Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 36312 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 36312 nr. 3 |
Inhoudsopgave
I. |
ALGEMEEN |
1 |
1. |
Inleiding |
1 |
2. |
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel |
2 |
3. |
Budgettaire aspecten |
9 |
4. |
EU-aspecten |
9 |
5. |
Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie |
9 |
6. |
Gevolgen voor bedrijfsleven en burger |
10 |
7. |
Uitvoeringskosten Belastingdienst |
12 |
8. |
Advies en consultatie |
12 |
9. |
Transponeringstabel |
17 |
II. |
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING |
21 |
Het wetsvoorstel strekt tot implementatie van de Richtlijn kleineondernemersregeling.1 Deze implementatie moet uiterlijk 31 december 2024 zijn afgerond zodat de wijzigingen die met de implementatie samenhangen met ingang van 1 januari 2025 van toepassing zijn. In paragraaf 9 van deze toelichting is de bij deze implementatie behorende transponeringstabel opgenomen. Het wetsvoorstel voorziet erin dat het vanaf 1 januari 2025 mogelijk wordt om de kleineondernemersregeling in andere lidstaten toe te passen. De kleineondernemersregeling is een vrijstelling van btw voor kleine ondernemers die een bepaalde omzet niet overschrijden. Dit betekent dat zij geen btw in rekening hoeven te brengen en ook geen recht op aftrek hebben van de aan hen in rekening gebrachte btw.
Op grond van de BTW-richtlijn 20062 kunnen de lidstaten een bijzondere regeling treffen met betrekking tot kleine ondernemingen. De huidige regels zijn echter verouderd en zorgen niet voldoende voor verminderde nalevingslasten voor kleine ondernemers, met name ondernemers die ook in andere lidstaten prestaties verrichten, omdat de regels uitgaan van heffing van omzetbelasting in de lidstaat van oorsprong.
Op 18 februari 2020 heeft de Raad van de Europese Unie daarom een richtlijn vastgesteld tot wijziging van de BTW-richtlijn 2006 voor kleine ondernemingen, de hiervoor genoemde Richtlijn kleineondernemersregeling. Ook wordt de Verordening (EU) nr. 904/20103 gewijzigd die regels bevat over administratieve samenwerking tussen en de uitwisseling van inlichtingen door lidstaten met het oog op de gewijzigde (bijzondere) regeling voor kleine ondernemingen. De Richtlijn kleineondernemersregeling richt zich op het mogelijk maken van een toepassing van de kleineondernemersregeling in Nederland en andere lidstaten. Die richtlijn beoogt de nalevingskosten voor kleine ondernemers te beperken, hun groei te bevorderen en de handel in Nederland en de andere lidstaten te ontwikkelen.
De Richtlijn kleineondernemersregeling verplicht lidstaten mogelijk te maken dat een kleine ondernemer de kleineondernemersregeling van een andere lidstaat kan toepassen als de andere lidstaat een dergelijke regeling kent. Met de voorgestelde implementatie van de Richtlijn kleineondernemersregeling in de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968) wordt dat bewerkstelligd.4
De – in 2020 gewijzigde – kleineondernemersregeling in Nederland blijft grotendeels gehandhaafd, omdat deze regeling nog steeds toegevoegde waarde heeft voor de hier gevestigde kleine ondernemers. Voor de in Nederland gevestigde ondernemer die uitsluitend in Nederland opereert zal dit wetsvoorstel materieel weinig veranderingen brengen. Wel wordt van de gelegenheid gebruikgemaakt om enkele wijzigingen door te voeren zodat de verschillen in de toepassing tussen de Nederlandse vrijstelling en een vrijstelling in een andere lidstaat zoveel mogelijk beperkt blijven.
De huidige kleineondernemersregeling staat in Nederland alleen open voor ondernemers die in Nederland gevestigd zijn of hier een vaste inrichting hebben (hierna: in Nederland gevestigde ondernemers). De toepassing van de vrijstelling is daarbij alleen mogelijk voor de handelingen die in Nederland belastbaar zijn. De prestaties die een in Nederland gevestigde ondernemer in een andere lidstaat binnen de Unie verricht, vallen niet onder de Nederlandse vrijstelling en ook niet onder de vrijstelling van een andere lidstaat. Omgekeerd kunnen ondernemers uit andere lidstaten die niet in Nederland zijn gevestigd of hier geen vaste inrichting hebben momenteel geen gebruikmaken van de vrijstelling in Nederland. Hier brengt de implementatie van de Richtlijn kleineondernemersregeling verandering in.
De btw-regels voor in Nederland gevestigde ondernemers die gebruikmaken van de kleineondernemersregeling voor de Nederlandse omzet zullen in grote lijnen hetzelfde blijven. Deze Nederlandse omzet blijft onder de vrijstelling vallen en de ondernemer blijft ontheven van bepaalde administratieve verplichtingen. De implementatie zorgt wel voor een andere structuur van wettelijke bepalingen in de Wet OB 1968. De materiële wijzigingen zijn echter beperkt. Wijzigingen die worden aangebracht zijn vooral bedoeld om zoveel mogelijk gelijke toepassing te krijgen tussen de Nederlandse vrijstelling en de vrijstelling in een andere lidstaat. Zo wordt de termijn aangepast waarin de ondernemers ten minste moeten deelnemen aan de kleineondernemersregeling en de termijn dat toepassing van de vrijstelling niet toegestaan is nadat een kleineondernemersregeling is beëindigd of de omzetdrempel is overschreden. Deze termijnen zijn op dit moment nog drie kalenderjaren, maar worden met dit wetsvoorstel verkort. Dat vergroot de flexibiliteit van de in Nederland gevestigde ondernemer. In paragraaf 2.5 wordt dit verder toegelicht. De vraag of de vaste inrichting als zodanig kwalificeert als een in de lidstaat gevestigde ondernemer en daardoor zelfstandig binnen de reikwijdte valt van de kleineondernemersregeling staat nog niet vast. Dit wordt in paragraaf 8.5. nader toegelicht.
Door de implementatie van de Richtlijn kleineondernemersregeling verandert wel de positie van de in Nederland gevestigde ondernemers die een kleine omzet behalen in een andere lidstaat en de positie van ondernemers die in een andere lidstaat zijn gevestigd en een kleine omzet in Nederland behalen. De Europese kleineondernemersregeling zorgt ervoor dat in Nederland gevestigde ondernemers in aanmerking kunnen komen voor gebruik van de kleineondernemersregeling in een andere lidstaat, mits deze lidstaat een regeling voor kleine ondernemers heeft geïmplementeerd. En omgekeerd dat de in de andere lidstaat gevestigde ondernemer gebruik kan maken van de kleineondernemersregeling in Nederland.
De kleineondernemersregeling blijft ook in de nieuwe opzet een facultatieve regeling voor ondernemers. Kwalificerende ondernemers kunnen kiezen of zij de regeling willen toepassen. Deze keuze kunnen de ondernemers voor elke lidstaat afzonderlijk maken.
Een in Nederland gevestigde ondernemer kan de kleineondernemersregeling toepassen als zijn jaaromzet in Nederland onder de € 20.000 blijft. De bestaande regels voor het bepalen van de jaaromzet en voor de toepassing van de omzetdrempel in Nederland blijven van toepassing.
Onder de Europese kleineondernemersregeling kunnen ondernemers ook in andere lidstaten gebruikmaken van deze regeling. Hiervoor is niet van belang of de ondernemer de kleineondernemersregeling toepast in de lidstaat van vestiging. Wel geldt hierbij in het algemeen dat een ondernemer die de kleineondernemersregeling in andere lidstaten wil toepassen, voor de handelingen verricht in de betreffende lidstaten, steeds onder de daar geldende (nationale) omzetdrempels moet blijven.
Voor een ondernemer die de kleineondernemersregeling in een andere lidstaat wil toepassen geldt een additionele voorwaarde. Voor deze ondernemer geldt, naast de in de andere lidstaat geldende jaaromzetdrempel, tevens dat de jaaromzet in de gehele Unie onder de grens van € 100.000 moet blijven (hierna: Unie-omzetdrempel). Alleen dan kan hij de kleineondernemersregeling ook toepassen in een lidstaat waar hij niet is gevestigd. Deze Unie-omzetdrempel is ingesteld om te voorkomen dat in de Unie gevestigde relatief grote ondernemers in veel lidstaten gebruik kunnen maken van de kleineondernemersregeling, terwijl deze ondernemers in feite een hoge omzet in de Unie als geheel hebben. In Nederland gevestigde ondernemers, waarvan de jaaromzet in Nederland onder de nationale omzetdrempel van € 20.000 ligt, kunnen de kleineondernemersregeling in Nederland blijven toepassen ongeacht of hun totale jaaromzet de Unie-omzetdrempel overschrijdt.
De Richtlijn kleineondernemersregeling geeft geen ruimte de Unie-omzetdrempel op een ander bedrag dan € 100.000 vast te stellen. Wel biedt deze richtlijn de lidstaten ruimte voor het vaststellen van de hoogte van de nationale omzetdrempel, zolang deze drempel onder de € 85.000 blijft. De huidige omzetdrempel van € 20.000 blijft gehandhaafd. Dit wetsvoorstel implementeert de BTW-richtlijn 2006, een eventuele aanpassing van de omzetgrens is daarom niet passend binnen dit wetsvoorstel. Daarenboven spitst een omzetgrens van € 20.000 de kleineondernemersregeling toe op de beoogde doelgroep, namelijk (startende) ondernemers met een beperkte omzet. Deze doelgroep is ook de groep ondernemers waarvoor de toepassing van de algemene btw-regels in de praktijk complex kan zijn. Daarnaast gaat een verhoging van de omzetdrempel gepaard met een budgettaire derving, waarvoor dekking dient plaats te vinden. Tenslotte is ook uit het onderzoek over de bestaande kleineondernemersregeling niet gebleken dat de hoogte van de omzetdrempel aanpassing behoeft.5
De Richtlijn kleineondernemersregeling biedt lidstaten voorts ruimte om ondernemers gedurende een beperkte tijd toch van de vrijstelling gebruik te laten maken indien hun omzet de nationale omzetdrempel met niet meer dan een bepaalde marge van die drempel overschrijdt (hierna: overschrijdingsmarge). Het kabinet kiest ervoor niet te voorzien in een overschrijdingsmarge omdat een dergelijke marge de complexiteit van de regeling verhoogt. Bovendien zal een ondernemer altijd moeten waken voor een drempeloverschrijding, zowel bij een heldere en eenduidige omzetdrempel als bij een overschrijdingsmarge.
Welke vergoedingen onderdeel uitmaken van de jaaromzet in Nederland en van de jaaromzet in de Unie is in de artikelsgewijze toelichting nader beschreven.
De kleineondernemersregeling blijft een vrijstellingsregeling zonder recht op aftrek van voorbelasting. Dat wil zeggen dat de leveringen van goederen en diensten verricht in Nederland, door een ondernemer die de kleineondernemersregeling in Nederland toepast, zijn vrijgesteld van btw (uitgezonderd een aantal specifiek in de wet aangewezen prestaties) en dat hij niet de op zijn aankopen verschuldigde btw in aftrek kan brengen.
Echter in het geval dat een in Nederland gevestigde ondernemer in Nederland geen gebruikmaakt van de kleineondernemersregeling, maar in één of meer andere lidstaten de kleineondernemersregeling wel toepast op de daar verrichte handelingen, kan hij de voorbelasting die verband houdt met de belaste handelingen in Nederland wél in aftrek brengen. Voor zover de voorbelasting verband houdt met de vrijgestelde handelingen buiten Nederland, heeft deze ondernemer geen recht op aftrek.
Andersom geldt in de situatie waarin de in Nederland gevestigde ondernemer de kleineondernemersregeling toepast in Nederland, maar in andere lidstaten de algemene btw-regels toepast, dat deze in Nederland gevestigde ondernemer geen recht op aftrek van voorbelasting heeft in Nederland, ook niet voor de voorbelasting die verband houdt met de belaste handelingen in het buitenland. De werking van de kleineondernemersregeling zou worden belemmerd indien wel recht op aftrek wordt verleend. In tegenstelling tot de ondernemer, zoals genoemd in de vorige alinea, is deze ondernemer ontheven van administratieve verplichtingen, zoals het indienen van btw-aangiften. Een recht op aftrek zou betekenen dat deze ondernemer toch periodiek btw-aangifte zou moeten indienen. Dit leidt tot een verzwaring van de administratieve- en uitvoeringslasten en zou het risico op fraude verhogen.
Voor een in Nederland gevestigde ondernemer die de kleineondernemersregeling uitsluitend in Nederland toepast, brengt het wetsvoorstel geen wijzigingen in de administratieve ontheffingen met zich mee. Deze ondernemer blijft ontheven van het doen van aangifte indien hij geen omzetbelasting is verschuldigd. Dit is het geval als de ondernemer prestaties verricht die zijn vrijgesteld onder de kleineondernemersregeling. In andere gevallen, zoals bij aan de ondernemer geleverde goederen en diensten waarvoor de btw is verlegd naar de ondernemer, geldt wel een aangifteverplichting. De ondernemer blijft tevens ontheven van de daarbij horende administratieve verplichtingen van de Wet OB 1968 voor verrichtte leveringen van goederen en diensten in Nederland. Ondernemers die de kleineondernemersregeling toepassen blijven ook ontheven van de administratieve verplichtingen voor intracommunautaire leveringen, zoals de zogenoemde listing.
Het wetsvoorstel brengt wel een wijziging aan in de situatie dat een in een andere lidstaat gevestigde ondernemer gebruik wil maken van de kleineondernemersregeling in Nederland. Voor deze ondernemer gelden dezelfde administratieve ontheffingen als bij de in Nederland gevestigde ondernemer, met dien verstande dat hij zich niet in Nederland maar in zijn eigen lidstaat moet aanmelden voor de toepassing van de kleineondernemersregeling in Nederland.
Voor in Nederland gevestigde ondernemers die alleen in Nederland prestaties verrichten blijven de geldende aan- en afmeldprocedure voor de kleineondernemersregeling grotendeels ongewijzigd. De in Nederland gevestigde ondernemer kan de kleineondernemersregeling toepassen wanneer hij op de voorgeschreven wijze bij de inspecteur een melding doet, vanaf het eerstvolgende belastingtijdvak dat minimaal vier weken na ontvangst van de aanmelding ligt. Als een in Nederland gevestigde ondernemer op enig moment geen gebruik meer wenst te maken van de kleineondernemersregeling in Nederland, dan dient deze ondernemer een wederopzegging in te dienen op de voorgeschreven wijze en ten minste vier werken voorafgaand aan het belastingtijdvak waarin de vrijstelling niet meer zal gelden.
