Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2025-2026 | 36373 nr. I |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2025-2026 | 36373 nr. I |
Vastgesteld 24 september 2025
De vaste commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad1 heeft op 8 juli 2025 overleg gevoerd met mevrouw Keijzer, Minister voor Asiel en Migratie, Vice-Minister-President, en de heer Van Weel, Minister van Asiel en Migratie, over:
− de gewijzigde motie-Van Meenen (D66) c.s. over een herziene inrichting van de asielprocedure en de asielketen (36 373, H);
− de brief van de voorzitter van de vaste commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad aan de Minister van Asiel en Migratie d.d. 2 juli 2024 inzake een herziene inrichting van de asielprocedure en de asielketen (36 373);
− de brief van de voorzitter van de vaste commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad aan de Minister van Asiel en Migratie d.d. 11 februari 2025 inzake de actualisering Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen en de uitvoering van de gewijzigde motie-Van Meenen c.s. over een herziene inrichting van de asielprocedure en de asielketen (19 637);
− de toezegging Herziene inrichting asielprocedure en asielketen (36 373) (T03726).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad, Van Hattem
De griffier van de vaste commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad, Dragstra
Voorzitter: Van Hattem
Griffier: Dragstra
Aanwezig zijn vijftien leden der Kamer, te weten: Dittrich, Griffioen, Van Hattem, Huizinga-Heringa, Janssen, Kaljouw, Karimi, Klip-Martin, Lagas, Marquart Scholtz, Van Meenen, Nanninga, Perin-Gopie, Schalk en Van Toorenburg,
en mevrouw Keijzer, Minister voor Asiel en Migratie, Vice-Minister-President, en de heer Van Weel, Minister van Asiel en Migratie.
Aanvang 17.00 uur.
De voorzitter:
Het is 17.00 uur. Iedereen van harte welkom bij deze vergadering van de commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad van 8 juli 2025. We zijn hier voor een mondeling overleg met de Ministers, op verzoek van de heer Van Meenen van D66 naar aanleiding van de uitvoering van zijn op 5 maart 2024 aanvaarde, gewijzigde motie-Van Meenen over de herziene inrichting van de asielprocedure en de asielketen. Ik geef zo meteen de leden van de commissie het woord om vragen te stellen. We hebben voor deze vergadering één uur de tijd. Ik verzoek iedereen dus het kort en bondig te houden, maar dat gaat ongetwijfeld lukken. Om de vergadering af te trappen wil ik zo meteen graag beginnen met de vragen van de heer Van Meenen zelf en dan ga ik het rijtje af langs de commissieleden: eerst één rondje vragen en dan beantwoording door de leden van het kabinet. Dan kijken we even hoeveel tijd nog nodig is voor een eventueel tweede rondje, met uw goedvinden. Ik start met de vragen van de leden en ik begin bij de heer Van Meenen van D66. Gaat uw gang.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter, ik dank u zeer hartelijk en ik dank ook de bewindspersonen dat zij hier willen zijn om over deze motie en vooral over kinderen te spreken. Ik heb me mijn hele leven mogen inspannen voor de belangen van kinderen in het onderwijs en ik denk dat als de overheid érgens voor is, dan is het om kinderen in Nederland de kans te geven op goed onderwijs en een goede ontwikkeling. Dat bepaalt niet alleen hun toekomst, maar ook die van ons met z’n allen. Het geldt ook in het bijzonder voor de meest kwetsbare kinderen en daar hebben we het hier over. Ik ben blij dat ik ook in deze Kamer medestrijders heb gevonden voor dat belang, en dat vertaalt zich in dit geval in een motie die nu al een tijd geleden is aangenomen. Die motie vraagt aan het kabinet, en vroeg ook aan het toenmalige kabinet, om ten behoeve van hun opvolgers – feitelijk is dat hier weer aan de hand – scenario’s te ontwikkelen om te voorkomen dat kinderen telkens van hun school afgehaald worden en weer moeten verhuizen, omdat de asielprocedure nu eenmaal zo is ingericht, zoals nu gebeurt. Dat is aantoonbaar – dat kan ook iedereen begrijpen – zeer slecht voor de ontwikkeling van deze kinderen, zowel cognitief als sociaal.
Helaas hebben voorgangers van de bewindspersonen die hier nu aanwezig zijn, er feitelijk niets mee gedaan. Zij hebben verwezen naar regelgeving die er al is, maar dat is onvoldoende om te voorkomen dat dit nog steeds gebeurt. Ik zou willen vragen – dat is mijn enige vraag aan deze beide Ministers – om alsnog tot die scenario’s te komen. Los van wat je vindt van asielzoekers, van mensen in deze procedure: kinderen hebben het recht op goed onderwijs. Laten we het zo inrichten dat zij niet langer geconfronteerd worden met allemaal onnodige verhuisbewegingen. Laten we die echt reduceren tot maximaal één, zoals de motie zegt. Dat is mijn vraag, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we door naar de fractie van Volt. Mevrouw Perin-Gopie, gaat uw gang.
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Dank u wel, voorzitter. Ik sluit mij aan bij de woorden van collega Van Meenen van D66. Daarnaast staat hier ook op de agenda de toezegging over schoolgaande kinderen in noodopvang, die gedaan is in het debat op 18 maart. In dat debat met de voorganger van deze bewindspersonen heb ik heel duidelijk aangegeven dat ik me grote zorgen maak om de 6.000 kinderen die toen in de noodopvang verbleven. Van hen was niet duidelijk – tenminste, de Minister kon die duidelijkheid niet bieden – of zij ook wel naar school gingen, en wat daarin de rol was van de leerplicht en de Inspectie van het Onderwijs. Ik ben erg benieuwd of deze Ministers daar inmiddels duidelijkheid over kunnen bieden. Ik vraag me ook af hoe de leerplicht zich verhoudt tot de wet- en regelgeving rondom asiel die deze week ook in de Kamer is aangekomen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan ga ik door naar de fractie van BBB, naar de heer Griffioen.
