bodems, bodemmonitoring en duurzaam bodembeheer. Deze opgave is onderdeel van de Green Deal en komt voort uit de EU Bodemstrategie 2030.

Het is voor het kabinet niet mogelijk om in kaart te brengen welke positieve effect het behalen van doelstellingen uit Europese wet- en regelgeving heeft op het behalen van de opgave zoals vastgesteld in de richtlijn bodemmonitoring. Wel kan in algemene zin worden geconstateerd dat de doelen op elkaar aansluiten en dat het waarschijnlijk is dat ze elkaar versterken.

5.

Deze leden vragen de regering wat de maatschappelijke en economische impact is van het niet voldoen aan de richtlijn bodemmonitoring voor Nederland («the cost of doing nothing»). Wat zijn de gevolgen voor de boeren, de natuur, de biodiversiteit en de brede welvaart? Als deze impact niet bekend is, is de regering dan bereid om een dergelijke impactanalyse uit te laten voeren voor Nederland? En is de regering bereid om tijdens de aanstaande Milieuraad voor te stellen om een dergelijke Europese impactanalyse uit te voeren? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

De Europese Commissie heeft een impactanalyse uitgevoerd. Deze is – tegelijk met het voorstel voor een richtlijn bodemmonitoring – op 5 juli jl. gepubliceerd.17

In de EU impact assessment is aangegeven dat de hoogste kosten voor de uitvoering van de EU richtlijn bodemmonitoring voortkomen uit de verplichting om actie te ondernemen om degradatie te stoppen, om duurzame beheerpraktijken toe te passen en om gezonde bodems te regenereren. De kosten worden geschat op 28 tot 38 miljard euro per jaar in de hele EU. Daar staat tegenover dat de kosten van bodemaantasting worden geraamd op € 69 miljard per jaar in de hele EU.

Ik verwijs u hiervoor ook naar het antwoord op vraag 3. Omdat in het Nederlandse beleid al enige tijd wordt ingezet op duurzaam bodembeheer, zal het «schadelijke maatschappelijke effect van niet voldoen aan de EU richtlijn» bodemmonitoring beperkt zijn. Nederland kent immers al veel beleid op diverse aspecten van de bodem.

Ook zijn er al serieuze stappen gezet op onderdelen. De EU geeft in haar impact assessment bijvoorbeeld aan dat bodemsanering nodig en kostbaar is. De kosten hiervoor worden geraamd op EUR 29 miljard (verspreid over 15 jaar) om verontreinigde locaties te identificeren en te onderzoeken en EUR 24,9 miljard (verspreid over 25 jaar) om verontreinigde locaties te saneren. Deze kosten gelden voor de EU als geheel. In Nederland hebben we deze operatie reeds zo goed als afgerond. In de «Verzamelbrief bodem en ondergrond» van 29 december 2023 is de Tweede Kamer onlangs geïnformeerd over de voortgang van diverse bodem(sanerings)projecten.18

Tot slot, voor het Programma Bodem en Ondergrond wordt een urgentiestudie uitgevoerd, waarin het genoemde effect «the cost of doing nothing» zal worden meegenomen. Hierin wordt beschouwd wat de effecten zijn van het niet doorvoeren van bestaand en beoogd beleid.

6.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen de regering wat de gevolgen zijn van het schrappen van het «one out, all out» principe in de richtlijn bodemmonitoring voor de kwaliteit van de Nederlandse bodem. Als de regering de gevolgen hiervan nog niet in kaart heeft gebracht, is zij bereid om dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer wordt deze studie verwacht?

Antwoord

Het «one- out- all-out» (OOAO) principe houdt in dat een bodem pas gezond scoort als deze alle van nature aanwezige ecosysteemdiensten kan leveren. Het kabinet is van mening dat deze benadering op twee punten tekortschiet. Deze benadering gericht op individuele indicatoren geeft geen goed beeld van de daadwerkelijke bodemkwaliteit. Het zou kunnen leiden tot ingrepen die de bodem aantasten en niet verbeteren. Allereerst houden de bodemdiscriptoren onvoldoende rekening met het type bodem en de lokale omstandigheden. Ten tweede houdt deze benadering onvoldoende rekening met de traagheid van bodem en zou de focus meer moeten liggen op het stapsgewijs verbeteren van de kwaliteit van de bodem door duurzaam bodembeheer. Het kabinet zet daarom in op een passende beoordeling en op verlegging van de focus naar duurzaam bodembeheer.