Dit wetsvoorstel verbetert de positie van de in Nederland gevestigde ondernemer die de kleineondernemingsregeling in Nederland toepast op drie punten. Allereerst wordt een administratieve vereenvoudiging uit een beleidsbesluit gecodificeerd voor zeer kleine ondernemers. Het betreft kleine ondernemers in Nederland die zich nog niet voor de btw hebben gemeld bij de inspecteur of zich niet hebben laten inschrijven in het handelsregister, daartoe ook niet verplicht zijn en alleen in Nederland de kleineondernemersregeling toepassen.6 Een dergelijke in Nederland gevestigde ondernemer met een bepaalde, maximale jaaromzet (hierna: registratiedrempel) in Nederland wordt ontheven van de aanmeldverplichting voor de kleineondernemersregeling. Bij ministeriële regeling wordt de registratiedrempel per de inwerkingtreding van deze wet vastgesteld op € 2.200. Dit houdt in dat de in Nederland gevestigde ondernemer, zolang zijn jaaromzet in Nederland deze registratiedrempel niet overschrijdt, de kleineondernemersregeling ook mag toepassen zonder hiervoor een melding te doen. Deze faciliteit is geïntroduceerd omdat zich in de praktijk situaties voordeden waarin bij het achterwege blijven van de verplichting tot aanmelding voor de kleineondernemersregeling c.q. de (na)heffingsgevolgen daarvan, ertoe leiden dat een groep zeer kleine ondernemers werd geconfronteerd met disproportionele (administratieve en financiële) lasten. Vooral bij vrijwilligers die tegen een kleine vrijwilligersvergoeding werk verrichten kunnen de diverse btw-verplichtingen tot moeilijkheden leiden, omdat zij zich er veelal niet van bewust zijn dat zij btw-ondernemers kunnen zijn en dan aan alle btw-verplichtingen moeten voldoen. Om deze groep zeer kleine ondernemers te faciliteren is besloten om onder voorwaarden een registratiedrempel te introduceren. Gelet op deze doelgroep heeft voor de hoogte van de registratiedrempel van € 2.200 de vrijwilligersregeling uit de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet inkomstenbelasting 2001 model gestaan.7 De ontheffing voor de aanmeldverplichting voor de kleineondernemersregeling geldt echter niet alleen voor vrijwilligers, maar voor alle ondernemers. In de praktijk zullen naar verwachting ook zonnepaneelhouders hier gebruik van maken.
Ten tweede vervalt de minimale toepassingsperiode voor de kleineondernemersregeling. Een in Nederland gevestigde ondernemer die de kleineondernemersregeling in Nederland toepast, kan de vrijstelling onder het huidige recht alleen vrijwillig beëindigen nadat deze ten minste drie jaren van toepassing is geweest. Dit wetsvoorstel voorziet in het vervallen van de minimale toepassingsperiode, zodat meer uniformiteit ontstaat met de geldende toepassingsperiode voor de Europese kleineondernemersregeling. Deze aanpassing geeft ondernemers ook meer flexibiliteit omdat ze eerder van de toepassing van de kleineondernemersregeling af kunnen zien, bijvoorbeeld als de ondernemer bij de volgende investering de btw in aftrek wil brengen. Wel dient na ingang van de kleineondernemersregeling rekening te worden gehouden met de minimale opzegtermijn van vier weken voorafgaand aan een belastingtijdvak.
Ten derde wordt de zogenoemde uitsluitingsperiode verkort. Een in Nederland gevestigde ondernemer die de kleineondernemersregeling opzegt of de omzetdrempel overschrijdt, kan de kleineondernemersregeling momenteel niet meer toepassen in de drie daaropvolgende kalenderjaren. Ingeval een ondernemer de kleineondernemersregeling beëindigt door wederopzegging, wordt toepassing van de kleineondernemersregeling voor die ondernemer voortaan uitgesloten vanaf het kalenderkwartaal waarin de beëindiging in werking treedt tot en met het daaropvolgende kalenderjaar. Ook hier is uniformiteit met de Europese kleineondernemersregeling leidend geweest voor de beleidswijziging. De ondernemer dient wel rekening te blijven houden met de minimale opzegtermijn van vier weken voorafgaand aan een belastingtijdvak waarin de beëindiging van kracht wordt. Indien de kleineondernemersregeling eindigt door een overschrijding van de jaaromzet in Nederland, dan geldt de uitsluiting vanaf de levering van het goed of de dienst waardoor de overschrijding tot stand komt (die levering van een goed of dienst is dan dus niet meer vrijgesteld), het resterende deel van het kalenderjaar en het daaropvolgende kalenderjaar.
Momenteel wordt de ondernemer van de kleineondernemersregeling uitgesloten ingeval de omzetdrempel wordt overschreden. Van een uitsluiting is slechts sprake als de ondernemer van de kleineondernemersregeling gebruikmaakt of heeft gemaakt. De huidige regeling werkt dus eenzijdig. Anders dan nu het geval is, geldt voortaan ook dat een ondernemer die de regeling nog niet heeft toegepast van de kleineondernemersregeling wordt uitgesloten indien hij in het voorafgaande kalenderjaar de omzetdrempel heeft overschreden. Deze voorwaarde is in de Richtlijn kleineondernemersregeling geïntroduceerd en creëert een gelijk speelveld tussen ondernemers die al wel de regeling toepassen en de omzetdrempel overschrijden, en ondernemers die nog niet de regeling toepassen en eveneens de omzetdrempel overschrijden.
De Richtlijn kleineondernemersregeling voorziet voor de kleine ondernemer die prestaties verricht in een andere lidstaat in een vereenvoudigde aan- en afmeldprocedure als hij aldaar de kleineondernemersregeling wil toepassen. Om in een andere lidstaat de kleineondernemersregeling te kunnen toepassen heeft de ondernemer een individueel nummer met het achtervoegsel «EX» nodig. Dit kan de ondernemer verkrijgen via een zogenoemde voorafgaande kennisgeving aan de inspecteur. Als de ondernemer daarna in nog méér lidstaten de kleineondernemersregeling wil toepassen, dan dient hij dit via een zogenoemde actualisering van de kennisgeving aan de inspecteur te melden. Toepassing van de kleineondernemersregeling in die andere lidstaat is dan mogelijk als de inspecteur – in reactie op de actualisering – het individuele nummer met het achtervoegsel «EX» heeft bevestigd. Naast de bovengenoemde kennisgeving of actualisering, dient de ondernemer die aanspraak maakt op de grensoverschrijdende kleineondernemersregeling elk kwartaal informatie over zijn omzet in de Unie te verstrekken.
Voor de ondernemer die gevestigd is in een andere lidstaat en gebruik wil maken van de Nederlandse kleineondernemersregeling geldt een soortgelijke procedure. Deze buitenlandse ondernemer kan de kleineondernemersregeling in Nederland alleen toepassen als hij in de lidstaat van vestiging door middel van een (actualisering van de) voorafgaande kennisgeving kenbaar maakt dat hij de regeling in Nederland wil toepassen. In dat geval geldt ook dat de buitenlandse ondernemer de kleineondernemersregeling in Nederland kan toepassen zodra hij naar aanleiding van de (actualisering van de) voorafgaande kennisgeving een individueel nummer met het achtervoegsel «EX» heeft ontvangen (of bevestigd heeft gekregen) van de belastingdienst in zijn eigen lidstaat.
Een ondernemer die de vrijstelling toepast of wil toepassen moet toegang hebben tot een doeltreffende voorziening in rechte ingeval de belastingautoriteit beslist dat hij niet (langer) in aanmerking komt voor de toepassing van de kleineondernemersregeling.
De Richtlijn kleineondernemersregeling regelt niet welke lidstaat rechtsbescherming biedt ingeval een ondernemer gebruik wenst te maken van de kleineondernemersregeling in een andere lidstaat. Na overleg in Europees verband (Btw-comité) is hierover inmiddels meer duidelijkheid verkregen. Aan de toepassing van de kleineondernemersregeling in een andere lidstaat is het vereiste gesteld dat de ondernemer beschikt over een individueel nummer met het achtervoegsel «EX». De belastingautoriteit in de lidstaat waar de ondernemer is gevestigd meldt of bevestigt dit nummer als de ondernemer voldoet aan zowel de Unie-omzetdrempel als de nationale omzetdrempel van de andere lidstaat. De belastingautoriteit in de lidstaat van vestiging weigert echter dit nummer te melden of te bevestigen als de ondernemer niet voldoet aan één van deze omzetdrempels. Als de ondernemer niet voldoet aan de Unie-omzetdrempel, behoort de lidstaat van vestiging (die dit dient te toetsen) aan de ondernemer een rechtsingang te bieden. Als de lidstaat die de vrijstelling verleent beslist dat de ondernemer niet voldoet aan de nationale omzetdrempel van die lidstaat, behoort die desbetreffende lidstaat echter aan de ondernemer, in zoverre, een rechtsingang te bieden. In een concreet geval betekent het bovenstaande enerzijds dat de beslissing van de Nederlandse inspecteur voor bezwaar vatbaar is als hij weigert het individuele nummer aan de ondernemer te verstrekken ingeval van een overschrijding van de Unie-omzetdrempel. Anderzijds is de beslissing van de Nederlandse inspecteur niet voor bezwaar vatbaar als hij weigert het nummer aan de ondernemer te verstrekken ingeval van een overschrijding van de nationale omzetdrempel van de andere lidstaat.
De kleineondernemersregeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2025. Voor zowel in Nederland gevestigde ondernemers die de huidige kleineondernemersregeling niet toepassen als de in Nederland gevestigde ondernemers die de huidige kleineondernemersregeling al wel toepassen is in een overgangsregeling voorzien. De overgangsregeling voorziet in de mogelijkheid om voorafgaand aan de inwerkingtreding van de kleineondernemersregeling vanaf 1 oktober 2024 tot en met 3 december 2024 een melding te doen aan de belastinginspecteur zodat de kleineondernemersregeling per 1 januari 2025 in Nederland kan worden toegepast. Daarnaast is het voor ondernemers die de huidige kleineondernemersregeling toepassen niet noodzakelijk om een melding te doen voor de toepassing van de kleineondernemersregeling. Deze ondernemers kunnen dus van rechtswege het gebruik van de regeling voortzetten. Op deze ondernemers is de wetgeving van toepassing zoals deze luidt vanaf 1 januari 2025. Dit heeft bijvoorbeeld tot gevolg dat in Nederland gevestigde ondernemers die op 31 december 2024 nog gebonden zijn aan de verplichte toepassings- of uitsluitingstermijnen van de kleineondernemersregeling zoals die geldt tot 1 januari 2025, niet meer aan deze termijnen gebonden zijn met ingang van 1 januari 2025. Zeer kleine ondernemers die gebruikmaken van de ontheffing van de aanmeldverplichting (jaaromzet in Nederland van maximaal € 2.200) zijn evenmin verplicht zich te melden voor de toepassing kleineondernemersregeling per 2025.
De derving van de implementatie van de Europese kleineondernemersregeling per 1 januari 2025 wordt geraamd op € 8 miljoen. Deze derving is gedekt binnen het totale budgettaire beeld van de Voorjaarsnota 2022.
2023 |
2024 |
2025 |
2026 |
struct. |
struct. in |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Implementatie Europese kleineondernemersregeling |
– |
– |
– 8 |
– 8 |
– 8 |
2025 |
Het gaat hierbij om buitenlandse ondernemers die actief zijn in Nederland, die momenteel niet, maar vanaf 2025 wel gebruik kunnen maken van de Nederlandse kleineondernemersregeling. Twee groepen zijn te onderscheiden:
– Buitenlandse ondernemers die op dit moment aangifte doen in Nederland; en
– Buitenlandse ondernemers die op dit moment vanuit het buitenland afstandsverkopen doen aan Nederlandse consumenten en dit verwerken in het éénloketsysteem en dus geen aangifte in Nederland doen.
De omvang van de groep buitenlandse ondernemers die aangifte doet in Nederland en in Nederland voor de kleineondernemingsregeling in aanmerking zou komen is bij benadering vast te stellen. Aangenomen is dat de helft hiervan gebruik gaat maken van de kleineondernemersregeling. Het aantal ondernemers dat vanuit het buitenland afstandsverkopen doet aan Nederlandse consumenten en in Nederland in aanmerking komt voor gebruik van de kleineondernemingsregeling kent echter een grotere onzekerheid. De verwachting is dat pas begin 2023 hier beter zicht op is. De Belastingdienst schat op dit moment in dat in 2025 8.000 buitenlandse ondernemers gebruik gaan maken van de Nederlandse kleineondernemingsregeling. Met een aantal van 8.000 buitenlandse ondernemers en een gemiddeld bedrag aan omzetbelasting van € 1.000 worden de kosten van de Nederlandse kleineondernemingsregeling geraamd op jaarlijks € 8 miljoen.
Met dit wetsvoorstel wordt de Richtlijn kleineondernemersregeling met ingang van 1 januari 2025 geïmplementeerd.
De Richtlijn kleineondernemersregeling beoogt de nalevingskosten voor kleine ondernemers te beperken, hun groei te bevorderen en de handel in andere lidstaten te ontwikkelen. De Europese kleineondernemersregeling is naar verwachting doeltreffend, omdat kleine ondernemers de mogelijkheid krijgen de vrijstelling ook toe te passen in een andere lidstaat dan de lidstaat van vestiging. De vereenvoudigde centrale aan- en afmeldprocedure voor het in andere lidstaten toepassen van de kleineondernemersregeling ondersteunt deze doelstelling door de administratieve lasten zoveel mogelijk te mitigeren. In andere lidstaten opererende kleine ondernemers ondervinden door de voorgestelde regeling minder nadelen van de diverse btw-regimes binnen de Unie. Bovendien treedt minder concurrentieverstoring op.
De maatregel is naar verwachting voldoende doelmatig. Tegenover de budgettaire kosten en uitvoeringskosten staan de positieve effecten van het voorstel, zoals een vermindering van nalevingskosten en bevorderen van de handel in Nederland en andere lidstaten. Het door de Nederlandse Belastingdienst moeten faciliteren van de toepassing van de kleineondernemersregeling in andere lidstaten, onder meer door middel van ICT-aanpassingen, wordt aanvaardbaar geacht.
De implementatie van de Richtlijn kleineondernemersregeling betekent ook dat er een aantal zaken wijzigen in de toepassing van de Nederlandse kleineondernemersregeling en dit brengt een aantal (positieve) neveneffecten met zich mee. Het verkorten van de verplichte toepassingsperiode en de uitsluitingsperiode biedt ondernemers meer flexibiliteit om bij wijziging van omstandigheden het gebruik van de regeling te heroverwegen. De flexibiliteit als gevolg van de verkorting van de termijnen draagt bij aan de centrale doelstelling van de regeling, namelijk het bevorderen van de groei van kleine ondernemers en het verminderen van de nalevingskosten.