De heer Griffioen (BBB):
Voorzitter, dank. Het lijkt erop dat het COA toch een beweging maakt richting grotere opvanglocaties, waar meerdere mensen kunnen verblijven voor een lange termijn. De vraag is of dat in dezen ook een stuk van een oplossing biedt voor de vraag die net gesteld is.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we door naar de fractie van de SP, de heer Janssen.
De heer Janssen (SP):
Voorzitter. Ik heb geen aanvullende vragen op de vragen die de collega’s net gesteld hebben, en ik ben benieuwd naar de antwoorden. Ik wil daar graag alle ruimte voor geven, dus vandaar dat ik geen aanvullende vragen zal stellen.
De voorzitter:
Dank u wel. De fractie van de VVD, mevrouw Kaljouw.
Mevrouw Kaljouw (VVD):
Voorzitter, ik heb geen aanvullende vragen.
De voorzitter:
Dank u. Dan hebben we de fractie van GroenLinks-PvdA, mevrouw Karimi.
Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb alleen één korte aanvullende vraag. Minister van Weel zei afgelopen vrijdag, denk ik, na afloop van de ministerraad, dat de nieuwe wetten die aangenomen zijn in de Tweede Kamer geen schoonheidsprijs verdienen, maar dat het resultaat telt. De vraag is nu, in relatie tot de positie van kinderen en zoals verwoord door mijn collega’s: wat is het resultaat eigenlijk dat het kabinet ons hier kan laten zien?
De voorzitter:
Dank u wel. Dan ga ik door naar de heer Schalk van de SGP.
De heer Schalk (SGP):
Voorzitter. Inhoudelijk heb ik eigenlijk geen andere vragen dan die al gesteld zijn door de heer Van Meenen, maar er was één Minister en nu zijn het er twee. Het is misschien wel meteen handig om een beetje te schetsen waar nu de verdeling ligt qua verantwoordelijkheid.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan mevrouw Nanninga, JA21.
Mevrouw Nanninga (JA21):
Geen aanvullende vragen, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Huizinga, ChristenUnie.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Voorzitter. Er zijn al zo veel goede vragen gesteld. Ik heb daar geen nieuwe bij.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Van Toorenburg kwam iets later binnen. Zij heeft geen vraag. Ik zag volgens mij de heer Dittrich die een vraag wilde stellen. Normaal gesproken is er weliswaar één spreker per fractie, maar had u nog een vraag?
De heer Dittrich (D66):
Ik sluit me heel graag aan bij de vragen van D66.
De voorzitter:
Ik dacht dat u daarstraks aanstalten maakte om nog een vraag te stellen, maar dan is het inderdaad voldoende. Dan gaan we door naar de leden van het kabinet voor de beantwoording van de gestelde vragen. Het woord is aan mevrouw Keijzer. Gaat uw gang.
Minister Keijzer:
Dank, voorzitter. Dank voor de vragen en trouwens ook dank voor de betrokkenheid bij dit onderwerp. Het is zoals de heer Van Meenen zegt: het is belangrijk dat kinderen een mogelijkheid krijgen om een toekomst op te bouwen. Het is niet alleen de verantwoordelijkheid van de overheid. Sterker nog, in eerste instantie moeten in dit land de ouders zorgen dat hun kinderen op een goede plek terechtkomen. Hier hebben we het over kinderen die meekomen vanuit andere landen om asiel te vragen. Dat is natuurlijk net een andere positie, waarin je in een nieuw land aankomt en je moet kijken hoe je de situatie zo goed geregeld krijgt dat het bijna als vanzelf gaat. Ik ben sinds kort de Minister op dit onderwerp, maar ik loop al wat langer mee in dit dossier. Ik weet niet anders dan dat het iedereen die in deze keten werkt, ook echt aan het hart gaat als het niet verloopt zoals je het zou willen, zeker daar waar het over kinderen gaat. We weten echter allemaal dat de hoeveelheid mensen die inmiddels in een procedure zitten, gewoon te groot is. We moeten echt iets doen aan de instroom, want deze aantallen kan Nederland gewoon niet aan. Omdat het er veel te veel zijn en we gewoon niet voldoende reguliere opvangplekken hebben, zie je vervolgens dat we ook nog op veel plekken moeten werken met noodopvang. Nu is de ene noodopvang de andere noodopvang niet. Er is noodopvang die gewoon heel erg veel lijkt op reguliere opvang, maar omdat deze tijdelijk gefinancierd is, wordt het gekwalificeerd als noodopvang. Er is natuurlijk ook noodopvang die bestaat uit een plek waar je niet al te lang wilt zijn. Tegelijkertijd moeten we met elkaar roeien met de riemen die we hebben. Bij voorkeur worden minderjarigen dan ook niet opgevangen op noodopvanglocaties. Natuurlijk wil je ook dat ze zo min mogelijk verhuisbewegingen maken. Vanwege de vaak kortlopende duur van de noodopvanglocaties gaat het verblijf in die noodopvanglocaties met meerdere verhuisbewegingen gepaard. Hoeveel dat er dan zijn, daar zal ik u direct iets over vertellen, maar hier geldt: hoe meer hoe slechter het eigenlijk is. Hier wil je toe naar zo min mogelijk verhuisbewegingen, precies om wat een aantal van u hier ook net gezegd hebben: continuïteit en kwaliteit van onderwijs, en zorg en begeleiding die ze nodig hebben.
