Aan de Voorzitter van de Europese Commissie
Den Haag, 11 oktober 2023
De Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft het op 5 juli gepubliceerde EU-voorstel
over de monitoring van de bodem getoetst aan het beginsel van subsidiariteit. Daarmee
is toepassing gegeven aan artikel 5 EU-Verdrag en Protocol 2 bij het Verdrag van Lissabon
betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.
Met deze brief stel ik u in kennis dat het oordeel van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
over de subsidiariteit van dit voorstel negatief is.
De Eerste Kamer onderschrijft het belang van een gezonde bodem ten volle, maar is
van mening dat de maatregelen niet in overeenstemming zijn met het subsidiariteitsbeginsel.1 De Kamer is er niet van overtuigd dat het optreden van de EU door middel van deze
bodemrichtlijn voordelen oplevert boven het nationaal optreden door de lidstaten,
gezien het lokale karakter en de land-specifieke oorzaken van bodemverontreiniging.
De Eerste Kamer kan zich zelfs voorstellen dat regelgeving op EU-niveau vertragend
zou kunnen werken.
Argumenten
Bij de toetsing van de richtlijn aan artikel 5 van het EU-verdrag, heeft de Eerste
Kamer geconstateerd dat aan twee van de daarin verwoorde criteria haars inziens niet
wordt voldaan. Het gaat dan om
-
– de noodzaak: de doelstellingen van het optreden kunnen niet voldoende door de lidstaten
zelf worden verwezenlijkt; en
-
– de toegevoegde waarde: vanwege de omvang van de gevolgen kunnen de doelen beter door
de Unie worden verwezenlijkt.
De Eerste Kamer heeft bij de beoordeling gekeken naar de aspecten grensoverschrijdend
karakter, schaalvoordelen van een EU-aanpak, bijdrage aan oplossingen voor grensoverschrijdende
problemen en level playing field, en is van mening dat:
-
– Het beheersen van vervuiling via lucht en water vanuit het buitenland van belang is
voor de bodem, maar dat het effect van die verontreiniging op de Nederlandse bodem
een nationale/lokale aangelegenheid is.
-
– Op Europees niveau inderdaad afspraken nodig zijn over voor de bodem belastende emissies,
maar dat daarin al wordt voorzien met de betreffende Europese regelgeving voor water-
en luchtkwaliteit.
-
– De hulp die de bodem kan bieden in termen van koolstofopslag inderdaad grensoverschrijdend
is, maar dat hiervoor al klimaatmaatregelen worden genomen voor CO2-reductie, alsook de landgebruiksbepalingen van LULUCF.2
-
– De bijdrage van de bodem aan de klimaataanpak niets zegt over de vraag of maatregelen
door de lidstaten zelf kunnen worden genomen, noch over de vraag of centrale aanpak
leidt tot grotere toegevoegde waarde.
-
– De baten voor de bodem van de voorgestelde aanpak onduidelijk zijn (omdat dit immers
niet is uitgesplitst per lidstaat), en het dientengevolge lastig in te schatten is
of het schaalvoordeel ook de eigen lidstaat dient.
-
– Het Nederlandse beleid «de vervuiler betaalt» (ook wanneer deze vervuiler in het buitenland
zit) aantoont dat Nederland uitstekend zelf in maatregelen kan voorzien.
-
– Er vraagtekens zijn of de omvang van het herstel (dat 28 tot 38 miljard euro per jaar
bedraagt) als zodanig een EU-aanpak rechtvaardigt.
-
– Het argument van een level playing field hier ook niet van toepassing is. Immers, dat wordt in Europa vooral gerealiseerd
door bronmaatregelen in te stellen (t.a.v. vervuilende stoffen), maar daar handelt
dit voorstel niet over, dit gaat over de «ontvangende kant».
Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, J.A. Bruijn