Het kabinet is voornemens de kleineondernemersregeling te evalueren op doelmatigheid en doeltreffendheid in 2026. Daarbij wordt met name aandacht besteed aan de hoogte van de omzetdrempel, de budgettaire kosten, de administratieve lasten, het aantal en welke ondernemers kiezen voor de toepassing van deze regeling, de uitvoeringsaspecten en de overgang van een degressieve belastingverminderingsregeling (tot en met 2019) naar een vrijstellingsregeling (vanaf 2020). Bovendien wordt – conform het Toetsingskader fiscale regeling – ook de noodzaak van overheidsingrijpen en de afweging tussen fiscale en niet-fiscale instrumenten bezien. De gevolgen van de grensoverschrijdende componenten uit de Richtlijn kleineondernemersregeling zullen ook in kaart worden gebracht, voor zover daarover informatie beschikbaar is.
In deze paragraaf worden de gevolgen voor het bedrijfsleven en de burger als gevolg van het wetsvoorstel beschreven.
Voor de in Nederland gevestigde ondernemers die uitsluitend gebruik (blijven) maken van de huidige kleineondernemersregeling zal het wetsvoorstel materieel weinig gevolgen hebben. Deze ondernemers blijven veelal gerechtigd de vrijstelling zonder aftrek van voorbelasting toe te passen. De omzetgrens wijzigt niet, het berekenen van de omzet geschiedt op dezelfde wijze als voorheen en ook de ontheffing van administratieve verplichtingen blijft van toepassing.
De codificatie van de ontheffing van de aanmeldverplichting voor nog niet aangemelde, zeer kleine ondernemers met een jaaromzet in Nederland van maximaal € 2.200 heeft materieel weinig effect. Deze regeling is – vooruitlopend op wetgeving – immers reeds bij beleidsbesluit gerealiseerd.8
De verplichte toepassingsperiode van drie jaar voor de kleineondernemersregeling vervalt met ingang van 1 januari 2025. Onder de huidige kleineondernemersregeling dienen ondernemers een inschatting te maken voor de middellange termijn, aangezien de regeling voor ten minste drie kalenderjaren zal gelden. Het vervallen van deze verplichte driejaarstermijn geeft ondernemers meer flexibiliteit om bij een wijziging van omstandigheden het gebruik van de kleineondernemersregeling te heroverwegen. De periode voor administratieve verwerking van een aanmelding voor en wederopzegging van de kleineondernemersregeling blijft ongewijzigd.
De verkorting van de uitsluitingsperiode zal eveneens positieve gevolgen hebben voor ondernemers. Momenteel kan een ondernemer na wederopzegging of overschrijding van de omzetdrempel pas weer gebruikmaken van de kleineondernemersregeling na het verstrijken van drie kalenderjaren. De verkorting van de uitsluitingsperiode tot het lopende en het volgende kalenderjaar biedt ondernemers meer flexibiliteit. Wel komt conform de richtlijn de eis te gelden dat de omzetdrempel niet is overschreden in het jaar voorafgaand aan een aanmelding, ongeacht of in dat jaar de kleineondernemersregeling werd toegepast of niet.
In Nederland gevestigde ondernemers die in andere lidstaten handelen komen op dit moment niet in aanmerking voor de kleineondernemersregeling (vrijstelling en administratieve ontheffingen) in die andere lidstaten. Dat leidt voor hen tot extra nalevingslasten, verplichtingen en doet een beroep op hun doenvermogen. Daarnaast bevinden deze ondernemers zich in een nadelige concurrentiepositie ten opzichte van ondernemers die in een andere lidstaat de kleineondernemersregeling toepassen. Met dit wetsvoorstel wordt hieraan tegemoetgekomen. Kleine ondernemers kunnen met ingang van 1 januari 2025 ook in andere lidstaten aanspraak maken op toepassing van de kleineondernemersregeling.
De ondernemer hoeft zich daarvoor niet te identificeren in de betreffende lidstaten. Met de voorgestelde implementatie van de Richtlijn kleineondernemersregeling kan de in Nederland gevestigde kleine ondernemer zich bij de Nederlandse inspecteur aan- of afmelden voor een kleineondernemersregeling in een andere lidstaat door een (actualisering van de) voorafgaande kennisgeving. Een centrale aan- en afmelding verlaagt de administratieve lasten, vermindert de complexiteit en het beroep op het doenvermogen.
In Nederland gevestigde ondernemers die gebruikmaken van een kleineondernemersregeling in een andere lidstaat hoeven geen btw-aangiften in te dienen in de desbetreffende lidstaten voor wat betreft de leveringen van goederen en diensten die onder de reikwijdte van de kleineondernemersregeling vallen. Deze ontheffing verlaagt de administratieve lasten van de ondernemer en vermindert het beroep op het doenvermogen. Wel zijn de ondernemers op grond van de richtlijn verplicht om bij de aanmelding en daarna per kalenderkwartaal bepaalde informatie aan de inspecteur te verstrekken (binnen één maand na afloop van het kalenderkwartaal), waaronder in dat geval ook de Nederlandse omzet. Op basis van die informatie kunnen de andere lidstaten beoordelen of de ondernemer (nog steeds) voldoet aan de toepassingsvereisten. Het periodiek verstrekken van deze informatie levert op zichzelf een administratieve last op voor de ondernemer. Dit effect wordt wel beperkt door een vereenvoudigde rapportageprocedure. Dit houdt in dat de ondernemer slechts aan de Nederlandse inspecteur de benodigde informatie hoeft te verstrekken. In vergelijking met de huidige situatie, zullen naar verwachting de administratieve lasten en de druk op het doenvermogen verminderen als gevolg van de centrale en vereenvoudigde rapportageprocedure.
Dit wetsvoorstel is door de Belastingdienst beoordeeld met een uitvoeringstoets, die als bijlage is bijgevoegd9. Uit deze uitvoeringstoets blijkt dat de Belastingdienst de wijzigingen in de kleineondernemersregeling uitvoerbaar acht per de voorgestelde datum van inwerkingtreding.
De uitvoerbaarheid, in het bijzonder de maakbaarheid, staat echter wel onder spanning. De implementatie van de Richtlijn kleineondernemersregeling kan alleen richtlijnconform geschieden als de werkprocessen bijna volledig worden geautomatiseerd, zodat de relevante bevoegde autoriteiten van de lidstaten geautomatiseerd toegang hebben tot de gegevens die zijn verzameld onder ondernemers die gebruikmaken van hun kleineondernemersregeling. De inrichting van deze werkprocessen vergt echter een inzet van de informatievoorzieningsorganisatie van de Belastingdienst, waarvan de capaciteit momenteel grotendeels is toegewezen aan andere trajecten zoals de modernisering van het landschap omzetbelasting en de structurele voorziening inzake elektronische handel. Momenteel is de benodigde capaciteit beschikbaar om ook te voorzien in het inrichten van de werkprocessen van de kleineondernemersregeling, maar vertragingen in de eerdergenoemde trajecten kunnen leiden tot een intensievere inzet van de beschikbare capaciteit op deze trajecten, met als gevolg dat de benodigde werkprocessen voor de kleineondernemersregeling mogelijk niet tijdig worden opgeleverd. De genoemde onzekerheden zullen moeten worden ondervangen, waarbij de keuzes voor de wijze van implementatie mede afhankelijk zijn van de verdere inrichting van de modernisering van het landschap omzetbelasting. Via de reguliere rapportages van de Belastingdienst wordt informatie verstrekt over de gemaakte keuzes en het ondervangen van de onzekerheden en bijbehorende risico’s. In het tweede kwartaal van 2023 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de herrekening van de uitvoeringskosten en de personele gevolgen.
Het wetsvoorstel is gedurende de periode 9 december 2021 tot en met 20 januari 2022 ter consultatie op internet geplaatst. Het doel van de internetconsultatie was om betrokkenen de gelegenheid te geven op de voorgenomen wijzigingen te reageren. Deze consultatie heeft twee reacties opgeleverd die op de website www.internetconsultatie.nl openbaar zijn gemaakt.
De reacties zijn afkomstig van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (hierna: NOB) en VNO-NCW. Het kabinet is deze respondenten erkentelijk voor hun reacties. De reacties zijn bestudeerd en meegewogen bij het uiteindelijke voorstel. Hieronder wordt ingegaan op de aspecten die in de consultatie naar voren zijn gekomen.
Daarnaast heeft het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: ATR) een advies uitgebracht over het wetsvoorstel10. Het advies van het ATR voor zover betrekking hebbend op het voorliggende wetsvoorstel is ter harte genomen.
VNO-NCW beveelt in haar reactie aan om in de definitie van «jaaromzet in Nederland» en «jaaromzet in de Unie» te expliciteren dat het de jaaromzet exclusief omzetbelasting betreft. Deze aanbeveling heeft het kabinet als volgt verwerkt. Uit de definitie van jaaromzet volgt dat de jaaromzet bestaat uit de «vergoedingen». Conform de systematiek van de wet is de vergoeding het totale bedrag dan wel de totale waarde van de tegenprestatie die ter zake van de levering of de dienst in rekening is gebracht, de belasting niet inbegrepen. Het gebruik van de term «vergoeding» impliceert daarmee dat de omzetbelasting geen onderdeel uitmaakt van de jaaromzet.
De NOB merkt op dat Nederland geen gebruikmaakt van de overschrijdingsmarge in artikel 288 bis van de BTW-richtlijn 2006. De NOB zou in de memorie van toelichting graag een toelichting willen zien over de beweegredenen. Het kabinet heeft dit in paragraaf 2.2. van de memorie nader toegelicht.
VNO-NCW merkt op dat zich samenloop kan voordoen tussen de toepassing van de kleineondernemersregeling en de regeling inzake afstandsverkopen. VNO-NCW verzoekt om uitleg over hoe deze twee regelingen mogelijk kunnen samenlopen. Hierna wordt de samenloop tussen de kleineondernemersregeling en de Wet implementatie Richtlijnen elektronische handel nader uiteengezet.
Samenloop kleineondernemersregeling en de vereenvoudiging voor kleinere ondernemers voor de afstandsverkopen
Een in Nederland gevestigde ondernemer die goederen levert aan een niet-ondernemer of particulier in een andere lidstaat verricht in beginsel belaste prestaties in de lidstaat waar de goederen aankomen na de verzending of het vervoer.11 De behandeling van deze levering, de zogenoemde intracommunautaire afstandsverkoop, wijkt af van de gebruikelijke systematiek van de btw waarin de levering van het goed belast is in de lidstaat waar het vervoer aanvangt. Voor kleinere ondernemers kent de regeling voor afstandsverkopen een vereenvoudiging. Ingeval een ondernemer gevestigd is in een lidstaat in de Unie en het totale bedrag van de vergoedingen dat de ondernemer ontvangt voor afstandsverkopen en digitale diensten in het lopende kalenderjaar niet hoger is dan € 10.000 per kalenderjaar en deze drempel ook niet is overschreden in het voorgaande kalenderjaar, zijn de afstandsverkopen belast in de lidstaat van vertrek.12 De kleinere ondernemer mag zelf kiezen of hij gebruikmaakt van de vereenvoudiging.
Het is ook mogelijk dat een in Nederland gevestigde ondernemer de kleineondernemersregeling toepast in Nederland of een andere lidstaat. Afhankelijk van het toepassen van de tegemoetkoming voor kleinere ondernemers voor de afstandsverkopen zijn de afstandsverkopen belast dan wel vrijgesteld. De toepassing van de vereenvoudiging voor afstandsverkopen heeft ook invloed op de toerekening van de omzet voor de toepassing van de kleineondernemersregeling in Nederland of een andere lidstaat.
Voorbeeld
Ondernemer A is gevestigd in Nederland en past daar de kleineondernemersregeling toe. Ondernemer A verkoopt via internet goederen aan consumenten in Nederland en lidstaat B. De drempel voor de jaaromzet bedraagt in Nederland € 20.000 en in lidstaat B € 25.000. In 2026 is zijn afzet aan consumenten in Nederland € 9.000. Zijn afzet aan consumenten in lidstaat B is in datzelfde jaar € 7.000. Ondernemer A heeft in 2026 gebruikgemaakt van de vereenvoudiging voor kleinere ondernemers. Dat betekent dat de plaats van prestatie van de omzet uit lidstaat B is gelegen in Nederland. Ondernemer A kan ook de kleineondernemersregeling toepassen op de verkopen aan consumenten in lidstaat B, omdat zijn jaaromzet in Nederland € 16.000 bedraagt.
Samenloop kleineondernemersregeling en de Unieregeling
Een in Nederland gevestigde ondernemer die in Nederland de kleineondernemersregeling toepast en die ook via het internet goederen of diensten levert aan consumenten in andere lidstaten, komt op de normale wijze in aanmerking voor toepassing van het éénloketsysteem voor zijn afzet in andere lidstaten.13 Deze toepassing van het éénloketsysteem door een in Nederland gevestigde ondernemer wordt ook wel de «Unieregeling» genoemd. Bij de zogenoemde Unieregeling maakt de ondernemer zelf de keuze of hij van de regeling gebruik wil maken. In dat geval hoeft de ondernemer zich niet voor de btw-heffing te registeren in de lidstaat waar hij geen vestiging heeft en hoeft hij de in die lidstaten verschuldigde btw niet daar aan te geven en te betalen.
Als deze ondernemer een jaaromzet in de Unie heeft van niet meer dan € 100.000 kan hij echter ook kiezen voor toepassing van de kleineondernemersregeling in elke andere lidstaat waar hij goederen of diensten verkoopt, uiteraard steeds onder de voorwaarde dat hij in die andere lidstaat met zijn omzet blijft onder de daar geldende omzetdrempel. Toepassing van de Unieregeling blijft in dat geval achterwege wanneer hij door toepassing van de kleineondernemersregeling in geen van de andere lidstaten belasting verschuldigd zou worden.
Het is echter ook mogelijk dat deze ondernemer in één of meer van de andere lidstaten een omzet heeft die ligt boven de in die lidstaat geldende nationale omzetdrempel. In dat geval kan de ondernemer voor laatstbedoelde lidstaten niet de kleineondernemersregeling toepassen en kan hij voor die lidstaten de verschuldigde belasting desgewenst voldoen via de Unieregeling. Op de btw-melding voor de Unieregeling behoeft een ondernemer dan niet de omzet te vermelden die hij heeft in de lidstaten waar hij wel de kleineondernemersregeling toepast. Weliswaar geldt dat de Unieregeling in beginsel van toepassing is op alle door de betrokken ondernemer in de Unie geleverde goederen of verrichte diensten, maar tevens is bepaald dat in de btw-melding de verschuldigde belasting moet worden opgenomen.14 Vrijgestelde leveringen van goederen of diensten blijven daarom buiten de btw-melding.