Verder bepaalt het huidige opvangmodel dat kinderen in ieder geval twee keer verhuizen. Ze komen, even simpel gezegd, binnen in Ter Apel, ze gaan een keer naar een opvanglocatie – dat heet een procesopvanglocatie – waar de hele aanvraag wordt gedaan, en vervolgens gaan ze naar een azc. Dat zijn in ieder geval twee locaties. Gemiddeld verhuizen kinderen daarna nog één keer, om precies te zijn 1,08 keer. Dus dat is het aantal verhuizingen waar we het gemiddeld over hebben. Specifiek voor alleenreizende minderjarige vluchtelingen geldt dat zij een extra verhuisbeweging maken naar de kleinschalige opvang van Nidos of een kleinschalige woonvoorziening van het COA. Daarnaast zijn er meer groepen die voorrang hebben, zoals mensen bij wie sprake is van medische kwesties. Ook kan het een overweging zijn om kinderen niet naar een reguliere locatie te verplaatsen, omdat de verhuizing en het daarmee gepaard gaande wisselen van scholen grotere nadelen heeft dan de voordelen van een reguliere locatie.
Binnen het huidige opvangstelsel is het vanwege het aanhoudende tekort aan structurele opvangplekken niet mogelijk om het aantal verhuisbewegingen dat kinderen maken, te reduceren tot maximaal één. Dat red je gewoon niet vanwege wat ik net vertelde: je komt aan in Ter Apel, je gaat naar een procesopvanglocatie en daarna ga je naar een azc; daarna is het gemiddeld nog één keer. Dus dat is hoe het nu werkt. Het kan gewoon niet op een andere manier, want dan moeten we de keten volledig op z’n kop zetten. Het COA en Nidos doen er wel alles aan om de veiligheid en het welbevinden van de kinderen op de opvanglocaties te waarborgen. Daarbij maakt het natuurlijk ook wel verschil of je verhuist met je vader en je moeder of dat je alleen bent. Dat verschil is er natuurlijk ook. Dat heet, geloof ik, een «bama». Maar dat is weer een hele andere categorie.
Het streven is in ieder geval dat er op elke locatie een contactpersoon aanwezig is die coördinerend is in het organiseren van activiteiten, zorgen voor begeleiding en voorlichting. Bij het inrichten van noodopvanglocaties wordt ook echt rekening gehouden met wanneer er kinderen aanwezig zijn. Nogmaals, de ene noodopvanglocatie is de andere niet. Daar heb ik net in het begin al iets over gezegd. De ene lijkt gewoon op een reguliere opvanglocatie, maar er zijn ook plekken waar je echt niet al te lang wil zijn. Er wordt ook financiering daarvoor gevonden. Specifiek voor amv’ers, alleenreizende minderjarige vluchtelingen, geldt dat amv-medewerkers ook opgeleid zijn om met de doelgroep te werken. Deze medewerkers staan zo veel mogelijk in contact met de minderjarigen, zodat zorgelijke signalen ook kunnen worden opgepakt. Elke minderjarige krijgt ook een voogd vanuit Nidos toegewezen. Daarnaast geeft het COA aan dat er enige ruimte is ontstaan binnen de opvang van amv’ers doordat de instroom in de laatste maanden lager is geweest. Die neemt op dit moment helaas weer toe en daarmee neemt ook de druk toe. Daarnaast ben ik bezig met een samenhangend pakket, om langzamerhand van de noodopvang af te komen en naar reguliere opvang te gaan. Want dan heb je sowieso betere plekken om te verblijven en minder verhuisbewegingen.
Voorzitter. Kort en goed doe ik dus m’n best binnen de middelen die ik heb. Ik ben bezig ervoor te zorgen dat we zo veel mogelijk van noodopvanglocaties af kunnen, zodat we naar reguliere opvanglocaties kunnen. Ten eerste is dat de helft goedkoper; we hebben het tenslotte over belastinggeld. Dat loopt echt in de honderden miljoenen, dus is het ook belangrijk om dat anders te organiseren. Maar tot dat moment is dit wel de situatie en moeten we roeien met de riemen die we hebben. We proberen het te voorkomen en proberen bij het plaatsen van kinderen ervoor te zorgen dat dat zo goed mogelijk gaat en er zo min mogelijk verhuisd wordt.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Van Weel wil nog het woord?
Minister Van Weel:
Dank, voorzitter. Nee, we hebben een kraakheldere taakverdeling. Dit onderwerp valt geheel binnen de portefeuille van collega Keijzer.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan ga ik naar de leden van de commissie voor het volgende rondje met aanvullende vragen. Dan geef ik wederom het woord aan de heer Van Meenen van D66. Ga uw gang.
De heer Van Meenen (D66):
Ik dank u zeer. Dank voor de beantwoording en voor de reactie.
Ik begrijp een heleboel van de problemen, maar de motie is er nu juist op gericht om het belang van kinderen voorop te stellen en dan pas het proces. De Minister zei even: dan moet ik het hele proces ondersteboven gooien. Nou ja, dat is precies wat de motie vraagt! Je hoeft het zo min mogelijk ondersteboven te gooien, maar als je het laat zoals het is, zul je te maken blijven houden met die gemiddeld toch bijna drie verhuisbewegingen van kinderen. En elke keer opnieuw is dat weer een breuk met zowel hun sociale omgeving als hun schoolomgeving.
Het is natuurlijk best aardig dat de Minister verwijst naar de ouders. Het is heel fijn als de ouders meeverhuizen, maar voor kinderen is veel meer van belang voor hun ontwikkeling dan alleen hun ouders. Hun ouders zijn zeer van belang, maar hun sociale omgeving ook. Daar moeten ze geworteld raken, hun vriendjes hebben en naar school gaan. Dat is van het uiterste belang en ik zou willen dat dat in het beleid voorop komt te staan.