Deze inzet komt overeen met het Nederlandse bodembeleid dat gericht is op het verbeteren van de gezondheid van de bodem door duurzaam bodembeheer en bodemsanering.

Het schrappen van het one-out-all-out principe op de wijze die het kabinet voorstaat, voorkomt foutieve beoordeling en onnodige (kostbare) ingrepen die de bodem kunnen aantasten. Het heeft dus geen negatief effect op de bodemkwaliteit en ook niet op de inzet om de bodemkwaliteit te verbeteren. Het is dan ook niet mogelijk een studie uit te voeren naar de gevolgen van het schrappen van het dit principe. Zie ook het antwoord op vraag 7.

7.

Welke lessen uit het niet op schema zijn voor het voldoen aan de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water kan Nederland volgens de regering trekken voor de implementatie van de richtlijn bodemmonitoring? En wat is de rol van afdwingbare doelen, zoals een resultaatverplichting versus een inspanningsverplichting en het «one out all out»-principe hierbij?

Antwoord

Een van de lessen van de Kaderrichtlijn Water is dat het one-out-all-out principe geen recht doet aan reeds gerealiseerde verbeteringen van de waterkwaliteit. Vandaar dat het kabinet nu – gesteund door bodemdeskundigen – inzet op een meer gebalanceerde systematiek. Een systematiek waarbij meer rekening wordt gehouden met het type bodem, met de van nature aanwezige stoffen, met historische omstandigheden en met de functie van de bodem. En waarbij onverminderd wordt toegewerkt naar verbetering van de gezondheid van de bodems.

Een dergelijke systematiek met een meer genuanceerde benadering en waarbij ook kleine verbeteringen positief worden gewaardeerd, is realistischer en draagt ook bij aan het versterken van het draagvlak voor dit beleid bij landeigenaren, -beheerders en andere stakeholders. Bij de verdere onderhandelingen zal Nederland – samen met gelijkgestemde lidstaten – toewerken naar een alternatief systeem voor beoordeling van de gezondheid van de bodem. Daarnaast zal door het kabinet in het vervolg van de onderhandelingen binnen de Raad worden gezocht of een blokkerende minderheid op de Nederlandse zorgpunten tot de mogelijkheden behoort.19

8.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen of de regering bereid is om tijdens de aanstaande Milieuraad voor te stellen om de gevolgen binnen de Europese Unie in kaart te brengen van het schrappen van het «one out all out» principe. Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de regering bereid om de Kamer te informeren over hoe dit voorstel is ontvangen tijdens de Milieuraad?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 6 en7.

9.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen de regering of zij alternatieve instrumenten heeft overwogen anders dan het schrappen van het «one out all out» principe, waarmee er een voor de Nederlandse situatie passender instrumentarium voor handen komt. Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke alternatieven zijn overwogen?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 7.

10.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen de regering of zij bereid is om tijdens de Milieuraad een vergelijkbaar instrumentarium voor te stellen als is ontwikkeld voor de Kaderrichtlijn Water, dat wil zeggen dat aan verschillende typen bodemkwaliteit een regime wordt verbonden dat is afgestemd op de haalbaarheid van gestelde doelen en ecologisch onderbouwd is. Deze leden denken daarbij aan de analogie met de indeling van waterlichamen in «kunstmatig», «natuurlijk» of «sterk veranderd». Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt de regering de mening van deze leden dat het «one out, all out» principe binnen een dergelijk gedifferentieerd systeem kan blijven bestaan? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Bodem is in tegenstelling tot water immobiel. Dit maakt de systematiek die is ontwikkeld voor de Kaderrichtlijn Water niet een-op-een toepasbaar voor de bodem. De bodemsamenstelling en bodemkwaliteit kunnen op korte afstand sterk variëren. Hierbij spelen weersomstandigheden en seizoensinvloeden eveneens een belangrijke rol. Daar komt bij dat bodemprocessen zeer traag verlopen. Deze karakteristieken maken het in de praktijk ondoenlijk om met bodemnormen te werken. Wel kan met maatwerkmaatregelen voor duurzaam bodembeheer, de kwaliteit van de bodem langzaam worden verbeterd.

Voor een gezonde bodem moet, in de ogen van het kabinet, de focus liggen op maatregelen gericht op duurzaam bodembeheer, waarbij het belangrijk is dat die maatregelen zijn aangepast aan het type bodem, de lokale situatie en het gebruik van die bodem.