Voorbeeld
Ondernemer A is gevestigd in Nederland en verkoopt via internet goederen aan consumenten in Nederland en in lidstaten B, C, en D. In 2026 bedraagt zijn jaaromzet in Nederland € 16.000. Zijn jaaromzet in de lidstaten B, C en D bedraagt in 2026 respectievelijk € 15.000, 26.000 en 30.000. De drempel voor de jaaromzet in dit voorbeeld bedraagt in Nederland € 20.000 en in de lidstaten B, C en D, elk € 25.000. Deze ondernemer kan dan ervoor kiezen in 2026 de kleineondernemersregeling toe te passen in Nederland en in lidstaat B. Hij is dan in deze lidstaten geen btw verschuldigd en hoeft daarom ten behoeve van lidstaat B geen deelname aan de Unieregeling te overwegen. In de lidstaten C en D is de toepassing van de kleineondernemersregeling niet mogelijk. De ondernemer kan dan kiezen de in de lidstaten C en D verschuldigde belasting aan te melden en af te dragen in Nederland via de Unieregeling. In de btw-melding voor de Unieregeling hoeft de ondernemer dan niet de omzet in lidstaat B op te nemen omdat die valt onder de vrijstelling van de kleineondernemersregeling.
Samenloop kleineondernemersregeling en de invoerregeling
Een in Nederland gevestigde ondernemer die afstandsverkopen vanuit derdelandsgebieden of derde-landen ingevoerde goederen verricht, kan desgewenst gebruik maken van het éénloketsysteem voor het aanmelden en afdragen van de in de Unie verschuldigde btw.15 Deze toepassing van het éénloketsysteem wordt de «invoerregeling» genoemd. Bij toepassing van de invoerregeling is de invoer van goederen vrijgesteld van btw, maar de levering belast.
Als de ondernemer een jaaromzet in Nederland heeft van niet meer dan € 20.000 kan hij in plaats van de invoerregeling kiezen voor toepassing van de kleineondernemersregeling in Nederland. Deze ondernemer kan ook kiezen voor de toepassing van de kleineondernemersregeling in andere lidstaten, onder de voorwaarde dat de jaaromzet in de Unie niet meer dan € 100.000 bedraagt en de jaaromzet in de andere lidstaat de daar geldende omzetdrempels niet overschrijdt. Zijn leveringen zijn dan niet belast, en hij hoeft ook niet om de toepassing van de invoerregeling te verzoeken. Echter, omdat de btw in dit geval niet moet worden aangegeven in het kader van de invoerregeling, is de vrijstelling van invoer ook niet van toepassing.16 Deze ondernemer is in dat geval wel btw verschuldigd over de invoer van de desbetreffende goederenzendingen.
Uit de reactie van VNO-NCW volgt dat in het geconsulteerde voorstel onduidelijkheid bestond over de toepassing van het individuele nummer met het achtervoegsel «EX». Een in Nederland gevestigde ondernemer die gebruik wil maken van de Nederlandse kleineondernemersregeling zal zich voor de omzetbelasting moeten melden bij de inspecteur of bij de Kamer van Koophandel. Deze ondernemer wordt vervolgens geïdentificeerd met een btw-identificatienummer en kan daarna eventueel opteren voor de toepassing van de kleineondernemersregeling in Nederland. Als deze ondernemer geen gebruik (meer) wil maken van de kleineondernemersregeling in Nederland, kan hij nog steeds gebruikmaken van de kleineondernemersregeling in een andere lidstaat, mits aan de voorwaarden is voldaan. Voor het gebruik van de kleineondernemersregeling in een andere lidstaat zal, naast aan het bestaande btw-identificatienummer, aan de ondernemer een individueel nummer met het achtervoegsel «EX» worden toegekend door de inspecteur.
De NOB vraagt aandacht voor de behandeling van de vaste inrichting. De NOB bepleit dat vaste inrichtingen zonder meer in aanmerking moeten kunnen komen voor de kleineondernemersregeling in de lidstaat waar de vaste inrichting zich bevindt en via die lidstaat ook in aanmerking moeten kunnen komen voor de kleineondernemersregeling in andere lidstaten. Het staat echter op voorhand niet vast dat zelfstandige toepassing van de kleineondernemersregeling door een vaste inrichting past binnen doel en strekking van deze regeling. Daarnaast merkt het kabinet op dat het belangrijk is dat de kleineondernemersregeling binnen de gehele Unie consistent en uniform wordt toegepast. Discrepanties in de behandeling van vaste inrichtingen ondermijnen de doelstelling van de kleineondernemersregeling, namelijk bijdragen aan een belastingklimaat dat bevorderlijk is voor de groei en ontwikkeling van de grensoverschrijdende handel door kleine ondernemers. Onder meer ter voorkoming van de bovengenoemde problematiek, wordt in Europees verband (Btw-comité) nagegaan of vaste inrichtingen voor de toepassing van de kleineondernemersregeling beschouwd moeten worden als «gevestigd in een lidstaat».
In deze memorie staat toegelicht dat een in Nederland gevestigde ondernemer die in Nederland de kleineondernemersregeling toepast, maar in andere lidstaten de algemene btw-regels toepast, geen recht op aftrek van voorbelasting heeft, ook niet als de voorbelasting verband houdt met de belaste handelingen in het buitenland. De NOB betwijfelt of dit de juiste gevolgtrekking is.
Het kabinet merkt op dat artikel 15, tweede lid, onderdeel a, Wet OB 1968 strekt tot het beperken van het recht op aftrek in het geval dat een ondernemer goederen en diensten gebruikt voor handelingen in een andere lidstaat en aldaar de kleineondernemersregeling toepast. Het consultatievoorstel wekte ten onrechte de indruk dat artikel 15, tweede lid, onderdeel a, Wet OB 1968 eveneens de grondslag is voor het beperken van het recht op aftrek in het geval een ondernemer in Nederland de kleineondernemersregeling toepast, maar in een andere lidstaat belaste handelingen verricht. Dit is echter niet het geval.
Op grond van voorgesteld artikel 25a, vierde lid, Wet OB 1968 heeft een ondernemer die de kleineondernemersregeling in Nederland toepast geen recht op aftrek van voorbelasting voor de aan hem verrichte leveringen van goederen en diensten. Het recht op aftrek van voorbelasting bestaat evenmin indien deze ondernemer de ingekochte goederen en diensten gebruikt ten behoeve van belaste prestaties in het buitenland. De grondslag van deze bepaling is artikel 289 van de BTW-richtlijn 2006. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de voorgestelde behandeling van het recht op aftrek van voorbelasting niet wijzigt ten opzichte van de huidige kleineondernemersregeling.
In het voorgestelde artikel 25c, zesde lid, Wet OB 1968 staat opgenomen dat in bijzondere gevallen met het oog op het voorkomen van belastingontduiking of -ontwijking de termijn verlengd mag worden om controles uit te voeren. De NOB merkt op dat de toelichting op de bepaling summier is en nadere verduidelijking verdient. Hieraan is uitvoering gegeven.
Zowel de NOB als VNO-NCW vernemen graag of een eerdere inwerkingtreding van bepaalde onderdelen van het wetsvoorstel mogelijk is. Het kabinet is geen voorstander van een eerdere inwerkingtreding van de minimale toepassings- en uitsluitingstermijnen. Allereerst zouden ondernemers door een eerdere inwerkingtreding binnen een kort tijdsbestek worden geconfronteerd met veel wijzigingen in beleid en wetgeving. Mede gelet op de doelgroep is het wenselijk om te voorkomen dat binnen een relatief kort tijdsbestek bij herhaling een beroep wordt gedaan op het aanpassingsvermogen van kleine ondernemers. Ten tweede leiden achtereenvolgende wijzigingen in de voorwaarden tot verschillende toepassingsregimes. Dit kan leiden tot complexe situaties en daarmee tot (rechts)onzekerheid. Ten slotte zijn de aanpassingen in de minimale toepassings- en uitsluitingstermijnen het rechtstreekse gevolg van de in de Richtlijn kleineondernemersregeling opgenomen verplichte termijnen.
De suggestie wordt voorts gedaan om de ontheffing van de aanmeldverplichting eerder in de wet te codificeren omwille van de rechtszekerheid. De ontheffing van de aanmeldverplichting is vooruitlopend op deze wetgeving reeds opgenomen in een beleidsbesluit. Het kabinet meent dat daarmee de rechtszekerheid tot de inwerkingtreding van deze wet voldoende is gewaarborgd.
Bepaling in Richtlijn 2020/285 |
Wet OB 1968 of anderszins |
Omschrijving beleidsruimte |
Toelichting op keuze bij de invulling van de beleidsruimte |
---|---|---|---|
Artikel 1, eerste lid: artikel 2, eerste lid, onderdeel b, onder i° |
Artikel 1a, eerste lid, onderdeel a |
Geen |
– |
Artikel 1, tweede lid: artikel 139, eerste en tweede lid |
Niet geïmplementeerd, bestaand recht in artikel 9, tweede lid, onderdeel b, juncto Tabel II, onderdeel a, post 6 |
Geen |
– |
Artikel 1, derde lid: artikel 167 bis |
Niet geïmplementeerd omdat het een wijziging betreft van een optionele bepaling die Nederland niet toepast |
Geen |
– |
Artikel 1, vierde lid: artikel 169, onderdeel a |
Artikel 15, tweede lid, onderdeel a |
Geen |
– |
Artikel 1, vijfde lid: artikel 220 bis, eerste lid, onderdeel c |
Artikel 34d, eerste lid, onderdeel c |
Geen |
– |
Artikel 1, zesde lid: artikel 270, onderdeel a |
Niet geïmplementeerd omdat het een wijziging betreft van een optionele bepaling die Nederland niet toepast |
Geen |
– |
Artikel 1, zevende lid: artikel 272, lid 1, onderdeel d |
Niet geïmplementeerd omdat het een artikel betreft dat verplaatst is naar artikel 292 quinquies |
Geen |
– |
Artikel 1, achtste lid: titel en artikel 280 bis |
Artikel 25, eerste lid, onderdelen a en b |
Geen |
– |
Artikel 1, negende lid: titel |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Geen |
– |
Artikel 1, tiende lid: artikel 282 |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Geen |
– |
Artikel 1, elfde lid |
Artikel 25a, tweede lid |
Geen |
– |
Artikel 1, twaalfde lid: artikel 284, eerste lid |
Artikel 25a, eerste lid |
Mogelijkheid tot implementeren van een nationale kleineondernemersregeling |
Van de mogelijkheid om de regeling in te voeren is reeds gebruikgemaakt (paragraaf 1) |
Mogelijkheid tot invoeren van een omzetdrempel tot € 85.000 |
Van de mogelijkheid om een drempel in te voeren is reeds gebruikgemaakt (paragraaf 2.2) |
||
Mogelijkheid tot invoeren van sectorale drempels |
Van de mogelijkheid om sectorale drempels in te voeren wordt geen gebruikgemaakt onder meer omdat dit ten koste gaat van de eenvoud en eenduidigheid van de regeling |
||
Artikel 1, twaalfde lid: artikel 284, tweede lid, onderdelen a en b |
Artikel 25a, eerste en tweede lid |
Geen |
– |
Artikel 1, twaalfde lid: artikel 284, derde lid aanhef, onderdelen a en b |
Artikel 25c, eerste lid, onderdelen a en b |
Geen |
– |
Artikel 1, twaalfde lid: artikel 284, derde lid, tweede en derde alinea |
Artikel 25c, vijfde lid |
Mogelijkheid tot invoeren van afwijkend individueel nummer |
Van de mogelijkheid om een afwijkend individueel nummer in te voeren wordt gebruikgemaakt om potentiële uitvoeringsproblemen te voorkomen |
Artikel 1, twaalfde lid: artikel 284, vierde lid, eerste alinea |
Artikel 25c, tweede lid |
Geen |
– |
Artikel 1, twaalfde lid: artikel 284, vierde lid, tweede alinea |
Artikel 25a, achtste lid Artikel 25c, vierde lid |
Geen |
– |
Artikel 1, twaalfde lid: artikel 284, vijfde lid aanhef, onderdelen a en b |
Artikel 25a, zesde lid Artikel 25c, derde lid |
Geen |
– |
Artikel 1, twaalfde lid: artikel 284, vijfde lid, laatste alinea |
Artikel 25c, vijfde en zesde lid |
Geen |
– |
Artikel 1, twaalfde lid: artikel 284, zesde lid |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Geen |
– |
Artikel 1, dertiende lid: artikel 284 bis |
Artikel 25d |
Geen |
– |
Artikel 1, dertiende lid: artikel 284 ter |
Artikel 25e |
Geen |
– |
Artikel 1, dertiende lid: artikel 284 quater, eerste lid |
Artikel 25f |
Geen |
– |
Artikel 1, dertiende lid: artikel 284 quater, tweede lid |
Artikel 25c, eerste en tweede lid Artikel 25d, |
Mogelijkheid tot invoeren van afwijkende indieningsprocedure |
Van de mogelijkheid om een afwijkende indieningsprocedure in te voeren is gebruikgemaakt, namelijk een indieningsprocedure op de door de inspecteur voorgeschreven wijze |
Artikel 1, dertiende lid: artikel 284 quinquies, eerste lid, onderdeel a |
Behoeft geen implementatie omdat het een wijziging betreft die Nederland op een andere wijze heeft ondervangen |
Geen |
– |
Artikel 1, dertiende lid: artikel 284 quinquies, eerste lid, onderdeel b en tweede lid |
Niet geïmplementeerd, bestaand recht in artikel 6, derde lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen, juncto artikel 3 Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen |
Geen |
– |
Artikel 1, dertiende lid: artikel 284 quinquies, derde lid |
Behoeft geen implementatie omdat het een optionele bepaling betreft die Nederland niet toepast |
Mogelijkheid tot invoeren van een strafbepaling ingeval een ondernemer uit een andere lidstaat niet aan de periodieke rapportageverplichting voldoet. Deze ondernemer kan dan worden verplicht zich te identificeren en aangiften te doen. De vrijstelling blijft van toepassing |
Van de mogelijkheid tot invoeren van een strafbepaling is geen gebruikgemaakt omdat het enkel leidt tot administratieve lasten zonder materieel effect |
Artikel 1, dertiende lid: artikel 284 sexies |
Artikel 25g |
Geen |
– |
Artikel 1, veertiende lid |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Geen |
– |
Artikel 1, vijftiende lid: artikel 288 |
Artikel 25 |
Geen |
– |
Artikel 1, zestiende lid: artikel 288 bis, eerste en tweede lid Redactionele opmerking: in artikel 288 bis, eerste lid, laatste alinea, moet in plaats van «leden» worden gelezen «alinea’s» |
Artikel 25a, negende lid |
Mogelijkheid tot invoeren van een overschrijdingsmarge |
Van de mogelijkheid tot het invoeren van een overschrijdingsmarge is geen gebruikgemaakt (paragraaf 2.2.) |
Artikel 1, zestiende lid: artikel 288 bis, derde lid |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Geen |
– |
Artikel 1, zeventiende lid: artikel 290 |
Artikel 25a, vijfde lid Artikel 25a, zevende lid Artikel 25a, achtste lid |
Mogelijkheid tot vaststellen van nadere regels en voorwaarden voor de toepassing van de kleineondernemersregeling |
Van de mogelijkheid tot het vaststellen van nadere regels en voorwaarden is gebruikgemaakt (paragraaf 2.5.) |
Artikel 1, achttiende lid |
Behoeft geen implementatie omdat het wijzigingen betreffen die Nederland niet heeft geïmplementeerd |
Geen |
– |
Artikel 1, negentiende lid: titel |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Geen |
– |
Artikel 1, negentiende lid: artikel 292 bis |
Artikel 25b |
Geen |
– |
Artikel 1, negentiende lid: artikel 292 ter |
Artikel 25b, eerste en derde lid |
Mogelijkheid tot invoeren van een ontheffing voor het doen van opgave van het begin van een activiteit en identificatie onder een individueel nummer dan wel de mogelijkheid tot invoeren van een identificatieprocedure van niet meer dan 15 werkdagen ingeval een ondernemer de regeling kan toepassen voorafgaand aan identificatie. |
Van de mogelijkheid tot het invoeren van de ontheffing is gebruikgemaakt (paragraaf 2.5.) |
Artikel 1, negentiende lid: artikel 292 quater |
Niet geïmplementeerd, bestaand recht in artikel 6, derde lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen, juncto artikel 3 Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen |
Mogelijkheid tot invoeren van een ontheffing voor de verplichting tot het verzoeken om uitreiking van aangifte |
Van de mogelijkheid tot het invoeren van de ontheffing is gebruikgemaakt (paragraaf 2.4.) |
Artikel 1, negentiende lid: artikel 292 quinquies |
Artikel 25b, tweede lid. Artikel 37a. |
Mogelijkheid tot invoeren van diverse ontheffingen voor administratieve verplichtingen |
Van de mogelijkheid tot het invoeren van ontheffingen voor administratieve verplichtingen is gebruikgemaakt (paragraaf 2.4.) |
Artikel 1, twintigste lid |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Geen |
– |
Artikel 1, eenentwintigste lid: artikel 314, onderdeel c |
Artikel 28b, tweede lid, onderdeel c. |
Geen |
– |
Artikel 1, tweeëntwintigste lid: artikel 334, onderdeel c |
Behoeft geen implementatie omdat het een wijziging betreft van een optionele bepaling die Nederland niet heeft geïmplementeerd. |
Geen |
– |
Artikel 2: wijziging van Verordening (EU) Nr. 904/2010 |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Geen |
– |
Artikel 3: omzetting |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Geen |
– |
Artikel 4: inwerkingtreding |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Geen |
– |
Artikel 5: adressanten |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Geen |
– |
Artikel I, onderdeel A (artikel 1a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968)
De wijziging van artikel 1a, eerste lid, onderdeel a, Wet OB 1968 is louter technisch van aard. De Richtlijn kleineondernemersregeling wijzigt de BTW-richtlijn 2006. Dat noopt tot een aanpassing van de verwijzing in de Wet OB 1968.