Mijn vraag is nu niet om het hier op te lossen of om hier met elkaar te bespreken hoe het nu gaat, maar ik wil wel echt de intentie bij de Minister voelen om werkelijk te kijken naar de procedure. Als ik één voorbeeld mag geven: ik heb zelf jaren in het onderwijs gewerkt. Op twee manieren kan je het rooster van een school maken: of je verplaatst de klassen of je verplaatst de docenten. En dan krijg je twee heel verschillende scholen! Daar kunt u zich vast wel iets bij voorstellen. Wat we hier doen, is de klassen verplaatsen. Die zijn de hele tijd in beweging om op de goede plek te komen, waar dan de volgende stap in de procedure wordt gezet.
Ik waardeer het dat er zo veel mogelijk naar vaste plekken wordt gestreefd. Dat lijkt me heel goed en vandaar ook dat die Spreidingswet zo belangrijk is. Maar als je vaste plekken hebt, kun je ervoor kiezen om ook vaste plekken voor die kinderen en die gezinnen te maken, zodat die kinderen vanaf dat moment daar kunnen opgroeien en daar het vervolg van de procedure kunnen meemaken.
Dus mijn voorstel en ook mijn vraag is of de Minister bereid is om dat te doen. Is de Minister bereid om niet de kinderen en de gezinnen te verplaatsen naar aanleiding van de fase van de procedure, maar om de ambtenaren en de diensten die in die volgende fase nodig zijn, te verplaatsen naar de kinderen? Dan kunnen de kinderen lekker blijven zitten waar ze zitten.
Dat is de essentie. Het hoeft niet nu. Ik hoef nu niet een ja te horen, want de essentie van de motie is dat de Minister zich bereid toont om daarnaar te kijken en om er voorstellen, scenario’s, voor te ontwikkelen, ook voor haar opvolgers. Is de Minister daartoe bereid?
De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk even naar de commissie. Mevrouw Perin-Gopie van Volt.
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Dank u wel, voorzitter, en dank aan de Minister voor haar antwoorden. Maar ze heeft alleen geen antwoord gegeven op mijn vragen over de toezegging over schoolgaande kinderen en noodopvang. Dat waren er afgelopen maart zo’n 6.000. Er is toegezegd dat er meer duidelijkheid zou komen over de vraag of die kinderen überhaupt onderwijs krijgen. Er waren toen namelijk veel signalen dat die kinderen niet naar school gaan, terwijl de Leerplichtwet van toepassing is op alle leerplichtige kinderen in Nederland. En dat zijn dus alle kinderen tussen 4 en 16 jaar in Nederland.
Mijn vraag is of dat nu ook gebeurt en wat er gebeurt als dat niet gebeurt. Wat wordt er dan in gang gezet om te zorgen dat deze kinderen wel naar school gaan en wel gebruik kunnen maken van de leerplicht, een recht dat ze hebben?
De voorzitter:
Ik kijk even de commissie rond. De heer Griffioen van BBB.
De heer Griffioen (BBB):
Ik bedank Minister Keijzer voor haar antwoorden.
U gaf aan dat er een beweging gaande is om de noodopvang te verminderen en u zei ook heel terecht: de ene noodopvang is de andere niet. De vraag is of die noodopvang wel echte noodopvang is. Ik neem aan dat de afbouw daarvan voorrang krijgt. Kunt u misschien een indicatie geven van een tijdlijn? Ik denk dat dit antwoord ook belangrijk is om meneer Van Meenen antwoord te kunnen geven.
Dank u.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Janssen van de SP.
De heer Janssen (SP):
Voorzitter, ik heb een aanvullende vraag.
Het lijkt nu alleen te gaan over het aantal verhuizingen, maar het gaat niet alleen om het aantal verhuizingen. Het gaat in verband met het hechten met name ook om de tijd die tussen de verhuizingen zit. Twee verhuizingen in een korte tijd is beter voor de ontwikkeling van een kind dan twee verhuizingen waar een langere tijd tussen zit. Dan hechten ze namelijk eerst op de ene en daarna op de andere plek.
Ik denk daarom dat het van belang is dat kinderen zo snel mogelijk op een plek zitten waar ze langere tijd kunnen blijven. Mijn vraag is of dat als uitgangspunt te realiseren zou zijn. Als kinderen in de procedure moeten verhuizen, kan dat dan zo snel mogelijk achter elkaar worden gedaan, zodat ze daarna op een plek terechtkomen waar ze langere tijd kunnen blijven?
De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk even verder de commissie rond. De VVD niet. Mevrouw Van Toorenburg van het CDA.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Er is een risico dat ik iets vraag wat al gevraagd is, want ik moest eerder bij een andere commissie zijn. Ik heb goed geluisterd naar de Minister. Wat mij wel zorgen baart, is de discussie over de Spreidingswet. Ik leg dat punt hier toch weer even neer. Ik hoor terecht van de Minister dat reguliere opvang juist de voorkeur geniet omdat je dan onderwijs kunt organiseren. We weten dat gemeenten bij noodopvang kunnen zeggen: wij willen deze groep wel, maar die groep niet. Dus willen ze nooit overlastgevers, dus willen ze rustige mensen, dus krijgen ze gezinnen, en daarom zitten de meeste kleine kinderen in de noodopvang. Dit is precies de reden dat wij graag zouden willen zien dat er meer reguliere opvang komt. Is de Minister bereid om nog steviger naast gemeenten te gaan staan die reguliere opvang proberen te organiseren? Dus niet zo’n toestand als we in Zwolle hebben gezien, maar echt gemeenten helpen om goede, reguliere opvang te organiseren, want dan kunnen die kinderen daar school krijgen en kun je het ook een beetje netjes bundelen. Dan kunnen onderwijsinstellingen een goede schakelklas vormen – zo hebben we het ook van de onderwijsinstellingen gehoord – zodat die kinderen snel aangehaakt kunnen worden bij onderwijs en zij uiteindelijk doorgaan.