11.

Welke lessen trekt de regering uit het briefadvies «Goed water goed geregeld» van 11 mei 2023 van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli)20 voor de implementatie van de richtlijn bodemmonitoring en het verantwoordelijk maken van taken bij bevoegde gezagen? Hoe wordt voorkomen dat verschillende bestuursorganisaties, die betrokken zijn bij de uitvoering hun taken onvoldoende oppakken, elkaar niet aanspreken als taken niet afdoende worden opgepakt en/of bevoegdheden te versnipperd zijn?

Antwoord

De Rli constateert in zijn briefadvies «Goed water, goed geregeld» dat er een gebrek aan een gevoel van urgentie is, een te grote vrijblijvendheid en een onvolledige invulling van taken en verantwoordelijkheden. Voor het bodembeleid geldt dat de afgelopen jaren in Nederland is gewerkt aan aandacht voor bodemkwaliteit in de bredere zin (zie ook antwoord op vraag 3). Deze aandacht heeft geresulteerd in een Programma Bodem en Ondergrond (BenO) en de Strategie Water en Bodem Sturend (WBS). Daarnaast wordt al sinds 2019 in het Nationaal Programma Landbouwbodems gewerkt aan de doelstellingen om vanaf 2030 alle landbouwbodems duurzaam te beheren en jaarlijks 0,5 Mton CO2-eq. extra vast te leggen in minerale landbouwbodems, conform de afspraken uit het Klimaatakkoord.

Vanuit deze programma’s wordt in nauwe samenwerking met andere overheden gewerkt aan concrete maatregelen en passend instrumentarium. Hierbij zal worden aangesloten bij het instrumentarium van de Omgevingswet die per 1 januari a.s. in werking treedt. Een van de centrale thema’s van deze wet is samenwerking tussen de overheden.

Door in nauwe samenwerking met de andere overheden vorm te geven aan het bodembeleid en daarbij gebruik te maken van het instrumentarium van de nieuwe Omgevingswet wordt voorkomen dat partijen langs elkaar heen werken, en wordt toegewerkt naar gedeelde doelen.


X Noot
1

Samenstelling:

Van Wijk (BBB), Kemperman (BBB) (voorzitter), Van Langen (BBB), Jaspers (BBB), Thijssen (GroenLinks-PvdA), Kluit (GroenLinks-PvdA), Crone (GroenLinks-PvdA), Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA), Martens (GroenLinks-PvdA), Klip-Martin (VVD), Meijer (VVD), Kaljouw (VVD), Rietkerk (CDA) (ondervoorzitter), Prins (CDA), Van Meenen (D66), Aerdts (D66), Bezaan (PVV), Nicolaï (PvdD), Nanninga (JA21), Janssen (SP), Holterhues (CU), Dessing (FVD), De Vries (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
2

Kamerstukken I 2023/24, 21 501-08, N.

X Noot
3

Europees voorstel COM(2023)416. Zie ook dossier E230013 op https://www.eerstekamer.nl/eu/

X Noot
4

Kamerstukken I 2023/24, 21 501-08, N.

X Noot
5

Europees voorstel COM(2023)416. Zie ook dossier E230013 op https://www.eerstekamer.nl/eu/

X Noot
6

Kamerstukken I 2023/24, 36 397, C en Kamerstukken II 2023/24, 36 397, nr. 2.

X Noot
7

Kamerstukken II 2023/24, 21 501-32, nr. 1584.

X Noot
8

Kamerstukken I 2023/24, 21 501-08, p. 3.

X Noot
10

Kamerstukken I 2023–2024, 36 397, C en Kamerstukken II 2023/24, 36 397, nr. 2

X Noot
11

Kamerstukken II 2022–23, 21 501-32, nr. 1584

X Noot
12

Kamerstukken II 2023–24 21 501-08, nr. 922

X Noot
13

Kamerstukken II 2023/24, 21 501-32, nr. 1584

X Noot
14

Kamerstukken II 2023–2024, 36 397, nr. B

X Noot
15

Kamerstukken 2022–2023, 27 625, Nr. 592

X Noot
16

Kamerstukken II 2018–2019, 30 015, nr. 58

X Noot
17

COM(2023) 416

X Noot
18

Kamerstuk 30 015, nr. 120

X Noot
19

Kamerstukken II 2023/24, 21 501-08, nr. 923

X Noot
20

Zie Goed water goed geregeld Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (rli.nl)

Naar boven