Artikel I, onderdeel B (artikel 11, eerste lid, onderdeel b, onder 5°, van de Wet op de omzetbelasting 1968)
De wijziging van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, onder 5°, Wet OB 1968 is technisch van aard. De kleineondernemersregeling wordt verplaatst van artikel 25, eerste lid, naar artikel 25a, eerste lid, Wet OB 1968.
Artikel I, onderdeel C (artikel 15, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968)
Artikel 15, eerste lid, Wet OB 1968 bepaalt voor welke handelingen de ondernemer de in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek kan brengen. Artikel 15, tweede lid, onderdeel a, Wet OB 1968 regelt vervolgens dat de ondernemer recht op aftrek van omzetbelasting heeft voor zover goederen en diensten door de ondernemer worden gebruikt voor handelingen die door de als zodanig handelende ondernemer buiten Nederland worden verricht en waarvoor aftrek zou ontstaan als ze binnen Nederland zouden plaatsvinden. Een aanpassing van artikel 15, tweede lid, Wet OB 1968 is nodig om deze bepaling af te stemmen op de nieuwe bepalingen van de BTW-richtlijn 2006.
De wijziging in het tweede lid regelt dat het vorenstaande niet geldt als een ondernemer in een andere lidstaat dan Nederland de kleineondernemersregeling toepast, maar in Nederland in de heffing wordt betrokken en aftrekrecht heeft. Deze ondernemer kan de omzetbelasting die verband houdt met de in die andere lidstaat verrichte prestaties niet in aftrek brengen in Nederland. Artikel 25a, vierde lid, Wet OB 1968 bepaalt onder meer dat het recht op aftrek van omzetbelasting ook is uitgesloten in de situatie dat een ondernemer in Nederland de kleineondernemersregeling toepast, maar in een andere lidstaat belastbare handelingen verricht.
Artikel I, onderdeel D (artikel 23, vijfde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968)
De wijziging van artikel 23, vijfde lid, Wet OB 1968 betreft een aanpassing van een verwijzing. Deze aanpassing is louter technisch van aard.
Artikel I, onderdeel E (Hoofdstuk V, afdeling 1, artikelen 25 t/m 25g, van de Wet op de omzetbelasting 1968)
Artikel 25
Het voorgestelde artikel 25 Wet OB 1968 is gebaseerd op artikel 280 bis en artikel 288 van de gewijzigde BTW-richtlijn 2006. Het bewerkstelligt de introductie van de begrippen «jaaromzet in Nederland» en «jaaromzet in de Unie».
De jaaromzet in Nederland is van belang voor het bepalen of een ondernemer onder de Nederlandse omzetdrempel blijft en daarmee in aanmerking komt voor de kleineondernemersregeling in Nederland. De in de andere lidstaten gevestigde ondernemers kunnen eveneens in aanmerking komen voor de kleineondernemersregeling indien zij tevens onder de drempel voor de jaaromzet in de Unie blijven. De drempel voor de jaaromzet in de Unie is bovendien relevant voor in Nederland gevestigde ondernemers die in een andere lidstaat voor de kleineondernemersregeling willen opteren.
Eerste lid, onderdeel a
In het voorgestelde artikel 25, eerste lid, onderdeel a, Wet OB 1968 wordt het begrip «jaaromzet in Nederland» gedefinieerd. Daaronder wordt verstaan het totaal van de vergoedingen ter zake van bepaalde leveringen van goederen en diensten verricht door een ondernemer binnen Nederland gedurende een kalenderjaar. Het begrip «vergoeding» sluit aan bij de gebruikelijke terminologie binnen de wet en impliceert dat de omzetbelasting hier geen onderdeel van uitmaakt. Het voorgestelde artikel 25, eerste lid, onderdeel a, Wet OB 1968 beoogt geen materiële wijziging voor het berekenen van de omzet in Nederland. Volledigheidshalve wordt hierna niettemin kort ingegaan op de verschillende onderdelen van het voorgestelde artikel 25, eerste lid, onderdeel a, Wet OB 1968.
Eerste lid, onderdeel a, onder 1°
Tot de jaaromzet in Nederland wordt op grond van het voorgestelde artikel 25, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, Wet OB 1968 allereerst gerekend de som van de vergoedingen van de in Nederland verrichte leveringen van goederen en diensten, voor zover deze belast zouden zijn als deze door een ondernemer die de kleineondernemersregeling niet toepast, waren verricht. Dit betekent dat alleen de omzet uit leveringen van goederen en diensten die onder de reikwijdte van de vrijstelling vallen, worden meegerekend bij de omzetbepaling. Hierbij is niet van belang of de prestaties worden belast naar het algemene btw-tarief, het verlaagde btw-tarief of het 0%-tarief. Ook de omzet behaald met intracommunautaire goederenleveringen en de export van goederen vanuit Nederland worden ertoe gerekend, met uitzondering van de met 0% btw-belaste intracommunautaire leveringen van nieuwe vervoermiddelen. Tot de omzet wordt ook gerekend de vergoeding voor de levering van goederen die – in bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen – worden uitgevoerd uit de Unie als reizigersbagage of als zending waaraan elk handelskarakter vreemd is. Bij leveringen van goederen waar de omzetbelasting wordt betaald over de winstmarge, zoals de reisbureauregeling en de margeregeling voor gebruikte goederen, wordt de volledige omzet meegerekend als omzet voor toepassing van de kleineondernemersregeling. Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) van 29 juli 2019.17 Het HvJ EU heeft bepaald dat de omzet die als maatstaf dient voor de toepassing van de kleineondernemersregeling wordt gevormd door het totale bedrag van de door belastingplichtige wederverkopers ontvangen bedragen, de omzetbelasting niet inbegrepen. Het maakt daarbij niet uit op welke wijze deze bedragen zullen worden belast en dus ook niet dat deze bedragen door de heffing over de winstmarge maar gedeeltelijk worden belast.
Eerste lid, onderdeel a, onder 2°
In het voorgestelde artikel 25, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, Wet OB 1968 wordt een tweede element aan de jaaromzet in Nederland toegevoegd. Vooropgesteld wordt dat de omzet uit leveringen van goederen en diensten die vrijgesteld zijn op grond van artikel 11 Wet OB 1968 grotendeels buiten de omzetbepaling voor de kleineondernemersregeling blijft. Hierop bestaan conform de BTW-richtlijn 2006 enkele uitzonderingen. Het betreft de omzet behaald met vrijgestelde levering en verhuur van onroerende zaken als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdelen a en b, Wet OB 1968 en handelingen ter zake van vrijgestelde betaalmiddelen, effecten en financiële diensten als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdelen i en j, van genoemde wet. Bij laatstbedoelde handelingen gaat het bijvoorbeeld om de omzet verkregen uit bepaalde vrijgestelde prestaties op het gebied van het betaalverkeer, de handel in effecten en kredietverlening. Daarnaast telt ook de omzet uit verzekeringsdiensten mee, welke handelingen in artikel 11, eerste lid, onderdeel k, Wet OB 1968 zijn vrijgesteld van omzetbelasting. Voor deze uitzonderingen is aansluiting gezocht bij de tekst van de BTW-richtlijn 2006.
De omzet uit de voorgenoemde vrijgestelde prestaties worden niet in jaaromzet in Nederland meegenomen indien dit met andere handelingen samenhangende handelingen zijn. Volgens het HvJ EU betreffen dit handelingen die niet tot de gebruikelijke bedrijfsactiviteiten van de ondernemer behoren.18 De beantwoording van de vraag of sprake is van een «met andere handelingen samenhangende handelingen» hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval.19
Eerste lid, onderdeel a, onder 3°
Met het voorgestelde artikel 25, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, Wet OB 1968 wordt tot de jaaromzet in Nederland ook gerekend het bedrag van de vergoeding voor de goederen die een ondernemer levert aan een afnemer aan wie op grond van artikel 24, eerste of tweede lid, Wet OB 1968 teruggaaf of ontheffing wordt verleend. Dit zijn handelingen betreffende:
1. de uitvoer van goederen uit de Unie of het plaatsen onder de regeling douane-entrepot in het kader van hun menslievende, liefdadige of opvoedkundige werk buiten de Unie, waarvoor op verzoek teruggaaf van btw wordt verleend; of
2. de levering van goederen ten behoeve van natuurlijke personen die de goederen anders dan als ondernemer uitvoeren en waarbij aan de leverancier onder voorwaarden een ontheffing wordt verleend van de verschuldigdheid van btw ter zake van de levering van die goederen.
Eerste lid, onderdeel a, onder 4°
Het voorgestelde artikel 25, eerste lid, onder 4°, Wet OB 1968 rekent het bedrag van de vergoedingen voor handelingen waarvoor bij of krachtens artikel 39 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 aan de afnemer een vrijstelling van btw wordt verleend tot de jaaromzet in Nederland. Het gaat hier om leveringen van goederen en diensten aan afnemers aan wie een vrijstelling van belasting is verleend vanwege volkenrecht of aan andere voor vrijstelling aangewezen personen, zoals buitenlandse diplomaten en buitenlandse NAVO-strijdkrachten.
Eerste lid, onderdeel b
Het voorgestelde artikel 25, eerste lid, onderdeel b, Wet OB 1968 introduceert het begrip «jaaromzet in de Unie». Hiermee wordt bedoeld de jaaromzet in Nederland en het totaal van de vergoedingen gedurende een kalenderjaar ter zake van bepaalde leveringen van goederen en diensten verricht door een ondernemer binnen de andere lidstaten van de Unie. Voor zover het gaat om omzet behaald in andere lidstaten wordt aangesloten bij de tekst van de BTW-richtlijn 2006. De genoemde vergoedingen volgen uit artikel 288, eerste en tweede lid, BTW-richtlijn 2006.
Tweede lid
Het voorgestelde artikel 25, tweede lid, Wet OB 1968 maakt een uitzondering op de vaststelling van de jaaromzet in Nederland. Het gaat daarbij om de vergoeding die de ondernemer ontvangt voor enerzijds de levering van in zijn bedrijf gebruikte onroerende zaken en rechten waaraan deze zijn onderworpen en anderzijds roerende zaken waarop de ondernemer voor de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting afschrijft of waarop de ondernemer zou kunnen afschrijven indien diegene aan een zodanige belasting zou zijn onderworpen. Deze vergoedingen worden niet meegenomen in de jaaromzet in Nederland. Voorbeelden hiervan zijn de levering van een bedrijfspand of een bedrijfsauto. Het uitsluiten van genoemde prestaties beoogt te voorkomen dat een ondernemer bijvoorbeeld door de verkoop van een bedrijfspand eenmalig boven de omzetgrens uitkomt en daardoor onbedoeld de regeling niet meer kan toepassen. Deze handelingen worden in de huidige kleineondernemersregeling ook niet meegenomen voor het bepalen van de relevante omzet.
Artikel 25a
Het voorgestelde artikel 25a Wet OB 1968 regelt onder welke voorwaarden een ondernemer gebruik kan maken van de kleineondernemersregeling in Nederland. Door toepassing van de kleineondernemersregeling in Nederland is geen omzetbelasting verschuldigd voor leveringen van goederen en diensten die de ondernemer in Nederland verricht, maar kan de ondernemer de in rekening gebrachte voorbelasting ook niet in aftrek brengen. Het betreft een keuzeregeling. Een ondernemer die voldoet aan de voorwaarden, waaronder de omzetdrempel, kan kiezen of hij gebruik wil maken van deze regeling.
Eerste lid
Een ondernemer die in Nederland is gevestigd en van wie de jaaromzet in Nederland niet meer dan € 20.000 bedraagt, kan gebruikmaken van de Nederlandse kleineondernemersregeling. De jaaromzet in Nederland is gedefinieerd in het voorgestelde artikel 25, eerste lid, onderdeel a, Wet OB 1968.
Tweede lid
In het voorgestelde artikel 25a, tweede lid, Wet OB 1968 staat dat een ondernemer die in de Unie maar niet in Nederland is gevestigd, ook kan gebruikmaken van de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid. Voor deze ondernemer geldt een aanvullende voorwaarde. Om in aanmerking te komen voor de kleineondernemersregeling in de Nederland mag de jaaromzet in de Unie van deze ondernemer, naast de Nederlandse omzetdrempel, tevens de drempel van € 100.000 niet overschrijden. Deze zogenoemde Unie-omzetdrempel geldt niet voor de toepassing van de kleineondernemersregeling in Nederland door een in Nederland gevestigde ondernemer. Bij een overschrijding van de Unie-omzetdrempel kunnen in Nederland gevestigde ondernemers gebruik blijven maken van de kleineondernemersregeling in Nederland, zolang de Nederlandse omzetdrempel niet wordt overschreden.