Ik zie dat er enige commotie is over wat ik in het begin heb gezegd. Laat me duidelijk maken dat wat ik uitlegde, precies is wat er gebeurt. Bij de noodopvang kun je zeggen een bepaalde categorie niet binnen te willen hebben. Mensen vragen dan juist om rustige bewoners, vooral gezinnen, liefst moeders en kinderen. Die krijgen ze dus. Ik heb zelf een noodopvang in mijn tuin gehad: vooral kleine kinderen. Dat wil je niet de hele dag onder je raam. Deze kinderen horen in een reguliere opvang.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Karimi, GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Aansluitend op wat collega Van Toorenburg zei, het volgende. Ik luisterde naar de Minister en dacht: dit is heel interessant. De Minister zegt af te willen van de noodopvang en toe te willen gaan naar reguliere opvang. Dat is wat hier aan de orde is geweest, ook bij de behandeling van de Spreidingswet. Dat was eigenlijk de reden voor de meerderheid van deze Kamer om voor die Spreidingswet te stemmen. Maar tegelijkertijd komt er uit het kabinet dat het de Spreidingswet wil afschaffen. Dat is gewoon niet te begrijpen. Dat is niet te volgen. Als u één instrument in handen hebt waarmee u die reguliere opvang kunt organiseren en de gemeentes zó tegen de muur staan omdat er vanuit Den Haag dit soort onzalige geluiden komen, waar bent u dan mee bezig? Welke oplossing heeft u dan voor het probleem? Kinderen staan hier nu centraal omdat zij het zwakste zijn, maar het geldt natuurlijk voor hele groepen asielzoekers.
En ik moet zeggen: houdt u toch op met dat mantra van de aantallen die we niet aankunnen. Die aantallen zijn namelijk vergeleken met een paar jaar geleden gewoon minder. Toen konden we het wel aan, maar nu niet?
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Schalk nog, SGP.
De heer Schalk (SGP):
Dank u. Mijn vraag over de verdeling van werkzaamheden is goed beantwoord.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk naar de linkerhoek, gezien vanuit de voorzitter, en zie dat mevrouw Nanninga en mevrouw Huizinga geen vragen meer hebben. Dan ga ik weer over naar de bewindslieden voor de beantwoording in de tweede ronde. Mevrouw Keijzer, wederom. Gaat uw gang.
Minister Keijzer:
Dank, voorzitter. Laat ik beginnen bij mevrouw Van Toorenburg. De werkelijkheid is soms weerbarstig. Er zijn namelijk plekken in Nederland waar ze liever gezinnen met kleine kinderen hebben en juist niet alleenreizenden en er zijn plekken in Nederland waar ze liever alleenreizenden hebben en juist geen gezinnen met kinderen. Dus het is maar net hoe je in de wereld staat, wat je graag wel wil en wat je graag niet wil.
Ik ben in ieder geval bezig met het normaliseren van de opvang. We gaan vast nog een keer een debat over de Spreidingswet voeren, maar dat onderwerp op zichzelf is vandaag niet zo heel erg aan de orde. Wat in ieder geval nu de status quo is, is dat er eind vorig jaar een verdeelbesluit is genomen. Op basis van de hele exercitie en alles bij elkaar opgeteld, dus wat we al hadden aan reguliere-opvangplekken plus het nieuwe aanbod van gemeenten, komt het nu uit op ongeveer 70.000 plekken. Daar moeten we nog wel financiering voor vinden, maar als we dat voor elkaar gekregen hebben, gaan we uiteindelijk de noodopvang afbouwen.
Tegen de heer Griffioen zeg ik dat het eerste wat we dan natuurlijk willen, het leeghalen is van de dure opvang op boten en hotels en zo stap voor stap de noodopvang omzetten naar reguliere opvang. Dat is waar we naartoe willen.
Tegen mevrouw Karimi zeg ik dat het echt te hopen is dat we de instroom naar beneden gaan krijgen. Want nog eens een keer zo’n rondje van 40.000 plekken en nóg eens een keer zo’n rondje: de gemeentes zien ons al aankomen. Dat is ook een werkelijkheid waarmee we te dealen hebben; nadat de mensen een status hebben gekregen, moeten ze ook allemaal een dak boven hun hoofd in de bestaande voorraad.
Dit gaat allemaal wel heel ver. Voor nu en vandaag is het denk ik goed om aan te geven dat het ook voor het onderwijs ingewikkeld is om uiteindelijk dat onderwijs te geven. Ja, de heer Van Meenen heeft gelijk: zorg dat je klassen bij elkaar zet; zorg dat je de procedures naar de kinderen toe brengt in plaats van de kinderen naar de procedures. Daar zijn we trouwens ook mee bezig; met de implementatie van de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen zijn we dat aan het doen.
Wat betreft het onderwijs zeg ik tegen mevrouw Perin-Gopie ... Spreek ik dat uit met een harde g of een g zoals in het Engelse woord «go»? Zoals in go; kijk, dat klinkt natuurlijk ook veel beter. Ik zeg tegen mevrouw Perin-Gopie dat nadat je in Nederland binnengekomen bent en een aanvraag hebt ingediend, er binnen drie maanden onderwijs moet worden gegeven. Het hoeft dus niet meteen vanaf dag één en ook niet binnen een maand, maar binnen drie maanden moet er onderwijs worden gegeven. De controle daarop ligt niet bij mij, daarom kan ik ook geen antwoord geven op de vraag daaromtrent. Die ligt bij de onderwijsinspectie. Tegelijkertijd is dat heel lastig, want hier is geen registratie van. Dit is hoe dit in tabellen met aantallen, om het maar eens wat plat te slaan, hier zit.