Derde lid
Het derde lid van het voorgestelde artikel 25a Wet OB 1968 regelt dat de Nederlandse kleineondernemersregeling niet van toepassing is op met 0% btw-belaste intracommunautaire leveringen van nieuwe vervoermiddelen die door of voor rekening van de verkoper of de afnemer worden verzonden of vervoerd naar een plaats in een andere lidstaat. Deze in artikel 283 BTW-richtlijn 2006 voorgeschreven uitzondering past in het systeem van de BTW-richtlijn 2006, waarin alle leveringen van nieuwe vervoermiddelen worden belast via de systematiek van de met 0% btw-belaste intracommunautaire levering in de lidstaat van vertrek en de afdracht van btw over de intracommunautaire verwerving in de lidstaat van aankomst. Dit geldt ongeacht of de levering of de verwerving gebeurt door een ondernemer of een particulier. De kleineondernemersregeling is daarnaast niet van toepassing op de levering van onroerende zaken en rechten waaraan deze zijn onderworpen en die de ondernemer in zijn bedrijf heeft gebruikt. Dit zijn de leveringen van onroerende zaken en rechten waaraan deze zijn onderworpen die ook niet worden meegerekend voor het bepalen van de omzet van de ondernemer. Ten opzichte van de huidige kleineondernemersregeling is geen inhoudelijke wijziging beoogd.
Vierde lid
Het vierde lid van het voorgestelde artikel 25a Wet OB 1968 regelt dat een ondernemer die de kleineondernemersregeling in Nederland toepast hier geen recht heeft op aftrek van voorbelasting voor aan hem verrichte leveringen van goederen en diensten. Het recht op aftrek van omzetbelasting is ook uitgesloten in de situatie dat een ondernemer in Nederland de kleineondernemersregeling toepast, maar in een andere lidstaat belastbare handelingen verricht. Het gevolg is dat deze ondernemer geen recht op aftrek van omzetbelasting in Nederland heeft, ongeacht of de omzetbelasting toerekenbaar is aan handelingen die verricht zijn in een andere lidstaat waar de kleineondernemersregeling niet wordt toegepast. Deze bepaling brengt voor de in Nederland gevestigde ondernemer materieel geen wijzigingen aan ten opzichte van de huidige kleineondernemersregeling.
Bij zogenoemde sfeerovergangen, dat wil zeggen ondernemers die ervoor kiezen om van de btw-belaste sfeer over te gaan op de kleineondernemersregeling (vrijstelling) of andersom, gelden de herzieningsregels van artikel 15, vierde en zesde lid, Wet OB 1968 en de regelingen in hoofdstuk VI van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968. De herzieningsdrempel, opgenomen in artikel 13, vierde lid, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968, wijzigt niet.
Verder regelt het vierde lid dat een ondernemer die gebruikmaakt van de kleineondernemersregeling in Nederland, ter zake van vrijgestelde handelingen op geen enkele wijze melding mag maken van omzetbelasting op de facturen. Voor de in Nederland gevestigde ondernemer is dus geen materiële wijziging van de regeling beoogd.
Vijfde lid
Het vijfde lid van het voorgestelde artikel 25a Wet OB 1968 regelt dat de in Nederland gevestigde ondernemer die kiest voor toepassing van de Nederlandse kleineondernemersregeling hiervan melding moet doen uiterlijk vier weken voorafgaand aan het belastingtijdvak waarin de vrijstelling voor het eerst wordt toegepast. De melding dient plaats te vinden op een door de inspecteur voorgeschreven wijze en bevat ten minste de jaaromzet in Nederland in het voorafgaande kalenderjaar en de jaaromzet in Nederland tijdens het kalenderjaar voorafgaand aan de melding. Aldus wordt vóór het belastingtijdvak waarin de ondernemer de Nederlandse kleineondernemersregeling wil toepassen duidelijkheid gecreëerd voor de ondernemer en de inspecteur ten aanzien van de verplichtingen die op de ondernemer rusten. Deze termijn is ook bedoeld om de melding administratief te verwerken. De inspecteur kan bij voor bezwaar vatbare beschikking beslissen dat een ondernemer de regeling niet mag toepassen. Dat kan als een ondernemer niet voldoet of zal voldoen aan de gestelde voorwaarden, bijvoorbeeld wanneer de betreffende ondernemer in het voorafgaande kalenderjaar de Nederlandse omzetdrempel overschrijdt. De reguliere btw-regels blijven dan van toepassing, totdat een uitspraak onherroepelijk vaststaat.
Zesde lid
Het zesde lid van het voorgestelde artikel 25a Wet OB 1968 is gebaseerd op artikel 284, vierde lid, BTW-richtlijn 2006. Deze bepaling heeft betrekking op de procedurele voorwaarden voor toepassing van de kleineondernemersregeling in Nederland door een ondernemer gevestigd in een andere lidstaat dan Nederland. Deze ondernemer dient zich in de lidstaat van vestiging bij de competente belastingautoriteit te melden om voor toepassing van de kleineondernemersregeling in Nederland in aanmerking te komen.
Bepaald wordt dat de kleineondernemersregeling in Nederland van toepassing is vanaf de datum dat – na een voorafgaande kennisgeving – aan een ondernemer het individuele nummer is meegedeeld door de lidstaat van vestiging. Het gaat hier om het individuele nummer met het achtervoegsel «EX» dat wordt verstrekt door de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is. In Nederland wordt aan deze in het buitenland gevestigde ondernemer dus geen individueel nummer met achtervoegsel «EX» verstrekt. Het zesde lid, onderdeel b, Wet OB 1968 regelt dat bij een actualisering van een voorafgaande kennisgeving de kleineondernemersregeling in Nederland van toepassing is vanaf de datum dat aan de ondernemer het individuele identificatienummer is bevestigd. Voor de voorafgaande kennisgeving en de actualisering van de voorafgaande kennisgeving door de ondernemer en de daaropvolgende mededeling of bevestiging van het individuele nummer gelden de regels van de lidstaat van vestiging. De inspecteur beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking ingeval de ondernemer de toegestane jaaromzet in Nederland overschrijdt (bijvoorbeeld in het voorafgaande kalenderjaar). Ingeval de ondernemer niet voldoet aan de voorwaarden voor de jaaromzet in de Unie, kan de ondernemer gebruikmaken van de rechtsingang die de lidstaat van vestiging hiervoor biedt.
Zevende lid
Het zevende lid van het voorgestelde artikel 25a Wet OB 1968 bepaalt dat de toepassing van de vrijstelling in beginsel voor onbepaalde tijd geldt. Een in Nederland gevestigde ondernemer kan de toepassing van de vrijstelling in Nederland evenwel vrijwillig opzeggen. De wederopzegging dient plaats te vinden op een door de inspecteur voorgeschreven wijze. Dit moet de ondernemer doen uiterlijk vier weken voorafgaand aan het belastingtijdvak waarin de vrijstelling wordt beëindigd. Deze termijn is gesteld om de wederopzegging administratief te verwerken en om voorafgaand aan een tijdvak duidelijkheid te geven aan de ondernemer en de inspecteur over de btw-positie. Vanzelfsprekend zijn aan een sfeerovergang gevolgen verbonden, zoals de regelgeving rondom herziening. In de situatie tot en met 31 december 2024, de huidige kleineondernemersregeling, geldt een verplichte deelname aan de regeling van drie kalenderjaren.
De termijn waarin een ondernemer na een vrijwillige wederopzegging de kleineondernemersregeling niet meer kan toepassen wordt eveneens ingekort. Voortaan kan na afloop van het kalenderjaar van beëindiging door wederopzegging en het daaropvolgende kalenderjaar opnieuw voor de toepassing van de regeling worden geopteerd. Deze termijn sluit aan bij de termijn waarin een ondernemer de kleineondernemersregeling niet kan toepassen bij de overschrijding van de nationale omzetgrens. Na afloop van deze termijn kan een ondernemer – die voldoet aan de voorwaarden – de kleineondernemersregeling wederom toepassen. Daarvoor is wel een tijdige aanmelding conform het vijfde lid van artikel 25a Wet OB 1968 nodig.
Achtste lid
In overeenstemming met artikel 284, vierde lid, BTW-richtlijn 2006, wordt in het achtste lid van het voorgestelde artikel 25a Wet OB 1968 geregeld dat de toepassing van de Nederlandse kleineondernemersregeling door een ondernemer uit een andere lidstaat vrijwillig kan worden beëindigd. Deze beëindiging dient plaats te vinden door middel van een actualisering van de voorafgaande kennisgeving in de lidstaat van vestiging. De beëindiging treedt in werking op de eerste dag van het kalenderkwartaal volgend op de ontvangst van de zogenoemde actualisering. Een ontvangen actualisering in de laatste maand van een kalenderkwartaal beëindigt de kleineondernemersregeling op de eerste dag van de tweede maand van het volgende kalenderkwartaal.
Een vrijwillige beëindiging heeft tot gevolg dat het opnieuw toepassen van de kleine ondernemersregeling pas kan plaatsvinden na afloop van het kalenderjaar van beëindiging door wederopzegging en het daaropvolgende kalenderjaar. Deze termijn is gelijk aan de termijn die geldt wanneer de kleineondernemersregeling is beëindigd door overschrijding van de Nederlandse omzetdrempel of de Unie-omzetdrempel. Een ondernemer – die voldoet aan de voorwaarden – kan na het verstrijken van de genoemde periode opnieuw opteren voor de kleineondernemersregeling in Nederland. De ondernemer zal in dat geval een voorafgaande kennisgeving dan wel een actualisering van de voorafgaande kennisgeving moeten indienen in zijn eigen lidstaat.
Negende lid
Het voorgestelde artikel 25a, negende lid, Wet OB 1968 is gebaseerd op artikel 288 bis BTW-richtlijn 2006. Deze bepaling heeft betrekking op de gevolgen van de overschrijding van enerzijds de Nederlandse omzetdrempel en anderzijds de Unie-omzetdrempel door een ondernemer.
Een ondernemer die de Nederlandse omzetdrempel overschrijdt, komt vanaf dat moment niet in aanmerking voor de toepassing van de kleineondernemersregeling in Nederland of kan vanaf dat moment niet langer gebruikmaken van de kleineondernemersregeling in Nederland. Alle leveringen van goederen en diensten die worden verricht na de overschrijding en de overschrijdende handeling zelf kunnen in het kalenderjaar niet onder de kleineondernemersregeling vallen. De overschrijding heeft niet alleen gevolgen voor het kalenderjaar waarin deze plaatsvindt, maar ook voor het daaropvolgende kalenderjaar. Een ondernemer mag na de overschrijding de kleineondernemersregeling ook niet toepassen in het daaropvolgende kalenderjaar. Een overschrijding van de omzetdrempel heeft dus gevolgen voor een ondernemer die na een overschrijding de kleineondernemersregeling wil toepassen. Gedurende die periode handelt de ondernemer als een btw-belaste ondernemer en zal hij de inspecteur (tijdig) moeten verzoeken om uitreiking van een aangifte. Een ondernemer kan na deze uitsluitingsperiode eventueel weer voor de kleineondernemersregeling in aanmerking komen, maar zal daar wel om moeten verzoeken.
Het negende lid van het voorgestelde artikel 25a Wet OB 1968 bevat tevens regels met betrekking tot de overschrijding van de Unie-omzetdrempel van € 100.000 door een ondernemer gevestigd in een andere lidstaat. Het kan voorkomen dat deze ondernemer de Nederlandse omzetdrempel van € 20.000 niet heeft overschreden, maar wel de Unie-omzetdrempel van € 100.000 heeft overschreden. De ondernemer uit een andere lidstaat komt vanaf dat moment niet in aanmerking voor de toepassing van de kleineondernemersregeling in Nederland of kan vanaf dat moment de kleineondernemersregeling in Nederland niet langer toepassen. Alle prestaties die in Nederland worden verricht na de overschrijding en de overschrijdende handeling zelf, indien deze in Nederland plaatsvindt, vallen niet onder de vrijstelling van de Nederlandse kleineondernemersregeling. Ook in het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de overschrijding heeft plaatsgevonden kan een ondernemer uit een andere lidstaat dan geen aanspraak op de Nederlandse kleineondernemersregeling maken. Alle btw-verplichtingen die gelden voor belaste btw-ondernemers zijn van toepassing. Dit betekent ook dat deze ondernemer zich mogelijk moet registreren in Nederland, tenzij – bijvoorbeeld – gebruik wordt gemaakt van het éénloketsysteem of een verleggingsregeling van toepassing is.
Een in Nederland gevestigde ondernemer kan de Nederlandse kleineondernemersregeling overigens blijven toepassen indien de Unie-omzetdrempel wordt overschreden, zolang de Nederlandse omzetdrempel van € 20.000 niet wordt overschreden.
Artikel 25b
Het voorgestelde artikel 25b Wet OB 1968 regelt een aantal administratieve ontheffingen voor ondernemers die gebruikmaken van de kleineondernemersregeling. Deze worden hierna toegelicht.
Eerste lid
Het eerste lid van het voorgestelde artikel 25b Wet OB 1968 bevat een codificatie van een administratieve vereenvoudiging voor bepaalde in Nederland gevestigde ondernemers die uitsluitend in Nederland gebruikmaken van de kleineondernemersregeling. De regeling is bedoeld voor ondernemers met een bepaalde maximale jaaromzet in Nederland. Deze zogeheten registratiedrempel wordt bij ministeriële regeling vastgesteld, per 1 januari 2025, op € 2.200. Onder de voorwaarde dat deze ondernemers zich nog niet voor de omzetbelasting hebben gemeld bij de inspecteur of bij de Kamer van Koophandel (en ook niet verplicht zijn om zich bij de Kamer van Koophandel te melden), een jaaromzet in Nederland hebben van maximaal de bij de ministeriële regeling vastgestelde registratiedrempel en zij de kleineondernemersregeling niet toepassen in een andere lidstaat, kunnen zij gebruikmaken van de kleineondernemersregeling zonder zich daarvoor aan te melden bij de inspecteur. De ondernemer wordt dan ook niet geïdentificeerd met een btw-identificatienummer. Als deze ondernemer na verloop van tijd de kleineondernemersregeling niet meer wil toepassen, dan hoeft diegene zich daarvoor niet af te melden. De ondernemer zal zich dan wel voor de omzetbelasting moeten melden bij de inspecteur. Het zevende lid van artikel 25a Wet OB 1968 is niet op deze ondernemer van toepassing en hij kan zich op elk moment alsnog melden bij de inspecteur voor de uitreiking van een aangifte. Ondernemers die al voor de omzetbelasting zijn of moeten worden geregistreerd, bijvoorbeeld omdat zij zich melden bij de inspecteur vanwege de toepassing van de kleineondernemersregeling in een andere lidstaat, een recht op aftrek of teruggaaf van btw, komen niet in aanmerking voor deze regeling. Ingeval de jaaromzet in Nederland het bedrag van de registratiedrempel overschrijdt, moet een ondernemer zich melden bij de inspecteur. De ondernemer kan zich dan met inachtneming van de daarvoor geldende termijnen die zijn genoemd in artikel 25a, vijfde lid, Wet OB 1968, desgewenst melden voor toepassing van de kleineondernemersregeling, zolang de jaaromzet in Nederland niet meer dan € 20.000 bedraagt.
Ingeval een forfait wordt toegepast om de belastingschuld te berekenen, zoals bij particuliere zonnepaneelhouders, moet de omzet teruggerekend vanuit het forfait worden meegeteld bij het bepalen van de jaaromzet in Nederland. Te weten 100/21 x forfait als het algemene tarief van toepassing is op de onderliggende prestatie of 100/9 x forfait als het verlaagde tarief daarop van toepassing is.
Tweede lid
Het tweede lid van het voorgestelde artikel 25b Wet OB 1968 bewerkstelligt dat de ondernemers die de vrijstelling toepassen, bedoeld in artikel 25a, eerste lid, Wet OB 1968, zijn ontheven van de administratieve verplichtingen geregeld in artikel 34, 34c tot en met 35b en 37a van die wet. Het gaat hier om ondernemers die in Nederland de kleineondernemersregeling toepassen. De verplichtingen genoemd in de artikelen 34, 34c tot en met 35b en 37a Wet OB 1968 hebben betrekking op het uitreiken van facturen, de indiening van een listing voor de intracommunautaire leveringen van goederen en andere administratieve verplichtingen. Wel blijft een ondernemer verplicht om kopieën van de door hem dan wel, in zijn naam en voor zijn rekening, door zijn afnemer of door een derde uitgereikte facturen en alle door hem zelf ontvangen facturen in zijn administratie te bewaren (artikel 35c Wet OB 1968). Op grond van de bewaarde facturen kan ook de eventuele herziening worden berekend, indien de ondernemer op enig moment niet meer de kleineondernemersregeling toepast.
Overigens hoeft een ondernemer die in Nederland de kleineondernemersregeling toepast, voor de handelingen waarop de vrijstelling betrekking heeft, niet om uitreiking van aangifte te verzoeken. Deze ondernemer is door de toepassing van de kleineondernemersregeling immers geen omzetbelasting verschuldigd.
Derde lid
Op grond van het voorgestelde artikel 25b, derde lid, Wet OB 1968 geldt de ontheffing van de verschillende verplichtingen bedoeld in het eerste en het tweede lid niet voor een ondernemer naar wie de verschuldigdheid voor het afdragen van omzetbelasting is verlegd op grond van artikel 12, tweede, derde en vijfde lid, Wet OB 1968. De ontheffing geldt ook niet als de ondernemer intracommunautaire verwerving van goederen verricht waarvoor de ondernemer op basis van artikel 17f Wet OB 1968 de btw is verschuldigd. Een uitzondering daarop is ingeval een goed wordt geleverd door een ondernemer die de kleineondernemersregeling toepast in de lidstaat van waaruit die ondernemer dit goed levert.
Artikel 25c
Het voorgestelde artikel 25c Wet OB 1968 heeft betrekking op in Nederland gevestigde ondernemers die (ook) in een andere lidstaat gebruik willen maken van de kleineondernemersregeling. Deze ondernemers moeten voor de toepassing van de kleineondernemersregeling in een andere lidstaat voldoen aan de voorwaarden die gesteld zijn in die betreffende lidstaat. De Unie-omzetdrempel is voor de gehele Unie gelijk, maar de hoogte van de nationale omzetdrempel kunnen lidstaten zelf vaststellen tot een bedrag van € 85.000.
Eerste lid
Het eerste lid van het voorgestelde artikel 25c Wet OB 1968 bevat twee voorwaarden waaraan een in Nederland gevestigde ondernemer moet voldoen voordat de kleineondernemersregeling in een andere lidstaat kan worden toegepast. Ten eerste moet de ondernemer een voorafgaande kennisgeving richten aan de Nederlandse inspecteur op een door de inspecteur voorgeschreven wijze. In het voorgestelde artikel 25d Wet OB 1968 staat voorgeschreven welke informatie deze kennisgeving dient te bevatten. Naast de voorafgaande kennisgeving, dient de ondernemer door de Nederlandse inspecteur geïdentificeerd te zijn door een individueel nummer met het achtervoegsel «EX» in Nederland. Het individuele nummer betreft een ander nummer dan het btw-identificatienummer. De ondernemer ontvangt het individuele nummer van de inspecteur binnen de termijn, genoemd in artikel 25c, vijfde lid, Wet OB 1968.
Tweede lid
Het tweede lid van het voorgestelde artikel 25c Wet OB 1968 regelt dat als sprake is van een wijziging in de toepassing van de kleineondernemersregeling in een andere lidstaat, dan moet de ondernemer de Nederlandse inspecteur op een door de inspecteur voorgeschreven wijze daarvan op de hoogte stellen. Een wijziging van de eerder op grond van het eerste lid van genoemd artikel verstrekte informatie in de voorafgaande kennisgeving dient aan de inspecteur te worden doorgegeven. Dit kan door middel van een actualisering van een voorafgaande kennisgeving. Deze actualisering wordt door de ondernemer voorafgaand aan de wijziging doorgegeven. Het voorgestelde artikel 25d Wet OB 1968 heeft betrekking op de inhoud van de actualisering. De ondernemer stelt de inspecteur van de volgende wijzigingen door middel van een actualisering op de hoogte:
– De ondernemer heeft het voornemen gebruik te maken van de kleineondernemersregeling in een of meer andere lidstaten dan die waar hij de regeling al toepast;
– De ondernemer heeft het voornemen om de toepassing van de kleineondernemersregeling te beëindigen in een of meer lidstaten;
– Er is sprake van een wijziging van andere informatie die door de ondernemer eerder is verstrekt, zoals de naam, de activiteit of de rechtsvorm van de ondernemer.
Derde lid
Het derde lid van het voorgestelde artikel 25c Wet OB 1968 is gebaseerd op artikel 284, vijfde lid, BTW-richtlijn 2006 en regelt dat de toepassing van de kleineondernemersregeling in een andere lidstaat in werking treedt op het moment dat de in Nederland gevestigde ondernemer een voorafgaande kennisgeving heeft gedaan aan de Nederlandse inspecteur en de inspecteur vervolgens het individuele nummer met het achtervoegsel «EX» mededeelt aan de ondernemer. De inspecteur dient het individuele nummer binnen 35 werkdagen na ontvangst van de kennisgeving mede te delen aan een ondernemer, zoals beschreven in het voorgestelde artikel 25c, vijfde lid, Wet OB 1968. Ingeval een ondernemer door middel van een actualisering van de voorafgaande kennisgeving aangeeft de kleineondernemersregeling te willen toepassen in nog een andere lidstaat, kan de ondernemer de vrijstelling in de andere lidstaat toepassen vanaf de datum dat de inspecteur het individuele nummer met het achtervoegsel «EX» heeft bevestigd. De inspecteur bevestigt het individuele nummer eveneens binnen 35 werkdagen na ontvangst van de actualisering.
Vierde lid
Het vierde lid van het voorgestelde artikel 25c Wet OB 1968 heeft betrekking op de afmeldingstermijn voor de ondernemer die de kleineondernemersregeling in een andere lidstaat toepast. Als een ondernemer aan de inspecteur meldt dat hij de toepassing van de kleineondernemersregeling in een andere lidstaat wil beëindigen, dan wordt de beëindiging van kracht in het kalenderkwartaal volgend op het kalenderkwartaal waarin de informatie wordt ontvangen. De toepassing van de kleineondernemersregeling wordt beëindigd op de eerste dag van het volgende kalenderkwartaal als de melding in de eerste of tweede maand van het voorafgaande kalenderkwartaal is ontvangen. Als de ondernemer de melding doet in de laatste maand van het kalenderkwartaal, dan wordt de toepassing van de kleineondernemersregeling beëindigd op de eerste dag van de tweede maand van het volgende kalenderkwartaal. Een ondernemer die in meerdere lidstaten de kleineondernemersregeling toepast, kan per lidstaat kiezen de toepassing van de regeling te beëindigen.
Vijfde lid
Het vijfde lid van het voorgestelde artikel 25c Wet OB 1968 bepaalt dat de inspecteur het individuele nummer met het achtervoegsel «EX» meedeelt aan de ondernemer binnen 35 werkdagen na ontvangst van de kennisgeving. Bij de actualisering, bedoeld in het voorgestelde tweede lid van artikel 25c Wet OB 1968, bedraagt de termijn van bevestiging door de inspecteur eveneens 35 werkdagen gerekend vanaf het moment van ontvangst van de actualisering door de Nederlandse inspecteur. De inspecteur deelt dit nummer niet mee of bevestigt dit niet ingeval de ondernemer niet voldoet aan de voorwaarden voor de toepassing van de vrijstelling in de andere lidstaat. Dit is het geval in twee situaties. Allereest ingeval de ondernemer de Unie-omzetdrempel van € 100.000 overschrijdt in het voorafgaande kalenderjaar of tijdens het kalenderjaar tot aan de kennisgeving of de actualisering daarvan. In deze situatie beslist de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking. Ten tweede ingeval de ondernemer niet voldoet aan de nationale omzetdrempel van de lidstaat die de vrijstelling verleent, bedoeld in artikel 284, eerste en tweede lid, onderdeel b, BTW-richtlijn 2006. In deze situatie is de beslissing van de inspecteur geen voor bezwaar vatbaar beschikking.
Zesde lid
De termijn bedoeld in het vijfde lid van het voorgestelde artikel 25c Wet OB 1968 kan op grond van het voorgestelde zesde lid van dat artikel langer zijn in bijzondere gevallen waarin met het oog op het voorkomen van belastingontduiking of -ontwijking meer tijd nodig is om de noodzakelijke controles uit te voeren. De verlenging van de termijn is mogelijk als aanwijzingen bestaan dat de regeling wordt misbruikt om belasting te ontwijken of ontduiken. De BTW-richtlijn 2006 specificeert niet met welke tijdsduur de termijn kan worden verlengd indien een lidstaat een beroep doet op de termijnverlenging, waardoor de invulling hiervan krachtens het beginsel van procedurele autonomie van de lidstaten in nationaal recht nader kan worden vormgegeven. Hierbij dienen de lidstaten ervoor te waken dat de toepassing van de kleineondernemersregeling in deze lidstaat in de praktijk niet uiterst moeilijk of onmogelijk wordt gemaakt.
Artikel 25d
Het eerste lid van het voorgestelde artikel 25d Wet OB 1968 bepaalt welke informatie de in Nederland gevestigde ondernemer dient te verstrekken aan de inspecteur in de voorafgaande kennisgeving en de actualisering.
Het voorgestelde tweede lid van genoemd artikel regelt wanneer de ondernemer de in het eerste lid, onderdeel c, van dit artikel bedoelde informatie over twee voorafgaande kalenderjaren verstrekt. Dit is het geval als de ondernemer prestaties verricht in een lidstaat die gekozen heeft voor een periode van twee kalenderjaren waarin een ondernemer de kleineondernemersregeling niet mag toepassen na een overschrijding van de omzetdrempel.
Het derde lid van het voorgestelde artikel 25d Wet OB 1968 heeft betrekking op de informatie die de in Nederland gevestigde ondernemer moet opnemen in de actualisering van de voorafgaande kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 25c, tweede lid, van die wet. Als de ondernemer de toepassing van de kleineondernemersregeling wil uitbreiden naar een andere lidstaat, dan dient deze ondernemer aanvullende informatie aan de inspecteur te verstrekken. De inhoud van die aanvullende informatie is afhankelijk van de informatie die de ondernemer al heeft verstrekt. In beginsel dient de ondernemer dezelfde informatie voor die andere lidstaat te verstrekken aan de inspecteur als bij de voorafgaande kennisgeving, zoals opgenomen in het eerste en tweede lid van dat artikel. Voor zover de ondernemer de aanvullende informatie al via zijn periodieke informatieverstrekking heeft gegeven, zoals bedoeld in het voorgestelde artikel 25e Wet OB 1968, is een ondernemer niet verplicht de informatie nogmaals te verstrekken.
Het vierde lid van het voorgestelde artikel 25d Wet OB 1968 bepaalt dat de actualisering steeds het individuele nummer met het achtervoegsel «EX» van de ondernemer bevat.
Artikel 25e
Het voorgestelde artikel 25e Wet OB 1968 heeft betrekking op de verplichting voor een in Nederland gevestigde ondernemer die de kleineondernemersregeling in één of meer andere lidstaten toepast om ieder kalenderkwartaal informatie te verstrekken aan de inspecteur over de behaalde omzetten. Deze informatie dient de ondernemer op een door de inspecteur voorgeschreven wijze te verstrekken. Genoemd artikel is van toepassing ongeacht of de ondernemer ook de Nederlandse kleineondernemersregeling toepast. De ondernemer verstrekt de informatie niet alleen voor lidstaten waar de kleineondernemersregeling wordt toegepast, maar ook voor de lidstaten waar geen gebruik wordt gemaakt van de regeling. De informatie wordt voor het gehele kalenderkwartaal verstrekt, ook als de toepassing van de kleineondernemersregeling in de loop van het desbetreffende kalenderkwartaal aanvangt. De informatie wordt per lidstaat verstrekt.
Naast deze informatie moet de ondernemer ook steeds zijn individuele nummer met het achtervoegsel «EX» vermelden. Dit is het nummer met het achtervoegsel «EX» dat op basis van artikel 25c, eerste lid, onderdeel b, Wet OB 1968 aan hem is verstrekt.
Het tweede lid van het voorgestelde artikel 25e Wet OB 1968 bewerkstelligt dat de ondernemer de informatie moet verstrekken binnen één maand te rekenen vanaf het einde van het kalenderkwartaal waarin de leveringen van goederen en diensten hebben plaatsgevonden.
Op basis van het derde lid van het voorgestelde artikel 25e Wet OB 1968 dient een in Nederland gevestigde ondernemer die de Unie-omzetdrempel van € 100.000 overschrijdt, de inspecteur daarvan binnen 15 werkdagen op de hoogte te stellen op een door de inspecteur voorgeschreven wijze. Naast de melding van de overschrijding, is de ondernemer verplicht het totale bedrag aan vergoedingen te melden voor de leveringen van goederen en diensten die zijn verricht vanaf het begin van het kalenderkwartaal waarin de overschrijding plaatsvindt tot de datum van de overschrijding. Het gaat om al zijn leveringen van goederen en diensten in Nederland en in andere lidstaten, ongeacht of de ondernemer de kleineondernemersregeling in Nederland of in één van de andere lidstaten toepast.