Even zien. Ik heb al gezegd dat we uiteindelijk toe willen naar een situatie waarin de asielprocedure niet meer leidend wordt voor verhuizing. Ook willen we toe naar een situatie waarin de opvang regulier is. Ik ben bezig met een Kamerbrief hierover. Dit is een brief aan de Tweede Kamer, maar naar aanleiding van de behandeling van de eerste suppletoire begroting van VRO heb ik gisteren aan mevrouw Hetty Janssen toegezegd deze brief ook aan uw Kamer te sturen, zodat u ook overzicht heeft van wat ik op dat punt aan het doen ben.
Dit is allemaal toekomstmuziek, die echt ongelofelijk gaat helpen, ook voor de kinderen in kwestie. Maar tot dat moment proberen wij echt met alles wat in ons zit die verhuisbewegingen te veranderen. Maar om nu naast de hele exercitie die we aan het doen zijn om de noodopvang om te zetten naar reguliere opvang ook nog eens aan mij te vragen om de hele asielprocedure om te zetten, tja, dat ga ik gewoon niet redden. Ik heb daar namelijk de capaciteit niet voor. Want wat je dan eigenlijk tegen mij zegt, is: zorg dat je het aanmeldcentrum, en de procesopvanglocatie en de azc’s allemaal in één stopt, want dan heb je geen verhuizingen meer. Maar dat ga ik gewoon niet redden. En volgens mij is het ook niet nodig. Als wij straks die noodopvang om hebben weten te zetten naar reguliere opvang en we ook echt iets doen aan de instroom, dan worden de verhuisbewegingen uiteindelijk ook minder. Maar als ik nu tegen de heer Van Meenen zou zeggen «ja natuurlijk, dat ga ik doen», dan denkt hij dat het geregeld wordt, terwijl ik weet dat het echt wat meer voeten in de aarde heeft. De beste manier om dit te doen, is zorgen dat we zo veel als mogelijk van die noodopvang afkomen.
Voorzitter. Volgens mij heb ik daarmee wel iedereen beantwoord.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik vraag voor de zekerheid of er nog aanvullingen zijn van Minister van Weel. Ik zie dat dat niet zo is. Dan kijk ik even de commissie rond of er nog onbeantwoorde vragen zijn. We gaan niet opnieuw een rondje maken, dus geen nieuwe vragen. De heer Janssen van de SP heeft nog een onbeantwoorde vraag.
Minister Keijzer:
Volgens mij vroeg de heer Janssen of wij zicht hebben op de tijd tussen de verhuizingen. En volgens mij ...
De heer Janssen (SP):
Voorzitter. Als u het mij toestaat, heb ik een korte toelichting op de vraag. Mijn punt is dat het niet het aantal verhuizingen is dat in the end bepalend is, maar dat het vooral ook erover gaat die tijd zo kort mogelijk te houden. Eigenlijk ligt dat een beetje in het verlengde van wat de heer Van Meenen vroeg en waarop de Minister antwoordde: ja, maar dan moet ik alles op één locatie hebben. Nee, het hoeft niet op één locatie, maar het gaat wel om de snelheid in het proces – laat ik het zo zeggen – voordat de kinderen zich gaan hechten omdat ze heel lang op een procedure wachten tussen het aanmeldcentrum, de proceslocatie en vervolgens het azc. Als die procedure kort kan duren en de kinderen snel in een azc zitten, kunnen zij daar die hechting hebben en weten zij van tevoren dat die andere plekken alleen maar heel kort zijn en dat zij snel weer doorreizen naar de locatie waar zij langere tijd gaan verblijven. Mijn vraag is of de procedure daarop is in te richten, misschien met voorrang voor de kinderen.
Minister Keijzer:
Ja, dat kan. Dat kunnen we wel doen. Door de aantallen en de achterstand bij de IND zit er veel tijd tussen al die verschillende stappen in het proces, maar als we de instroom naar beneden weten te brengen en de achterstanden weten weg te werken, is alles erop gericht om de tijd tussen de col en de pol, zal ik maar even zeggen, zo kort mogelijk te maken. Je komt aan in Ter Apel en je gaat daarna naar een procesopvanglocatie. De tijd daartussen moeten we voor de kinderen zo kort mogelijk maken. Daarnaast zoek je natuurlijk in je planning naar voorrang voor kinderen. Het antwoord, voorzitter, is dus ja.
De voorzitter:
Dank u wel. Zijn er nog andere onbeantwoorde vragen? Mevrouw Van Toorenburg van het CDA heeft een half onbeantwoorde vraag, maar dan wel kort graag.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
We praten er hier heel netjes over dat we graag willen dat die kinderen naar school gaan. Ik vroeg even: gaat dit kabinet naast burgemeesters staan? We praten er lief over, maar we weten natuurlijk ook dat we in ons land veertien leerplichtige kinderen niet meer in het dorpje Coevorden onder kunnen brengen. Wat gaan we er nu aan doen om ervoor te zorgen dat deze veiligheid wel kan worden geboden? Daarom vroeg ik: gaat dit kabinet naast burgemeesters staan, zodat die niet meer met de wanhoop in hun ogen – laf, overigens – hoeven te zeggen «we kunnen het niet aan»?
Prima dat de instroom naar beneden moet. Graag, maar lieve hemel wat een land zijn we geworden als we veertien minderjarige kinderen niet meer naar school kunnen laten gaan en niet meer onder begeleiding in Coevorden kunnen laten verblijven. Wat een land zijn we geworden! Ga alsjeblieft naast deze mensen staan.
De voorzitter:
Ik kijk even of de Minister deze vraag over de stád Coevorden kan beantwoorden.