Artikel 25f
De in Nederland gevestigde ondernemer die de kleineondernemersregeling wil toepassen in een of meer andere lidstaten dient de informatie, bedoeld in het voorgestelde artikel 25d Wet OB 1968, op te nemen in de voorafgaande kennisgeving of actualisering daarvan. De informatie genoemd in artikel 25d, eerste lid, onderdelen c en d, Wet OB 1968 ziet op omzetbedragen die de ondernemer over enig kalenderjaar behaalt met zijn leveringen van goederen en diensten in Nederland en andere lidstaten. Op grond van artikel 25e Wet OB 1968 moet deze ondernemer ook elk kalenderkwartaal informatie verstrekken over deze bedragen. Het voorgestelde artikel 25f, eerste lid, Wet OB 1968 bepaalt vervolgens waar de genoemde bedragen uit moeten bestaan, dat deze bedragen worden uitgedrukt in euro’s en hoe de bedragen worden meegenomen indien een lidstaat waar de ondernemer de kleineondernemersregeling toepast, gebruikmaakt van verschillende omzetdrempels voor verschillende sectoren.
De omzetbedragen worden gevormd door de bedragen die opgesomd staan in artikel 25, eerste lid, onderdeel a, Wet OB 1968, voor zover het leveringen van goederen en diensten in Nederland betreft. De in het tweede lid van artikel 25 Wet OB 1968 genoemde vergoedingen worden daarbij niet in aanmerking genomen. Voor zover het gaat om leveringen van goederen en diensten in andere lidstaten, gaat het om bedragen die zijn opgesomd in artikel 288 BTW-richtlijn 2006. Hier wordt naar een richtlijnbepaling verwezen, omdat het bedragen betreft die ontvangen worden voor leveringen van goederen en diensten verricht in andere lidstaten. De Nederlandse wet- en regelgeving is daarop niet van toepassing.
Lidstaten die de kleineondernemersregeling in hun nationale wet- en regelgeving implementeren, hebben de mogelijkheid om verschillende omzetdrempels te hanteren voor verschillende sectoren. Een ondernemer die leveringen van goederen of diensten verricht in een lidstaat die verschillende van dergelijke omzetdrempels hanteert, is verplicht het totale bedrag van de leveringen van goederen en diensten voor elke drempel die van toepassing kan zijn, afzonderlijk te verstrekken.
Artikel 25g
Eerste lid
Voorgesteld artikel 25g Wet OB 1968 heeft betrekking op de situatie waarin een in Nederland gevestigde ondernemer de toepassing van de kleineondernemersregeling in andere lidstaten volledig of gedeeltelijk beëindigt. De toepassing van de kleineondernemersregeling wordt volledig beëindigd als dit gebeurt in alle lidstaten waar de ondernemer de regeling toepast. De toepassing van de regeling wordt gedeeltelijk beëindigd als deze in één of meerdere lidstaten wordt beëindigd, maar de ondernemer nog wel in een andere lidstaat of andere lidstaten de regeling blijft toepassen.
Bij een volledige beëindiging, als gevolg van de situaties genoemd in dit artikel, deactiveert de inspecteur onverwijld het individuele nummer met het achtervoegsel «EX» van de ondernemer dat hij gebruikt voor de toepassing van de regeling buiten Nederland zodra hij kennis heeft genomen van de beëindiging. Ingeval van een gedeeltelijke beëindiging deactiveert de inspecteur onverwijld het individuele nummer met het achtervoegsel «EX» voor de betrokken lidstaat zodra hij kennis heeft genomen van de informatie die op grond van artikel 25c, eerste en tweede lid, Wet OB 1968 van de ondernemer is ontvangen. In dit verband betekent «onverwijld» dat de inspecteur de voorgenoemde handelingen verricht binnen twee weken na kennisneming. Voor zover de ondernemer de regeling in een andere lidstaat of andere lidstaten blijft toepassen, past de inspecteur met betrekking tot die lidstaten de informatie in de kennisgeving niet aan en wordt het individuele nummer met het achtervoegsel «EX» niet gedeactiveerd.
Onderdeel a
De jaaromzet in de Unie overschrijdt de Unie-omzetdrempel. De ondernemer heeft dit bijvoorbeeld op basis van voorgesteld artikel 25e, derde lid, Wet OB 1968 gemeld bij de inspecteur. In dit geval deactiveert de inspecteur het individuele nummer met het achtervoegsel «EX» van de ondernemer dat hij gebruikt voor de toepassing van de kleineondernemersregeling buiten Nederland. Een aanpassing van de informatie in de voorafgaande kennisgeving is in deze situatie niet aan de orde, want bij een overschrijding van de Unie-omzetdrempel, kan de ondernemer de regeling in geen enkele lidstaat meer blijven toepassen, met uitzondering van Nederland indien de jaaromzet in Nederland onder de € 20.000 blijft.
Onderdeel b
De lidstaat die de vrijstelling verleent, heeft gemeld dat de ondernemer niet in aanmerking komt voor de vrijstelling of dat deze vrijstelling niet langer van toepassing is in die lidstaat. Voor die lidstaat past de inspecteur de informatie in de voorafgaande kennisgeving aan. De toepassing van de regeling in andere lidstaten kan worden voortgezet als de ondernemer daar wel aan de voorwaarden voldoet. Als de lidstaat die de melding maakt de enige lidstaat is waar de ondernemer de regeling toepast, dan deactiveert de inspecteur het individuele nummer met het achtervoegsel «EX» van de ondernemer dat hij gebruikt voor de toepassing van de regeling buiten Nederland.
Onderdeel c
De ondernemer beslist om de toepassing van de kleineondernemersregeling in een lidstaat te beëindigen. Dit dient de ondernemer te melden bij de inspecteur door middel van een actualisering van zijn voorafgaande kennisgeving op basis van artikel 25c, tweede en vierde lid, Wet OB 1968. De inspecteur deactiveert het individuele nummer met het achtervoegsel «EX» van de ondernemer dat hij gebruikt voor de toepassing van de regeling in de andere lidstaten, ongeacht of hij de regeling in Nederland blijft toepassen. De inspecteur past de informatie in de voorafgaande kennisgeving aan als de ondernemer de toepassing van de regeling in één of meerdere lidstaten wil beëindigen, maar in andere lidstaten wil blijven voortzetten.
Onderdeel d
De werkzaamheden van de ondernemer zijn beëindigd. De ondernemer kan dit zelf hebben gemeld, of dit is anderszins aannemelijk geworden. De inspecteur deactiveert in dit geval het individuele nummer met het achtervoegsel «EX» van de ondernemer dat de ondernemer gebruikt voor de toepassing van de kleineondernemersregeling in andere lidstaten.
Onderdeel e
De ondernemer is niet langer gevestigd in Nederland. De inspecteur deactiveert in dit geval het individuele nummer met het achtervoegsel «EX». De ondernemer kan vervolgens door middel van een voorafgaande kennisgeving in de nieuwe lidstaat van vestiging opnieuw opteren voor de toepassing van de kleineondernemersregeling in een andere lidstaat.
Tweede lid
Het deactiveren van het individuele nummer met het achtervoegsel «EX» of de aanpassing van de ontvangen informatie door de inspecteur geschiedt bij een voor bezwaar vatbare beschikking ingeval de ondernemer de jaaromzet van de Unie overschrijdt, de ondernemer zijn activiteiten beëindigt of de ondernemer niet langer in Nederland is gevestigd.
Artikel I, onderdeel F (artikel 28b, tweede lid, onderdeel c, van de Wet op de omzetbelasting 1968)
In verband met aanpassingen in de kleineondernemersregeling moet ook de verwijzing in artikel 28b, tweede lid, onderdeel c, Wet OB 1968 worden aangepast. Deze wijziging betreft zowel een technische aanpassing als een uitbreiding. De kleineondernemersregeling is niet meer opgenomen in artikel 25, eerste lid, maar in artikel 25a, eerste lid, Wet OB 1968. De wijziging van artikel 28b, tweede lid, onderdeel c, Wet OB 1968 bewerkstelligt bovendien dat een wederverkoper de margeregeling tevens kan toepassen indien een goed wordt geleverd door een ondernemer die in een andere lidstaat is gevestigd en die de Nederlandse kleineondernemersregeling op grond van artikel 25a, eerste lid, Wet OB 1968 toepast.
Artikel I, onderdeel G (artikel 33f, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de omzetbelasting 1968)
Nu de kleineondernemersregeling niet meer is opgenomen in artikel 25, eerste lid, maar in artikel 25a, eerste lid, Wet OB 1968 wordt de verwijzing naar die regeling met deze wijziging aangepast. Deze wijziging is louter technisch van aard.
Artikel I, onderdeel H (artikel 34d, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968)
Aan artikel 34d, eerste lid, Wet OB 1968 wordt een onderdeel toegevoegd. Genoemd artikel 34d ziet op de mogelijkheid om te volstaan met een vereenvoudigde factuur. Aan de bestaande gevallen wordt een derde geval toegevoegd waarin kan worden volstaan met een vereenvoudigde factuur. Op basis van artikel 25b Wet OB 1968 is een ondernemer die gevestigd is in de Unie, en die al dan niet gevestigd is in Nederland en in Nederland de kleineondernemersregeling toepast, ontheven van de verplichting om een factuur uit te reiken. De mogelijkheid voor een vereenvoudigde factuur is daarom alleen relevant voor ondernemers die er alsnog voor kiezen een factuur uit te reiken. Op basis van artikel 25a, vierde lid, Wet OB 1968 mag deze ondernemer echter op de factuur op geen enkele wijze melding maken van de omzetbelasting. Het verstrekken van een (vereenvoudigde) factuur zal dus alleen een administratief doel nastreven.
Artikel I, onderdeel I (artikel 37a, eerste lid, aanhef, van de Wet op de omzetbelasting 1968)
Nu de kleineondernemersregeling niet meer is opgenomen in artikel 25, eerste lid, maar in het voorgestelde artikel 25a, eerste lid, Wet OB 1968 wordt de verwijzing naar die regeling met deze wijziging aangepast. De wijziging is louter technisch van aard.
Artikel II (overgangsrecht)
Ondernemers die in Nederland zijn gevestigd kunnen opteren voor de kleineondernemersregeling, zoals voorzien in het voorgestelde artikel 25a, eerste lid, Wet OB 1968. In artikel II, eerste lid is aangegeven dat de ondernemer die met ingang van 1 januari 2025 de kleineondernemersregeling wil toepassen, hiervan melding moet doen bij de inspecteur en wel uiterlijk 3 december 2024 op een door de inspecteur voorgeschreven wijze. Voor deze termijn is gekozen om de melding administratief te kunnen verwerken. De ondernemer die pas per 1 januari 2025 de regeling wil toepassen, kan een melding doen vanaf 1 oktober 2024. Na het doen van de melding kan de ondernemer de regeling toepassen van 1 januari 2025, tenzij de inspecteur vóór die datum bij voor bezwaar beschikking beslist dat de ondernemer niet in aanmerking komt voor de regeling.
In artikel II, tweede lid, is bepaald dat een ondernemer die in het kalenderjaar 2024 de Nederlandse omzetdrempel overschrijdt, ongeacht of de kleineondernemersregeling in het desbetreffende kalenderjaar al dan niet wordt toegepast, niet in aanmerking komt voor de toepassing van de kleineondernemersregeling in het kalenderjaar 2025.
Daarnaast wordt via een in artikel II, derde lid, opgenomen wettelijke fictie geregeld dat ondernemers die op 31 december 2024 reeds de kleineondernemersregeling toepassen, geacht worden een melding voor de toepassing van de kleineondernemersregeling per 1 januari 2025 te hebben ingediend als bedoeld in artikel II, eerste lid. Een op 31 december 2024 onder de kleineondernemersregeling vallende ondernemer hoeft dus niet bij de inspecteur een melding te doen voor de toepassing van de kleineondernemersregeling per 1 januari 2025.
In artikel II, vierde lid, wordt bovendien voorzien in overgangsrecht voor de ondernemer die met ingang van 1 januari 2025 de vrijstelling wenst te beëindigen, maar ingevolge artikel 25, zevende lid, (tekst tot 1 januari 2025) Wet OB 1968 nog niet in aanmerking komt voor het beëindigen door wederopzegging van de vrijstelling. De ondernemer die met ingang van 1 januari 2025 de kleineondernemersregeling niet wil toepassen, moet uiterlijk op 3 december 2024 een wederopzegging doen bij de inspecteur op een door de inspecteur voorgeschreven wijze. Voor die termijn is gekozen om de melding administratief te kunnen verwerken.
Artikel III (inwerkingtreding)
Deze wet treedt ingevolge artikel III in werking met ingang van 1 januari 2025, met uitzondering van artikel II dat in werking treedt met ingang van 1 oktober 2024. De eerdere inwerkingtreding van artikel II biedt ondernemers de mogelijkheid tijdig een melding te doen voor de toepassing van de kleineondernemersregeling per 1 januari 2025. Daarnaast wordt door deze eerdere inwerkingtreding de mogelijkheid geboden voor ondernemers die reeds de kleineondernemersregeling toepassen op 31 december 2024 om van rechtswege de kleineondernemersregeling per 1 januari 2025 toe te passen, zonder daarvoor een afzonderlijke melding te moeten doen.
De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rijn
Richtlijn (EU) 2020/285 van de Raad van 18 februari 2020 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen en Verordening (EU) nr. 904/2010 betreffende de administratieve samenwerking en uitwisseling van inlichtingen voor doeleinden van toezicht op de juiste uitvoering van de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen (PbEU 2020, L 62).
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PbEU 2006, L 347).
Verordening (EU) Nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PbEU 2010, L 268).
De transponeringstabel opgenomen als bijlage bij het algemene deel van deze memorie geeft aan hoe deze wijzigingen in de richtlijn worden geïmplementeerd in de Wet OB 1968.
Brief van de Staatssecretaris van Financiën van 9 februari 2022 (Kamerstukken II 2021–2022, 35 033, nr. 9).
Beleidsbesluit van de Staatssecretaris van Financiën van 10 juni 2021, over de registratiedrempel voor kleine ondernemers (Stcrt. 2021, 30899), zoals laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 13 juli 2021, nr. 2021–15805 (Stcrt. 2021, 36046). Het kabinet werkt momenteel overigens aan een kader voor het gebruikmaken van goedkeurende beleidsbesluiten die vooruitlopen op wetgeving.
Artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 3.96, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001. De hoogte van de registratiedrempel wordt echter niet één op één gekoppeld aan deze regeling.
Beleidsbesluit van de Staatssecretaris van Financiën van 10 juni 2021, over de registratiedrempel voor kleine ondernemers (Stcrt. 2021, 30899).
Zie in dit verband HvJ EU 9 juli 2020, C-716/18, ECLI:EU:C:2020:540, r.o. 43; Concl. A-G J. Kokott, C-716/18, ECLI:EU:C2020:82, r.o. 48.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36312-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.