Minister Keijzer:
Mevrouw Van Toorenburg overvalt mij een klein beetje. Ik heb al eerder gezegd dat ik de manier waarop ... Kijk, demonstreren mag. En je mag het ook ergens niet mee eens zijn, want dit is een vrij land. Maar doe het alsjeblieft een klein beetje beschaafd! Ik heb dat al meerdere keren gezegd. Hoeveel keer moet ik dat nog herhalen, voorzitter? Ik zit daar ook af en toe naar te kijken en dan denk ik: moet dat op deze manier?
De voorzitter:
Voor de goede orde, het valt niet helemaal binnen de strekking, de scope, van de vergadering.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Het ging over veiligheid en daarom is Minister van Weel erbij. Ik had daarom wel graag van hem gehoord hoe hij veiligheid gaat bieden.
De voorzitter:
Maar dit ligt wel buiten het bereik van de ingediende motie. We bespreken nu een aangenomen motie, dus ik kan me voorstellen dat de leden van het kabinet deze vraag niet direct kunnen beantwoorden. Maar we hebben de vraag voorgelegd en dit is het antwoord waar mevrouw Van Toorenburg het vandaag mee moet doen.
Dan nog een onbeantwoorde vraag van mevrouw Karimi.
Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):
Een vervolgvraag in verband met registratie.
De voorzitter:
Kort, graag.
Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):
Het gaat over de registratie, want u zei dat we niet kunnen registreren hoeveel kinderen er nu niet naar school gaan. U zei dat dat niet geregistreerd wordt en dat u er daarom geen informatie over kan geven. Maar het was wel onderwerp van debat tijdens de begrotingsbehandeling Asiel en Migratie. Een grote meerderheid in deze Kamer zei toen: daar moet u wat aan doen. Het was ook niet duidelijk of het om 6.000 of om 8.000 of om 10.000 kinderen gaat. Hoeveel kinderen gaan er nu dus niet naar school? De vraag is: wat is er eigenlijk in de tussentijd gebeurd? Hebben we daar nu wel zicht op?
De voorzitter:
Ik denk dat uw vraag duidelijk is. De Minister.
Minister Keijzer:
Voorzitter, volgens mij gaat deze vraag over de leerplicht. Daar ga ik niet over. Als ik dit van tevoren had geweten, had ik natuurlijk even navraag kunnen doen. Zo is het ook weer. Dit gaat over de leerplicht en het is dus een vraag voor de Minister of voor de Staatssecretaris als het om basisschoolleerlingen gaat.
De voorzitter:
Ik hoorde de Minister daarstraks wel iets zeggen over registratie. Die zou niet plaatsvinden. Ik weet niet of dat de vraag was van mevrouw Karimi, maar dat was volgens mij ...
Minister Keijzer:
Ik ben verantwoordelijk voor het COA. De onderverdeling tussen mij en collega Van Weel is glashelder, maar dat geldt ook voor de taakverdeling met het Ministerie van OCW. Deze vraag gaat over het aantal kinderen, laat ik ze maar even «asielkinderen» of «vluchtelingenkinderen» noemen, dat langer dan drie maanden geen onderwijs heeft gekregen. Daar gaat dit over, maar ik ben van het COA. Het COA registreert dat niet. Dit is dus iets waarvoor u bij het Ministerie van OCW moet zijn en dan, denk ik, in het bijzonder bij de afdeling Leerplicht. Maar voor deze vraag moet u dus bij OCW zijn.
De voorzitter:
Ik hoop dat het voor mevrouw Karimi voldoende duidelijk is dat dit een beetje buiten de scope valt van hetgeen we vandaag bespreken.
Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):
Het spijt me heel erg, voorzitter, maar dit is wat hier echt zo veel pijn doet. Dit zijn kinderen die toevertrouwd zijn aan de zorg van de overheid.
De voorzitter:
Wat is uw vraag, mevrouw Karimi? Een beetje concreet.
Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):
U bent hier eigenlijk voor ons, voorzitter. U bent er om ervoor te zorgen dat we gewoon antwoorden krijgen op onze vragen.
De voorzitter:
Daarom vraag ik u een duidelijke vraag te stellen en geen hele lange betogen te houden.
Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):
Wij hebben dat aan de orde gesteld tijdens de begroting. De toenmalige Minister voor Asiel en Migratie heeft toen gezegd: ja, dat vind ik ook niet oké en ik ga daarmee aan de slag. Mijn vraag is: wat is er in de tussentijd gebeurd?
De voorzitter:
Ik ga naar de Minister om te kijken of daar duidelijkheid over kan worden gegeven, vanuit de huidige portefeuille en context. Als dat niet kan, dan zult u het met dat antwoord moeten doen, mevrouw Karimi. Ik probeer een weg hierin te vinden.
Minister Keijzer:
Laten we even het huisje bij het schuurtje houden. Stel je voor dat een kind al een maand of twee rondloopt op een azc, gewoon een kind met een vader en moeder, waarvan op een gegeven moment iemand denkt: zit dat kind eigenlijk op school? Er is toch geen COA-medewerker die dan niet op een gegeven moment even aan de bel trekt? Dat zijn gewoon mensen met hart voor de zaak. Wordt dat geregistreerd? Nee, niet door het COA. Dat is de vraag die aan mij gesteld wordt. Maar zo’n kind is wel op een gegeven moment ergens ingeschreven op een school, want zo zit het in het systeem. Daar wordt het bijgehouden. Maar dat is dus niet een vraag voor mij, maar voor OCW.
De voorzitter:
Duidelijk. Ik zie dat hier verder geen aanvullende of openstaande vragen meer over zijn. Heeft u toch nog een openstaande vraag, mevrouw Perin-Gopie? Want ik ga niet nog een nieuw rondje doen.
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Nee, ik heb een aanvulling hierop. Er is in dit debat een toezegging gedaan, maar inmiddels hebben we er ook schriftelijke vragen over gesteld, want er zou een plan komen. Dus ik wacht geduldig de antwoorden af op de vragen die precies hierover gaan.
De voorzitter:
Dan ga ik tot slot naar de heer Van Meenen van D66, die als verzoeker van dit mondelinge overleg tot een afronding mag komen. Meneer Janssen van de SP wil nog iets zeggen.
De heer Janssen (SP):
Ik heb een punt van orde. Dit overleg stond gepland tussen 17.00 uur en 18.00 uur. Het is nu nog geen 17.40 uur en u gaat afronden. Ik zou nog wel een extra vraag willen stellen.
De voorzitter:
Ik probeer het een beetje binnen de tijd te houden. Als ik één extra vraag toesta, moet ik een hele vragenronde toestaan, met ook weer een beantwoording en misschien aanvullende vragen. Maar als uw commissie het beperkt kan houden tot alleen een extra vraag van de heer Janssen van de SP en niet nog een hele vragenronde van iedereen gaat beginnen, dan wil ik het graag toestaan.
De heer Janssen (SP):
Mijn vraag gaat inhoudelijk over de kwaliteit van de noodopvang van de kinderen, in reactie op wat de Minister zei tegen de heer Griffioen, namelijk dat de hotels en cruiseboten als eerste weggaan, want die zijn het duurst. Zou de kwaliteit van de noodopvang niet veeleer voorop moeten staan, kijkend naar wat het betekent voor de kinderen? Zouden we niet eerder moeten gaan denken aan sporthallen, evenementenhallen, leegstaande kantoren en dat soort zaken? Want ik denk dat de kinderen beter af zijn op een cruiseschip met faciliteiten of in een hotel met faciliteiten dan in een omgebouwde sporthal met gordijntjes. Zou dat niet ook een criterium moeten zijn, in plaats van alleen de financiën? Daarbij wil ik wel opgemerkt hebben dat het hele verdienmodel rond de noodopvang wat de SP betreft ook zo snel mogelijk afgeschaft moet worden. Maar in het belang van de kinderen zou ik zeggen: liever in een hotel dan in een omgebouwde sporthal.
De voorzitter:
De Minister voor de beantwoording van deze laatste vraag van de heer Janssen.
Minister Keijzer:
Ik zou bijna willen zeggen: waarvan akte. Uiteindelijk gaat het om ervoor zorgen dat je van noodopvang naar reguliere opvang gaat. Dat is waar het om gaat, ook omdat je in de reguliere opvang de kwaliteit op de beste manier op maat kunt brengen. Maar nood breekt wet, dus op een gegeven moment moest er gezocht worden naar plekken om mensen onder te brengen om te voorkomen dat ze op het gras terechtkomen. Zo zijn we aan de noodopvang gekomen.
De voorzitter:
Dan ga ik, zoals ik zei, ter afronding naar de heer Van Meenen van D66 als verzoeker van dit mondelinge overleg, voor zijn afronding.
De heer Van Meenen (D66):
Hartelijk dank, voorzitter. Ook hartelijk dank aan de Minister. Hoewel het nog niet volledig tegemoetkomt aan de uitvoering van de motie, is het toch een verademing ten opzichte van de oorverdovende stilte van het afgelopen jaar. Ik heb in de beantwoording ook aantal lichtpuntjes gehoord, bijvoorbeeld dat de Minister zei dat we de procedure naar de kinderen brengen in plaats van de kinderen naar de procedure, dat soort elementen. De Minister heeft mij ook wel overtuigd van haar goede wil om het goede te doen voor deze kinderen. Ik wil ten slotte eigenlijk vragen of de Minister bereid is om in een brief op een rijtje te zetten wat er nu in dit kader allemaal aanstaande is, wat er gebeurt, met een indicatie van een tijdpad, zodat we dat vanaf nu ook kunnen volgen.
De voorzitter:
Dank u wel. De Minister tot slot.
Minister Keijzer:
Ik werk dus aan een brief over wat ik inmiddels «het samenhangende pakket» ben gaan noemen. Dat gaat over de huisvesting. Ik probeer die brief vrijdag nog afgerond te krijgen. Zoals toegezegd aan mevrouw Janssen stuur ik die ook aan u. Ik ga ook voor u op een rijtje zetten wat we nou aan het doen zijn op alle verschillende onderwerpen in relatie tot kinderen. Dat komt in een aparte brief na de zomer, als u mij dat toestaat, want ook op mijn ministerie moeten een paar mensen op vakantie.
De heer Van Meenen (D66):
Dat begrijp ik. Ik heb liever een goede, uitgebreide brief dan een korte.
Minister Keijzer:
Ik ook.
De heer Van Meenen (D66):
Heel goed.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Met deze conclusies wil ik iedereen van harte bedanken voor dit mondelinge overleg. Ik bedank ook de beide bewindslieden en hun meegekomen staf voor dit overleg. Iedereen hartelijk dank en een hele fijne avond. Tot straks bij het volgende overleg van de commissie I&A, want we hebben straks nog een mondeling overleg. Ik sluit de vergadering.
Sluiting 17.42 uur.
Samenstelling:
Marquart Scholtz (BBB), Griffioen (BBB), Karimi (GroenLinks-PvdA), Lagas (BBB), Veldhoen (GroenLinks-PvdA), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Thijssen (GroenLinks-PvdA), Recourt (GroenLinks-PvdA), Kaljouw (VVD), Meijer (VVD), Van Toorenburg (CDA), Bakker-Klein (CDA), Dittrich (D66), Croll (D66), Aerdts (D66) (ondervoorzitter), Van Hattem (PVV) (voorzitter), Koffeman (PvdD), Nanninga (JA21), Janssen (SP), Huizinga-Heringa (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36373-I.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.